Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet op het binnentreden en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (opheffing voor deurwaarders van het machtigingsvereiste voor het zonder toestemming binnentreden in een woning) (25929).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Hirsch Ballin (CDA):

Voorzitter! Dit voorstel is in hoge mate te danken aan de vasthoudendheid van collega Talsma. Hij heeft, door telkens opnieuw aan dit onderwerp te herinneren, voorkomen dat een toezegging in de vergetelheid raakte. Deze toezegging om de positie van de gerechtsdeurwaarder op het punt van het binnentreden na evaluatie nader te bezien dateert uit 1994. Wij hebben hem in deze vasthoudendheid graag ondersteund. Het voorstel mag wel met reden een lex-Talsma heten!

Nu het wetsvoorstel er ten slotte ligt, is het uiteraard wel onze taak als Eerste Kamer om te beoordelen of de evaluatie van de positie van gerechtsdeurwaarders tot de juiste conclusie heeft geleid. De minister van Justitie schrijft: "uit de evaluatie is gebleken, dat het machtigingsvereiste voor gerechtsdeurwaarders door de wijze waarop de regeling wordt toegepast, niet veel extra bescherming oplevert". Blijkt dat net zo voor de belastingdeurwaarders die, als wij het goed begrijpen, met name op aandringen van de minister van Financiën aan deze regeling zijn toegevoegd?

Naar het oordeel van onze fractie mag, als het gaat om het binnentreden, het perspectief van de rechtsbescherming niet vervagen. Daarom willen wij bij de behandeling van dit wetsvoorstel ook graag van de minister vernemen hoe hij zich voorstelt, dat bij het gebruik van deze verruimde bevoegdheid de vinger aan de pols wordt gehouden. De gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders komen, indien dit wetsvoorstel wet wordt, in dezelfde reeks te staan als rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie en burgemeesters. Maar hun positie is een andere. De gerechtsdeurwaarder legt weliswaar executoriale titels ten uitvoer, maar daarmee is niet gezegd dat hij een soort rechterlijk ambtenaar is. Hij heeft zijn opdrachtgevers. De belastingdeurwaarder opereert zonder rechterlijke tussenkomst en is ondergeschikt aan zijn superieuren binnen de belastingdienst. Dat roept vragen op over de manier waarop zal worden toegezien op de uitoefening van de bevoegdheid tot binnentreden wanneer dit wetsvoorstel wet wordt. Van de minister van Justitie zouden wij graag vernemen op welke wijze deze mogelijkheden geregeld zijn ingeval van klachten over de uitoefening van de bevoegdheid tot binnentreden zonder machtiging. Hoe zal de minister de vinger aan de pols houden om te beoordelen of zonder machtigingsvereiste de waarborgen wel voldoen aan de eisen die in het grondwettelijk kader behoren te worden gesteld?

De heer Talsma (VVD):

Voorzitter! Ik ben de heer Hirsch Ballin dankbaar voor de goede bedoelingen die hij met zijn opmerkingen heeft gehad, maar ik wijs er wel op dat de toenmalige principiële bezwaren kamerbreed waren. Dat heeft de minister toen ook uitdrukkelijk gezegd. Het is niet zo dat ik er indertijd speciaal over begonnen ben. De eerste woordvoerder was mevrouw Vrisekoop, naar ik begrijp thans afwezig, in het buitenland. Zij heeft dezelfde bezwaren geuit, nog voordat ik aan het woord kwam.

Ik ga in op de principiële kant van de zaak. Toen dit wetsvoorstel, dat wel eens een reparatiewetje wordt genoemd, bij de Raad van State werd ingediend, is helemaal niet op die principiële kant gewezen. Er is slechts ingegaan op de praktische, formele kant. De toestemming van de burgemeester zou een schijnvertoning worden. Dat is ook gebleken. Van de deurwaarderskantoren komt een medewerker met een stapeltje papieren die van een stempel worden voorzien. Kortom, er is geen enkele serieuze controle. Dat kan ook niet. Dáár is over gesproken, maar niet over de principiële bezwaren, terwijl die al in de Tweede Kamer werden genoemd, onder meer door de heren Wiebenga en Van der Burg.

Merkwaardigerwijs heeft ook de Raad van State, die zijn werk zonder enige twijfel altijd grondig doet, de principiële kant niet aan de orde gesteld. Als ik erg ondeugend wil zijn, spreek ik de vrees uit dat de raad de Handelingen van de Eerste Kamer van vijf jaar geleden niet heeft opgeslagen. Dat doen bijzonder weinig mensen, maar ik meende dat de raad dat altijd wel deed. Juist omdat dat niet gebeurd is, ga ik er nog even op in.

Ik citeer de oud-staatsraad en hoogleraar mr. J.M. Polak. Sinds het overlijden van Van der Grinten is hij naar mijn mening de nestor van onze Nederlandse juristen. In het Juristenblad heeft hij geschreven over de Eerste Kamer en de interpretatie van wetten. Ik citeer uit de mooie brochure "De Eerste Kamer van de Staten-Generaal", die wordt meegegeven aan bezoekers die zich voor achtergronden interesseren:

"Wat in de Eerste Kamer over en weer tussen regering en Kamer wordt gezegd, maakt deel uit van de wet. Het draagt bij tot de authentieke interpretatie, die grotere kracht bezit dan iedere andere interpretatie, ook die van de Raad van State. Wie zoals de rechterlijke macht met de interpretatie van wetten is belast of als buitenstaander en wetenschapsbeoefenaar van rechterlijke uitspraken kennisneemt, weet dat bij raadpleging van de wordingsgeschiedenis veelal de schriftelijke en mondelinge beraadslaging in de Eerste Kamer meer houvast biedt dan die van de Tweede Kamer. Het is niet moeilijk, rechterlijke uitspraken bijeen te brengen, die een uitdrukkelijk beroep op de parlementaire stukken van de Eerste Kamer doen. Het lijkt mij goed, dat ook in Den Haag deze aanvullende werking van de behandeling van wetten in de Eerste Kamer wat meer belangstelling krijgt."

Voorzitter! In dit licht wil ik nog eventjes op een rijtje zetten, wat dat principiële dan is. De deurwaarder is in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering belast met de tenuitvoerlegging van alle civiele vonnissen. Dáár is zijn bevoegdheid geregeld. De machtiging om die tenuitvoerlegging te plegen, inclusief het binnengaan van de woning en inclusief het ontruimen, ontleent hij aan die rechterlijke beslissing. Die rechterlijke beslissing is, zeker als het om ontruimingen gaat, maar ook om geldvorderingen, altijd weloverwogen. De voors en tegens van ingrijpen door de rechter zijn daarbij uitvoerig door die rechter afgewo gen. Daar heeft een burgemeester, een lid van de uitvoerende macht, in principe niets mee te maken. Om het heel zwaar te zeggen: dat is het beginsel van de trias politica van Montesquieu, dat de uitvoerende macht geen bevoegdheid heeft om zich bezig te houden met rechterlijke beslissingen.

Welke waarborgen zijn er dan wel dat de deurwaarder zijn werk goed doet? Dat is helemaal niet zo vreselijk moeilijk: die zitten in die rechterlijke beslissing zelve. Bij ontruimingen wordt dat uitdrukkelijk precies beschreven, inclusief het optreden van "de sterke arm der wet". De deurwaarders hebben in hun zeer lange praktijk ook altijd doen blijken, dat buitengewoon voorzichtig toe te passen. Bij de vorige behandeling van deze wet, nu vijf jaar geleden, had de minister een voorbeeld dat buitengewoon ongelukkig en ook onterecht was, wat hijzelf ook wel een beetje toegaf. Hij zei: als een deurwaarder binnen gaat treden en eventueel gaat ontruimen in een woning waar iemand op sterven ligt, of waar een vrouw aan het bevallen is, moet daar toch een mogelijkheid zijn dat hij dat niet doet. Dat voorbeeld is absurd – dat heb ik toen ook gezegd – omdat geen deurwaarder in Nederland in zo'n situatie doorgaat. Daarvoor heeft hij helemaal geen machtiging van de burgemeester nodig. Nogmaals, praktisch zal dat ook niets helpen, want als de secretaresse van de burgemeester 's morgens dat stapeltje stempelt, weet zij ook niet, welke bijzondere gebeurtenissen er in die huizen mogelijkerwijs aan de gang gaan. Wij hoeven daarvoor dus niet zo bang voor te zijn. Principieel, maar ook praktisch heeft die machtiging door de burgemeester geen enkele inhoud.

Voorzitter! Merkwaardig is, dat de Raad van State vraagt – daaruit blijkt dat hij dat principiële bezwaar niet heeft meegewogen –: als dan deze machtiging niet deugdelijk is, welke andere waarborg is er dan voor het huisrecht? Ik heb al gezegd dat die ligt in het rechterlijk vonnis zelf. Een deurwaarder heeft krachtens artikel 13 van het deurwaardersreglement de bevoegdheid, een exploot niet ten uitvoer te leggen als hij meent dat dat het beste is, mits hij daarvan kennis geeft aan de president van de rechtbank of de kantonrechter. De praktijk is dat een deurwaarder, ook als hij aarzelt, vaak uit zichzelf naar de president of de kantonrechter toestapt voor advies. Dan komt er een heel informeel advies, dat in de praktijk uitstekend werkt. Waar dat niet tot resultaat zou leiden, is er de doodgewone mogelijkheid, die ook wel eens wordt toegepast, om zich in kort geding te voorzien tegen een binnentreden, en dan speciaal tegen een voorgenomen ontruiming. Minimaal twee dagen van tevoren wordt die aangezegd; dan kan iedere betrokkene nog tijdig reageren. Kortom, principieel mag een burgemeester zich niet bemoeien met de tenuitvoerlegging van rechterlijke vonnissen.

Voorzitter! Over de belastingdeurwaarder zegt de heer Hirsch Ballin – daar zit wat in – dat die geen rechter als bron heeft, maar zijn eigen chef. Wij moeten dan even verder gaan, wat ik met name doe omdat ook de minister op soortgelijke vragen als die van de heer Hirsch Ballin in de Tweede Kamer heeft gezegd: je kunt dan klagen bij het hoofd van de belastingeenheid, en er is beroep op de directeur. Je hebt ook nog de Nationale ombudsman; verder kun je de commissie voor de verzoekschriften uit beide Kamers benaderen, en ten slotte is er nog een actie uit onrechtmatige daad. Dat laatste is het meest concrete, want deurwaarders die hun bevoegdheden overtreden, zijn schadeplichtig.

Primair is het echter een andere zaak. Waar gaat het hier om? Het gaat om honderdduizenden aanslagen; hoeveel daarvan niet tijdig worden betaald, weet ik niet, maar dat zijn er toch duizenden. De belastingontvanger zou voor ieder geval de belastingschuldige moeten dagvaarden en de rechter een veroordeling laten uitspreken om die belasting te betalen. Dat is in de Invorderingswet – die mag ik de heer Hirsch Ballin in zijn aandacht aanbevelen – anders toegepast. De ontvanger kan een dwangbevel uitvaardigen, zo zegt artikel 12. Dat heet dan het recht van parate executie, het recht om zichzelf een rechtstitel te verschaffen. Zo vreemd is dat niet. De lex-Mulder voor kleine kantongerechtsovertredingen draait dat ook min of meer om. Niet alles moet naar de kantonrechter; alleen als je protesteert tegen het boetebedrag dat de officier van justitie je voorlegt, heb je daar het volste recht toe.

Zo is het ook hier. Dat dwangbevel levert de deurwaarder een executoriale titel op, zo zegt artikel 14, maar, zegt dan meteen artikel 17, er is verzet tegen de tenuitvoerlegging mogelijk bij de rechtbank. Dat verzet schorst de tenuitvoerlegging. Ik zeg dit ook nog eens tegen de minister, omdat dat naar mijn mening een veel directer argument is dan die ombudsman en die commissie voor de verzoekschriften. Dan hebben wij dus in feite een praktische oplossing, want de civiele rechter zal dan naar bevind van zaken handelen. Hij zal of dat dwangbevel blijvend buiten werking stellen of hij zal het misschien met bepaalde condities toch laten doorgaan. Er is echter wel degelijk sprake van een rechterlijke controle, zij het om praktische redenen pas als reactie. Die reactie is heel eenvoudig, want dat verzet is zo in te stellen.

Om het overzicht compleet te hebben, noem ik ook nog de grosse van een notariële akte. De notaris heeft de bevoegdheid om grossen van een akte af te geven. Dat is geregeld in artikel 40 van de huidige wet. De nieuwe wet bevat ook zo'n artikel, maar ik kan dat zo niet noemen. Artikel 43 stelt die grossen van de notaris gelijk met de grossen van arresten en vonnissen. Dat was ook de bedoeling. Het is ook de bedoeling van de Notariswet dat daar waar een debiteur, een cliënt bereid is om heel duidelijk vast te leggen dat als hij in gebreke is er geen rechterlijke tussenkomst nodig is, de notaris dat opschrijft en dat het dan executabel is. Dat past naar mijn menig binnen ons huidige rechtsstelsel. Dat een grosse van de notariële akte dat vonnis vervangt, is de bedoeling van allen geweest, ook van de debiteur zelf. In de praktijk speelt het vrij veel. Alle hypotheken worden bij de notaris vastgelegd – dat is ook wettelijk vereist – en daar worden grossen afgegeven aan de schuldeiser. Als het tot wanbetalingen komt, kan op grond daarvan de deurwaarder optreden en eventueel zelf een ontruiming vragen. Ook daar zie ik dus in geen enkel opzicht strijd met onze rechtsbeginselen en onze rechtsstaat. Ook daar bestaat uiteraard altijd de mogelijkheid om je in kort geding weer bij de civiele rechter te verzetten tegen wat die deurwaarder ook doet.

Ik kom nu op de hardnekkigheid die de heer Hirsch Ballin mij toeschreef. Het is er dan ook wel naar. In het wetsvoorstel werd gesproken over een evaluatietermijn van 5 jaar. De minister merkte echter dat hier een kamerbreed bezwaar tegen bestond en zegde toe na één jaar te zullen evalueren. Dit was in juni 1994. Hij zei toen: dan kom ik met een reparatiewetje en dat kan voor kerstmis volgend jaar geregeld zijn. Dat was dus kerstmis 1995. Wij zijn nu echter 3,5 jaar verder. Ik heb inderdaad een paar keer gevraagd hoe dat nu zit. Eerst werd gezegd dat het rapport van het WODC nog even op zich liet wachten. Dat bevestigde dat de praktijk eigenlijk geen enkele praktische betekenis had. Toen heeft de kwestie van de belastingdeurwaarder een rol gespeeld – hij ressorteert onder Financiën – en Justitie en Financiën zijn met elkaar in contact getreden. Wij weten allen dat dit lang duurt. Inderdaad heb ik daar een paar keer aan herinnerd, met name bij de behandeling van de begroting. Ik vind het een doodgewone zaak, en daar blijf ik bij, dat een ministeriële toezegging wordt nagekomen, zelfs als daarop niet voortdurend door de Eerste Kamer wordt aangedrongen.

Voorzitter! Wetsvoorstellen die in de Tweede en Eerste Kamer worden aangeboden, moeten geen fouten of zwakke plekken bevatten. Als die er toch zijn, moeten deze het liefst al in de Tweede Kamer door middel van een amendement eruit worden gehaald. Toch maken wij ook hier nog vaak mee dat een gebrek wordt gesignaleerd. Gezegd wordt dan: neem die wet nu toch maar aan, dan zal ik het later repareren. Ik kan voorbeelden bij de vleet geven. Het deed zich pas geleden nog voor bij de Notariswet. Ik heb daar toen ook om deze reden tegengestemd.

Het komt erop neer dat, als dat niet in de Tweede Kamer gebeurt, de Eerste Kamer haar kwaliteitsbewakende taak moet uitoefenen. Dan bestaan enkele mogelijkheden: de minister vraagt om een aanhouding en dient een novelle in of hij doet allerlei toezeggingen in de zin van "als het niet goed werkt, volgt een reparatiewetje". Dat staat ook weer in de memorie van antwoord over het nieuwe erfrecht. Het is niet niks dat de minister zelf fouten constateert en daarbij nu al toezegt te zullen gaan repareren. Ik blijf van mening dat de Eerste Kamer een niet behoorlijk wetsvoorstel dat al in de Tweede Kamer is afgewerkt en daarna nog in nadere discussies en briefwisselingen moet worden bekeken, niet mag aannemen.

Minister Korthals:

Voorzitter! De heer Hirsch Ballin heeft terecht gezegd dat deze wet eigenlijk de lex-Talsma zou moeten heten. De heer Talsma heeft het wetsvoorstel dan ook op principiële wijze verdedigd. Het is goed dat hij dat heeft gedaan en dat zie ik dan ook als aanvulling op hetgeen in de stukken naar voren is gebracht. Overigens sprak uit de toon van de heer Talsma bijna dat hij bijzonder ontevreden was. Op sommige momenten dacht ik zelfs dat de heer Hirsch Ballin er bijna van langs kreeg, maar dat zal ik verkeerd begrepen hebben. Ik zal toch nog maar een enkele opmerking maken.

Het wetsvoorstel strekt tot opheffing van het voor de deurwaarders geldende vereiste van een schriftelijke machtiging voor het zonder toestemming binnentreden in een woning. Zowel gerechts- als belastingdeurwaarders zullen dus in de Algemene wet op het binnentreden worden toegevoegd aan de reeks van functionarissen die van dit vereiste zijn vrijgesteld. Voor de gerechtsdeurwaarders betekent dit een uitbreiding van de vrijstelling. Momenteel hebben zij al geen machtiging nodig als zij een woning willen binnentreden om conservatoir beslag te leggen. De belastingdeurwaarders dienen nu nog wel in alle gevallen over een machtiging te beschikken.

Ik zeg toch nog een enkel woord over de aanleiding tot dit wetsvoorstel. In 1994 bestonden in de Eerste Kamer bij de behandeling van het voorstel voor een Algemene wet op het binnentreden – daar wees de heer Talsma op – vrij kamerbreed bezwaren tegen het ook voor deurwaarders gelden van het machtigingsvereiste. Zo werd onder meer gevreesd dat het om niet meer dan een formaliteit zou blijken te gaan. Vanwege deze bezwaren heeft de toenmalige minister Kosto toegezegd dat de Algemene wet op het binnentreden, wat gerechtsdeurwaarders betreft, vervroegd zou worden geëvalueerd en dat de wet zou worden gewijzigd als uit die evaluatie zou blijken dat de bezwaren van de Eerste Kamer gegrond waren.

Uit die evaluatie van het binnentreden door gerechtsdeurwaarders is vervolgens gebleken dat het machtigingsvereiste in verschillende gevallen inderdaad een formaliteit is en dat de regeling, door de wijze waarop deze wordt toegepast, niet veel extra bescherming van het huisrecht oplevert. Dit alles tezamen heeft tot dit wetsvoorstel geleid.

Het heeft wellicht wat langer geduurd dan de heer Talsma voor ogen had, maar beter laat dan nooit. In ieder geval is het wetsvoorstel nu in de Eerste Kamer.

Er is overigens bij nota van wijziging – de heer Hirsch Ballin ging daar uitgebreid op in – toegevoegd dat dit ook zou gelden voor de belastingdeurwaarders. Het voorstel tot opheffing van het machtigingsvereiste betrof aanvankelijk alleen de gerechtsdeurwaarders. Inmiddels is voorgesteld, ook voor belastingdeurwaarders dit vereiste te laten vallen. Dat komt omdat een interdepartementale werkgroep met vertegenwoordigers van de ministeries van Justitie, Binnenlandse Zaken en Financiën de regeling van het binnentreden door belastingdeurwaarders en door gerechtsdeurwaarders met elkaar heeft vergeleken. De conclusie van die werkgroep was dat ook het machtigingsvereiste voor de belastingdeurwaarders niet nodig zou zijn.

Voor belastingdeurwaarders gelden dezelfde, wettelijk bepaalde verplichtingen en formaliteiten, indien zij voornemens zijn binnen te treden in een woning om daar bijvoorbeeld beslag te leggen. Dat betekent onder meer dat ook zij enkel mogen binnentreden als het redelijkerwijze nodig is en dat ook dan een burgemeester of hulpofficier van justitie, voordat er wordt binnengetreden, een afweging maakt tussen het met binnentreden gediende belang en het belang van bescherming van het huisrecht. Ook ten aanzien van de bevoegdheden tot binnentreden van de belastingdeurwaarders verwacht ik derhalve niet dat daarvan nu ineens een lichtvaardig gebruik zal worden gemaakt.

De heer Hirsch Ballin vroeg naar het toezicht op de belastingdeurwaarders. Dat toezicht wordt primair uitgeoefend door de ontvanger. Hij heeft niet alleen het toezicht, maar ook de regie. Hij zal daar niet lichtvaardig toe overgaan. Dan worden eerst alle andere mogelijkheden nog eens bekeken en wordt nagegaan of het inderdaad nodig is, tot binnentreden over te gaan. Verder handelt de belastingdeurwaarder volgens de algemene beginselen van behoorlijk bestuur die voor alle rijksambtenaren gelden. Meestal is het zo dat de rijksadvocaat van de belastingen vooraf beoordeelt of binnentreden gerechtvaardigd is. Ook de belastingdeurwaarder is eraan gebonden, tezamen met de burgemeester of de hulpofficier van justitie binnen te treden. Zij moeten op hun manier afwegen of dit binnentreden terecht geschiedt.

Tegen beide geachte afgevaardigden wil ik nog het volgende zeggen. Er is overleg met de Koninklijke vereniging van deurwaarders om te komen tot een gedragscode. Eenzelfde lijn wordt ingezet in een circulaire voor belastingdeurwaarders, zodat op gelijke wijze geopereerd zal worden door gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders.

De heer Hirsch Ballin (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil nog een enkele nadere opmerking maken en vraag stellen. De normen en criteria staan niet ter discussie. Dat geldt trouwens voor de uitoefening van meer overheidsbevoegdheden. Waar het om gaat, is de vraag of er een voldoende functionerende regeling is voor het toezicht op de uitoefening van die bevoegdheid. Het feit dat, zoals collega Talsma op zichzelf terecht aangeeft, de bevoegdheden goed verankerd zijn en in een goed kader zitten, betekent nog niet dat toezicht overbodig is. Vandaar dat de toezegging indertijd van minister Kosto onzes inziens terecht inhield dat dit nadere wetsvoorstel zou komen aan de hand van een evaluatie van het functioneren van het machtigingsvereiste.

Onze vraag in tweede termijn aan de minister van Justitie is of hij erop zal toezien dat de uitoefening van deze ruimere bevoegdheid adequaat zal geschieden in overeenstemming met de normen en beginselen die in de wetsgeschiedenis door hem naar voren zijn gebracht en die hij zo-even onder de aandacht heeft gebracht. Wil hij de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van het overleg over de gedragscode waarvan hij melding maakte?

Het machtigingsvereiste is te veel een formaliteit geworden, zei de minister van Justitie, om die in deze zaken te handhaven. Is de minister erop bedacht dat het machtigingsvereiste in die zaken waar het blijft gelden, geen formaliteit mag zijn? Zal hij de Kamer ook op dat punt op de hoogte stellen van de feitelijke toepassing van de Algemene wet op het binnentreden?

De heer Talsma (VVD):

Voorzitter! Ik dank de minister voor zijn antwoord dat duidelijk was. Ik zal de discussie niet verder voortzetten. Wel merk ik op dat ik uit de woorden van de minister de indruk heb gekregen alsof de deurwaarders plotseling een nieuw, vrij regime krijgen. Ik wijs erop dat wij bezig zijn om de toestand die tot 1994 gold, ook voor belastingdeurwaarders, te herstellen. Er is dus sprake van het terugdraaien van een onjuist gebleken wetgeving. Ik heb het net niet gezegd, maar ik zeg nu dat mijn fractie er destijds tegen heeft gestemd. De andere fracties hebben ervoor gestemd. Zij maakten de aantekening dat het hun zeer speet, maar dat ze ervoor waren gezien de toezegging van minister Kosto.

Minister Korthals:

Voorzitter! De heer Hirsch Ballin vroeg of ik erop zou toezien – dit geldt dan primair de staatssecretaris – dat een en ander op de juiste wijze wordt uitgevoerd. Er kunnen altijd klachten worden ingediend. Dat neemt niet weg dat er voortdurend overleg zal zijn met de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders om te bezien of de zaken naar behoren geschieden. In dat verband is het natuurlijk belangrijk dat men tot een gedragscode komt. Ik zeg toe dat ik de uitkomsten van de gesprekken over die gedragscode ook aan de Eerste Kamer zal toezenden, zodat de leden van deze Kamer daarvan kennis kunnen nemen.

Wij zullen ervoor zorgen dat, waar het machtigingsvereiste wordt gehandhaafd, het inhoudelijk enige betekenis heeft. In hoeverre ik de Kamer daarover kan inlichten, kan ik nu niet overzien. Misschien moet dit bij een evaluatie van de Algemene wet op het binnentreden gebeuren. Als een evaluatie is voorzien, zal zeker worden bezien of daar, waar het machtigingsvereiste nog nodig is, het goed wordt gebruikt.

De heer Talsma heeft erop gewezen dat hetgeen nu voorligt overeenkomt met wat hij zich in het verleden altijd heeft voorgesteld en dat ik niet de indruk zou moeten wekken dat ineens een geheel ander, vrij regime voor de deurwaarders zal gelden. Ik heb dat geenszins bedoeld. De deurwaarders zullen op dezelfde wijze te werk moeten gaan. Alleen is het machtigingsvereiste in deze gevallen niet meer nodig, omdat uit onderzoeken is gebleken dat het niet meer functioneel is.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt van 12.08 uur tot 13.10 uur geschorst.

Naar boven