29ste vergadering

Dinsdag 11 mei 1999

13.30 uur

Voorzitter: Korthals Altes

Tegenwoordig zijn 60 leden, te weten:

Baarda, De Beer, Van den Berg, Bierman, De Boer, Boorsma, Van den Broek-Laman Trip, Van Dijk, Van Eekelen, Eversdijk, Van Gennip, Ginjaar, Glastra van Loon, Glasz, Grol-Overling, Heijmans, Heijne Makkreel, Hendriks, Hessing, Van Heukelum, Hilarides, Hirsch Ballin, Hofstede, Holdijk, Jaarsma, De Jager, Jurgens, Korthals Altes, J. van Leeuwen, L.M. van Leeuwen, Linthorst, Lodewijks, Loudon, Luijten, Luimstra-Albeda, Lycklama à Nijeholt, Maas-de Brouwer, Meeter, Michiels van Kessenich-Hoogendam, Pit, Pitstra, Le Poole, Postma, Rensema, Rongen, Scholten, Schoondergang-Horikx, Schuurman, Schuyer, Stoffelen, Talsma, Tiesinga-Autsema, Varekamp, Ter Veld, Veling, Verbeek, Vrisekoop, Werner, Van de Zandschulp en Zwerver,

en de heren Peper, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Remkes, staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en Scheltema, regeringscommissaris voor de algemene regels van bestuursrecht.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat zijn ingekomen berichten van verhindering van de leden:

Batenburg, wegens ziekte;

Zijlstra, Braks, Dees en Stevens, wegens verblijf buitenslands;

Wöltgens, Tuinstra en Van Graafeiland, wegens bezigheden elders.

Deze berichten worden voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst, die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan, dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

(Deze lijst is, met de lijst van besluiten, opgenomen aan het eind van deze editie.)

De voorzitter:

Herdenking

Ik verzoek de leden te gaan staan.

Ingekomen is een bericht van het overlijden van het oud-lid van deze Kamer de heer Jan Heij, op 6 mei jongstleden. Ik lees nu de brief voor die ik aan zijn dochter heb geschreven.

De Eerste Kamer heeft met leedwezen kennisgenomen van het overlijden op 6 mei jongstleden van haar oud-lid, uw vader, de heer Jan Heij. Uw vader zag op 2 juli 1920 te Ede het levenslicht als zoon van een landbouwer. Hij begon zijn carrière in diverse bestuurlijk getinte functies in de Christelijke bond van tuinders en boeren in Gelderland. Want het waren juist het bestuurlijk werkzaam zijn en zijn blijvende belangstelling voor de landbouw, die zijn toekomst zouden bepalen.

In september 1958 werd uw vader lid van de gemeenteraad van Arnhem en in oktober 1964 werd hij wethouder voor personeelszaken, sociale zaken, volksgezondheid en woonruimteverdeling in die plaats tot 1 mei 1969. In die politieke functie betoonde hij zich bruggenbouwer. Want hoewel hij zichzelf had aangesloten bij de CHU, was zijn functioneren in Arnhem gebaseerd op een CHU/ARP-combinatie. Inmiddels was de heer Heij ook al lid geworden in 1965 van Provinciale Staten van Gelderland, hetgeen hij bleef tot 1970. En al die functies combineerde hij met het begin van zijn lidmaatschap van de Eerste Kamer, dat op 16 januari 1968 een aanvang nam. Vanaf datzelfde begin werd hij voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Kamer. Daarbij kon hij voortbouwen op zijn kennis op dat terrein die hij had vergaard in zijn functies in Arnhem.

Wie de Handelingen van de Eerste Kamer erop naslaat, vindt hem terug als woordvoerder op de terreinen van sociale zaken en landbouw, samen met leden van andere christen-democratische groeperingen – zoals mijn voorganger in deze stoel, de heer Steenkamp – of in gedeelde woordvoerderschappen tussen CHU en ARP. Die ervaring was voor hem een vanzelfsprekende opmaat tot het lidmaatschap van het CDA.

Kenmerkend voor de heer Heij was zijn bescheidenheid en het gevoel dat hij zaken in goede samenwerking met anderen moest behartigen. Een voorbeeld daarvan was, dat hij al in 1966 op grond van voorkeurstemmen lid van de Eerste Kamer had kunnen worden. Toen liet hij met volle overtuiging het tot die tijd fungerend lid, de burgemeester van Stadskanaal, de heer S.R. Knottnerus, voorgaan.

Zijn eigenschap om in bescheidenheid en in samenwerking bestuurlijk bezig te zijn, bracht hem het burgemeesterschap Voorzittervan Scherpenzeel. Hij heeft dat ambt met veel vreugde en veel dankbaarheid vervuld van 1 mei 1969 tot 1 augustus 1985. Ik citeer uit zijn terugblik, vlak voor zijn afscheid in 1985:

"Ik mag wel voluit zeggen, van mijn vrouw en mij, dat wij voor al die jaren dat wij hier hebben mogen werken heel dankbaar zijn. Dank aan mensen maar bovenal aan God, dat wij daartoe geroepen zijn. Dat geloven wij werkelijk. 't Is niet bij vergissing dat wij deze taak mogen vervullen."

En "wij" stond voor "mijn vrouw en ik", een graag gebruikte uitdrukking in die tijd van burgemeester Heij. Hij bracht daarin tot uiting hoezeer hij de bijdrage van zijn vrouw, uw moeder, in het wel en wee van zijn gemeente en diens inwoners waardeerde.

Toen de heer Heij in maart 1997 uw moeder moest verliezen en daar vanuit de Kamer aandacht aan werd besteed, reageerde hij daar ontroerd op. Uw ouders hebben hun goede sporen in Scherpenzeel nagelaten en het is begrijpelijk dat daar ook met waardering wordt teruggeblikt op deze oud-burgemeester en zijn echtgenote. Vóór het einde van zijn gemeentelijk functioneren had de heer Heij, om gezondheidsredenen, per 1 januari 1979 al deze Kamer moeten verlaten.

De heer Heij betoonde zich een gedegen bestuurder in de CHU-traditie, zoals ik met enkele feiten mocht illustreren, en daarom denkt deze Kamer met respect aan hem terug en mag de Nederlandse samenleving hem dank heten.

Ik spreek de hoop uit dat die openbare waardering de nabestaanden tot steun en troost is bij het dragen van hun verlies.

(De aanwezigen nemen enkele ogenblikken stilte in acht.)

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven