Noot 1 (zie blz. 1498)

De legitieme portie: hoofdlijnen van de regeling

1. Een kind heeft in beginsel recht op verkrijging van een zeker aandeel van het vermogen van zijn ouder, door erfrechtelijke verkrijgingen na diens overlijden. Had het kind reeds giften van de erflater ontvangen, dan tellen die mee bij de bepaling of het kind zijn portie heeft ontvangen.

2. Het vermogen waarover de aanspraak van het kind wordt berekend bestaat uit de nalatenschap van de erflater, vermeerderd met de giften die de erflater tijdens zijn leven heeft gedaan. Het totaal wordt aangeduid als: de legitimaire massa.

3. Niet alle giften worden meegeteld. Buiten beschouwing blijven bijvoorbeeld gebruikelijke, niet overdreven, giften. Ook buiten beschouwing blijven giften aan derden die langer dan vijf jaar voor het overlijden zijn gedaan.

4. De legitieme portie wordt berekend in de legitimaire massa door die massa te delen door het aantal erfgenamen bij versterf (echtgenoot en kinderen) en daarvan de helft te nemen. Deze berekening geeft als uitkomst de legitieme portie.

5. Vervolgens moet bekeken worden of de legitieme portie van het kind feitelijk is geschonden. Heeft hij reeds giften van de erflater ontvangen of heeft hij door een legaat of een erfstelling aanspraak op een deel van de nalatenschap, dan wordt de waarde daarvan afgetrokken van zijn legitieme. Dit heet toerekening.

6. Bij de toerekening gelden enkele bijzondere regels. Deze regels hebben tot doel om te voorkomen dat het kind wordt "opgezadeld" met verkrijgingen waar hij niet vrijelijk van kan genieten: de verkrijging mag niet belast zijn met een beperking, zoals een bewind. Is de verkrijging wel daarmee belast, dan spreken wij van een "inferieure making". Het kind hoeft een inferieure making niet te aanvaarden en deze komt dan ook niet in mindering op zijn legitieme portie. Is de making echter met een beperking belast omwille van de voortzetting van het bedrijf van de erflater (betaling in termijnen), of omdat het kind zelf niet in staat is om het verkregene te beheren (onder bewind stelling), wordt die making wèl toegerekend.

7. Komt het kind tekort op zijn legitieme portie, dan kan hij tegenover de erfgenamen aanspraak maken op aanvulling van het tekort. Hij verkrijgt dus een vordering op de erfgenamen. Zijn er door de erflater zoveel giften gedaan, dat de legitieme portie niet uit de nalatenschap kan worden voldaan, dan kan het kind voor het tekort aankloppen bij degenen die van de erflater giften hadden ontvangen (inkorting van giften).

8. De vordering van de legitimaris tegen de erfgenamen is in bepaalde gevallen niet direct opeisbaar. Dat is het geval als de nalatenschapsgoederen aan de echtgenoot toekomen ten gevolge van de wettelijke verdeling. De vordering van het kind is dan niet-opeisbaar, net zoals de vordering van een niet-onterfd kind dat deelneemt aan de wettelijke verdeling. De vordering is ook niet-opeisbaar voor zover zij ten laste zou komen van goederen waarop voor de langstlevende echtgenoot een verzorgingsvruchtgebruik is gevestigd ingevolge artikel 4.2A.2.2 of 4.2A.2.3. Ook bij testament kan de vordering niet-opeisbaar worden gemaakt voor zover zij ten laste zou komen van de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de erflater. In het geval van de andere levensgezel moet er dan wel sprake zijn van een gemeenschappelijke huishouding en een notarieel samenlevingscontract met de erflater.

Noot 2 (zie blz. 1508)

RAPPORT VAN DE COMMISSIE TOT ONDERZOEK VAN DE GELOOFSBRIEVEN VAN

de benoemde leden der Kamer – in alfabetische volgorde opgenomen in groep I – de heren Baarda, De Beer, Van den Berg, Bierman, mevrouw Bierman-Beukema toe Water, de heren De Boer, Boorsma, Braks, mevrouw Van den Broek-Laman Trip, de heren Castricum, Dees, Doesburg, mevrouw Dupuis, de heren Van Eekelen, Eversdijk, Van Gennip, Ginjaar, Van Heukelum, Hilarides, Hirsch Ballin, Hofstede, Holdijk, mevrouw Van den Hul-Omta, mevrouw Jaarsma, de heren De Jong, Jurgens, Ketting, mevrouw Kneppers-Heynert, de heren Kohnstamm, Korthals Altes, mevrouw Van Leeuwen en mevrouw Lodders-Elfferich

De commissie, benoemd tot onderzoek van de geloofsbrieven van de benoemde leden der Kamer – in alfabetische volgorde opgenomen in groep I – te weten:

de heer J. Baarda te Sneek

de heer L.M. de Beer te Vlaardingen

de heer G. van den Berg te Veenendaal

de heer M. Bierman te Amsterdam

mevrouw M.E. Bierman-Beukema toe Water te Heemstede

de heer W.T. de Boer te Lochem

de heer P.B. Boorsma te Delden

de heer G.J.M. Braks te Sint-Michielsgestel

mevrouw N.H. van den Broek-Laman Trip te Heemstede

de heer F.W.C. Castricum te Boxtel

de heer D.J.D. Dees te Breda

de heer T.R. Doesburg te Nijmegen

mevrouw H.M. Dupuis te Voorschoten

de heer W.F. van Eekelen te Den Haag

de heer H. Eversdijk te Rilland-Bath

de heer J.J.A.M. van Gennip te Den Haag

de heer L. Ginjaar te Burgh-Haamstede

de heer J.J. van Heukelum te Tynaarlo

de heer L. Hilarides te Drachten

de heer E.M.H. Hirsch Ballin te Tilburg

de heer H. Hofstede te Vianen

de heer G. Holdijk te Apeldoorn

mevrouw J.J.T. van den Hul-Omta te Acquoy

mevrouw M.F. Jaarsma te Nederhorst den Berg

de heer E.P. de Jong te Nieuwegein

de heer E.C.M. Jurgens te Amsterdam

de heer N.G. Ketting te Huizen

mevrouw E.M. Kneppers-Heynert te Sauwerd

de heer J. Kohnstamm te Amsterdam

de heer F. Korthals Altes te Rotterdam

mevrouw J. van Leeuwen te Zoetermeer

mevrouw P.C. Lodders-Elfferich te Mook

heeft de eer het volgende te rapporteren.

In de handen van de commissie zijn gesteld de volgende missiven van de voorzitter van het Centraal Stembureau voor de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal:

a een, ter voldoening aan het bepaalde in artikel V 1 , derde lid, van de Kieswet, ten geleide van zijn besluit van 27 mei 1999, nr. KR 99/70364 waarbij bovengenoemde personen worden benoemd verklaard tot lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal;

b een, ter voldoening aan het bepaalde in artikel V 2, eerste lid, der Kieswet, houdende mededeling dat bovengenoemde personen hun benoeming aannemen.

De benoemde leden hebben overgelegd:

a de kennisgeving van de voorzitter van het Centraal Stembureau dat zij zijn benoemd;

b een uittreksel uit het persoonsregister;

c een verklaring betreffende de openbare betrekkingen welke hij/zij bekleden.

Uit deze stukken blijkt dat de benoemde leden de bij de wet gevorderde leeftijd hebben bereikt en dat zij geen betrekking bekleden welke onverenigbaar is met het lidmaatschap van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

De commissie heeft derhalve de eer voor te stellen de bovengenoemde personen als lid van de Kamer toe te laten.

De commissie:

Heijne Makkreel (voorzitter)

Gelderblom-Lankhout

Veling

Noot 3 (zie blz. 1509)

RAPPORT VAN DE COMMISSIE TOT ONDERZOEK VAN DE GELOOFSBRIEVEN VAN

de benoemde leden der Kamer – in alfabetische volgorde opgenomen in groep II – de heer Luijten, mevrouw Lycklama à Nijeholt, mevrouw Meindertsma, de heren Pastoor, Pitstra, Platvoet, mevrouw Le Poole, de heer Rensema, mevrouw Roscam Abbing-Bos, de heren Rosenthal, Ruers, Van Schijndel, mevrouw Schoondergang-Horikx, de heren Schuurman, Schuyer, Stekelenburg, Stevens, mevrouw Swenker, mevrouw Tan, de heer Varekamp, mevrouw Ter Veld, de heren Veling, De Vries, Werner, Wiegel, Wolfson, Wöltgens en mevrouw Zwerver

De commissie, benoemd tot onderzoek van de geloofsbrieven van de benoemde leden der Kamer – in alfabetische volgorde opgenomen in groep II –

de heer P.J.H.M. Luijten te Amsterdam

mevrouw G. Lycklama à Nijeholt te Den Haag

mevrouw M.C. Meindertsma te Zwolle

de heer J.J. Pastoor te Assen

de heer T. Pitstra te Groningen

de heer L.H.G. Platvoet te Amsterdam

mevrouw F. le Poole te Groningen

de heer J. Rensema te Hoorn

mevrouw F.M. Roscam Abbing-Bos te Rijswijk

de heer U. Rosenthal te Rotterdam

de heer R.F. Ruers te Utrecht

de heer B. van Schijndel te Amsterdam

mevrouw J.A. Schoondergang-Horikx te Santpoort-Noord

de heer E. Schuurman te Breukelen

de heer E.H. Schuyer te Wassenaar

de heer J. Stekelenburg te Tilburg

de heer W.F.C. Stevens te Amsterdam

mevrouw P. Swenker te Hoogland

mevrouw I.Y. Tan te Diemen

de heer M.J. Varekamp te Naaldwijk

mevrouw E. ter Veld te Kortenhoef

de heer K. Veling te Hattem

de heer J.P. de Vries te Amersfoort

de heer F.J.M. Werner te Arnhem

de heer H. Wiegel te Diever

de heer D.J. Wolfson te Rotterdam

de heer M.A.M. Wöltgens te Kerkrade

mevrouw J.H. Zwerver te Den Haag

heeft de eer het volgende te rapporeren.

In de handen van de commissie zijn gesteld de volgende missiven van de voorzitter van het Centraal Stembureau voor de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal:

a een, ter voldoening aan het bepaalde in artikel V1, derde lid, van de Kieswet, ten geleide van zijn besluit van 27 mei 1999, nr. KR 99/70364 waarbij bovengenoemde personen worden benoemd verklaard tot lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal;

b een, ter voldoening aan het bepaalde in artikel V 2, eerste lid, der Kieswet, houdende mededeling dat bovengenoemde personen hun benoeming aannemen.

De benoemde leden hebben overgelegd:

a de kennisgeving van de voorzitter van het Centraal Stembureau dat zij zijn benoemd;

b een uittreksel uit het persoonsregister;

c een verklaring betreffende de openbare betrekkingen welke hij/zij bekleden.

Uit deze stukken blijkt dat de benoemde leden de bij de wet gevorderde leeftijd hebben bereikt en dat zij geen betrekking bekleden welke onverenigbaar is met het lidmaatschap van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

De commissie heeft derhalve de eer voor te stellen de bovengenoemde personen als lid van de Kamer toe te laten.

De commissie:

Postma (voorzitter)

Van de Zandschulp

De Boer

Naar boven