Aan de orde is de voortzetting van:

de algemene financiële beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota voor het jaar 1996 (24400)

,

- van de behandeling van de wetsvoorstellen:

- Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van de Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 1996 (24400 IXA);

- Wijziging van hoofdstuk IXA (Nationale Schuld) van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 1994 (slotwet/rekening) (24303);

- Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 1996 (24400 IXB);

- Wijziging van hoofdstuk IXB (Ministerie van Financiën) van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten voor het jaar 1994 (slotwet/rekening) (24304);

- Wijziging van de begroting van de lasten en de baten en van de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het Staatsmuntbedrijf voor het jaar 1994 (slotwet/rekening) (24318);

- Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet op belastingen van rechtsverkeer (wijziging van enige fiscale wetten in het kader van de lastenverlichting voor het midden- en kleinbedrijf) (24423);

- Wijziging van de Wet op de vermogensbelasting 1964, de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op belastingen van rechtsverkeer, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Invorderingswet 1990 (terugsluis opbrengst reparatiewetsvoorstel-btw) (24428);

- Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (24458);

- Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de totstandkoming van de Tweede Vereenvoudigingsrichtlijn-btw (24466);

- Wijziging van enkele belastingwetten (belastingplan 1996) (24463);

- Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968, de Wet op de belastingen van rechtsverkeer en enkele andere belastingwetten in verband met de bestrijding van constructies met betrekking tot onroerende zaken (24172);

- Wijziging van de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting (belastingheffing in geval van tijdelijke genotsrechten op zaken en op rechten die niet op zaken betrekking hebben), alsmede van de loonbelasting (aanpassing regime werknemersspaarregelingen) (23219).

De beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Wöltgens, die zijn maiden-speech zal houden.

De heer Wöltgens (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Het geeft mij inderdaad een bijzonder gevoel om in deze voor mij toch betrekkelijk nieuwe omgeving mijn oude stiel als financieel woordvoerder te mogen opnemen. Gelukkig hoef ik daar dit jaar geen alternatieven bij te leveren en ik ben buitengewoon dankbaar, nu ik de heer Zalm tegenover mij zie, dat dit jaarlijkse examen bij het CPB deze keer niet hoeft plaats te vinden. Ik ben niet alleen gelukkig omdat er geen alternatief behoeft te worden geleverd – het bespaart ons werk – maar ook omdat het begrotingsbeeld dat in september is aangeboden een compliment waard is. De minister van Financiën is begonnen met een terugkeer naar een trendmatig begrotingsbeleid en daarvoor complimenteer ik hem.

Hij heeft daarmee de regering bevrijd van veel bestuurlijke onrust. Ik denk dat het "gezin Zalm" daar ook zijn voordelen van heeft. Dat brengt mij overigens tot de gedachte dat deze vorm van intelligente luiheid zich eigenlijk ook zal moeten uitstrekken tot de sociale zekerheid. Deze gedachte werd ook al geuit door een van de vorige sprekers. Waarom proberen wij de rust die aan het budgettaire front van de rijksbegroting in enge zin is teruggekeerd, niet ook tot stand te brengen aan het front van de sociale zekerheid, zodat er een soort conjunctuurvrije premiestelling kan worden vastgesteld? Ik ben namelijk inderdaad beducht voor het scenario dat zoëven door de heer Boorsma is geschetst. Hij stelde dat wij bij de eerste de beste conjuncturele terugval gedwongen zijn om de premies te verhogen, terwijl iedereen van ons weet dat dit nu uitgerekend averechts werkt. Ik zou het dus zeer op prijs stellen als de rust van huize Zalm werd uitgestrekt tot huize Melkert. Als de heer Zalm daaraan een bijdrage kan leveren, dan mag het wat mij betreft de "Zalm-norm" blijven heten.

Alhoewel de rust is teruggekeerd en er een vaste uitgavennorm is vastgesteld – daarvoor heb ik de minister al gecomplimenteerd – zijn er ook een paar feilen zichtbaar. Die zijn ook al door een aantal andere sprekers naar voren gebracht. Het belangrijkste is wel dat allerlei goede doelen die vroeger daadwerkelijk de vorm van uitgaven kregen, nu in de vorm van fiscale aftrekposten worden gegoten. Ik wijs er echter op dat dit een aantal belangrijke nadelen heeft, waarvoor ik de aandacht van het kabinet vraag. Een belangrijk nadeel is op de eerste plaats het feit dat het draagvlak voor de premieheffing voor de volksverzekeringen sluipenderwijs is uitgehold. Dat vond ook al onder vorige kabinetten plaats, dus dat hoeft niet alleen het huidige kabinet te worden aangerekend. De eerste schijf is nauwelijks nog een belastingschijf, maar op dit moment alleen nog maar een premie volksverzekering en dat proces gaat voortdurend verder. Misschien past het ideologisch niet helemaal bij dit kabinet, maar er is wel alle reden om goed na te denken over de vraag of de tweede en de derde schijf niet een element kunnen worden voor de verbreding van het draagvlak voor de volksverzekeringen. Zolang op de tweede plaats de aftrekposten niet de vorm hebben van een "tax-credit", een soort vaste inkomensonafhankelijke aftrek, werken ze alleen denivellerend. Dat leidt dus tot vergroting van de inkomensverschillen. Op de derde plaats werken fiscale verlagingen in het algemeen minder gericht dan subsidies. Dat weten wij al, want dat is gebleken bij andere fiscale verlagingen. Wij hebben de laatste vijftien jaar natuurlijk geleerd om heel negatief over subsidies te doen, maar het zou goed zijn om ze bijvoorbeeld op het punt van richting en precisie te vergelijken met aftrekposten. Misschien zullen wij dan toch objectiever en optimistischer over subsidies gaan denken.

Mijn belangrijkste bezwaar blijft overigens het feit dat werken met aftrekposten in de huidige vorm de inkomensverschillen verder vergroot. Dat wordt nog eens versterkt doordat een aantal rijksuitgaven wordt gedecentraliseerd naar lagere overheden, die deze vervolgens in belangrijke mate compenseren met lastenverhogingen die niet zichtbaar worden in de Miljoenennota, maar bij de burger terechtkomen. Het is overigens mijn grootste angst dat de herverdelingsoperatie van het Gemeentefonds ertoe leidt dat de voordeelgemeenten hun belastingen niet zullen verlagen, terwijl de nadeelgemeenten daarin aanleiding zullen vinden om de inkomensonafhankelijke belastingen te verhogen. Het totaalbeeld van de inkomensafhankelijke lastenverlichting geeft dan een verhoging te zien van de eigen bijdrage voor vaste vormen van betalingen. Het effect daarvan is natuurlijk hetgeen wij in het rapport van het SCP hebben gezien, namelijk dat ook in deze kabinetsperiode de denivellering doorgaat. Ik vind dat een kabinet dat in de Miljoenennota voor de eerste keer aandacht vraagt voor het verschijnsel armoede, waarvoor mijn dank, tegelijkertijd alles op alles moet zetten om in het totale inkomensbeeld niet zelf een bijdrage te leveren aan dit verschijnsel.

Mijnheer de voorzitter! Ik zei al dat de rust is teruggekeerd aan het budgettaire front. Het is natuurlijk heel makkelijk voor een minister van Financiën om rustig te blijven op een moment waarop de conjunctuur beter is dan de trendmatige voorspelling waarop het begrotingsbeleid is gebaseerd. Wij hebben te maken met een behoedzaam scenario, dus hij hoeft alleen maar zijn meevallers te tellen en ervoor te zorgen dat deze in de Tweede en Eerste Kamer niet te snel worden verdeeld door zijn collega's. Ik hoop dat de minister van Financiën dezelfde rust en laconieke houding weet te bewaren op het moment waarop de trendmatige groei uitkomt beneden die uit het behoedzame scenario. Ontstaat dan niet de situatie die wij in de voorgaande kabinetsperiode zo verfoeiden? Zal dan niet weer om de drie weken crisisberaad plaatsvinden en zal er dan in huize Zalm niet plotseling een situatie ontstaan die niet is te vergelijken met die uit het eerste jaar? Ik hoop dat ik op de minister kan rekenen en dat hij er dan niet zenuwachtig van wordt. Als hij in die situatie bereid is om de tegenvallers even te vergeten, in de wetenschap dat hij ze later wel gecompenseerd krijgt als de trendmatige groei zich weer herstelt, zal hij wel voor een dilemma komen te staan dat afhankelijk is van het moment waarop de conjuncturele vertraging wordt ingezet.

In Duitsland zijn er helaas wat tekenen die erop wijzen dat de groei vertraagt. Daar zullen wij ongetwijfeld ook de gevolgen van ondervinden. Als de minister dan gewoon blijft vasthouden aan zijn trendmatige norm, zou dat consequenties kunnen hebben voor de vraag in welke mate de Nederlandse regering en Nederland zich kan kwalificeren voor de Europese Monetaire Unie. Overigens hangt dit wel een beetje af van het jaar dat zal worden gekozen als toetsjaar.

Over de Europese Monetaire Unie wil ik nog een aantal opmerkingen maken. Er is terecht gezegd dat de beslissing om deel te nemen aan de Europese Monetaire Unie, ongetwijfeld de belangrijkste beslissing is die in deze kabinetsperiode genomen moet worden. Zij is belangrijk, omdat het tot stand komen van de Europese Monetaire Unie eigenlijk een van de weinige elementen is waardoor je kunt zeggen dat dan echt irreversibel wordt dat Europa een geheel wordt. Zij is ook in politieke zin de voorwaarde om van Europa een geheel te maken. Gisteren heeft de minister-president in de Den Uyl-lezing ook gezegd dat iedereen alles op alles zal moeten zetten om ervoor te zorgen dat de Europese Monetaire Unie er in 1999 is. Daarmee is de eenwording in elk geval langs één weg bijna onomkeerbaar geworden. Daarmee is de grondslag gelegd voor een aanzienlijk vreedzamere 21ste eeuw voor ons continent, na anderhalve eeuw van Europese tegenstellingen, die helaas ook tot uitdrukking zijn gekomen in oorlogen.

Als wij naar Duitsland kijken, bekruipt ons de angst dat daar helaas allerlei krachten aan het werk zijn, die zeggen: moeten wij onze Duitse Mark nu verkwanselen aan die Euro? Er wordt zelfs over Esperantogeld gesproken. Als wij naar Frankrijk kijken, zien wij dat daar mensen in opstand komen. De vraag is of dat tegen de EMU is, maar die criteria worden natuurlijk wel vaak gehanteerd als argument om in sociaal opzicht allerlei verminderingen aan te brengen, waarvoor ik niet het woord "afbraak" zal gebruiken. Hierdoor dreigen wij het momentum te verliezen, waardoor de EMU, dat onomkeerbare moment in de Europese ontwikkeling, überhaupt tot stand kan komen.

Als vandaag de dag weer hetzelfde verdrag zou moeten worden gemaakt, durf ik te wedden dat je er geen meerderheid voor zou vinden in de Europese regeringen en parlementen. Ik denk dat de minister dat met mij eens is. Gelukkig ligt het Verdrag van Maastricht er. Ik vraag mij het volgende af. Met een kleine uitzondering aan het begin van de jaren tachtig, maar daar zijn wij behoorlijk voor afgestraft, lijkt Nederland sinds 1978 ongeveer de braafste leerling van Duitsland geweest te zijn. Zouden wij de reputatie die wij hebben opgebouwd, niet kunnen gebruiken om een creatieve rol te spelen in dat eeuwigdurend dilemma van degenen die erop hameren dat aan de criteria voldaan moet worden, en degenen die zeggen dat wij het momentum niet moeten verliezen?

Ik weet dat de minister van Financiën geneigd is, de financiën sec te bekijken. Ik las in de krant dat er zelfs een zekere tegenstelling is tussen de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Financiën, omdat deze erop hamert dat wij geen netto-betaler worden. Ook op andere manieren probeert hij de goedheid van Nederland in het buitenland een beetje ondergeschikt te maken aan het saldo dat er uitkomt. Dat is op zichzelf een heel gezonde houding, waar ik absoluut geen bezwaar tegen heb, maar ik denk dat de totstandkoming van de EMU het belang van puur en alleen de financiën overstijgt. Terwijl de kloof bij de potentiële deelnemers aan de eerste ronde van de EMU breder wordt, vraag ik mij af of het niet mogelijk is dat de minister van Financiën een creatieve oplossing vindt die ertoe kan leiden dat wij wel op tijd kunnen starten met die gemeenschappelijke munt.

Ik noem een aantal elementen die voor Nederland van belang zijn. Toevallig zit ik in een grensgemeente en daarom vraag ik mij af of wij de EMU niet voor een deel van onderop kunnen laten ontstaan. Waarom moet zij eigenlijk alleen maar van bovenaf ontstaan? Als je de lagere overheden – men zal mij vergeven dat ik nu per ongeluk de gemeente Kerkrade noem – de afgelopen jaren de kans had gegeven om in Duitse Marken te lenen, zouden zij een behoorlijk rentevoordeel hebben gehad zonder een groot valutarisico te lopen. In wezen breng je dan de EMU min of meer van onderop tot stand. De volstrekte convertibiliteit van twee munten wordt op die manier tot stand gebracht. Ruimte geven aan zo'n lager publiekrechtelijk orgaan zou ik willen noemen als een van de confidence building measures voor het beeld dat wij Nederlanders ervan uitgaan dat de EMU er in elk geval komt.

Er is veel gesproken over de staatsschuld, maar het is geen vluchtgedrag om erop te wijzen dat wij wel een ABP hebben. Dat is ons goed recht. Al die andere landen zullen nog via belastingheffing het geld bij elkaar moeten brengen om de toekomstige pensioenen van hun ambtenaren te betalen. Dat is in Nederland niet het geval. Het lijkt mij een goede zaak om dat in de internationale discussie niet onder de korenmaat te houden, maar echt in het licht te brengen, want het gaat om de reputatie van Nederland als solide land.

Als de EMU er in 1999 komt, kun je De Nederlandsche Bank niet meer beschouwen als een soort going concern. Dan moet je ervan uitgaan dat dit een bedrijf is, waarvan je bij de liquidatie zo veel mogelijk moet overhouden, om het zo simpel mogelijk te zeggen. Daar zou je nu al mee kunnen beginnen. In 1978 zijn er afspraken gemaakt tussen minister van Financiën Andriessen en De Nederlandsche Bank, waarbij de waarderingsgrondslagen zijn vastgesteld over de activa van De Nederlandsche Bank. Conform een goed Nederlandse traditie zijn deze natuurlijk zo vastgesteld dat wij aanzienlijk minder lijken te hebben dan wij hebben.

Ik denk dat het langzaam maar zeker tijd wordt om die waarderingsgrondslagen een reëler karakter te geven. Op grond daarvan zouden wij met De Nederlandsche Bank moeten bespreken hoe die herwaardering tot uiting kan komen in de winstafdracht. Deze zou dan geleidelijk een beetje groter mogen worden, zodanig dat De Nederlandsche Bank, die verhoudingsgewijs een heel grote goud- en deviezenvoorraad heeft, bij de overgang naar het Europees monetair instituut en de Europese centrale bank haar proportionele deel aanlevert, maar ervoor zorgt dat de Nederlandse samenleving, de Nederlandse regering en, nog mooier, onze staatsschuld zou kunnen profiteren van datgene wat in de loop van vele jaren bij elkaar is gespaard.

Ik geef deze tip maar mee aan de minister voor de overkant. Ik geloof dat een belangrijk deel van het debat over de financiële beschouwingen in de Tweede Kamer ging over de vraag wat wij doen met mee- en tegenvallers. Conjunctureel gezien is op dit moment de vraag actueler wat wij met tegenvallers doen. Als er discussie is over hoe wij de staatsschuld kunnen verminderen en vermogen voor vermogen zouden kunnen inruilen, dan lijkt die discussie zeer gediend te zijn en een stuk gemakkelijker te worden, wanneer wij ons realiseren dat De Nederlandsche Bank in 1999 overgaat naar een Europese centrale bank in Frankfurt. Het is terecht dat in elk geval op onze staatsschuld in mindering wordt gebracht wat wij daar aan extra goud- en deviezenvoorraad hebben liggen.

Hiermee geef ik deze minister de kans om de minister te zijn die in één kabinetsperiode de staatsschuld met het grootste bedrag heeft teruggebracht. Voor een ambitieuze minister lijkt mij dat iets wat hij met beide handen zou moeten aangrijpen. Eerlijk gezegd hoop ik dat hij deze kans met beide handen aangrijpt om het dilemma te voorkomen dat door de heer Boorsma is geschetst. Wij kunnen in de situatie komen dat de conjunctuur in 1996 of 1997 toevallig zwakker wordt. Als wij dat jaar als ijkjaar gebruiken, kan dat de reden worden waarom Nederland en andere landen zich niet kwalificeren om deel te nemen aan de eerste ronde van de EMU. Daarvoor is de EMU veel te belangrijk. Daarom zou een onorthodoxe aanpak ertoe moeten leiden dat die EMU tot stand komt.

Mijnheer de voorzitter! Ik begon met een compliment aan de bewindsman dat hij is teruggekeerd naar een trendmatig begrotingsbeleid. Ik hoop dat hij, ook in slechte tijden, de rust weet te bewaren die hij in het eerste jaar tentoongespreid heeft. Dan weet ik zeker dat ik ook bij volgende gelegenheden geen alternatieven hoef te presenteren.

De voorzitter:

Ik wil u graag als eerste gelukwensen met uw maiden-speech. Het is maar goed dat uw adviezen niet altijd worden opgevolgd. Zou de Kamer op uw advies twee jaar geleden zijn ontbonden, dan zou u hier wellicht niet gezeten hebben, laat staan gestaan! Ook gehoord uw maiden-speech, zou dat jammer zijn geweest. U combineert het vermogen en ook de behoefte te reflecteren met de kennis van het politieke handwerk en de ervaring uit de plaatselijke, maatschappelijke praktijk, ook over de grenzen heen. U heeft ook het vermogen dat alles te verwoorden zonder uitgeschreven tekst; zeer het aanhoren waard! Een geboren senator, zou je zeggen. Achteraf gezien, is het misschien wel merkwaardiger dat u zeventien jaar aan de overkant heeft gezeten dan dat u nu hier zit. Van harte gefeliciteerd!

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Ter Veld, die eveneens haar maiden-speech uitspreekt.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Het is altijd plezierig om na de heer Wöltgens te spreken. Je weet dan tenminste wat je kunt overslaan!

Ik sluit mij meteen aan bij het iets kleinere draagvlak voor de premieheffing, vanuit een wat concretere Nederlandse situatie. Ik zou natuurlijk graag filosoferen over de "Suzy Q", de sociale-zekerheidsquote, in navolging van de Zalm-norm. Dat laat ik even weg.

Bij het concrete effect van de verkleining van het draagvlak voor de premieheffing raak ik wat verontrust door berichten vanuit het AOF dat er volgend jaar wellicht een tekort van 2 mld. in zou zitten. Ik denk dan ook aan de, hoewel vrij positieve, ontwikkelingen van de commissie-Witteveen met betrekking tot de "indiflex"-pensioenen, meer individueel, meer flexibel, en aan de effecten op de lagere inkomens van de verruiming van de fiscale begeleiding van de pensioenopbouw. Immers, het zal toch ergens moeten worden opgebracht. De tweede en derde schijf zijn vrij constant.

Hoe staat het overigens met de ontwikkeling van de voorstellen van Witteveen? Het is mij daarbij trouwens opgevallen dat, waar het vorige kabinet nog een pensioennota uitgebracht heeft waarbij uitgegaan werd van een middelloon en niet van een eindloon van 70%, de voorstellen van de commissie-Witteveen wel uitgaan van een 70%-eindloon. Gelukkig bracht de heer Zalm, de minister dus, naar buiten dat hij persoonlijk een pleidooi voert voor een 60%-eindnorm.Ik vind het interessant te vernemen waaraan deze gedachte is ontleend.

Ik kom te spreken over de nieuwe wet voor de nabestaanden. Ik neem aan dat het kabinet er behoefte aan heeft om bij doorgang van deze wet over te gaan naar een grotere mate van private contracten. Dat kan leiden tot een nieuwe ontwikkeling van aftrekposten. Als een miljoen mensen zich privé verzekeren tegen de wet voor de nabestaanden is dat al gauw weer een miljardje extra aan aftrekposten. Een miljoen werknemers is bovendien minder dan de huidige Nabestaandenwet dekt!

Het lijken mij zaken waaraan zeker aandacht moet worden besteed, omdat het natuurlijk voor een deel zo kan zijn dat aftrekposten, zeker als de effecten daarvan gunstig zijn voor de werkgelegenheid, niet tegengegaan behoeven te worden. Ik denk even aan de aftrekposten zoals wij die tegenkomen in het wetsvoorstel vermindering afdracht loonbelasting en premies voor de volksverzekering. Daar immers kunnen zij bijdragen tot het vergroten van het draagvlak, doordat meer mensen een actieve bijdrage kunnen leveren aan de arbeidsmarkt. Ik denk dat het toch een goede zaak is om er zeer kritisch naar te blijven kijken, zoals ook de heer Wöltgens aangaf. Misschien meer fiscalisering van de premies voor volksverzekering? Misschien meer "tax-credits"? Deze zaken zullen wij zeker bij de gezondheidszorg terug zien. Ook daar komen er meer kosten voor eigen rekening. Die kunnen dan afgetrokken worden als buitengewone lasten. Daardoor werkt het in feite twee keer denivellerend.

Voorzitter! Ook het vervangen van subsidies door aftrekposten brengt mij altijd lichtelijk in verwarring. Ik kan zo moeilijk bevatten dat subsidies lastenverhoging heten en aftrekposten lastenverlichting. Het is bovendien niet waar. De lastenverlichting moet toch door iemand worden opgebracht? Toch is dat wel het beeld. Zo zien wij dus, bijvoorbeeld, in het wetsvoorstel over de terugsluis van de opbrengst van het reparatievoorstel BTW de bezuinigingen op het cultuurfonds. Die zijn wellicht te groot en worden dus opgevangen door een terugsluizing vanuit de aftrekpost BTW, zei het ten dele, naar het cultuurfonds. De BTW-verlaging voor de sport kan worden gebruikt voor subsidie voor amateur- en jeugdsport. Wij zien dat de stimuleringsregeling kinderopvang deels vervangen kan worden door een aftrekregeling voor het bedrijfsleven. De subsidies voor het leerlingstelsel worden ook een aftrekpost. Het kan denivellerend zijn. Het kan ook weleens verwarrend zijn. Het is in ieder geval een doorkruising van de door mijn fractiegenoot zo bejubelde en rustgevende Zalm-norm.

Nu ben ik natuurlijk een voordeelgenieter, ook dat deel ik met mijn fractiegenoot. Wie is dat niet? Ik waardeer wat dat betreft de kwikzilverachtige en bijna ongrijpbare creativiteit van de staatssecretaris van Financiën. Maar ja, toch steek ik een waarschuwende vinger op. Belasting is niet alleen iets waar je geld mee binnenhaalt. Het valt ook onder recht. Fiscaal recht is ook recht. Ook dat zou moeten voldoen aan exact dezelfde spelregels naar de burger toe van zorgvuldigheid en rechtsbescherming. Wij verwachten uiteindelijk niet alleen van de burger, maar ook van de overheid een goede belastingmoraal. Ik moet zeggen dat ik het dan wat moeilijk vindt om mijzelf ervan te overtuigen dat zaken als regelingen met terugwerkende kracht en invoering bij persbericht wijsheid zijn. Dat is toch wel op het randje! Ik vind dat wij ervoor moeten waken dat belastingheffing het beeld oproept van willekeurig geld binnenhalen, om het daarna ontzettend leuk uit te kunnen geven, hoe leuk het ook is om het uit te geven aan sectoren waar wij allemaal een zwak voor hebben. Ik heb daarom de wetsvoorstellen aan mijn fractie voorgelegd onder het motto van de staatssecretaris van Financiën: makkelijker kan ik het niet maken, leuker wel.

Ik heb nog een klein probleem. Het ware mij een stuk liever geweest wanneer er een minder directe koppeling tussen enerzijds belasting heffen, lastenverzwaring, en anderzijds belasting teruggeven, terugsluizen en uitgeven, zou worden gelegd. Ik heb bijna wakker gelegen van de vraag van wat ik had moeten doen wanneer deze Kamer onverhoopt een half uur geleden tegen het wetsvoorstel ecotax gestemd zou hebben. Wat hadden wij dan moeten doen met het stapje voor de vennootschapsbelasting? Slecht de helft wordt immers gedekt. Wat hadden wij moeten doen wanneer de staatssecretaris geen begrip had opgebracht voor mijn bezwaren bij de BTW-constructies? Dan had ik, en hij evenmin, een cent uit kunnen geven.

Voorzitter! Deze kritische noot wordt meer ondersteund door een commentaar in de NRC. Ik heb dat niet meer terug kunnen vinden. Ik meende dat het ging over Kamer en staatssecretaris in een hobbelende geit of een andere kermisattractie. Nee, het was een achtbaan. Te snel, steunde de NRC, worden wetsvoorstellen soms geaccepteerd vanwege de vreugde die men heeft met het uitgeven van de opbrengst. De NRC betreurde ook nog dat er kennelijk te weinig fiscale juristen aanwezig waren. Dat is in dit huis niet het geval, hoewel dàt niet op mijzelf slaat!

Ik kom bij de concrete wetgeving. Ter geruststelling geef ik aan dat wij, ondanks mijn kritische kanttekeningen, eigenlijk met alles instemmen. Ik moet zeggen dat de schriftelijke voorbereiding, ondanks de tijdsdruk, voldoende en dus zeer verhelderend was. Met name in het laatste verslag bij het wetsvoorstel, met mooie begrippen als blote eigendom, mantelconstructies en vruchtgebruik, was er sprake van een dusdanig snelle beantwoording dat een beperkte tijdsduur reeds voldoende was om mij het beeld te geven dat de meeste vragen van collega Stevens positief waren beantwoord.

Wij kunnen inderdaad instemmen met het belastingplan. Ik heb er wel een vraag over. Misschien is die vraag dom, maar liever nu dom dan de rest van mijn leven! Over de bejaardenaftrek herinner ik mij goed dat wij die in twee tranches moesten afschaffen. Nu is die weer ingevoerd en wordt die ook verhoogd. Hoe kan de bejaardenaftrek nu effect hebben voor een bejaarde met alleen AOW? De netto/netto-koppeling gaat toch uit van een netto-koppeling van de AOW aan het netto-minimumloon? Dat wordt dan gebruteerd. Hoe is er dan sprake van een belastingaftrek? Wordt het er weer bovenop gezet? Dat is dan merkwaardig. Ik hoor graag de uitleg, anders blijf ik daar nachten van wakker liggen. Wij moesten de bejaardenaftrek destijds immers afschaffen om de koppeling te redden.

De overige maatregelen in het belastingplan en de plannen in andere wetgeving rondom de starters acht ik positief. Ze kunnen er inderdaad heel goed aan bijdragen dat mensen als zelfstandig ondernemer aan het werk gaan, of het nu is als bambi, als doorstarter of als gazelle. Een helpdesk, een helpdisk en een handboek zullen daar absoluut aan bijdragen. Ik kan uit eigen ervaring zeggen dat de BTW behoorlijk ingewikkeld is en steeds ingewikkelder wordt. Wanneer starters ook blijvers zijn, moet het goed mogelijk zijn om na te gaan of ook met het oog op andere ontwikkelingen, zoals de kredietregelingen van EZ en SoZaWe, een actiever beleid kan worden gevoerd. Mensen in staat stellen om een eigen bedrijf te starten, draagt ertoe bij dat zij toegang krijgen tot de bronnen voor eigen sociale ontwikkeling, zoals wij dat bij de sociale top zo mooi noemden. Ook in verband met de armoedenota is dit belangrijk. Wij stemmen ook in met de overige lastenverlichting voor het midden- en kleinbedrijf. Mijn vraag, overigens, of de lasten voor het midden- en kleinbedrijf met de andere hand worden verzwaard door wetswijzigingen in de sociale zekerheid, sloeg niet alleen op het MKB als werkgever; ik kijk even ongerust naar de MKB'er zelve, die zich in de toekomst misschien moet verzekeren tegen het onverhoopte overlijden van zichzelf of de partner.

Voorzitter! De afdrachtskorting op werkgeverslasten heeft zeker de instemming van mijn fractie. Het is immers een lastenverlichting ten behoeve van werkgelegenheid. Ik vind het een goede zaak om juist de bruto loonkosten te verlagen. De vervelende discussie over het effect van de hoogte van het bruto minimumloon gaat daardoor tenminste niet over de ruggen van de werknemers die voor hetzelfde bedrag als de netto bijstandsnorm werken.

Met betrekking tot het leerlingstelsel zijn er problemen met de GOA's. Het probleem rondom de kaderregeling bedrijfstakgewijze scholing was mij bekend en ik weet dat het bedrag lager was. Bij de GOA's gaat het er echter om dat een leerling met een arbeidsovereenkomst in feite geen arbeidsrelatie heeft met één specifieke werkgever. Ik vrees dat juist bij de GOA's, die zo goed kunnen zijn voor leerlingen die niet bij één werkgever het hele vak kunnen leren en die variabele arbeidsrelaties hebben met verschillende werkgevers, de vraag zich kan voordoen hoe de lastenverlichting moet worden toegedeeld. Ik ben ervan overtuigd dat werkgevers en werknemers creatief zijn, maar de door mij al geroemde creativiteit van de staatssecretaris kan misschien een handje helpen.

Ik vind het ook positief dat bijvoorbeeld langdurig werklozen niet alleen in dienst kunnen worden genomen met een forse afdrachtskorting, maar dat het ook mogelijk is om de periode van langdurige werkloosheid eventueel te verkorten. Ik vraag mij wel af waarom het juist daar moet waar veel langdurig werklozen zijn. Je zou eerder zeggen: verkort de periode daar, waar er weinig zijn. Ik acht het ook goed dat bijvoorbeeld de ex-gedetineerden hierin kunnen delen, zoals minister Melkert heeft aangegeven.

Het is alleen jammer dat al die mooie plannen voor werkgelegenheidsbevordering soms door administratieve moeilijkheden om zeep worden geholpen. De heer De Boer wees er ook al op. Deze staatssecretaris heeft het rondpompen van geld altijd als een gigantisch probleem gezien. Hij zal administratieve lasten altijd graag verlichten, al was het maar met een nieuw computerschijfje. Waarom zouden wij dan BTW heffen op detacheringsconstructies in het geval van Melkert-2-banen? Ook al wordt ze niet over het subsidiedeel geheven, ze leidt toch tot extra administratie. De detacheringsplaatsen worden er duurder door dan wij wellicht gewenst achten. Hierdoor worden administratieve en praktische problemen gecreëerd, die gemakkelijk kunnen worden opgelost en die ook niet groot hoeven te zijn. Het lijkt mij verstandig als de staatssecretaris daarover eens praat met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en misschien met wat mensen van de arbeidsvoorziening.

Wat de sociale werkvoorziening betreft: minister van Financiën, laat u die ruimte toch zitten! De mensen van de sociale werkvoorziening hebben het al moeilijk, en ze hebben het budget al toegekend gekregen. Enige mazzel in die sector kan leiden tot een goede CAO-afspraak en tot een herstructurering, die bijvoorbeeld in de regio van mijn geachte collega, de heer Wöltgens, plaatsvindt.

De kinderopvang lijkt mij prima, ook voor werknemers in wording.

Voorzitter! Ik stem in met de voorstellen voor verlaging van de BTW. Ik ben wat kritisch over onderdelen. Over de condooms zal ik het maar niet hebben; dat onderwerp is beeldbepalend geweest voor D66 en ook met je partner in een coalitie moet je veilig vrijen.

En dan het cultuurfonds. Het blijft toch vreemd! Het doel is dierbaar, maar hoe kun je nu een belasting voorwaardelijk voordragen, afhankelijk van de vraag of Joop van den Ende en bazen van andere, minder commerciële, schouwburgen overeenkomen om geld in het cultuurfonds te stoppen? Geef dan toch gewoon subsidie en laat voor mijn part de BTW gewoon op het huidige niveau. Dat is veel duidelijker. Ik begrijp dat het integraal brengen van de musea onder het 6%-tarief alleen maar positieve effecten heeft. In ieder geval kunnen zij straks weer opteren voor belaste verhuur.

Wat de arbeidsintensieve diensten betreft, hoop ik evenals de staatssecretaris op een snelle oplossing. In Nederland kiezen wij kennelijk in toenemende mate voor privatisering van een aantal zorgactiviteiten. Het tamelijk absurde gevolg kan zijn dat bijvoorbeeld de kraamzorg commercieel gaat, met het oogmerk winst te maken, waardoor kraamhulpen duurder worden dan verpleegkundigen, omdat kraamhulp – commerciële dienstverlening met winstoogmerk – dan onder het hoge BTW-tarief moet vallen. Ik denk dat de EU-regels hierbij belemmerend zijn voor de werkgelegenheid. Juist bij verdere privatisering van zorg en thuiszorg heeft de regering volgens mij de verantwoordelijkheid om zich te beraden op een tussenvorm. Naar mijn opvatting jagen de mensen die bijvoorbeeld kraamzorgbureaus opzetten geen winst na, zie de prealabele vragen van het Hof te Amsterdam. Zij ontvangen een normaal loon en dat moet je geen winst noemen.

Wat gebeurt er als de BTW-verlaging met betrekking tot de kraamzorg, de schoenherstellers en de kledingsherstellers wel doorgaat? Is er dan een constructie om geld te genereren of betreuren wij het dan toch dat wij geld hebben uitgegeven aan verlaging van de BTW op condooms en fondsenwerving?

Voorzitter! Ik had grote problemen met het tegengaan van de BTW-constructies, maar niet omdat ik niet zou onderkennen dat er onbedoeld gebruik van kon worden gemaakt en dat een behoorlijk BTW-lek kon ontstaan. Het kan ook geen probleem zijn, want nog steeds is het mogelijk als je 90% belaste prestaties verricht, om een BTW-constructie aan te gaan als huurder en verhuurder. Dat gaat bijvoorbeeld op voor de musea. Ik mag hopen dat er geen opvolger van Vermeend komt, die de musea weer belastingvrij maakt, want dan hangen zij en hun verhuurders.

Zou het niet mooier zijn geweest om de bestaande regeling te laten uitsterven en voor nieuwe gewoon te zeggen: "belaste verhuur kan niet meer"? Wij houden nu het merkwaardige tussengebied van 90%, structureel tussen de 70% en 90%, per ongeluk door een bepaalde activiteit van een arbodienst 89%; dat mag dan één keer. Maar goed, de constructie had inderdaad nadelen en ik ben het ermee eens dat een waarschuwing via een persbericht dat de wetgeving zou worden gewijzigd, in dit geval redelijke gronden had. Ik heb dat ook gemerkt. Ik heb namelijk een groot aantal aanvragen ontvangen van mensen die zeiden: "Wij gingen ervan dat het parlement de wijziging wel zou aannemen en dus zijn wij alsnog zo'n constructie aangegaan". De staatssecretaris wees in de eerste schriftelijke ronde al op de mensen die dit deden en zei dat er niet eens een verhuurder was. Toen heb ik heel concreet moeten aantonen dat voor het uitgaan van het persbericht een heel groot aantal BTW-constructies al in de pijplijn zat. Er waren heel concrete afspraken gemaakt tussen huurder en verhuurder over de verhuur en het eventuele percentage van de bouwsom, maar men voldeed niet helemaal aan de concrete, feitelijke schriftelijke huurovereenkomst. Overigens voldeed men in die gevallen wel aan alle juridische vereisten die er in het burgerlijk rechtsverkeer konden worden gesteld.

Niemand houdt van fraude en ik zeker niet. Het idee dat je na 1 januari binnen vier weken met terugwerkende kracht zo'n schriftelijke huurovereenkomst had kunnen maken, zou helemaal schandelijk zijn. Daar moet ook op worden gelet. Ik ben dus blij dat de staatssecretaris mijn stringente benadering van de pijplijngevallen overneemt. Ik ga volstrekt akkoord met de overige criteria, namelijk dat ze moeten bestaan, dat een en ander moet zijn afgebouwd voor 1 april – het vriest niet vandaag, dus dat moet lukken – en dat de huurprijs reëel moet zijn. Daarmee is de wetgeving fatsoenlijk geworden. En als de wetgeving fatsoenlijk is, zijn wij gerechtigd om het geld fatsoenlijk uit te delen. Ik ben blij dat de huid van de beer pas wordt verkocht, nu hij door ons geschoten is.

Voorzitter! Het kan ermee door dat wij al deze wetten zo snel hebben behandeld, want ik vind dat wij ze afdoende hebben kunnen bekijken. Ik dank ten slotte de heer Boorsma voor zijn ongerustheid dat wij overbelast zouden raken.

De voorzitter:

Ik wens u geluk met uw maiden-speech. Kenmerkend voor u zijn kennis van zaken en het vermogen om u snel ergens in te werken. Daarnaast hebt u praktijkervaring, wat blijkt uit de praktijkvoorbeelden in uw speeches. Maar misschien is nog veel belangrijker het feit dat u staat voor uw zaak. Dat is wel eens met "eigengereidheid" gekenschetst. Ik denk dat dit toch niet, in ieder geval niet helemaal, terecht is, want u bent bereid ten behoeve van uw zaak en niet ten koste daarvan tot compromissen te komen. U heeft het zelf wel eens het hansaplast-socialisme genoemd in een wat verder verleden. En dat heeft, denk ik, te maken met uw nuchterheid. U heeft, ten slotte, een buitengewoon grote inzet, hetgeen blijkt uit het grote aantal activiteiten en nevenactiviteiten dat u verricht heeft en thans verricht. En dat alles draagt bij aan uw inbreng hier. Ik wens u geluk met uw maiden-speech.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Van den Berg (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Bij deze algemene financiële beschouwingen en de daarbij te betrekken belastingvoorstellen, zal ik namens de fracties van SGP, RPF en GPV het woord voeren. Ik zal enkele thema's aan de orde stellen waarover wij vragen en zorgen hebben. Het eerste thema betreft de omvang van de staatsschuld.

Voor wat betreft de situatie van de overheidsfinanciën worden twee belangrijke indicatoren gebruikt: het begrotingstekort en de staatsschuld. Met het begrotingstekort gaat het de goede kant uit, zoals blijkt uit de Miljoenennota. Wij willen de minister van Financiën onze complimenten daarvoor geven. Maar de staatsschuld blijft, helaas, hardnekkig hoog. Onze fracties willen er overigens hun verbazing over uitspreken, dat bij een dergelijk hoge staatsschuld de verplichting is aangegaan om tot 1999 maar liefst zo'n 20 mld. netto te betalen aan de Europese Unie.

Onze staatsschuld, zo'n 402 mld., is hoog, maar dit absolute getal vinden wij niet zo van belang. Belangrijker is de schuldquote. Deze schommelt rond de 79%. De vraag is natuurlijk, hoe kwalijk dit is. Het antwoord van de regering, zo blijkt uit de Miljoenennota, is: ja, het is kwalijk. Immers, met zo'n hoog percentage halen we de EMU-norm van 60% niet. Daarnaast is een hoge rentelast niet wenselijk. Wij willen graag op die twee punten wat nader ingaan.

Ik kom eerst te spreken over de Europese Monetaire Unie en de EMU-norm. Onze fracties hebben zorgen over de op handen zijnde Europese eenheidsmunt. Dit is allereerst omdat, zo vinden wij, dit een verlies betekent aan autonomie met betrekking tot het monetaire beleid. Natuurlijk staat of valt de nationale soevereiniteit niet met de nationale munt. Wel is het zo dat bij realisering van de muntunie de beleidsvrijheid van de nationale regeringen aan banden wordt gelegd op economisch, sociaal en fiscaal terrein. Monetaire convergentie kan immers niet bestaan zonder sociaal-economische convergentie.

Wij weten echter maar al te goed dat het antwoord op de vraag, waarom Europa op weg is naar één munt, primair een politiek karakter heeft. Het streven naar een Europese muntunie kan, zo vinden wij, niet losgekoppeld worden van het beoogde einddoel: een Europese politieke unie.

Onze fracties zijn van mening dat solidariteit met arme EU-lidstaten een goede zaak is, maar er moet ook sprake zijn van rechtvaardigheid. Een voorbeeld: Italië ontvangt in de komende jaren grote bedragen uit de structuurfondsen. Het inkomen per hoofd van de bevolking in Italië verschilt echter slechts marginaal ten opzichte van dat in Nederland èn het ligt boven het EU-gemiddelde. Het zou interessant zijn om het netto-bedrag dat lid-staten in de EU afdragen of ontvangen, eens af te zetten tegen het reële inkomen per hoofd van de bevolking in de lidstaten. Wellicht wil de minister hierop ingaan.

Mijnheer de voorzitter! De voorstanders van een Europese politieke unie willen een federaal staatsverband, waarin de thans bestaande nationale staten als deelstaten zullen voortbestaan. Onze keus is anders. Onze fracties hechten aan onze nationale soevereiniteit. Zolang de Europese eenheidsmunt een symbool vormt voor de totstandkoming van het federalistische eenheidsideaal, oordelen wij in beginsel negatief over de Economische en Monetaire Unie.

Een andere kanttekening van onze fracties ten opzichte van de EMU is, dat een overhaaste invoering vrijwel zeker zal uitmonden – tal van signalen maken dat duidelijk – in een financiële chaos, die grote gevolgen kan hebben voor burgers en bedrijven. Wij kunnen in die situatie niet met vage beloften komen over voordelen die het te zijner tijd zal opleveren. Daar gelooft de burger niet in. Onze vraag aan de bewindslieden luidt: hoe denkt u een dergelijke financiële chaos – de signalen zijn er – te voorkomen?

Als criterium voor toetreding tot de EMU staat in het verdrag van Maastricht, dat de bruto-staatsschuld niet groter mag zijn dan 60% van het bruto binnenlands produkt (BBP). Deze staatsschuld-quote is echter louter een formeel cijfer, dat nog weinig zegt over de economische realiteit. Het volgende voorbeeld maakt dit duidelijk.

Door de bruto-staatsschuld te nemen, hebben de opstellers van het verdrag rekening willen houden – zo interpreteren wij dit althans; als het niet zo is, horen wij dat wel – met eventuele vermogens van de overheid. Dit is met name voor Nederland van belang. Het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (ABP) is al genoemd; dat beheert een groot bedrag. Het is heel moeilijk om het juiste bedrag te weten te komen, want daar moet je heel wat telefoontjes voor plegen. Volgens de laatste cijfers die men mij gaf, betrof het een bedrag van 190 mld. Het betekent dat wij – anderen hebben dit ook aan de orde gesteld, zonder dat wij vooroverleg hebben gehad – beschikken over een middel om onze staatsschuld drastisch te verminderen, waarmee tevens, naar EMU-maatstaven, het financieringstekort daalt. Wij zouden dan al direct aan de EMU-eisen voldoen.

Dit voorbeeld zouden onze fracties overigens niet graag gerealiseerd zien, maar het toont het formele karakter aan van de staatsschuldquote. Wil Nederland voldoen aan het staatsschuldcriterium, dan zal de staatsschuld in de volgende jaren, zo vinden wij, op z'n minst met 2% per jaar moeten afnemen. Dat vergt een extra bezuiniging van zo'n 10 mld. per begrotingsjaar. Onze vraag aan de minister luidt: hoe denkt u, als u extra wilt gaan bezuinigen, zo'n bezuiniging – ik pak maar het voorbeeld van de 10 mld. – per begrotingsjaar te realiseren? De fracties van SGP, RPF en GPV vinden het onjuist om de staatsschuld te laten dalen om wille van het EMU-criterium. De staatsschuld moet sowieso omlaag, zowel om economische als morele redenen. Wij kunnen niet door een inadequaat beleid vandaag ons nageslacht met problemen opzadelen.

De stijgende rentelasten, nu en in de toekomst, vormen voor de regering een tweede argument waarom de staatsschuld omlaag moet. Onze fracties vinden dit argument zuiver. Het is beslist ongewenst om als overheid veel geld te moeten reserveren voor rente- en aflossingsverplichtingen. Op dit moment bedragen de rentebetalingen al zo'n 28,5 mld. per jaar, een hoog percentage van het totale budget. Dit geeft niet alleen een starheid in het begroten, maar deze post is ook nog eens onbeheersbaar vanwege de fluctuerende rentestand. Daarbij komt, nogmaals, dat het niet verantwoord is om de toekomstige generatie op te laten draaien voor een te ruim overheidsbeleid. Met dit argument moet de overheid duidelijk maken aan de burgers, dat het te ruime financiële beleid moet worden bijgesteld. Hierbij moet niet het toelatingscriterium van de EMU voorop staan, maar dat wij met zo'n grote staatsschuld niet goed bezig zijn. Tegelijkertijd moeten de bijstellingen voorzichtig en verantwoord gebeuren. Het buitenland laat ons zien hoe het niet moet. Forse bestedingsverminderingen kunnen immers de toch al niet zo florissante werkgelegenheidssituatie nadelig beïnvloeden. Dat vraagt om een goede afweging van te nemen maatregelen. Wij vragen de regering om duidelijke beleidsmaatregelen dienaangaande.

In de Miljoenennota wordt ruim aandacht geschonken aan onze concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland. Ondanks de harde gulden blijkt deze zich gunstig te ontwikkelen en daar waar knelpunten zijn, worden oplossingen aangedragen. De nadruk wordt echter vooral gelegd op het bedrijfsleven. Vergelijken we de positie van de Nederlandse consument met die van burgers van de overige landen van de Europese Unie, dan blijkt dat zijn inkomen relatief is gedaald. Dit is onder meer het gevolg van de loonmatiging de afgelopen jaren. Loonmatiging moet echter meer loonkostenmatiging zijn. Het verschil tussen netto- en bruto-loon moet kleiner worden. Vooral het bedrijfsleven heeft veel geprofiteerd van de loonmatiging. Dit vertaalde zich in duidelijk hogere rendementen, zonder dat het scheppen van werkgelegenheid, zeker bij de grotere bedrijven, daarmee gelijke tred hield. Bedrijfswinsten leveren pas op langere termijn extra werkgelegenheid op. Wij weten wel, dat bedrijfswinsten pas op langere termijn extra werkgelegenheid opleveren, maar toch. Bedrijven zouden gestimuleerd moeten worden sneller werknemers aan te trekken, bijvoorbeeld door fiscale stimuli of door het uitbouwen van de faciliteiten voor ondernemers, zoals het bekostigen opleidingen werknemers.

Er is wel gepleit voor loonsverhoging. Dit is echter erg gevaarlijk. De voorzichtig positieve ontwikkeling die er nu in het bedrijfsleven plaatsvindt, zou daardoor kunnen worden aangetast. Het is beter om te zorgen voor meer mogelijkheden om aan het werk te komen. De regering schrijft hier ook wel over in de Miljoenennota, maar zij verschuilt zich te veel achter het grote arbeidsaanbod. Dit kan echter geen excuus zijn. De ontwikkeling van het arbeidsaanbod in de ons omringende landen is veel sterker. Daar zou het probleem, ook gezien de participatie van de mensen aan arbeid, dan nog groter moeten zijn, hetgeen niet het geval is. Blijkbaar is er iets grondig mis met de structuur van onze arbeidsmarkt.

Voorzitter! De staatssecretaris is bij de schriftelijke behandeling uitgebreid ingegaan op de gestelde vragen. Wij zijn hem daar erkentelijk voor, want dat maakt het nu een stuk gemakkelijker. Wij hadden nog wat willen filosoferen over de overgangsregel inzake belaste verhuur, maar de heer Stevens heeft dat al uitgebreid gedaan en ik sluit mij graag bij zijn opmerkingen aan.

Onze fracties zijn ingenomen met de beoogde lastenverlichting voor het midden- en kleinbedrijf. Wel moeten de beoogde maatregelen wat effectiever zijn. Het kabinet stelt voor, de opbrengst van de ecotax op een drietal manieren terug te sluizen naar het bedrijfsleven en wel door het verhogen van de zelfstandigenaftrek, het verlagen van het vennootschapsbelastingtarief over de eerste ƒ 100.000 winst met drie procentpunten en het verlagen van de overhevelingstoeslag. Die overhevelingstoeslag is een toeslag op het loon die iedere werkgever voor zijn werknemers moet betalen. Met het verlagen hiervan wil het kabinet een deel van de belasting op milieu inzetten om arbeid goedkoper te maken. Dat is prima, maar gebeurt dat dan ook met deze maatregel? Omdat de terugsluisoperatie te weinig oplevert, pleiten wij ervoor de financiële middelen die beschikbaar zijn, niet in te zetten voor het verlagen van de overhevelingstoeslag maar te gebruiken om de zelfstandigenaftrek te verhogen. Zo wordt de eerste financiële pijn weggenomen. Bovendien profiteren bedrijven met veel werknemers het meest van de verlaagde overhevelingstoeslag. Zelfs bedrijven die weinig of geen ecotax betalen, hebben daar veel profijt van. Dit kan toch niet de bedoeling zijn. Wat betreft de overige voorstellen oordelen wij positief.

Mijnheer de voorzitter! Ch.H. Spurgeon, die de bijnaam droeg van "Prins der predikers", heeft het eens zo gezegd: "iedere dwaas kan geld verdienen, maar er is een verstandig mens voor nodig om het uit te geven." Onze fracties gaan ervan uit, dat de bewindslieden deze verstandigheid aan de dag zullen leggen.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter! De straf op regeringsdeelname en een zwakke uitslag bij de staten, betekent dat je hier als laatste staat. Alle eenmansfracties vinden dat geld er gewoon moet zijn en daar hoef je kennelijk niet over te spreken. Twee jaar geleden omstreeks deze tijd heb ik, daartoe uitgedaagd door de toenmalige minister van Financiën, de financiële beschouwingen gebruikt om een schets te geven hoe financieel beleid kan worden ingepast in een maatschappij, zoals die zich volgens D66 ontwikkelt of gaat ontwikkelen. Er is sindsdien in het politieke krachtenveld een aardverschuiving opgetreden. D66 is rechtstreeks medeverantwoordelijkheid voor het beleid gaan dragen en het ministerie van financiën wordt geleid door een "onorthodox duo" zoals een krant de bewindslieden typeerde.

Alles bijeen is er reden genoeg om te bezien of het beleid in de afgelopen twee jaar en in de voornemens voor de komende periode een stap gemaakt heeft in de door ons gedachte ontwikkeling. En natuurlijk staat ook ons denken in twee jaar niet stil. Centraal in mijn betoog toen stond de ontwikkeling van de economische wetenschap volgens de Chicago School of Economics, een ontwikkeling die in tijd samenvalt met opkomst en ontwikkeling van D66. Die school is vooral de laatste jaren uiterst succesvol; dit jaar werd aan Robert Lucas de Nobelprijs voor economie uitgereikt en daarmee is in de afgelopen zes jaar vijf maal een vertegenwoordiger van die school gelauwerd. Twee jaar geleden was dat Garry Becker, die heeft aangetoond dat regels vaak niet functioneren en zelfs averechts werken omdat te weinig rekening werd gehouden met de calculerende samenleving in al haar facetten.

Betrek je het denken van Becker op het begrotings- en belastingbeleid, dan is onontkoombaar dat het begrotingsbeleid trendmatig moet worden en het belastingstelsel zich moet ontwikkelen van een synthetisch naar een analytisch systeem, omdat in een analytisch systeem gekoppeld aan het principe van bronbelasting beter met de calculerende samenleving rekening kan worden gehouden. Het verzet van Nederland tegen een bronbelasting in Europees verband zou moeten worden opgeheven, stelde ik toen. Ik vraag de bewindslieden hoe hun kijk op bronbelasting is en of zij inderdaad het verzet zouden willen opgeven. De ontwikkelingen op dat punt zijn mij eerlijk gezegd wat ontgaan.

Een verschuiving van directe naar indirecte belasting om de factor arbeid in het belastingstelsel te ontzien en het aspect consumptie meer te belasten, behoort eveneens tot de generale ontwikkelingen. De consequentie voor D66 is dat je het instrument van belasting niet zo zeer gebruikt om denivellering in inkomens na te streven, maar meer om gewenste ontwikkelingen door de samenleving te stimuleren, bijvoorbeeld op het terrein van milieu en consumptie.

Inmiddels is, zoals ik al zei, de Chicago School met Lucas andermaal gelauwerd en daarmee zijn van dezelfde boom wat andere takken belicht en het is boeiend om te bezien of ook aan die takken vruchten bloeien die voor het dagelijks financieel beleid functioneel kunnen zijn. Het gaat daarbij dan om twee zaken.

Bij de beperkte mogelijkheden die de overheid heeft, komt steeds meer de aandacht te liggen op preventie, het voorkomen van ongelukken. Maar hoe doe je dat in het dagelijks leven? Dat doe je:

  • - door trendmatig te begroten waar deze regering een start mee heeft gemaakt en waarop ook al herhaaldelijk is gewezen;

  • - door te voldoen aan de criteria van de EMU;

  • - door het verlagen van de rentelast op de rijksbegroting;

  • - door het creëren van een kapitaaldienst.

Dat laatste is niet een-twee-drie meer te bereiken, maar misschien kan de minister eens aangeven hoe de weg bewandeld moet worden om dat doel te bereiken. Op een ander terrein dan het financiële speelt het begrip "duurzame ontwikkeling" een belangrijke rol bij het regeringsbeleid. Is het niet zo dat het systeem van een kapitaaldienst de duurzame ontwikkeling een stevige impuls kan geven? Kun je met de aandacht op preventie nog een adequaat overheidsbeleid definiëren, bij het tweede aspect van Lucas, "de theorie van de rationele verwachtingen", is dat veel moeilijker. Maar het is wel deze theorie uit de Chicago School die heeft aangetoond dat gedrag van burgers nauwelijks is te voorspellen en dat de overheid in haar beleid de ambities om ingrijpend te sturen niet hoog moet inzetten. De maakbare samenleving is een illusie; het scheppen van condities en het geloof in marktwerking die alleen maar licht is bij te sturen, staat in die opvatting centraal. Een bescheiden overheid derhalve. D66 gelooft in een regeringsbeleid, ook op financieel terrein, dat in die richting gaat. Juist omdat wij bij het duo op Financiën die richting bespeuren, kost het ons geen moeite het beleid voluit te steunen.

Preventie door middel van het realiseren van de EMU-norm is daarbij een pijler van belang. De minister heeft tot nu toe steeds geweigerd een getal te noemen waaraan de schuldquote in 1998 heeft te voldoen. Ik zal hem daar ook nu niet naar vragen want dat antwoord krijg ik toch niet. Maar wij geven wel een getal aan zo dadelijk, niet om dat exact te halen maar om heel duidelijk een richting aan te geven en ook om het regeringsbeleid de komende jaren op te beoordelen. Symboolwetgeving, zoals wij de ecotax ervaren, kan een functie hebben.

De minister-president heeft bij de algemene beschouwingen voor ons een hoopvol signaal afgegeven, namelijk dat andere landen met belangstelling het Nederlandse beleid volgen om het wellicht over te nemen. Met name de Scandinavische landen in de EEG zouden kunnen volgen. Als dat gebeurt, heeft ons beleid succes. Maar verdere ontwikkelingen op dat terrein kunnen alleen in Europees verband plaatsvinden, zoals vaker is gezegd. Bij de richting, zoals door ons voorgestaan, behoort ook een sterke vereenvoudiging van ons belastingstelsel. Wij hadden en hebben op dat terrein grote verwachtingen van de staatssecretaris. En wij zullen ook met de voorstellen die vandaag voorliggen, voorzien van enkele kanttekeningen, instemmen. Maar dat neemt niet weg dat wij daarbij wel wat onzekerder worden.

De beantwoording van een brief van de KPMG over wetsvoorstel 23219 laat zien dat daar van eenvoud geen sprake is. En het regime van belastingheffing op genoten rente wordt er ook niet inzichtelijker op. Als wij goed zijn geïnformeerd, komt er nog een dertigtal voorstellen aan. Eenvoud is ook het aantal belastingregels verminderen. Vorig jaar heb ik daarbij gezegd dat wij eerder kiezen voor minder regels onder acceptatie dat enig oneigenlijk gebruik dan wellicht gegeven is, denk aan het grijs kenteken dat ik toen als voorbeeld gebruikte, dan voor het najagen van elk oneigenlijk gebruik. Dan kon toen op instemming van de staatssecretaris rekenen. Is dat nog steeds zo?

Voorzitter! Na deze meer principiële, algemene inleiding stap ik nu over naar het beleid voor het komende begrotingsjaar. "Hollands Finanzminister als Weihnachtsmann", zo kopte op 2 september de Neue Zürcher Zeitung. Als financieel woordvoerder van een regeringsfractie schrik je dan op je vakantieadres. Maar het bleek mee te vallen. Het ging daarbij om een vergelijking met België, waar men alle mogelijke moeite doet een naam te verzinnen voor een nieuwe belasting terwijl wij in Nederland 15/100% van de eerste belastingschijf korten en 1 tot 4% loonkostenverlaging voor de werkgevers realiseren. De vaststelling van de eerste begroting van het paarse kabinet waarvoor volledige verantwoordelijkheid wordt gedragen, is soepel, snel en met een grote mate van eensgezindheid genomen en dat is in ieder geval anders dan bij vorige kabinetten in het laatste decennium.

De regering verdient daarvoor een nadrukkelijk compliment. Naar onze opvatting heeft de minister van Financiën de opmerkingen van de Raad van State terecht ietwat onevenwichtig genoemd. Iedereen wist dat dit kabinet het creëren van lonen en werk centraal in het beleid heeft gezet en ook het financieel beleid in het begin van zijn regeerperiode daaraan wenste te onderwerpen.

Voorzitter! Mijn fractie heeft er geen moeite mee om toe te geven dat de economische opleving het beleid tot nu toe natuurlijk een handje heeft geholpen. En ook kost het geen moeite te erkennen dat het vorige kabinet met het CDA in de regering en zelfs aan het roer een belangrijke bijdrage aan die opleving heeft geleverd. Maar tegelijkertijd zullen anderen moeten toegeven dat dit kabinet begonnen is met een behoedzaam scenario en een uitgavendiscipline die beide als prestatie aan dit kabinet zijn toe te rekenen. Het is de minister van Economische Zaken geweest die een trend heeft gezet door reeds enkele weken na zijn aantreden de hem opgelegde bezuinigingen in te vullen. En andere ministers hebben dat grotendeels gevolgd. Grotendeels, want hier en daar wordt aan de uitgangspunten gemorreld. Dat geldt voor Landbouw en voor Verkeer en Waterstaat. Wij hopen dat de minister van Financiën onverkort aan de uitgangspunten blijft vasthouden. Kan hij aangeven wanneer hij bereid is de touwtjes wat te laten vieren en of wij het juist zien dat bij Landbouw en bij Verkeer en Waterstaat daar enigszins sprake van is?

Voorzitter! Bij de algemene beschouwingen zijn de staatsschuld, de EMU-norm en de rentelast al aan de orde geweest. Het is de laatste tijd nogal gebruikelijk om D66 fletsheid in de coalitie te verwijten en de partij uit te dagen. Maar voor hen die de moeite nemen zich op feiten te baseren, zal die fletsheid snel afnemen. Financieel beleid is veelal het scharnierpunt van regeringsbeleid. Uitgangspunt in onze opstelling daarbij is uiteraard het eigen programma. In dat programma staat een lager tekortniveau dan in de programma's van alle andere partijen, te weten 2,25% in 1998. Bij het aantreden van het kabinet schommelde het tekort rond de 3,5%. Nu wordt 2,8% in 1996 voorzien. Het had meer kunnen zijn als het beleid van lastenverlichting evenwichtig over de regeerperiode zou zijn verdeeld. Men heeft ter wille van de werkgelegenheid gekozen voor een sterke lastenverlichting aan het begin. De mogelijkheid van lastenverlichting bij meevallende economische cijfers is ook in ons programma nadrukkelijk voorzien, zij het in de tweede helft van deze regeerperiode. Nu met onze instemming gekozen is voor een impuls aan het begin, dient de conclusie te zijn dat voor 1997 en 1998 begrotingsmeevallers bij voorrang dienen te worden aangewend voor terugdringing van het financieringstekort en de overheidsschuld. Mijn partijgenoot aan de overzijde Ybema heeft daarbij het streven naar een schuldquote van 75% in 1998/1999 genoemd. Een dergelijk beleid, dat vrijwel geheel in het partijprogramma te lezen is, heeft op termijn structurele positieve effecten op de werkgelegenheid. Duurzame ontwikkeling als richtlijn ook voor het financieel beleid is weinig populair makend en het is zeker geen aanpak waar in de actualiteitenrubrieken de aandacht mee getrokken kan worden. Maar het is niet flets of nietszeggend, en voor de minister van Financiën geeft het een precies kader aan waarbinnen D66 het regeringsbeleid op het terrein van de financiën zal beoordelen.

Dat D66 een voorstander is van een trendmatig begrotingsbeleid en derhalve de minister van Financiën in het bereiken van zo'n beleid van harte steunt, heb ik vorig jaar al gezegd. Kan de minister ingaan op de vraag met welk percentage het tekort moet zijn teruggebracht om een volledig trendmatig begrotingsbeleid te kunnen realiseren? Mijn fractie heeft de indruk dat wij het afgelopen jaar al een heel eind op weg zijn met dat trendmatig begrotingsbeleid. Vindt de minister dat ook en wat wil hij er in deze kabinetsperiode nog aan verbeteren?

Bij de Najaarsnota heeft de minister een mogelijke belastingtegenvaller van 1 à 1,5 mld. voorspeld. En hij heeft daar nogal laconiek op gereageerd. Voor een deel hoort dat ook bij een trendmatig begrotingsbeleid; bovendien, zolang via minder uitgaven dan voorzien een dergelijke tegenvaller kan worden opgevangen, is er macro-economisch voor de bewindsman niet veel aan de hand. Natuurlijk moet de oorzaak van de tegenvaller worden opgespoord opdat daarmee rekening kan worden gehouden bij volgende ramingen, als er tenminste sprake is van een structureel karakter van de tegenvaller. Toch dreigt met een dergelijke aanpak een ongewenste situatie te ontstaan. Bij een vorige financiële beschouwing heeft mijn fractie bepleit om in beginsel het trendmatig begrotingsbeleid te verfijnen door het per departement toe te passen. Inmiddels heeft de regering de hoofdlijnen van het beleid gepresenteerd naar beleidsterreinen en daarmee een begin gemaakt met de "ontschotting"; immers de beschotting is aanwezig bij een presentatie per departement. Er kan nu dus gekozen worden om per beleidsterrein trendmatig te begroten. En hoewel op den duur misschien niet verfijnd genoeg, zou in deze kabinetsperiode het zestal clusters uit bijlage 3 van het regeerakkoord kunnen dienen voor dat beleid. Aan de overzijde is door de PvdA bij monde van de heer Van der Ploeg geschermd met "principiële bezwaren" tegen de houding van de minister. Zover wil mijn fractie de eerste keer, waarbij het tenslotte een zoeken is naar een juist evenwicht, bepaald niet gaan. Maar het zonder meer uitruilen van mee- en tegenvallers tussen de clusters achten ook wij niet wenselijk als dat achteraf gebeurt. Hoe ziet de minister dat?

Zoals afgesproken, zouden wij bij deze beschouwingen tegelijkertijd betrekken de belastingmaatregelen zoals daar zijn: de lastenverlichting voor het midden- en kleinbedrijf (24423), de terugsluis opbrengst reparatiewetsvoorstel BTW (24428), de vermindering afdracht loonbelasting (24458) en het belastingplan (24463). Voordat ik daar wat meer specifiek op inga, maak ik een enkele algemene aantekening. Alle voorstellen, zoals zij er nu liggen, zijn bedoeld om het centrale element van het regeringsbeleid, te weten "werk, werk en nog eens werk", een stevige duw in de goede richting te geven. Ook zonder formele binding van het regeerakkoord onderschrijft mijn fractie dat uitgangspunt van harte. En het zal dan ook wel geen verwondering wekken als ik meld dat wij de voorstellen, zoals zij voorliggen, integraal zullen steunen. Maar dat behoeft in de Kamer van reflectie niet te betekenen dat dit geheel zonder kanttekeningen gaat. De door mij reeds geciteerde nobelprijswinnaar Lucas stelt: "Het idee dat je met een verandering van de belastingen of van de rentestand het niveau van de consumptieve bestedingen of van de werkloosheid kunt beïnvloeden, veronderstelt dat mensen simpele geesten zijn". Nu is die constatering mogelijk toch al te zwartgallig. Daar waar in deze voorstellen sprake is van belastingverlichting in plaats van verschuiving, is het effect op de consumptie en daarmee enigszins op de werkgelegenheid toch wel te verwachten. Maar de prijs van arbeid is slechts één en waarschijnlijk niet de belangrijkste factor bij de beslissing mensen aan te stellen. Ten minste twee aspecten spelen daarbij wellicht een belangrijke rol. Ten eerste is dat de flexibilisering van arbeid en de vraag of men indien nodig het personeel weer kan afstoten. Ten tweede moet er een vraag naar werk zijn. Op beide terreinen is de regering ook wel bezig, al gaat het moeizaam en vooral langzaam. Dat is jammer omdat juist van de gelijktijdigheid van de maatregelen, verlichting van lasten, flexibilisering van arbeid en het oproepen van de vraag, het effect op de werkgelegenheid is te verwachten. Nu de regering de ontschotting bij de presentatie van het regeringsbeleid ter hand heeft genomen, zou het goed zijn ook op dit terrein een samenhang te presenteren. Naar ons oordeel zou dan met name het oproepen van de vraag door middel van het sneller uitvoeren van allerlei infrastructurele projecten meer de aandacht kunnen krijgen.

Dan kom ik op de afzonderlijke voorstellen. De fractie van D66 steunt de lastenverlichting voor het midden- en kleinbedrijf van harte. Juist daarom vraagt zij de staatssecretaris er nauwlettend op toe te zien dat niet met de ene hand wordt genomen en met de andere gegeven. Als dat gebeurt, is het effect op de werkgelegenheid waarvoor het geheel in hoofdzaak wordt opgezet, toch nog nihil. Er dient derhalve met de lokale overheid een beleid te worden afgesproken dat het MKB bij lokale heffingen eveneens ontziet. Daarvoor is nodig dat de uitkering van het Gemeentefonds niet evenredig gekort wordt bij verruiming van het lokale belastinggebied. Ook de gemeenten kunnen in dat geval via lokale belastingheffing stimuleren op werkgelegenheid bij het midden- en kleinbedrijf in de gemeente. Wij achten het daarom noodzakelijk dat de staatssecretaris zijn toezegging aan de Tweede Kamer, "een poging te doen om de achtergronden van de stijging van de lokale lasten in beeld te brengen en daarover te rapporteren", als het begin van mogelijk verdergaande actie van een datum voorziet. In ieder geval zouden wij volgend jaar bij de financiële beschouwingen daar met de regering diepgaander over van gedachten willen wisselen.

Er is bij de voorgestelde activiteiten voor starters, te weten de verhoging van de startersaftrek en het instellen van een startersdesk, wel gesproken over mogelijke concurrentievervalsing tegenover niet-starters. Achter een dergelijke vraag zit een type gelijkheidsdenken dat het onze niet is. Integendeel. Wij zouden de staatssecretaris willen oproepen in beginsel op dat terrein verder te zoeken naar mogelijkheden van een meer gedifferentieerde aanpak. Iets meer begrip kunnen wij opbrengen voor de waarschuwing van fraudegevoeligheid van maatregelen als deze. Natuurlijk moeten maatregelen van de overheid niet uitnodigen tot grootscheepse fraudehandelingen. Het onthouden van de aftrekmogelijkheid van onderhoud aan de eigen woning is er zo een die bovendien en slecht voor de werkgelegenheid en slecht voor het midden- en kleinbedrijf is. Maar bij de startersaftrek is naar ons oordeel een juiste mix gevonden tussen de stimulering van gewenste ontwikkelingen en het frauderisico.

Over het wetsvoorstel "terugsluis opbrengst reparatiewetsvoorstel BTW" maak ik slechts een enkele opmerking. Wij zijn blij met het aan de overzijde aangenomen amendement-Giskes dat de regering de mogelijkheid geeft om bij onvoldoende afspraken in de onderscheiden cultuursectoren ten behoeve van de cultuurfondsen een deel van het BTW-voordeel te storten en de verlaging dan voorlopig niet te effectueren. Een tweede opmerking betreft het verschil in behandeling van ondernemingsgebonden en niet-ondernemingsgebonden vermogen. Ook hier prijzen wij de staatssecretaris dat hij het gelijkheidsdenken niet zo centraal stelt, dat het voorgestelde beleid niet zou kunnen worden uitgevoerd. Hij acht de kans op een rechterlijke uitspraak die een rechtsongelijkheid tussen twee groepen vermogensbezitters constateert, zeer klein. Wij hopen dat met hem. Maar ons inziens zou hij bij een dergelijke rechtszaak sterker staan als hij nu klip en klaar de grenzen aangeeft waarbinnen hij zal blijven. Het is mogelijk dat hij dat gedaan heeft, maar in de snelheid waarmee wij hier de voorstellen behandelen, is mij dat dan ontgaan. Vandaar nu een expliciete vraag naar de grens.

Ik kom toe aan de voorstellen gedaan in wetsvoorstel 24458 "vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen". Minister Melkert heeft aan de overzijde gesteld, dat er niet één recept is dat tot de oplossing van het probleem van de extra grote werkloosheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt leidt. Het is goed om de voorstellen vanuit dat perspectief te bezien. Er is op een aantal punten best twijfel uit te spreken, maar de D66-fractie wil alle voorstellen graag een kans geven. Nu na twee jaar elk voorstel apart wordt geëvalueerd – dat is toegezegd – moet wel de openheid bestaan om aan de hand van die evaluatie dan ook tot bijstellingen te komen. D66 wil zeker het fiscale instrument blijven inzetten om bepaalde ontwikkelingen, in dit geval de werkgelegenheid, te stimuleren. De voorkeur gaat echter uit naar generieke maatregelen, niet in de laatste plaats omdat generieke maatregelen minder fraudegevoelig zijn.

Er is aan de overzijde een wat merkwaardige discussie op dat punt gevoerd tussen de staatssecretaris en mijn fractiegenoot Giskes. De staatssecretaris verdedigde daar ongeveer het standpunt dat generiek ook is het voorstel om 5% belastingvoordeel te geven aan mensen langer dan 1,80 meter. Wij zien dat anders. Ik heb bij een andere gelegenheid al eens aangegeven dat de Staat door specifieke fiscale maatregelen een gelegenheidsstructuur schept die fraude stimuleert. Het instrumentarium wordt als het ware door de Staat aangeboden, zoals oud-collega Hoefnagels het in een boek formuleerde. Bij de hier voorliggende voorstellen is dat risico sterk aanwezig bij de ƒ 1185 afdrachtskorting die dubbel gekoppeld is, enerzijds aan niet meer verdienen dan 115% van het minimumloon en anderzijds aan minder dan 32 uur werken. Je hoeft echt geen helderziende te zijn om te voorspellen dat daarmee gesjoemeld wordt. Maar juist om het belang van de werkgelegenheid te stimuleren is D66 bereid dat voor lief te nemen. Die houding lijkt me correcter dan het gesjoemel te gaan ontkennen. Een heksenjacht met overmatige controle hoeft voor ons ook niet.

Je kunt voorstellen steunen, enerzijds omdat je ze het voordeel van de twijfel gunt en anderzijds omdat je echt alle mogelijkheden onderzocht wilt hebben in de praktijk ter wille van het na te streven doel: werkgelegenheid. Zo kijken wij ook naar dit wetsontwerp en zo is onze steun te begrijpen. Voor het belastingplan 1996 met echte generieke maatregelen brengen wij echter meer enthousiasme op. Ik kom daar tot slot nu over te spreken. Dat kan kort zijn, want wij gaan akkoord met de maatregelen zoals ze bij ons gepresenteerd zijn. Ik heb slechts een enkele vraag ter verduidelijking.

Ik raak het spoor bijster inzake de voorstellen voor verlenging van de tweede schijf over de gehele kabinetsperiode. Is het nu zo dat daarvoor 300 mln. beschikbaar is, waarvan nu 75 mln. wordt gebruikt? Een tweede vraag aan de staatssecretaris is of ik het juist heb gezien dat hij een studie inzake het arbeidskostenforfait heeft aangekondigd. D66 acht dat hoognodig, want nu dreigt elke samenhang tussen de werkelijke kosten en het forfait verloren te gaan.

Bij de behandeling van het belastingplan aan de overzijde viel hier en daar ook weer het begrip tax-credit. Het ziet er niet naar uit dat de staatssecretaris en de minister in deze periode het tax-creditsysteem zullen introduceren. Misschien zijn zij wel bereid in deze kabinetsperiode een studie te laten verrichten naar de consequenties van de invoering van een tax-creditsysteem. Een dergelijke studie zou dan bij een volgende kabinetsvorming aan de orde kunnen komen. D66 hecht er zeer aan dat het tax-creditsysteem op de politieke agenda blijft. Dit is een mogelijkheid daartoe.

Op het laatste moment is er een wijziging in de agenda aangebracht die erop neerkomt dat nu ook het wetsontwerp 23219 inzake de bestrijding van blote eigendomsconstructies en het wetsontwerp 24172 inzake de constructies onroerende zaken worden behandeld. Ik kom daarover te spreken. Het moge duidelijk zijn dat de algemene financiële beschouwingen en de behandeling van een reeks financiële wetsontwerpen dezer dagen leiden tot een stuwmeer dat de financiële woordvoerders zwaar belast. Voor kleine en middelgrote fracties die het financieel terrein met één woordvoerder hebben te behandelen leidt dat hier en daar onontkoombaar tot enige vluchtigheid. Als je dan van huis uit ook niet dagelijks bezig bent met de fiscale praktijk, schiet een door iedereen erkend ingewikkelde materie zoals in wetsontwerp 23219, de bestrijding van blote eigendomsconstructies, er al gauw bij in. Dat is de reden dat ik in de eerste ronde geen vragen heb gesteld. Het punt van de terugwerkende kracht en het punt van de eerbiedigende werking heb ik uiteraard wel bekeken, maar met de argumentatie die de staatssecretaris heeft gegeven was goed te leven. Het algemene punt van de terugwerkende kracht kan trouwens goed behandeld worden bij het wetsontwerp inzake de constructies onroerende zaken. Ik ben het derhalve eens met dit wetsvoorstel, dat oneigenlijke constructies bestrijdt. Dat is ook nu nog zo.

Wel is duidelijk geworden dat voor de fiscale praktijk meer duidelijkheid inzake de interpretatie gewenst is. Dat werd heel duidelijk toen de brief van Van Horzen van KPMG bij ons binnenkwam, waarin betoogd werd – ik vat ruw samen – dat het aan de hand van dit wetsontwerp mogelijk werd dat je belasting ging betalen op inkomen dat je niet krijgt en vermogen dat je niet hebt. En waar dat toe leidt, is aan trouwe Tom Poes-lezers bekend. Er was dus alle reden om een nader voorlopig verslag te vragen en daarbij de brief van Van Horzen te betrekken.

Voorzitter! Bij het lezen van de nadere memorie van antwoord meen ik te kunnen opmaken – maar ook dat verslag leest niet als een avonturenroman – dat een dergelijke situatie zich niet zal voordoen, maar helemaal zeker ben ik daar toch niet van. In het antwoord van de staatssecretaris wordt naar aanleiding van het voorbeeld gezegd: "Ter zake van de vestiging van een recht voor vruchtgebruik op aandelen in een buitenlandse vennootschap wordt in die situatie in Nederland niet geheven." In het door Van Horzen geschetste voorbeeld is echter niet uitsluitend en zelfs niet in de eerste plaats sprake van aandelen in een buitenlandse vennootschap. Bovendien heeft hij in zijn brief duidelijk gemaakt dat het hier gaat om een aangelegenheid waarbij vele duizenden gevallen aan de orde zijn, namelijk van in ons land woonachtige allochtonen met ouders in het buitenland. Het kan zijn dat het antwoord mede verscholen zit in de nadere memorie op blz. 3 in de alinea die begint met "Uit het voorgaande volgt", maar ik zou dat graag klip en klaar hebben.

Voorzitter! Nu door wijziging van het wetsontwerp de vrijstelling ouders-kinderen is geregeld, is zoals aan de overzijde terecht is opgemerkt een belangrijk knelpunt uit de wet verwijderd. Echter, bij brief van 6 november jongstleden heeft het bureau FBN/belastingadviseurs zich tot de Kamer gewend met op dit terrein een aantal problemen doordat het departement de vrijstellingsregeling wel heel beperkt uitlegt. Ik zal kortheidshalve de brief straks aan de staatssecretaris overhandigen en vraag hem om erop in te gaan. Het heeft natuurlijk weinig zin om ieder moment een ander voorbeeld te verzinnen. Ik ben dat met hem eens. De staatssecretaris verzucht dat in zijn beantwoording, maar het gaat hier kennelijk om de interpretatie van de term "ruimhartige uitleg" in de uitvoering van de wet tussen ouders en kinderen. Het is duidelijk dat de Tweede Kamer de bedoeling heeft gehad de wet grotendeels buiten werking te stellen in die relatie behoudens enkele evidente gevallen. Daarom verdient de conclusie uit de brief, te weten dat de vrijstelling ouders-kinderen in veel minder gevallen zou kunnen werken dan oorspronkelijk werd gemeend, wel enige serieuze aandacht.

Er is aan de overzijde aandacht gevraagd voor wat genoemd is de koppelverkoop van enerzijds wetgeving die tot fiscale verzwaring leidt en anderzijds wetgeving waarbij de geschatte opbrengst weer wordt teruggegeven door elders verlichting te bieden. In zekere zin is dat probleem natuurlijk niet te voorkomen. Ik althans zou niet weten hoe je zonder aanmerkelijk risico voor de schatkist anders te werk moet gaan, maar ik vraag wel aandacht voor het volgende. Bij dit type extreem gecompliceerde wetgeving is het niet goed mogelijk vooraf de consequenties geheel te overzien. Ook al kies je de harde lijn ten aanzien van de bestrijding van oneigenlijke constructies, dan nog moet je open blijven staan voor reacties uit de samenleving die duidelijk maken dat er ook constructies denkbaar zijn, bijvoorbeeld ten behoeve van de erfopvolging, die niet de kwalificatie "oneigenlijk" kunnen krijgen. In dat geval kan de gedachte opbrengst tegenvallen. Ik pleit derhalve voor een systematiek waarbij in de wetgeving die de fiscaliteit verlicht een zekere bandbreedte wordt opgenomen die zelfs gekoppeld zou kunnen worden aan de wetgeving die het bedrag moet opleveren. Dat laatste is ingewikkelder dan de bandbreedte als zodanig in de wetgeving op te nemen.

Voorzitter! Het wetsontwerp kent een beetje terugwerkende kracht en slechts beperkte eerbiedigende werking. Ook het wetsontwerp constructies onroerende zaken kent, in dit geval rigoureus, terugwerkende kracht en geen eerbiedigende werking. Alvorens op dat laatste wetsontwerp in te gaan, wil ik een paar kanttekeningen maken bij dit gemeenschappelijke aspect dat voor de Eerste Kamer zoals bekend gevoelig ligt. Wij zijn blij met de toegezegde notitie over het hanteren van terugwerkende kracht en eerbiedigende werking. De staatssecretaris kan ervan overtuigd zijn dat mijn fractie niet een eenzijdige opstelling zal kiezen bij dit vraagstuk. De vindingrijkheid waarmee in hoog tempo constructies worden bedacht om belasting te ontduiken, evident tegen de bedoeling van regering en parlement in, vragen om nadere bezinning. In beide voorliggende wetsontwerpen is sprake van constructies, met als uitsluitend doel het ontlopen van belasting op een door de wetgever nooit bedoelde manier. In dat geval is huilen over terugwerkende kracht huilen met krokodilletranen. In een zeer beperkt aantal gevallen kan ook bij dit type wetgeving sprake zijn van andere motieven dan die van belastingontduiking. Veel verder dan de toezegging van een ruimhartige uitleg, zoals de staatssecretaris die heeft gedaan, kan men niet gaan, al helemaal niet wanneer de lagere overheid met stadhuisconstructies een dergelijke belastingheffing ontloopt.

Bij het algemene deel van deze beschouwingen heb ik ervoor gepleit, de wetgeving niet te baseren op de uitzondering en ook niet op een absurd doorgevoerd gelijkheidsbeginsel, dat die kwalificatie alleen in theorie verdient. Die opstelling is ook geldig bij de reparatiewetgeving. De afweging zal telkens weer op de merites van de aan de orde zijnde regelgeving moeten worden gemaakt. Wat betreft de voorliggende wetsontwerpen steunen wij de regering. Op het gevaar van overkill is aan de overzijde gewezen bij de behandeling van de BTW-constructies. Dat is op zichzelf terecht, maar voor ons slaat de weegschaal ten aanzien van de BTW-constructies duidelijk door ten faveure van de regeringsvoorstellen.

Er is echter en niet ten onrechte actie geweest om naar aanleiding van het wetsontwerp het principe van de overdrachtsbelasting als zodanig aan de orde te stellen. Het is een belasting, die – zo wordt gesteld – contraproduktief uitwerkt voor door de regering gestimuleerde activiteiten. In het Weekblad voor Fiscaal Recht heeft mr. Vennix daar een artikel aan gewijd. Behalve het contraproduktieve van de belasting wordt ook aandacht besteed aan de rechtsgrond van de heffing in het artikel. Van de staatssecretaris wordt op dat punt weinig verwacht. De heer Vennix citeert het kamerlid Vermeend: "Ik heb de afgelopen jaren gemerkt dat weinig belastingen, althans als ik kijk naar de wetenschap, een rechtsgrondslag hebben. Dus daar doe ik weinig mee. Ik vind het te gemakkelijk, wat hier ook gebeurt, dat men op een bepaald moment opmerkt: een belasting moet verdwijnen zonder dat men aangeeft op welke wijze de staatsuitgaven gedekt moeten worden".

Ik kan de staatssecretaris daarin goed volgen, maar Vennix geeft wel alternatieven en verdient dus een andere benadering. Zijn bestrijding van de rechtsgrond is echter ook niet erg overtuigend. Met name de internationale gebruikelijkheid ervan wordt door hem nauwelijks echt bestreden en ook over het historisch perspectief glijdt hij luchtigjes heen. Het behoort tot één van onze oudste belastingen. Alva wilde haar in 1568 al invoeren, maar de Staten van Holland konden haar voor drie jaar afkopen, te zamen met de andere "penningen". In 1571 probeerde men het weer, maar Alva weigerde en maakte daarmee een politieke fout van betekenis. Die houding heeft er namelijk in niet geringe mate toe bijgedragen dat de Staten van Holland de Prins van Oranje nu wel financieel ondersteunden bij de werving van een leger, iets dat zij in 1568 nalieten. De gevolgen zijn bekend. Vanuit een ander dan financieel perspectief is ervoor te pleiten om de dag waarop de overdrachtsbelasting is ingevoerd, uit te roepen als nationale feestdag. Ik heb die suggestie ook wel eens gedaan in de richting ven een lid van het 4/5 mei-comité, maar daar hebben ze er toch van afgezien.

Spreekt de rechtsgronddiscussie uitgerekend bij deze belasting mij dus niet zo aan, het contraproduktieve karakter ervan wel. De overdrachtsbelasting werkt als straf en drempel om dichter bij het werk te gaan wonen en daarmee de fileproblematiek te verminderen. Het werkt als straf en belemmering op de doorstroming van huur- naar koopwoningen, hetgeen sociaal toch wenselijk is. Het werkt als straf en belemmering op het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar buiten de randstad, hetgeen voor de werkgelegenheid soms wenselijk is.

Dat betekent dat ik wel degelijk wil pleiten voor een studie inzake de overdrachtsbelasting. Om te beginnen, kan die uitmonden in een gedifferentieerde toepassing ervan, opdat gewenste bewegingen niet belast worden. Wat de opbrengstkant van deze belasting betreft, 2,7 mld. in 1994, wil ik er bovendien op wijzen dat die opbrengst wordt vertekend. Vrijwel steeds wordt de overdrachtsbelasting mee gefinancierd met de hypotheek, waardoor ook weer belastingaftrek elders in het bouwwerk ontstaat. Een gedifferentieerde aanpak als start voor de opheffing van de problematiek zou daarom ook wel eens voordelig kunnen uitpakken voor de schatkist. Wij wachten het antwoord van de regering met belangstelling af.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De regering zal na de dinerpauze antwoorden.

De vergadering wordt van 16.17 uur tot 16.30 uur geschorst.

Voorzitter: Postma

Naar boven