Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag tot oprichting van de Wereld Handelsorganisatie, met bijlagen 1, 2 en 3, en van het eveneens op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag inzake overheidsopdrachten, met bijlage (23961, R1525).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Velzen (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Het nu ter ratificering aan de orde zijnde Verdrag van Marrakech heeft een lange voorgeschiedenis. De onderhandelingen in het kader van de Uruguay-ronde hebben ruim zeven jaar geduurd en uiteindelijk geresulteerd in een nieuw GATT-akkoord dat in april te Marrakech is ondertekend. Het begon allemaal op 26 september 1986, toen in Uruguay de Punte del Este-verklaring werd aangenomen, welke als basis zou gaan fungeren voor de onderhandelingen ter verdere liberalisering van de wereldhandel en het verminderen van de handelsbelemmeringen.

Wij realiseren ons dat deze liberalisering een dynamisch proces is. De Uruguay-ronde, volgend op de Tokio-ronde, is de achtste sinds de oprichting van de GATT in 1946. Zeker is dat deze Uruguay-ronde niet de laatste zal zijn, gelet op de nog niet beantwoorde vragen, bijvoorbeeld op het terrein van de investeringen. Met grote vasthoudendheid moet gewerkt worden aan de verdere liberalisering van de wereldhandel. De staatssecretaris zal het mij niet euvel duiden als ik met name haar ambtsvoorganger, mevrouw Van Rooy, nog eens dank voor haar inzet in dezen.

"Het nu afgesloten verdrag is goed voor Nederland omdat het meer werkgelegenheid zal creëren." Deze verwachting sprak mevrouw Van Rooy uit nadat de Europese Ministerraad akkoord ging met het Verdrag van Marrakech. Zeker Nederland heeft als handels- en distributienatie grote belangen bij een zo ongehinderd mogelijk verlopende export. Een belangrijk deel van de nieuwe banen in ons land komt voort uit groei van de handel en niet uit allerlei initiatieven van overheden, zoals banenpools, hoe wenselijk deze ook voor specifieke groepen kunnen zijn.

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de uitvoerige en adequate beantwoording van de vragen die door onze fractie zijn gesteld. Uit het antwoord op onze vraag naar de effecten van het WTO-verdrag voor het bedrijfsleven blijkt ook dat, op enkele uitzonderingen na, de positieve effecten overheersen. Een stijging van het wereldhandelsvolume met 9 tot 24%, samen met maatregelen waartoe is besloten tijdens de Top in Essen en financieel-economische sociale maatregelen die ook in ons eigen land moeten worden genomen, kunnen leiden tot meer exportkansen. Een en ander moet gepaard gaan met een versterking van onze concurrentiepositie door een beleid gericht op structuurversterking.

De oprichting van de Wereldhandelsorganisatie met de verplichting tot het gebruik maken van het multilaterale beslechtingsmechanisme voor geschillen, roept wel de vraag op naar de gevolgen voor ons eigen land. Zie ik het goed, dan heeft Nederland nagenoeg geen eigen handelspolitiek instrument meer over. Tot op zekere hoogte houden wij exportsubsidies. Ook blijven er promotionele activiteiten over, naast meer algemene economische instrumenten zoals investeringsregelingen, vestigingsvoorwaarden, mededinging, technologiestimulering en dergelijke. Voor een handelsnatie bij uitstek is het van belang te realiseren dat dit het geval is en dat dit natuurlijk gedurende een lange periode is ontstaan. Nederland moet daarbij op de eerste plaats vertrouwen op de Europese Unie. Dit verlies aan nationale soevereiniteit moet dus gecompenseerd worden door een krachtige positie van de Unie en een actieve rol van Nederland daarin. In die zin is het ook noodzakelijk dat de tweeslachtige positie die nu ontstaan is door de uitspraak van het Europese Hof inzake de bevoegdheidsverdeling tussen lidstaten en de Europese Unie op het terrein van handelsrelaties snel wordt gecorrigeerd. Ik vraag de staatssecretaris ook wat haar opvatting is in dezen en of zij bijvoorbeeld bereid is bij de IGC in 1996 de Europese Unie op dat terrein een sterkere positie te geven, waardoor de onderhandelingskracht van de Unie zal toenemen.

Daarbij is ook aan de orde de positie van het Nederlandse parlement. Er vindt in de WTO intergouvernementeel overleg plaats. Onduidelijk is of de besluitvorming binnen de WTO op basis van consensus plaatsvindt. Er komt ten minste een tweejaarlijkse ministeriële conferentie. Er worden geschillencommissies ingesteld en dergelijke. Kan de staatssecretaris meer expliciet aangeven welke verplichtingen de Nederlandse regering op zich neemt in dat kader? Op welke wijze wordt het Nederlandse parlement geïnformeerd en blijft het betrokken? Ik verzoek de regering, de Staten-Generaal jaarlijks te informeren over de uitvoering van de Uruguay-ronde en het functioneren van de WTO, het parlement te betrekken bij de "code of conduct" die nu binnen de Europese Unie wordt ontwikkeld om een gelijke positie in de WTO in te nemen en te rapporteren over de agenda's van en de voortgang in de verschillende WTO-commissies. Op deze wijze opereert de regering ten opzichte van de Staten-Generaal zoals in het kader van de uitvoering van het Verdrag van Schengen het geval is. Beschouwt de staatssecretaris de WTO als een volkenrechtelijke organisatie?

Mijnheer de voorzitter! De nieuwe geschillenregeling heeft ook gevolgen voor het bedrijfsleven. Wie wendt zich nu eigenlijk tot de WTO? Is dat de Nederlandse regering, de Europese Unie of beide? Of is het de bedrijfstak die zich benadeeld voelt? In welke mate fungeert de Nederlandse overheid letterlijk nog als een ontvankelijk adres voor de Nederlandse bedrijfstak die getroffen wordt?

Op 19 en 20 december moet de Algemene Raad de legislatieve richtlijn vaststellen tot uitvoering van de Uruguay-verdragen en de WTO. Als ik het goed heb begrepen, heeft de Nederlandse regering enige bezwaren tegen het door de commissaris sir Leon Brittan voorgestelde nieuwe handelsinstrument en tegen de mogelijkheid dat individuele exporteurs de commissie tot actie kunnen aanzetten als zij menen dat zij door anti-dumping substantiële schade oplopen. Ik refereer daarbij ook aan de vorige vraag: is Nederland het ontvankelijke adres of kunnen Nederlandse exporteurs zich rechtstreeks melden, bijvoorbeeld bij de Europese Unie? Ik ga ervan uit dat ook de Nederlandse regering compromis-bereid zal zijn om dit handelsinstrument vast te stellen. Mede in het licht van het voorafgaande hoor ik graag van de staatssecretaris het regeringsstandpunt op dit punt.

Het nieuwe WTO-akkoord brengt niet alleen maar positieve zaken. Op een belangrijk aantal punten is er nog onduidelijkheid. Ik denk aan het functioneren van de WTO. Op weer andere punten is er nog onzekerheid respectievelijk sprake van verslechtering. In het debat dat wij vandaag voeren moet ook op dat punt helderheid worden gecreëerd.

Ik begin met de landbouwsector. Voor de eerste keer is er een gedeelte van de landbouw in een GATT-akkoord opgenomen. Sinds de MacSharry-voorstellen is de Europese Unie wat granen, oliehoudende zaden en eiwitten betreft overgegaan op het systeem van de Verenigde Staten, dat wil zeggen een inkomenscompensatie per hectare. De gevolgen van de Uruguay-ronde zijn dat de prijzen min of meer meefluctueren met de prijzen van de wereldmarkt. Welk gevolg dit systeem uiteindelijk zal hebben op de inkomensposities van de boeren is onzeker, mede gelet op de spilfunctie die granen hebben op de prijzen van andere landbouwprodukten en op de noodzaak om de prijzen van granen op een zeker niveau te handhaven. De stelling op pagina 1 van de memorie van antwoord dat er sprake zal zijn van welvaartswinst in de landbouwsector zal zeker niet zonder meer van toepassing zijn op alle landbouwproducenten. Terecht is erop gewezen dat door de opname van een gedeelte van de landbouw in het nieuwe GATT-akkoord ook internationaal aandacht geschonken kan worden in verdere onderhandelingen aan de specifieke positie van de landbouw, waardoor wellicht Tokio-rondes, Blairhouse-akkoorden en dergelijke in de toekomst vermeden kunnen worden. Ook is de positie van de zuivel minder slecht dan eerder werd gevreesd, terwijl overige onderdelen van de land- en tuinbouw door verplichte marktopening betere kansen hebben. Nochtans is waakzaamheid met betrekking tot de effecten geboden. De land- en tuinbouw vervult in ons land een vitale rol, zo'n 10% van de export. Zij vormt tevens het economisch draagvlak van het landelijk gebied in ons land met inbegrip van de verstedelijkte dorpskernen. De agrarische sector mag en kan niet uitsluitend afhankelijk zijn van de vrije markt. Om in de toekomst te kunnen investeren blijft ook in ons land marktstabiliteit en inkomenszekerheid geboden. Slechts op die manier blijft ook de leefbaarheid van het platteland gewaarborgd. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de mogelijkheid van de uitbreiding van de ongesubsidieerde kaasexport als een van de methodes om de inkomensposities te verbeteren?

De staatssecretaris heeft gewezen op de studie van het Centraal planbureau, het Landbouw-economisch instituut en de Stichting onderzoek wereldvoedselvoorziening, die binnenkort zal verschijnen, met betrekking tot de effecten van het landbouwverdrag in het kader van de Uruguay-ronde. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris in de opdrachtformulering ook de effecten van de inkomenspositie voor de landbouw heeft meegenomen en dat zij daarbij betrekt effecten van andere investeringen op grond van milieu-eisen en dergelijke voor de land- en tuinbouw.

Hoe kijkt de regering aan tegen de gevolgen van de ondertekening van het handelsverdrag in het kader van de Uruguay-ronde voor de ontwikkelingslanden? De prijzen voor bepaalde grondstoffen – bijvoorbeeld koffie – met name afkomstig uit de armste landen, zullen waarschijnlijk scherp dalen als gevolg van dit verdrag. Daarnaast denk ik aan het risico van een achterblijvende export van deze landen en de mogelijkheid dat andere meer welvarende landen hun produkten kunnen verdringen, omdat deze een betere markttoegang krijgen tot de westerse markten. Hoe denkt de regering hierop te anticiperen wat het beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking betreft, in het bijzonder ten aanzien van het Verdrag van Lomé en de daaruit voortvloeiende verplichtingen? Heeft de staatssecretaris inmiddels met minister Pronk van gedachten kunnen wisselen over de mogelijke gevolgen voor het beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? Wat zijn de beleidsvoornemens in dezen van het kabinet?

De nieuwe GATT zal zeker gevolgen hebben voor het milieu. Er zal door de WTO een commissie handel en milieu worden opgericht, waarin alle leden van de WTO zitting mogen nemen. Een van de taken van deze commissie zal zijn het verrichten van onderzoek naar bijvoorbeeld landen die geen milieunormen opleggen aan hun industrie en daardoor in zekere zin die industrie subsidiëren in vergelijking met landen die dit wel doen. Daarnaast is er nog de problematiek rondom het opleggen van handelssancties bijvoorbeeld bij het overschrijden van emissies voor CFK's door bepaalde bedrijven. Zowel deze sancties als het al dan niet opleggen van milieunormen kan leiden tot handelsbelemmeringen respectievelijk ongelijkheden, wat weer niet met het gedachtengoed van de vrijhandel strookt. Hoe kijkt de regering hiertegen aan?

Daarnaast wil ik in dit verband ook graag van de staatssecretaris vernemen wat de implicaties zijn van dit verdrag voor andere internationale verdragen die Nederland ook heeft ondertekend. Dan denk ik aan het Verdrag van Rio. Verder dring ik erop aan dat ervoor wordt zorggedragen dat de toetreding niet leidt tot afzwakking van de bestaande – onder andere Europese – regelgeving voor de bescherming van het milieu. De keerzijde van dit alles kan zijn dat bijvoorbeeld eco-labels en zelfs sociale clausules indirect gebruikt kunnen worden om protectionisme van eigen produkten en diensten te bevorderen. Heeft de staatssecretaris al enig idee, hoe in de WTO met deze spanning zal worden omgegaan?

Mijnheer de voorzitter! Aansluitend op onze vragen en het antwoord van de regering inzake het staal, het volgende. Helaas moeten we constateren dat de staalproducenten in de Europese Unie in gebreke zijn gebleven in het nakomen van de afspraken van februari 1993 met betrekking tot de vrijwillige beperkingen. Dit probleem kan in de toekomst alleen nog maar groter worden als de Europese Unie niet in staat is, met landen uit Midden- en Oost-Europa tot sluitende afspraken te komen inzake de staalproduktie bij de verdere discussies over de toetreding van deze landen tot de Europese Unie. Het is een goede zaak dat de Europese Unie blijft streven naar een multilateraal staalakkoord. Mijn fractie is echter bevreesd dat op dit punt opnieuw grote spanning kan ontstaan met de Verenigde Staten, en nu waarschijnlijk met de NAFTA. Op basis van het WTO-verdrag kunnen de VS, noch de NAFTA, niet zo maar overgaan tot unilaterale sancties, zoals importheffingen en -beperkingen. Ik ga ervan uit dat de VS door de ondertekening bewust "Super 301" buiten werking hebben gesteld op dit terrein. Een vergelijk op basis van onderhandelingen of een WTO-procedure staat de VS of de NAFTA als mogelijkheden dan nog open. Dat vraagt echter wel wederkerigheid. Het vraagt ook van de Europese Unie, een inspanning te leveren om de afspraken van februari 1993 te implementeren, een regeling te treffen met Midden- en Oost-Europa en om de condities met betrekking tot de onderhandelingen met VS/NAFTA te specificeren. Wat is de houding van de Nederlandse regering, mede gelet op de goede resultaten die Hoogovens heeft bereikt in het kader van de herstructurering? Beantwoording van de vraag of dit conflict verder escaleert of wordt opgelost, is voor ons van eminent belang.

In de memorie van antwoord wordt gesteld dat de Amerikaanse handelswetgeving is aangepast en dat de VS als ondertekenaars verplicht gebruik moeten maken van de multilaterale geschillen-beslechtingsmechanismen. Mijnheer de voorzitter! Dit betekent een drastische verandering van de Amerikaanse handelspolitiek die sinds de tweede helft van de jaren tachtig kon worden beschreven met het begrip "aggressive unilateralism". "Super 301", het zogenaamde "structural impediments initiative" met Japan en de druk om landen zoals India, Brazilië en vooral Japan aan te klagen, pasten in die handelsstrategie. In de praktijk werkt deze unilaterale benadering niet. In een globale economie met vervlechtingen is het onmogelijk, precies vast te stellen welk produkt van waar komt en hebben Japanse firma's ook vestigingen in de VS. Het MITI wordt daardoor juist gedwongen om nog meer te reguleren teneinde de quota te kunnen beheersen en er is sprake van een schending van het vorige GATT-akkoord. Het WTO-verdrag geeft de goede omslag: geen unilaterale acties, geen op concrete quota gerichte handelspolitiek, maar een handelspolitiek gebaseerd op internationale spelregels.

Mijnheer de voorzitter! Toch is de praktijk harder dan de leer. Wat zal het effect zijn nu het erop lijkt dat het Japanse handelsoverschot met de VS de laatste maand met 21% is gestegen tot 5,17 miljard dollar? Zal het Congres in de vernieuwde samenstelling niet weer terugvallen op het protectionistische scenario? Overigens blijkt ook uit een recente studie van drie Japanse economen dat de Japanse consumenten jaarlijks tussen de 2,6 tot 3,8% van het bruto-nationaal produkt meer moeten uitgeven om de non-tarifaire handelsbelemmeringen in stand te houden. Uit deze studie is gebleken dat deze belemmeringen in het afgelopen jaar alleen maar zijn toegenomen, ondanks het zogenaamde "aggressive unilateralism" van de Verenigde Staten. Het blijkt dus dat er meer aandacht besteed moet worden aan deze vormen van indirect protectionisme, dit wil zeggen: door middel van gunstige vestigings- en investeringsvoorwaarden voor de industrie. Moeilijk te penetreren wet- en regelgeving, verkapte belemmeringen om in distributie- en toeleveringsbedrijven te penetreren, subsidies op prijzen etcetera moeten worden tegengegaan. Ook de Verenigde Staten proberen haar technologie-industrie te beschermen, onder andere door bevoordeling door overheidsopdrachten, forse compensatie-orders en door middel van hoge onderzoeksbudgetten. Zo krijgt de lucht- en ruimtevaartindustrie in de VS ruim zes keer zoveel overheidssubsidie dan in de Europese Unie. Zal de Nederlandse regering hierin berusten? Gelet op de eigen kortingen op de technologiesubsidies wordt die achterstand alleen maar groter.

Mijnheer de voorzitter! Dit WTO-verdrag is een stap vooruit. Maar het blijkt dat het OESO-initiatief om te komen tot een multilateraal investeringsakkoord – het MIA – een goede aanvulling is om een aantal van de genoemde belemmeringen weg te werken. Mijn fractie waardeert het dat de Nederlandse regering hieraan een actieve bijdrage levert en wil bevorderen dat het MIA een onderdeel wordt van het toekomstig programma van de WTO. Moet ik daar nu uit begrijpen dat de weg van de TRIM's wordt bijgesteld in de richting van het MIA-akkoord?

Daarnaast is er het punt van de subsidies. In de Algemene Raad van vandaag en morgen wordt daarover wellicht een besluit genomen. Blijft de vraag of Nederland binnen de Europese Unie behoort tot die landen die zich willen inspannen voor een mechanisme binnen de WTO, waarbij een onderzoek start zodra een subsidie een bepaald nader vast te stellen niveau heeft bereikt. Genoemde aanpak alsmede uitbreiding van Nederlandse en Europese investeringen en investeringen van de Verenigde Staten in Japan en verdere globalisering zijn waarschijnlijk produktievere discussies dan die over managed trade, unilateralisme en dergelijke. Toch blijft waakzaamheid geboden. Zo heeft onder andere Prestowitz in zijn verschillende boeken overtuigend aangegeven dat de definitie van eerlijke vrijhandel en competitie in Japan anders is dan bij ons. Ook Japans keuze voor conglomeraten en uitbouw daarvan in bijvoorbeeld China met preferentie voor eigen toeleveringsbedrijven noopt ertoe dat ook in de EU wordt nagedacht over de effecten van clustervorming rondom bepaalde thema's binnen industrie en over speur- en ontwikkelingswerk in relatie tot anti-kartel- en mededingingswetgeving. De spanning tussen die principes is duidelijk aantoonbaar. Maar als de EU op strategische posities in de markt een leidende rol wil houden, zal daarover in de komende tijd ook een debat gehouden moeten worden, zowel binnen de EU alsook met Japan en met de VS. Het is immers niet in het belang van deze blokken als de EU op het wereldtoneel zou terugvallen tot een lager ontwikkeld niveau, met alle welvaartsgevolgen van dien.

Mijnheer de voorzitter! Het belang van de WTO is hierin gelegen, dat een zeker evenwicht kan ontstaan tussen het behartigen van de belangen van de verschillende handelsblokken enerzijds en die van individuele landen, géén lid van zo'n blok of van zwakke blokken anderzijds. Dat dit geen overbodige luxe is, blijkt bijvoorbeeld uit een overzicht van de ontwikkelingen sinds voorjaar 1993 door de secretaris-generaal van de GATT, Peter Sutherland. Daaruit blijkt dat in 1993/1994 al zo'n 226 anti-dumping cases zijn aangemeld. In de GATT bestaan reeds zo'n veertig specifieke handelsregelingen voor allerlei blokken en blokjes. Het is buitengewoon moeilijk, omdat de GATT niet over de juiste procedure beschikt, om de consistentie tussen handelsrelaties binnen deze blokken en de GATT-regels te bewaren. Ook op dat terrein heeft de WTO nog veel werk te doen. Wij moeten alert zijn op tegendraadse ontwikkelingen, zoals de verhoging van de Russische importheffingen.

Mijnheer de voorzitter! Zoals uit mijn bijdrage blijkt, heeft de WTO een belangrijke taak, namelijk het bevorderen van het invoeren van nieuwe spelregels die het multilaterale handelsbeleid en de internationale rechtsorde op economisch terrein versterken, met name op gebieden zoals diensten, intellectueel eigendom en bindende geschillenbeslechtingen. Deze taak is van groot belang en dient, gelet op onze economische belangen, zorgvuldig door Nederland te worden uitgevoerd, te meer daar nog veel onzeker is en op andere terreinen nog vooruitgang geboekt moet worden, zoals ik heb aangegeven.

Mijnheer de voorzitter! Een verdragsluitende partij, de Staat der Nederlanden, hoort ook vanwege het grote belang voor ons land nauwgezet de vinger aan de pols te houden en de ontwikkelingen in de WTO op de voet te volgen. Het betekent ook dat de Staten-Generaal om op hun beurt hun grondwettelijke rol te kunnen vervullen, goed geïnformeerd moeten zijn over vorengenoemde ontwikkelingen en ook tijdig de regering een mandaat moeten kunnen geven voordat nieuwe verdragen worden geratificeerd.

Het is met het oog daarop dat ik de regering dringend heb verzocht, met voorstellen te komen om de informatie aan de Staten-Generaal op dit punt te continueren en de betrokkenheid te vergroten. Mijn fractie wacht met belangstelling het antwoord van de regering af.

De heer Mertens (D66):

Mijnheer de voorzitter! Ik begin met de belangrijkste conclusie. Het oordeel van de fractie van D66 over dit wetsvoorstel is positief: het WTO-verdrag biedt een veel beter kader dan de GATT ter stimulering en regulering van een wereldwijde fair trade en voor een betere werking van de wetten van de markt. Die wetten zijn wel even iets anders dan de wetten van de jungle. Ook de uitbreiding van het werkingsgebied naar landbouw, de TRIP's en vooral het geschillenbeslechtingssysteem dragen aan ons positieve oordeel bij.

Dat wij wat sceptischer staan tegenover de geuite positieve prognoses over de groei van de economie, de werkgelegenheid, de inkomens en de verlaging van de consumentenprijzen doet aan het voorgaande niets af. Wij zijn nu eenmaal optimisten met ervaring.

Onze zorgen hebben betrekking op twee soorten gebieden. 1. De wetten van de markt plegen korte metten te maken met de kwetsbare elementen op die markt, zoals het milieu, de sociale rechtvaardigheid, de cultuur. Wij zullen wereldwijd voorwaarden moeten verbinden en grenzen moeten stellen aan het marktmechanisme. Dat heeft consequenties voor de relatie tussen handel en milieu, handel en sociale wetgeving, handel en ontwikkelingssamenwerking, handel en "cultuurgoederen". 2. Aangezien revolutionaire, veelal technologische vindingen hun effecten op de markt gaan uitoefenen, dreigen eigen belang en naakte machtsstrijd het soms te winnen van nobele doelstellingen. Dit stemt te meer tot zorg omdat een van die revolutionaire ontwikkelingen, namelijk de telecommunicatie, nog niet onder werking van dit verdrag is gebracht.

Onze bijdrage hier is kort, want er is haast geboden. De implementatieconferentie heeft "onder voorbehoud" 1 januari 1995 als datum van inwerkingtreding gehandhaafd, aldus de memorie van antwoord. Waarom "onder voorbehoud"? En onder welk voorbehoud? Is deze haast overigens in strijd met de zorgvuldigheid, met het belang van de zaak? Wij menen van niet. Een proces van ruim zeven jaar onderhandelen, rapportages, discussies in het parlement, etcetera ligt achter ons. Vele discussies zullen nog volgen. Er komt nog een uitvoeringswet. Is overigens al bekend wanneer die wordt ingediend? Het is zeer te wensen dat niet alleen het parlement, maar juist ook het grote publiek beter zal worden voorgelicht dan tot nu toe. Mijn voorganger vroeg al iets dergelijks ten behoeve van de Eerste Kamer.

Nu de gewenste correcties op het marktmechanisme. Onze eerste zorg betreft het milieu. Wij verwachten juist van dit kabinet een alerte en actieve bemoeienis met dit terrein. De gedane toezeggingen, bijvoorbeeld over de subcommissie handel en milieu, stellen ons voorlopig tevreden, maar de behandeling van dit wetsontwerp in de Tweede Kamer brengt ons wel tot het stellen van enkele preciserende vragen. Volgens de staatssecretaris zijn nadere milieuvoorwaarden per land mogelijk, mits bewezen is dat deze noodzakelijk zijn. Geldt dit bijvoorbeeld ook voor de import van tropisch hardhout? Waarom zouden er geen mogelijkheden meer zijn bovenop het NMP 2? Dit staat op blz. 24 van het stenografisch verslag. Elders suggereert de staatssecretaris dat het slechten van barrières iets anders is dan het bevorderen van produktiestijging en dat economische groei verenigbaar is met de uitkomsten van Rio de Janeiro. Daar waren de doelstellingen bescherming van het milieu en het bevorderen van duurzame ontwikkeling aan de orde. Wij menen dat die economische groei wel degelijk zal resulteren in produktiestijging, maar wij hopen wel dat die op selectieve gronden zal plaatsvinden. Mogen wij hierop een reactie van de staatssecretaris horen?

Ook over de armste ontwikkelingslanden en de netto-voedselimporterende landen past grote zorg. Wij vertrouwen erop, dat het Nederlandse kabinet de door de WTO-landen aanvaarde verklaring van Marrakech en vooral de inspanningsverplichting nr. 2 – ik verwijs naar blz. 8 van de memorie van toelichting – naar letter en geest zal uitvoeren en als dat nuttig of nodig is, initiatieven zal nemen.

Het laatste punt van zorg in deze categorie, de correcties op het marktmechanisme, betreft de TRIP's, de verdragen tot bescherming van intellectueel eigendom en tot bestrijding van handel in nagemaakte goederen. Onze tevredenheid over de opneming van dit gebied in het WTO-verdrag wordt enigszins getemperd door de bonte verscheidenheid in technische en beleidsmatige zin op dit terrein in de verschillende landen. Ik stel twee vragen ter illustratie. Past het zesjarige "registratie"-octrooi wel in het WTO-verdrag? Vorige week nog hebben wij dit bij het passeren van de Rijksoctrooiwet aangenomen. En wat gaat het kabinet ondernemen ter bescherming van het industrieel eigendom in ontwikkelingslanden als daar geen goede wetgeving ter zake is? Als voorbeeld geef ik de Indiase boeren. De door hen geteelde kostbare gewassen worden door buitenlandse ondernemingen opgekocht. Kan rechtstreekse werking van het WTO-verdrag hier niet erg goed helpen? Het is maar een vraagje.

De tweede categorie van zorg wordt gevormd door de geavanceerde technologische vindingen en hun toepassingen. Het betreft hier vooral terrein dat als nog onvoldoende geliberaliseerd wordt getypeerd, namelijk het terrein van de GATS, de diensten. Ook dit lezen wij in de memorie van toelichting. Op enkele gebieden is zelfs nog geen overeenkomst bereikt: de telecommunicatie, de financiële en maritieme diensten en de subsidies op vliegtuigbouw. Vooral het ontbreken van een kader voor de telecommunicatie baart ons zorgen. Waar is overigens de audiovisuele sector gebleven? De Europese Unie heeft daar onder aanvoering van Frankrijk tegenover de Verenigde Staten zo'n punt van gemaakt op grond van het cultuurbelang dat in het geding is.

De vraag over de telecommunicatie is om twee redenen extra van belang. 1. Wereldwijd zien wij fusies van grote ondernemingen. Daarbij vervaagt het onderscheid tussen telecommunicatie, computers en omroep/media hoe langer hoe meer. Daarvan zijn werkelijk voorbeelden te over. 2. De ontwikkelingen op het gebied van de "elektronische snelweg" zullen wereldwijd bepalend zijn voor de economische ontwikkeling van het komende decennium als geheel en daarmee dus ook voor het slagen van de betrokken doelstellingen in het WTO-verdrag. Internationale (ook financiële) dienstverlening en multimedia-ontwikkelingen op tal van terreinen zullen revolutionaire veranderingen bewerkstelligen. En juist op deze terreinen – zoals gezegd: inclusief de audiovisuele sector – is een WTO-kader afwezig, of moet ik zeggen nog afwezig...? Derhalve is onze slotvraag: ziet het Nederlandse kabinet hier mogelijkheden voor initiatieven?

De heer Schuurman (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Bij dit wetsvoorstel mag ik ook het woord voeren namens de fracties van de SGP en het GPV.

Een jarenlange geschiedenis wordt met de bespreking van het voorliggende verdrag afgesloten. Die lange geschiedenis was nodig om vele belangen tegen elkaar af te wegen en te harmoniseren. Voor een eenvoudig kamerlid is het onmogelijk dat hele proces en de uitkomsten daarvan te overzien. Ik wil slechts een paar opmerkingen maken over zaken waarover ik nauwelijks iets heb gelezen.

Bij de behandeling van het verdrag in de Tweede Kamer is tot mijn verbazing heel weinig gezegd over de invloed van de technologische ontwikkeling. Bij andere debatten, bijvoorbeeld bij het debat over het werkgelegenheidsbeleid, heb ik wel eens gezegd dat in de waardering en de beoordeling van de huidige en vooral toekomstige technologische ontwikkelingen blinde vlekken zijn. Dat kan tot gevolg hebben dat wij in plaats van met de verwachte positieve effecten van de technologie worden geconfronteerd met het tegendeel. Ik wil proberen, dat mogelijke averechtse effect van de technologische ontwikkeling toe te lichten.

Ik meen dat met de regelingen die in het verdrag aan de orde zijn, oude kwesties worden opgelost. Handelsoorlogen kunnen vanwege het wegnemen van handelsbelemmeringen worden voorkomen. Oneerlijke handelspraktijken, zowel op het gebied van de export als op het gebied van de import, kunnen worden uitgebannen, zodat eerlijke wereldhandel mogelijk wordt. Aan die verwachtingen twijfel ik geen moment. Ik word echter argwanend wanneer ik in de memorie van antwoord lees dat er een geweldige groei in welvaart wordt verwacht en dat die groei nog wel eens vele keren groter kan worden wanneer de "dynamische effecten, zoals bevordering van technologische ontwikkelingen" ... "(worden) meegenomen in de berekeningen".

Inderdaad zal technologie de economie bevorderen, vooral wanneer economische belemmeringen worden weggenomen. Voor het overige zouden de resultaten nogal eens kunnen tegenvallen, want er is geen garantie dat de technologie ook verantwoord wordt ontwikkeld. Grote problemen van ecologische, sociale en politieke aard zijn dan niet uitgesloten, vooral omdat, zoals in de memorie van antwoord wordt gezegd, de primaire invalshoek van het verdrag een economische is. Gelukkig wordt in de preambule ook over andere zaken gesproken en zal er aan een milieucode gewerkt worden. Maar is dat niet volstrekt onvoldoende om ook de dreigende werkloosheid door geavanceerde technologieën te keren? Is bovendien de kans niet groot dat landen die het verdrag ondertekenen, meer en meer technologisch afhankelijk worden van een klein aantal grootmachten of multinationals? Dat kan maatschappelijke ontwrichting tot gevolg hebben bij een groeiende wereldeconomie.

Voorts kan een ongenormeerde, dus een onverantwoorde technologie de sociale rechtvaardigheid tussen de landen en vooral een gezonde relatie met ontwikkelingslanden behoorlijk dwarsbomen. Het verdrag bedoelt integratie van ontwikkelingslanden in de wereldeconomie. Van de door hen te leveren grondstoffen en produkten zullen inderdaad een aantal van die landen kunnen profiteren. Maar wanneer wij de ontwikkeling van de technologie bij onze overwegingen betrekken, zal het resultaat zeker niet bij voorbaat vaststaan. Onze geavanceerde technologie kan juist hun grondstoffen en produkten overbodig maken. Zo las ik dat het straks mogelijk zal zijn om met de biotechnologie bijvoorbeeld ananas in de Betuwe te kweken, of cacao in de Flevopolder. Daarvan worden wij niet de dupe, maar er zijn natuurlijk ook technologieën waarbij dat wel het geval is. En van onze geavanceerde technologieën kunnen weer anderen de dupe worden.

Vorige week heb ik bij de behandeling van de Octrooiwet al aandacht gevraagd voor het verschijnsel van toenemende afhankelijkheid van ontwikkelingslanden door gepatenteerde technologieën. Vooral genetisch gemodificeerde planten zorgen voor verlies van biodiversiteit en voor grotere economische afhankelijkheid van landen, die juist met dit verdrag een andere kant uit hopen te gaan.

Een ongeremde technologische ontwikkeling kan de verwachte effecten van het verdrag dus negatief beïnvloeden. Werkgelegenheid en milieu worden erdoor onder druk gezet en economische afhankelijkheid bevorderd. Terwijl het WTO-verdrag in beginsel bedoelt, een stabiel institutioneel kader voor de regulering van de wereldhandel te scheppen, kan desalniettemin door de technologie de internationale publieke infrastructuur worden ontwricht.

Daarom vraag ik de staatssecretaris, bij een voortdurende evaluatie van het verdrag toch vooral aandacht te geven aan mogelijk ongunstige consequenties van een ongenormeerde, dus een onverantwoorde, eenzijdig ontwikkelde technologie. De technologie is de motor van de economie, maar wanneer die in handen komt van enkelingen, gaat het fout. Wanneer die technologie niet aan milieu-eisen en sociale rechtvaardigheid voldoet, moet niet worden uitgesloten dat wij eerder kwalen dan zegeningen van dit verdrag kunnen verwachten, tenzij wij alle nodige maatregelen nemen om die technologie in een breed ethisch en maatschappelijk kader te reguleren. Maar voor zover ik zie, worden daarvoor geen maatregelen getroffen. Er is in de Tweede Kamer niet over gesproken en de memorie van antwoord geeft er blijk van dat men verlegen is met de vragen die wij stelden. Daarom de volgende vraag. Zou de voorziene werkgroep die handel en milieu aan elkaar moet verbinden niet een verruiming van taken moeten krijgen in de richting van een kritische beoordeling van bestaande technologieën en van toelating van nieuwe technologieën, alsmede een controle op de snelheid van de introductie van nieuwe technologieën? Vooral de snelheid van introductie kan vele nare gevolgen hebben vanwege het overrompelende effect en bijvoorbeeld de werkloosheid fors doen toenemen bij stijgende economische groei. Dat is dan toch geen verantwoord handelsbeleid?

Deze aanpak vereist ook internationale eenstemmigheid, bijvoorbeeld ten aanzien van de vraag wat ethisch wel en niet toelaatbaar is. Dat blijkt nu niet het geval. Amerika bijvoorbeeld, gaat verder in het accepteren van de resultaten van biotechnologie, bijvoorbeeld van BST, dan Europa. Is die inschatting juist? En wanneer straks nationale octrooiwetten moeten worden aangepast, zullen dan naast eenduidige juridische ook eenduidige ethische, ecologische en maatschappelijke criteria worden toegepast? Ik ben hiermee toegekomen aan het verzoek van deze Kamer dat de staatssecretaris vorige week heeft ingewilligd om naar mogelijk nieuwe criteria voor octrooiering in internationaal verband een onderzoek in te stellen en de politieke discussie daarover te entameren. In het licht van het verdrag wordt het toegezegde onderzoek nog actueler dan ik vorige week kon denken. Zou ook in internationaal kader de technologie niet in een breed ethisch en maatschappelijk kader moeten worden gereguleerd? En zouden de criteria daarvoor niet een onderzoek vereisen?

Mijnheer de voorzitter! Wij stemmen met het verdrag in omdat oude problemen worden opgelost, maar wij zijn bezorgd omdat zich nieuwe problemen aankondigen als voor een verantwoorde beheersbaarheid van de technologie geen route wordt uitgezet. Welke maatregelen denkt de staatssecretaris te nemen om die blinde vlekken voor mogelijk dramatische effecten van de technologie en voor die dramatische effecten zelf in het komende traject te voorkomen of weg te werken? Dat is vooral hard nodig indien het verdrag onomkeerbaar zal blijken te werken.

Graag wacht ik de reactie van de staatssecretaris af.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Voorzitter! In meer dan honderd landen is dit verdrag waarschijnlijk al door de nationale parlementen gejaagd. Ook in Nederland wordt dit verdrag als een hamerstuk beschouwd. Naar mijn mening is het heel symptomatisch voor deze situatie dat PvdA en VVD vandaag niet eens meedoen aan dit debat. Er wordt gesteld dat wij geen "neen" kunnen zeggen tegen dit verdrag, omdat er anders een ramp gebeurt; het is een soort natuurverschijnsel om hiermee te moeten instemmen.

In veel landen buiten Europa wordt wel een fundamentele discussie gevoerd over dit GATT/WTO-verdrag, vaak ook omdat er sterke buitenparlementaire oppositie wordt gevoerd. Zo bestaat er op de Filippijnen een krachtige oppositionele beweging – de "picket line" voor de Ridderzaal heeft daar iets van laten zien – en voeren in India de boeren acties tegen dit verdrag, waarin bijvoorbeeld het intellectuele eigendom ten bate van multinationals wordt beschermd, de zogenaamde TRIP's. En in Nederland gebeurt vrijwel niets, afgezien van een paar kritische artikelen in wat vakbladen en soms een weekblad. Het is hier "business as usual", en het liefst nog meer business.

Sommige politieke partijen aan de overzijde waren heel helder in hun motieven. De heer Leers stelde onomwonden namens het CDA – de heer Van Velzen was hier iets genuanceerder en stelde zelfs het probleem van de lage koffieprijzen aan de orde – dat het natuurlijk onbestaanbaar zou zijn als Nederland dit verdrag niet zou aanvaarden, want Nederland plukt met zijn open economie de vruchten van de vrijhandel. Had ook al niet de VOC, en daarmee Nederland en Amsterdam, geprofiteerd van de vrijhandel? Er wordt niets gezegd over kolonialisme of uitbuiting.

Het gaat om een omvangrijk verdrag en wie heeft nu die 2000 bladzijden gelezen? Volgens mij niemand van de aanwezigen, maar ik zie aan de hoofdbeweging van de staatssecretaris dat zij dat wel heeft gedaan. Partijen die zo'n bot egoïsme als toetssteen hanteren – "Wat schiet Nederland ermee op?" – voor dit zeer belangrijke en omvangrijke verdrag zal snel klaar zijn: snel instemmen, want er is al zeven jaar met 124, of was het 117, landen over onderhandeld, dus niet zeuren. Elk Nederlands gezin zou er toch ongeveer ƒ 200 per jaar op vooruitgaan?

Voorzitter! Voor GroenLinks ligt dit niet zo eenvoudig, omdat in onze politiek de internationale solidariteit en de belangen van natuur en milieu voorop staan. Door de Wereldbank en de OESO is berekend, dat in het jaar 2000 het wereldinkomen met 350 mld. toeneemt door dit verdrag. Ik zag in de memorie van antwoord wat andere bedragen, maar men rekent ongeveer in deze orde van grootte. 350 mld., dat is toch fantastisch? Dat is zeker fantastisch voor de landen van de Europese Unie, die er 80 mld. op vooruitgaan. Maar het is nogal gênant, om maar eens een eufemisme te hanteren, als wij lezen dat de armste landen er helemaal niet van profiteren, maar er zelfs op achteruitgaan. Voor de landen in sub-Sahara Afrika wordt een daling van 3 mld. voorgerekend. In OESO-termen wordt gesteld dat de handelspositie van deze landen dramatisch wordt verslechterd.

In het akkoord wordt hieraan zeer summier en uiterst onbevredigend aandacht geschonken. Er wordt wel gesproken over niet onevenredig belasten, maar nergens wordt vastgelegd dat de arme landen volledig worden gecompenseerd voor deze nadelen, of nog beter, dat zij er 80 mld. op vooruit moeten gaan. Dat klinkt natuurlijk wereldvreemd, maar is het dat ook, als wij echt wat willen doen aan het feit dat 40 miljard mensen honger hebben en 40.000 kinderen per dag sterven van de honger? Of moeten wij maar doodleuk accepteren dat de arme landen nog steeds armer worden en de rijke landen nog steeds rijker?

In het debat aan de overzijde was er wel aandacht voor dit vraagstuk, maar de meerderheid ging akkoord met toezeggingen als "wij houden de vinger aan de pols via monitoring" of "via Wereldbank en IMF kunnen wij extra faciliteiten vragen". Kunnen, kunnen, maar nergens moeten. Spijkerharde garanties konden niet worden gegeven. De motie van GroenLinks op dit punt haalde bij lange na geen meerderheid.

De hele procedure bij dit verdrag geeft ook goed aan wat er eigenlijk wordt geregeld. In spreekwoordelijke achterkamertjes – ik heb begrepen dat deze "green rooms" werden genoemd – hadden de rijke industrielanden het hoogste woord. Amerikaanse advocaten waakten als kettinghonden over hun nationale belang. Europa en Japan volgden Amerika in hun verhouding met de arme landen. Bij tegengestelde belangen tussen de Verenigde Staten en Europa en/of Japan waren er hanengevechten tussen Europa en de Verenigde Staten.

Sommigen zeggen dat er sprake is van een vrijhandelsretoriek, maar dat de alledaagse praktijk vaak anders is. Dat is natuurlijk duidelijk bij de schandelijke economische boycot van de Verenigde Staten tegen Cuba. Deze lijkt mij flagrant in tegenspraak met het GATT-akkoord. Gaan de Europese Unie en Nederland nu ook dit akkoord in stelling brengen tegen de Amerikanen?

Of er sprake is van retoriek zou ik willen beoordelen aan de hand van de volgende vragen. Wordt het dumpen van Europees vlees op de Afrikaanse markt nu onmogelijk gemaakt door dit verdrag of leidt vermindering van de exportsubsidies daar helemaal niet toe? Zoals iedereen kan weten, leidt het dumpen van gesubsidieerd EG-vlees tot vernietiging van de lokale economie aldaar, met name in voormalig Opper-Volta, nu Burkina Fasso.

De tweede vraag is hoe het zit met de suiker. De Europese Unie is de grootste exporteur op deze markt. Met exportsubsidies die twee keer de wereldmarktprijs zijn, ondergraaft zij al tien jaar de export van rietsuikerproducenten. Wordt dit nu beëindigd of slechts een beetje verminderd, zoals mensen van de NOVIB stellen?

De derde vraag is wat het met vrijhandel te maken heeft, als de Amerikaanse multinational Grace & Co. een honderdduizend jaar oude heester heeft "ontdekt" in India, in de provincie Karnataka, en patent op deze wonderboom heeft aangevraagd, terwijl het extract en de geneeskracht ervan al duizenden jaren worden gebruikt als grondstof voor zeep en natuurlijke onkruidverdelger. Onder dit nieuwe akkoord moeten veel boeren in principe royalty's betalen, als zij hun opgespaarde zaden in 1995 willen uitzaaien. Vrijhandel?

Landen die al vrijwel zijn geknakt door de eisen van IMF en Wereldbank, moeten nu ineens in staat zijn om volledig mee te concurreren. In dit kader van gebrek aan internationale solidariteit past ook de kritiek van de internationale vakorganisaties op het ontbreken van een sociale norm. Kinderarbeid mag niet eens gereguleerd, laat staan afgeschaft worden. Alleen al in India werken 300.000 erg jonge kinderen onder mensonterende omstandigheden aan de export van tapijten. Een sociale clausule in dit akkoord zou dit soort negentiende-eeuwse praktijken aan banden moeten leggen, maar dat gebeurt niet.

Een ander hoofdpunt is milieu en natuur. Vriend en vijand zijn het erover eens dat het milieu er bekaaid afkomt in dit akkoord. Natuurlijk staat er wel een frase over in de preambule. De keuze wordt verschoven naar een commissie, die ik al heb genoemd. Het is toch politiek onverdedigbaar dat milieu- en natuurdoelstellingen geen hoofdbestanddeel zijn van dit akkoord? Gaat de groei van de wereldhandel dan nog steeds boven alles?

In een rapport van de SOMO van november 1994, dat in samenwerking met Greenpeace is gemaakt, wordt het verdrag geanalyseerd op het milieu. Ik vond het opmerkelijk dat er in het debat in de Tweede Kamer nauwelijks aandacht aan dit rapport werd besteed, behalve door GroenLinks. Het blijkt dat er grote problemen kunnen komen met allerlei onderdelen van de Nederlandse milieupolitiek, zoals het voorzorgprincipe, het integraal ketenbeheer, importheffingen en eco-labels. De Warenwet kan geen strenge pesticidennorm hanteren, want bij conflicten over bijvoorbeeld een norm voor pesticiden in ananas zullen door dat panel veel slappere normen dan de onze worden gebruikt. Zelfs het principe dat de vervuiler betaalt, staat niet in dit akkoord.

Sommigen stellen dat het GATT/WTO-akkoord nog slechter is dan het NAFTA-verdrag op dit punt. In het NAFTA-verdrag wordt nog bepaald, dat bij een conflict tussen verdragen, zoals in Montreal waar de CFK's werden geregeld of het Cites-verdrag over de natuur, de ecologische overeenkomst prevaleert. In het NAFTA-verdrag wordt de bewijslast ook omgedraaid. Binnen de GATT/WTO is unanimiteit nodig om het principe te kunnen veranderen. Wie is zo naïef om in die unanimiteit te geloven?

Van deze problematiek geef ik wat voorbeelden, waarvan het eerste een heel eind weg is. Een Chinese fabriek stoot 138 maal zoveel zwaveldioxide uit als een Japanse fabriek. Japan kan dan niets ondernemen om haar eigen zuiverder staal te beschermen.

Op het gebied van de natuur zijn er vergelijkbare problemen. Iedereen met een beetje gevoel en verstand is tegen het eten van tonijn, waarbij bij de vangst erg veel dolfijnen worden gedood. Een verbod van deze dolfijn-tonijn, om het zo maar te noemen, zal in dit akkoord worden vernietigd vanwege discriminatie. De procedure van beroep biedt nauwelijks houvast.

Het is van hetzelfde laken een pak bij het verbod van BST-produkten en het tegengaan van niet duurzaam geproduceerd hardhout. De dierenbescherming wijst in een brief op eisen aan dierentransport en op bont, dat gemaakt wordt met onaanvaardbare vangstmethodes, zoals de Leghold trap. Ook labeling van genetisch gemanipuleerde produkten kan als discriminatie of als handelsbelemmering gebrandmerkt gaan worden.

Voorzitter! Onze conclusie is dat er structurele weeffouten zitten in het GATT/WTO-verdrag. De voordelen worden oneerlijk verdeeld over de winnaars en de verliezers. De arme landen krijgen geen compensatie en moeten multinationals gaan betalen voor intellectueel eigendom. Een sociale norm inzake arbeid ontbreekt, laat staan dat fair trade, het Max-Havelaar-principe, centraal zou staan. De belangen van milieu en natuur zijn volstrekt ondergeschikt aan de economische belangen en bevordering van de handel. Deze vrijgemaakte handel op maat van de sterksten, Verenigde Staten, Europese Unie en Japan, moet in onze ogen ter discussie worden gesteld.

Deze structurele weeffouten kunnen niet worden weggepraat met de sussende woorden: eerst maar dit akkoord en dan gaan wij nog een beetje repareren. De solidaire sociale en ecologische normen moeten hoekstenen zijn van dit bouwwerk, en geen vage praatjes voor de toekomst. Natuurlijk moet niet alleen Nederland niet instemmen met dit verdrag, maar moet dat in veel meer parlementen gebeuren, zodat er opnieuw onderhandeld moet worden over een nieuw verdrag, gebaseerd op de principes die ik net noemde. Een slecht huis moet je niet bouwen. Nu al koersen op kosmetische aanpassingen van structurele gebreken zou door de Eerste Kamer verworpen moeten worden.

Bij de ingang kreeg ik een pamflet uitgereikt van een actiegroep tegen de GATT. Dat ging met name over de Filippijnen. Daarin staat dat 21,5 miljoen Filippijnse boeren en landarbeiders gedwongen zijn om te verhuizen om 3,1 miljoen ha land geschikt te maken voor de export. Kent de staatssecretaris dit feit en wat is haar reactie hierop? In het pamflet wordt ook gesteld dat naast rampzalige gevolgen voor de landbouw ook 500.000 arbeiders in de textiel- en kledingindustrie door dit akkoord hun baan dreigen te verliezen. Kent de staatssecretaris deze informatie en wat is haar reactie hierop?

De vergadering wordt van 20.00 uur tot 20.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Alvorens het woord te geven aan de staatssecretaris van Economische Zaken, deel ik aan de Kamer mee dat de vaste commissie voor Justitie mij heeft verzocht, de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet (veilig derde land) (23807) van de agenda van vandaag, morgen en overmorgen af te voeren.

Ik wil de Kamer voorstellen dat verzoek te volgen. Dit heeft tot gevolg dat wij morgen aan het einde van de middag, rond vijf uur, niet beginnen met de eerste termijn van de Wijziging van de vreemdelingenwet, maar met de eerste termijn van de begroting van Financiën en de daarbij behorende wetsvoorstellen. De Kamer heeft zoëven besloten, dat die gezamenlijk zullen worden behandeld. Het antwoord van de regering en de tweede termijn van de zijde van de Kamer zullen woensdagmiddag plaatsvinden, na de stemmingen. Het programma blijft dus vooralsnog hetzelfde, alleen de eerste termijn van de behandeling van de financiële wetsvoorstellen wordt nu geagendeerd voor morgen aan het einde van de middag en voor morgenavond.

Aldus wordt besloten.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Mijnheer de voorzitter! Ik ben mij, met u, bewust van het feit dat wij staan voor een historisch moment, namelijk de ratificatie van GATT/WTO, en alle consequenties die dat zal hebben voor de wereldeconomie. Ik wil er kort op ingaan omdat de essentie van deze ratificatie voorop moet staan. Vervolgens zal ik ingaan op alle mitsen en maren en de terechte opmerkingen over de toekomst.

Met de vaststelling van de WTO spreken wij nieuwe spelregels af die het multilaterale handelsstelsel zullen versterken, de rechtsorde op economisch terrein zullen verbeteren – met name door een bindende geschillenbeslechting – en die verbetering zullen brengen wat betreft tariefverlagingen en de aanpak van non-tarifaire handelsbelemmeringen. Met name dat laatste zal een impuls gaan vormen voor de wereldhandel. Vanwege juist die impuls zullen er naar onze inschatting, ook gebaseerd op informatie van het GATT-secretariaat, positieve effecten te bespeuren zijn voor de koopkracht en de keuzevrijheid van de consument. De extra groei van de wereldhandel, die geraamd wordt op zo'n 14%, is overigens naar de inschatting van het GATT-secretariaat niet alleen van belang voor de rijke landen, maar ook voor de economisch minst ontwikkelde landen. Voorwaarde daarbij is wel dat er sprake moet zijn van economische ontwikkeling in die landen. Daarin geef ik iedereen gelijk die daar een opmerking over heeft gemaakt. Op de armste landen kom ik straks in mijn beantwoording terug, met name aan het adres van de heer Pitstra.

Ik kom toe aan de stand van zaken. Vanmiddag heeft de Algemene Raad met unanimiteit het goedkeuringsbesluit van het WTO-verdrag en het verdrag over de opdrachten 1994 voor de EG inhoudelijk goedgekeurd. Formele afronding van de besluitvorming geschiedt als A-punt op de Gezondheidsraad van 22 december aanstaande. De reden hiervoor is dat sommige lidstaten hun nationale goedkeuringsprocedures nog niet hebben afgerond. De verwachting is overigens dat aan het einde van het jaar zo'n honderd landen de procedure zullen hebben gevolgd. Het is bekend dat een vijftal landen om uitstel van besluitvorming heeft gevraagd op dit punt.

Ik wil nu ingaan op de vragen die de heer Van Velzen mij heeft gesteld. Ik probeer dan ook de vragen van de anderen enigszins te beantwoorden. Als u uw antwoord er niet bij hoort, kom ik daar bij u persoonlijk nog op terug. Er is dus sprake van een herkansing.

De heer Van Velzen heeft mij uitgebreid gevraagd naar het standpunt van de regering met betrekking tot de Hof-uitspraak en de "code of conduct". U heeft mij gevraagd of ik ga bepleiten dat er bij de IGC in 1996 sprake zal zijn van eenduidigheid in die bevoegdheid. Ik moet zeggen dat de regering erg blij was met de uitspraak van het Hof met betrekking tot de gemengde bevoegdheid. Voorlopig zullen wij vanuit Nederland proberen om zo goed mogelijk handen en voeten te geven aan die gemengde bevoegdheid. Wij zullen niet iets bepleiten dat juist dat verandert waarover wij in de Hof-uitspraak erg tevreden waren.

Er is terecht gesteld dat er misschien wat onduidelijkheid is over de gang, bezwaar en beroep, als het gaat om het beroep op de panels bij ongeoorloofd gedrag. Waar wendt men zich dan toe? Als een bedrijf in Nederland gevestigd is, is dat mogelijk via twee kanalen: de klachtenprocedure van de Europese Unie en de Nederlandse regering. Dat eerste geldt met name als een bedrijf zich belemmerd of benadeeld voelt in zijn exportbelang.

Ik ga even terug naar de goedkeuring van vanmiddag. Er werd gesteld dat er mogelijk wat kritische geluiden vanuit Nederland zouden zijn ten aanzien van het HAPO-instrument. Vanmiddag heeft ook Nederland ingestemd met dit voorstel. Op dit punt kan ik u dus volledig gerust stellen.

Er zijn terecht opmerkingen gemaakt over de positie van de landbouw, zowel de landbouw in Nederland als de landbouw in arme landen. Als het om de landbouw in arme landen gaat, vraagt de heer Pitstra mij of dumping van vlees in arme Afrikaanse landen een slechte zaak is. Op die vraag kan ik met een volmondig "Ja" antwoorden. Als de WTO via dumpingregelingen dergelijke zaken kan vermijden of sanctioneren, is dat een goed voorbeeld van het gebruik maken van de rechtsbescherming en de toegang die uitgaat van de WTO. Als het gaat om Nederland is er terecht gesteld dat er veranderingen optreden in het landbouwbeleid en de exportmogelijkheden. Dat klopt. In veel opzichten zullen er grote wijzigingen optreden in de exportfaciliteiten. Die zullen in een periode van zes jaar moeten worden afgebouwd. Er treden echter ook kansen op voor de Nederlandse landbouw als het gaat om de verhoging van de mogelijkheden van subsidies op exportartikelen als kaas en andere zuivelprodukten en het gebruik maken van de marges die zijn opgenomen: 3% tot 5% van de binnenlandse landbouw als entree-mogelijkheid naar andere landen toe.

Als u mij specifiek vraagt of de uitbreiding van de ongesubsidieerde kaas een mogelijkheid biedt tot compensatie, kan ik alleen maar zeggen dat daar alle ruimte voor is. Hier is er nu juist geen sprake van belemmering, maar van vrije handelsmogelijkheden, ook en juist binnen het kader van dit omvangrijke verdrag. Ik zat zoëven ja te schudden toen werd gevraagd of ik die 20.000 pagina's had gelezen. Dat was bluf.

Wat de effecten voor de landbouw betreft is het juist, dat er via het CPB een onderzoek loopt. Het gaat om een zelfstandig onderzoek. Wij kijken overigens reikhalzend uit naar de resultaten. Het is geen opdracht die door mij of de regering is verleend.

Wat de ontwikkelingslanden – milieu, handelsnormen en technologie-ontwikkeling – betreft wil ik de stand van zaken van de WTO nu uiteenzetten. Er zijn ministeriële afspraken gemaakt. Verder is er de follow up als het gaat om de ethische kanten die met handelsbeleid samenhangen. Ik heb een eerste gesprek gehad met minister Pronk over de positie van de minst ontwikkelde landen. Ik heb in de Tweede Kamer niet uit de losse pols een motie van de kant van GroenLinks beantwoord. Ik heb daar iets gezegd over de feitelijke stand van zaken. Wij mogen er niet van uitgaan – dat geven ook de berekeningen van het GATT-secretariaat aan – dat er per definitie sprake is van een benadeling van de minst ontwikkelde landen. Er zijn speciale maatregelen voor die landen. Ik denk aan overgangsregelingen. Daarenboven spreekt de WTO de inspanningsverplichting uit om landen die schade ondervinden van de WTO te ondersteunen via de algemene middelen die daarvoor bestaan. Ik denk aan het IMF en de Wereldbank. Er worden specifieke maatregelen genomen als het gaat om netto voedsel importerende landen. Er wordt dan gedacht aan ondersteuning met voedselhulp. Desalniettemin heb ik in de Tweede Kamer toegezegd, dat via een monitorsysteem vanuit Nederland goed wordt bekeken wat de effecten zijn voor de minst ontwikkelde landen. Wanneer in WTO- of Europees verband door Nederland knelpunten worden gesignaleerd, zal dit onder de aandacht van de Kamer worden gebracht. Dat veiligheidsnet is er door de Tweede Kamer onder gelegd.

Hetzelfde kan worden gezegd over de informatie aan de Kamer over de voortgang in het algemeen. Tot de heer Van Velzen kan ik zeggen, dat de EU-implementatie vanmiddag heeft plaatsgevonden. De Nederlandse implementatie zal in het voorjaar plaatsvinden. Als het gaat om verplichtingen in financiële zin, moet ik aangegeven dat Nederland 3 mln. meer gaat betalen voor de WTO. Dat houdt verband met de gemeenschappelijke aanpak, uitbreidingen en de panels. Het is mijn bedoeling om de Tweede Kamer op de hoogte te stellen van de voortgang in het voorjaar. Ik zal de Eerste Kamer die informatie ook doen toekomen.

Ik ben het niet eens met degenen die hebben gezegd, dat de voorlichting over de GATT vanuit Nederland – in het bijzonder van de kant van Economische Zaken – onvoldoende is geweest. Ik verwijs naar het prima boekje dat voor iedereen leesbaar is, ook voor degenen die weinig tijd hebben om het dikke pak te lezen. Het bevat goede informatie voor degenen die het betreft. Ook anderszins heeft Economische Zaken betrokkenen voortdurend op de hoogte gehouden. Er is geen sprake van haast of van door het parlement jagen. Ik verwijs ook naar de brieven die door mijn voorgangster zijn verstuurd en naar de commissiebehandeling. Er is vrij uitvoerige informatie verstrekt.

Voorzitter! Ik keer terug naar de minst ontwikkelde landen, de milieucode en de handelsbelemmeringen. Ik noem die in één adem en dat heeft te maken met het feit, dat zij voortdurend in interactie met elkaar staan. Als wij het hebben over de minst ontwikkelde landen, is de mogelijkheid van het opnieuw invoeren van protectionisme aanwezig. Dat is een van de redenen waarom wij buitengewoon voorzichtig zijn met het opnieuw opwerpen van belemmeringen voor landen die om welke redenen dan ook via dit protectionisme kunnen worden geraakt. Dat wil niet zeggen, dat Nederland minder waarde hecht aan de discussie die nu moet worden gevoerd op basis van de vervolgafspraken over de milieu-aspecten. De WTO geeft de mogelijkheid om maatregelen te nemen ten behoeve van de bescherming van het eigen milieu. Een mooi voorbeeld betreft het hardhout. Er ligt een multilaterale afspraak over hardhout: Hardhout 2000. Stel, dat wij met ons voortvarende beleid in 1995 tot een afspraak komen. Dan moeten wij ten opzichte van landen, waarin wij die handelsbelemmeringen willen opwerpen verdedigen, dat wij verder gaan dan die multilaterale afspraak. Dat is het kenmerk van de argumentatie met betrekking tot extra milieu-eisen die multilaterale afspraken te boven gaan.

De heer Mertens (D66):

Gaat u dat dan ook doen? Het broeikaseffect zou een wereldwijd argument kunnen zijn.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

In multilateraal verband is er een discussie gaande over bescherming van de tropische regenwouden. Op nationaal niveau is dat ook het geval. Ik gaf aan, wat er kan gebeuren als een land verder gaat dan die multilaterale afspraken. Het is niet zo, dat een dergelijke maatregel dan per definitie niet mag worden genomen. Je moet ook bekijken of het valt onder bescherming van het eigen milieu. Het voorbeeld is wat dit betreft niet helemaal correct. De argumentatie moet worden gericht op de afwijking van vijf jaar ten opzichte van de multilaterale afspraak.

Voorzitter! De bedoeling is, dat Nederland actief meedoet aan de discussie over de milieunormen. Ik heb inmiddels al een gesprek gehad met de heren De Jong en Veening van de IUCN over de vraag, op welke wijze de interactie tussen Nederland en deze organisaties kan plaatsvinden als het gaat over de agenda over normen met betrekking tot milieu en handel. Ik kom straks nog te spreken over normen met betrekking tot arbeid.

Er is gevraagd of artikel 301 buiten werking treedt als gevolg van de WTO. Dat is het geval. De WTO tolereert dit artikel niet meer. Het is bekend wat er inmiddels in de VS is gebeurd aangaande het volgen van de WTO. Ik denk aan de commissie van wijze mannen. Ik ben heel nieuwsgierig naar het verloop.

Op de vraag of het TRIM-verdrag bijgesteld wordt in de richting van de MIA kan ik antwoorden dat er gestreefd wordt naar een multilateraal investeringsakkoord in brede zin. Het TRIM-verdrag regelt slechts een beperkt deel. Dit is op dit moment overigens het maximaal haalbare. Opnieuw, mede door het verzet van de ontwikkelingslanden is er voortdurend sprake van een spanningsveld.

De heer Mertens stelt dat de handel korte metten maakt met de kwetsbaren. Als dat waar is, bevestigt de WTO dat niet. Integendeel. Als er sprake is van onrechtvaardigheid ten opzichte van groepen in de wereld, heft juist de WTO een deel, maar lang niet alles van die onrechtvaardigheid op. De WTO is geen platform waar alle normen en waarden geregeld kunnen worden. De afspraak is dat daar waar het geregeld kan worden, het in de komende tijd besproken wordt. Dit gebeurt niet altijd rechtstreeks in WTO-verband; soms in OESO-verband.

Ook in dit verband onderschrijf ik niet de stelling dat haast het betrachten van zorgvuldigheid heeft beïnvloed. Immers, de datum van invoering van deze wet stond al een hele tijd vast. De te volgen procedure daarvoor vergde evenwel meer dan wij hadden vermoed. Maar door de slagvaardige aanpak van beide Kamers en de Raad van State ziet het er gelukkig naar uit dat Nederland zich kan scharen bij de, zo hoop ik, honderd die op 1 januari de klus geklaard hebben.

Ik heb al aangegeven dat het heel goed mogelijk is dat multilaterale afspraken over tropisch hout een rol gaan spelen in bijvoorbeeld afspraken over de milieucode.

In de Tweede Kamer is ook de vraag gesteld of produktiestijging niet automatisch leidt tot meer economische groei en derhalve tot een grotere bedreiging van het milieu. Wij zullen de vinger aan de pols moeten houden, ondanks dat er sinds Rio een relatie met duurzame ontwikkeling is gelegd. Daar tegenover staat dat een belangrijk deel van de stijging van de wereldhandel niet zozeer veroorzaakt wordt door produktiestijging als wel bijvoorbeeld door de toename van dienstverlening. Je kunt dus niet zeggen dat een stijging met 14% automatisch een produktiestijging van 14% inhoudt. Het is wel een punt van zorg dat groei een extra verplichting legt op de factor duurzaamheid die in het beleid opgenomen moet worden.

De heer Mertens heeft een vraag gesteld over het registratie-octrooi in de Octrooiwet. Het TRIP-verdrag biedt een minimum aan voorwaarden voor bescherming van intellectuele eigendom in alle WTO-landen. Meestal is dit gebaseerd op bestaande, internationale conventies op dit gebied. Landen kunnen dus in beginsel verder gaan. Ook in internationaal verband zijn nieuwe normen in ontwikkeling. De rechtstreekse werking van het WTO-verdrag kan afdwinging van verplichtingen bevorderen door particulieren het recht te geven om er een beroep te doen voor nationale rechtbanken.

Terecht heeft de heer Schuurman zich beklaagd over de hoeveelheid aanverwante verdragen. De memorie van toelichting en de samenvattingen geven wel een buitengewoon goed beeld van de essentie van de WTO. Het is ook onmogelijk om alle 7000 verdragen te kennen. Dat lijkt mij ook niet relevant in deze fase van ratificatie. Het gaat nu om het raamwerk van de overeenkomst. Ongetwijfeld zullen onderdelen van dit verdrag de komende tijd aan de orde komen. Hierover heb ik al een toezegging gedaan.

Technologie speelt een rol bij sociale rechtvaardigheid en milieu. Mijns inziens is dat het geval bij de twee afgesproken vervolgtrajecten in WTO-verband. Ik doel op de consequenties voor de arbeidsnormen en het milieu. De aangegeven consequenties van technologie op de arbeidsnormen zijn aardig. Er wordt namelijk eigenlijk alleen maar over slechte arbeidsnormen gesproken in de minst ontwikkelde landen. De heer Schuurman heeft een aardig alternatief aangegeven: de gevolgen van technologie voor arbeidsnormen en sociale structuur in de wat rijkere landen. Ik ben hier nog lang niet uit. Technologie vormt volgens mij niet het belangrijkste discussiepunt over de reikwijdte van de WTO. Daar hoort het ook niet thuis. Wel kan dit gezien worden in relatie met de discussie over arbeidsnormen en milieu.

Overigens wijs ik erop dat de toegezegde studie naar de criteria en de wisselwerking tussen de Octrooiwet die deze week is aangenomen en ethiek de bestaande wetgeving betreft. Ik stap dus niet de WTO binnen met een klus die de Eerste Kamer mij heeft opgedragen. Dit wil ik graag nog even duidelijk stellen, voordat hierover verkeerde verwachtingen gewekt worden.

Aan het adres van de heer Pitstra zeg ik dat ik al heb aangegeven dat het niet mijn bedoeling is om deze zaak door het parlement heen te jagen. Ik wil alleen een afgesproken datum halen. Daaraan is zeer veel overleg voorafgegaan, niet alleen internationaal maar ook nationaal, door mijn voorgangster. Ik complimenteer en bedank haar voor het gigantische werk dat verricht is. Ik kijk nu in de richting van de heer Van Velzen. Mijn voorgangster heeft veel geïnvesteerd in het op de hoogte houden van en het in discussie treden met de commissie op alle punten. Ik heb heel veel informatie over onder andere milieu, handelsnormen en arbeidsnormen die van haar hand is verschenen.

Ik ben al ingegaan op de stelling dat de armste landen niet van het verdrag profiteren. Ik ga ervan uit dat de huidige berekeningen vooruitblikken zijn. Ik baseer mij liever op geconstateerde feiten en ervaring die is opgedaan. Vandaar mijn toezegging aan de Tweede Kamer om met name de minst ontwikkelde landen op dit punt te volgen. Men kan ervan uitgaan dat ik die toezegging gestand doe. Men moet dan ook niet denken dat wij niet willen ingaan op gerede zorgen. Het gaat meer om het monitoren, het bezien of aan de in de WTO vastgelegde inspanningsverplichting wordt voldaan en tot de gewenste resultaten leidt.

Ik ben niet op de hoogte van de regels voor suiker en kruiden. Via de telecommunicatie heb ik geprobeerd om daar snel achter te komen, maar dat is mij niet gelukt. Evenmin ben ik op de hoogte van de exacte situatie op de Filippijnen. Wel kan ik mij voorstellen dat men bezorgd is over hetgeen er gebeurt in zijn land ten gevolge van de WTO. Dit is echter niet de juiste plek om een uitspraak te doen over de consequenties in een land dat de vrijheid en de status heeft om te ondertekenen. Ik wijs er nog op dat andere Zuidaziatische landen sterk hebben aangedrongen op ondertekening van dit verdrag door onder andere de VS in verband met de goede effecten die daarvan verwacht worden.

Ik hoop dat ik een ieder zo goed mogelijk geantwoord heb. Als ik iemand vergeten ben, vraag ik bij voorbaat excuus. Het heeft te maken met de veelomvattendheid van het onderwerp. Ongetwijfeld krijg ik in de tweede termijn de gelegenheid om het te corrigeren.

De heer Van Velzen (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden die zij heeft gegeven. In tweede termijn ga ik nog kort op een paar punten in.

In de afgelopen zeven jaar dat ik lid van deze Tweede Kamer mocht zijn, hebben wij jaarlijks tijdens de behandeling van de begroting van Economische Zaken meer of minder uitvoerig met de ambtsvoorgangster van de staatssecretaris over de GATT kunnen discussiëren. Ik deel dus haar opvatting dat er bepaald geen sprake is van "door de Kamer jassen", maar dat er in de loop van de tijd aardig wat aandacht besteed is.

De voorzitter:

U zei: Tweede Kamer. Ik begrijp dat u politiek de Tweede Kamer bedoelt, maar formeel de Eerste.

De heer Van Velzen (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Mijn gedachten vermeien zich soms in het verleden, toen ik veel met de Tweede Kamer te maken had. Ik bedoel uiteraard de Eerste Kamer.

Het lijkt altijd winst wanneer de lidstaten en de Europese Unie een gedeelde verantwoordelijkheid hebben, maar het is wel de vraag welk effect het heeft op de onderhandelingsmogelijkheden van de Europese Unie. De definitie van datgene wat onder de GATT valt, is langzaam maar zeker opgerekt, met zaken zoals het intellectuele eigendom en investeringsgerelateerde maatregelen. Je kunt op formele gronden zeggen dat deze niet bij de taak van de Europese Unie passen en derhalve binnen het verschil tussen die twee verantwoordelijkheden vallen. Je kunt echter ook de vraag stellen – dat moet de vraag in 1996 zijn – of het politiek wijs is dat de Europese Unie een zwakkere partner in de onderhandelingen met de NAFTA en dergelijke grote blokken is.

Als ik het goed heb begrepen, heeft Nederland vandaag in het compromis in de Algemene Raad de lijn gevolgd dat Nederlandse exporteurs die substantiële schade oplopen, zich ook tot de Commissie en dus niet alleen tot de Nederlandse regering kunnen richten. Ik begrijp dat dit ook de dubbelheid van de klachtenprocedure is. Ik ben er blij om dat er op dit punt helderheid is.

Ik ben zeer verheugd over de mededeling van de staatssecretaris dat zij zich wil inzetten voor een uitruil binnen de Europese Unie voor niet-gesubsidieerde kaasexport. Ik hoop dan ook dat zij op dit punt een stap verder komt binnen de Europese Unie.

Er is veel begrip bij de staatssecretaris voor de situatie in de landbouw; dat vind ik heel goed. Ik begrijp dat zij hiermee mijn opvatting deelt over het grote belang van de landbouw voor Nederland en voor de ontwikkeling van het platteland en de verstedelijkte dorpskernen. Hierbij moet ook goed worden gekeken naar de inkomenspositie in die sector. Ik begrijp dat het CPB in dit geval geen opdracht van de staatssecretaris heeft gekregen. Wanneer het onderzoek van het CPB uitkomt, vind ik het wel van belang dat de staatssecretaris net als in andere gevallen aandacht hiervoor heeft, ook in de sfeer van kanttekeningen.

Het is goed dat de staatssecretaris al in overleg is met minister Pronk. Ik zeg ook aan het adres van de heer Pitstra dat het in absoluut niemands belang is als de kloof in de wereld tussen rijk en arm toeneemt, integendeel. Met dit nieuwe GATT moeten wij er alles aan doen om ervoor te zorgen dat de kloof kleiner wordt. De groei op het gebied van handel en, naar wij hopen, van welvaart moet dan ook terechtkomen in landen die het buitengewoon slecht hebben. Er moet dan ook niet geïsoleerd naar het functioneren van de WTO gekeken worden, maar ook naar andere mechanismen in het kader van de ontwikkelingshulp, de Europese Unie en onderdelen van de VN, om de ontwikkelingen in ontwikkelingslanden te stimuleren.

Ik ben de staatssecretaris buitengewoon erkentelijk voor haar opmerking dat de invoering en de uitvoering van de WTO en alles wat hiermee samenhangt, nog veel overleg met de Tweede Kamer vraagt, maar dat het ook goed is als de Eerste Kamer erover wordt geïnformeerd, omdat liberalisering een dynamisch proces is, zoals ook mijn stelling was. Wij sluiten nu zeven jaar af; dat wordt historisch genoemd. Je kunt echter net zo goed zeggen dat er nog een grote agenda met nieuwe problemen is. Op die punten moet worden doorgedacht en meegedacht zowel door de Tweede als door de Eerste Kamer. Ik vind het goed dat de staatssecretaris dat wil.

Ik deel graag het optimisme van de staatssecretaris over het buiten werking stellen van Super 301. Wanneer ik naar de cijfers van het handelsoverschot kijk, heb ik echter twijfels over datgene wat nu in de praktijk zal gebeuren. Ik kan mij niet voorstellen dat het geen nieuwe reacties van de Verenigde Staten oplevert. De interessante vraag is dan hoe men onder de nieuwe mechanismen zal functioneren. Dit zal de staatssecretaris ons uiteraard niet kunnen vertellen en ook wij weten het niet. Het is echter wel interessant om te zien of de Verenigde Staten op dit punt iets anders zullen bedenken.

Ik heb in eerste termijn gezegd dat Nederland en de Europese Unie een belangrijke verantwoordelijkheid dragen om ervoor te zorgen dat wij op het gebied van de staal tot een oplossing met de Verenigde Staten komen. Dit probleem kan niet blijven slepen, zeker wanneer wij zien dat niet Nederland maar andere landen binnen de Europese Unie in gebreke blijven met de afspraak van 1993. Ik vind dan ook dat de Europese Unie het een en ander hieraan moet doen; hierop spreek ik de staatssecretaris aan.

Er is nog een groot aantal problemen. Niemand kan verwachten dat deze met de goedkeuring van het Verdrag van Marrakech allemaal uit de wereld zijn. Ik heb al aangegeven dat moet worden bekeken in welke kaders problemen kunnen worden opgelost; dit verdrag is niet het enige kader. Er is ook waakzaamheid nodig voor inkomenspositie en de verdeling van welvaart over rijk en arm in de wereld. Er moet worden gelet op andere randvoorwaarden, zoals het milieu, maar daarbij moet ook worden gewaakt voor indirect protectionisme.

De fractie van het CDA gaat graag akkoord met de goedkeuring van het Verdrag van Marrakech.

De heer Mertens (D66):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de concrete en op sommige punten uitvoerige aandacht die zij aan onze vragen en opmerkingen heeft besteed. In deze termijn volsta ik met een opmerking en vier nadere vragen die niet aan beantwoording zijn toegekomen, maar door ons wel belangrijk worden gevonden.

Ik roep in herinnering dat ik gewezen heb op de gevaren van de wetten van de markt, omdat deze korte metten plegen te maken met de kwetsbare elementen op de markt. Je kunt het protectionisme noemen als wij het milieu, de sociale rechtvaardigheid of cultuurelementen proberen te beschermen, te protegeren, maar tegen dit soort protectionisme hebben wij totaal geen bezwaar. Het gaat erom, grenzen en voorwaarden te stellen omdat je kwalitatieve elementen die je van belang acht, niet wenst bloot te stellen aan de werking van de markt. Daar zullen voorzichtige en zuivere keuzes gemaakt moeten worden en daar vallen milieu, sociale rechtvaardigheid en diezelfde cultuur ook onder.

Voorzitter! Hoewel wij wel in haast zijn, is er niet met de zorgvuldigheid gesjoemeld. Daar geloof ik helemaal niets van. Ik heb dat ook met voorbeelden toegelicht. Er zou echter nog een uitvoeringswet komen en een van mijn vragen was wanneer die er zou komen.

Behalve mijn vraag over het tropisch hardhout – ik dank de staatssecretaris overigens voor haar antwoord hierop – heb ik ook gevraagd of de staatssecretaris nu echt geen mogelijkheden meer ziet bovenop het NMP 2, zoals valt te lezen in het verslag van de behandeling in de Tweede Kamer. De betrekkelijk afhoudende houding heeft mij enigszins verbaasd. Met name is daarbij het voorbeeld genoemd ter zake van de TRIP's, de actie in de richting van de Indiase boeren, over welk probleem de heer Pitstra in het algemeen sprak. De rechtstreekse werking zou mij zeer interesseren.

Voorzitter! Tot slot moet ik wel constateren, dat de staatssecretaris helemaal niet heeft gesproken over iets wat ons het meeste benauwt, namelijk het wegblijven van afspraken op het gebied van telecommunicatie. Het is onze vaste overtuiging, dat de ontwikkelingen op dat gebied determinerend zullen zijn voor wat wij de komende tien jaar in de beschaafde landen zullen meemaken.

De heer Schuurman (RPF):

Voorzitter! Ook ik wil de staatssecretaris danken voor de beantwoording van onze inbreng. Misschien mag ik meteen beginnen bij het laatste punt uit het betoog van de heer Mertens, toen hij opmerkte dat de staatssecretaris niet was ingegaan op de consequenties van de telecommunicatie. Ik zou voor de staatssecretaris kunnen antwoorden, toen zij sprak over de technologische ontwikkeling: dat is interessant, maar dat hoort er eigenlijk niet bij. Technologie hoort er niet bij, aldus de staatssecretaris.

Dat is eigenlijk heel merkwaardig, want in de memorie van antwoord staat juist dat wanneer wij de dynamische effecten zoals bevordering van de technologische ontwikkeling in de berekeningen betrekken, wij een geweldige welvaartsgroei kunnen verwachten. Ik wijs daar met name op, omdat ik elke keer moet constateren dat dit er wel in zit, maar dat dit er ook niet in zit. De staatssecretaris zal natuurlijk zeggen, dat het er wel inzit als het gaat om het ontwikkelen van een milieucode, om normen van arbeid en als het gaat om duurzaamheid. Daarmee is echter nog niet alles gezegd. Als namelijk wordt gezegd dat het er niet bijhoort, is de kans groot dat het eigenlijke karakter van de moderne technologie, namelijk dat die een gigantische snelheid vertoont, heel gemakkelijk veronachtzaamd wordt. Die snelheid moet echter toch in rekening worden gebracht. Er is geen economische groei zonder de motor van de technologie.

Laat ik het heel somber schetsen. Het is niet uitgesloten, dat die motor op hol slaat zonder dat wij dat misschien in de gaten hebben. De gevolgen zullen desastreus zijn. Dat wil ik nog eens onderstrepen, omdat men meestal overal aandacht voor heeft behalve aan de technologie. Om die reden heb ik dat meer dan eens en ook vanavond weer een blinde vlek genoemd.

Ik heb in mijn bijdrage een vraag gesteld, die duidelijk had te maken met de ethiek. Het gaat om een concrete kwestie tussen Amerika en Europa. Toen zo'n vijf jaar geleden de minister van landbouw van de Verenigde Staten ons op een zaterdagmorgen uitnodigde voor een vergadering op de Amerikaanse ambassade, is dit punt ook aan de orde geweest. Toen moest Nederland onder druk worden gezet om toch vooral aan de wensen van Amerika tegemoet te komen. Maar toen kwam de discussie aan de orde, dat Amerika natuurlijk ook wel hindernissen opwerpt met betrekking tot bijvoorbeeld de introductie van biotechnologie, die wij in Europa – althans tot nu toe – op ethische gronden onaanvaardbaar vinden. Dat betreft het toepassen van groeihormonen in de veehouderij. In Amerika is men daar veel luchthartiger over. Krijgen wij die produkten straks wel op de markt en zal Europa stand houden in die ethische houding, dat BST – het gebruik van groeihormonen – bij koeien wordt afgewezen?

Voorzitter! Ik heb goed begrepen dat het onderzoek met betrekking tot andere criteria voor het verlenen van octrooien dat de staatssecretaris de vorige week heeft toegezegd, de bestaande wetgeving betreft, maar wij hebben in bijna alle sectoren – gezondheidszorg, ontwikkelingssamenwerking, landbouw en onderwijs – met technologie te maken. Ik heb de indruk dat wij ons daar te weinig druk over maken. Om die reden heb ik het nog eens extra onder de aandacht van de staatssecretaris willen brengen.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden. Het is niet door het parlement gejaagd, want het parlement is goed op de hoogte gesteld en heeft veel informatie gekregen. Dat is waar, maar mijn opmerking had meer te maken met de "hamerstuksfeer" rond dit wetsvoorstel. Ook bij de voorbereiding werd gezegd, dat het snel moest worden aangenomen en dat niet te veel vragen werden verwacht. De tijd die werd gegeven, was ook uiterst kort: pas voor het weekeinde kreeg ik de beantwoording op onze vragen. Die sfeer heerste ook aan de overzijde bij de behandeling van dit wetsvoorstel. Dat is niet de schuld van de staatssecretaris; dat doet het parlement zich natuurlijk zelf aan. Als het een sfeertje van een hamerstuk schept, bepaalt het dat zelf. Dat is geen kritiek op de staatssecretaris.

Voorzitter! De staatssecretaris is het ermee eens dat het dumpen van vlees een slechte zaak is. Mijn vraag was echter of dat met dit verdrag ook wordt gestopt dan wel of het alleen wat wordt verminderd. Als het een slechte zaak is, moet je het gewoon stoppen. Dezelfde vraag heb ik met betrekking tot de suiker gesteld. De staatssecretaris wist daarop het antwoord nu niet te geven. Kan ik daarop alsnog een schriftelijk antwoord krijgen?

Voorzitter! Dit verdrag gaat niet ten koste van de minst ontwikkelde landen, de zogenaamde MOL's, aldus de staatssecretaris. Het gaat inderdaad niet ten koste van landen in ontwikkeling en misschien kunnen wij nu helemaal niet meer spreken over de Derde Wereld, het arme Zuiden versus het rijke Westen. Er zijn landen in ontwikkeling die er wel van profiteren, met name de Aziatische landen. Echter, de minst ontwikkelde landen en dan met name die in de sub-Sahara zullen er 3% op achteruit boeren. De OESO en de Wereldbank hebben daar een prognose van gemaakt. De Europese Unie gaat er 80 mld. op vooruit. Daar gaat men toch globaal van uit.

De staatssecretaris heeft gezegd, dat dit verdrag een inspanningsverplichting inhoudt en dat er een veiligheidsklep onder zit. Als zo'n veiligheidsklep bijvoorbeeld op fluitketels worden gezet, komen deze fluitketels niet op de markt. Het is een vage inspanningsverplichting. Een echte veiligheidsklep gaat namelijk echt open wanneer die stoom te hoog komt. Of dat hier gebeurt, hangt er maar van af. Het is een vage inspanningsverplichting zonder enige spijkerharde garantie daarin.

Wat betreft het hardhout heeft de staatssecretaris een goed voorbeeld gegeven. Later in haar antwoord schrok zij weer wat van haar eigen woorden, omdat wij hier in Nederland geen eigen hardhout hebben en dan de vraag rijst hoe zich dat verhoudt ten opzichte van ons eigen milieu. Maar stel dat Nederland wel vasthoudt aan het in 1995 of 1996 stoppen met de import van niet duurzaam geproduceerd hardhout, is dat dan wel of niet toegestaan in dit verdrag? Stel dat Nederland daar problemen meer krijgt, gebeurt het dan toch?

Ten aanzien van de TRIP's en het intellectueel eigendom noemde ik het vele verzet van lokale boeren in India wat betreft die wonderboom. De staatssecretaris zegt niet de medische kennis in huis te hebben om dat te beoordelen. Dat kan ik mij voorstellen, maar het gaat mij om het principe. Vindt zij het terecht, dat er een patent door een multinational op zo'n heester in India kan worden gelegd, welke heester al duizenden jaren wordt gebruikt voor de inheemse produktie, en dat dan opeens die boeren moeten betalen voor een patent dat een Amerikaanse multinational daar kan leggen? Dat is toch diefstal van de armen! Een omgekeerde Robin Hood, zou ik willen zeggen. Afgezien van de kennis, dat principe is toch gewoon onjuist?

De staatssecretaris zei geen antwoord te kunnen geven op mijn opmerking over de Filippijnen. Ik vond het toch geen kinderachtige cijfers: 21 miljoen boeren en 5000 mensen in de kledingindustrie worden gedwongen te verhuizen, omdat zij voor de export moeten produceren. Het is inderdaad waar dat het Filippijnse parlement daar zijn oordeel over heeft gegeven. Tijdens de schorsing heb ik begrepen dat het ermee ingestemd heeft. Maar het is ook een kwestie van ons, van internationale solidariteit. Wij moeten deze feiten meenemen in onze opstelling en inbrengen in Brussel.

Ik heb mijn eerste termijn besloten met de slotzin dat er structurele weeffouten in dit akkoord zitten. Er is onvoldoende compensatie voor de arme landen. De sociale norm, bijvoorbeeld inzake kinderarbeid, is niet geregeld. Milieu en natuur boeren achteruit. Eigenlijk zegt ook de staatssecretaris in haar hele beantwoording: laten wij nu eerst die vrije markt maar regelen, dan komen die ecologische en sociale correcties later nog wel. Daar spannen wij ons dan nog wel voor in. Wij vinden dat de verkeerde weg. Wij vinden dat de drie door mij genoemde punten hoekstenen van het verdrag moeten zijn.

Wij zullen het verdrag niet steunen. Wij hebben begrepen dat een meerderheid van de Eerste Kamer het verdrag wel zal steunen. Het signaal uit Nederland dat dit een verkeerd verdrag is, zal dus niet worden gegeven. Ik ben wel benieuwd naar de vijf landen die uitstel zouden hebben gevraagd. Welke landen zijn het en op welke gronden hebben ze uitstel gevraagd?

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Ik dank de Kamer voor de wijze waarop zij met deze materie omgaat. Het gebeurt zeer zorgvuldig, zowel wat het huidige resultaat betreft als inzake de toekomst. De weg naar Marrakech moet worden gevolgd door een nieuwe weg die veel open einden kent. Ik wil niet spreken van weeffouten, maar bepaalde stukken weefsel vergen nog opvulling. Er staat ons nog een hoop werk te wachten.

Een van die dingen is de afstemming tussen de lidstaten en de Europese Unie. Het gaat wat mij betreft dan om de verdeling die er nu ligt voor de GATT en de GATS. Dat laatste brengt mij op de vraag over de diensten op het terrein van de telecommunicatie. De hele discussie over de GATS zit in de beginfase. Dat geldt absoluut ook voor de telecommunicatie. Elke uitspraak daarover moet nog worden bediscussieerd. Wij staan hierbij echt nog in de kinderschoenen. De bescherming van het eigen culturele goed speelt hier natuurlijk een rol bij. Minister Wijers is heel druk bezig met het organiseren van enige ordening op dit punt, ook landelijk. Waar gaat het naartoe? Die discussie zal ongetwijfeld op korte termijn vorm krijgen. Op basis daarvan kunnen wij veel beter in een gesprek op multilateraal niveau treden.

De heer Van Velzen (CDA):

De staatssecretaris zegt dat de discussie over de GATS nog zodanig in de kinderschoenen staat, dat de discussie over de verdeling van verantwoordelijkheden in dat kader moet worden meegenomen. Dat betekent niet dat zij van de verdeling die door het Hof is bepaald, zegt dat zij in de komende acht, negen, tien jaar zo moet blijven.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Nee, maar voor dit moment is de verdeling zeer werkzaam en hanteerbaar. De lidstaten krijgen de mogelijkheden die noodzakelijk zijn in de discussie op dit punt. Het is geen eeuwigheidsuitspraak. De heer Van Velzen vroeg de uitspraak voor 1996 en ik denk dat dat wat kort door de bocht is.

De uitvoeringswet is aanstaande donderdag op Europees niveau van kracht. De implementatie op nationaal niveau zal in het voorjaar aan de orde komen. Ik heb de situatie geschetst rond de normen boven NMP-plus. Een heleboel elementen van de milieunormen die wij hanteren, vallen onder multilaterale afspraken. Er is niets aan de hand als wij verder gaan dan die normen. Dat kan dus. Er is helemaal geen belemmering om in het milieubeleid verder te gaan dan datgene wat multilateraal is afgesproken. Dan speelt echter het volgende: of je krijgt het multilateraal voor elkaar om deze norm gehanteerd te krijgen of je geeft een goede argumentatie waarom je het belangrijk vindt, voor jouw milieu een extra maatregel te treffen. Er bestaat een mogelijkheid om je op basis van artikel 20 te verweren tegen dit soort zaken. Er zijn dus drie kansen. Er kan gewerkt worden binnen de multilaterale afspraken. Er kan ook gewerkt worden via de commissie die zich gaat buigen over milieucodes. Ten slotte kan gewerkt worden met de extra mogelijkheid die de WTO van nature biedt.

Ik ontken niet de relatie tussen technologie en de dynamische effecten, de milieu-effecten. Als het gaat om de discussie over handel en milieu en arbeidsnormen, is het verstandig om het element technologie in relatie te brengen tot beide zaken. Het wordt buitengewoon moeilijk als wij buiten de agenda om een uitbreiding willen bewerkstelligen met het begrip "technologie en ethiek". De agenda is ook met inbreng van Nederland bepaald. Er zijn kansen aanwezig binnen de opgenomen agendapunten. Ik denk aan de milieufactor en de arbeidsnormen.

De heer Pitstra was erover verbaasd dat ik niet op de hoogte was van de Filippijnen. Uit handen van actievoerders heb ik het stuk ontvangen. Ik heb daarmee kennis kunnen nemen van datgene wat daar aan de hand is. Het doet niets af aan mijn antwoord, namelijk dat wij in de Eerste Kamer onmogelijk een beslissing kunnen nemen over de bevoegdheid van de Filippijnse regering. Je kunt hoogstens zeggen dat dit valt onder de afspraken van het monitoren van de effecten voor bepaalde landen.

Terecht is opgemerkt dat het van de dolle is dat bepaalde zaken geclaimd worden door multinationals, terwijl ze al jaren groeien en bloeien in het desbetreffende land. Het kweekrecht en het octrooirecht doen hierover ook bij ons uitspraken. Ik weet niet of ze ook in andere landen gelden. Er is dus een mogelijkheid om er bepalingen in op te nemen. Veel beter vind ik de stelling dat de bescherming van het intellectueel eigendom het mogelijk maakt dat de mensen in India zelf het recht op hun eigen produkt krijgen. De multinational zal op deze manier niet in het voordeel zijn. Er zitten overigens ook nadelen aan. Op het moment dat in bepaalde landen TRIP's worden aangenomen, wordt het kopiëren van bepaalde zaken onmogelijk. Dat is de keerzijde van de medaille. Het is onze inschatting dat de TRIP's juist in het voordeel zullen zijn van deze landen, ook vanuit het ongerijmde. Als je het namelijk niet goed regelt, loop je een dikke kans dat er unilaterale sancties worden ingesteld. Dat gebeurt nu vaak.

Het is niet mijn bedoeling om eerst de vrije markt te regelen en dan pas de rest. Nee, de vrije handel bestaat en de WTO beoogt een betere ordening daarin, ook inzake onrechtvaardigheden ten opzichte van ontwikkelingslanden. Dat wil niet zeggen dat de WTO een universele wet is met raakvlakken op de gebieden van milieu, andere normen, ethiek, enz. Ik zeg dat ook in de richting van de heer Schuurman, die naar ik meen onvoldoende antwoord heeft gekregen op zijn technologievraag. Ik moet eerlijk zeggen dat ik daar niet zo gek veel meer over kan zeggen. De rek is er namelijk een beetje uit, als het gaat om de WTO in dit kader.

De heer Pitstra heeft het probleem van het hardhout genoemd. Als wij afwijken van de algemeen geldende normen, krijgen wij inderdaad problemen. Desalniettemin hebben wij in Nederland de afspraak gemaakt dat wij zullen proberen om de norm in 1995 te halen en om dan over te gaan tot certificering. De vraag of dat aanvaardbaar is, ook in multilateraal verband, is daarbij natuurlijk een groot zorgpunt. Onlangs hebben wij de zaak evenwel weer geactiveerd met de desbetreffende commissie in de Tweede Kamer. Wij hebben hier een nieuwe dimensie aan gegeven en willen dit opnieuw versnellen. Ik heb goede hoop dat de discussie hierover goed zal verlopen. Hopelijk mogen wij ook de milieu-organisaties weer aan tafel verwelkomen en kunnen wij een stap verder komen op dit punt.

Voorzitter! Ik geef toe dat het veel ter zijde, veel milieu en veel dingen die nog komen gaan, was. Misschien was het ook wat veel in verhouding tot de echte bedoeling van deze wet. Ik ben echter wel blij met de gemaakte opmerkingen, want zij zijn in ieder geval toekomstgericht.

De heer Schuurman (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil mijn vraag over de ethische kwestie van het gebruik van groeihormonen nog even herhalen. Zo'n vijf jaar geleden kon Europa nog een blokkade opwerpen tegenover de Verenigde Staten. Is dat met dit verdrag afgelopen? Als de staatssecretaris dit niet direct weet, ben ik ook tevreden met een schriftelijk antwoord. Het interesseert mij zeer.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Als bestrijdingsmiddelen of bepaalde stoffen naar de mening van een land schadelijk zijn voor de gezondheid en het milieu, kan het beschermende artikel 20 worden toegepast. Dit wil echter niet zeggen dat dat altijd mag. Het gaat om extra eisen die een bepaald land stelt. Als die eisen er zijn, moeten zij wel goed beargumenteerd worden. In algemene zin kan ik de heer Schuurman dus geen antwoord geven. Ik kan hem alleen zeggen dat de mogelijkheid er is in de wet. Dat wil echter niet zeggen dat je die zonder meer kunt toepassen. Er moet dan sprake zijn van multilaterale afspraken dan wel van goed beargumenteerde extra bescherming van eigen normen in het land op het gebied van gezondheid en milieu.

De heer Schuurman (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Dit is nu niet direct een kwestie waarvan je kunt zeggen dat het milieu of de gezondheid van de Europese burgers daar schade door lijden. Europa heeft het gebruik van groeihormonen tot nu toe evenwel afgewezen op ethische gronden. Door de toepassing van BST groeit een dier veel sneller. Daardoor kan het allerlei problemen krijgen. Alleen de produktie van vlees neemt toe. Om die reden was Europa hier altijd tegen, maar Amerika was ervoor. Ik ben dus erg benieuwd hoe dit nu ligt met dit verdrag. Als de staatssecretaris daar niet direct een antwoord op weet...

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Neen, ik wil u dat antwoord schriftelijk doen toekomen.

De heer Van Velzen (CDA):

Toen ik mijn eerste interventie pleegde, wilde de staatssecretaris net beginnen met de landbouw. Vanwege het feit dat zij daar niet meer op ingegaan is, neem ik aan dat zij gehoor geeft aan mijn oproep om verder te gaan onderhandelen in de Europese Unie.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Ik moet hier even over nadenken, voordat ik te snel ja zeg.

De heer Van Velzen (CDA):

Het ging om de kaas.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Over de kaas behoeft niet onderhandeld te worden. U had het over ongesubsidieerde kaas en die valt buiten de restricties. Het is zelfs zo dat voor gesubsidieerde kaas de mogelijkheden qua volume iets zijn toegenomen door dit verdrag. Ik heb daar wat cijfers over.

De heer Van Velzen (CDA):

Voor het eerste jaar!

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Ja, voor het eerste jaar.

De heer Van Velzen (CDA):

Daarna wordt het afbouwen.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Er vindt een afbouw plaats.

De voorzitter:

Diplomaten "ne parlent pas de fromage", maar de Eerste Kamer wel.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fractie van GroenLinks wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven