Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2017, 249 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2017, 249 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 februari 2017, nr. 2017-0000014648;
Gelet op de artikelen 1.87, eerste, tweede en vierde lid, en 2.29 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 31 maart 2017, nr. W12.17.0042/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 mei 2017, nr. 2017-0000087894;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
kinderopvang verzorgd door een kindercentrum voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs volgen;
dagopvang die voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd van een kindercentrum per jaar in de Duitse, Engelse of Franse taal wordt verzorgd;
peuterspeelzaalwerk dat voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd van een peuterspeelzaal per jaar in de Duitse, Engelse of Franse taal wordt verzorgd;
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
1. Als innovatieve vorm van kinderopvang als bedoeld in artikel 1.87 van de wet wordt als experiment aangewezen het bieden van dagopvang waarbij voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd van het kindercentrum per jaar de opvang in de Duitse, Engelse of Franse taal wordt verzorgd.
2. Als innovatieve vorm van peuterspeelzaalwerk als bedoeld in artikel 2.29 van de wet wordt als experiment aangewezen het bieden van peuterspeelzaalwerk waarbij voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd van de peuterspeelzaal per jaar het peuterspeelzaalwerk in de Duitse, Engelse of Franse taal wordt verzorgd.
Met dit experiment wordt beoogd inzicht te krijgen in de gevolgen van het verzorgen van een deel van de dagopvang of het peuterspeelzaalwerk in de Duitse, Engelse of Franse taal, in het bijzonder voor de verwerving van de Nederlandse taal.
1. Het kindercentrum of de peuterspeelzaal verklaart zich bereid mee te werken aan onderzoeken in het kader van het experiment.
2. Het kindercentrum of de peuterspeelzaal beschikt over:
a. een pedagogisch beleidsplan als bedoeld in artikel 5 respectievelijk artikel 20 van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen, waaruit blijkt op welke wijze het kindercentrum of de peuterspeelzaal de verantwoorde kinderopvang, bedoeld in artikel 1.49, eerste lid, dan wel het verantwoorde peuterspeelzaalwerk, bedoeld in artikel 2.5 van de wet, zal waarborgen ondanks afwijking van artikel 1.55, eerste lid, respectievelijk artikel 2.12, eerste lid, van de wet. In het pedagogisch beleidsplan wordt daarbij in ieder geval opgenomen:
1°. een door het kindercentrum of de peuterspeelzaal opgesteld rooster dat erin voorziet dat de dagopvang of het peuterspeelzaalwerk voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd van het kindercentrum of de peuterspeelzaal per jaar in de Duitse, Engelse of Franse taal wordt verzorgd, waarbij dit niet plaatsvindt gedurende de tijd die besteed wordt aan voorschoolse educatie als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, respectievelijk artikel 2.1, eerste lid, van de wet;
2°. een communicatiestrategie richting ouders; en
3°. een plan voor participatie in meertalige netwerken;
b. een document waaruit blijkt dat de oudercommissie instemt met deelname aan het experiment of, bij het ontbreken van een oudercommissie, dat de meerderheid van de ouders instemt met deelname aan het experiment; en
c. een kopie van een certificaat of diploma van de beroepskracht die belast is, dan wel de beroepskrachten die belast zijn, met meertalige dagopvang of meertalig peuterspeelzaalwerk waaruit blijkt dat deze de Duitse, Engelse of Franse taal voor de deelvaardigheden gesprekken voeren, lezen, luisteren en spreken beheerst dan wel beheersen op ten minste niveau B2 van het Europees Referentiekader voor Talen.
1. De houder van een kindercentrum dat meertalige dagopvang wil aanbieden of de houder van een peuterspeelzaal die meertalig peuterspeelzaalwerk wil aanbieden dient een aanvraag in bij Onze Minister door middel van een door Onze Minister ter beschikking gesteld aanvraagformulier.
2. De aanvraag wordt gedaan voor een bij ministeriële regeling vastgesteld tijdstip.
3. Bij de aanvraag worden de documenten, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdelen a en b, gevoegd.
4. De kopie, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel c, wordt ten laatste op het tijdstip waarop het experiment aanvangt overlegd.
1. Uitsluitend volledige aanvragen worden in behandeling genomen. Van een volledige aanvraag is sprake indien wordt voldaan aan artikel 4, met inachtneming van artikel 5, vierde lid, en het aanvraagformulier volledig is ingevuld en is ondertekend door de houder.
2. Indien de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag voor deelname aan het experiment aan te vullen, geldt als datum van binnenkomst de datum van ontvangst van de volledige aanvraag.
3. Onze Minister beslist binnen tien weken na het tijdstip, bedoeld in artikel 5, tweede lid, welke kindercentra en peuterspeelzalen deel mogen nemen aan het experiment.
4. Er kunnen maximaal vijftien kindercentra en maximaal vijf peuterspeelzalen deelnemen aan het experiment. Indien er minder dan vijftien kindercentra maar meer dan vijf peuterspeelzalen dan wel omgekeerd in aanmerking komen voor deelname aan het experiment, kan de verhouding deelnemende kindercentra en peuterspeelzalen worden aangepast, met dien verstande dat het totaal aantal deelnemers maximaal twintig bedraagt.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot de procedure die bij de selectie van de aanvragen wordt gevolgd. Daarbij kan worden bepaald in welke volgorde kindercentra of peuterspeelzalen in aanmerking komen voor deelname, indien het aantal kindercentra of peuterspeelzalen dat in aanmerking komt meer is dan het aantal kindercentra of peuterspeelzalen dat op grond van het vierde lid kan deelnemen aan het experiment.
1. Kindercentra of peuterspeelzalen die deelnemen aan het experiment en niet of niet langer voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 4, melden dit uit eigen beweging onverwijld aan Onze Minister.
2. Indien sprake is van andere in het kader van het experiment mogelijk relevante ontwikkelingen dan die bedoeld in het eerste lid, informeert het kindercentrum of de peuterspeelzaal Onze Minister daarover ook onverwijld.
3. Kindercentra of peuterspeelzalen die deelnemen aan dit experiment:
a. nemen deel aan bijeenkomsten met andere deelnemers aan het experiment waarbij kennis en ervaring worden uitgewisseld;
b. werken mee aan door of namens Onze Minister ingestelde onderzoeken die zijn gericht op het verschaffen van inlichtingen aan Onze Minister over de doelstellingen van het experiment, genoemd in artikel 3.
1. De toezichthouder onderzoekt bij de kindercentra of peuterspeelzalen die deelnemen aan dit experiment in het kader van de onderzoeken bedoeld in artikel 1.62 respectievelijk artikel 2.20 van de wet of de exploitatie in overeenstemming is met de verplichtingen uit hoofde van dit besluit en de voorwaarden opgenomen in de op grond van dit besluit gebaseerde beschikking.
2. De toezichthouder informeert Onze Minister indien een kindercentrum dat of een peuterspeelzaal die deelneemt aan het onderhavige experiment de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59 respectievelijk de artikelen 2.4, eerste lid, en 2.5 tot en met 2.16 van de wet of de verplichtingen uit hoofde van dit besluit niet naleeft dan wel niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden opgenomen in de op grond van dit besluit gebaseerde beschikking.
3. Het informeren, bedoeld in het tweede lid, geschiedt kosteloos.
Indien een kindercentrum of peuterspeelzaal de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59 dan wel de artikelen 2.4, eerste lid, en 2.5 tot en met 2.16 van de wet niet naleeft of indien een kindercentrum of peuterspeelzaal de verplichtingen uit hoofde van dit besluit niet naleeft dan wel niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden opgenomen in de op grond van dit besluit gebaseerde beschikking, kan Onze Minister de deelname van het kindercentrum of de peuterspeelzaal aan dit experiment beëindigen.
1. De looptijd van het experiment is vier jaar.
2. Indien een structurele regeling wordt getroffen, wordt het experiment na afloop van de looptijd, bedoeld in het eerste lid, voortgezet totdat de structurele regeling is getroffen, doch niet langer dan twee jaar.
3. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het experiment eerder dan de in het eerste lid bedoelde looptijd wordt beëindigd, indien:
a. het aantal deelnemers aan het experiment minder is dan een bij ministeriele regeling te bepalen aantal; of
b. uit voorlopige resultaten van het experiment blijkt dat door meertalige dagopvang of meertalig peuterspeelzaalwerk afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit of toegankelijkheid van de kinderopvang of het peuterspeelzaalwerk.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 6 juni 2017
Willem-Alexander
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Uitgegeven de zestiende juni 2017
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok
Met de beleidsbrief van 18 mei 20151 zijn de Eerste Kamer en Tweede Kamer geïnformeerd over voorgenomen beleidswijzigingen gericht op het mogelijk maken van het aanbieden van meertalige kinderopvang. In deze beleidsbrief is tevens aangegeven dat het binnen het kader van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) mogelijk zal worden gemaakt om op experimentele basis meertalige dagopvang en peuterspeelzaalwerk aan te bieden. Het onderhavige besluit creëert deze mogelijkheid. Het biedt de mogelijkheid voor een geselecteerde groep kinderdagverblijven en peuterspeelzalen om meertalige dagopvang en peuterspeelzaalwerk aan te bieden.
Momenteel kan in de dagopvang en het peuterspeelzaalwerk op grond van de artikelen 1.55 en 2.12 van de Wko alleen de Nederlandse taal als voertaal gebruikt worden. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese taal of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. De artikelen 1.55, tweede lid, en 2.12, tweede lid, bieden de mogelijkheid om, overeenkomstig een door de houder vastgestelde gedragscode, mede een andere taal als voertaal te bezigen indien de herkomst van de kinderen in specifieke omstandigheden daartoe noodzaakt. Op grond van deze uitzondering kan de dagopvang en het peuterspeelzaalwerk voor kinderen van expats bijvoorbeeld al meertalig worden verzorgd.
Zoals in de inleiding reeds aangegeven heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in mei 2015 het voornemen geuit om landelijk ruimte te bieden aan kindercentra en peuterspeelzalen om meertalige opvang te verzorgen. Naar aanleiding daarvan zijn diverse partijen geconsulteerd. De Brancheorganisatie Kinderopvang en de PO-Raad hebben aangegeven voorstander te zijn van het invoeren van de mogelijkheid om meertalige opvang aan te bieden. De Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang en peuterspeelzalen (BOinK) en Sociaal Werk Nederland (voorheen: MOgroep) zijn hier eveneens voorstander van, maar vragen ook aandacht voor de Nederlandse taal.
De uitkomsten van deze consultaties gaven aanleiding tot het indienen van een nota van wijziging bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (Kamerstukken II 2014/15, 34 195, nr. 5). Hiermee is het mogelijk gemaakt dat de buitenschoolse opvang voor kinderen in de leeftijd van het primair onderwijs voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd van een kindercentrum per jaar in de Duitse, Engelse of Franse taal wordt aangeboden2. Daarbij is aangesloten bij ontwikkelingen in het primair onderwijs zelf, in het bijzonder bij de op 1 januari 2016 in werking getreden Wet van 30 september 2015 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met het regelen van de mogelijkheid een deel van het onderwijs te geven in de Duitse, Engelse of Franse taal (Stb. 2015, 359). Met die wet wordt ruimte geboden aan scholen die hun leerlingen al op jonge leeftijd een andere taal willen leren en daarbij de andere taal ook in het onderwijs als voertaal willen gebruiken voor maximaal vijftien procent van de onderwijstijd. Voorafgaande aan de wetswijziging is van 2010 tot 2012 een pilot uitgevoerd in het onderwijs. Daarnaast loopt er tot en met het schooljaar 2018–2019 een pilot tweetalig primair onderwijs waarbij het Duits, Engels of Frans voor ten hoogste 50 procent van de onderwijstijd als voertaal mag worden gebruikt. Bij positieve eindresultaten van de pilot kan in de wet de hoeveelheid meertalige onderwijstijd verhoogd worden naar dertig tot vijftig procent van de onderwijstijd.
Voor de opvang van kinderen van nul tot vier jaar (de dagopvang en het peuterspeelzaalwerk) wordt nog onvoldoende basis gezien om het aanbieden van meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk over de hele linie mogelijk te maken. Daarom wordt met het onderhavige besluit landelijk op experimentele basis meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk mogelijk gemaakt.
Kinderen worden geboren met een taalvermogen dat zich door de interactie met de ouders, opvoeders en de sociale omgeving kan ontwikkelen tot concrete taalbeheersing. Jonge kinderen beschikken over het unieke vermogen om spelenderwijs meerdere talen simultaan of successievelijk te leren. Tweetaligheid kan voor kinderen een voordeel zijn, omdat zij al op jonge leeftijd heel bewust met taalbegrip en met interpretatie van verschillen leren omgaan. Kinderen hebben na de puberteit meer moeilijkheden met het verwerven van een tweede taal.
Door middel van kinderopvang kunnen ouders hun werk met de zorg voor hun kinderen combineren. Verantwoorde kinderopvang biedt goede verzorging, is gezond en veilig en levert een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling en de opvoeding van jonge kinderen. Ouders willen graag dat hun kind zich op de opvang optimaal ontwikkelt, met name op het gebied van taal, waaronder tegenwoordig ook steeds meer op het gebied van andere talen. Een groeiend aantal ouders ziet graag dat hun kind op een jonge leeftijd in aanraking komt met een vreemde taal, bij voorkeur de Engelse taal, omdat ze het vloeiend spreken van de Engelse taal belangrijk vinden voor de toekomst van hun kind. Het leren van vreemde talen op een jonge leeftijd, wanneer het leren van een taal spelenderwijs gaat, zien de ouders als een goede voorbereiding op het leren van de Duitse, Engelse of Franse taal op het voortgezet onderwijs.
Ook voor de toekomstige participatie van hun kinderen in het sociale en culturele leven en voor hun kansen op een economisch bestaan in een internationaal georiënteerde arbeidsmarkt vinden ouders een zo goed mogelijke beheersing van vreemde talen van belang. Meertalige mensen hebben op de Nederlandse en op de buitenlandse arbeidsmarkt in de communicatie een voorsprong. Zij kunnen zich in verschillende situaties goed van meerdere talen bedienen en hebben de vaardigheid om begrippen en kennis verworven in de ene taal te vertalen en toe te passen in een andere taal.
Met het onderhavige besluit wordt aan kindercentra en peuterspeelzalen de ruimte geboden om, in de vorm van een experiment, voor maximaal vijftig procent van de openingstijd van het kindercentrum of de peuterspeelzaal per jaar de dagopvang of het peuterspeelzaalwerk in de Duitse, Engelse of Franse taal aan te bieden. Voor het kunnen ontwikkelen van meertaligheid vormt continue taalrijke input van andere talen (aantal uren blootstelling) een belangrijke voorwaarde. Kinderen gaan gemiddeld twee dagen per week naar een kindercentrum en twee dagdelen naar een peuterspeelzaal. Gelet daarop is ervoor gekozen het maximum percentage waarvoor de dagopvang en het peuterspeelzaalwerk meertalig kan worden verzorgd te zetten op vijftig procent van de openingstijd van het kindercentrum of de peuterspeelzaal per jaar. Zoals aangegeven in paragraaf 1.1 is het in het primair onderwijs mogelijk om de Duitse, Engels of Franse taal voor maximaal vijftien procent van de onderwijstijd als voertaal te gebruiken. Kinderen in het primair onderwijs volgen echter vijf dagen onderwijs. De keuze voor een hoger percentage in de dagopvang en het peuterspeelzaalwerk dan in het primair onderwijs is hierdoor gerechtvaardigd. Voor het experiment is daarbij gekozen voor hetzelfde percentage als bij de reeds in de Wko opgenomen mogelijkheid van meertalige buitenschoolse opvang. De verwachting is dat houders meertalige opvang over de dagen van de week spreiden om alle kinderen en ouders te bereiken. In het besluit wordt niet voorgeschreven hoe houders beroepskrachten moeten inzetten, om te voorkomen dat er ten tijde van het experiment een strengere beroepskracht-kindratio geldt, bijvoorbeeld aan de randen van de dag. De verwachting is wel dat daar waar, gelet op de groepsgrootte, twee beroepskrachten worden ingezet de opvang wordt verzorgd door één beroepskracht die de Nederlandse taal spreekt en één beroepskracht die de Duitse, Engelse of Franse taal spreekt. Dit ook met het oog op de emotionele veiligheid van kinderen. De beoogde duur van het experiment is vier jaar.
Het experiment wordt gedurende de looptijd begeleid door een onafhankelijke begeleidingscommissie die tot taak heeft de effecten van meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk op de taalontwikkeling van de kinderen in de leeftijd van nul tot vier jaar te monitoren, het experiment zowel te begeleiden en een procesevaluatieonderzoek uit te voeren. Via een Europese aanbestedingsprocedure zal worden bepaald welke organisatie de begeleidingscommissie wordt. Er is voor gekozen om dezelfde organisatie het onderzoek uit te laten voeren en het onderzoek te begeleiden. Vanwege de beperkte omvang van het experiment zijn de activiteiten die begeleid worden beperkt. Op dit punt worden om die reden geen problemen verwacht.
Met het onderhavige besluit worden, in de vorm van een experiment, kindercentra en peuterspeelzalen in de gelegenheid gesteld om dagopvang of peuterspeelzaalwerk voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd per jaar van het kindercentrum of de peuterspeelzaal in de Duitse, Engelse of Franse taal aan te bieden.
Het experiment moet onder meer inzicht geven in het verloop en de mogelijke gevolgen van het aanbieden van meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk, in het bijzonder voor de verwerving van de Nederlandse taal. De begeleidingscommissie zal hier in haar evaluatieonderzoek op in gaan. Ook zal zij ingaan op de effecten op taalachterstanden3 en leerresultaten4 bij meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk. Alleen wanneer het experiment aantoont dat meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk in ieder geval geen aanwijsbaar negatieve gevolgen hebben voor de Nederlandse taal5, kan meertalige opvang voor de leeftijdscategorie 0–4 jarigen breed worden ingevoerd. Bij de uiteindelijke afweging of meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk wettelijk mogelijk moeten worden gemaakt zullen daarnaast ook andere overwegingen worden betrokken. Zo zal bijvoorbeeld via het toezicht inzicht worden verkregen in de mogelijke gevolgen van het aanbieden van meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk voor de pedagogische doelen, waaronder de emotionele veiligheid van kinderen.
Met het onderhavige besluit wordt het voor een beperkt aantal vooraf geselecteerde kindercentra en peuterspeelzalen mogelijk gemaakt om meertalige dagopvang en peuterspeelzaalwerk aan te bieden. Onderdeel van het experiment is deelname aan een monitor en evaluatie van het experiment.
De doelgroep voor het experiment wordt gevormd door kindercentra en peuterspeelzalen die meertalige dagopvang dan wel meertalig peuterspeelzaalwerk voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd van het kindercentrum of de peuterspeelzaal per jaar in de Duitse, Engelse of Franse taal aanbieden of willen aanbieden. Het kan dus zowel gaan om nieuwe aanbieders als aanbieders die reeds tweetalige opvang verzorgen in de zin van artikel 1.55, tweede lid, dan wel artikel 2.12, tweede lid.
Kindercentra en peuterspeelzalen die aan het experiment willen deelnemen, dienen voor het einde van het tijdvak een verzoek tot deelname in bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister).
Om in aanmerking te komen voor deelname aan het experiment worden door het kindercentrum of de peuterspeelzaal de volgende gegevens aangeleverd:
a. Een aanvraagformulier waarin de peuterspeelzaal of het kindercentrum zich tevens bereid verklaard mee te zullen werken aan onderzoeken in het kader van het experiment;
b. Een document waaruit blijkt dat de oudercommissie of bij het ontbreken daarvan de ouders van het kindercentrum of de peuterspeelzaal, in meerderheid, heeft dan wel hebben ingestemd met deelname aan het experiment;
c. Een aangepast pedagogisch beleidsplan als bedoeld in artikel 5 respectievelijk artikel 20 van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen waarin de organisatie het beleid beschrijft gericht op meertaligheid. Het pedagogisch beleidsplan dient duidelijk te maken op welke wijze, ondanks dat er mede een andere voertaal dan het Nederlands wordt gehanteerd, verantwoorde kinderopvang dan wel verantwoord peuterspeelzaalwerk wordt gewaarborgd. Het aangepaste pedagogisch beleidsplan bevat een communicatiestrategie richting de ouders en een plan voor participatie in meertalige netwerken met bijvoorbeeld andere kindercentra, peuterspeelzalen of basisscholen die de Duitse, Engelse of Franse taal aanbieden vanaf groep 1. Tevens bevat het aangepaste pedagogisch beleidsplan een door het kindercentrum of de peuterspeelzaal opgesteld rooster dat erin voorziet dat de dagopvang of het peuterspeelzaalwerk voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd van het kindercentrum of de peuterspeelzaal per jaar in de Duitse, Engelse of Franse taal wordt verzorgd waarbij dit niet plaatsvindt gedurende de tijd die besteed wordt aan voorschoolse educatie (hierna:VVE) als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, respectievelijk artikel 2.1, eerste lid, van de wet. Dit betekent voor groepen waar zogenoemde VVE-programma’s worden aangeboden dat er geen meertalige dagopvang dan wel meertalig peuterspeelzaalwerk kan worden aangeboden tijdens de verplichte 10 uur VVE per week.6 Reden hiervoor is dat VVE bedoeld is voor het wegwerken van achterstanden in de Nederlandse taal en er in de 10 uur VVE gewerkt moet worden met een VVE-programma;
d. Uiterlijk op het tijdstip dat het experiment aanvangt, dient het kindercentrum of de peuterspeelzaal een afschrift te overhandigen van een kopie van een certificaat of diploma van de beroepskracht die belast is met meertalige dagopvang of meertalig peuterspeelzaalwerk waaruit blijkt dat deze de Duitse, Engelse of Franse taal voor de deelvaardigheden gesprekken voeren, lezen, luisteren en spreken beheerst op ten minste niveau B2 van het Europees Referentiekader voor Talen. Op deze manier worden ook kindercentra en peuterspeelzalen waar op het moment van de aanvraag nog geen beroepskrachten werkzaam zijn die aan deze taaleis voldoen, in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan het experiment. Niveau B2 is een niveaubepaling van het Europees Referentiekader voor Talen (dit is een vergelijkingsinstrument om taalniveaus te kunnen duiden). Certificaten afgegeven door instituten als het Goethe Institut, DELF Scolaire en Cambridge ESOL zijn in ieder geval erkende certificaten op grond waarvan houders erop mogen vertrouwen dat de beroepskracht die belast is met meertalige dagopvang of meertalig peuterspeelzaalwerk over het vereiste taalniveau beschikt. Op certificaten van het Goethe Insitut en DELF Scolaire staat het taalniveau expliciet vermeld. Bij certificaten van Cambridge ESOL is dat niet altijd het geval, maar de certificaten vermelden wel altijd een score en via de website van de instelling zijn tabellen beschikbaar om de score relatief eenvoudig om te zetten naar taalniveau. Afgezien van voornoemde certificaten kan het taalniveau ook (indirect) blijken uit een diploma van een gevolgde opleiding, bijvoorbeeld een diploma voor de hbo-opleiding leraar Engels. Indien het taalniveau niet direct uit het certificaat of diploma van de beroepskracht kan worden afgeleid, is het van belang dat het taalniveau voldoende aannemelijk wordt gemaakt, bijvoorbeeld door een begeleidende verklaring van de school waarin het niveau van de taal voor de verschillende deelvaardigheden wordt weergegeven.
Naast de hierboven beschreven documenten zal bij de beoordeling ook het meest recente inspectierapport worden betrokken.
De deelnemende kindercentra en peuterspeelzalen moeten gedurende de looptijd van het experiment:
a. zich houden aan de bij de aanvraag ingediende documenten, bedoeld in artikel 4, derde en vierde lid;
b. aan de minister melden als er wijzigingen optreden die relevant zijn of redelijkerwijs kunnen zijn;
c. deelnemen aan een monitor en evaluatie;
d. deelnemen aan bijeenkomsten voor de deelnemers aan het experiment waarbij het uitwisselen van ervaringen en het leren van elkaar centraal staat.
Er kunnen maximaal vijftien kindercentra en maximaal vijf peuterspeelzalen deelnemen aan dit experiment. Door het aantal deelnemers beperkt te houden, is het mogelijk om het experiment bij deze kinderdagverblijven en peuterspeelzalen intensief te monitoren. De leeftijdsgroep 2–4 jaar komt zowel voor in de dagopvang als het peuterspeelzaalwerk. De leeftijdsgroep 0–2 jarigen is alleen vertegenwoordigd in de dagopvang. Het is van belang dat voldoende 0–2 jarigen deelnemen aan het experiment. Verder is rekening gehouden met de omstandigheid dat er bij aanvang van het experiment nog peuterspeelzalen bestaan7. Gelet daarop is ervoor gekozen om een onderscheid te maken in het maximaal aantal deelnemende kindercentra en het maximaal aantal deelnemende peuterspeelzalen. Beide opvangvoorzieningen hebben dan de mogelijkheid om vertegenwoordigd te worden in het experiment. Indien er minder dan vijftien kindercentra maar meer dan vijf peuterspeelzalen dan wel omgekeerd in aanmerking komen voor deelname, kan de verhouding deelnemende kindercentra en peuterspeelzalen worden aangepast. Het totaal aantal deelnemers bedraagt daarbij in geen geval meer dan twintig.
Voor een geslaagd experiment is vereist dat er twintig instellingen deelnemen. Bij onvoldoende deelnemers, zal het experiment geen doorgang vinden.
De minister toetst de aanvragen aan de hand van de bij ministeriële regeling nader vast te stellen selectiecriteria. De minister controleert of de aanvraag binnen de gestelde termijn is ingediend en of deze volledig is. De minister beslist welke kindercentra en peuterspeelzalen op basis van hun aanvraag en na het doorlopen van de selectieprocedure mogen deelnemen aan het experiment. Kindercentra en peuterspeelzalen ontvangen van de minister een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De beschikking is vatbaar voor bezwaar en beroep.
Het experiment heeft een looptijd van vier jaar. De Wko maakt het mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur voor maximaal vier jaar een experiment uit te voeren. Er is voor een langere looptijd gekozen dan destijds in het onderwijs, om meer inzicht te verkrijgen in de taalontwikkeling bij jonge kinderen. De verwachting is dat een looptijd van vier jaar voldoende is om te kunnen beslissen of meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk een wettelijke mogelijkheid moet worden. Op grond van artikel 1.88, eerste lid, en artikel 2.30, eerste lid, van de Wko zendt de minister uiterlijk zes maanden voor de beëindiging van het experiment een verslag over de doeltreffendheid en de effecten ervan alsmede een standpunt inzake de voortzetting van de desbetreffende regeling, anders dan als experiment, aan de Eerste Kamer en Tweede Kamer. Artikel 9, tweede lid, van dit besluit bepaalt dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het experiment eerder dan de in het eerste lid bedoelde looptijd wordt beëindigd. In dat geval zendt de minister uiterlijk twee maanden na de beëindiging van het experiment een verslag van het experiment aan de Eerste Kamer en Tweede Kamer.
De betrokkenheid van en het draagvlak bij ouders is van essentieel belang bij dit experiment. Op grond van artikel 1.60 van de Wko moet de houder van een kindercentrum de oudercommissie in ieder geval in de gelegenheid stellen advies uit te brengen over de daarin genoemde onderwerpen, waaronder de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 1.50, eerste lid, in het bijzonder het pedagogisch beleid dat wordt gevoerd. Voor peuterspeelzalen is in artikel 2.17, eerste lid, vastgelegd dat de oudercommissie in de gelegenheid wordt gesteld advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 2.6, eerste lid, in het bijzonder het pedagogisch beleid dat wordt gevoerd. In artikel 4, derde lid, onder b, van het onderhavige besluit wordt echter een strengere eis gehanteerd door te stellen dat organisaties die deelnemen aan het experiment een document dienen te overleggen waaruit blijkt dat de oudercommissie of bij het ontbreken daarvan de ouders van het kindercentrum of de peuterspeelzaal in meerderheid instemmen met deelname aan het experiment.
Gedurende de looptijd van het experiment blijven de desbetreffende kindercentra en peuterspeelzalen onder het reguliere toezichtregime van de GGD vallen. De GGD toetst hierbij of is voldaan aan de in de Wko gestelde eisen voor de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk en verder toetst de GGD of de desbetreffende kindercentra en peuterspeelzalen zich houden aan de verplichtingen uit hoofde van dit besluit en de voorwaarden opgenomen in de op grond van dit besluit gebaseerde beschikkingen. De GGD toetst bijvoorbeeld of de beroepskracht beschikt over een diploma of certificaat waaruit blijkt dat hij het Duits, Engels of Frans beheerst op niveau B2 voor wat betreft de deelvaardigheden, gesprekken voeren, lezen, luisteren en spreken. Ten aanzien van de kwaliteitseis, bedoeld in artikel 1.55, eerste lid, respectievelijk artikel 2.12, eerste lid, waarvan de minister bij beschikking heeft bepaald dat er van afgeweken mag worden en op welke wijze in het kader van dit experiment, geldt dat de GGD deze eis toetst conform hetgeen is beschreven in het aangepaste pedagogisch beleidsplan en de beschikking op grond waarvan het kindercentrum of de peuterspeelzaal mag deelnemen aan het experiment. Indien de GGD constateert dat een deelnemend kindercentrum of een deelnemende peuterspeelzaal de verplichtingen die op grond van de Wko gelden voor de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk of de verplichtingen uit hoofde van dit besluit of de daarop gebaseerde beschikking niet naleeft, informeert de GGD de minister hierover. Het is aan de minister om te bepalen of, en zo ja, welke consequenties dit heeft voor de deelname aan het experiment. In het besluit is geen grondslag opgenomen voor gemeenten om te handhaven wanneer kindercentra of peuterspeelzalen niet voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van dit besluit of de voorwaarden in de op grond van dit besluit te baseren beschikking.
Het experiment wordt gedurende de looptijd begeleid door een begeleidingscommissie, die tot taak heeft de effecten van meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk op de taalontwikkeling van kinderen in de leeftijd van nul tot vier jaar te monitoren, het experiment te begeleiden en een evaluatieonderzoek uit te voeren. Op die manier wordt inzicht verkregen in de gevolgen van het aanbieden van meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk aan kinderen van nul tot vier jaar. Door middel van vragenlijsten aan ouders wordt geprobeerd inzicht te krijgen in de uitstroom van de meertalige dagopvang dan wel meertalig peuterspeelzaalwerk naar het basisonderwijs (onderwijs waar wel relatief vroeg en/of relatief veel aandacht wordt besteed aan het leren van een tweede taal of niet). Ook kan het onderzoeksteam vragen uitzetten bij kinderdagverblijven naar hun contacten met basisscholen en BSO’s op het gebied van meertalige dagopvang. Met de wijziging van de Wko in verband met de herijking en harmonisatie van enige kwaliteitseisen voor kindercentra en peuterspeelzalen, de innovatie van die kwaliteitseisen en het aanpassen van enige eisen aan de kwaliteit van voorschoolse educatie (Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang)8 wordt meer nadruk gelegd op de doorlopende ontwikkeling van kinderen. Kinderopvangcentra moeten in hun pedagogisch beleidsplan opnemen hoe zij de informatieoverdracht naar de basisscholen willen organiseren voor kinderen. Ook de Taskforce samenwerking onderwijs en kinderopvang adviseert om structurele samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang na te streven. Deze ontwikkelingen kunnen ertoe bijdragen dat kinderopvang en onderwijs ook sneller contact hebben over meertalige opvang.
Via een aanbestedingsprocedure zal worden bepaald welke organisatie de begeleidingscommissie wordt.
In het evaluatieonderzoek van de begeleidingscommissie zullen onder meer de onderstaande onderzoeksvragen aan bod komen:
• Hoe biedt de deelnemer aan het experiment meertalige dagopvang of meertalig peuterspeelzaalwerk aan? In het bijzonder hoe geeft de deelnemer invulling aan het maximumpercentage van vijftig procent en hoe zet de houder beroepskrachten in die de Duitse, Engelse of Franse taal spreken? Hoe ziet de groep kinderen eruit die deelneemt aan het experiment (is er bijvoorbeeld sprake van horizontale of verticale groepen en welke taal spreekt het kind in de thuissituatie?)?
• Zijn er zichtbare gevolgen van meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk op de taalverwerving van jonge kinderen in de Nederlandse taal en in de Duitse, Engelse of Franse taal wat betreft mondelinge communicatie, woordenschat en zinstructuur?
• Wat zijn de effecten in de wijze van aanbieden van meertalige dagopvang of meertalig peuterspeelzaalwerk, dat wil zeggen vijftig procent of een lager percentage, op de taalverwerving van jonge kinderen in de Nederlandse taal en in de Duitse, Engelse of Franse taal wat betreft mondelinge communicatie, woordenschat en zinstructuur?
• Zijn er verschillen zichtbaar tussen de deelnemers aan het experiment en de groepen kinderen die bij de deelnemers worden opgevangen voor wat betreft de gevolgen die meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk hebben? Wat is een mogelijke verklaring voor eventuele positieve of negatieve effecten?
• Indien van toepassing, is er verschil in effecten zichtbaar tussen het aanbieden van meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk aan Nederlandstalige kinderen of aan anderstalige kinderen? Zo ja, wat is het verschil en wat is een mogelijke verklaring daarvoor?
• Indien van toepassing, als er deelnemers aan het experiment zijn waar kinderen worden opgevangen met (een risico op) een taalachterstand, wat is dan het gevolg van meertalige opvang?
• Wat zijn de attitudes van de opgevangen kinderen, ouders, beroepskrachten, houders en bestuurders ten aanzien van meertalige opvang?
• Hoe variëren de antwoorden op bovenstaande vragen als functie van het aantal uren dagopvang of peuterspeelzaalwerk dat een kind krijgt?
De minister zal zes maanden voor de beëindiging van dit experiment een verslag over de doeltreffendheid en de effecten daarvan evenals een standpunt inzake de voorzetting van de desbetreffende regeling, anders dan als experiment, aan de Eerste en Tweede Kamer zenden, overeenkomstig artikel 1.88 en artikel 2.30 van de Wko. De regering kan besluiten, op grond van de evaluatie, om al dan niet regels aan te passen. Indien wordt besloten tot aanpassing van de regelgeving kan de minister besluiten de termijn waarvoor binnen het experiment ruimte wordt gegeven te verlengen tot de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving, waarbij op grond van artikel 1.87, vierde lid, en artikel 2.29, derde lid, van de Wko voor de verlenging een maximumtermijn van twee jaar geldt. Indien wordt besloten dat de regelgeving niet wordt aangepast, dienen de kindercentra en peuterspeelzalen de regels inzake de kwaliteit van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk waarvoor tijdelijk een uitzondering gold, weer na te leven.
Het deelnemende kindercentrum of de deelnemende peuterspeelzaal ontvangt geen extra financiële middelen van het Rijk voor deelname aan het experiment. De kosten voor het Rijk die zijn verbonden aan de invoering van de mogelijkheid om meertalige dagopvang of meertalig peuterspeelzaalwerk aan te bieden zijn verwaarloosbaar. De kindercentra en peuterspeelzalen die zullen deelnemen aan het experiment zullen naar verwachting extra kosten maken. Het betreft in ieder geval eenmalige kosten voor deelname aan het experiment. Houders zullen bij een aanvraag tot deelname een aangepast pedagogisch beleidsplan moeten overleggen waaruit onder meer blijkt hoe verantwoorde dagopvang of verantwoord peuterspeelzaalwerk kan worden geleverd ingeval van meertaligheid. Verder moet het aangepaste pedagogisch beleidsplan een rooster, een communicatiestrategie richting ouders en een plan voor participatie in meertalige netwerken bevatten. Tot slot moet er een document worden overgelegd waaruit de instemming blijkt van de oudercommissie (of bij het ontbreken daarvan van de meerderheid van de ouders) met deelname aan het experiment. De kosten die hiermee gemoeid zijn, zullen beperkt zijn. Voor alle documenten die overgelegd moeten worden, geldt dat deze documenten vormvrij zijn. Dat betekent dat houders dus vrij zijn in het opstellen van deze stukken en dus zelf de omvang ervan bepalen. De houders kunnen de doorgaans eenmalige kosten die gepaard gaan met deelname aan het experiment verdisconteren in de uurprijs. Echter, vanwege het eenmalige karakter ligt doorrekening niet voor de hand. De verwachting is dat houders ingeval van deelname aan het experiment beroepskrachten zullen werven die over het vereiste taalniveau beschikken. Naar verwachting worden houders dus niet geconfronteerd met doorgaans eenmalige opleidingskosten en kosten voor het afleggen van een taalexamen.
De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. De regering streeft er naar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. Het onderhavige besluit heeft gevolgen voor de regeldruk van bedrijven en werknemers in de kinderopvangsector die mogen deelnemen aan het experiment. Het besluit heeft geen gevolgen voor burgers (ouders/verzorgers). Uitgangspunt is dat de administratieve lasten voor de deelnemende kindercentra en peuterspeelzalen zo beperkt mogelijk worden gehouden. Dit gebeurt bijvoorbeeld door een standaardaanvraagformulier. De kindercentra en peuterspeelzalen die deelnemen aan het experiment verplichten zich informatie te verstrekken in het kader van het onderzoek naar de effecten van het experiment. Van de deelnemers wordt ook verwacht dat ze deelnemen aan bijeenkomsten van de deelnemers aan het experiment waarbij het uitwisselen van ervaringen en het leren van elkaar centraal staat. Ingeval van deelname aan het experiment zal de instelling moeten beschikken over personeel dat over het vereiste taalniveau beschikt. Een kindercentrum of peuterspeelzaal moet in dat geval een certificaat in de administratie opnemen waaruit het taalniveau van de beroepskracht blijkt, maar bij de aanname van personeel zijn houders ook nu al gehouden om bijvoorbeeld documenten in de administratie op te nemen waaruit blijkt dat de beroepskracht over het vereiste opleidingsniveau beschikt. Bij een deelname van 20 kindercentra en peuterspeelzalen wordt de totale regeldruk ingeschat op € 3.350,–.
Onderhavig besluit is in nauw overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en GGD GHOR Nederland (GGD GHOR) tot stand gekomen. VNG, GGD GHOR, de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) zijn gevraagd om advies uit te brengen over dit besluit.
DUO acht het besluit uitvoerbaar en haalbaar.
VNG en GGD GHOR hebben gezamenlijk advies uitgebracht. Zij zijn positief over de nauwe betrokkenheid bij de totstandkoming van dit besluit en zij onderschrijven dat meertalige kinderopvang in een meer en meer internationale samenleving een logische ontwikkeling lijkt. VNG en GGD GHOR hebben een paar aandachtspunten meegegeven. Zij zouden graag in de tekst van het besluit, en niet alleen in de nota van toelichting, verduidelijkt willen zien dat de deelnemers gedurende het experiment onder het reguliere toezicht van de GGD vallen. Uit artikel 1.87, eerste lid en artikel 2.29, eerste lid, blijkt dat tijdens het experiment niet kan worden afgeweken van de regels van afdeling 4, paragrafen 1 en 2, van hoofdstuk 1, en afdeling 3 van hoofdstuk 2, die zien op handhaving. Het is derhalve niet nodig expliciet in de tekst van het besluit op te nemen dat deelnemers gedurende het experiment onder het reguliere toezicht van de GGD vallen. De artikelen 1.87, eerste lid, en 2.29, eerste lid, van de Wko bepalen dat er bij experimenten regels gesteld kunnen worden over het toezicht op de naleving van de regels die in het kader van het experiment worden gesteld omtrent de kwaliteit van de aan te wijzen vormen van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Vanwege de ontvangen adviezen is het toezicht op de naleving van het onderhavige besluit in een apart artikel geregeld. In het artikel is tevens de informatieverstrekking aan de minister geregeld.
VNG en GGD GHOR merken op dat, nu er in het experiment wordt gekozen voor een maximumpercentage van vijftig procent meertaligheid, er geen aansluiting is bij de ontwikkelingen in het onderwijs waar is gekozen voor een aanbod van vijftien procent. Er wordt uitgegaan van het aantal uren dat de houder van een kindercentrum respectievelijk peuterspeelzaal aanbiedt en niet van het aantal contracturen van het kind zodat het mogelijk is dat kinderen 100% meertalige dagopvang respectievelijk meertalig peuterspeelzaalwerk ontvangen. Voor wat betreft toezicht en handhaving zouden VNG en GGD GHOR graag zien dat er een bewaarplicht komt voor documenten zoals aanwezigheidsregistraties en roosters. Verder geven zij aan dat de kwaliteit van het vijftig procent beleid niet of nauwelijks is te toetsen, omdat houders slechts de plicht hebben het beleid ten aanzien van meertaligheid te beschrijven. Zij adviseren om de vijftig procent norm in relatie tot de openingstijd nader te concretiseren in het besluit. Naar aanleiding van de opmerkingen over het gekozen maximumpercentage van vijftig procent is in paragraaf 1.4 van het algemeen deel van de nota van toelichting uitgelegd waarom is gekozen voor dit maximumpercentage. Meertaligheid richt zich inderdaad tot houders van kindercentra en peuterspeelzalen. De kans dat houders slechts enkele dagen meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk verzorgen, wordt klein geacht. Houders willen immers niet alleen de kinderen bereiken die bijvoorbeeld op maandag en dinsdag worden opgevangen, maar ook de kinderen die op andere dagen van de week komen. Overigens is het percentage van vijftig procent een maximumpercentage. Houders kunnen ook voor een lager percentage kiezen. Voor deelname aan het experiment moeten houders een aangepast pedagogisch beleidsplan en ook roosters overhandigen om de toezichthouder in staat te stellen te controleren of de houder zich houdt aan zijn eigen werkwijze. Het is aan de toezichthouder te beoordelen of er verantwoorde kinderopvang respectievelijk verantwoord peuterspeelzaalwerk wordt geboden en niet om te beoordelen of de gekozen methode van de houder om meertaligheid aan te bieden verantwoord is. Laatstgenoemde beoordeling vindt immers plaats bij de beoordeling voor de deelname aan het experiment. In het aangepaste pedagogisch beleidsplan moeten houders ook beschrijven op welke wijze verantwoorde kinderopvang respectievelijk verantwoord peuterspeelzaalwerk wordt gewaarborgd ingeval van meertaligheid. Om het belang van meertaligheid in relatie tot verantwoorde kinderopvang respectievelijk verantwoord peuterspeelzaalwerk te onderstrepen is de toelichting op artikel 4, derde lid, onder a, van dit besluit aangepast. Verder is de beschrijving van het doel van het experiment in paragraaf 2 van het algemeen deel van de nota van toelichting aangepast. Bij de uiteindelijke afweging of meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk wettelijk mogelijk moeten worden gemaakt zal niet alleen gekeken worden naar de effecten van meertalige dagopvang en meertalig peuterspeelzaalwerk op de verwerving van het Nederlands, maar zullen ook andere overwegingen worden betrokken. Zo zal bijvoorbeeld ook gekeken worden naar de effecten van meertalige dagopvang respectievelijk meertalig peuterspeelzaalwerk op de emotionele veiligheid van kinderen.
VNG en GGD GHOR adviseren om VVE-groepen uit te sluiten van deelname aan het experiment. Net als in het onderwijs mogen ook in dit experiment VVE-groepen deelnemen, met als voorbehoud dat de meertalige dagopvang respectievelijk het meertalige peuterspeelzaalwerk niet mag plaatsvinden gedurende de tijd die besteed wordt aan VVE. VNG en GGD GHOR geven aan dat een toezichthouder niet kan beoordelen of een certificaat/diploma volstaat wanneer op dit document niet duidelijk het taalniveau staat vermeld. De toezichthouder heeft geen inhoudelijke kennis over hoe de certificaten/diploma’s gerelateerd zijn aan een taalniveau. VNG en GGD GHOR verwachten voorts een probleem bij certificaten/diploma’s die buiten de Europese Unie zijn afgegeven, omdat op deze documenten geen verwijzing staat naar het Europees Referentiekader voor Talen. In reactie hierop wordt aangegeven dat van de toezichthouder geen inhoudelijke kennis van het Duits, Engels of Frans wordt verwacht. Wanneer er certificaten/diploma’s aan de toezichthouder worden overhandigd waaruit niet evident blijkt wat het taalniveau van de beroepskracht is, is het aan de houder van het kindercentrum respectievelijk de peuterspeelzaal om aannemelijk te maken dat de beroepskracht wel over het juiste taalniveau beschikt. Dit geldt ook ingeval van certificaten/diploma’s die buiten de EU zijn afgegeven.
Ten aanzien van artikel 7 over de verplichtingen tijdens deelname vragen VNG en GGD GHOR zich onder meer af wie beoordeelt of een deelnemer nog voldoet om deel te kunnen blijven nemen aan het experiment en of houders de uitkomsten van inspectiebezoeken moeten delen met de minister. Mede naar aanleiding van deze vragen is in het besluit een apart artikel opgenomen over toezicht en informatieverstrekking. De toezichthouder zal er op toezien dat de deelnemende kindercentra en peuterspeelzalen de verplichtingen uit hoofde van dit besluit naleven. Wanneer dat niet het geval is, informeert de toezichthouder de minister hierover. Het is aan de minister om te beoordelen wat dit voor gevolgen heeft voor de desbetreffende deelnemer.
IvhO herkent het fenomeen van het aanbieden van een andere taal aan jonge kinderen vanuit haar toezicht op het primair onderwijs. IvhO erkent het belang om, waar dat kan, aan te sluiten bij maatschappelijk (en economische) ontwikkelingen. IvhO is geïnteresseerd in de achtergronden van het direct overgaan tot een pilot met de mogelijkheid om maximaal vijftig procent van de opvang anderstalig aan te bieden en vraagt zich af of er voldoende waarborg is dat houders van kindercentra en peuterspeelzalen de meertalige opvang zo kunnen verzorgen dat de emotionele veiligheid van kinderen is geborgd. Voor een reactie op deze opmerking wordt verwezen naar hetgeen hierover bij de reactie op het advies van VNG en GGD GHOR is opgemerkt.
Ten aanzien van artikel 9 van het voorgelegde conceptbesluit mist IvhO op enkele aspecten de uitwerking van dit artikel. IvhO geeft aan dat het onduidelijk is op welk moment de minister redenen aanwezig acht om de deelname aan het experiment te beëindigen en welke tekortkoming in de naleving grond voor beëindiging van het experiment kan zijn. Zoals hiervoor bij de reactie op het advies van VNG en GGD GHOR is aangegeven, is in het besluit verduidelijkt dat de toezichthouder de minister informeert indien deelnemende kindercentra of peuterspeelzalen de verplichtingen uit hoofde van dit besluit of uit hoofde van de Wko niet naleven. De minister beslist vervolgens wat dit voor een gevolgen heeft. Het is op voorhand niet aan te geven wanneer de minister redenen aanwezig acht om deelname aan het experiment te beëindigen of welke tekortkoming in de naleving van de Wko of het besluit leidt tot beëindiging van deelname aan het experiment.
Het onderhavige besluit heeft voor internetconsultatie opengestaan van 22 september 2016 tot en met 3 november 2016. De internetconsultatie heeft geleid tot dertien inhoudelijke reacties afkomstig van burgers, houders van kindercentra, Vluchtelingen Steunpunt Vianen, onderzoekers van het Centre for Language Studies van de Radboud Universiteit en de gemeente en GGD Amsterdam.
De houders van de kindercentra die hebben gereageerd zijn verheugd over het voornemen van het experiment en geven aan dat zij willen deelnemen. In artikel 5 van het besluit is bepaald dat de mogelijkheid tot het indienen van aanvragen om deel te nemen aan het experiment slechts bestaat gedurende het aanvraagtijdvlak dat in de Staatscourant bekend wordt gemaakt. Dat zal zijn nadat dit besluit is gepubliceerd en in werking is getreden.
Uit een aantal reacties blijkt dat men het betreurt dat in het experiment geen rekening wordt gehouden met de thuistalen van kinderen en dat het experiment is beperkt tot de talen Duits, Engels en Frans. Met de keuze voor Duits, Engels en Frans wordt aangesloten bij de ontwikkelingen in het primair onderwijs, in het bijzonder de op 1 januari 2016 in werking getreden wet van 30 september 2015 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met het regelen van de mogelijkheid een deel van het onderwijs te geven in de Engelse, Duitse of Franse taal (Stb. 2015, 359). In het onderwijs is gekozen voor Engels, omdat Engels de taal is die doorgaans als gemeenschappelijk communicatiemiddel wordt gebruikt tussen mensen met verschillende moedertalen en dus cruciaal is voor onze contacten met anderstaligen. Naast het Engels zijn Duits en Frans de talen die gesproken worden in onze buurlanden. Kennis van deze talen geeft voordelen voor wat betreft studiemogelijkheden en werkgelegenheid over onze landsgrenzen heen. Tot slot zijn het talen die onze voornaamste handelspartners spreken. Om deze redenen zijn Duits, Engels en Frans ook de enige vreemde talen die in het primair onderwijs wettelijk zijn toegestaan als vak9.
In een reactie werd opgemerkt dat de duur van het experiment te kort is. De termijn van drie jaar wordt voldoende geacht om uitspraak te kunnen doen over de gevolgen van meertalige dagopvang respectievelijk meertalig peuterspeelzaalwerk op de Nederlandse taal en om te bezien of de mogelijkheid van meertalige dagopvang respectievelijk meertalig peuterspeelzaalwerk breed kan worden ingevoerd. Daarbij komt dat het wettelijk in ieder geval niet is toegestaan om het experiment langer dan vier jaar te laten duren.
De gemeente en GGD Amsterdam hebben punten onder de aandacht gebracht die raken aan de punten van VNG, GGD GHOR en IvhO. Deze punten zijn reeds behandeld bij de bespreking van de adviezen van laatstgenoemde partijen. Verder wordt verwezen naar de reactie op de uitvoeringstoetsen van VNG en GGD GHOR bij de wijziging van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen in verband met het stellen van regels voor de opleidingseisen waaraan een beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang voldoet (Stcrt. 2016, 44097).
Dit besluit is op 23 december 2016 bij de Eerste en Tweede Kamer voorgehangen. Er is geen inbreng geleverd.
Dit artikel bevat de begripsbepalingen voor dit besluit en de daarop berustende bepalingen. Bij de begripsbepaling «dagopvang» is aangesloten bij de definitie zoals deze in lagere regelgeving voorkomt (onder meer in het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en het Besluit kinderopvangtoeslag). De begripsbepalingen «meertalige dagopvang» en «meertalig peuterspeelzaalwerk» zijn afgeleid van de definitie van meertalige buitenschoolse opvang die met de Wet van 21 november 2015 tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de mogelijkheid te komen tot meertalige buitenschoolse opvang (Stb. 2015, 452) is ingevoerd.
De artikelen 1.87, eerste lid, en 2.29, eerste lid, bepalen dat bij algemene maatregel van bestuur ten behoeve van experimenten die tot doel hebben de totstandkoming van innovatieve kinderopvang respectievelijk innovatief peuterspeelzaalwerk mogelijk te maken, vormen van kinderopvang respectievelijk peuterspeelzaalwerk kunnen worden aangewezen en regels kunnen worden gesteld over (onder meer) de kwaliteit en de duur van de aan te wijzen experimentele vormen van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Bij die regels kan worden afgeweken van de artikelen 1.55 en 2.12, die zien op de voertaal in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk.
In paragraaf 3.3 wordt een toelichting gegeven op de voorwaarden waaraan het kindercentrum of de peuterspeelzaal moet voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor deelname aan het experiment. Op dit punt wordt nog nader ingegaan op de voorwaarde bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder b, van dit besluit. Op grond van de artikelen 1.60, eerste lid, onder a, en 2.17, eerste lid, onder a, van de Wko stelt de houder van een kindercentrum of een peuterspeelzaal de oudercommissie in ieder geval in de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 1.50, eerste lid, respectievelijk artikel 2.6, eerste lid. Het aanbieden van meertalige dagopvang of meertalig peuterspeelzaalwerk is onderdeel van het pedagogisch beleid bedoeld in de artikelen 1.50, eerste lid, en 2.6, eerste lid. De houder die deelneemt aan het experiment dient het aanbieden van meertalige dagopvang dan wel meertalig peuterspeelzaalwerk derhalve ook te beschrijven in het, aangepaste, pedagogisch beleidsplan (bedoeld in de artikelen 5 en 20 van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en de artikelen 7 en 20 van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012). Artikel 4, tweede lid, onder a, van het onderhavige besluit bepaalt dat expliciet uit het pedagogisch beleidsplan moet blijken op welke wijze verantwoorde kinderopvang respectievelijk verantwoord peuterspeelzaalwerk wordt gewaarborgd, ondanks afwijking van artikel 1.55, eerste lid, respectievelijk artikel 2.12, eerste lid, van de wet. Onder verantwoorde kinderopvang respectievelijke verantwoord peuterspeelzaalwerk wordt op grond van de artikelen 1.49, eerste lid en 2.5 van de Wko verstaan opvang die bijdraagt dan wel peuterspeelzaalwerk dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.
Op grond van de artikelen 1.60, eerste lid, onder a, juncto artikel 1.50, eerste lid, respectievelijk artikel 2.17, eerste lid, onder a, juncto artikel 2.6, eerste lid, dient de oudercommissie in de gelegenheid gesteld te worden om advies uit te brengen over een voorgenomen besluit met betrekking tot de deelname aan dit experiment. Artikel 4, tweede lid, onder b, van het onderhavige besluit bevat echter een zwaardere eis dan het adviesrecht en bepaalt dat bij de aanvraag een document moet worden gevoegd waaruit blijkt dat de oudercommissie of bij het ontbreken daarvan de ouders van het kindercentrum of de peuterspeelzaal instemmen met deelname aan het experiment. Op grond van de artikelen 1.59, vierde lid en 2.16, vierde lid, van de Wko beslist de oudercommissie bij meerderheid van stemmen. In artikel 4, derde lid, onder b, van dit besluit is opgenomen dat in het geval van het ontbreken van een oudercommissie de ouders ook bij meerderheid stemmen.
Om in aanmerking te kunnen komen voor deelname aan het experiment, dient het kindercentrum of de peuterspeelzaal een aanvraag in bij Onze Minister. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Op het aanvraagformulier zal in ieder geval een verklaring tot bereidheid om deel te nemen aan onderzoeken in het kader van het experiment worden opgenomen. Het aanvraagtijdvak zal vooraf bij ministeriële regeling bekend worden gemaakt. De aanvraag gaat vergezeld van de verschillende documenten die in artikel 4 genoemd worden. Een kopie van een certificaat of diploma van de beroepskracht hoeft nog niet bij de aanvraag verstrekt te worden, aangezien het kindercentrum of de peuterspeelzaal op het moment van de aanvraag mogelijk nog niet beschikt over een gekwalificeerde beroepskracht. De kopie mag nog tot het moment waarop het experiment aanvangt worden ingeleverd.
Het beschikken over deze kopie is een voorwaarde voor deelname aan het experiment. Als het kindercentrum of de peuterspeelzaal niet over deze kopie blijkt te beschikken, dan is dat een reden tot beëindiging van de deelname van het experiment (zie artikel 9).
Wanneer een aanvraag is ontvangen, wordt bekeken of alle in artikel 4 genoemde documenten zijn toegevoegd en of deze compleet zijn. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de selectieprocedure. Daarbij kan worden bepaald in welke volgorde aanvragers in aanmerking komen voor deelname, als er meer aanvragers in aanmerking komen dan er kunnen deelnemen aan het experiment. De minister beslist binnen 10 weken na afloop van het bij ministeriële regeling vast te stellen aanvraagtijdvak op de aanvragen. Er kunnen maximaal vijftien kindercentra en maximaal vijf peuterspeelzalen deelnemen aan het experiment. Indien er minder dan vijftien kindercentra maar meer dan vijf peuterspeelzalen dan wel omgekeerd in aanmerking komen voor deelname, kan de verhouding deelnemende kindercentra en peuterspeelzalen worden aangepast met dien verstande dat het totaal aantal deelnemers niet meer dan twintig bedraagt.
Deelnemers aan het experiment zijn verplicht ook gedurende het experiment te voldoen aan de bij de voorwaarden, bedoeld in artikel 4, tweede lid. Het is van belang dat de minister onverwijld wordt geïnformeerd wanneer zich de situatie voordoet dat niet meer aan de daarin genoemde eisen wordt voldaan. Tevens moeten andere omstandigheden worden gemeld die relevant zijn of kunnen zijn in het kader van het experiment.
Naast de in artikel 7, eerste en tweede lid, opgenomen informatieverplichting van kindercentra en peuterspeelzalen, is het ook noodzakelijk dat zij informatie leveren ten behoeve van de monitoring (tijdens de looptijd van het experiment) en ten behoeve van de evaluatie. In paragraaf 3.9 wordt hier nader op ingegaan. Om de gevolgen van deelname aan dit experiment te kunnen onderzoeken, is het noodzakelijk om informatie te krijgen van ouders en personeel. Van kindercentra en peuterspeelzalen wordt verwacht dat zij actief bijdragen aan kennisuitwisseling door deelname aan bijeenkomsten met andere deelnemers aan het experiment. Ook wordt verwacht dat zij meewerken aan onderzoeken gericht op het verschaffen van inlichtingen aan de minister over de doelstellingen van het experiment.
Uit artikel 1.87, eerste lid en artikel 2.29, eerste lid, blijkt dat tijdens het experiment niet kan worden afgeweken van de regels van afdeling 4, paragrafen 1 en 2, van hoofdstuk 1, en afdeling 3 van hoofdstuk 2, die zien op handhaving. Deelnemers vallen gedurende het experiment derhalve onder het reguliere toezicht. Op grond van de artikelen 1.87, eerste lid, onder b, en 2.29, eerste lid, onder b, van de Wko kunnen er bij experimenten regels gesteld worden over het toezicht op de naleving van de regels die in het kader van het experiment worden gesteld omtrent de kwaliteit van de aan te wijzen vormen van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Het eerste lid van het onderhavige artikel 8 bepaalt dat de toezichthouder bij de deelnemende kindercentra of peuterspeelzalen in het kader van de onderzoeken bedoeld in artikel 1.62 respectievelijk artikel 2.20 van de wet onderzoekt of de exploitatie in overeenstemming is met de verplichtingen uit hoofde van dit besluit en de voorwaarden opgenomen in de op grond van dit besluit gebaseerde beschikking. Op grond van artikel 8, tweede lid, informeert de toezichthouder vervolgens de minister wanneer blijkt dat een deelnemende peuterspeelzaal of een deelnemend kindercentrum de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59 respectievelijk de artikelen 2.4, eerste lid, en 2.5 tot en met 2.16 van de wet of de verplichtingen uit hoofde van dit besluit niet naleeft dan wel niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden opgenomen in de op grond van dit besluit gebaseerde beschikking. De informatie kan voor de minister aanleiding vormen om op grond van artikel 9 van het onderhavige besluit de deelname van het kindercentrum of de peuterspeelzaal aan het experiment te beëindigen.
Wanneer een peuterspeelzaal of kindercentrum deelneemt aan het onderhavige experiment, maar de verplichtingen uit de wet of van dit besluit niet naleeft of niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden die in de beschikking zijn opgenomen, kan de minister de deelname van het kindercentrum of de peuterspeelzaal aan het experiment beëindigen. Indien de minister hiertoe besluit, moet bezien worden op welke termijn en onder welke voorwaarden die beëindiging gerealiseerd kan worden. Daarbij dient uiteraard rekening gehouden te worden met de belangen van de kinderen, de ouders en het personeel. De reguliere instrumenten van de GGD dan wel de gemeente worden in een dergelijke situatie ook gehanteerd.
Op grond van de artikelen 1.87, eerste lid, en 2.29, eerste lid, kunnen experimenten ten hoogste vier jaar duren. In paragraaf 3.6 is toegelicht hoe de looptijd van vier jaar en de procedure omtrent het zenden van een verslag aan de Kamers over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment, wordt vormgegeven.
Bij ministeriële regeling kan het experiment eerder worden beëindigd als de voorlopige resultaten van het experiment daartoe aanleiding geven.
Gekozen is voor een looptijd van het experiment van vier jaar. Als in aansluiting daarop gekozen wordt voor een structurele regeling, kan het experiment nog ten hoogste twee jaar worden voortgezet, in afwachting van de invoering van de structurele regeling.
Mocht gedurende de looptijd van het experiment blijken dat het experiment afbreuk doet aan de kwaliteit of toegankelijkheid van de kinderopvang of het peuterspeelzaalwerk, dan kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het experiment voortijdig wordt beëindigd. Ook kan het experiment voortijdig worden beëindigd als er onvoldoende deelnemers zijn. Bij ministeriële regeling wordt bepaald wanneer het aantal deelnemers onvoldoende is.
Op grond van de artikelen 1.87, eerste lid, en 2.29, eerste lid, van de Wko kan het experiment ten hoogste vier jaar duren. Op grond van de artikelen 1.87, vierde lid en 2.29, derde lid, is een verlenging van ten hoogste twee jaar mogelijk indien een structurele regeling wordt getroffen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
De wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen die op 21 november 2015 is gepubliceerd (Stb. 2015, 452) is t.a.v. de mogelijkheid om meertalige buitenschoolse opvang aan te bieden op 1 september 2016 in werking getreden (Stb. 2016, 256).
Bij kinderen van 0–4 jaar zijn geen echte leerresultaten meetbaar zoals in het onderwijs (cito toetsen e.d.). Bij jonge kinderen wordt gekeken of de taalontwikkelingen passen bij de leeftijd van het kind.
Tijdens de looptijd van het experiment zullen peuterspeelzalen worden geharmoniseerd tot kindercentra vanwege de wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en enkele andere wetten in verband met de harmonisatie van de regelgeving met betrekking tot kindercentra en peuterspeelzalen (Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk), Kamerstukken II, 2016/17, 34 596, nr. 2. De deelnemende peuterspeelzalen zullen vanaf de inwerkingtreding van die wetswijziging als kindercentrum deelnemen aan het experiment.
Kamerstukken II 2014/15, 34 031, nr. 3, p. 2–3, nota van toelichting bij het Besluit van 20 juni 2016 tot wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen in verband met het stellen van regels voor de opleidingseisen waaraan een beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang voldoet en het Besluit registers kinderopvang, buitenlandse kinderopvang en peuterspeelzaalwerk in verband met een technische wijziging (Stb. 2016, 250), en Kamerstukken II 2015/16, 31 322, nr. 299.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-249.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.