Aan de orde zijn de

- Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met de invoering van een regulerende energiebelasting (24250);

- Wijziging van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting in verband met de invoering van een regulerende energiebelasting (24344),

- over:

- de motie-De Boer c.s. over negatieve inkomensgevolgen van de ecotax (24250,24344 , nr. 40h).

(Zie vergadering van 5 december 1995.)

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen.

De heer De Haze Winkelman (VVD):

Voorzitter! Ik dank u dat wij wat extra tijd hebben gekregen voor fractieberaad. Het is voor ons bepaald geen gemakkelijke bevalling geweest. Wij hebben ons de afgelopen dagen uitvoerig beraden op onze houding inzake deze regulerende energiebelasting. Wij waren en zijn ons ervan bewust dat deze kwestie, waarover in het regeerakkoord afspraken zijn gemaakt, voor het kabinet en voor de coalitie van wezenlijke betekenis is. Dat heeft ons er niet van weerhouden, onze bezwaren duidelijk kenbaar te maken.

Dat is overigens geen vergeefse moeite gebleken. Wij hebben kennis genomen van de duidelijke uitspraak van de minister van Economische Zaken, dat het kabinet voor eventuele volgende stappen zal wachten op het moment waarop Europa op dit terrein in beweging komt. Nederland zal zich daarbij dan kunnen aansluiten.

Ook heeft deze minister de oorspronkelijke stellingname inzake de onmogelijkheid van het maken van meerjarenafspraken met het midden- en kleinbedrijf verlaten. In het kader van de uitwerking van het amendement op stuk nr. 13, waarmee wordt beoogd om tot vrijstellingen te komen voor groot- en kleinverbruikers die aan energiebesparing doen, is een positieve benadering van groot belang. Mede afhankelijk van uitvoeringstechnische aspecten zal de regering hierover in de eerste helft van het volgend jaar rapporteren. De toegezegde evaluatie is voor ons ook van groot belang. Er zal worden onderzocht hoe een en ander uitwerkt. Wij zijn dan in staat, hieruit consequenties te trekken en kunnen eventueel bijstellingen overwegen.

Voorzitter! Ondanks al deze positieve punten zijn onze bezwaren voor een belangrijk gedeelte nog steeds niet weggenomen. Voor de uiteindelijke stembepaling is voor de VVD-fractie cruciaal dat er voldoende evenwicht is tussen onderwerpen die voor onze fractie van belang zijn, zoals voorstellen die betrekking hebben op de sanering van de overheidsuitgaven en de vermindering van de collectieve lastendruk, en onderwerpen die voor andere fracties van belang zijn. Over een aantal nog dit jaar en begin volgend jaar te behandelen wetsvoorstellen bestaat voor ons thans voldoende zekerheid. Het betreft een aantal belangrijke onderwerpen van het kabinetsbeleid, hoewel die tot onze spijt niet allemaal dit jaar kunnen worden afgerond.

Alles afwegend, betekent dit voor mijn fractie dat zij bereid is, hoewel belangrijke inhoudelijke bezwaren blijven bestaan, haar steun aan het wetsvoorstel te geven. Zij doet dit op grond van een politieke afweging, waarbij het haar inzet is om in beginsel het kabinetsbeleid op essentiële onderdelen te steunen, mits zij de overtuiging heeft dat dit beleid voldoende evenwichtig is.

Voorzitter! Wij menen daar thans voldoende zekerheid over te hebben. Tot slot deel ik mee, niet voor de motie van de heer De Boer te zullen stemmen.

De heer Zijlstra (PvdA):

Voorzitter! De bewindslieden hebben toegezegd dat ten spoedigste een onderzoek zal worden verricht dat de netto-inkomenseffecten van de energiebelasting voor huishoudens met een minimumloon en daaronder in beeld brengt. Vervolgens zal een energiebesparingsprogramma opgezet worden, met name gericht op de minima met een energieverbruik dat aanmerkelijk boven het gemiddelde ligt. Ons is toegezegd dat het energiebesparingsprogramma zodanig gestalte zal krijgen dat de daaruit voortvloeiende daling van de energiekosten parallel loopt met de anders optredende inkomensvermindering. Daarmee is de regering tegemoetgekomen aan ons grootste bezwaar tegen de voorgestelde energieheffing. Mijn fractie zal dus voor het wetsvoorstel stemmen.

In de overweging van de motie van de heer De Boer staat dat niet is uitgesloten dat bepaalde groepen aan de onderkant van het inkomensgebouw inkomensgevolgen zullen ondervinden. Wij vinden dat zeer zwak geformuleerd. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is te zeggen dat die ongunstige inkomenseffecten zullen optreden. Het dictum houdt in dat, wanneer via onderzoek wordt aangetoond dat die effecten optreden, maatregelen voorgesteld dienen te worden om dit negatieve gevolg teniet te doen. Voorzitter! Dat is overbodig. Die toezegging is gedaan. Een overbodige motie kan niet op onze steun rekenen. Wij zullen daar dus tegen stemmen.

De heer De Boer (GroenLinks):

Waar blijkt die toezegging van de regering dan uit?

De voorzitter:

Dit lijkt veel op een derde termijn en daar is niet om gevraagd. U kunt deze vraag beter stellen bij een debat over de begroting.

De heer De Boer (GroenLinks):

Vindt u het juist dat de heer Zijlstra een interpretatie geeft van de motie die niet overeenstemt met de interpretatie van de indiener?

De voorzitter:

Of ik dat juist vind, doet niet zoveel ter zake. Ik heb gelegenheid gegeven tot het afleggen van stemverklaringen en niet tot een discussie. Ik moet mij daaraan houden. Of mij dat persoonlijk spijt of niet, doet weinig ter zake.

De heer De Boer (GroenLinks):

Dan moet de woordvoerder van de PvdA-fractie zich daar ook aan houden. Hij geeft een politiek oordeel over een motie dat niet overstemt met de interpretatie van degene die haar heeft ingediend. Daar houd ik niet van!

De voorzitter:

In een eventuele stemverklaring kunt u een nadere toelichting geven.

De heer Hessing (D66):

Voorzitter! Ik heb in eerste en tweede termijn de spanning erin gehouden wat het stemgedrag van mijn fractie betreft. Ik heb daar niets over gezegd. Ik kan nu wel meedelen dat mijn fractie, met enkele kritische kanttekeningen, voor beide wetsvoorstellen zal stemmen.

Over de motie van de heer De Boer het volgende. Wij vinden het goed dat er onderzoek wordt gedaan naar de inkomenseffecten. Met minister De Boer zijn wij van oordeel dat het vooraf niet vaststaat dat er altijd sprake is van een combinatie van een bovengemiddeld hoog energieverbruik en een laag inkomen. Dat moet nog maar blijken. Voor het geval er toch een categorie van enige omvang te duiden is waarvoor dit wel geldt, moet nog maar worden afgewacht of die categorie niet zelf in staat is, met energiebesparende maatregelen de negatieve heffing voor een deel af te wenden. Mocht dat ook niet lukken, dan geldt voor ons de toezegging van een energiebesparingsprogramma gericht op de onderkant van het inkomensgebouw. Er zullen E-teams en dergelijke worden ingezet. Dat zou voldoende moeten zijn om de negatieve gevolgen af te wentelen. Mocht dat nog niet voldoende zijn, dan is er nog de jaarlijkse beoordeling van de koopkrachtontwikkeling. Dit alles moet voldoende zekerheid bieden dat er uiteindelijk niemand substantieel op achteruit gaat. Wij vinden deze motie dus overbodig en zullen daar dan ook niet voor stemmen.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter! Na de inbreng van mijn fractie tijdens de behandeling van vorige week is er nauwelijks een stemverklaring nodig. Het is duidelijk dat wij niet voor deze wet zullen stemmen. De reden dat ik toch om gelegenheid voor een stemverklaring heb gevraagd, is gelegen in de motie.

Wij zijn, voorzitter, op grond van het debat van vorige week tot de conclusie gekomen dat hetgeen de heer Zijlstra zei niet het geval is, namelijk dat de minister een toezegging heeft gedaan die het dictum van de motie dekt. De minister heeft een aantal toezeggingen gedaan die niet van belang ontbloot zijn – dat wil ik wel zeggen – en die de negatieve effecten zouden kunnen verkleinen. Maar ik denk dat uit het toegezegde onderzoek zal moeten blijken of het mogelijk is langs de weg aangegeven in de toezeggingen van de minister, en ook tijdig het effect te bereiken dat deze motie beoogt. Wij hebben dat effect ook aan de orde gesteld bij de beoordeling van het wetsvoorstel, namelijk dat we constateren dat deze wet buitengewoon negatief dreigt uit te pakken voor mensen met een laag inkomen en in een oude, slecht geïsoleerde woning. Ik denk daarom niet dat deze motie als overbodig kan worden beschouwd. Wij hebben dan ook besloten om onze stem wel aan deze motie te geven.

De heer De Wit (SP):

Mijnheer de voorzitter! Door omstandigheden was ik niet in de gelegenheid vorige week aan het debat deel te nemen. Ik wil daarom van deze gelegenheid gebruik maken om een stemverklaring af te leggen. Namens de SP zal ik tegen het wetsvoorstel stemmen. Daar zijn twee redenen voor. In de eerste plaats vind ik dit het verkeerde middel voor een op zichzelf te billijken doel. In de tweede plaats zijn de negatieve inkomenseffecten die aangetoond zijn ondanks terugsluismaatregelen niet weggenomen.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Zeer tot mijn spijt geven de regeringsfracties PvdA en D66 geen steun aan een toch wel heel voorzichtig geformuleerde motie. Collega Zijlstra heeft dat al aangegeven. Die motie gaat over de negatieve inkomensgevolgen die de allerarmsten kunnen ondervinden, als een onderzoek dat uitwijst, van de ecotax-uitkomsten. Ik vind het buitengewoon betreurenswaardig dat die stap niet gezet kan worden. Dat zal duidelijk zijn. Men volstaat met intenties. Wat die waard zijn, blijft onzeker. Ik vind het ook onjuist dat collega Zijlstra aangegeven heeft dat de regering op dit punt een toezegging heeft gedaan. Ik heb niets tegen dat onderzoek. Ik vind het uitstekend dat dat onderzoek plaatsvindt. Als dat onderzoek echter uitwijst dat die negatieve effecten er wel degelijk zijn en als energiebesparingsmaatregelen daar niet bij helpen, dan zou er nu een zekere garantie geboden moeten worden dat wij er dan iets aan doen. Dat dat niet gebeurt, is jammer en onjuist. De toch al grote angst en onzekerheid bij mensen aan de onderkant van deze welvaartsmaatschappij wordt er onnodig door vergroot. Ik betreur dat. Dat is bij deze ecotax-wet ook absoluut niet nodig. Ik begrijp daarom de positie van deze twee regeringsfracties niet. Het spijt me.

De heer Bierman:

Voorzitter! Een heffing is een heffing en moet een heffing blijven om een besparend effect te sorteren en vereist dus geen ongerichte dus dempende terugsluis. Daarbij komt dat de terugsluis heel weinig precisie kent. Ik had gehoopt dat steun van deze Kamer voor de motie-De Boer wellicht op dit punt tot een zekere reparatie achteraf aanleiding zou kunnen geven. Nu deze uitblijft, moet ik opgesplitst stemmen. Ik zeg dus: ik ben voor de heffing, maar de terugsluis moet anders en dus later.

De heer Hendriks:

Voorzitter! De uitvoering van deze wetsvoorstellen zal onvermijdelijk ook groepen ouderen, met name ouderen met een minimuminkomen gaan treffen. Het is voor mij volkomen duidelijk dat de terugsluizing een vage aangelegenheid blijft. De effecten van de terugsluizing zijn op dit moment niet te meten. Mijn fractie kan dus niet anders dan tegen beide wetsvoorstellen stemmen.

De voorzitter:

Ik stel voor, te stemmen bij zitten en opstaan.

Daartoe wordt besloten.

In stemming komt het wetsvoorstel nr. 24250.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van het CDA en de SP, alsmede het lid Hendriks tegen het wetsvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen.

In stemming komt het wetsvoorstel nr. 24344.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de leden Bierman en Hendriks tegen dit wetsvoorstel hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen.

In stemming komt de motie-De Boer (24250, 24344, nr. 40h).

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van GroenLinks, het CDA en de SP, alsmede de leden Hendriks en Bierman voor deze motie hebben gestemd en die van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven