Noot 1 (zie blz. 1270)

BIJVOEGSEL

NOTITIE INZAKE DE KOPPELINGSWET d.d. 9 maart 1998

van FORUM en VluchtelingenWerk Nederland

in overleg met

mr. P. E. Minderhoud (Katholieke Universiteit Nijmegen)

en

de Adviescommissie Vreemdelingenrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten

1. De uitvoerbaarheid van de Koppelingswet

1.1 Te groot wetgevingsproject

De Koppelingswet is een wetgevingsproject, waaruit blijkt dat het onmogelijk is om 23 verschillende wetten, behorende tot 6 verschillende departementen, adequaat binnen één uniform kader te regelen. Het was voor de uitvoerbaarheid veel beter geweest de aanspraken van vreemdelingen op voorzieningen voor iedere wet afzonderlijk in op die wet toegesneden bepalingen te regelen.

Algemene bijstandswet

Voor de uitvoering van de Algemene bijstandswet zal een groot probleem blijven dat 6 van 11 GBA-verblijfscodes zowel vreemdelingen met als vreemdelingen zonder een zogeheten «openbare-kasbeperking» omvatten. Een «openbare kasbeperking» betekent dat een beroep op de ABW kan leiden tot intrekking of niet verlenging van de verblijfstitel. Wanneer een vreemdeling met één van die codes een bijstandsuitkering aanvraagt, zal deze code echter geen reden voor de GSD zijn om de aanvraag af te wijzen. De Vreemdelingendienst moet vaststellen of het gaat om iemand met een «openbare-kasbeperking». Als dat het geval is, moet de Vreemdelingendienst beslissen of het beroep op de algemene middelen verblijfsrechtelijke gevolgen moet hebben, wat kan leiden tot een andere code.

Indien dat zo is, dient de GSD vervolgens te beoordelen of de vreemdeling, nog gerechtigd is bijstand te blijven ontvangen (zie SGBO-rapport «Bruikbaarheid van het verblijfsrechtelijke gegeven in de GBA» januari 1998). Dit is een gecompliceerde werkwijze die in de praktijk niet lang stand zal houden omdat deze er niet in voorziet dat de Vreemdelingendienst automatisch informatie krijgt over de aanvraag door en eventuele verlening van bijstand aan een vreemdeling, zoals dat thans wel het geval is. Aldus bestaat de kans dat een vreemdeling met een «openbare-kasbeperking» bijstand ontvangt terwijl de Vreemdelingendienst daarmee niet bekend is lopende de geldigheidsduur van de vergunning en dus niet naar bevind van zaken kan handelen. Dit kan tot hogere kosten in de bijstandsverlening leiden, hetgeen een averechts effect van de Koppelingswet is.

Werknemersverzekeringen

Voor de uitvoering van werknemersverzekeringen (en gedeeltelijk ook de volksverzekeringen) speelt een gelijksoortig probleem. Om verzekerd te kunnen zijn moet een vreemdeling rechtmatig arbeid verrichten. De GBA-code geeft in veel gevallen onvoldoende informatie over de vraag of een vreemdeling vrij arbeid mag verrichten of dat een tewerkstellingsvergunning is vereist. De uitvoeringsinstellingen (UVI's) van de werknemers-verzekeringen zullen dit bij 5 van de 11 codes moeten gaan onderzoeken. Dit leidt tot een extra belasting van de UVI's en van de Vreemdelingendiensten. Bovendien zijn de UVI's de afgelopen jaren met een veelheid aan wijzigingen inzake de werknemersverzekeringen geconfronteerd en hebben hier hun handen vol aan. De animo om uitvoering aan de Koppelingswet te geven, zal gering zijn. Het rendement van hun inspanningen (het voorkomen van het ten onrechte verstrekken van uitkeringen) zal klein zijn.

Dit verhoogt de kans op een nonchalante uitvoering van de betreffende materiewetten en als gevolg daarvan een onnodige toename van procedures. Ook dit is een averechts effect van de Koppelingswet.

1.2 Aanbevelingen van het SGBO in het rapport «Bruikbaarheid van het verblijfsrechtelijke gegeven in de GBA»

De onder 1.1 beschreven problemen komen voort uit de beperkte bruikbaarheid van de verblijfscodes in de GBA. In het onderzoeksrapport van het SGBO wordt geconcludeerd dat de codes, gegeven de beperkte definitie van de bruikbaarheid die de opdrachtgevers wensten te hanteren, goed is. (Aanbeveling 1)

Niettemin stuitte het SGBO op veel situaties waarin uitvoeringsorganen onvoldoende informatie kunnen ontlenen aan de codes, en beveelt het een «verfijning van de code-systematiek» aan. (Aanbeveling 2)

Naast de vraag of ook een verfijnder verblijfscode-systeem op zich zelf de uitvoeringsorganen voldoende informatie kan verschaffen, is het de vraag of het verstandig en gewenst is om – zoals het SGBO voorstelt – pas ná invoering van de Koppelingswet te bezien of en hoe de codes verfijnd kunnen worden. Wegen de kosten (in de meest ruime betekenis) hiervan wel op tegen de baten die men verwacht met een (te) snelle invoering van de Koppelingswet?

Het SGBO had ook anderszins een beperkte onderzoeksopdracht.

Niet onderzocht zijn de betrouwbaarheid, actualiteit en duidelijkheid van de diverse gegevens in de GBA, waarbij niet alleen de verblijfscodes van belang zijn maar ook de persoonsgegevens. Zie ook 1.3.

In het onderzoek zijn bovendien de Onderwijswetten niet betrokken.

Tijdens de onderzoeksperiode stelde het SGBO vast dat bij vrijwel alle uitvoeringsorganen nog niet aan allerlei voorwaarden voor de invoering van de Koppelingswet was voldaan. Het feit dat het SGBO in verband hiermee de opdrachtgevers aanbeveelt in overweging te nemen nader te onderzoeken in hoeverre de uitvoeringsinstanties in staat zullen zijn op korte termijn de Koppelingswet uit te voeren, is op zijn minst verontrustend. (Aanbeveling 4)

In het onderzoek komt onder andere naar voren, dat:

– lang niet alle binnengemeentelijke afnemers zijn geautoriseerd voor de afname van de verblijfscodes uit de GBA,

– derden, niet overheidsinstanties, in een aantal gevallen de GBA-code nodig hebben,

– de interne werkorganisatie van uitvoeringsinstellingen fors moet worden bijgesteld,

– registratiesystemen van uitvoeringsorganen niet in staat zijn historische gegevens uit de GBA over te nemen, terwijl een volledig beeld van de historische gegevens in de GBA noodzakelijk is om het recht op aanspraken te kunnen bepalen.

Bovendien wordt de invoeringsproblematiek naar de mening van het GAK en het SFB door het ontbreken van overgangsrecht nog eens versterkt.

Of het – gezien de bevindingen in het SGBO-onderzoek – mogelijk zal zijn om een juiste en verantwoorde uitvoering te geven aan de Koppelingswet met ingang van de door het Kabinet voorgestelde datum (1 juli 1998) betwijfelen wij dan ook ernstig. Deze twijfel kon bij het algemeen overleg van de Vaste Commissie voor Justitie van de Tweede Kamer op 4 februari jl. niet worden weggenomen.

Doordat het rapport nog niet beschikbaar was gesteld aan de leden van de Vaste Commissie is de inhoud niet besproken.

1.3.1 loket-systeem/voorkomen van verschillen in VAS/GBA gegevens

Op 1 oktober 1997 is voor de duur van een half jaar in de gemeenten Delft, Hoogeveen en Utrecht het 1 loket-pilot project gestart, waarbij een ambtenaar van de GBA tevens werkzaamheden verricht op grond van de Vreemdelingenwet.

Als algemeen voordeel van het 1 loket-systeem wordt gezien dat de risico's van verschillen in naamsvaststelling (en vastlegging van andere persoonsgegevens) beperkt zal zijn. Dit in tegenstelling tot een strikte uitvoering van de tekst van de Koppelingswet, waarin het noodzakelijk is dat een vreemdeling eerst bij de Vreemdelingendienst wordt geregistreerd om rechtmatig verblijf vast te stellen, en pas daarna in het GBA opgenomen mag worden. Naar verluidt bestaat dan ook het voornemen het 1 loket-systeem, bij goed functioneren, landelijk in te voeren tegelijk met de invoering van de Koppelingswet en het wettelijk mvv-vereiste.

Gezien het belang van een met elkaar in overeenstemming zijnde opname van (persoons-)gegevens in het VAS en de GBA zou het de voorkeur verdienen de Koppelingswet tegelijk in te voeren met een goed functionerend 1 loket-systeem.

2. Aanspraken voortgezette verblijvers/kans op veel procedures

Voor aanspraken op voorzieningen na rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 1b sub 1 en 2 Vreemdelingenwet wordt in de materiewetten gebroken met het huidige stelsel dat deze blijven bestaan zolang – kort gezegd – een vreemdeling niet wordt uitgezet. Nergens is gebleken dat het huidige stelsel niet zou voldoen dan wel dat het nieuwe stelsel beter zou voldoen. Het tegendeel is het geval.

De breuk met het oude systeem is zeer ingrijpend en verstrekkend waarbij het nieuwe stelsel bovendien onvoldoende doordacht noch volledig is. Voor de goede orde wijzen wij op de 12 vraagpunten bij het nieuwe stelsel, zoals deze reeds bij brief van 15 oktober 1996 aan de staatssecretaris van Justitie zijn voorgelegd.

Deze brief is overigens nooit beantwoord.

– Ten eerste is er voor gekozen dat een verzoek om voortgezette toelating «tijdig», in de zin van ten minste vier weken voor de expiratiedatum van een vergunning tot verblijf, moet zijn ingediend.

Dit betekent dat de materiewetten geen wettelijke grondslag bieden voor de bijzondere regeling die het kabinet voornemens is in te voeren voor de vreemdelingen die na het verlies van rechtswege van het verblijfsrecht voor onbepaalde duur ex artikel 10 lid 2 Vreemdelingenwet (Vw) een zelfstandige vergunning tot verblijf moeten aanvragen.

Dit betekent tevens dat de materiewetten geen wettelijke grondslag bieden voor hetgeen in de nadere memorie van antwoord wordt gesteld over een niet tijdig ingediend verzoek om verlenging van een vergunning: «In geval van termijnoverschrijding waarbij niet tot uitzetting wordt overgegaan, blijft het bijstandsrecht krachtens de Algemene Bijstandswet behouden (...)». Bovendien betekent dit dat de materiewetten geen wettelijke grondslag bieden voor aanspraken, in het geval dat

– het verzoek om verlenging van de vergunning tot verblijf niet «tijdig» is ingediend, of

– het verzoek om voortgezette toelating niet is ingediend binnen een nog door het kabinet aan te geven termijn na het verlies van rechtswege van het verblijfsrecht voor onbepaalde duur ex artikel 10 lid 2 Vw,

er een wettelijk uitzetbeletsel bestaat gedurende de daaropvolgende bezwaar- of administratief beroepsprocedure tegen de weigering voortgezette toelating.

– Ten tweede is er voor gekozen dat er in geval van een procedure over voortgezette toelating slechts aanspraken kunnen bestaan indien tegen de intrekking van het besluit tot toelating «tijdig» een bezwaar of beroep is ingediend.

Dit betekent dat de materiewetten geen wettelijke grondslag bieden voor aanspraken, in het geval dat het bezwaar of beroep is gericht tegen de weigering een vergunning tot verblijf te verlengen dan wel een vergunning tot verblijf te verlenen na verlies van rechtswege van het verblijfsrecht voor onbepaalde duur ex artikel 10 lid 2 Vw.

Dit betekent tevens dat de materiewetten geen wettelijke grondslag bieden voor aanspraken, in het geval dat het een vreemdeling wordt toegestaan een hoger beroep (zoals voorgesteld in het wetsvoorstel TK 25 829 dat nu door de Tweede Kamer wordt behandeld) af te wachten.

Conclusie

Pas na de aanvaarding van de Koppelingswet door de Tweede Kamer is door het Kabinet onderkend dat de in de materiewetten gehanteerde – limitatief geformuleerde – criteria niet corresponderen met de in de praktijk voorkomende gevallen waarin voor voortgezette verblijvers aanspraken moeten kunnen (blijven) bestaan. De criteria zijn te beperkt geformuleerd, zodat het de voorkeur verdient wetgevingstechnisch weer aan te sluiten bij de nu bestaande criteria. Daarbij kan gedacht worden aan de volgende formulering van de criteria voor de gevallen waarin voortgezette verblijvers aanspraken kunnen (blijven) maken op voorzieningen: vreemdelingen die, na in Nederland rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 1b, aanhef, en onder 1 en 2 van de Vreemdelingenwet, ingevolge een Verdragsrechtelijke verplichting of de Vreemdelingenwet dan wel op grond van een beschikking ingevolge de Vreemdelingenwet of op grond van een rechterlijke beslissing niet worden uitgezet.

Indien de nu in de Koppelingswet gekozen criteria gehandhaafd worden, zullen deze leiden tot veel misstanden en evenzoveel onnodige extra procedures.

3. Reikwijdte Europees Verdrag Sociale en Medische Bijstand (EVSMB) (Trb. 1954, 200)

Teneinde onduidelijkheid omtrent de reikwijdte van het EVSMB te voorkomen, stellen we voor een verwijzing naar dit Verdrag in de nationale regelgeving op te nemen. Dit kan het beste als volgt gebeuren. Op grond van de voorgestelde artikelen 7, lid 3, sub a Abw, 6, lid 3, sub a loaw, en 6, lid 5, sub a loaz kan bij algemene maatregel van bestuur de categorie vreemdelingen die aanspraken kunnen maken worden uitgebreid.

In het (concept-) Besluit gelijkstelling vreemdelingen Abw, loaw en loaz staat nu nog niets over een dergelijke gelijkstelling van vreemdelingen ter uitvoering van een verdrag dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie. Om dit voor wat betreft het EVSMB te herstellen, kan in dit besluit onder vernummering van artikel 2 t/m 4 tot artikel 3 t/m 5 een nieuw artikel 2 worden opgenomen, luidend:«Voor de toepassing van de Abw, de Ioaw en de Ioaz wordt met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling, die rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 11 Europees Verdrag betreffende Sociale en Medische Bijstand (Trb. 1954, 200) en onderdaan is van een van de Verdragsluitende partijen».

4. De zorg voor nog niet toegelaten «gezinsherenigers», vreemdelingen met «uitstel van vertrek» en slachtoffers vrouwenhandel

In het algemeen overleg van 4 februari jl. met de Vaste Commissie voor Justitie van de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Justitie ten aanzien van de zorg voor gezinsherenigers (en -vormers) tijdens de aanvraag om toelating aangegeven: «Vooralsnog wordt gedacht aan toepassing van de regeling (Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen) op die gevallen. Nadat een gezinslid een aanvraag bij de vreemdelingendienst heeft ingediend, kan hij ergens in Nederland gaan wonen. Hij of zij moet zich melden bij het dichtstbijzijnde AZC voor een administratieve plaatsing en via die regeling in aanmerking komen voor voldoende aanvullende middelen van bestaan.» Afgezien van de onwenselijkheid om steeds meer categorieën vreemdelingen buiten het reguliere sociale zekerheidsstelsel te plaatsen – zoals hier aan de orde –, zijn wij ingenomen met de toezegging dat er een regeling getroffen wordt voor deze groep. Het lijkt ons echter complicerend en onnodig lastig voor de gezinsleden als deze zich zouden moeten gaan melden bij het dichtstbijzijnde AZC, voor een administratieve plaatsing. Dit is ook een onnodig belasting voor de AZC-medewerkers.

Is het niet mogelijk een declaratie-regeling te treffen met de gemeentelijke sociale diensten voor de uitvoering van de «administratieve plaatsing»?

Alle sociale diensten hebben al een relatie met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers in verband met de uitvoering van de Zorgwet VVTV en de ROA-regeling. Ook in die regelingen declareert de gemeente de aan vreemdelingen verstrekte toelagen. De juridische basis zou gevonden kunnen worden in de mogelijkheid die artikel 3, eerste lid RVA in samenhang met artikel 7 van de Wet COA biedt aan het COA om de zorg over te dragen aan derden. Voordeel van een dergelijke regeling is ook, dat het herenigde gezin slechts met één instantie, de gemeentelijke sociale dienst, te maken heeft.

In voornoemd algemeen overleg heeft de staatssecretaris aangegeven dat ook een vreemdeling, die niet wordt uitgezet op grond van artikel 25 Vw en bij familie of kennissen verblijft, zich voor een administratieve plaatsing bij het dichtstbijzijnde AZC moeten melden. Ook hier is sprake van een onnodige belasting van de vreemdeling/gezinsleden en ook hier zou een declaratieregeling, zoals hiervoor beschreven, mogelijk moeten zijn.

In het algemeen overleg heeft de staatssecretaris gesteld dat er nog onduidelijkheid is over de vraag of slachtoffers (en getuige-aangevers) van vrouwenhandel tijdens de aanvraag om toelating recht hebben op een uitkering, bijvoorbeeld krachtens de Algemene bijstandswet. Dat over de zorg voor deze kwetsbare groep nog onduidelijkheid bestaat, is verontrustend.

5. Positie uitgeprocedeerde/technisch niet verwijderbare vreemdelingen en asielzoekers

VluchtelingenWerk en FORUM hebben tijdens de behandeling van de Koppelingswet in de Tweede Kamer bepleit dat technisch niet verwijderbare uitgeprocedeerde reguliere vreemdelingen en asielzoekers onder de definitie van artikel 1b, aanhef en onder 5 Vw gebracht moeten worden. Zij verblijven immers hier met instemming van de overheid.

Over de positie van deze categorieën en daarmee ook hun aanspraken op voorzieningen bestaat nog steeds geen duidelijkheid.

Net als in eerdere stukken heeft de staatssecretaris van Justitie in het algemeen overleg van 4 februari 1998 vragen over de positie van uitgeprocedeerde vreemdelingen, die hier rechtmatig verblijven omdat ze meewerken aan hun uitzetting, beantwoord met een betoog over de positie van vreemdelingen die op grond van artikel 25 Vw (om gezondheidsredenen) uitstel van vertrek hebben gekregen. Aangezien deze categorie niet ook de uitgeprocedeerde vreemdelingen omvat, dient voordat de Koppelingswet wordt aangenomen duidelijkheid te ontstaan over de positie van de laatste categorie.

6. Ontbreken overgangsrecht/beëindiging bijstand en ziekenfondsverzekering

Er zijn uitgeprocedeerde asielzoekers die niet in de opvang in het kader van de RVA/ROA verblijven maar een bijstandsuitkering ontvangen omdat zij een VTV-humanitair, een VTV voor medische behandeling of een VTV voor verblijf bij echtgenoot hebben ingediend. Door het ontbreken van overgangsrecht en de onmiddellijke werking zal deze groep op de datum van inwerkingtreden van de Koppelingswet het recht op bijstand van de ene op de andere dag verliezen.

Op de datum inwerkingtreding Koppelingswet zullen ook

– gezinsherenigers en -vormers in afwachting van toelating

– slachtoffers en getuige-aangevers van vrouwenhandel gedurende de hen toekomende bedenktijd alsmede in afwachting van toelating en

– vreemdelingen die (anderszins) om humanitaire redenen om toelating vragen

van de ene op de andere dag geen bijstand meer ontvangen en onverzekerd zijn voor ziektekosten.

Is de Eerste Kamer met ons van mening dat voor deze categorieën ten minste eenzelfde overgangsrecht zou moeten gelden als voor de groep die uitstel van vertrek heeft op grond van artikel 25 Vw? Op grond van artikel XXIII, tweede lid van de Koppelingswet kan bijstand en de verzekering krachtens de Ziekenfondswet worden voortgezet als de vreemdeling rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 1b, aanhef en onder 5 Vw.

Gezinsleden die wachten op toelating en die op grond van arbeid in loondienst door de kostwinner krachtens de Ziekenfondswet mede-verzekerd zijn, zullen eveneens van de ene op de andere dag onverzekerd zijn voor ziektekosten. Ook voor deze categorie bepleiten wij een overgangsregeling.

7. Samenloop met het wetsvoorstel Beperking Export Uitkeringen

In de Ziektewet, de WAO, de AAW, de Algemene Nabestaandenwet, de AOW en de Toeslagenwet wordt een bepaling opgenomen dat de betaling van deze uitkeringen wordt opgeschort indien degene aan wie deze is toegekend een vreemdeling is die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijf houdt als bedoeld in artikel lb Vw. De betaling wordt pas hervat indien betrokkene daartoe een aanvraag indient en het de uitvoeringsinstantie is gebleken dat de betreffende vreemdeling feitelijk buiten Nederland woont of verblijf houdt.

Deze maatregel zal op grote problemen stuiten nu de staatssecretaris van SZW een wetsvoorstel heeft ingediend, waarin een exportbeperking van uitkeringen wordt geïntroduceerd.

Export van voornoemde uitkeringen zal niet meer mogelijk zijn als met het land waar de vreemdeling naar vertrekt geen verdrag is gesloten waarin aan de eisen van handhaafbaarheid is voldaan. Buiten de lidstaten van de EU en EER is op dit moment met slechts zes landen een dergelijk verdrag gesloten. Met nog negen andere landen wordt hierover onderhandeld.

Indien in het buitenland het recht niet kan herleven op grond van het exportverbod, kan de niet (meer) rechtmatig verblijvende vreemdeling noch in Nederland, noch in het buitenland zijn recht geldend maken.

In combinatie met een exportverbod zal de opschorting van het recht op uitbetaling van uitkeringen, waarvoor in het verleden premie is betaald, in strijd komen met artikel 14 EVRM jo. artikel 1 Protocol 1 EVRM.

8. Verregaande controle en privacybescherming

Gegevensuitwisseling

Tijdens het algemeen overleg met de Tweede Kamer op 4 februari jl. is een AMvB toegezegd waarin de gegevensuitwisseling met andere bestuursorganen op grond van artikel 48 Vreemdelingenwet nader geregeld wordt. De AMvB is in tegenstelling tot andere AMvB's die in het kader van de Koppelingswet noodzakelijk zijn niet voorgelegd aan Uw Kamer. Daardoor is onduidelijk of de bescherming van de persoonlijke levenssfeer door deze AMvB voldoende gegarandeerd zal zijn als de Koppelingswet wordt aanvaard en in werking treedt.

Voor met name vluchtelingen die, zoals te lezen is in de jaarrapportages van de Binnenlandse veiligheidsdienst, lang niet altijd onterecht angst hebben voor de «lange arm» van de regimes waarvoor zij gevlucht zijn, betekent de Koppelingswet dat zij nog vaker geconfronteerd zullen worden met een situatie waarin zij hun verblijfsrecht zullen moeten bewijzen. Een adequate bescherming van hun persoonlijke levenssfeer is dan ook noodzaak.

Verstrekking gegevens aan vrije derden

Niet alleen overheidsinstanties zullen de verblijfstoets moeten uitvoeren, maar ook particulieren en privaatrechtelijke instanties zullen daar direct of indirect mee geconfronteerd worden. Als voorbeelden noemen wij:

– de directeur van een instelling voor volwassenenonderwijs

– de zorgverzekeraar die een voorziening in het kader van de Ziekenfondswet of de Wet Toegang zorgverzekeringen moet uitvoeren

– de particuliere verhuurder of woningbouwvereniging die een woning wil verhuren waarvoor een huisvestingsvergunning noodzakelijk is en

– bedrijven die krachtens de Wet Pemba de WAO zelf gaan uitvoeren.

Al deze personen en instanties zullen belang hebben bij verstrekking van de verblijfscode uit de GBA.

Tijdens het algemeen overleg op 4 februari jl. is toegezegd dat artikel 100 van de Wet op de GBA nader bezien zal worden door Binnenlandse Zaken, teneinde de verstrekking van verblijfsrechtelijke gegevens aan deze zogenaamde vrije derden niet meer mogelijk te laten zijn.

Het is echter niet duidelijk of en hoe dit afdoende zal zijn geregeld als de Koppelingswet wordt aanvaard en in werking treedt.

Bijlage 3 bij JZ98–131.not

Wettelijke uitzetbeletselen in administratief beroep en bezwaar ongeacht of een voorafgaand verzoek om voortgezette toelating «tijdig» is ingediend, met een verplichting de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken in te schakelen, zijn opgenomen in:

– artikel 31 lid 2 Vreemdelingenwet (vreemdeling die tenminste vijf aaneengesloten jaren toelating heeft genoten, terwijl hij in Nederland zijn hoofdverblijf heeft gehad) en

– artikel 100 lid 3, jo 101 Vreemdelingenbesluit (gemeenschapsonderdanen)

– artikel 103, jo 100 lid 3 en 101 Vreemdelingenbesluit (onderdaan van een land dat partij is bij het Europees Vestigingsverdrag en die onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van verstrijken van de toelating, gedurende twee aaneengesloten jaren toelating heeft genoten, terwijl hij in Nederland zijn hoofdverblijf heeft gehad)

– artikel 104 lid 2, jo 100 lid 3 en 101 Vreemdelingenbesluit (verdragsvluchtelingen en staatlozen)

– Artikel Ill lid 2 Overgangsrecht, jo 100 lid 3 en 101 Vreemdelingenbesluit (vreemdeling wiens verblijf voor onbepaalde tijd op grond van artikel 10 lid 2 Vw niet langer is toegestaan)

Noot 2 (zie blz. 1279)

BIJVOEGSEL

FAXBERICHT van het Verbond van verzekeraars d.d. 20 maart 1998

Aan: Woordvoerders Commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Eerste Kamer der Staten- Generaal

T.a.v.: de heer H.F. Heijmans, Mr. E.J. Rongen, Mevrouw E. ter Veld, Mevrouw H. M. Gelderblom-Lankhout

Geachte dames en heren,

Aanstaande dinsdag 24 maart vindt plenaire behandeling plaats van het wetsvoorstel «Vaststelling van regels met betrekking tot het inkomen van enkele groepen uitkeringsgerechtigden en belastingplichtigen» (Wet Inkomensmaatregelen 1998). De voorgestelde maatregelen treffen ook de gepensioneerden. Verzekeraars zijn een belangrijke uitvoerder van pensioenen en hebben uit hoofde van hun inhoudingsplicht te maken met de gevolgen van de invoering van de wet.

Wij lichten u hierbij in over de uitvoeringsproblemen die bij verzekeraars spelen en spreken onze zorgen uit over de haast waarmee de regelgever dit soort gecompliceerde voorstellen in zo korte tijd geëffectueerd wil zien.

Er worden voor 1998 3 tabellen toegepast:

1. de tabel per 1 januari 1998 met de hoge percentages

2. de tabel per 1 april 1998 met corrigerende percentages over de eerste 3 maanden van 1998.

3. de tabel per 1 mei 1998 met de juiste percentages over 1998.

De gevolgen van de toepassing van verschillende tabellen zijn de volgende:

– Voor mensen die per 1 januari 1998 al een uitkering per maand genieten ontstaat geen probleem.

– Mensen die in februari, maart of april voor het eerst een uitkering krijgen, ontvangen over 1998 een naheffing van de Belastingdienst. Er is te weinig ingehouden. In april wordt gecorrigeerd voor 3 maandenen niet voor 2 maanden bij ingang per 1 februari 1998 of 1 maand per 1 maart 1998.

– Bij kwartaal uitkering achteraf ontstaat het volgende probleem. Eind maart wordt er ingehouden volgens «tabel 1». Bij de eerst volgende betaling eind juni wordt er ingehouden volgens «tabel 3». De «inhaalslag» met«tabel 2» wordt overgeslagen. Bij de afrekening over 1998 wordt dit weer rechtgetrokken voor diegene die aangifte doet. Echter niet iedereen doet aangifte. Men zal de mensen erop moeten attenderen om aangifte te doen en zodoende de teveel ingehouden loonheffing terug te krijgen. Hierop zijn nog meer varianten te bedenken.

– Bij eenmalige uitkeringen (d.w.z. afkoop van kleine pensioenen) in de maanden januari t/m maart wordt teveel ingehouden. Ook deze mensen zullen moeten worden ingelicht. Bij eenmalige uitkeringen in de maand april wordt te weinig ingehouden. Bij de afrekening over 1998 zal een naheffing en in sommige gevallen misschien wel een forse, bij de mensen op de deurmat vallen. Wie licht deze mensen vooraf in over de komende naheffing?

– Bij betalingen met terugwerkende kracht leveren deze maatregelen ook diverse nadelen op. Indien men in april met terugwerkende kracht een nabetaling ontvangt, wordt er (veel) te weinig ingehouden met als gevolg een naheffing. Ook deze mensen zullen hierover moeten worden ingelicht.

In de eerste maanden over 1998 hebben verzekeraars heel veel telefoontjes ontvangen m.b.t. de verhoogde percentages per 1 januari 1998. In april zal men weer heel veel telefoontjes krijgen, met de vraag: «Waarom krijgen wij nu veel meer dan de vorige maand(en)?» In mei krijgt men weer minder met als gevolg ....... . Met de voorgestelde maatregelen wordt het niet duidelijker voor de ontvangers.

Als uitkeringsinstantie moeten er enorme kosten worden gemaakt t.b.v. deze overheidsmaatregelen.

De kosten zouden beperkt kunnen worden en de uitkeringen voor een ieder overzichtelijker blijven indien men over bijvoorbeeld de periode mei t/m december de «missers» van de eerste vier maanden van 1998 corrigeert. In 1997 heeft men op die wijze ook de ouderenaftrek vanaf oktober t/m december gecorrigeerd.

Met vriendelijke groet,

drs. J.L. van Sloten

beleidsmedewerker

Zie tabel op blz 14 SGBO-rapport.

Bijlage 1. Zie tabel op blz 26 SGBO-rapport.

Bijlage 1. Zie blz 2 SGBO-rapport.

Bijlage 1. TK 1997–1998, 24 233, nr 52, p 8–9.

Bijlage 2. Brief van de Staatssecretaris van Justitie van 19 september 1997 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer over het initiatiefvoorstel van wet tot wettelijke vastlegging van de machtiging tot voorlopig verblijf (TK 24 544). EK 1997–1998, 24 233, nr. 149, p 3.

Nog geheel onduidelijk is in welke gevallen niet tot uitzetting zal worden overgegaan. Tijdens het algemeen overleg op 4 februari 1998 heeft de staatssecretaris van Justitie toegezegd hierover nog schriftelijk informatie te geven. Zie bijlage 3.

TK 1997–1998, 24 233, nr 52, p. 10. Artikel 25 Vw: Uitzetting blijft achterwege, indien de verwijdering van de vreemdeling uit Nederland met het oog op zijn gezondheidstoestand of die van een zijner gezinsleden niet verantwoord is te achten. TK 1997–1998, 24 233, nr 52, p. 10. Wetsvoorstel Wet Beperking Export Uitkeringen, TK 1997–1998, 25 757. TK 1997–1998, 24 233, nr 52, p 10. TK 1997–1998, 24 233, nr 52, p 10–11.

Naar boven