TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Met de Wet van 21 november 2015 tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang
en peuterspeelzaalwerk en de mogelijkheid te komen tot meertalige buitenschoolse opvang
(Stb. 2015, 452) is meertalige buitenschoolse opvang mogelijk gemaakt voor kinderen in de leeftijd
van het primair onderwijs. In artikel 1.50, tweede lid, onderdeel i, van de Wet kinderopvang
en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko) en artikel 3a, tweede lid, van het
Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen is bepaald dat bij ministeriële
regeling nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de opleidingseisen
van beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang.
2. Opleidingseisen
De opleidingseisen van beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang vallen uiteen
in beroepskwalificatie-eisen en taaleisen. De onderhavige regeling bepaalt dat voor
de beroepskwalificatie-eisen van beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang
wordt aangesloten bij de eisen die gelden voor reguliere beroepskrachten middels verwijzing
naar de meest recente CAO kinderopvang.
De taaleisen zijn in de regeling zelf opgenomen. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten
bij de handleiding kwaliteit vroeg vreemdetalenonderwijs (vvto) Engels1, die is ontwikkeld door het Europees platform ten behoeve van vvto Engels in het
primair onderwijs. De onderhavige regeling bepaalt dat een beroepskracht meertalige
buitenschoolse opvang beschikt over een certificaat of een diploma waaruit blijkt
dat hij of zij kennis heeft van het Duits, Engels of Frans op ten minste niveau B2
voor de deelvaardigheden gesprekken voeren, lezen, luisteren en spreken. Niveau B2
is een niveaubepaling van het Europees Referentiekader voor Talen (dit is een vergelijkingsinstrument
om taalniveaus te kunnen duiden). Certificaten afgegeven door instituten als het Goethe
Institut, DELF Scolaire en Cambridge ESOL zijn in ieder geval erkende certificaten
op grond waarvan houders erop mogen vertrouwen dat de beroepskracht meertalige buitenschoolse
opvang over het vereiste taalniveau beschikt. Op certificaten van het Goethe Insitut
en DELF Scolaire staat het taalniveau expliciet vermeld. Bij certificaten van Cambridge
ESOL is dat niet altijd het geval, maar de certificaten vermelden wel altijd een score
en via de website van de instelling zijn tabellen beschikbaar om de score relatief
eenvoudig om te zetten naar taalniveau. Afgezien van voornoemde certificaten kan het
taalniveau ook (indirect) blijken uit een diploma van een gevolgde opleiding, bijvoorbeeld
een diploma voor de hbo-opleiding leraar Engels. Indien het taalniveau niet direct
uit het certificaat of diploma van de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang
kan worden afgeleid, is het van belang dat het taalniveau voldoende aannemelijk wordt
gemaakt, bijvoorbeeld door een begeleidende verklaring van de school waarin het niveau
van de taal voor de verschillende deelvaardigheden wordt weergegeven.
Tot slot bepaalt onderhavige regeling dat, indien van toepassing, het pedagogisch
beleidsplan een beschrijving bevat van de wijze waarop meertalige buitenschoolse opvang
in het kindercentrum wordt vormgegeven. De Wko verstaat onder meertalige buitenschoolse
opvang buitenschoolse opvang die voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd
van een kindercentrum per jaar in de Engelse, Duitse of Franse taal wordt verzorgd.
Het pedagogisch beleidsplan beschrijft hoe het kindercentrum ervoor zorgt dat de opvang
in ieder geval voor vijftig procent van de openingstijd per jaar in de Nederlandse
taal (dan wel de Friese taal of een streektaal die in levend gebruik is) wordt verzorgd
en hoe en voor welk percentage van de openingstijd de opvang in het Duits, Engels
of Frans wordt verzorgd. Het pedagogisch beleidsplan beschrijft hoe de meertaligheid
praktisch wordt vormgegeven, zowel wanneer er meerdere beroepskrachten op de groep
staan als wanneer dat niet het geval is, bijvoorbeeld aan de randen van de dag of
tijdens pauzes of indien sprake is van een basisgroep met een beperkt aantal kinderen.
Doordat het beleid met betrekking tot meertaligheid in de buitenschoolse opvang onderdeel
uitmaakt van het pedagogisch beleid kan op grond van artikel 1.60, eerste lid, onder
a, de oudercommissie advies uitbrengen over elk voorgenomen besluit dat betrekking
heeft op het beleid met betrekking tot meertalige buitenschoolse opvang. Op grond
van artikel 1.60, vierde lid, dient de houder van een kindercentrum dan ook ten minste
eenmaal per 12 maanden overleg te voeren met de oudercommissie over de invulling van
het nog te voeren en al gevoerde beleid met betrekking tot meertalige buitenschoolse
opvang.
Het pedagogisch beleidsplan maakt het voor de toezichthouder mogelijk om te controleren
of wordt voldaan aan het vereiste dat de meertalige buitenschoolse opvang voor ten
hoogste vijftig procent van de openingstijd per jaar plaatsvindt. Indien het pedagogisch
beleidsplan de toezichthouder onvoldoende inzage biedt om te beoordelen of aan dit
vereiste wordt voldaan dan is het aan de houder om anderszins aannemelijk te maken
dat de opvang voor ten hoogste vijftig procent van de openingtijd per jaar meertalig
plaatsvindt. De houder kan dit bijvoorbeeld doen aan de hand van roosters en/of aanwezigheidsregistraties.
3. Financiële paragraaf en regeldruk
3.1 Financiën
Een kindercentrum dat buitenschoolse opvang verzorgt is niet verplicht om de opvang
meertalig aan te bieden. De instelling die overgaat tot het aanbieden van meertalige
buitenschoolse opvang ontvangt hiervoor geen extra financiële middelen van het Rijk.
De kosten voor het Rijk die verbonden zijn aan de invoering van de mogelijkheid om
meertalige buitenschoolse opvang aan te bieden zijn verwaarloosbaar. Het kindercentrum
dat meertalige buitenschoolse opvang gaat aanbieden, zal mogelijk extra kosten maken.
Dat zal het geval zijn indien houders beroepskrachten uit hun bestaande personeelsbestand
een opleiding laten volgen zodat zij over het vereiste taalniveau beschikken om ingezet
te kunnen worden als beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang. In dat geval
zullen de kosten bestaan uit kosten voor het volgen van een opleiding inclusief het
afleggen van een taalexamen. De houders kunnen deze doorgaans eenmalige kosten verdisconteren
in de uurprijs. Echter, de verwachting is dat houders beroepskrachten meertalige buitenschoolse
opvang zullen aantrekken en er niet voor kiezen om hun huidige beroepskrachten te
laten omscholen2. Het afleggen van een voorafgaand taalexamen is noodzakelijk, om te kunnen vaststellen
of de beroepskracht de Duitse, Engelse of Franse taal voldoende beheerst. De houder
en/of toezichthouder kan middels inzage van een kopie van het certificaat controleren
of het taalniveau van de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang voldoet.
3.2 Regeldruk
De inhoudelijke nalevingkosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de
kosten die samenhangen met regeldruk. De regering streeft ernaar de regeldruk voor
burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. Het onderhavige besluit heeft
geringe gevolgen voor de regeldruk van bedrijven en werknemers in de kinderopvangsector.
Met de Wet van 21 november 2015 tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang
en peuterspeelzaalwerk en de mogelijkheid te komen tot meertalige buitenschoolse opvang
(Stb. 2015, 452) wordt het mogelijk gemaakt dat buitenschoolse opvang voor kinderen in de leeftijd
van het primair onderwijs meertalig wordt aangeboden. Dit is echter geen verplichting.
Een kindercentrum dat buitenschoolse opvang verzorgt en overgaat tot het aanbieden
van meertalige buitenschoolse opvang dient op grond van artikel 11, tweede lid, onder
a, van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen certificaten
op te nemen in de administratie waaruit het taalniveau blijkt van de beroepskrachten
meertalige buitenschoolse opvang. Verder moet het kindercentrum in het pedagogisch
beleidsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop meertaligheid in de buitenschoolse
opvang wordt vormgegeven.
Nu het geen verplichting is om meertalige buitenschoolse opvang aan te bieden, is
het niet goed mogelijk om in te schatten hoeveel kindercentra die buitenschoolse opvang
verzorgen, over zullen gaan tot het aanbieden van meertalige buitenschoolse opvang.
4. Ontvangen adviezen
De wijzigingen in deze regeling zijn voorbereid in nauw overleg met de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG), GGD GHOR Nederland (GGD GHOR) en de Dienst Uitvoering
Onderwijs (DUO). VNG, GGD GHOR en DUO zijn gevraagd om advies uit te brengen over
deze regeling. DUO acht de wijzigingen uitvoerbaar. De onderhavige regeling brengt
volgens DUO geen noemenswaardige uitvoeringskosten met zich.
VNG en GGD GHOR zien voornamelijk knelpunten bij het toezicht op het hanteren van
het criterium van vijftig procent en bij het beoordelen van het vereiste taalniveau.
VNG geeft aan dat enkel in de toelichting en niet in de regeling zelf staat dat er
maximaal vijftig procent van de opvangtijd een tweede taal gesproken mag worden. Zowel
VNG als GGD GHOR geven aan dat aan de hand van het pedagogisch beleidsplan slechts
de intentie van houders of zij voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd
per jaar meertalige buitenschoolse opvang aanbieden, kan worden getoetst. Roosters
en aanwezigheidsregistraties kunnen inzicht bieden, maar zijn niet verplicht. GGD
GHOR adviseert om de betreffende documenten en de nodige bewaarplicht op te nemen
in artikel 11 van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
Tevens adviseert GGD GHOR een meer concrete toelichting op het criterium van vijftig
procent in relatie tot de openingstijd per jaar en adviseert zij om de uitvoering
van het toezicht op de nieuwe regelgeving te evalueren. Verder is het voor GGD GHOR
niet duidelijk of ook de voorschoolse opvang valt onder de buitenschoolse opvang.
Wat betreft het taalniveau stellen VNG en GGD GHOR voor om een uitputtende lijst met
certificaten en diploma’s samen te stellen. VNG adviseert om toe te lichten waarom
is gekozen voor Engels, Duits en Frans als toegestane talen en GGD GHOR geeft in overweging
om slechts één vreemde taal per kindercentrum toe te staan.
Zowel VNG als GGD GHOR uiten hun zorgen over het borgen van de emotionele veiligheid
van kinderen. Volgens VNG is de emotionele veiligheid van kinderen in het geding als
de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang het Nederlands niet beheerst en
volgens GGD GHOR is de emotionele veiligheid van kinderen in het geding omdat het
criterium van vijftig procent kinderen niet per definitie duidelijkheid geeft. Als
oplossing adviseert GGD GHOR om te verplichten dat iedere beroepskracht één taal spreekt
(One Person One Language).
VNG geeft aan dat de tekst van artikel 4, derde lid, van de regeling niet in overeenstemming
is met de toelichting en het duidelijk moet zijn dat elke beroepskracht meertalige
buitenschoolse opvang (ook een native speaker) over een certificaat of diploma moet
beschikken. GGD GHOR en VNG geven tot slot aan zich zorgen te maken of de toezichthouder
wel in staat is om het taalniveau van de beroepskracht te beoordelen. Voor GGD GHOR
is het onduidelijk of de gestelde taaleis voor niveau B2 geldt voor alle beroepskrachten
in de meertalige opvang en of de anderstalige beroepskrachten ook moeten beschikken
over een niveau B2 voor de Nederlandse taal.
Het criterium van vijftig procent is opgenomen in de definitiebepaling van meertalige
buitenschoolse opvang in de Wko. Ook is in de Wko een definitiebepaling opgenomen
van het begrip buitenschoolse opvang waaruit blijkt dat voorschoolse opvang hier eveneens
onder valt3. Het is aan houders zelf om te bepalen hoe zij meertalige buitenschoolse opvang willen
vormgeven. Daarom zijn er in de regeling/toelichting geen voorbeelden opgenomen. Wel
is voorgeschreven dat houders in hun pedagogisch beleidsplan moeten opnemen hoe zij
meertalige buitenschoolse opvang vormgeven, zodat de toezichthouder dit als uitgangspunt
kan nemen tijdens inspecties. Het is voorts aan de houder van een kindercentrum om
aannemelijk te maken dat hij aan het vereiste van ten hoogste vijftig procent van
de openingstijd voldoet. Dit kan een houder, afgezien van het pedagogisch beleidsplan,
onder meer doen met roosters en aanwezigheidsregistraties. De toelichting is aangepast
om dit te verduidelijken. Een verplichting tot het in de administratie opnemen van
werkroosters en aanwezigheidsregistraties wordt niet opgenomen. Het voorstel om het
toezicht op de nieuwe regelgeving te evalueren wordt niet overgenomen nu het enkel
om de uitvoering van het toezicht gaat. Een uitputtende lijst van diploma’s of certificaten
met betrekking tot het taalniveau is op dit moment niet voor handen. Het is eveneens
aan de houder om door middel van certificaten en diploma’s (en eventuele nadere toelichting
indien het taalniveau niet direct uit de certificaten of diploma’s blijkt) aannemelijk
te maken dat de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang de Duitse, Engelse
of Franse taal op het vereiste niveau en voor de voorgeschreven deelvaardigheden beheerst.
Ook ingeval het gaat om een native speaker. Indien de houder dat niet kan dan kan
hierop gehandhaafd worden. Om toezicht te kunnen uitoefenen is het niet vereist dat
de toezichthouder de talen Duits, Engels en Frans beheerst.
De keuze voor de talen Duits, Engels en Frans is onder meer toegelicht in de nota
van toelichting bij het Besluit van 20 juni 2016 tot wijziging van het Besluit kwaliteit
kinderopvang en peuterspeelzalen in verband met het stellen van regels voor de opleidingseisen
waaraan een beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang voldoet en het Besluit
registers kinderopvang, buitenlandse kinderopvang en peuterspeelzaalwerk in verband
met een technische wijziging (Stb. 2016, 250) en de in het kader van dat besluit verzonden reactie op de schriftelijke inbreng
van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer4.
Hoewel GGD GHOR terecht opmerkt dat het mogelijk is dat in een kindercentrum opvang
in meerdere talen wordt aangeboden, ligt het niet voor de hand dat dit gebeurt en
wordt dit niet op voorhand bezwaarlijk geacht zodat er geen aanleiding is om slechts
één vreemde taal per kindercentrum toe te staan.
Wat betreft de zorgen over de emotionele veiligheid geldt dat de verantwoordelijkheid
hiervoor bij de houder ligt, ook in het geval er meertalige buitenschoolse opvang
wordt aangeboden. De situatie dat de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang
de Nederlandse taal niet beheerst kan zich voordoen bij een beroepsbeoefenaar die
via de zogenoemde erkenningsprocedure in Nederland als beroepskracht meertalige buitenschoolse
opvang wil gaan werken. Echter, in dat geval geldt dat de beroepskracht over de talenkennis
moet beschikken die voor de uitoefening van het beroep in Nederland vereist is. De
beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang zal in de uitoefening van zijn of haar
functie niet alleen met de opgevangen kinderen moeten kunnen communiceren, maar ook
met collega-beroepskrachten en met de ouders van de opgevangen kinderen. Gelet daarop
ligt het niet voor de hand dat de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang de
Nederlandse taal niet beheerst. Het voorstel om verplicht te stellen dat iedere beroepskracht
één taal spreekt, wordt niet overgenomen omdat er meerdere manieren zijn om meertalige
buitenschoolse opvang vorm te geven en de keuze hierin aan de houder wordt overgelaten.
De gestelde taaleis geldt enkel voor de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang
en enkel voor wat betreft de Duitse, Engelse of Franse taal. Voor de beheersing van
de Nederlandse taal gelden op dit moment geen taaleisen, maar dit gaat veranderen.
In het kader van het traject innovatie en kwaliteit kinderopvang zal voor alle beroepskrachten
een taaleis voor de spreekvaardigheid van het Nederlands worden geïntroduceerd op
niveau 3F5.
II. Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A (artikel 4) en C (artikel 17, eerste lid)
Artikel 3a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen
bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels gesteld kunnen worden met betrekking
tot de opleidingseisen van beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang. Met het
onderhavige onderdeel is hier uitvoering aan gegeven en is artikel 4 van de Regeling
kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 gewijzigd. In artikel 4, eerste lid,
is opgenomen dat de beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken genoemd in de meest
recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang worden aangemerkt
als beroepskwalificaties voor een passende opleiding als bedoeld in artikel 3a, eerste
lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen. Gekozen is voor een
dynamische verwijzing naar de collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang zodat steeds
naar de geldende dan wel laatstelijk aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst verwezen
wordt. De verwijzing naar de collectieve arbeidsovereenkomst hoeft bij aanvang van
een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst dan niet gewijzigd te worden. De wijziging
is eveneens doorgevoerd in artikel 4, tweede lid, en conform hetzelfde principe in
artikel 17, eerste lid, voor wat betreft de collectieve arbeidsovereenkomst Welzijn
en Maatschappelijke Dienstverlening.
De opleidingseisen voor een beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang omvatten
naast beroepskwalificatie-eisen ook taaleisen. De taaleisen zijn opgenomen in artikel
4, derde lid. Er is vastgelegd dat een beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang
over een certificaat of diploma dient te beschikken waaruit blijkt dat hij de Duitse,
Engelse of Franse taal voor de deelvaardigheden gesprekken voeren, lezen, luisteren
en spreken op ten minste niveau B2 van het Europees Referentiekader voor Talen beheerst.
Niveau B2 geldt zowel voor de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang die zogenoemde
moedertaalspreker is als voor de beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang die
dat niet is.
Onderdeel B (artikel 7, eerste lid)
In artikel 7, eerste lid, onder k, is opgenomen dat indien een kindercentrum meertalige
buitenschoolse opvang aanbiedt in het pedagogisch beleidsplan een beschrijving wordt
opgenomen van de wijze waarop meertalige buitenschoolse opvang in het kindercentrum
wordt vormgegeven. Het pedagogisch beleidplan dient inzicht te verschaffen in het
percentage van de openingstijd van het kindercentrum per jaar waarvoor de buitenschoolse
opvang meertalig wordt verzorgd (rekeninghoudend met het maximumpercentage van vijftig
procent) en op welke wijze dit wordt bewerkstelligd.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2016. De onderdelen uit
de Wet van 21 november 2015 tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang
en peuterspeelzaalwerk en de mogelijkheid te komen tot meertalige buitenschoolse opvang
(Stb. 2015, 452) die zien op meertalige buitenschoolse opvang en het Besluit van 20 juni 2016 tot
wijziging van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen in verband met
het stellen van regels voor de opleidingseisen waaraan een beroepskracht meertalige
buitenschoolse opvang voldoet en het Besluit registers kinderopvang, buitenlandse
kinderopvang en peuterspeelzaalwerk in verband met een technische wijziging (Stb. 2016, 250) treden eveneens met ingang van 1 september 2016 in werking.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher