Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2012, 233 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2012, 233 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het toezicht op provincies en gemeenten te verminderen en daartoe de regels in de Provinciewet en de Gemeentewet inzake taakverwaarlozing en schorsing en vernietiging te herzien en beter toepasbaar te maken, zodat bijzondere vormen van toezicht op provincies en gemeenten in andere wetten kunnen vervallen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 120 komt te luiden:
1. Wanneer aan een bestuurscommissie bevoegdheden van provinciale staten zijn overgedragen en de commissie een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt, voorzien provinciale staten daarin.
2. Wanneer aan een bestuurscommissie bevoegdheden van gedeputeerde staten zijn overgedragen en de commissie een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt, voorzien gedeputeerde staten daarin.
B
Artikel 121 wordt vervangen door:
1. Wanneer provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren nemen dan wel een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde handeling niet of niet naar behoren verrichten, of anderszins een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderd resultaat niet, niet tijdig of niet naar behoren tot stand brengen, besluit Onze Minister wie het aangaat daarin namens provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning te voorzien ten laste van de provincie.
2. Spoedeisende gevallen uitgezonderd, voert Onze Minister wie het aangaat het besluit tot indeplaatsstelling niet uit dan nadat een in het besluit genoemde termijn is verstreken, waarbinnen provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning de gelegenheid hebben alsnog zelf te voorzien in hetgeen het besluit vordert. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat Onze Minister wie het aangaat de beslissing om over te gaan tot indeplaatsstelling niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt hij alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
3. Indien het besluit tot indeplaatsstelling een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderd resultaat betreft dat niet tijdig tot stand zal worden gebracht, geeft Onze Minister wie het aangaat in het besluit aan welke beslissingen, handelingen of resultaten moeten zijn genomen, verricht of tot stand gebracht binnen de in het tweede lid bedoelde termijn. Onze Minister wie het aangaat kan voor verschillende beslissingen, handelingen of resultaten een verschillende termijn stellen. Indien provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning niet binnen die termijn hebben voorzien in hetgeen het besluit van hen vordert, voorziet Onze Minister wie het aangaat verder in het tot stand brengen van het gevorderde resultaat.
4. Van een besluit tot indeplaatsstelling, alsmede van het voornemen tot het nemen van een dergelijk besluit, wordt mededeling gedaan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Een afschrift van het besluit en van het voornemen wordt gezonden aan Onze Minister en provinciale staten.
5. Indien meer dan één van Onze Ministers overwegen ten aanzien van dezelfde provincie in met elkaar samenhangende beslissingen, handelingen of resultaten toepassing te geven aan het eerste lid, kunnen zij hun bevoegdheden op grond van dit artikel aan een van hen overdragen.
1. Bij de uitvoering van het besluit tot indeplaatsstelling, beschikt Onze Minister wie het aangaat over de bevoegdheden waarover provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning bij of krachtens deze wet en de andere wet, bedoeld in artikel 121, eerste lid beschikken. In afwijking van artikel 176, eerste lid, vertegenwoordigt Onze Minister wie het aangaat de provincie zonodig in en buiten rechte.
2. Voor zover het provinciebestuur, had hij de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, zelf uitgeoefend, de kosten van de uitvoering in rekening kan brengen bij derden, heeft hij bij die derden verhaal voor de door Onze Minister wie het aangaat ten laste van de provincie gebrachte kosten. Het provinciebestuur kan het bedrag invorderen bij dwangbevel.
Onze Minister wie het aangaat kan een besluit tot indeplaatsstelling intrekken, indien provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning voldoende aannemelijk maken dat zij zonder voorbehoud zullen voorzien in hetgeen het besluit van hen vordert.
Onze Minister wie het aangaat kan ambtenaren aanwijzen ten behoeve van het toezicht op de uitvoering van de aan het provinciebestuur bij of krachtens andere wet dan deze opgedragen taken. Deze ambtenaren beschikken over de bevoegdheden van de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht. De artikelen 5:12, 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Indien Onze Minister wie het aangaat bij de uitvoering van het besluit tot indeplaatsstelling namens provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning een besluit neemt, kan voor de toepassing van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar worden gemaakt bij Onze Minister wie het aangaat. Onze Minister wie het aangaat beslist op het bezwaar.
2. Onze Minister wie het aangaat is de verwerende partij inzake een beroep tegen een namens provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning genomen besluit als bedoeld in het eerste lid.
3. Het provinciebestuur kan geen beroep instellen tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid.
1. Het provinciebestuur werkt mee met de uitvoering van een besluit tot indeplaatsstelling. Onze Minister wie het aangaat kan ter zake van de uitvoering van het besluit aanwijzingen geven. Het provinciebestuur stelt op eerste vordering van Onze Minister wie het aangaat de voor de uitvoering van het besluit benodigde provincieambtenaren ter beschikking en verschaft op eerste vordering van Onze Minister wie het aangaat alle informatie die nodig is voor de uitvoering van het besluit tot indeplaatsstelling.
2. Onze Minister wie het aangaat kan ambtenaren aanwijzen die ten behoeve van de uitvoering van een besluit tot indeplaatsstelling beschikken over de bevoegdheden van de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht. De artikelen 5:12, 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. Het provinciebestuur verschaft de aangewezen ambtenaren desgevraagd de faciliteiten die zij nodig hebben.
Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister, kunnen regels worden gesteld over de verstrekking van systematische informatie aan Onze Minister wie het aangaat, betreffende de uitvoering door het provinciebestuur van de andere wet, bedoeld in artikel 121, eerste lid. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing.
Provinciale staten en gedeputeerde staten kunnen, onderscheidenlijk de commissaris van de Koning kan tegen een tot hen onderscheidenlijk hem gericht besluit tot indeplaatsstelling beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
C
Artikel 132 vervalt.
D
De artikelen 173 en 181 vervallen.
E
Na artikel 267 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
F
Na artikel 271 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In het koninklijk besluit kan een voorziening worden getroffen voor de periode tussen de inwerkingtreding en het tijdstip dat het op grond van artikel 274 genomen besluit in werking is getreden.
2. Indien, gelet op het koninklijk besluit, het provinciebestuur bij de toepassing van artikel 274 niet over beleidsvrijheid beschikt, kan het koninklijk besluit bepalen dat het in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
3. In het koninklijk besluit kan worden bepaald dat ter zake van het vernietigde besluit geen nieuw besluit wordt genomen.
4. In het koninklijk besluit kan het provinciebestuur een aanwijzing worden gegeven over de uitvoering van het koninklijk besluit. De artikelen 121 tot en met 121g zijn van overeenkomstige toepassing ingeval de aanwijzing niet wordt opgevolgd.
5. Indien het koninklijk besluit betrekking heeft op de vernietiging van een algemeen verbindend voorschrift of een ander besluit van algemene strekking, kan worden bepaald dat de vernietiging tevens betrekking heeft op besluiten die zijn genomen op grond van of ter uitvoering van het algemeen verbindend voorschrift of het andere besluit van algemene strekking.
G
Artikel 274 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid wordt na «rekening gehouden» ingevoegd: , tenzij in het koninklijk besluit toepassing is gegeven aan artikel 271a, tweede of derde lid.
3. Een lid wordt toegevoegd, luidende:
2. In het koninklijk besluit kan een termijn worden gesteld waarbinnen toepassing wordt gegeven aan het eerste lid. De artikelen 121 tot en met 121g zijn van overeenkomstige toepassing ingeval niet binnen de termijn toepassing is gegeven aan het eerste lid.
De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 123 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt vernummerd tot derde lid.
2. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Wanneer aan een bestuurscommissie of een deelraad bevoegdheden van de raad zijn overgedragen en deze commissie of die deelraad een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt, voorziet de raad daarin.
2. Wanneer aan een bestuurscommissie of het dagelijks bestuur van een deelgemeente bevoegdheden van het college zijn overgedragen en deze commissie of dat dagelijks bestuur een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt, voorziet het college daarin.
B
Artikel 124 wordt vervangen door:
1. Wanneer de raad, het college of de burgemeester een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt dan wel bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht, of anderszins een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderd resultaat niet, niet tijdig of niet naar behoren tot stand brengt, besluiten gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning als het de burgemeester betreft daarin namens de raad, het college of de burgemeester te voorzien ten laste van de gemeente.
2. Spoedeisende gevallen uitgezonderd, voeren gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning het besluit tot indeplaatsstelling niet uit dan nadat een in het besluit genoemde termijn is verstreken, waarbinnen de raad, het college of de burgemeester de gelegenheid heeft alsnog te voorzien in hetgeen het besluit vordert. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning de beslissing om over te gaan tot indeplaatsstelling niet tevoren op schrift kan stellen, zorgen zij alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.
3. Indien het besluit tot indeplaatsstelling een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderd resultaat betreft dat niet tijdig tot stand zal worden gebracht, geven gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning in het besluit tot indeplaatsstelling aan welke beslissingen, handelingen of resultaten moeten zijn uitgevoerd binnen de in het tweede lid bedoelde termijn. Gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning kunnen voor verschillende beslissingen, handelingen of resultaten een verschillende termijn stellen. Indien de raad, het college onderscheidenlijk de burgemeester niet binnen die termijn heeft voorzien in hetgeen het besluit van hem vordert, voorzien gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning verder in het tot stand brengen van het gevorderde resultaat.
4. Van een besluit tot indeplaatsstelling, alsmede van het voornemen tot het nemen van een dergelijk besluit, wordt mededeling gedaan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Een afschrift van het besluit en van het voornemen wordt gezonden aan de raad.
1. In overeenstemming met Onze Minister, kan Onze Minister wie het aangaat, indien hij van oordeel is dat toepassing van artikel 124, eerste lid, uit oogpunt van een zwaarwegend algemeen belang gewenst is, gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning verzoeken toepassing te geven aan artikel 124, eerste lid. Een afschrift van het verzoek wordt gezonden aan de raad en provinciale staten. Indien gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning niet binnen een door Onze Minister wie het aangaat gestelde termijn toepassing hebben gegeven aan artikel 124, eerste lid, gaat de bevoegdheid van artikel 124, eerste lid, over op Onze Minister wie het aangaat.
2. De artikelen 124, tweede tot en met vierde lid,124c, 124d, en 124f zijn van overeenkomstige toepassing bij toepassing van artikel 124, eerste lid, door Onze Minister wie het aangaat.
1. Ter zake van de in de bijlage bij deze wet opgenomen wetten worden de bevoegdheden die in de artikelen 124, 124c, 124d en artikel 124f aan gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning zijn toegekend, in zoverre in afwijking van die artikelen uitgeoefend door Onze Minister wie het aangaat.
2. Voorafgaand aan het nemen van een besluit tot indeplaatsstelling, informeert Onze Minister wie het aangaat gedeputeerde staten.
1. Bij de uitvoering van het besluit tot indeplaatsstelling beschikken gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning over de bevoegdheden waarover de raad, het college of de burgemeester bij of krachtens deze wet of de andere wet, bedoeld in artikel 124, eerste lid, beschikt. In afwijking van artikel 171, eerste lid, vertegenwoordigt de commissaris van de Koning de gemeente zonodig in en buiten rechte.
2. Voor zover het gemeentebestuur, had hij de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, zelf uitgeoefend, de kosten van de uitvoering in rekening kan brengen bij derden, heeft hij bij die derden verhaal voor de door gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning ten laste van de gemeente gebrachte kosten. Het gemeentebestuur kan het bedrag invorderen bij dwangbevel.
Gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning, kunnen een besluit tot indeplaatsstelling intrekken, indien de raad, het college of de burgemeester voldoende aannemelijk maakt dat hij zonder voorbehoud zal voorzien in hetgeen het besluit van hem vordert.
Gedeputeerde staten, de commissaris van de Koning onderscheidenlijk Onze Minister wie het aangaat, bedoeld in artikel 124b, eerste lid, kunnen ambtenaren aanwijzen ten behoeve van het toezicht op de uitvoering van de aan het gemeentebestuur bij of krachtens andere wet dan deze opgedragen taken. Deze ambtenaren beschikken over de bevoegdheden van de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht. De artikelen 5:12, 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Indien gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning bij de uitvoering van het besluit tot indeplaatsstelling namens de raad, het college of de burgemeester een besluit nemen, kan voor de toepassing van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar worden gemaakt bij gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning. Gedeputeerde staten beslissen onderscheidenlijk de commissaris van de Koning beslist op het bezwaar.
2. Gedeputeerde staten zijn onderscheidenlijk de commissaris van de Koning is de verwerende partij inzake een beroep tegen een namens de raad, het college of de burgemeester genomen besluit als bedoeld in het eerste lid.
3. Het gemeentebestuur kan geen beroep instellen tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid.
1. Het gemeentebestuur werkt mee met de uitvoering van een besluit tot indeplaatsstelling. Gedeputeerde staten, de commissaris van de Koning onderscheidenlijk Onze Minister wie het aangaat kunnen ter zake van de uitvoering van het besluit aanwijzingen geven. Het gemeentebestuur stelt op eerste vordering van gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning, de voor de uitvoering van het besluit benodigde gemeenteambtenaren ter beschikking en verschaft op eerste vordering van gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning, alle informatie die nodig is voor de uitvoering van het besluit tot indeplaatsstelling.
2. Gedeputeerde staten, de commissaris van de Koning onderscheidenlijk Onze Minister wie het aangaat kunnen ambtenaren aanwijzen die ten behoeve van de uitvoering van een besluit tot indeplaatsstelling beschikken over de bevoegdheden van de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht. De artikelen 5:12, 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. Het gemeentebestuur verschaft de aangewezen ambtenaren desgevraagd de faciliteiten die zij nodig hebben.
Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister, kunnen regels worden gesteld over de verstrekking van systematische informatie aan het provinciebestuur of, in het geval artikel 124b, eerste lid, van toepassing is, Onze Minister wie het aangaat, betreffende de uitvoering door het gemeentebestuur van de andere wet, bedoeld in artikel 124, eerste lid. Bij ministeriële regeling of bij provinciale verordening kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing.
1. De raad, het college onderscheidenlijk de burgemeester kan tegen een tot hem gericht besluit tot indeplaatsstelling beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
2. Gedeputeerde staten kunnen onderscheidenlijk de commissaris van de Koning kan tegen een tot hen onderscheidenlijk hem gericht verzoek als bedoeld in artikel 124a, eerste lid, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
C
Artikel 135 vervalt.
D
Na artikel 273 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien een besluit van de raad of het college naar het oordeel van gedeputeerde staten of indien een besluit van de burgemeester naar het oordeel van de commissaris van de Koning voor vernietiging in aanmerking komt, doen zij daarvan binnen tien dagen nadat het te hunner kennis is gekomen, mededeling aan Onze Minister wie het aangaat. Zij geven hiervan tegelijkertijd kennis aan het orgaan dat het besluit nam, en zo nodig aan het orgaan dat met de uitvoering van het besluit is belast en aan de geadresseerde van het besluit.
2. Het besluit ten aanzien waarvan het eerste lid toepassing heeft gevonden, wordt niet of niet verder uitgevoerd, voordat van Onze Minister wie het aangaat de mededeling is ontvangen, dat voor schorsing of vernietiging geen redenen bestaan. Indien het besluit niet binnen vier weken na de dagtekening van de mededeling van gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning is geschorst of vernietigd, wordt het uitgevoerd.
3. In geval de bevoegdheid tot het nemen van een besluit aan de raad, het college of de burgemeester is verleend bij andere wet dan deze en het besluit in aanmerking komt voor vernietiging wegens strijd met het recht, kunnen gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning mededeling doen dat zij overwegen toepassing te geven aan het eerste lid. De mededeling wordt gedaan aan het orgaan dat het besluit heeft genomen, het orgaan dat met de uitvoering van het besluit is belast en de geadresseerde van het besluit. Nadat gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning, mededeling hebben gedaan, wordt het besluit niet of niet verder uitgevoerd. Indien niet binnen tien dagen toepassing is gegeven aan het eerste lid, dan wel indien gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning mededelen dat geen toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt het besluit uitgevoerd.
E
Na artikel 274 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
F
Na artikel 278 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In het koninklijk besluit kan een voorziening worden getroffen voor de periode tussen de inwerkingtreding en het tijdstip dat het op grond van artikel 281 genomen besluit in werking is getreden.
2. Indien, gelet op het koninklijk besluit, het gemeentebestuur bij de toepassing van artikel 281 niet over beleidsvrijheid beschikt, kan het koninklijk besluit bepalen dat het in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
3. In het koninklijk besluit kan worden bepaald dat ter zake van het vernietigde besluit geen nieuw besluit wordt genomen.
4. In het koninklijk besluit kan het gemeentebestuur een aanwijzing worden gegeven over de uitvoering van het koninklijk besluit. De artikelen 124 tot en met 124i zijn van overeenkomstige toepassing ingeval de aanwijzing niet wordt opgevolgd.
5. Indien het koninklijk besluit betrekking heeft op de vernietiging van een algemeen verbindend voorschrift of een ander besluit van algemene strekking, kan worden bepaald dat de vernietiging tevens betrekking heeft op besluiten die zijn genomen op grond van of ter uitvoering van het algemeen verbindend voorschrift of het andere besluit van algemene strekking.
G
Artikel 281 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid wordt na «rekening gehouden» ingevoegd: , tenzij in het koninklijk besluit toepassing is gegeven aan artikel 278a, tweede of derde lid.
3. Een lid wordt toegevoegd, luidende:
2. In het koninklijk besluit kan een termijn worden gesteld waarbinnen toepassing wordt gegeven aan het eerste lid. De artikelen 124 tot en met 124i zijn van overeenkomstige toepassing ingeval niet binnen de termijn toepassing is gegeven aan het eerste lid.
H
[vervallen]
I
Voor de bijlage, bedoeld in artikel 299, tweede lid, wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
1. Ambtenarenwet.
2. Paspoortwet.
3. Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.
4. Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
5. Kieswet.
1. Wet werk en bijstand.
2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
4. Wet werk en inkomen kunstenaars.
5. Wet sociale werkvoorziening.
6. Wet investeren in jongeren.
7. Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
1. Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
2. Havenbeveiligingswet.
3. Wet basisregistraties adressen en gebouwen.
4. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer.
1. Drank- en Horecawet.
2. Wet publieke gezondheid.
3. Wet maatschappelijke ondersteuning.
1. Wet op het primair onderwijs.
2. Wet op het voortgezet onderwijs.
3. Wet op de expertisecentra.
4. Wet educatie en beroepsonderwijs.
1. Wet waardering onroerende zaken
1. Wet veiligheidsregio’s.
J
In de bijlage, bedoeld in artikel 124b, eerste lid, van de Gemeentewet, onder het kopje «C. Ministerie van Infrastructuur en Milieu», vervalt «4. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer.».
De Wet gemeenschappelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 102, vierde lid, vervalt.
B
Artikel 103 vervalt.
C
In artikel 103a wordt «103» vervangen door: 102.
D
In artikel 103b wordt «99, derde en vierde lid» vervangen door «99, derde lid» en wordt «103» vervangen door: 102.
E
In artikel 103c, tweede lid, vervalt «Artikel 103 is van overeenkomstige toepassing.».
F
Artikel 103f wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «102, vierde lid,».
2. In het tweede lid wordt «de artikelen 100, eerste lid, en 103, eerste lid» vervangen door artikel 100, eerste lid.
G
Artikel 110, eerste lid, komt te luiden:
1. De besturen van gemeenten besluiten tot toetreding tot, uittreding uit of opheffing van een plusregio, met dien verstande dat met betrekking tot een plusregio die de gemeente of gemeenten Amsterdam, Arnhem en Nijmegen, Eindhoven en Helmond, Enschede en Hengelo, ’s-Gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat, opheffing van de plusregio bij wet geschiedt.
H
Artikel 116 komt te luiden:
1. Met betrekking tot een aan een plusregio op- of overgedragen bevoegdheid of taak zijn de artikelen 124, 124a, 124c tot en met 124i, alsmede hoofdstuk XVII van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.
2. Met betrekking tot de bij of krachtens een andere wet dan deze of de Provinciewet aan een plusregio op- of overgedragen bevoegdheid of taak, worden de bevoegdheden die in de artikelen 124, 124c, 124d en artikel 124f van de Gemeentewet aan gedeputeerde staten onderscheidenlijk de commissaris van de Koning zijn toegekend, in zoverre in afwijking van die artikelen uitgeoefend door Onze Minister wie het aangaat.
I
Artikel 117 vervalt.
J
In hoofdstuk XII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor zover bij of krachtens deze wet bij of krachtens de Provinciewet of de Gemeentewet gestelde regels van toepassing zijn verklaard, zijn de regels van toepassing, gesteld bij of krachtens de Provinciewet zoals die luidde op 11 maart 2003 onderscheidenlijk de Gemeentewet zoals die luidde op 6 maart 2002.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de bij of krachtens de hoofdstukken VIII, paragraaf 3, XII tot en met XIV en XVIII van de Provinciewet en de bij of krachtens de hoofdstukken VIII, paragraaf 3, XII tot en met XIV en XVII van de Gemeentewet gestelde regels.
Artikel VIIIa van de Wet dualisering gemeentebestuur vervalt.
Artikel XV van de Wet dualisering provinciebestuur vervalt.
De bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel B, onder 3, wordt na «49,» ingevoegd: 121.
2. In onderdeel B, onder 4, wordt na «49,» ingevoegd: 124, 124a.
3. Onderdeel C, onder 7, komt te luiden:
7. De artikelen 2.27, eerste lid, met uitzondering van beroep dat wordt ingesteld door het bevoegde gezag ter zake van het besluit waarop de verklaring betrekking heeft, en 5.8, eerste lid, laatste volzin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Indien het bij koninklijke boodschap van 2 oktober 2009 ingediende voorstel van wet houdende regels met betrekking tot de naleving van Europese regelgeving door publieke entiteiten (Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten) (32 157), tot wet is of wordt verheven, en die wet in werking treedt of is getreden, wordt in artikel 2, vierde lid, van die wet «artikel 124» vervangen door: de artikelen 124 en 124a.
In artikel 5 van de Wet algemene regels herindeling vervalt het derde lid, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.
Artikel 20 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer vervalt.
Artikel 126 van de Ambtenarenwet komt te luiden:
1. Indien het bevoegd gezag van een waterschap niet of niet naar behoren uitvoering geeft aan artikel 125 of artikel 125quinquies, zijn de artikelen 121 tot en met 121g van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.
2. Hoofdstuk XVIII van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van door het bevoegd gezag van een waterschap krachtens artikel 125 of artikel 125quinquies vastgestelde uitvoeringsvoorschriften.
De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen 11 en 12 vervallen.
B
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «8 tot en met 12» vervangen door: 8 tot en met 10.
2. In het zesde lid vervalt «en 12».
Indien het bij koninklijke boodschap van 23 december 2009 ingediende voorstel van wet houdende nieuwe regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 20..) (32 271) tot wet is of wordt verheven, en die wet in werking treedt of is getreden, vervalt hoofdstuk 6, paragraaf 3, van die wet.
Indien het bij koninklijke boodschap van 23 december 2009 ingediende voorstel van wet houdende nieuwe regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 20..) (32 271) niet tot wet is verheven en inwerking is getreden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt de Huisvestingswet als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel a, wordt «Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
B
Artikel 4, derde lid, eerste volzin, komt te luiden: Bij de uitvoering van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid worden de ingevolge artikel 68 ter zake van de woonruimteverdeling gegeven aanwijzingen in acht genomen.
C
In artikel 6, vierde lid, vervalt «Zodanige aanwijzing behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten.».
D
In artikel 13a vervallen het tweede tot en met vierde lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
E
In artikel 13b vervallen het tweede tot en met vierde lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
F
Artikel 13c, tweede lid, komt te luiden:
2. Voor zover dat in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte noodzakelijk is in verband met uit bovengemeentelijk ruimtelijk beleid voortvloeiende geringe mogelijkheden tot uitbreiding van de woonruimtevoorraad in de gemeente of in een of meer kernen, behorend tot de gemeente, kan de gemeenteraad afwijken van het bepaalde in het eerste lid, onder a, b, d en e.
G
In artikel 60b, tweede lid, wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister voor Immigratie en Asiel.
H
De artikelen 60e en 60f vervallen.
I
In artikel 60g, eerste lid, wordt «de artikelen 60c, 60e en 60f» vervangen door: artikel 60c.
J
In het opschrift van Hoofdstuk V, paragraaf 2, vervalt «en aanwijzingen».
K
De artikelen 64, 65 en 66 vervallen.
L
In het opschrift van Hoofdstuk V, paragraaf 3, wordt «Ministeriële aanwijzingen» vervangen door: Ministeriële regels.
M
Artikel 67 vervalt.
N
Artikel 69, eerste volzin, komt te luiden: Alvorens toepassing te geven aan artikel 68, tweede lid, pleegt Onze Minister overleg met het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente.
O
Artikel 70 vervalt.
P
Artikel 78 vervalt.
De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 80 vervalt.
B
Artikel 81, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b vervalt.
2. Onderdeel c wordt geletterd b.
De Natuurbeschermingswet 1998 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 45 vervalt.
B
Artikel 45a vervalt.
C
Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede tot en met vierde lid vervallen.
2. Het vijfde lid wordt vernummerd tot het tweede lid.
In artikel 1, vijfde lid, van de Boswet vervallen de tweede tot en met vierde volzin.
De Reconstructiewet concentratiegebieden wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3, tweede lid, vervalt «en 17, vierde lid,».
B
Artikel 17 vervalt.
C
In artikel 18, tweede lid, wordt «de artikelen 13 tot en met 17» vervangen door: de artikelen 13 tot en met 16.
D
In artikel 28 vervalt «of 17, zesde lid,».
E
Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot het tweede en derde lid.
Artikel 3 van de Wet agrarisch grondverkeer wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «Dit besluit behoeft Onze goedkeuring.».
2. Het tweede lid vervalt.
3. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vijfde lid.
Artikel 2a van de Wet ammoniak en veehouderij wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde en zesde lid vervallen.
2. Het vijfde en zevende lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «het eerste tot en met derde en het vijfde lid» vervangen door: het eerste tot en met vierde lid.
Artikel 11 van de Wet inrichting landelijk gebied wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid vervalt «De verordening behoeft de goedkeuring van Onze Minister.».
2. In het vierde lid vervalt «, met dien verstande dat ook de op grond van deze overdracht door gedeputeerde staten vastgestelde verordeningen de goedkeuring van Onze Minister behoeven».
3. Het vijfde lid vervalt.
Artikel 20 van de Uitvoeringswet grondkamers wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «Deze verklaring kan slechts worden afgegeven nadat Gedeputeerde Staten daartoe hun toestemming hebben gegeven.».
2. In het derde lid vervalt «, onderscheidenlijk binnen drie weken na de ontvangst van de toestemming van Gedeputeerde Staten. Indien burgemeester en wethouders binnen de gestelde termijn geen beslissing hebben genomen, kan de afgifte van de verklaring worden gevraagd aan Gedeputeerde Staten, die binnen zes weken nadien beslissen».
3. In het vijfde lid vervalt «, alsmede de datum en het nummer van de door Gedeputeerde Staten verleende toestemming».
De Pandhuiswet 1910 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.
2. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.
C
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid vervalt «onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten».
2. In het tweede lid vervalt »na de goedkeuring van Gedeputeerde Staten».
[vervallen]
[vervallen]
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.14, eerste lid, onder c, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel 4° vervalt.
2. Onderdeel 5° wordt vernummerd tot onderdeel 4°.
B
Artikel 2.29 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «De inspecteur en een bestuursorgaan» vervangen door «Een bestuursorgaan» en wordt «kunnen» vervangen door: kan.
2. Het tweede lid vervalt.
3. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.
C
In artikel 2.31, eerste lid, onder a, vervalt: , of een aanwijzing als bedoeld in artikel 2.34, eerste lid.
D
In artikel 2.33, eerste lid, onder c, vervalt: , of een aanwijzing als bedoeld in artikel 2.34, eerste lid.
E
Artikel 2.34 vervalt.
F
Na artikel 5.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor zover dit hoofdstuk bij of krachtens een in artikel 5.1 genoemde wet van toepassing is, en een orgaan van een waterschap een bij of krachtens dit hoofdstuk gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt dan wel een bij of krachtens dit hoofdstuk gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht, zijn de artikelen 121 tot en met 121g van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.
2. In afwijking van het eerste lid zijn, voor zover § 5.2 bij of krachtens een in artikel 5.1 genoemde wet van toepassing is en een orgaan van een waterschap een bij of krachtens § 5.2 gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt dan wel een bij of krachtens § 5.2 gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht, zijn de artikelen 124, 124a en 124c tot en met 124i van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.
3. Hoofdstuk XVIII van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van door een orgaan van een waterschap bij of krachtens dit hoofdstuk genomen besluiten en niet-schriftelijke beslissingen, gericht op enig rechtsgevolg.
4. In afwijking van het derde lid is hoofdstuk XVII van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van door een orgaan van een waterschap bij of krachtens § 5.2 genomen besluiten en niet-schriftelijke beslissingen, gericht op enig rechtsgevolg.
G
Artikel 5.7 vervalt.
H
Artikel 5.9 vervalt.
I
Artikel 5.11 vervalt.
J
Artikel 5.20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een bestuursorgaan dat bij de totstandkoming van de vergunning of ontheffing bevoegd was een verklaring als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, te geven of advies uit te brengen kan een bestuursorgaan dat op grond van dit hoofdstuk bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van een vergunning of ontheffing, verzoeken een daartoe strekkende beschikking te geven.
2. Het tweede lid vervalt.
3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.
K
[vervallen]
L
Paragraaf 5.5 vervalt.
M
[vervallen]
N
Artikel 6.5, eerste lid, komt te luiden:
1. Het beroep tegen een beschikking inzake een verklaring als bedoeld in artikel 2.27 kan door het ten aanzien van de beschikking waarop de verklaring betrekking heeft, bevoegde gezag eerst worden ingesteld nadat die beschikking is bekendgemaakt. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
In de artikelen 113a, tweede lid, van de Flora- en faunawet, 57a, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998, 22 van de Ontgrondingenwet, 95, eerste lid, van de Wet bodembescherming, 148, eerste lid, van de Wet geluidhinder en 90, eerste lid, van de Wet inzake de luchtverontreiniging wordt «5.25» telkens vervangen door: 5.23.
De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4.13 vervalt.
B
In artikel 4.15a, tweede lid, vervalt «4.13».
C
Artikel 4.19, vijfde lid, vervalt.
D
Artikel 4.24 vervalt.
Da
Artikel 5.23 vervalt.
E
Artikel 10.62 vervalt.
F
Artikel 17.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «kunnen» vervangen door «wordt» en vervalt «worden».
2. In het tweede lid wordt «kan worden» vervangen door: wordt.
3. Het derde lid komt te luiden:.
3. Het bestuursorgaan, bedoeld in het tweede lid, geeft bij zijn beschikking aan binnen welke termijn de verplichting moet worden uitgevoerd en kan aangeven op welke wijze de verplichting moet worden uitgevoerd.
G
Artikel 17.5 vervalt.
H
Artikel 17.15, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin vervalt: gedeputeerde staten, burgemeester en wethouders of.
2. In de laatste volzin wordt «De artikelen 5.24, tweede en derde lid, en 5.25 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht» vervangen door: De artikelen 121 tot en met 121g van de Provinciewet.
I
In artikel 17.5c, zesde lid, wordt «Artikel 17.5» vervangen door: Artikel 17.4.
J
Artikel 20.2 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het tweede lid komt te luiden:
2. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een beschikking houdende een certificaat of een accreditatie als bedoeld in artikel 11.2, derde lid, onderdeel b of c.
b. Het derde en vierde lid vervallen.
De artikelen 13 en 16a van de Interimwet stad-en-milieubenadering vervallen.
Artikel 33 van de Wet bodembescherming wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «, en de inspecteur kunnen» vervangen door: kan.
2. Het tweede lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid, vervallen.
Artikel 121 van de Wet geluidhinder vervalt.
De artikelen 8, 12 en 13 van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden vervallen.
Artikel 3.13, derde lid, van de Waterwet komt te luiden:
3. Wanneer het bestuur van een waterschap een krachtens het eerste lid gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt dan wel een krachtens het eerste lid gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht, besluit Onze Minister daarin te voorzien ten laste van het waterschap. De artikelen 121, tweede en vierde lid, 121a tot en met 121e en 121g van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing.
In artikel 7, tweede lid, van de Wet van 9 juli 1900, houdende nadere regeling van den dienst en gebruik van spoorwegen, waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd (Stb. 118) vervalt «onder Onze goedkeuring».
In artikel 19, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 vervalt «en aan burgemeester en wethouders».
De Planwet verkeer en vervoer wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 7 vervalt.
B
In artikel 9 vervallen het eerste en derde lid, alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid.
C
Artikel 11 vervalt.
D
Artikel 16, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen e en g vervallen.
2. Onderdeel f wordt vervangen door:
e. de artikelen 8 en 10 niet van toepassing zijn.
In artikel 26 van de Wet personenvervoer 2000 vervallen het derde en vierde lid.
De artikelen 17 en 19 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen vervallen.
De Belemmeringenwet Verordeningen wordt ingetrokken.
Artikel 19 van de Wet op de strandvonderij wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «Gedeputeerde Staten» vervangen door: de gemeenteraad.
2. In het derde lid wordt «Gedeputeerde Staten» vervangen door «de gemeenteraad», wordt «hebben» vervangen door «heeft» en vervalt «genoemd College, hetwelk daarvan kennis geeft aan».
3. In het vijfde lid vervalt «na bekomen volmacht van Gedeputeerde Staten».
De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 8.49a vervalt.
B
In artikel 8.55, eerste lid, wordt «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» vervangen door: provinciale staten.
C
De paragrafen 8.3.2.8 en 8.3.3.5 vervallen.
D
In artikel 8.64, zesde lid, wordt «8.49a» vervangen door: 8.49.
Artikel 45 van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen vervalt.
Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot afschaffen van specifiek interbestuurlijk toezicht op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en andere wetten betreffende gemeentelijke inkomensvoorzieningen (Wet interbestuurlijk toezicht gemeentelijke inkomens- en werkvoorzieningen) (32 453) bij inwerkingtreding van deze wet tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt de Wet sociale werkvoorziening, zoals deze komt te luiden na inwerkingtreding van genoemd voorstel van wet, als volgt gewijzigd:
A
In artikel 9, eerste, derde en vierde lid, wordt «artikel 13, eerste lid» telkens vervangen door: artikel 13.
B
In artikel 13 vervallen het tweede en derde lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot afschaffen van specifiek interbestuurlijk toezicht op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en andere wetten betreffende gemeentelijke inkomensvoorzieningen (Wet interbestuurlijk toezicht gemeentelijke inkomens- en werkvoorzieningen) (32 453) bij inwerkingtreding van deze wet nog niet in werking is getreden, wordt die wet bij inwerkingtreding als volgt gewijzigd:
A
In artikel III, onderdeel A, wordt «13, eerste lid» telkens vervangen door: 13.
B
Artikel III, onderdeel C, komt te luiden:
Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot afschaffen van specifiek interbestuurlijk toezicht op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en andere wetten betreffende gemeentelijke inkomensvoorzieningen (Wet interbestuurlijk toezicht gemeentelijke inkomens- en werkvoorzieningen) (32 453) bij inwerkingtreding van deze wet nog niet in werking is getreden, vervalt in artikel 13 van de Wet sociale werkvoorziening het derde lid.
De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.67 vervalt.
B
Hoofdstuk 1, afdeling 4, paragraaf 3, vervalt.
C
De artikelen 2.25 en 2.26 vervallen.
In de Wet op het primair onderwijs vervallen de artikelen 169 en 170.
De Archiefwet 1995 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 7 vervallen de tweede en derde volzin.
B
De artikelen 33 en 34 vervallen.
C
De artikelen 38 en 39 worden vervangen door:
Artikel 10 van de Wet publieke gezondheid komt te luiden:
De Wet op de jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 17 vervalt.
Aa
In artikel 29 wordt «De artikelen 16 en 17 zijn» vervangen door: Artikel 16 is.
B
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het provinciale beleidskader is in overeenstemming met het landelijk beleidskader.
2. Het zesde lid komt te luiden:
6. Provinciale staten bezien jaarlijks in hoeverre het provinciale beleidskader bijstelling behoeft en zij stellen het in ieder geval bij naar aanleiding van een wijziging van het landelijk beleidskader.
3. Het achtste lid vervalt.
4. Het negende lid wordt vernummerd tot achtste lid.
C
Artikel 33 vervalt.
D
Aan artikel 34, zesde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onze Ministers kunnen het landelijke beleidskader aanpassen zodra daartoe aanleiding bestaat.
E
In artikel 47, negende lid, wordt «Onze ministers» vervangen door «gedeputeerde staten» en wordt «artikel 17» vervangen door: artikel 16, eerste of zevende lid.
De Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2:61, tweede lid, wordt «artikel 4:37, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 4:37, eerste lid.
B
In artikel 2:76, derde lid, wordt «artikel 4:37, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 4:37, eerste lid.
C
In artikel 2:97, tweede lid, wordt «artikel 4:37, eerste en tweede lid» vervangen door: artikel 4:37, eerste lid.
D
In artikel 4:2, eerste lid, wordt «artikel 4:37, eerste en tweede lid» vervangen door «artikel 4:37, eerste lid» en vervalt «en goedgekeurd».
E
In artikel 4:36 vervalt de tweede volzin.
F
Artikel 4:37 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «het derde lid» vervangen door: het tweede lid.
Artikel 15 van de Wet waardering onroerende zaken vervalt.
In artikel 45, achtste lid, van de Politiewet 1993 wordt «De artikelen 32, tweede lid, 33, eerste en derde lid, en 34 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276)» vervangen door: Artikel 32, tweede lid, van de Archiefwet 1995 en de artikelen 124, 124a en 124c tot en met 124i van de Gemeentewet.
1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor artikel 2.1, onderdeel B, en artikel 5.2, onderdeel A, afwijkend kan worden vastgesteld.
2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel 1.2, onderdeel J, in werking met ingang van 1 augustus 2014.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te ’s-Gravenhage, 24 mei 2012
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies
Uitgegeven de vijfde juni 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2012-233.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.