34 200 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2014

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (XV)

Aangeboden 20 mei 2015

Gerealiseerde begrotingsuitgaven 2014 (€ 32.626 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde begrotingsuitgaven 2014 (€ 32.626 mln) naar 				  artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde begrotingsontvangsten 2014 (€ 1.920 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde begrotingsontvangsten 2014 (€ 1.920 mln) naar 				  artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde premie-uitgaven 2014 (€ 55.282 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde premie-uitgaven 2014 (€ 55.282 mln) naar 				  artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde premie-ontvangsten 2014 (€ 377 mln) naar artikel (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde premie-ontvangsten 2014 (€ 377 mln) naar 				  artikel (bedragen x € 1 mln)

INHOUDSOPGAVE

A.

Algemeen

5

1.

Aanbieding en dechargeverlening

5

2.

Leeswijzer

7

     

B.

Beleidsverslag

10

3.

Beleidsprioriteiten

10

4.

Beleidsartikelen

19

 

Artikel 1 Arbeidsmarkt

19

 

Artikel 2 Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

25

 

Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid

36

 

Artikel 4 Jonggehandicapten

42

 

Artikel 5 Werkloosheid

46

 

Artikel 6 Ziekte en zwangerschap

51

 

Artikel 7 Kinderopvang

56

 

Artikel 8 Oudedagsvoorziening

61

 

Artikel 9 Nabestaanden

68

 

Artikel 10 Tegemoetkoming ouders

72

 

Artikel 11 Uitvoeringskosten

75

 

Artikel 12 Rijksbijdragen

79

 

Artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang

82

5.

Niet-beleidsartikelen

88

 

Artikel 96 Apparaatsuitgaven kerndepartement

88

 

Artikel 97 Aflopende regelingen

91

 

Artikel 98 Algemeen

92

 

Artikel 99 Nominaal en onvoorzien

94

6.

Bedrijfsvoeringsparagraaf

96

     

C.

Jaarrekening

102

7.

Departementale verantwoordingsstaat

102

8.

Samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen

103

9.

Jaarverantwoording agentschappen

104

10.

Saldibalans

110

11.

Topinkomens

118

     

D.

Bijlagen

120

 

Bijlage 1: SZA-kader

120

 

Bijlage 2: Sociale fondsen SZW

125

 

Bijlage 3: Koopkracht

128

 

Bijlage 4: ZBO’s en RWT’s

129

 

Bijlage 5: Toezichtrelaties

131

 

Bijlage 6: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek

132

 

Bijlage 7: Externe inhuur

134

 

Bijlage 8: Lijst van gebruikte afkortingen

135

ONDERDEEL A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

AAN de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens de staatssecretaris, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) over het jaar 2014 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid decharge te verlenen over het in het jaar 2014 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel beheer en materieel beheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2014;

  • b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2014 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2014, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2014 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

2.1 Opbouw jaarverslag

Het jaarverslag van SZW bestaat uit vier onderdelen: Algemeen, Beleidsverslag, Jaarrekening en Bijlagen.

Algemeen

Het onderdeel Algemeen omvat het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.

Beleidsverslag

Het beleidsverslag is opgebouwd uit vier onderdelen:

  • 3. De paragraaf beleidsprioriteiten bevat een uiteenzetting op hoofdlijnen van de bereikte resultaten.

  • 4. De beleidsartikelen verantwoorden meer in detail in hoeverre de doelstellingen van SZW zijn behaald. Tevens is hier de financiële toelichting te vinden op opmerkelijke verschillen tussen realisatie en begroting.

  • 5. De niet-beleidsartikelen verantwoorden de financiële afwikkeling van de apparaatsuitgaven kerndepartement, de afgesloten regelingen, de algemene uitgaven die niet aan de beleidsartikelen zijn toe te rekenen, en de onvoorziene uitgaven en loon- en prijsbijstellingen.

  • 6. De bedrijfsvoeringsparagraaf geeft informatie over de bedrijfsvoering.

Jaarrekening

De jaarrekening is opgebouwd uit vijf onderdelen:

  • 7. De verantwoordingsstaat van het Ministerie van SZW.

  • 8. De samenvattende verantwoordingsstaat van het Agentschap SZW.

  • 9. De jaarverantwoording van dit agentschap.

  • 10. De saldibalans, met de bij dit onderdeel behorende financiële toelichting.

  • 11. De paragraaf topinkomens.

Bijlagen

Het jaarverslag bevat acht bijlagen.

2.2 Specifieke aandachtspunten

Begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde regelingen

In de begrotingen en de jaarverslagen van het Ministerie van SZW wordt gerapporteerd over zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde regelingen. In de beleidsartikelen waar premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten voorkomen zijn deze opgenomen in een afzonderlijke budgettaire tabel. In de paragraaf beleidsprioriteiten en in de bijlage over het SZA-kader wordt ingegaan op de ontwikkeling van het totaal van deze uitgaven. De begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten komen één op één voort uit de administratie van SZW, de premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten zijn afgeleid van de jaarverslagen van de ZBO’s.

Rol en verantwoordelijkheid: taakverdeling Minister en Staatssecretaris

In de Comptabiliteitswet (CW) is in artikel 19 geregeld dat de Minister verantwoordelijk is voor het beheer van de begroting(en) van een ministerie. Daarom wordt de begrotingswet ook ondertekend door de Minister. Dit komt in de beleidsartikelen tot uitdrukking onder het kopje «Rol en verantwoordelijkheid». De Staatssecretaris wordt hier niet genoemd. Het begrip Staatsecretaris komt in de CW niet voor. De verhouding tussen Minister en Staatssecretaris is in de grondwet (artikel 46) geregeld. De Staatssecretaris wordt belast met een deel van de taken van de Minister. Minister en Staatssecretaris verdelen de taken onderling op aanwijzing van de Minister. Voor SZW betekent dit dat de Staatssecretaris verantwoordelijk is voor een groot aantal beleidsinstrumenten die in het jaarverslag zijn opgenomen, zoals in de beleidsartikelen 2 (o.a. BUIG, Participatiewet, Wsw), 4 (Wajong), 8 (AOW, pensioenbeleid), 9 (Anw) en 11 (uitvoeringskosten SVB). Dit ondanks dat de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris in de beleidsartikelen niet expliciet bij «Rol en verantwoordelijkheid» wordt vermeld.

Focusonderwerpen: fraude en decentralisatie

Evenals vorig jaar staan in de verantwoording over 2014 de focusonderwerpen fraude (zowel intern als extern) en decentralisatie centraal1. In dit jaarverslag worden deze onderwerpen besproken in het onderdeel beleidsprioriteiten.

Gegevens oude jaren

Als gevolg van de invoering van «Verantwoord Begroten» is de begrotingsadministratie met ingang van 2013 van opzet gewijzigd. Hierdoor kunnen in de begrotingsgefinancierde budgettaire tabellen niet alle gegevens voor oude jaren worden opgenomen. Het betreft de stand van de verplichtingen 2010–2012 en de onderverdeling in personele en materiële uitgaven 2010–2011 in artikel 96.

In dit jaarverslag worden ook kerncijfers gepresenteerd over jaren vóór 2014. Hierbij wordt uitgegaan van de meest recente informatie. Dit betekent dat deze cijfers kunnen afwijken van gegevens die in vorige jaarverslagen werden gepresenteerd.

Norm voor toelichting van verschillen

Bij de budgettaire tabellen in het beleidsverslag wordt het verschil tussen de budgettaire raming uit de begroting 2014 en de realisatie voor het jaar 2014 toegelicht indien de afwijking tussen raming en realisatie groter is dan vijf procent of groter is dan € 25 miljoen.

Groeiparagraaf

De Algemene Rekenkamer (AR) heeft in haar rapport bij het jaarverslag 2013 van SZW 2 enkele aanbevelingen gedaan. In de bedrijfsvoeringsparagraaf van dit jaarverslag wordt op deze aanbevelingen ingegaan.

Op verzoek van de Tweede Kamer wordt vanaf jaarverslag 2014 de tabel met gerealiseerde koopkrachtcijfers weer opgenomen (zie bijlage 3). In eerdere jaarverslagen was deze tabel opgenomen in het toenmalige beleidsartikel 41 «Inkomensbeleid».

Handhaving

Met ingang van de begroting 2013 is op het terrein van de handhaving gekozen voor een thematische verantwoording. Er worden kerncijfers vastgesteld voor preventie, opsporing en (vanaf begroting 2015) terugvordering. In dit jaarverslag zijn over de eerste twee thema’s kerncijfers opgenomen.

Voor alle wetten is de gepercipieerde detectiekans toegenomen. Dat hangt samen met een verbeterde vraagstelling. In het onderzoek «kennis der verplichtingen en detectiekans 2014» zijn meer verplichtingen dan in 2013 uitgevraagd. Dit kan een verklaring zijn voor de afname van de kennis van de verplichtingen bij enkele wetten.

Controleverklaring en accountantscontrole

In het kader van de wettelijke controletaak geeft de Auditdienst Rijk (ADR) jaarlijks een controleverklaring af bij het departementale jaarverslag. Daarnaast heeft de auditdienst een wettelijke taak om zowel de totstandkoming van de niet-financiële informatie als het gevoerde financiële en materiële beheer en de daartoe bijgehouden administraties te onderzoeken. Over de belangrijkste bevindingen van deze onderzoeken en van eventuele onderzoeken naar overige aspecten van de bedrijfsvoering brengt de ADR verslag uit in het jaarlijkse samenvattende auditrapport. Deze bevindingen vallen niet onder de reikwijdte van de controleverklaring. Evenmin vallen de premiegefinancierde sociale zekerheidsuitgaven onder de reikwijdte van de controleverklaring.

De zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) leggen zelfstandig verantwoording af over de rechtmatigheid van de sociale zekerheidsuitgaven (begrotings- en premiegefinancierd).

Motie Schouw

In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Deze motie zorgt er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Commissie op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen en jaarverslagen. In de paragraaf beleidsprioriteiten wordt ingegaan op de uitwerking van de aanbevelingen.

ONDERDEEL B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN

3.1 Inleiding

Het jaar 2014 stond in het teken van de succesvolle parlementaire behandeling van een groot aantal voorstellen uit het regeerakkoord van het kabinet Rutte/Asscher. Met de wetstrajecten rond de Participatiewet, de Wet werk en zekerheid en de Wet hervorming kindregelingen heeft het kabinet inhoud en vorm gegeven aan de langjarige hervormingsagenda voor de sociale zekerheid en arbeidsmarkt. De desbetreffende regelingen zijn met de stappen die in 2014 zijn gezet nu meer gericht op een terugkeer naar de arbeidsmarkt. Daarnaast is de wetgeving eenvoudiger en eenduidiger gemaakt. Wetgeving dient altijd te worden gevolgd door een succesvolle implementatie van deze nieuwe regelingen door de betrokken uitvoerders, zoals de gemeenten en de ZBO’s. Het ministerie zal hier de komende tijd veel aandacht aan geven. Verder stuurt het kabinet niet alleen met wetgeving, maar ook met andere instrumenten. De cofinanciering van de sectorplannen, met als doel een beter functionerende arbeidsmarkt, is een goed voorbeeld van de inzet van een ander beleidsinstrument dan wetgeving. Ook wordt de ontwikkeling van beleid op het terrein van de pensioenen momenteel vormgegeven door onder andere de Pensioendialoog.

Het Ministerie van SZW heeft in 2014 ook aanvullende maatregelen uitgewerkt uit het overeengekomen aanvullende beleidspakket 2013. Dit aanvullende pakket was nodig als reactie op de verslechterde economische omstandigheden. Het pakket betrof mede het voorstel tot een huishoudentoeslag. Dit voorstel kon echter om juridische- en uitvoeringstechnische redenen geen doorgang vinden. De noodzakelijke bijstellingen in de overheidsuitgaven zijn overigens gehandhaafd door een alternatieve invulling.

In paragraaf 3.2 wordt eerst ingegaan op de belangrijkste wetstrajecten in de sociale zekerheid en arbeidsmarkt voortkomend uit het regeerakkoord van het kabinet Rutte/Asscher en het begrotingsakkoord 2014. Ook wordt ingegaan op het beleid voor de arbeidsmarkt en de pensioenen en de wijze waarop in Nederland de aanbevelingen van de Europese Commissie zijn opgevolgd. Vervolgens wordt in paragraaf 3.3 de economische ontwikkeling aan de hand van enkele kerncijfers aangegeven. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen de raming bij de opstelling van de begroting en de realisaties. In paragraaf 3.4 en 3.5 wordt aandacht besteed aan twee thema’s uit de Verantwoordingsbrief 2014, namelijk fraude en decentralisaties op het terrein van de sociale zekerheid. De beleidsprioriteiten worden afgesloten met tabellen over de voortgang van beleidsdoorlichtingen (paragraaf 3.6) en over garanties en achterborgstellingen (paragraaf 3.7).

3.2 Het beleid in 2014

Binnen de sociale zekerheid en arbeidsmarkt zijn in 2014 de nodige hervormingen doorgevoerd. Deze maatregelen droegen bij aan een beheersing van de overheidsuitgaven, maar ook aan een betere werking van de arbeidsmarkt door de prikkels tot werkaanvaarding te verbeteren en de balans tussen vaste en flexibele arbeid te herstellen. Verder konden binnen de bestaande budgetten middelen worden vrijgemaakt om de hoge werkloosheid aan te pakken. Zo werden de sectorplannen in 2014 verder uitgewerkt met de beschikbaar gekomen middelen uit het sociaal akkoord 2013 en zijn middelen beschikbaar gekomen om de arbeidsmarktpositie van specifieke groepen zoals jongeren en ouderen te verbeteren.

Een belangrijke hervorming van de arbeidsmarkt uit het regeerakkoord is de Participatiewet. Hiermee is één regeling ontstaan voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Arbeidsbeperkten die voorheen instroomden in de WSW en jonggehandicapten met arbeidsvermogen komen in de Participatiewet. Mensen die nu al werkzaam zijn in de sociale werkvoorziening of de Wajong blijven recht houden op de bestaande regeling. De Participatiewet heeft tot doel mensen met een beperking kansen te bieden. Daarvoor hebben gemeenten de beschikking gekregen over een nieuw instrument, de loonkostensubsidie. Daarnaast heeft het kabinet afspraken gemaakt met de sociale partners. De komende jaren komen er voor deze doelgroep bij bedrijven 100.000 extra banen bij en 25.000 bij de overheid. Deze banen zijn bestemd voor mensen in de Participatiewet die vanwege een beperking niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te verdienen, mensen in de Wajong waarvan vastgesteld is dat zij arbeidsvermogen hebben en mensen met een Wsw-indicatie. Gemeenten krijgen een belangrijke rol bij de uitvoering van deze wet. Hiermee wordt beoogd dat meer maatwerk kan worden geleverd. Dit sluit aan bij de decentralisaties, waarmee de dienstverlening van het gebundelde participatiebudget alsmede de middelen voor de Jeugdwet en WMO dichter bij de burger zijn gebracht.

De afspraken uit het sociaal akkoord zijn niet vrijblijvend. Als de afgesproken extra banen er niet komen, kan na overleg met de sociale partners en het parlement de in de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten vastgelegde quotumplicht in werking treden.

In 2014 is de Wet maatregelen wet werk en bijstand (WWB) door het parlement aangenomen. Het armoedebeleid is geïntensiveerd met € 100 miljoen en de arbeidsverplichtingen voor bijstandsgerechtigden zijn verduidelijkt en geüniformeerd. Voor bijstandsgerechtigden die met meerdere personen een huishouden vormen is de zogenoemde kostendelersnorm geïntroduceerd in de Participatiewet, waarmee bij de bepaling van het bijstandsbedrag rekening wordt gehouden met het aantal mensen in het huishouden. Vanzelfsprekend blijft de bijstand ook in de toekomst een vangnet voor mensen als zij tijdelijk niet zelfstandig voor een eigen inkomen kunnen zorgen. In het door het parlement aanvaarde wetsvoorstel is de kostendelersnorm ook geïntroduceerd voor andere uitkeringen. Hierbij is de inwerkingtreding met 1 jaar uitgesteld tot 1 juli 2016. De tussentijd wordt benut voor een onderzoek naar het effect van de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg.

Een andere belangrijke hervorming op de arbeidsmarkt betreft de invoering van de Wet werk en zekerheid. In deze wet is opgenomen dat het ontslagrecht eerlijker en eenvoudiger wordt. Alle werknemers krijgen na een dienstverband van minimaal twee jaar recht op een transitievergoeding die bijvoorbeeld kan worden gebruikt voor omscholing naar ander werk. De positie van werknemers met tijdelijke contracten wordt verbeterd. Zij krijgen vanaf 1 juli 2015 niet na drie jaar maar al na twee jaar aanspraak op een vast contract. Hiermee wordt voorkomen dat werknemers te lang en tegen hun zin op opeenvolgende tijdelijke contracten voor dezelfde werkgever werken. Ook de Werkloosheidwet is aangepast. De wet wordt meer toegespitst op het snel vinden van werk. Daarnaast wordt de WW-duur geleidelijk verkort tot maximaal 2 jaar voor nieuwe gevallen. In cao’s kunnen werkgevers en werknemers afspraken maken over aanvullingen.

Nog een belangrijke hervorming uit het regeerakkoord is de vereenvoudiging van de kindregelingen. Per 2015 is het aantal kindregelingen teruggebracht van 10 naar 4, namelijk de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de combinatiekorting en de kinderopvangtoeslag. Met het consolideren van deze kindregelingen wordt structureel circa € 0,5 miljard bespaard. Door deze nieuwe wet gaan alleenstaande ouders die tegen het minimumloon (gaan) werken er in inkomen op vooruit. Hiermee wordt de armoedeval voor alleenstaande ouders die vanuit de uitkering gaan werken opgelost. De financiële prikkel om deel te nemen aan het arbeidsproces wordt hierdoor sterker.

Het kabinet heeft ook andere voorstellen gedaan ter verbetering van de werking van de arbeidsmarkt. De werkloosheid was immers hoog in 2014, ook al trok de economie iets aan. Voor werkgevers is het financieel aantrekkelijk gemaakt om jongeren in dienst te nemen via de zogenaamde premiekorting. In 2014 is deze regeling aangepast zodanig dat werkgevers meer gebruik kunnen gaan maken van deze regeling. Het is vanaf 1 juli 2015 toegestaan deze korting toe te passen op dienstverbanden van 24 uur per week in plaats van 32 uur of meer.

Met het «Actieplan 55+ werkt» is al € 67 miljoen beschikbaar gesteld voor oudere werkzoekenden met een WW-uitkering. Zij kunnen een scholingsbijdrage ontvangen, deelnemen aan sollicitatietrainingen of inspiratiedagen bijwonen waar werkgevers en werkzoekenden elkaar ontmoeten. Ook krijgen uitzendbureaus een bonus als ze 55-plussers succesvol bemiddelen. Omdat de arbeidsmarktpositie voor 50-plussers niet veel anders is dan die van 55-plussers, is in juni 2014 de leeftijdscategorie uitgebreid naar 50-plussers, waarmee in 2014 € 34 miljoen extra geïnvesteerd is in het actieplan. Tevens heeft het kabinet in 2014 besloten de werkloosheidstermijn in de kinderopvangtoeslag te verlengen van drie naar zes maanden. Dit betekent dat ouders in de eerste zes maanden van werkloosheid nog recht hebben op kinderopvangtoeslag.

Midden 2013 is een start gemaakt met de uitwerking van de sectorplannen zoals dit in het sociaal akkoord van april 2013 was afgesproken. Een groot aantal sectorplannen is in 2014 goedgekeurd, onder andere die van de levensmiddelenindustrie, de metaalsector en de uitzendbranche. Deze plannen leiden tot meer leerwerk- of stageplekken voor jongeren, behoud van vakkrachten en de begeleiding van met ontslag bedreigde werknemers naar nieuw werk. Het gaat om gezamenlijke plannen van werkgeversorganisaties en betrokken vakbonden. Zij krijgen voor maximaal de helft van de benodigde middelen voor deze plannen een financiële bijdrage van de overheid. Deze cofinanciering door de overheid geldt voor een periode van maximaal 2 jaar. Het kabinet heeft voor de sectorplannen € 600 miljoen vrijgemaakt.

De Wet Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (MKOB) is komen te vervallen. In november 2014 is een wetsvoorstel ingediend dat tot doel heeft de AOW-leeftijd vanaf 2016 versneld te verhogen naar 67 jaar in 2021 in plaats van in 2023. Het wetsvoorstel is op 26 maart 2015 door de Tweede Kamer aangenomen. AOW-gerechtigden krijgen bovendien recht op een inkomensondersteuning boven hun AOW-uitkering. Deze inkomensondersteuning is gekoppeld aan de in Nederland opgebouwde AOW-rechten.

In 2014 zijn er verschillende rechtszaken geweest omtrent het toepassen van het woonlandbeginsel. Het woonlandbeginsel houdt in dat bij de export van uitkeringen de hoogte van de uitkering wordt afgestemd op het kostenniveau in het land waar de belanghebbende woont. In het voorjaar heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een eerdere uitspraak bevestigd omtrent het verbod op toepassing van het woonlandbeginsel op al langer lopende Anw- en WGA-vervolguitkeringen in Marokko en Turkije (ingangsdatum vóór 1 juli 2012). Tevens was er in augustus een uitspraak van de rechtbank Amsterdam dat het woonlandbeginsel op nieuwe WGA-vervolguitkeringen niet mag worden toegepast. Tot slot heeft de CRvB in december bevestigd dat het woonlandbeginsel niet mag worden toegepast op AKW-uitkeringen in Marokko, maar wel in Egypte en Turkije. De uitkeringen van de personen die in beroep zijn gegaan worden met terugwerkende kracht volledig uitgekeerd.

Met in het 2014 ontwikkelde Actieplan Integrale Aanpak Jihadisme zet het kabinet stevig in op het bestrijden van radicalisering en extremisme. De integrale aanpak staat onder leiding van het Ministerie van V&J. Het meer preventieve deel van deze aanpak wordt geïnitieerd vanuit SZW. Zo zullen onder meer gezinnen waar radicalisering dreigt ondersteuning kunnen krijgen van het adviespunt voor familieondersteuning. De verspreiding op de sociale media van radicaliserende, haatzaaiende, gewelddadige jihadistische content wordt bestreden en er wordt geïnvesteerd in meer samenwerking met betrokken organisaties, zodat deze organisaties effectiever kunnen optreden in de aanpak van jihadisme.

Het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies is op 3 maart 2015 aanvaard in de Tweede Kamer en betreft verschillende maatregelen om onderbetaling aan te pakken. Een onderdeel van de wet is een ketenaansprakelijkheid waarbij naast de werkgever ook de opdrachtgever aansprakelijk gesteld kan worden wanneer het loon niet conform de collectieve arbeidsvoorwaarden wordt uitbetaald. Zo kunnen opdrachtgevers en aannemers worden aangepakt die werknemers onvoldoende voor hun werk betalen.

Het parlement is in 2014 akkoord gegaan met de fiscale hervorming van de pensioenen. De veranderingen bij de pensioenopbouw, waaronder de verlaging van het opbouwpercentage, traden op 1 januari 2015 in werking. De wetswijziging hangt samen met de gestegen levensverwachting en de stapsgewijze verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. De aanpassingen in de pensioenopbouw maken premiedaling mogelijk.

Pensioenfondsen die overwegen hun krachten te bundelen in een algemeen pensioenfonds krijgen de mogelijkheid om dat te doen. In december is het wetsvoorstel voor introductie van een algemeen pensioenfonds naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit wetsvoorstel maakt een nieuwe vorm van bundeling van verschillende pensioenregelingen mogelijk. Hierdoor kunnen allerlei (schaal)voordelen worden gerealiseerd, waarmee bestuurlijke lasten, vermogensbeheer- en uitvoeringskosten kunnen worden beperkt. Dat is in het belang van de deelnemers.

Met de in de Wet aanpassing financieel toetsingskader opgenomen aanpassingen van het huidige toetsingskader wordt het mogelijk financiële schokken (mee- en tegenvallers) gespreid in de tijd – en dus gelijkmatiger – te verwerken. Dat draagt bij aan het realiseren van een stabieler pensioen. Zowel jong als oud hebben baat bij de nieuwe regels. Bij tegenvallers kunnen pensioenfondsen (forse) pensioenverlagingen veelal voorkomen. Tegelijkertijd wordt met de voorwaarden die worden gesteld aan het indexatiebeleid voorkomen dat pensioenfondsen te snel overgaan tot (inhaal)indexatie, zodat er voldoende wordt opgebouwd voor de toekomstige pensioenen van de jongeren van nu.

De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel pensioencommunicatie heeft in 2014 een aanvang genomen. Inmiddels heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel op 5 maart 2015 aangenomen. In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om de pensioencommunicatie te verbeteren door deze meer aan te sluiten op de wensen van deelnemers en duidelijker te communiceren over onzekerheden. Daarmee is de deelnemer beter in staat te beoordelen of het toekomstige pensioen voldoende is, en is hij of zij meer bewust van de risico’s die verbonden zijn aan de pensioenverbinding. Daarmee draagt het wetsvoorstel bij aan het vertrouwen in het pensioenstelsel.

In 2014 en begin 2015 heeft de Nationale Pensioendialoog plaatsgevonden. Doel hiervan was de vragen te inventariseren die als gevolg van veranderde maatschappelijke omstandigheden worden gesteld bij de wijze waarop het huidige pensioenstelsel is ingericht. Dit vormt met het op 4 maart 2015 door de SER uitgebrachte advies de basis voor een hoofdlijnennotitie, die het kabinet in mei 2015 uit wil brengen. Hierin zullen varianten worden geschetst voor een mogelijke andere inrichting van het pensioenstelsel die meer aansluiten bij de veranderde eisen en wensen.

De relatie tussen SZW en de ZBO’s heeft onverminderd in het teken gestaan van de implementatie van de hervormingen in de sociale zekerheid en het realiseren van de taakstelling op de apparaatsuitgaven. De implementatietrajecten zijn volgens planning verlopen, met uitzondering van de digitalisering van de ontslagprocedure bij het UWV. De reguliere uitvoering is grotendeels volgens verwachting verlopen, nagenoeg alle in de jaarplannen 2014 afgesproken doelen zijn behaald. In september 2014 hebben de Staatssecretaris van SZW en de SVB besloten om het ICT-deel van het Veranderprogramma SVB Tien niet verder te ontwikkelen. Er is een strategische heroriëntatie gestart over de taken en dienstverlening van de SVB die moet leiden tot besluitvorming over de lange termijn ICT-behoefte.

De Europese Commissie heeft Nederland voor 2014 twee brede aanbevelingen gedaan op het beleidsterrein van het Ministerie van SZW. De eerste betreft het nemen van maatregelen om de verhoging van de AOW-leeftijd te ondersteunen. SZW trok € 34 miljoen extra uit voor het bevorderen van re-integratie van oudere werklozen. Bovendien is het parlement akkoord gegaan met een fiscale hervorming van de pensioenen. De tweede aanbeveling gaat over het bevorderen van de arbeidsparticipatie in het algemeen. De Participatiewet is de meest prominente maatregel ter bevordering van de arbeidsparticipatie. Ook is er in september een jongerenakkoord gesloten, waarbij bedrijven gaan investeren in jongeren middels vacatures, stages en extra leerbanen.

3.3 Economische ontwikkeling en koopkracht 2014

Begin 2013 waren de economische ontwikkelingen niet rooskleurig; de verwachtingen voor de economische groei werden fors neerwaarts bijgesteld. De jaren 2012 en 2013 waren jaren van een forse krimp. Bij het opstellen van de begroting voor 2014 werd voor het eerst weer uitgegaan van een voorzichtig herstel met een economische groei van ½%. De werkloosheid steeg van 4½% in 2011 naar 7% in 2013 en naar verwachting 7½% in 2014. Ook al was er vanaf begin 2014 sprake van een voorzichtig herstel, de werkloosheid bleef in de verwachtingen voor 2014 iets toenemen aangezien de werkloosheid vertraagd reageert. De werkloosheid bevindt zich op een hoog niveau en het streven naar het verminderen van de werkloosheid blijft een belangrijke opdracht van het kabinet. Het hebben van werk is voor mensen meer dan het hebben van een inkomen. Werk biedt immers ook een sociaal netwerk, zelfvertrouwen en mogelijkheden tot zelfontplooiing.

De economische ontwikkelingen en de werkgelegenheidsgroei vielen bij de uitvoering van de begroting 2014 mee. De economische groei werd opwaarts bijgesteld van ½% tot 0,8% en de werkgelegenheid werd opwaarts bijgesteld van een krimp van – ¾% naar een groei met 0,4%. De werkloosheid steeg minder dan bij de opstelling van de begroting was verwacht en werd neerwaarts bijgesteld tot 6,8%. Door de meevallende werkloosheid vielen ook de overheidsuitgaven aan de werkloosheid mee. Deze meevallers zijn verwerkt in een lager uitgavenkader sociale zekerheid en arbeidsmarkt (SZA). Dit kader komt, na de opwaartse bijstelling van het kader van begin 2013, nu weer globaal overeen met de ramingen bij de start van het kabinet Rutte/Asscher (zie bijlage 1).

Bij de begrotingsvoorbereiding (MEV 2014) werd nog een daling van de mediane koopkracht verwacht van ½% in 2014. Dit werd indertijd verklaard doordat werkenden naar verwachting te maken zouden krijgen met een daling van het reële loon, omdat de contractloonstijging achter zou blijven bij de inflatie. Uiteindelijk zijn zowel de contractloonstijging als de inflatie neerwaarts bijgesteld met als uitkomst een neutrale reële loonontwikkeling. De uiteindelijke koopkrachtverbetering ten opzichte van 2013 is uitgekomen op 1,4%, mede door de afspraken uit het begrotingsakkoord 2014 (o.a. de tijdelijke verlaging van het tarief in de eerste schijf, een hogere kinderopvangtoeslag en het handhaven van de leeftijdsdifferentiatie in de kinderbijslag). Ten slotte is de koopkracht hoger uitgekomen dan verwacht door de lagere vaststelling van de nominale premies Zvw door de zorgverzekeraars.

Tabel 3.1 Kerncijfers 2014: raming MEV 2014 versus realisatie CEP 2015
 

Raming

MEV 2014

Realisatie

CEP 2015

Economische groei (in %)

0,5

0,8

     

Werkgelegenheid in arbeidsjaren, marktsector (mutatie in %)

– 0,75

0,4

Werkloosheid (*1.000, internationale definitie)

685

6091

Werkloosheid (in % van de beroepsbevolking, internationale definitie)

7,5

6,81

     

Contractloon marktsector (in %)

1,5

1,1

Consumentenprijsindex (in %)

2

0,3

Koopkracht, mediaan, alle huishoudens (in %)

– 0,5

1,4

     

EMU-saldo (in % bbp)

– 3,3

– 2,6

EMU-schuld (in % bbp)

76,3

69,0

X Noot
1

Voor de vergelijkbaarheid met de raming uit de MEV 2014 exclusief de revisie van de uitvraagmethode EBB.

3.4 Fraude

De aanpak van fraude op het terrein van de sociale zekerheid en arbeidsmarkt is in 2014 op diverse terreinen aan de orde geweest. In de wet is de norm opgenomen dat fraude niet kan en niet mag en zijn boetes substantieel verhoogd. Ook zijn extra maatregelen door de Belastingdienst en het Ministerie van BZK genomen om misbruik en fraude bij toeslagen tegen te gaan. Op het beleidsterrein van SZW zijn in 2014 aan de orde geweest:

  • De Wet maatregelen wet werk en bijstand bevat duidelijke regels over de aan het recht op bijstand verbonden arbeidsverplichtingen voor alle bijstandsgerechtigden en bevat een kader dat aangeeft wanneer er sprake is van verwijtbaar onnodig gebruik van uitkering.

  • De CRvB heeft in november 2014 een uitspraak gedaan over de wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Fraudewet) en het Boetebesluit socialezekerheidswetten. Om recht te blijven doen aan de uitgangspunten van het fraudebeleid en om de uitvoeringspraktijk te verbeteren worden aanpassingen van wet- en regelgeving voorbereid. Totdat de wet- en regelgeving is aangepast, zijn het UWV, de SVB en gemeenten gehouden om de boeteoplegging in overeenstemming met de uitspraak toe te passen. Na een korte opschorting van het boeteopleggingsproces, ter bestudering van de uitspraak en het aanpassen van de uitvoeringsprocessen, is de boetoplegging begin 2015 hervat.

  • Bij de Inspectie SZW is een pilot aanpak grootschalig georganiseerde uitkeringsfraude gestart. Op grond van die pilot wordt besloten of het mogelijk is hiervoor een sluitende businesscase in te richten. Bij het UWV is eveneens een businesscase gestart. Bij de instroom van uitkeringsgerechtigden in de WW wordt er extra gewezen op de voorwaarden en verplichtingen die behoren bij de uitkering. Het doel is onder andere om te bepalen of de extra uitvoeringskosten kunnen worden opgebracht uit besparingen op uitkeringen, die als gevolg van deze extra handhaving optreden. Als onderdeel van de businesscase worden 50.000 extra signalen van mogelijke regelovertreding afgehandeld en is de controle op gefingeerde dienstverbanden geïntensiveerd.

3.5 Decentralisatie

Met de decentralisaties in het sociaal domein (gebundelde participatiebudget alsmede middelen Jeugdwet en WMO) heeft de regering de dienstverlening dichter bij de burger gebracht. De gemeenten hebben met deze decentralisaties meer en betere mogelijkheden gekregen voor een samenhangend en integraal beleid in het sociaal domein. Zij kunnen de participatie, ondersteuning en begeleiding, en jeugdzorg met elkaar verbinden en beter laten aansluiten bij beleidsterreinen waar de gemeenten al verantwoordelijk voor zijn, zoals de WMO. De middelen worden per 2015 via een integratie-uitkering sociaal domein binnen het Gemeentefonds aan gemeenten verstrekt. Met de VNG zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de inzet van deze middelen binnen het sociaal domein.

3.6 Beleidsdoorlichtingen

Tabel 3.2 Realisatie beleidsdoorlichtingen 1 , 2

Nummer en naam artikel (of artikelonderdeel)

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Geheel artikel?

1 Arbeidsmarkt

X

     

X

X

 

nee

2 Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

X

           

nee

3 Arbeidsongeschiktheid

     

   

X

nee

4 Jonggehandicapten

               

5 Werkloosheid

               

6 Ziekte en zwangerschap

               

7 Kinderopvang

               

8 Oudedagsvoorziening

         

X

 

nee

9 Nabestaanden

   

X

   

X

 

ja

10 Tegemoetkoming ouders

         

X

 

ja

11 Uitvoeringskosten

               

12 Rijksbijdragen

               

13 Integratie en maatschappelijke samenhang

               

Overig

     

X X

     

nvt

X Noot
2

Zie ook bijlage 6 van dit jaarverslag over de afgeronde evaluatie- en overige onderzoeken.

Bovenstaand overzicht toont de realisatie van beleidsdoorlichtingen op basis van de nieuwe artikelindeling. Omdat de artikelindeling in de begroting 2013 is gewijzigd beslaat een aantal beleidsdoorlichtingen niet het gehele artikel volgens de nieuwe artikelindeling, maar een onderdeel van het artikel. Het gaat om:

  • Artikel 1:

    • de beleidsdoorlichting in 2008 (betreft artikel 43 conform de oude begrotingsindeling, Arbeidsverhoudingen);

    • de beleidsdoorlichting in 2012 (betreft artikel 44 conform de oude begrotingsindeling, Gezond en veilig werken);

    • de beleidsdoorlichting in 2013 (betreft Arbeidsverhoudingen en -voorwaarden);

  • Artikel 2: de beleidsdoorlichting in 2008 (betreft artikel 23 conform de oude begrotingsindeling, Re-integratie);

  • Artikel 3:

    • de beleidsdoorlichting in 2011 (betreft artikel 46 conform de oude begrotingsindeling, Inkomensbescherming met activering);

    • de beleidsdoorlichting in 2014 (betreft de WAO);

  • Artikel 8: de beleidsdoorlichting in 2013 (betreft het Pensioenbeleid);

  • Artikel 9: de beleidsdoorlichting in 2010 (betreft artikel 49 conform de oude begrotingsindeling, Overige inkomensbescherming);

  • Overig: in 2011 hebben twee beleidsdoorlichtingen plaatsgevonden naar de artikelen 41 (Inkomensbeleid) en 42 (Arbeidsparticipatie) van de oude begrotingsindeling.

3.7 Overzicht van risicoregelingen

Tabel 3.3 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2013

Verleend 2014

Vervallen 2014

Uitstaande garanties 2014

Garantieplafond

Totaal plafond

Totaal stand begrotingsreserve

2 Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

Startende ondernemers

1.189

0

617

572

0

572

0

Tabel 3.4 Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2013

Ontvangsten 2013

Saldo 2013

Uitgaven 2014

Ontvangsten 2014

Saldo 2014

Mutatie volume begrotingsreserve 2014 en 2013

2 Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

Startende ondernemers

928

0

928

0

0

0

0

In 2014 is er door de banken geen aanspraak gemaakt op de borgstelling. Eind 2014 staat SZW voor een bedrag van € 2,6 miljoen borg aan kredietinstellingen. Het daadwerkelijke risico van uitbetaling bedraagt € 572.000.

Tabel 3.5 Overzicht verstrekte leningen (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande lening

Looptijd lening

Totale stand begrotingsreserve 2013

Mutatie volume begrotingsreserve 2014 en 2013

13 Integratie en maatschappelijke samenhang

DUO

19.930

divers

0

0

Inburgeringsplichtigen kunnen onder voorwaarden geld lenen voor het doen van een inburgeringsexamen (Wet Inburgering 2013). Bovenstaand bedrag is inclusief rente. De looptijd van deze leningen is divers.

4. BELEIDSARTIKELEN

1. Arbeidsmarkt

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • Gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);

  • Arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);

  • Arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;

  • De vaststelling van de hoogte van het sociaal minimum en het maximum dagloon;

  • Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

  • Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

  • Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

  • Zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

  • Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;

  • De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Beleidsconclusies

  • Bestrijden van schijnconstructies

In 2014 is vervolg gegeven aan de uitvoering van het programma aanpak schijnconstructies. Op 4 juli 2014 is de Tweede Kamer geïnformeerd middels de tweede voortgangsrapportage 3. Op 12 december 2014 is het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies aangeboden aan de Tweede Kamer 4. Dit wetsvoorstel omvat onder meer de invoering van ketenaansprakelijkheid voor loon en de openbaarmaking van inspectiegegevens van de Inspectie SZW.

  • Toekomst arbeidsgerelateerde zorg

Op 19 september 2014 heeft de SER advies uitgebracht over de toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg 5. Het doel van het advies is om een aantal knelpunten in de bedrijfsgezondheidszorg zoveel mogelijk weg te nemen. Dit betreft onder meer de onafhankelijkheid en toegankelijkheid van de bedrijfsarts, meer aandacht voor preventie en voor de samenwerking met de reguliere zorg en het tegengaan van gebrek aan kennis over de factor arbeid in de reguliere zorg. Naar aanleiding van het SER-advies is begin 2015 een kabinetsreactie6 naar de Tweede Kamer gestuurd.

  • Psychosociale arbeidsbelasting

In 2014 is binnen het programma Duurzame Inzetbaarheid de campagne op het gebied van psychosociale arbeidsbelasting (PSA) van start gegaan. Over de aanpak en het programma van activiteiten is de Tweede Kamer middels een brief geïnformeerd 7. Deze campagne wordt gevoerd in samenwerking met het Nederlandse focal point voor veilig en gezond werken en is er op gericht de bewustwording over werkstress als gevolg van PSA te vergroten en daarmee het taboe rondom het bespreken van werkstress te helpen doorbreken. Begin november 2014 was de «Check je Werkstress-week» met een landelijke bijeenkomst en diverse bedrijven en organisaties die activiteiten voor hun werknemers organiseerden. Aan MKB-NL is in 2014 subsidie verleend om werkgevers en werknemers in het MKB bewust te maken en ze te ondersteunen bij het tijdig toepassen van effectieve maatregelen op het vlak van duurzame inzetbaarheid. MKB-NL werkt hiertoe samen met brancheverenigingen, landelijke en lokale ondernemersverenigingen, kenniscentra en andere landelijke organisaties.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 1 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

11.303

16.545

19.687

– 3.142

Uitgaven

33.971

18.760

15.692

12.083

14.103

19.665

– 5.562

               

Subsidies

18.495

5.889

4.407

1.883

2.090

6.165

– 4.075

Subsidies

18.495

5.889

4.407

1.883

2.090

6.165

– 4.075

               

Opdrachten

15.273

12.663

11.082

10.015

11.823

12.035

– 212

Opdrachten

15.273

12.663

11.082

10.015

11.823

12.035

– 212

               

Bekostiging

203

208

203

185

190

203

– 13

Bekostiging

203

208

203

185

190

203

– 13

               

Bijdrage aan andere begrotingen

0

0

0

0

0

1.262

– 1.262

Bijdrage aan andere begrotingen

0

0

0

0

0

1.262

– 1.262

               

Ontvangsten

26.662

28.896

29.422

30.722

29.645

39.039

– 9.394

A. Subsidies en opdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Ten behoeve van het Actieplan gezond bedrijf heeft een kasschuif plaatsgevonden van € 1 miljoen van 2014 naar 2018. Daarnaast is circa € 0,3 miljoen overgeboekt naar opdrachten en vandaar doorgesluisd naar andere departementen. De onderuitputting van in totaal € 2,8 miljoen is ontstaan door uitstel en het niet uitputten van subsidies.

De gerealiseerde uitgaven bij de opdrachten wijken nauwelijks af van de begrote uitgaven.

B. Bekostiging

De gerealiseerde uitgaven (bekostiging van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen) komen nagenoeg overeen met de begrote uitgaven.

C. Bijdrage aan andere begrotingen

De bijdragen aan andere begrotingen zijn gerealiseerd via budgetoverhevelingen naar het Ministerie van EZ (€ 0,2 miljoen) in verband met onder andere de bijdrage voor het college voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en het Ministerie van VWS (€ 0,9 miljoen) in verband met onder andere de jaarlijkse bijdrage aan de Gezondheidsraad. De uitgaven worden door de desbetreffende departementen in hun jaarverslag verantwoord.

D. Ontvangsten

De boeteontvangsten zijn € 9,4 miljoen lager dan begroot. Dat komt mede doordat de aan het amendement Spekman8 gekoppelde ontvangsten niet zijn gerealiseerd (– € 3,9 miljoen). De toenmalige Minister van SZW heeft destijds aangegeven dat hij het financieren van extra inspectiecapaciteit via hogere boeteopbrengsten principieel onjuist vindt9. Hij heeft laten weten geen gebruik te maken van de hem geboden financiële ruimte10. De huidige Minister heeft onlangs bevestigd dat de kosten van toezicht niet kunnen worden opgebracht uit de daaruit voortvloeiende boeteopbrengsten11. In de begroting 2015 zijn de aan het amendement Spekman gekoppelde uitgaven en ontvangsten uit de boeken gehaald.

De boeteontvangsten zijn ook lager dan begroot doordat SZW als gevolg van een aantal gerechtelijke uitspraken een aantal hoge boetes heeft gerestitueerd (– € 4,1 miljoen). Het resterende verschil (– € 1,4 miljoen) kent twee verklaringen. Ten eerste heeft het verleggen van de inspectiecapaciteit naar notoire overtreders en misstanden geleid tot het oppakken van complexere zaken dan voorheen12. Notoire overtreders gebruiken geraffineerde methoden (waaronder schijnconstructies) om uit het zicht te blijven. Hierdoor duren inspecties niet alleen langer, maar vergt de bewijsvoering ook meer tijd 13. Ten tweede heeft het – als onderdeel van de beleidsregels boetematiging – verhogen van de toegestane looptijd van betalingsregelingen geleid tot een tijdelijke verlaging van de boeteontvangsten.

Kerncijfers

Gezond en veilig werken

Tabel 1.2 Kerncijfers gezond en veilig werken
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Percentage arbeidsongevallen onder werknemers dat verzuim tot gevolg heeft (%)1

3,0

2,7

1,72

Percentage ziekteverzuim (%)3

4,0

3,9

3,8

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen 4

4

3

4

Naleving zorgplicht Arbowet (%)5

78

79

X Noot
1

CBS/TNO, nationale enquête arbeidsomstandigheden.

X Noot
2

Door gewijzigde opzet en vraagstelling van de enquête is het percentage in 2014 niet goed vergelijkbaar met eerdere jaren.

X Noot
3

CBS, kwartaalenquête ziekteverzuim; het cijfer voor 2014 is voorlopig.

X Noot
4

Inspectie SZW administratie.

X Noot
5

Inspectie SZW, monitor Arbo in bedrijf. De monitor wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

Arbeidsverhoudingen en voorwaarden

De ontwikkeling van het aantal werknemers dat onder een cao valt, kan deels worden toegeschreven aan cao’s die in het ene jaar wel, en het andere jaar geen actuele looptijd kennen, en deels aan cao’s waaronder het ene jaar meer dan wel minder werknemers vallen dan in het andere jaar.

Per 1 januari 2014 kunnen volgens de toetredingsverdragen werknemers uit Roemenië en Bulgarije vrij reizen tussen de landen binnen de Europese Unie. Werknemers uit deze landen hoeven niet langer een tewerkstellingsvergunning aan te vragen om in Nederland te werken.

Tabel 1.3 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en voorwaarden
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Aantal werknemers onder cao1 (x 1.000)

6.003

5.895

5.486

• waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao’s (x 1.000)

• waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring (x 1.000)

5.501

502

5.260

635

4.850

636

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv) 2 (x 1.000)

11

9

73

X Noot
1

SZW, rapportage cao-afspraken (2012, 2013) en SZW administratie (2014) peildatum 1-1-2015.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

Inclusief de gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) die sinds 1 april 2014 een deel van de twv’s vervangen.

Handhaving

De gerealiseerde aantallen inspecties en onderzoeken arbeidsomstandigheden zijn lager dan bij de opstelling van de begroting werd verwacht. Dat komt doordat er meer reactieve zaken (onder andere ongevalonderzoeken) zijn opgepakt dan waarvan in de planning was uitgegaan. Daarnaast was er ook een aantal relatief grote ongevalonderzoeken die meer tijd kostten dan gebruikelijk. Die extra tijd is gedeeltelijk ten koste gegaan van actieve zaken, die gemiddeld minder uren vergen.

Het gerealiseerde aantal Inspecties Wav, Wml, Waadi en/of ATW is lager dan bij de opstelling van de begroting werd verwacht. Dit komt doordat de gemiddelde zaaktijd hoger was dan waarmee bij de begroting rekening is gehouden. Onderzoeken worden grootschaliger, arbeidsintensiever en hebben vaker internationale aspecten. Ook is het aantal werkgevers dat betrokken is bij een zaak en dat onderzocht dient te worden toegenomen. Ten opzichte van 2012 is in 2014 het gemiddeld aantal uren dat een inspecteur besteedt aan een onderzoek verdubbeld.

Het aantal inspecties waarbij een overtreding van de WAV, Wml, Waadi en/of ATW is vastgesteld is lager dan bij de opstelling van de begroting werd verwacht. Dit komt onder andere doordat de rechtbank en de Raad van State in 2014 verschillende uitspraken hebben gedaan, waardoor inspecteurs bestaande instrumenten minder effectief kunnen inzetten om ongewenste praktijken succesvol aan te pakken. Daarnaast lag het zwaartepunt van de inspectie-inzet in de tweede helft van het jaar. Hierdoor wordt voor een deel van deze zaken pas in 2015 definitief vastgesteld of sprake is van een overtreding.

Tabel 1.4 Kerncijfers handhaving 1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Aantal actieve en reactieve inspecties en onderzoeken arbeidsomstandigheden door ISZW

19.696

17.944

17.134

17.500

– 366

Aantal inspecties en onderzoeken binnen bedrijven die vallen onder het besluit risico’s en zware ongevallen 1999

512

447

453

445

8

Aantal inspecties Wav/Wml/Waadi

7.160

4.930

5.054

5.300

– 246

Percentage inspecties waarbij overtreding Wav/Wml/Waadi is vastgesteld (%)

21

24

19

27

– 8

X Noot
1

Inspectie SZW, jaarverslag.

Meer uitgebreide informatie over de Inspectie SZW treft u aan in haar Jaarverslag 2014 (www.inspectieszw.nl).

Budgettair belang buiten de begroting

De fiscale uitgaven aan het onderdeel mobiliteit komen € 86 miljoen lager uit dan begroot. De uitgaven zijn lager doordat de economische ontwikkeling zich in een herstellende fase bevindt. Hierdoor worden er minder oudere uitkeringsgerechtigden in dienst genomen. Daarnaast is er in de begrotingsafspraken 2014 besloten een premiekorting jongeren in te voeren. Hierdoor komen de uitgaven hoger uit. Door de snelle invoering van de premiekorting jongeren is het in 2014 nog niet mogelijk onderscheid te maken tussen de premiekorting jongeren en de premiekorting ouderen. Vanaf 2015 kan dit wel.

De premievrijstelling oudere werknemers wordt vanaf 2009 langzaam afgebouwd. De uitgaven komen in 2014 overeen met de raming.

De uitgaven in het kader van de ouderschapsverlofkorting zijn € 2 miljoen hoger dan begroot. Daarmee komt de realisatie goed overeen met de begroting. De realisaties 2013 en 2014 betreffen een raming omdat de aanslaggegevens nog onvolledig zijn.

Tabel 1.5 Fiscale uitgaven artikel 1 (lopende prijzen x € 1 mln)1
 

2010

2011

2012

2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Mobiliteitsbonus: uitkeringsgerechtigde ouder dan 50 jaar, arbeidsgehandicapten en jongeren

103

197

183

245

304

390

– 86

Overgangsregeling voor de levensloopregeling

0

0

0

0

15

15

0

Premievrijstellling oudere werknemers

807

652

487

254

157

157

0

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

2

1

1

2

2

2

0

Ouderschapsverlofkorting

85

107

109

112

116

114

2

X Noot
1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst.

2. Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat echt nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaalzekerheidsstelsel dat mensen enerzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is, en dat hen anderzijds prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door ondersteuning bij re-integratie te bieden. Ook faciliteert de overheid via de sociale werkvoorziening de arbeidsparticipatie van mensen die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid er in de vormgeving naar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland waar nodig re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met het verstrekken van het participatiebudget aan gemeenten (vanaf 2015 onderdeel van de integratie-uitkering Gemeentefonds). De Minister financiert de inkomensondersteuning met uitkeringsregelingen. De Minister14 is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van de hoogte van de algemene bijstandniveaus;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening vanuit de WWB, IOAW, IOAZ en Bbz;

  • Het houden van systeemtoezicht;

  • Het verdelen van een taakstellend aantal Wsw-arbeidsplaatsen en bijbehorende middelen onder gemeenten voor de uitvoering van de Wsw en het bevorderen van uitstroom naar werk;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen over gemeenten voor de Wet participatiebudget;

  • Het terugvorderen van onrechtmatig bestede middelen van het participatiebudget en het terugvorderen van middelen van niet gerealiseerde plekken in de Wsw;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (AIO, bijstand buitenland) en het UWV (TW);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen deze uitvoering plaats vindt. Het Rijk stelt een toereikend macrobudget vast om de WWB-uitkeringen te betalen. Dit budget wordt in 2014, evenals het participatiebudget en het Wsw-budget, zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren over de gemeenten verdeeld. Het Rijk houdt systeemtoezicht. Bij ernstige tekortkomingen in de gemeentelijke uitvoering van de WWB kan het Rijk aanwijzingen geven aan gemeenten over de uitvoering van de WWB of ingrijpen in de uitvoeringsorganisatie.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de WWB, de Wet participatiebudget, de Wsw en aan genoemde wetten verwante wetten en voorzieningen. Gemeenten zijn daarnaast verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving door personen die een beroep doen op deze wetten.

Beleidsconclusies

Het in de begroting 2014 voorgenomen beleid voor 2014 is gerealiseerd of ligt op schema (waaronder de Participatiewet 15). Het kabinet heeft uitvoering gegeven aan een belangrijk deel van de afspraken uit het regeerakkoord en uit het sociaal akkoord van 2013. In 2014 is het onderzoek «De doorwerking van de financiële prikkel van de WWB binnen gemeenten» afgerond en zijn de resultaten aan de Tweede Kamer aangeboden16. Geconcludeerd wordt dat een effectieve doorwerking van de prikkels afhankelijk is van de interne organisatie van de gemeente en de keuzes die aldus worden gemaakt. De gemeente heeft meer aandacht voor de uitvoering als er een tekort ontstaat op de uitgaven aan bijstand. Het kabinet heeft afgezien van het aanpassen van de alimentatieregels en heeft de verbetering van de prikkelwerking van de WWB uitgesteld tot 2016. Dit is reeds toegelicht in de SZW-begroting 2015.

Ten opzichte van de begroting 2014 zijn de gerealiseerde uitgaven aan de Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorziening Gemeenten € 490 miljoen en aan de subsidies € 207 miljoen lager uitgekomen. Zie voor een toelichting op de budgettaire ontwikkeling van deze instrumenten de onderdelen A1 en C.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 2.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 2 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

10.660.968

6.333.698

10.578.380

– 4.244.682

waarvan garantieverplichtingen

– 125

– 617

Uitgaven

9.272.242

8.983.232

9.146.831

9.751.058

9.732.855

10.578.354

– 845.499

               

Inkomensoverdrachten

9.219.279

8.931.026

9.137.711

9.741.716

9.653.128

10.194.899

– 541.771

Bundeling Uitkeringen

4.103.795

4.093.690

4.981.875

5.667.195

5.736.429

6.226.760

– 490.331

Inkomensvoorzieningen

             

Gemeenten (BUIG)

             

Bijstand zelfstandigen

117.471

145.448

90.886

70.952

66.216

51.362

14.854

Participatiebudget

1.895.596

1.698.565

994.553

865.936

694.832

689.425

5.407

WSW

2.476.792

2.341.807

2.371.638

2.381.490

2.389.997

2.382.220

7.777

TW

418.894

425.875

482.882

540.135

555.000

542.526

12.474

AIO

205.231

222.916

213.000

213.450

208.000

229.547

– 21.547

Bijstand buitenland

1.500

1.657

1.723

1.600

1.400

1.600

– 200

Eenmalige uitkering koopkrachtpakket

0

70.000

– 70.000

Repatriëringsregeling

5

0

5

Onderstand (Caribisch Nederland)

0

819

743

958

1.249

999

250

Re-integratie (Caribisch Nederland)

0

249

411

0

0

460

– 460

               

Garanties

197

387

1.005

928

0

480

– 480

Garanties

197

387

1.005

928

0

480

– 480

               

Subsidies

0

0

0

4.408

77.047

283.900

– 206.853

Subsidies

0

0

0

4.408

77.047

283.900

– 206.853

               

Opdrachten

52.464

51.515

7.811

3.702

2.376

98.771

– 96.395

Opdrachten

52.464

51.515

7.811

3.702

2.376

98.771

– 96.395

               

Bekostiging

302

304

304

304

304

304

0

Bekostiging

302

304

304

304

304

304

0

               

Ontvangsten

1.088.423

1.035.542

337.745

111.947

106.277

53.853

52.424

Tot en met 2012 was sprake van een andere begrotingsstructuur. De toenmalige post «Bijstand overig» is nu opgenomen in het WWB-inkomensdeel, omdat deze post in de nieuwe begrotingsstructuur niet bestaat.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG)

Tabel 2.2 Extracomptabel overzicht BUIG (x € 1.000)
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

BUIG

4.964.814 1

5.667.195

5.736.429

6.226.760

– 490.331

           

WWB-inkomensdeel

4.770.157

5.425.510

5.468.713

5.969.081

– 500.368

IOAW

143.199

189.116

212.997

204.707

8.290

IOAZ

22.932

24.168

25.201

24.572

629

Bbz-levensonderhoud (startende ondernemers)

28.526

28.400

29.518

28.400

1.118

X Noot
1

Tot en met 2012 was sprake van een andere begrotingsstructuur. De uitgaven WWIK in 2012 van ruim € 17 miljoen zijn in tabel 2.1 in 2012 opgenomen als onderdeel van uitgaven BUIG. De WWIK is per 1 januari 2012 afgeschaft. De uitgaven WWIK in 2012 betroffen een overgangsregeling en zijn niet in tabel 2.2 opgenomen.

Wet werk en bijstand (WWB)

De WWB voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. De WWB bestond in 2014 uit een inkomensdeel en een werkdeel. Het inkomensdeel maakt onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG (zie tabel 2.2). Hieruit worden de bijstanduitkeringen betaald. Het werkdeel maakt onderdeel uit van het participatiebudget (zie tabel 2.7). Hieruit wordt de re-integratieondersteuning betaald.

Budgettaire ontwikkelingen

Ten opzichte van de begroting 2014 zijn de gerealiseerde uitgaven aan het WWB-inkomensdeel € 500 miljoen lager uitgekomen. De belangrijkste oorzaak is de meevallende economische ontwikkeling ten opzichte van de eerdere verwachting, welke heeft geleid tot minder bijstandsuitkeringen (€ 531 miljoen). Daarnaast zijn de uitgaven opwaarts aangepast voor de doorwerking van de gestegen lonen en pijzen (€ 13 miljoen) en voor rijksbeleid (€ 17 miljoen), met name door aanpassingen van het inmiddels aangenomen wetsvoorstel Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten. Op basis van nieuwe inzichten in de toe- en afgewezen verzoeken om aanvullende uitkering is, in plaats van de in de begroting opgenomen uitname van € 28 miljoen, uiteindelijk € 27 miljoen van het macrobudget gebruikt voor de in 2014 uitgekeerde meerjarige en incidentele aanvullende uitkeringen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het volume van de WWB is onder invloed van meevallende economische ontwikkeling ten opzichte van de eerdere verwachting gedaald.

Tabel 2.3 Kerncijfers WWB1
 

Realisatie 20122

Realisatie 2013

Realisatie 20143

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume WWB (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

319

347

371

393

– 23

Volume WWB (x 1.000 huishoudens, ultimo)

325

359

377

4

• waarvan verblijfsduur <1 jaar

70

98

98

4

• waarvan verblijfsduur 1–5 jaar

138

150

162

4

• waarvan verblijfsduur >5 jaar

118

111

117

4

Instroom WWB (x 1.000 huishoudens) 5

112

143

1396

4

Uitstroom WWB (x 1.000 huishoudens)5

97

111

1206

4

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
2

De volumestatistieken tot en met 2012 wijken af van latere jaren. Dit komt doordat het CBS de volumestatistieken niet meer op registratiebasis publiceert, maar op transactiebasis.

X Noot
3

Betreft voorlopige cijfers. De cijfers van oktober tot en met december 2014 zijn geraamde transactiescijfers.

X Noot
4

Dit cijfer wordt niet geraamd.

X Noot
5

Cijfers realisatie 2012 en 2013 zijn aangepast en zijn nu exclusief AIO.

X Noot
6

4e kwartaal betreft raming CBS.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is verdubbeld, het gemiddelde benadelingsbedrag is met 35% toegenomen tot ruim € 5.600.

Tabel 2.4 Kerncijfers WWB (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

71

2

80

Kennis van de verplichtingen (%)

90

2

88

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

16

4,9

11

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

66

20

62

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014».

X Noot
2

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
3

SZW-berekeningen op basis van CBS, bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek. Vanwege de inwerkingtreding van de Fraudewet is de wijze van meten van deze kerncijfers met ingang van 2013 gewijzigd.

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandniveau voor oudere werkloze werknemers. Vermogen, zoals een eigen huis of spaargeld, blijft buiten beschouwing. Werkloze ouderen, die vaak spaargeld en/of vermogen in een eigen huis hebben, hoeven hierdoor geen beroep te doen op de WWB en dus ook hun eigen vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige omdat de inkomsten daaruit onvoldoende zijn. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de IOAW en IOAZ zijn samen € 9 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat in de begroting nog onvoldoende rekening gehouden was met de oplopende werkloosheid en het daaruit volgende toegenomen beroep op deze wetten (€ 8 miljoen). De uitgaven zijn ook hoger door de aanpassing van de uitkeringen aan de loon- en prijsstijging (€ 1 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.5 Kerncijfers IOAW en IOAZ 1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 20142

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume IOAW (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

10

13

16

14

1

Volume IOAZ (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

1,4

1,5

1,7

1,5

0,2

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
2

Betreft voorlopige cijfers. De cijfers van oktober tot en met december 2014 zijn geraamde transactiescijfers.

A2. Bijstand zelfstandigen (Bbz 2004)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen – onder voorwaarden – voor financiële ondersteuning een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden te starten dan wel voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt als krediet voor bedrijfskapitaal of voor gevestigde ondernemers om te voorzien in de kosten van levensonderhoud.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven zijn € 15 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. De bijstanduitgaven aan zelfstandigen kunnen per gemeente van jaar op jaar sterk wisselen. De ene gemeente krijgt daardoor te veel bevoorschot en de ander te weinig; zie ook onder F. Ontvangsten. Per saldo is door de gemeenten samen ongeveer het begrote bedrag uitgegeven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.6 Kerncijfers Bbz1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 20142

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume Bbz (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

3,6

4,1

4,1

3,6

0,5

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
2

Betreft voorlopige cijfers. De cijfers van oktober tot en met december 2014 zijn geraamde transactiescijfers.

A3. Participatiebudget

In het participatiebudget voor 2014 zijn het re-integratiebudget (Ministerie van SZW) en het budget voor volwasseneneducatie (Ministerie van OCW) samengevoegd. Met de overkomst van de inburgeringsmiddelen van het Ministerie van BZK naar SZW per 2013 zijn deze middelen als SZW-middelen in onderstaande tabel opgenomen. 2013 is tevens het laatste jaar waarvoor inburgeringmiddelen zijn toegekend. Het participatiebudget wordt jaarlijks volgens een objectieve verdeelsystematiek over de gemeenten verdeeld. 2014 is het laatste jaar dat het participatiebudget is verdeeld. Vanaf 2015 zijn de SZW-middelen uit het participatiebudget opgenomen in een integratie-uitkering Gemeentefonds in het kader van de decentralisaties sociaal domein.

Tabel 2.7 Extracomptabel overzicht participatiebudget (x € 1.000)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Participatiebudget

1.895.596

1.698.565

994.553

865.936

694.832

689.425

5.407

Re-integratie SZW

1.442.555

1.335.901

722.944

812.583

640.948

636.072

4.876

BZK

302.608

246.813

160.005

0

0

0

0

OCW

150.433

115.851

111.604

53.353

53.884

53.353

531

Budgettaire ontwikkelingen

De verschillen tussen de begrote en de gerealiseerde uitgaven vloeien voort uit aanpassing voor gestegen lonen en prijzen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.8 Kerncijfers re-integratie 1 , 2
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

20143

Aantal door bijstandsontvangers/niet-uitkeringsgerechtigden gestarte banen na re-integratie (x 1.000)

62

56

25

X Noot
1

CBS, uitstroom na re-integratie.

X Noot
2

Met ingang van 2014 zijn de reeksen «Trajecten beëindigd in verslagperiode» en «Trajecten lopend aan einde verslagperiode» beëindigd, omdat gemeenten vanaf 2013 voorzieningen registreren in plaats van trajecten. Deze reeksen zijn daarom niet opgenomen in tabel 2.8.

X Noot
3

Het cijfer van 2014 is niet goed vergelijkbaar met eerdere jaren. Het cijfer betreft de 1e twee kwartalen van 2014 en de populatieafbakening is gewijzigd.

A4. Wet sociale werkvoorziening (Wsw)

De Wsw heeft tot doel het scheppen van aangepaste werkgelegenheid voor personen die wel graag willen werken, maar dit niet onder normale arbeidsomstandigheden kunnen doen. De Wsw biedt zowel de mogelijkheid tot werken in een beschutte omgeving als tot begeleid werken bij reguliere werkgevers.

Budgettaire ontwikkelingen

Het verschil tussen de begrote en de gerealiseerde uitgaven vloeit voort uit aanpassing voor gestegen lonen en prijzen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Er zijn geen opmerkelijke ontwikkelingen behoudens een verdere afname van de wachtlijst. Reden hiervoor is dat er vooruitlopend op de Participatiewet steeds minder nieuwe indicaties afgegeven worden.

Tabel 2.9 Kerncijfers Wsw1
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

20142

Werknemersbestand (x 1.000 personen, per ultimo)

102

102

103

Wachtlijst (x 1.000 personen, per ultimo)

16

13

11

Gemiddelde verblijfsduur op de wachtlijst ultimo kalenderjaar (maanden)

23

24

23

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

27

30

30

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

6,2

6,2

6,4

X Noot
1

Research voor Beleid, Wsw-statistiek.

X Noot
2

Betreft voorlopige cijfers.

A5. Toeslagenwet (TW)

De TW vult sociale verzekeringsuitkeringen aan tot het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (excl. TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitgaven is in overeenstemming met de begroting. Het verschil vloeit voort uit aanpassing voor gestegen lonen en prijzen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het gemiddeld jaarvolume van de TW is in 2014 met 6.000 uitkeringsjaren gestegen. De toename is het gevolg van de stijging in het uitkeringsvolume WIA en WW en de doorwerking hiervan op het volume van de TW. De gemiddelde toeslag is in 2014 ten opzichte van 2013 vrijwel gelijk gebleven.

Het jaarvolume 2014 wijkt nauwelijks af van de raming in de begroting. De gemiddelde toeslag ligt ongeveer 5% hoger dan bij de begroting geraamd. Dit verschil wordt deels veroorzaakt door compensatie voor gestegen lonen en prijzen. Daarnaast wordt het verschil veroorzaakt door een groter aandeel in de TW-uitkeringen dan geraamd van de duurdere WIA-uitkeringen.

Tabel 2.10 Kerncijfers TW1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1.000 uitkeringsjaren)

189

200

206

203

3

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

2.560

2.700

2.694

2.557

137

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

Omdat de TW een aantal sociale uitkeringen aanvult tot het relevante sociaal minimum kent deze wet geen specifieke verplichtingen. De verplichtingen waaraan uitkeringsgerechtigden zich dienen te houden zijn opgenomen in de moederwetten.

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is met circa 100 toegenomen, terwijl het gemiddelde benadelingsbedrag is afgenomen tot € 2.800.

Tabel 2.11 Kerncijfers TW (fraude en handhaving) 1
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Opsporing

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

2,0

2,5

2,6

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

4,8

9,1

7,2

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

A6. Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)

Ouderen met een onvolledig AOW-pensioen kunnen recht hebben op bijstand. Deze aanvullende bijstand heet AIO en kan worden aangevraagd bij de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De gerealiseerde uitgaven voor de AIO zijn € 21,5 miljoen lager dan begroot. Dit wordt ten eerste verklaard doordat de maatregel «MKOB uit de middelentoets AIO» met een half jaar is uitgesteld tot 1 januari 2015. De uitgaven in 2014 zijn hierdoor € 8 miljoen lager uitgekomen. Daarnaast is zowel het volume als de gemiddelde hoogte van de AIO lager uitgekomen dan verwacht. Verder is € 4 miljoen aan de SVB verstrekt in het kader van de eenmalige uitkering koopkrachtpakket (zie ook onder A8 van dit artikel).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.12 Kerncijfers AIO1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 20142

Begroting 2014

Verschil 2014

Aantal huishoudens AIO (x 1.000, jaargemiddelde)

40

39

40

46

– 6

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
2

Betreft voorlopige cijfers. De cijfers van oktober tot en met december 2014 zijn geraamde transactiescijfers.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is met circa 100 toegenomen, terwijl het gemiddelde benadelingsbedrag is afgenomen tot € 6.800.

Tabel 2.13 Kerncijfers AIO (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

57

2

73

Kennis van de verplichtingen (%)

92

2

84

Opsporing3

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

<0,1

0,2

0,3

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

1,4

1,9

1,7

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014».

X Noot
2

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
3

SVB, jaarverslag.

A7. Bijstand Buitenland

Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er dus geen nieuwe rechthebbenden.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitgaven is € 200.000 lager dan begroot als gevolg van een lager voorschot aan de uitvoerders.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.14 Kerncijfers Bijstand Buitenland 1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume bijstand buitenland (x 1.000 gerechtigden, ultimo)

0,2

0,2

0,2

0,2

0

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

A8. Eenmalige uitkering koopkrachtpakket

In 2014 werd € 70 miljoen ingezet voor een eenmalige uitkering voor mensen met een inkomen tot 110% sociaal minimum, dit is inclusief uitvoeringskosten. De regeling werd uitgevoerd door gemeenten en de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven op de SZW-begroting zijn nihil, omdat voor de uitvoering door gemeenten een bedrag van € 66 miljoen is overgeheveld naar het Gemeentefonds en voor de uitvoering door de SVB een bedrag van € 4 miljoen is overgeheveld naar het onderdeel A6 Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen van dit artikel.

A9. Repatriëringsregelingen

Aan de repatriëring van Nederlanders uit Zuid Soedan is in 2014 ongeveer € 5.000 besteed. Dit instrument was niet opgenomen in de begroting 2014.

A10. Onderstand en re-integratie Caribisch Nederland

De overheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning op grond van de Onderstand en waar nodig re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie onderstand is € 0,25 miljoen hoger dan begroot. Dit hangt samen met een hoger uitkeringsvolume dan geraamd en is een gevolg van het langer doorlopen van de uitkeringen door de verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd en door armoedebestrijding gericht op het tegengaan van niet-gebruik. Het voor re-integratie begrote bedrag van € 0,46 miljoen is overgeheveld naar het Ministerie van BZK als SZW-bijdrage in de totale kosten van het project Integrale aanpak Caribisch Nederland.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.15 Kerncijfers Caribisch Nederland 1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1.000 huishoudens, ultimo)

0,3

0,3

0,4

0,3

0,1

X Noot
1

SZW-unit RCN.

B. Garanties

Dit betreft de garantstelling voor de borgstellingsregeling (pilot zelfstandigenbeleid), waarvan de toegang al jaren geleden is gesloten. In 2014 zijn hiervoor geen uitgaven gedaan.

C. Subsidies

Er is ongeveer € 207 miljoen minder uitgegeven dan begroot. Via de 1e suppletoire begrotingswet 2014 is € 10 miljoen voor sectorplannen toegevoegd. Om aan te sluiten bij het ritme van de financiering van de sectorplannen is bij de 2e suppletoire begroting een budgettair neutrale kasschuif naar latere jaren verwerkt van € 176 miljoen. De onderuitputting ten opzichte van de 2e suppletoire begroting 2014 bedraagt ongeveer € 44 miljoen. Dit komt doordat een deel van de verplichtingen aan het eind van het jaar is vastgelegd en nog niet tot een eerste voorschot heeft kunnen leiden. Daarnaast heeft een aantal aanvragers, tegen de verwachting in, afgezien van een eerste voorschot. Ten slotte is aan een aantal aanvragers, vanwege vertragingen in de uitvoering, nog geen eerste of tweede voorschot verstrekt.

Ook zijn er uitgaven gedaan voor armoede- en schuldenbeleid, waarvan het budget is overgeheveld uit Opdrachten (zie ook onder D).

D. Opdrachten

Er is ruim € 96 miljoen minder uitgegeven dan begroot. De belangrijkste oorzaak betreft de overheveling naar het Gemeentefonds van € 70 miljoen voor intensivering armoede- en schuldenbeleid. Voorts hebben voor een bedrag van € 17 miljoen budgettair neutrale herschikkingen (waaronder voor armoede- en schuldenbeleid) binnen de SZW-begroting plaatsgevonden. Voor € 3 miljoen hebben diverse overboekingen plaatsgevonden, waaronder naar het Ministerie van OCW voor het Jeugdcultuurfonds, en is ruim € 5 miljoen niet tot besteding gekomen vanwege onder meer vertraging in projecten.

E. Bekostiging

De realisatie van de uitgaven is in overeenstemming met de begroting.

F. Ontvangsten

De ontvangsten zijn ruim € 52 miljoen hoger dan begroot. Dit heeft enerzijds betrekking op terugbetalingen van te hoge voorschotten inzake rijksvergoedingen Bijstand zelfstandigen (€ 17 miljoen), TW (€ 7,3 miljoen) en AIO (€ 8 miljoen). Anderzijds gaat het om ontvangsten uit terugvorderingen, Wsw (€ 10,7 miljoen) en de Wet participatiebudget (€ 9,1 miljoen) uit hoofde van onderrealisatie dan wel onrechtmatigheid.

3. Arbeidsongeschiktheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid verzekert werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen aan het werk te blijven of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze wet heeft de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vervangen en geldt voor mensen die op of na 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. De WIA omvat twee uitkeringsregimes: de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).

Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WAO, WIA of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel werknemers als werkgevers dat gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers aan het werk blijven of weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de gedeeltelijk arbeidsgeschikte.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert aan het werk blijven of het werk hervatten met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV. De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidsconclusies

Het in de begroting 2014 voorgenomen beleid voor 2014 heeft doorgang gevonden. De voorgenomen verlaging van de ao-tegemoetkoming in 2014 is gerealiseerd.

In het sociaal akkoord is afgesproken dat sociale partners met concrete maatregelen komen die ervoor zorgen dat minder mensen een beroep hoeven te doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit de WIA. Om sociale partners hierbij te ondersteunen wordt verdiepingsonderzoek uitgevoerd naar benutbare mogelijkheden binnen de groep WGA 80–100. De afronding van dit onderzoek is voorzien voor het voorjaar van 2015.

Voorts is eind 2014 de beleidsdoorlichting artikel 3 (met focus op de WAO) aan de Tweede Kamer aangeboden17. In deze beleidsdoorlichting is naast de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid ook gekeken naar aanknopingspunten om de activerende werking van de WAO te versterken, zoals het investeren in re-integratie en inkomensverrekening. Conclusie van het kabinet is dat het huidige beleid ten aanzien van de WAO passend is. Wel is het van belang dat de toegang tot re-integratieondersteuning behouden blijft om participatie waar mogelijk te ondersteunen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

593

616

649

– 33

Uitgaven

0

402

562

593

616

649

– 33

               

Inkomensoverdrachten

0

402

562

593

616

649

– 33

Ongevallenverzekering (Caribisch

0

402

562

593

616

649

– 33

Nederland)

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Tabel 3.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Uitgaven

9.498.206

9.404.032

9.068.219

9.116.600

9.037.660

9.149.333

– 111.673

               

Inkomensoverdrachten

9.387.954

9.305.011

8.974.219

9.035.000

8.960.618

8.921.285

39.333

IVA

474.202

631.000

789.000

964.000

1.170.506

1.138.438

32.068

WGA

1.124.932

1.461.000

1.639.219

1.981.000

1.883.004

1.970.142

– 87.138

WGA eigen-risicodragers

327.000

332.616

– 5.616

WAO

7.465.814

6.930.000

6.294.000

5.872.000

5.387.175

5.283.620

103.555

WAZ

323.006

283.011

252.000

218.000

192.933

196.469

– 3.536

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

110.252

99.021

94.000

81.600

77.042

117.250

– 40.208

Re-integratie WIA/WAO/WAZ

110.252

99.021

94.000

81.600

77.042

117.250

– 40.208

               

Nominaal

0

0

0

0

0

110.798

– 110.798

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland wordt in geval van een bedrijfsongeval een inkomensvoorziening geboden. De uitkering is hierbij gekoppeld aan het laatste loon van de werknemer. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitgaven voor de Ongevallenverzekering is lager dan begroot doordat het aantal uitkeringen in geringe mate lager is uitgekomen dan het begrote aantal. In de eenheden waarin het volume in tabel 3.3 wordt uitgedrukt is deze daling overigens niet zichtbaar.

Tabel 3.3 Kerncijfers Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1.000, ultimo)

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A2. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn, recht op een uitkering. In de WIA staat werk voorop; het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming.

De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken, dan wel niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt is, krijgt een uitkering op basis van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De WIA wordt uitgevoerd door het UWV.

Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA)

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten IVA komen € 32 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 13 miljoen, in tabel 3.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 19 miljoen hoger dan begroot. De belangrijkste oorzaak is een hoger volume (€ 26 miljoen), vanwege onder andere een hogere doorstroom vanuit de WGA. De uitgaven aan de ao-tegemoetkoming zijn lager uitgekomen dan begroot (€ 4 miljoen). De gemiddelde jaaruitkering is iets lager uitgekomen dan geraamd, waardoor de uitkeringslasten € 3 miljoen lager zijn uitgekomen.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers IVA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.4.

Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) inclusief WGA eigen-risicodragers

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WGA (inclusief eigen-risicodragers) komen € 93 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 33 miljoen, in tabel 3.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 126 miljoen lager dan begroot. De belangrijkste oorzaak is een lager dan geraamd volume, waardoor de uitkeringslasten met € 68 miljoen lager zijn uitgekomen. De instroom in de WGA is lager uitgekomen dan geraamd, en de doorstroom van de WGA naar de IVA is hoger uitgekomen. De gemiddelde jaaruitkering komt ook lager uit (€ 63 miljoen). Dit komt doordat de samenstelling van de WGA-populatie anders is dan oorspronkelijk geraamd, hetgeen onder andere het gevolg is van een grotere doorstroom naar de IVA. De uitgaven aan de ao-tegemoetkoming zijn iets hoger uitgekomen dan geraamd (€ 5 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers WGA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.4.

A3. Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

Werknemers die vóór 1 januari 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden als gevolg van ziekte of gebrek hebben recht op een WAO-uitkering. De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WAO blijft gelden voor mensen die op 1 januari 2004 al een WAO-uitkering ontvingen en voor mensen die binnen vijf jaar na het beëindigen van de WAO-uitkering opnieuw arbeidsongeschikt worden door dezelfde oorzaak. Hierdoor worden er nog slechts nieuwe WAO-uitkeringen toegekend bij herleving van een oud recht. De WAO wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WAO komen € 104 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 61 miljoen, in tabel 3.2 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 43 miljoen hoger dan begroot. De belangrijkste oorzaak is een hogere gemiddelde jaaruitkering, waardoor de uitkeringslasten € 40 miljoen hoger zijn uitgekomen. Dit komt doordat de samenstelling van de WAO-populatie anders is dan oorspronkelijk geraamd, hetgeen onder andere het gevolg is van een lagere uitstroom. Ook het volume valt iets hoger uit dan geraamd (€ 3 miljoen), wat met name het gevolg is van een lagere uitstroom uit de WAO dan verwacht. Hiertegenover staat dat ook de gemiddelde mate van arbeidsongeschiktheid in de WAO lager is uitgekomen dan verwacht, wat het volume drukt. De gerealiseerde uitgaven aan de AO-tegemoetkoming zijn bijna gelijk aan de begrote uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

De totale omvang van het bestand WIA en WAO is in 2014 wederom gedaald. Dit komt doordat het aantal WIA-gerechtigden minder snel toeneemt dan dat het aantal WAO-gerechtigden afneemt. De instroom in de WIA ligt in 2014 nagenoeg op hetzelfde niveau als in eerdere jaren. De uitstroom uit de WIA is gestegen, evenals de doorstroom vanuit de WGA naar de IVA. De groei van de uitstroom en de doorstroom loopt gelijk op met de groei van het WIA-bestand, dat nog jaren in een opbouwfase zit.

Het WAO-volume daalt omdat de WAO een aflopende regeling is. De instroom in de WAO is beperkt tot herlevingen op basis van oud recht. Daar staat een veel grotere uitstroom tegenover die vooral het gevolg is van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het aantal beëindigde WAO-uitkeringen valt lager uit dan verwacht door te hoog ingeschatte beëindigingen als gevolg van herstel en overlijden.

Tabel 3.4 Kerncijfers IVA, WGA en WAO 1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

IVA, WGA en WAO

         

Bestand in uitkeringen (x1.000, ultimo)

568

560

553

554

– 1

• waarvan IVA

43

51

61

59

2

• waarvan WGA

119

135

148

154

– 6

• waarvan WAO

406

373

343

341

2

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

8,2

8,0

8,0

7,7

0,3

           

Instroom in uitkeringen (x1.000)

39

38

38

40

– 2

• waarvan IVA

7,32

7,9

8,2

8,1

0,1

• waarvan WGA

292

29

29

31

– 2

• waarvan WAO

2,32

1,5

1,0

1,0

0

Instroomkans (%)

0,5

0,6

0,6

0,6

0

           

Uitstroom uit uitkeringen (x1.000)

55

47

45

46

– 1

• waarvan IVA

3,72

4,2

4,9

4,7

0,2

• waarvan WGA

7,82

8,5

9,2

8,9

0,3

• waarvan WAO

432

35

31

33

– 2

Doorstroom van WGA naar IVA (x 1.000)

3,8

5,0

6,3

5,0

1,3

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

8,8

7,8

7,6

8,3

– 0,7

           

WGA

         

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit (%)

46

43

42

3

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Dit is het berekende 12-maandcijfer. In het UWV-jaarverslag is een 11,5 maandcijfer opgenomen.

X Noot
3

Dit cijfer wordt niet geraamd.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is met circa 100 toegenomen, terwijl het gemiddelde benadelingsbedrag met bijna 25% is afgenomen tot € 5.500.

Tabel 3.5 Kerncijfers IVA, WGA en WAO (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1 , 2

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

73

3

78

Kennis van de verplichtingen (%)

90

3

89

Opsporing4

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,7

1,7

1,8

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

9,2

12

9,8

X Noot
1

Ipsos Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014.

X Noot
2

Kerncijfers preventie alleen van toepassing op WGA en WAO.

X Noot
3

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
4

UWV, jaarverslag.

A4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WAZ komen € 4 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 2 miljoen, in tabel 3.2 onderdeel van de post nominaal) is € 6 miljoen minder uitgegeven dan begroot. Dit is met name het gevolg van een neerwaartse bijstelling van het volume (€ 4 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal WAZ-uitkeringen is afgenomen doordat de WAZ een aflopende regeling is.

Tabel 3.6 Kerncijfers WAZ1

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo)

23

20

17

18

– 1

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

B. Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ en ZW zet het UWV middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten, voorzieningen en loonkostensubsidies. Het UWV beschikt over een taakstellend budget voor de inzet van trajecten en over een taakstellend budget voor de inzet van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief jonggehandicapten). Deze budgetten zijn samen met de re-integratiebudgetten Wajong opgenomen in tabel 4.4. Ze worden jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages.

Budgettaire ontwikkelingen

Er is circa € 40 miljoen minder uitgegeven dan begroot voor re-integratie WIA, WAO en WAZ. Het grootste gedeelte hiervan (€ 20 miljoen) is het gevolg van een kasschuif van het jaar 2014 naar latere jaren. Deze schuif heeft plaatsgevonden om ongewenste schokken in het aantal re-integratietrajecten te voorkomen. Daarnaast is een onderuitputting van € 21 miljoen opgetreden als het gevolg van voornamelijk lagere kosten voor jobcoaching en meeneembare voorzieningen. Bij jobcoaching is het verschil te verklaren door de daling van de prijs. Sinds de invoering van het jobcoachportaal vindt er een verschuiving plaats van toekenningen van zware naar minder zware, goedkopere regimes, waardoor de gemiddelde prijs daalt. Bij meeneembare voorzieningen is het verschil verklaarbaar uit de dalende verstrekking.

4. Jonggehandicapten

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid draagt zorg voor arbeidsondersteuning en een inkomensvoorziening voor jonggehandicapten.

De overheid heeft als doel de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten te bevorderen. Voor jonggehandicapten die perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat het recht op arbeidsondersteuning centraal. Zij komen in de zogeheten werkregeling van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Met de jonggehandicapte (en eventueel diens ouders) wordt een individueel participatieplan opgesteld, waarin onder andere staat wat de beste manier is om een baan te vinden, welke ondersteuning daarbij beschikbaar is en welke rechten en plichten de jongere heeft. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. Mensen die als gevolg van ziekte om medische of arbeidskundige redenen geen perspectief hebben op een baan, ook niet met ondersteuning, hebben recht op de uitkeringsregeling Wajong. Voor hen staat inkomensbescherming voorop.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV en de REA-instituten. De Minister financiert de inkomensondersteuning met de uitkeringsregeling (de Wajong). Hij 18 is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;

  • Het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV.

Beleidsconclusies

Er deden zich geen bijzonderheden voor in de uitvoering of bij de beoogde resultaten. De voorgenomen verlaging van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten is gerealiseerd. De uitkeringslasten Wajong zijn ruim € 100 miljoen hoger uitgekomen dan begroot.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 4 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

2.670.218

3.019.261

2.952.962

66.299

Uitgaven

2.797.221

3.309.562

2.465.446

2.670.218

3.019.261

2.952.962

66.299

               

Inkomensoverdrachten

2.642.160

3.138.036

2.313.856

2.543.218

2.912.311

2.803.717

108.594

Wajong

2.642.160

3.138.036

2.313.856

2.543.218

2.912.311

2.803.717

108.594

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

155.061

171.526

151.590

127.000

106.950

149.245

– 42.295

Re-integratie Wajong

155.061

171.526

151.590

127.000

106.950

149.245

– 42.295

               

Ontvangsten

398

15.461

50.542

13.775

12.273

0

12.273

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan personen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan jongeren die tijdens hun studie arbeidsongeschikt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten Wajong zijn afgerond € 109 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Dit wordt voor € 32 miljoen verklaard door de indexering van de uitkeringen. Het restant (€ 77 miljoen) wordt enerzijds verklaard doordat er meer personen de Wajong zijn ingestroomd en anderzijds minder uitgestroomd dan verwacht. Het effect hiervan bedraagt circa € 41 miljoen. Anderzijds doet zich een prijseffect voor van € 36 miljoen als gevolg van een hogere gemiddelde uitkering dan geraamd.

Ten aanzien van het re-integratiebudget is € 42 miljoen minder uitgegeven dan begroot. Enerzijds komt dit omdat er in de 1e suppletoire begroting is voorzien in een kasschuif van € 23 miljoen. Deze kasschuif van 2014 naar latere jaren heeft tot doel ongewenste schokken in het aantal re-integratietrajecten te voorkomen. Anderzijds doet zich een onderuitputting voor van € 19 miljoen. Dit is het voornamelijk het gevolg van lagere kosten voor jobcoaching en meeneembare voorzieningen. Bij jobcoaching is het verschil te verklaren door de daling van de prijs. Sinds de invoering van het jobcoachportaal vindt er een verschuiving plaats van toekenningen van zware naar minder zware, goedkopere regimes, waardoor de gemiddelde prijs daalt. Bij meeneembare voorzieningen is het verklaarbaar uit de dalende verstrekking.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het totale aantal Wajongers is in 2014 zoals verwacht opnieuw gestegen. Dit komt doordat de instroom in de Wajong aanzienlijk hoger is dan de uitstroom. De uitstroom ligt op een lager niveau omdat het Wajong-bestand nog relatief jong is, waardoor nog weinig van hen de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Zoals verwacht is het volume «Wajong tot 2010» gedaald. Instroom in deze regeling kan alleen nog als gevolg van herleefde Wajongrechten. De instroom in de nieuwe Wajong is zoals verwacht gestegen. Daarbij is de stijging in de werkregeling hoger uitgevallen en de ontwikkeling van de uitkeringsregeling constant gebleven. Voorts is gebleken dat de uitstroom minder groot is dan verwacht.

Tabel 4.2 Kerncijfers Wajong1
   

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen, ultimo)

227

239

251

247

4

• waarvan Wajong tot 2010

190

187

184

182

2

• waarvan Wajong met ingang van 2010

37

52

67

65

2

 

○ waarvan werkregeling (%)

67

71

74

64

10

 

○ waarvan studieregeling (%)

23

20

18

19

– 1

 

○ waarvan duurzaam geen arbeidsmogelijkheden (%)

9

9

9

17

– 8

             

Instroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)

16,4

17,7

17,4

16,9

0,5

Uitstroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)

5,4

5,5

5,7

6,6

– 0,9

             

Aandeel werkenden in de Wajong (%) 2

24

23

23

24

– 1

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Administratie UWV.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is met circa 200 toegenomen, terwijl het gemiddelde benadelingsbedrag is afgenomen tot € 2.900.

Tabel 4.3 Kerncijfers Wajong (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

62

2

77

Kennis van de verplichtingen (%)

90

2

85

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,2

1,3

1,5

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

3,0

4,6

4,3

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014».

X Noot
2

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
3

UWV, jaarverslag.

B. Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten gericht op het vinden van werk, voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching) en voor de financiering van de REA-instituten. Voor jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden die vallen onder de nieuwe Wajong geldt een arbeidsplicht. Het betreffende budget is opgenomen in tabel 4.1. Ook voor personen in de WIA, WAO, WAZ en ZW zet het UWV middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten en voorzieningen. Dat budget is opgenomen in tabel 3.2. Het totaal van deze budgetten is opgenomen in onderstaande tabel 4.4. De middelen worden jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages. Zoals gemeld bij de budgettaire ontwikkelingen heeft er een kasschuif plaatsgevonden (totaal 43 miljoen in artikelen 3 en 4 onderdeel re-integratie) en is er onderuitputting opgetreden in het re-integratiebudget. Door een afnemend werknemersbestand van mensen met een arbeidsbeperking zijn voornamelijk de kosten voor arbeidsvoorzieningen afgenomen.

Tabel 4.4 Extracomptabel overzicht taakstellende budgetten re-integratietrajecten en -voorzieningen1 (x € 1.000)
 

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Re-integratietrajecten

100.000

116.000

– 16.000

Re-integratievoorzieningen

75.000

137.000

– 62.000

REA-instituten

13.000

14.000

– 1.000

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

C. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen een terugbetaling van het UWV van teveel ontvangen middelen in 2013. Het voorschot dat in 2013 aan het UWV is overgemaakt met betrekking tot de re-integratie Wajong bleek achteraf circa € 12 miljoen hoger te zijn dan de uitgaven van het UWV in dat jaar. Dit is in 2014 terugbetaald.

5. Werkloosheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid.

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen daardoor bij werkloosheid een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk loonvervangend inkomen om de periode tussen twee banen te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Werklozen van 60 jaar en ouder komen na afloop van hun WW-uitkering in aanmerking voor een vervolguitkering (IOW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht en het passend werkaanbod wordt bijgedragen aan een zo snel mogelijke werkhervatting.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidsconclusies

De met het beleid beoogde resultaten zijn gerealiseerd. Van het in de begroting 2014 voorgenomen beleid heeft alleen de invoering van de calamiteitenregeling in 2014 geen doorgang gevonden. Prioriteit is gegeven aan de in het begrotingsakkoord afgesproken versnelling van enkele onderdelen van de wet Werk en Zekerheid 19.

In aanvulling op het in 2014 voorgenomen beleid is de Regeling scholing en plaatsing oudere werkloze sinds 20 september 2014 opengesteld voor werklozen van 50 jaar en ouder. De leeftijdsgrens was 55 jaar. Er is meerjarig extra budget ter beschikking gesteld voor de subsidieregeling20.

De tussenevaluatie 21 van het Actieplan 55pluswerkt heeft onder meer geleid tot verbeteracties rondom de informatievoorziening over en de aanvraagprocedure voor scholingsvouchers en plaatsingsfees voor oudere werklozen. Ook zijn enkele voorwaarden versoepeld. Deze aanpassingen, gekoppeld met de hierboven beschreven uitbreiding van de doelgroep van de bijbehorende subsidieregeling, hebben ten doel een optimaal gebruik van deze instrumenten te stimuleren.

De WW-uitkeringslasten zijn in 2014 € 1,1 miljard lager uitgekomen dan begroot. Zie voor een toelichting op de budgettaire ontwikkeling van de WW onderdeel A3.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

15.705

25.483

32.444

– 6.961

Uitgaven

1.741

4.800

7.079

15.705

25.483

32.444

– 6.961

               

Inkomensoverdrachten

1.741

4.800

7.079

15.205

20.483

21.444

– 961

IOW

1.741

4.800

7.000

14.959

20.480

21.280

– 800

Cessantiawet (Caribisch Nederland)

0

0

79

46

3

164

– 161

Compensatieregeling musici en artiesten

0

0

0

200

0

0

0

               

Subsidies

0

0

0

500

5.000

11.000

– 6.000

Subsidies

0

0

0

500

5.000

11.000

– 6.000

               

Ontvangsten

0

0

0

0

627

0

627

Tabel 5.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Uitgaven

5.214.618

4.629.004

5.314.000

6.811.000

7.146.648

8.412.126

– 1.265.478

               

Inkomensoverdrachten

4.996.618

4.501.000

5.310.000

6.811.000

7.145.866

8.235.924

– 1.090.058

WW

4.996.618

4.501.000

5.310.000

6.811.000

7.145.866

8.235.924

– 1.090.058

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

218.000

128.004

4.000

0

782

0

782

Re-integratie WW

218.000

128.004

4.000

0

782

0

782

               

Nominaal

0

0

0

0

0

176.202

– 176.202

               

Ontvangsten

203.000

260.000

299.004

353.000

377.000

432.992

– 55.992

UFO

203.000

260.000

299.004

353.000

377.000

424.376

– 47.376

Nominaal

0

0

0

0

0

8.616

– 8.616

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar en ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen kunnen na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht hebben op IOW. De IOW is een tijdelijke regeling die met ingang van 1 december 2009 in werking is getreden. De IOW wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de IOW-uitgaven wijkt slechts beperkt af van de begrote uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het volume uitkeringsjaren IOW is in 2014 toegenomen in vergelijking met 2013. Dit is het gevolg van de gestage stijging van de instroom in de IOW over de laatste jaren als gevolg van de conjuncturele situatie op de arbeidsmarkt. De afwijking ten opzichte van de begroting is beperkt.

Tabel 5.3 Kerncijfers IOW1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume IOW (x 1.000 uitkeringsjaren)

0,7

1,3

1,9

2,1

– 0,2

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

A2. Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland ontvangen bij ontslag buiten hun toedoen een ontslagvergoeding op grond van de Cessantiawet, te betalen door de werkgever. In geval van faillissement of surseance van betaling neemt de overheid deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten Cessantiawet zijn € 0,2 miljoen lager uitgekomen dan begroot. Bij de uitgaven aan deze regeling kunnen tussen de jaren evenals tussen begroting en realisatie relatief grote verschillen zitten, afhankelijk van het aantal bedrijven dat failliet is gegaan en het aantal betrokken werknemers. Specifieke kenmerken van de betrokken werknemers, zoals gemiddeld dienstverband en gemiddeld loon, kunnen daarnaast sterk fluctueren. Dit kan ook leiden tot relatief hoge verschillen ten opzichte van de begroting.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het volume van de Cessantiawet is beperkt. Tussen de jaren en ten opzichte van de begroting doen zich geen grote verschillen voor in absolute aantallen. Wel kunnen verschillen optreden die al snel een relatief grote invloed hebben op de hoogte van de uitkeringslasten.

Tabel 5.4 Kerncijfers Cessantiawet (Caribisch Nederland) 1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume Cessantiawet (x 1.000 uitkeringen)

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A3. Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een Werkloosheidswetuitkering (WW-uitkering). Hoe lang iemand recht heeft op een WW-uitkering hangt af van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt alvorens werkloos te worden. Het recht op een WW-uitkering bedraagt minimaal 3 en maximaal 38 maanden. Iemand die tien jaar heeft gewerkt heeft bijvoorbeeld tien maanden recht op een WW-uitkering. De WW wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De WW-uitkeringslasten zijn in 2014 € 1,1 miljard lager uitgekomen dan bij opstelling van de begroting verwacht. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 176 miljoen, de post nominaal in tabel 5.2) is sprake van € 1,3 miljard lagere uitgaven dan begroot. Voornaamste oorzaak hiervan is dat de werkloosheid lager is uitgekomen dan verwacht werd bij het opstellen van de begroting. De uitkeringslasten komen als gevolg hiervan € 0,9 miljard lager uit dan begroot. De gemiddelde jaaruitkering is eveneens lager uitgekomen dan verwacht bij de begroting. Als gevolg hiervan komen de realisaties € 0,3 miljard lager uit dan begroot. Het restant van de neerwaartse bijstelling ten opzichte van de begroting, € 0,1 miljard, vindt plaats op de overige lasten en baten WW. Onder deze laatste post vallen onder meer (meevallende) uitgaven aan faillissementsuitkeringen, overige baten uit verhaal op in het verleden uitbetaalde faillissementsuitkeringen en boeteopbrengsten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.5 toont enkele kerncijfers voor de WW. Het WW-volume wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit is het gemiddeld aantal volledige WW-uitkeringen per jaar. Het aantal WW-uitkeringen heeft begin 2014 haar piek bereikt en is daarna gedaald. Het volume WW is gemiddeld daarmee nog hoger uitgekomen dan in 2013. De instroom lag echter op een iets lager niveau en de uitstroom lag hoger dan in 2013. Dit weerspiegelt dat de situatie op de arbeidsmarkt in 2014 geleidelijk is verbeterd.

Uiteindelijk is het WW-volume als gevolg van de gunstiger dan verwachte economische ontwikkeling 45.000 uitkeringsjaren lager uitgekomen dan geraamd bij de opstelling van de begroting 2014. Het aantal nieuwe WW-uitkeringen en het aantal beëindigde WW-uitkeringen zijn lager uitgekomen dan verwacht. De instroom is lager uitgevallen omdat de arbeidsmarkt zich gunstiger heeft ontwikkeld dan verwacht. Door de lagere instroom valt de uitstroom uit de WW ook lager uit dan verwacht. De meeste mensen stromen immers binnen een half jaar uit de WW. Dit effect op de realisatie van WW-uitstroom overtreft het effect van de aantrekkende arbeidsmarkt.

Tabel 5.5 Kerncijfers WW1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume WW (x 1.000 uitkeringsjaren)

262

335

364

409

– 45

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1.000)

502

613

605

704

– 99

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1.000)

432

516

602

660

– 58

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

In de WW is in vergelijking met 2013 12.000 keer vaker een overtreding met financiële benadeling geconstateerd. De toename wordt voornamelijk veroorzaakt door extra inzet op handhaving door de businesscase die in 2014 van start is gegaan. Het gemiddelde benadelingsbedrag was € 1.500, dat is circa € 100 hoger dan het voorgaande jaar.

Tabel 5.6 Kerncijfers WW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

78

2

84

Kennis van de verplichtingen (%)

98

2

94

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

29

31

43

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

35

42

63

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014».

X Noot
2

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
3

UWV, jaarverslag.

B. Subsidies

In 2014 is € 5 miljoen aan subsidie verstrekt, bestemd voor scholing en plaatsing van oudere werklozen. Dit is € 6 miljoen minder dan begroot. Het gebruik van scholingsvouchers en aanvraag van plaatsingsfees is achtergebleven bij de verwachtingen hieromtrent bij de opstelling van de begroting.

C. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

In 2014 is door het UWV € 0,8 miljoen aan middelen verstrekt aan WW-gerechtigden voor competentietrainingen. Het UWV heeft als rechtsopvolger van het CWI diverse taken moeten overnemen, zoals het vergoeden van deze trainingen. De uitgaven vallen onder re-integratie WW, waarvoor geen uitgaven in de begroting waren opgenomen.

D. Ontvangsten

Begrotingsgefinancierde regelingen worden gedurende het jaar aan uitvoeringsinstanties bevoorschot en achteraf exact afgerekend. Deze restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake in 2013 betaalde rijksvergoedingen in het kader van het Actieplan 55pluswerkt en de (inmiddels beëindigde) Compensatieregeling musici en artiesten.

De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. Het UWV verhaalt de uitkeringslasten op overheidswerkgevers. Deze lasten staan als ontvangsten op dit artikel van de begroting. Als gevolg van de gunstiger dan verwachte ontwikkeling van de arbeidsmarkt is de realisatie van de ontvangsten € 56 miljoen lager uitgekomen dan begroot. De WW-lasten voor deze groep vallen lager uit, hetgeen ook leidt tot lagere ontvangsten uit verhaal. Hierbij wordt in de vergelijking tussen begroting en realisatie rekening gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling van € 9 miljoen.

6. Ziekte en zwangerschap

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en zwangerschap.

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loonbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werkneemsters en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV en SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidsconclusies

De beleidswijzigingen in 2014 zijn uitgevoerd zoals aangekondigd in de begroting 2014.

Op 1 januari 2014 is als onderdeel van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (BeZaVa) premiedifferentiatie in de ZW ingevoerd. Het doel is om werkgevers meer prikkels te geven om ziekteverzuim te voorkomen en te beperken. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over de effecten hiervan. De evaluatie van de Wet BeZaVa loopt; resultaten hiervan zullen in 2015 en 2016 beschikbaar komen. In het sociaal akkoord is afgesproken dat de invoering (per 2014) van de arbeidsverledeneis in de ZW geen doorgang vindt. Tevens is afgesproken dat de sociale partners innovatieve werkwijzen gaan ontwikkelen die de re-integratie van vangnetters bevorderen. In 2014 zijn sociale partners hiertoe ZW-pilots gestart.

Met ingang van 2014 is de TAS uitgebreid zodat mensen die als gevolg van het werken met asbest de ziekte asbestose hebben opgelopen ook in aanmerking komen voor een tegemoetkoming.

In 2014 zijn twee onderzoeken over de loondoorbetaling bij ziekte uitgevoerd die begin 2015 naar de Tweede Kamer zijn gestuurd22. Het kabinet wil de uitkomsten van beide onderzoeken in een brede context bezien, in onderlinge samenhang met de uitkomsten van het IBO zzp en de voorgenomen belastingherziening.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

6.171

6.430

6.805

– 375

Uitgaven

3.520

4.391

5.458

6.171

6.430

6.805

– 375

               

Inkomensoverdrachten

3.520

4.391

5.458

6.171

6.430

6.805

– 375

TAS

3.520

3.195

3.773

3.700

3.900

4.858

– 958

Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

0

1.196

1.685

2.471

2.530

1.947

583

               

Ontvangsten

0

0

0

301

836

0

836

Tabel 6.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Uitgaven

2.597.604

2.671.886

2.704.398

2.701.333

2.687.920

2.732.985

– 45.065

               

Inkomensoverdrachten

2.597.604

2.671.886

2.704.398

2.701.333

2.687.920

2.678.707

9.213

ZW

1.511.604

1.551.000

1.594.000

1.612.562

1.525.377

1.473.747

51.630

ZW eigen-risicodragers

54.307

61.901

– 7.594

WAZO

1.086.000

1.120.886

1.110.398

1.088.771

1.108.236

1.143.059

– 34.823

               

Nominaal

0

0

0

0

0

54.278

– 54.278

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose als gevolg van blootstelling aan asbest, kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom of asbestose hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of maligne mesothelioom hebben opgelopen via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom vaak erg kort. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming. Deze wordt vaak uitgekeerd in de vorm van een voorschot. Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt, wordt de tegemoetkoming hiermee verrekend. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van de TAS zijn € 1 miljoen lager uitgekomen dan begroot. Dit komt doordat het aantal toegekende voorschotten in 2014 lager is uitgekomen dan verwacht vanwege een meevallend aantal toekenningen wegens asbestose.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal toegekende voorschotten TAS is licht toegenomen (de sterke stijging die de tabel impliceert, heeft met name te maken met de afronding op honderdtallen) en het aantal terugontvangen voorschotten TAS is gedaald. De verwachte piek van het aantal toekenningen in 2014 – omdat dit het eerste jaar is waarin de TAS is uitgebreid – heeft zich niet voorgedaan. Het aantal toegekende voorschotten en het aantal terugontvangen voorschotten zijn lager uitgekomen dan verwacht.

Tabel 6.3 Kerncijfers TAS1

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Aantal toekenningen voorschot TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,3

0,3

0,4

0,5

– 0,1

Aantal terugontvangen voorschotten TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,2

0,2

0,1

0,2

– 0,1

Aantal toekenningen bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen (%)

87

84

85

87

– 2

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

A2. Ziekteverzekering (ZV) (Caribisch Nederland)

Werknemers op Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de ZV. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2014 zijn 300 ZV-uitkeringen toegekend. De regeling en het uitvoeringsloket van SZW raken steeds beter bekend, waardoor men gemakkelijker tot een aanvraag komt. De uitkeringslasten zijn hierdoor in 2014 circa € 0,6 miljoen hoger dan begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.4 Kerncijfers Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume Ziekteverzekering (x 1.000 uitkeringen, ultimo)

0,2

0,3

0,3

0,2

0,1

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A3. Ziektewet (ZW) inclusief ZW eigen-risicodragers

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering, als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst is van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW wordt uitgevoerd door het UWV. Voor uitzendkrachten en eindedienstverbanders is het mogelijk voor werkgevers om eigenrisicodrager te worden.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten in 2014 zijn € 44 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 31 miljoen, het ZW-deel binnen de post nominaal in tabel 6.2) is sprake van een verschil van € 13 miljoen. Dit verschil komt voor het grootste deel voor rekening van hoger dan verwachte uitgaven bij de vangnetgroepen eindedienstverbanders en zieke werklozen. Bij de vangnetgroep uitzendkrachten komen de uitgaven lager uit dan verwacht door uittreding van werkgevers naar eigenrisicodragerschap.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het gemiddelde ZW-volume is in 2014 met 4.000 afgenomen. Dit is voornamelijk het gevolg van werkgevers die eigenrisicodrager zijn geworden. Ziektegevallen bij deze werkgevers verdwijnen uit het zicht van het UWV.

Tabel 6.5 Kerncijfers ZW1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume ZW (x 1.000 uitkeringen, gemiddelde)

100

96

92

93

– 1

Instroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

260

211

203

2

Uitstroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

347

269

270

2

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Dit cijfer wordt niet geraamd.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is met 400 afgenomen. De hoogte van het gemiddelde benadelingsbedrag is gestegen tot € 3.000.

Tabel 6.6 Kerncijfers ZW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

79

Kennis van de verplichtingen (%)

94

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,6

1,6

1,2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

2,4

4,0

3,5

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014». De preventiecijfers van de ZW zijn in 2014 voor het eerst gemeten.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

A4. Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering van het UWV (zwangerschaps- en bevallingsuitkering en adoptie- en pleegzorguitkering). De WAZO wordt uitgevoerd door het UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten in 2014 zijn € 35 miljoen lager uitgekomen dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 23 miljoen, het WAZO-deel binnen de post nominaal in tabel 6.2) is sprake van een verschil van € 58 miljoen. Dit verschil is voor een belangrijk deel te verklaren uit een lager dan geraamd volume (4.000 uitkeringen). Bij het opstellen van de begroting over 2014 werd voor de doelgroep uitgegaan van een lichte extra loongroei bovenop de gemiddelde loongroei. Deze extra groei heeft zich niet voorgedaan, waardoor de gemiddelde daguitkering ruim € 2 lager was dan geraamd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal uitkeringen op grond van zwangerschaps- en bevallingsverlof is met 4.000 uitkeringen achtergebleven bij de raming.

Tabel 6.7 Kerncijfers WAZO1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Totaal aantal toekenningen zwangerschap- en bevallingsverlofuitkering (x 1.000)

144

142

139

143

– 4

Aantal toekenningen werknemers (x 1.000)

134

133

130

134

– 4

Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000)

9,92

8,8

8,6

9,0

– 0,4

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Cijfer is op kasbasis: ca 1.200 gevallen hebben betrekking op het jaar 2011.

B. Ontvangsten

De ontvangsten van € 0,8 miljoen betreffen restituties die betrekking hebben op verrekeningen inzake betaalde rijksvergoedingen TAS in 2013.

7. Kinderopvang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

De overheid hecht aan goede en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren en kinderen goed toegerust zijn op het primair onderwijs. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien zorgt goede kinderopvang er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. De GGD houdt hier toezicht op. Daarnaast steunt de Minister via subsidies projecten ter verbetering van de kwaliteit van kinderopvang. Dit om ervoor te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangvoorziening kunnen sturen die van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang. Gastouderbureaus en gastouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van gastouderopvang. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangvoorziening en kunnen hun invloed onder andere via de oudercommissies uitoefenen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel, financiert met de kinderopvangtoeslag (KOT) het gebruik van kinderopvang en stimuleert met subsidies de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • Het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;

  • Het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk;

  • Het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;

  • Het bevorderen van de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de sturing en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de KOT door de Belastingdienst.

Beleidsconclusies

In het kader van de voorgenomen wijziging van de Wko op het punt van het klachtrecht en oudercommissies is een wetsvoorstel ingediend23. Na de totstandkoming van de begroting 2014 is besloten om extra middelen (€ 100 miljoen) in te zetten voor kinderopvang. Hiermee werd de vaste voet geherintroduceerd, waardoor huishoudens met een inkomen vanaf € 120.565 weer toeslag ontvangen voor hun eerste kind. Daarnaast werden de toeslagpercentages voor 1e kinderen in de kinderopvang voor verzamelinkomens tussen € 47.812 en € 120.565 verhoogd. Ondanks deze intensivering van beleid zijn de uitgaven kinderopvang ruim € 300 miljoen lager uitgekomen dan in de begroting 2014.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 7.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 7 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

2.327.501

2.192.340

2.502.197

– 309.857

Uitgaven

3.208.977

2.723.087

2.331.576

2.188.829

2.502.197

– 313.368

               

Inkomensoverdrachten

3.178.720

2.706.733

2.321.822

2.175.037

2.483.815

– 308.778

Kinderopvangtoeslag

3.178.720

2.706.733

2.321.822

2.175.037

2.483.815

– 308.778

               

Subsidies

15.881

8.492

1.864

4.150

7.559

– 3.409

Subsidies

15.881

8.492

1.864

4.150

7.559

– 3.409

               

Opdrachten

14.376

7.862

7.890

4.200

4.948

– 748

Opdrachten

14.376

7.862

7.890

4.200

4.948

– 748

               

Bijdragen aan agentschappen

5.442

5.875

– 433

DUO

5.442

5.600

– 158

Justis

0

275

– 275

               

Ontvangsten

1.117.076

1.421.325

1.486.635

1.503.008

1.413.397

89.611

Ontvangsten algemeen

408.345

402.805

415.375

449.699

341.836

107.863

Werkgeversbijdrage kinderopvang

708.731

1.018.520

1.071.260

1.053.309

1.071.561

– 18.252

Het beleidsterrein Kinderopvang was in 2010 op de begroting van het Ministerie van OCW opgenomen.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren, zoals omschreven in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wko. De KOT wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. De SVB is verantwoordelijk voor de uitvoering van de KOT in het buitenland.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de KOT zijn in 2014 € 309 miljoen lager uitgekomen dan in de begroting 2014 was voorzien. Bij deze afwijking is rekening gehouden met de intensivering van € 100 miljoen die bij Nota van Wijziging aan het budget is toegevoegd. De herintroductie van de vaste voet bij deze wijziging heeft er toe geleid dat in 2014 circa 25.000 (circa 4% van het totaal) 1e kinderen van ouders met hoge verzamelinkomens in 2014 (in tegenstelling tot 2013) weer toeslag kregen. De beschikbaarstelling van € 100 miljoen leidde dan ook tot een forse verhoging van het geraamd aantal kinderen van 642.000 naar circa 670.000. Het feitelijke aantal van 638.00 kinderen met kinderopvangtoeslag in 2014 (circa – 5%) en een lager aantal uren per kind (circa – 8,5%) zijn de belangrijkste oorzaak van de forse onderuitputting van het budget. Dit betekent dat buiten de groep waar de vaste voet betrekking op had, het gebruik van kinderopvangtoeslag is afgenomen en achtergebleven bij de raming.

In een recente studie van het CPB 24 werd gevonden dat het gedragseffect bij aanpassing van de kosten van kinderopvang sterker is dan waarvan tot nu toe is uitgegaan. Vermoedelijk werken, ondanks de intensivering in 2014, de gedragseffecten van eerdere versoberingen daarom sterker door dan geraamd. Daarnaast is door minder geboorten in 2013 en 2014 het aantal kinderen van 0–4 jaar in 2014 circa 1,2% lager dan bij begroting 2014 werd verwacht.

In een brief aan de Tweede Kamer25 wordt nader ingegaan op de ontwikkeling van kinderopvangtoeslag en de arbeidsparticipatie in 2014. In het jaarverslag van het Ministerie van Financiën (begrotingshoofdstuk IX) worden de saldibalansposten (vorderingen, voorschotten) met betrekking tot de toeslagen weergegeven en toegelicht.

Beleidsrelevante kerncijfers

Door de herintroductie van de vaste voet is het aantal huishoudens met kinderopvangtoeslag en verzamelinkomens vanaf € 120.565 toegenomen, maar tegelijkertijd is het aantal huishoudens met lagere inkomens afgenomen. Het totale aantal is per saldo circa 1% hoger dan weergegeven in de begroting 2014, maar lager dan verwacht na de intensivering van € 100 miljoen. De ouderbijdrage voor het eerste kind is vanwege de intensivering lager vastgesteld dan in de begroting werd verondersteld. Dit geldt met name voor de hoge inkomens, waar de vaste voet werd geherintroduceerd van 18% kinderopvangtoeslag. Voor eerste kinderen in gezinnen met een verzamelinkomen tussen € 47.812 en € 120.565 werd de kinderopvangtoeslag eveneeens verhoogd. Het totaal gemiddelde toeslagpercentage steeg daardoor van 60% in 2013 naar 62% in 2014 (en de ouderbijdrage daalde van 40% naar 38%).Voor tweede en volgende kinderen bleef de kinderopvangtoeslag ongewijzigd en is de ouderbijdrage conform begroting.

Tabel 7.2 Kerncijfers kinderopvang, gebruik en ouderbijdrage1
 

Realisatie 20122

Realisatie 2013 2

Realisatie 2014

Begroting 20143

Verschil 2014

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000, jaargemiddelde)

443

421

418

413

5

Aantal huishoudens tot anderhalf modaal dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000, jaargemiddelde)

180

170

149

164

– 15

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000, jaargemiddelde)

698

637

638

642

– 4

           

% kinderen 0–4 jaar met kinderopvangtoeslag

47

43

43

44

– 1

% kinderen 4–12 jaar met kinderopvangtoeslag

23

21

22

22

0

           

Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen4:

         

130% Wml

0,82

0,91

0,94

0,94

0

1 1/2 x modaal

1,91

2,12

2,11

2,19

– 0,08

3 x modaal

4,24

5,24

5,25

5,43

– 0,18

           

Ouderbijdrage volgend kind in € per uur voor gezinsinkomen 4:

         

130% Wml

0,45

0,46

0,48

0,48

0

1 1/2 x modaal

0,78

0,79

0,82

0,82

0

3 x modaal

1,42

1,45

1,50

1,50

0

X Noot
1

SZW-berekeningen op basis van informatie van CBS en Belastingdienst.

X Noot
2

Kerncijfers over 2012 en 2013 kunnen gewijzigd zijn door mutaties met terugwerkende kracht in de gegevens van de Belastingdienst.

X Noot
3

Deze kerncijfers zijn gebaseerd op de begroting 2014 exclusief de intensivering van € 100 miljoen bij Nota van Wijziging.

X Noot
4

Kosten van kinderopvang per uur voor ouders bij drie verschillende inkomensklassen, gegeven de maximum uurprijs en de toeslag die ouders ontvangen. Verondersteld wordt dat de uurprijs voor ouders gelijk is aan de maximum uurprijs.

Tabel 7.3 Kerncijfers kinderopvang 1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Wettelijke maximum uurprijs (€) in:

     

Dagopvang

6,36

6,46

6,70

Buitenschoolse opvang

5,93

6,02

6,25

Gastouderopvang

5,09

5,17

5,37

       

Aandeel bijdragen sectoren2 (in %):

Overheid

37

26

24

Werkgevers

30

34

38

Ouders

33

40

38

X Noot
1

SZW-berekeningen op basis van informatie van Belastingdienst.

X Noot
2

Vanaf jaarverslag 2014 wordt het aandeel bijdragen sectoren voor alle jaren op een andere wijze gepresenteerd. Het aandeel bijdragen sectoren heeft alleen betrekking op de kosten van kinderopvang tot de maximum uurprijs.

B. Subsidies

Het grootste deel van het budget voor subsidies is ingezet voor de toezicht en handhaving in de kinderopvang, uitgevoerd door projectbureau Publieke Gezondheid van Nederland, voorheen GGD Nederland. Daarnaast is een deel van het subsidiebudget naar Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) gegaan in het kader van de kwaliteitsimpuls kinderopvang en is een deel overgeboekt naar het Ministerie van OCW voor het Landelijk Steunpunt Brede Scholen.

De uitgaven aan subsidies zijn € 3,4 miljoen lager dan begroot. Een deel van het gereserveerde budget voor de verbetering van de kwaliteit in de kinderopvang heeft in 2014 nog niet tot verstrekking van subsidie geleid. Hiervoor is in de 2e suppletoire wet een kasschuif gedaan van € 3,0 miljoen van 2014 naar 2015 voor een subsidie ten behoeve van het versterken van taal- en interactievaardigheden van medewerkers in de kinder- en gastouderopvang.Ten slotte is € 0,4 miljoen van het subsidiebudget in 2014 niet tot besteding gekomen.

C. Opdrachten

Het grootste deel van het opdrachtenbudget is besteed aan het CIBG en Justis voor continue screening, het Agentschap SZW en een communicatietraject om ouders te informeren over de verplichting om met ingang van 1 januari 2014 kinderopvangtoeslag tijdig, binnen 3 maanden na de start van kinderopvang, aan te vragen. Daarnaast is een deel van het budget overgeboekt naar het Ministerie van OCW voor de kosten van een vertrouwensinspecteur bij de onderwijsinspectie en een deel naar de Belastingdienst voor een systeemaanpassing van het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) ten behoeve van het Register buitenlandse kinderopvang. Ten slotte is € 0,7 miljoen van het opdrachtenbudget in 2014 niet tot besteding gekomen.

D. Bijdragen aan agentschappen

Het budget is voornamelijk besteed aan DUO voor het beheer en de ontwikkeling van het LRKP. Het budget van € 0,3 miljoen voor Justis van het Ministerie van V&J is door een budgettaire neutrale herschikking toegevoegd aan het Opdrachtenbudget van dit artikel. Circa € 0,2 miljoen van dit budget is daar niet tot uitputting gekomen door een kleiner aantal meldingen voor continue screening dan werd verwacht.

E. Ontvangsten

De ontvangsten bestaan uit twee componenten, te weten de ontvangsten algemeen en de werkgeversbijdrage. De ontvangsten algemeen zijn circa € 108 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Dit werd mede veroorzaakt door een intensievere controle door de Belastingdienst op openstaande en nieuwe voorschotten. De realisatie van de werkgeversbijdrage kinderopvang komt nagenoeg overeen met de begroting 2014.

8. Oudedagsvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een basisinkomen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en stimuleert de opbouw van en waarborgt de aanvullende arbeidspensioenen.

De overheid vindt dat iedere gepensioneerde minimaal een basisinkomen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 90% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die werkgevers en werknemers meestal zelf beheren. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen naar eigen wens individuele pensioenverzekeringen afsluiten.

De overheid biedt onder voorwaarden een koopkrachttegemoetkoming aan oudere belastingplichtigen en AOW-gerechtigden (Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) en Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen).

Mensen die per 1-1-2013 reeds deelnamen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd kunnen onder voorwaarden recht hebben op de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR).

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Hij 26 is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidsconclusies

In de uitvoering hebben zich geen bijzonderheden voorgedaan. De in de begroting 2014 aangekondigde beleidswijzigingen zijn grotendeels gerealiseerd. Daarnaast hebben een aantal aanvullende beleidswijzigingen plaatsgevonden.

De huishoudentoeslag wordt niet ingevoerd. Het kabinet heeft geconcludeerd dat invoering van de huishoudentoeslag zoals dat was beoogd, wegens juridische- en uitvoeringstechnische redenen niet mogelijk is.

In 2014 is de twee-woningen-regel in de AOW in werking getreden 27. Strekking van deze regel is dat als twee mensen veel bij elkaar verblijven, maar ieder van hen een eigen woning heeft die hen vrij ter beschikking staat, en zij ieder de eigen kosten van die woning dragen, er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Hierdoor ontvangt ieder van de AOW-gerechtigden een AOW-pensioen van 70% van het minimumloon. Als voorwaarde geldt verder dat er geen andere mensen op het adres staan ingeschreven of feitelijk bij hen inwonen. Ter dekking hiervan is de hoogte van de MKOB per 1 februari 2014 verlaagd.

De regeling voor het vrijwillig inkopen van ontbrekende AOW-opbouwjaren over een achterliggende periode (inkoopregeling AOW) is aangescherpt. De aanvrager moet niet alleen verplicht verzekerd zijn voor de AOW, maar dit ook al minstens vijf jaar zijn geweest. Tevens kan men alleen die onverzekerde jaren inkopen waarvoor men niet elders al een wettelijk verplichte ouderdomsverzekering had28. Tot slot is de minimum-inkooppremie omhoog gegaan29. De inkoopregeling AOW is hiermee aangepast aan de migratiestromen van deze tijd.

Het wetsvoorstel waarmee de partnertoeslag AOW afhankelijk zou worden van het gezamenlijk inkomen van de gehuwde pensioengerechtigde en diens echtgenoot is ingetrokken.

De invoering van de kostendelersnorm in de AOW is met 1 jaar uitgesteld tot 1 juli 2016. Het kabinet benut de tussentijd om onderzoek te doen naar de effecten van de kostendelersnorm in de AOW op mantelzorg.

Het wetsvoorstel inkomensondersteuning AOW en intrekken van de Wet MKOB is één maand later dan gepland in werking getreden, namelijk per 1 februari 2015 30. Hiermee is een nieuwe inkomensondersteuning voor ouderen geïntroduceerd die afhankelijk is van de AOW-opbouw. Ouderen hebben ook in januari 2015 de nieuwe inkomensondersteuning AOW ontvangen via de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden 31.

Het wetsvoorstel versnelde verhoging AOW-leeftijd is in behandeling in het parlement. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2016.

De pensioenuitvoerder heeft op grond van de Pensioenwet het recht een klein pensioen af te kopen. In veel gevallen gebeurt dat op of rond de reguliere ingangsdatum van het ouderdomspensioen. Doordat de reguliere ingangsdatum van ouderdomspensioen (vaak nog 65 jaar) en de AOW-gerechtigde leeftijd uiteen zijn gaan lopen als gevolg van de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, zijn hier meer mensen financieel nadeel van gaan ondervinden. Om dit te voorkomen is bij de Verzamelwet SZW 2015 32 de Pensioenwet aangepast zodat gewezen deelnemers keuzerecht krijgen om het kleine pensioen uit te stellen tot na de AOW-gerechtigde leeftijd.

In 2014 is ook het wetsvoorstel aanpassing financieel toetsingskader aangenomen. Met de gewijzigde financiële omstandigheden waarbinnen de pensioenfondsen opereren zorgt het nieuwe toetsingskader voor een gelijkmatiger spreiding van mee- en tegenvallers over de tijd, en voor evenwichtiger regels voor de indexatie van pensioenen. Hiermee draagt het bij aan de waarborging van de financiële houdbaarheid van het pensioenstelsel. Deze wijzigingen zijn op 1 januari 2015 in werking getreden 33.

In 2014 heeft de Nationale Pensioendialoog plaatsgevonden34. Doel hiervan is de vragen te inventariseren die als gevolg van veranderde maatschappelijke omstandigheden worden gesteld bij de wijze waarop het huidige pensioenstelsel is ingericht. Op 19 januari 2015 vond de slotconferentie van de Pensioendialoog plaats en is de Tweede Kamer over de opbrengst geïnformeerd35. De resultaten hiervan zullen – samen met een door de SER uitgebracht advies – de basis vormen van een hoofdlijnennotitie die in het voorjaar van 2015 de Tweede Kamer wordt aangeboden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

1.262.819

1.011.827

1.053.343

– 41.516

Uitgaven

0

636.954

1.138.684

1.262.819

1.011.827

1.053.343

– 41.516

               

Inkomensoverdrachten

0

636.954

1.138.684

1.262.536

1.011.606

1.053.243

– 41.637

MKOB1

0

624.200

1.123.204

1.213.849

985.000

985.754

– 754

Overbruggingsregeling

0

0

0

32.500

11.300

52.214

– 40.914

AOV incl. tegemoetkoming

0

12.754

15.480

15.537

15.254

15.275

– 21

(Caribisch Nederland)

             

Tegemoetkoming wijziging inkomensbegrip AOW/Anw

0

0

0

650

52

0

52

               

Opdrachten

0

0

0

283

221

100

121

Opdrachten

0

0

0

283

221

100

121

               

Ontvangsten

0

0

0

0

32.212

0

32.212

X Noot
1

Vanaf 2013 inclusief Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen.

Tabel 8.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Uitgaven

29.795.390

30.479.000

31.415.000

32.719.000

34.119.000

34.395.152

– 276.152

               

Inkomensoverdrachten

29.795.390

30.479.000

31.415.000

32.719.000

34.119.000

33.947.948

171.052

AOW

28.617.668

29.995.000

31.415.000

32.719.000

34.119.000

33.668.948

450.052

Ouderencomponent huishoudentoeslag

0

0

0

0

0

279.000

– 279.000

Tegemoetkoming AOW

1.177.722

484.000

0

0

0

0

0

               

Nominaal

0

0

0

0

0

447.204

– 447.204

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB)

De MKOB is op 1 juni 2011 ingevoerd om oudere belastingplichtigen die koopkrachtverminderingen ondervinden als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer een compensatie te bieden.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten MKOB zijn in 2014 conform begroot. Enerzijds is de loon- en prijsbijstelling overgeheveld (€ 15 miljoen), anderzijds is de hoogte van de MKOB per 1 februari 2014 verlaagd ter dekking van de twee-woningen-regel in de AOW (– € 15 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal mensen dat recht heeft op MKOB wijkt niet noemenswaardig af van de raming in de begroting 2014. Het volume is hoger dan in 2013. Dit komt enerzijds doordat op 1 oktober 2013 de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen in werking is getreden en anderzijds doordat er vanwege de vergrijzing en de stijgende levensverwachting meer AOW-gerechtigden zijn.

Tabel 8.3 Kerncijfers MKOB1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume MKOB2 (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

2.787

2.947

3.263

3.265

– 2

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Vanaf 2013 inclusief volume Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen.

A2. Overbruggingsregeling (OBR)

De OBR beoogt voor mensen die op 1 januari 2013 reeds deelnamen aan een VUT- en prepensioenregeling of een vergelijkbare regeling en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de voor hen geldende verhoging van de AOW-leeftijd compensatie te bieden voor inkomensverlies tussen het einde van de VUT- of prepensioenregeling en de verhoogde AOW-leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitkeringslasten OBR is in 2014 fors lager dan begroot. Zowel het aantal personen dat gebruik blijkt te maken van de OBR als de gemiddelde uitkering is lager dan verwacht. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de helft van de grote en middelgrote pensioenfondsen (waaronder het ABP) een eigen overbruggingsregeling kent. Bij deze regelingen wordt het AOW-gat van de deelnemer overbrugd met de eigen pensioenregeling. Een tweede mogelijke verklaring voor het lagere gebruik van de OBR is dat de te overbruggen periode in 2014 twee maanden bedraagt. Een deel van de doelgroep kan de overbrugging van deze twee maanden al op een andere manier gefinancierd hebben.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.4 Kerncijfers Overbruggingsregeling 1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Instroom Overbruggingsregeling (x 1.000 uitkeringen)

6,7

8,2

30

– 21,8

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

A3. Algemene Ouderdomsverzekering (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomsverzekering (AOV). Naast het ouderdomspensioen wordt op St. Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten AOV zijn vrijwel gelijk aan de raming ten tijde van de begroting.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.5 Kerncijfers AOV1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo)

3,9

4,0

3,9

4,0

– 0,1

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A4. Tegemoetkoming wijziging inkomensbegrip AOW/Anw

Deze tijdelijke regeling is geïntroduceerd omdat een groep AOW-gerechtigden en Anw-gerechtigden te laat is geïnformeerd over een wijziging in het inkomensbegrip, waardoor ook een Wajong-uitkering als inkomen wordt aangemerkt. Hierdoor werd de uitkering van deze mensen zonder voldoende voorbereidingstijd verlaagd. Om betrokkenen te compenseren is in juni 2013 de tijdelijke regeling Tegemoetkoming wijziging inkomensbegrip AOW/Anw geïntroduceerd.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven in 2014 betreffen een afrekening over het jaar 2013.

A5. Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Daarnaast kent de AOW een partnertoeslag voor AOW-gerechtigden van wie de partner jonger is dan de AOW-gerechtigde leeftijd en geen of weinig inkomen heeft. De AOW-leeftijd wordt vanaf 2013 geleidelijk verhoogd. In 2014 is de AOW-leeftijd verhoogd tot 65 jaar en twee maanden.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten AOW zijn in 2014 € 450 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 442 miljoen, in tabel 8.2 onderdeel van de post nominaal) zijn de uitkeringslasten € 8 miljoen hoger dan begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal personen met een AOW-uitkering is gerealiseerd op het niveau dat ten tijde van de begrotingsopstelling 2014 werd geraamd. Ook het percentage personen met een onvolledige AOW-uitkering is gelijk uitgekomen aan de toenmalige raming. Het kortingspercentage voor personen met een onvolledige AOW-uitkering is iets lager dan bij de begrotingsopstelling werd verwacht. AOW-gerechtigden met een onvolledige AOW-opbouw hebben gemiddeld een iets hogere uitkering dan verwacht.

Tabel 8.6 Kerncijfers AOW1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.081

3.172

3.259

3.259

0

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal, ultimo)

18

19

19

19

0

Gemiddeld kortingspercentage AOW-uitkering i.v.m. niet verzekerde jaren (%)

47

47

46

48

– 2

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen is ten opzichte van 2013 gehalveerd. Dit komt mede doordat de SVB gebruik maakt van reeds tot haar beschikking staande informatie. Het gemiddelde benadelingsbedrag is licht gestegen tot € 4.700.

Tabel 8.7 Kerncijfers AOW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

44

2

70

Kennis van de verplichtingen (%)

85

2

89

Opsporing 3

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

3,5

1,3

0,6

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

12

5,6

2,7

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014».

X Noot
2

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
3

SVB, jaarverslag.

A6. Ouderencomponent huishoudentoeslag

De huishoudentoeslag wordt niet ingevoerd. Bij de uitwerking van de huishoudentoeslag zijn juridische en uitvoeringstechnische consequenties aan het licht gekomen op basis waarvan het kabinet concludeert dat invoering van de huishoudentoeslag in de beoogde vorm niet mogelijk is.

B. Opdrachten

In 2014 zijn extra middelen ingezet voor voorlichting over het sluiten van de partnertoeslag AOW voor nieuwe instroom per 2015.

C. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen een terugbetaling van de SVB van teveel ontvangen middelen in 2013. Het voorschot dat in 2013 aan de SVB is overgemaakt bleek achteraf hoger te zijn dan de uitgaven van de SVB in dat jaar. Dit is in 2014 terugbetaald. De ontvangsten hebben betrekking op de OBR (€ 28 miljoen) en de MKOB (€ 4 miljoen).

Aanvullende arbeidspensioenen

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels vast om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als kerncijfers zijn het aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130%, alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad gemiddeld genomen toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen.

Het aantal pensioenfondsen neemt jaarlijks af. Het gaat hierbij vooral om de pensioenfondsen die vanwege de geringe omvang niet langer in staat zijn om te voldoen aan de eisen die worden gesteld aan een verantwoord beheer.

Het aandeel pensioenfondsen – ook in termen van daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden – met een dekkingsgraad lager dan 130% is vergelijkbaar met dat van voorafgaande jaren.

Tabel 8.8 Kerncijfers aanvullende pensioenen 1
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Totaal aantal pensioenfondsen2

305

281

244

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad ≤130%

290

263

226

Aantal bij deze fondsen betrokken deelnemers (x 1.000)

5.421

5.266

5.130

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000)

2.992

2.897

2.943

X Noot
1

DNB, statistiek toezicht pensioenfondsen.

X Noot
2

Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

9. Nabestaanden

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan nabestaande partners en wezen.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege leeftijd, de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij 36 is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidsconclusies

In het regeerakkoord Rutte/Asscher is afgesproken de Anw-duur voor nieuwe instroom vanaf 1 juli 2014 te beperken tot 1 jaar. Deze voorgenomen beleidswijziging werd tevens in de begroting aangekondigd. In het begrotingsakkoord 2014 is afgesproken deze maatregel geen doorgang te laten vinden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

814

864

964

– 100

Uitgaven

0

679

869

814

864

964

– 100

               

Inkomensoverdrachten

0

679

869

814

864

964

– 100

AWW (Caribisch Nederland)

0

679

869

814

864

964

– 100

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Tabel 9.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Uitgaven

1.085.697

985.433

859.031

724.640

594.282

548.590

45.692

               

Inkomensoverdrachten

1.085.697

985.433

859.031

724.640

594.282

542.014

52.268

Anw

1.064.744

968.000

843.342

711.461

584.645

533.040

51.605

Tegemoetkoming Anw

20.953

17.433

15.689

13.179

9.637

8.974

663

               

Nominaal

0

0

0

0

0

6.576

– 6.576

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene weduwen- en wezenverzekering (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven zijn in 2014 € 100.000 lager uitgekomen dan begroot. De uitkeringen aan weduwen, wezen en halfwezen zijn leeftijdsafhankelijk. Hoewel het totale aantal gerealiseerde uitkeringen (afgerond) gelijk is aan het begrote aantal (300 uitkeringen) leidt een lichte daling van het aantal uitkeringen en een verschuiving tussen uitkeringen aan weduwen, halfwezen en wezen tot lagere uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal AWW-gerechtigden is (afgerond) ten opzichte van vorig jaar gelijk gebleven en komt (afgerond) overeen met het begrote aantal gerechtigden.

Tabel 9.3 Kerncijfers AWW Caribisch Nederland 1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume AWW (x 1.000 personen, ultimo)

0,3

0,3

0,3

0,3

0

X Noot
1

SZW-unit RCN.

A2. Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Anw is een volksverzekering en regelt bij overlijden een uitkering voor de partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Budgettaire ontwikkelingen

De gerealiseerde uitkeringslasten van de Anw komen € 52 miljoen hoger uit dan de begrote uitkeringslasten. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 6,4 miljoen, in tabel 9.2 onderdeel van de post nominaal) komen de uitgaven € 45 miljoen hoger uit dan begroot. Er is een aantal factoren dat hieraan bijdraagt. Een deel van het verschil wordt verklaard door een andere samenstelling van de populatie nabestaanden. Daarnaast waren de uitgaven die betrekking hebben op voorgaande jaren niet in de raming verwerkt. Vanwege het niet mogen toepassen van het woonlandbeginsel als gevolg van uitspraken van de CrvB zijn de uitkeringslasten die betrekking hebben op voorgaande jaren relatief hoog uitgekomen (€ 14 miljoen). Tot slot speelt het niet mogen toepassen van het woonlandbeginsel in het begrotingsjaar een rol.

De gerealiseerde uitkeringslasten van de Anw-tegemoetkoming komen € 0,7 miljoen hoger uit dan begroot, en indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 0,2 miljoen, in tabel 9.2 onderdeel van de post nominaal) komen de uitgaven € 0,5 miljoen hoger uit dan begroot. Dit komt doordat het totaal aantal nabestaanden (in personen) iets hoger is uitgekomen dan verwacht.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het gemiddelde aantal Anw-uitkeringen (zowel in uitkeringsjaren als in personen) is in 2014 flink gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar. De groep Anw-gerechtigden die vóór 1950 is geboren en daar het recht op Anw aan ontleent, is voor een groot deel uitgestroomd vanwege het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarnaast is het aantal Anw-uitkeringen in 2014 gedaald vanwege de integratie van de halfwezenuitkering met de nabestaandenuitkering. Deze maatregel is voor bestaande gevallen op 1 oktober 2013 in werking getreden.

Het aantal Anw-uitkeringen in uitkeringsjaren is in 2014 gelijk aan het aantal geraamde uitkeringsjaren en het aantal personen met een Anw-uitkering is iets hoger uitgekomen dan geraamd.

Tabel 9.4 Kerncijfers Anw1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 20142

Begroting 2014

Verschil 2014

Volume Anw (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde)

68

54

38

38

0

Volume Anw (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

81

65

47

46

1

         

Onderverdeling volume Anw:

         

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde), ingang recht voor 1 juli 1996

16

13

12

133

– 1

• waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering 4

0,2

0,1

0

0

0

• waarvan alleen nabestaandenuitkering

16

13

12

133

– 1

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde), ingang recht na 1 juli 1996

50

40

25

24

1

• waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering4

9,0

8,4

0

0

0

• waarvan alleen nabestaandenuitkering

27

21

25

24

1

• waarvan alleen halfwezenuitkering

14

11

0

0

0

Volume wezenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde)

1,4

1,4

1,5

1,4

0,1

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Berekeningen SVB. De in het SVB-jaarverslag gepresenteerde uitkeringsjaren zijn excl. de uitkeringen die binnen het begrotingsjaar (2014) met terugwerkende kracht zijn verstrekt.

X Noot
3

In de begroting 2014 stond een onjuist aantal uitkeringsjaren (10.000), dit is gecorrigeerd in de begroting 2015.

X Noot
4

Vanwege het incorporeren van de halfwezenuitkering in de nabestaandenuitkering is dit vanaf 2014 nihil.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen is ten opzichte van 2013 gehalveerd. Dit komt mede doordat de SVB gebruik maakt van reeds tot haar beschikking staande informatie. Het gemiddelde benadelingsbedrag is € 20.000 en dat is ten opzichte van 2013 een verdubbeling.

Tabel 9.5 Kerncijfers Anw (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

61

2

83

Kennis van de verplichtingen (%)

95

2

90

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

0,5

0,2

0,1

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

4,1

1,9

1,9

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014».

X Noot
2

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
3

SVB, jaarverslag.

10. Tegemoetkoming ouders

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW). Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB). Ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen kunnen extra financiële steun ontvangen op grond van de regeling Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) en daar bovenop, voor alleenverdieners, het TOG-kopje.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de tegemoetkoming met uitkeringsregelingen. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW, de WKB en de TOG;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW en de TOG door de SVB.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door de Belastingdienst.

Beleidsconclusies

De in de begroting aangekondigde beleidswijzigingen zijn grotendeels gerealiseerd. De belangrijkste wijziging op dit beleidsartikel is de Wet hervorming kindregelingen37, die het stelsel van kindregelingen hervormt en versobert. De aanvankelijk in het wetsvoorstel opgenomen maatregel waarbij alle kinderbijslagbedragen stapsgewijs (vanaf 1 juli 2014) naar het laagste bedrag (voor kinderen van 0–5 jaar) worden teruggebracht, heeft als gevolg van de afspraken in het begrotingsakkoord 2014 geen doorgang gevonden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 10.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 10 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

4.335.531

4.441.886

4.515.476

– 73.590

Uitgaven

60.757

4.596.445

4.394.526

4.335.531

4.441.886

4.515.476

– 73.590

               

Inkomensoverdrachten

60.757

4.596.445

4.394.526

4.335.531

4.441.886

4.515.476

– 73.590

AKW

3.359.500

3.225.000

3.236.910

3.202.671

3.187.485

15.186

WKB

1.197.736

1.140.214

1.071.121

1.213.415

1.302.073

– 88.658

TOG

60.757

34.109

24.100

23.000

21.900

21.858

42

Kopje TOG

0

5.100

5.212

4.500

3.900

4.060

– 160

               

Ontvangsten

13.734

230.986

242.847

185.843

205.454

251.967

– 46.513

De AKW en de WKB waren tot en met 2010 op de begroting van het Ministerie van Jeugd en Gezin opgenomen.

Toelichting financiële instrumenten

A. Inkomensoverdrachten

A1. Algemene Kinderbijslag Wet (AKW)

De AKW biedt ouders een inkomensonafhankelijke tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De gerealiseerde uitkeringslasten AKW komen nagenoeg overeen met de begrote uitkeringslasten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal gezinnen en het aantal kinderen met kinderbijslag is licht gedaald. Het aantal gezinnen is iets hoger uitgekomen dan verwacht en het aantal kinderen is iets lager uitgekomen dan verwacht.

Tabel 10.2 Kerncijfers AKW1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Aantal gezinnen AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

1.936

1.929

1.922

1.914

8

Aantal telkinderen AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

3.458

3.436

3.416

3.423

– 7

X Noot
1

SVB, kwartaalbericht.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is met circa 200 toegenomen, terwijl het gemiddelde benadelingsbedrag is afgenomen tot € 500.

Tabel 10.3 Kerncijfers AKW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

68

2

71

Kennis van de verplichtingen (%)

76

2

78

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

4,3

2,1

2,3

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

2,7

1,7

1,2

X Noot
1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014».

X Noot
2

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

X Noot
3

SVB, jaarverslag.

A2. Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van gezinnen tot een bepaald inkomen. De WKB wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen.

Budgettaire ontwikkelingen

De gerealiseerde uitkeringslasten zijn in 2014 € 89 miljoen lager uitgekomen dan de begrote uitkeringslasten. Hiervoor is een aantal redenen. De eerste reden is dat het bedrag aan nabetalingen over voorgaande jaren lager is uitgekomen dan verwacht. De tweede reden is de – ten opzichte van de verwachting – meevallende economische ontwikkeling en de daaruit voortvloeiende hogere inkomens. Vanwege de afbouw van de tegemoetkoming met het inkomen hebben gezinnen met een hoger inkomen een lager recht op het (inkomensafhankelijke) kindgebonden budget. Tot slot is het aantal kinderen en het aantal huishoudens met kindgebonden budget lager uitgekomen dan verwacht.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.4 Kerncijfers WKB1 , 2
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Aantal huishoudens WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

832

822

809

826

– 17

Aantal kinderen WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

1.527

1.507

1.478

1.514

– 36

X Noot
1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst.

X Noot
2

Met ingang van het jaarverslag 2013 is de volumedefinitie in deze tabel gewijzigd. De oude definitie ging uit van het totaal aantal kinderen/huishoudens dat op enig moment in het jaar gebruik maakt van kindgebonden budget. De nieuwe definitie gaat uit van het aantal kinderen/huishoudens dat gemiddeld gedurende het jaar gebruik maakt van kindgebonden budget. Het volume valt in de nieuwe definitie lager uit. Om deze reden zijn de begrotingsaantallen voor 2014 aangepast, zoals ook is opgenomen in de begroting 2015.

A3. Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG)

De TOG geeft extra financiële steun aan ouders met een thuiswonend kind met een lichamelijke of verstandelijke handicap. Het zogenaamde TOG-kopje maakt onderdeel uit van de TOG-regeling. Dit onderdeel is specifiek gericht op alleenverdienerhuishoudens. De TOG wordt uitgevoerd door de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

Er is nagenoeg geen verschil tussen de gerealiseerde uitkeringslasten van de TOG en de begrote uitkeringslasten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal kinderen met recht op TOG is in het afgelopen jaar licht gedaald en is iets lager uitgekomen dan geraamd.

Tabel 10.5 Kerncijfers TOG1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Aantal telkinderen TOG (x 1.000, jaargemiddelde)

28

26

24

25

– 1

X Noot
1

SVB, kwartaalbericht.

B. Ontvangsten

De ontvangsten zijn in 2014 € 47 miljoen lager uitgekomen dan begroot. Deze ontvangsten betreffen grotendeels de terugontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Nadat de toeslagen definitief zijn toegekend, worden er terugvorderingen ingesteld bij de huishoudens die meer hebben ontvangen dan waar ze recht op hadden op basis van hun vastgestelde inkomen. De daadwerkelijke terugontvangsten vinden met vertraging plaats.

11. Uitvoeringskosten

Artikel

Algemene doelstelling

De uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving vindt rechtmatig, efficiënt, klantgericht en daarmee doeltreffend plaats.

De uitvoering van de sociale zekerheidswetten geschiedt mede door ZBO’s en RWT’s. Daarmee wordt een doelmatige en rechtmatige uitvoering van wet- en regelgeving beoogd, waarbij de uitvoering zich op efficiënte en dienstverlenende wijze kan organiseren.

De Minister van SZW stelt daartoe uitvoeringsbudget ter beschikking, maakt daarbij prestatieafspraken met UWV (inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen, BKWI), SVB en het Inlichtingenbureau (IB) en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het Ministerie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister 38 is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de sociale zekerheidswetgeving door de uitvoeringsorganen en draagt zorg voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;

  • De vormgeving van het stelsel van sociale zekerheidswetten die UWV en SVB uitvoeren;

  • De vaststelling van de budgetten die aan UWV (incl. BKWI), SVB en IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door het UWV (incl. BKWI), de SVB en het IB, en de verantwoording daarover;

  • De vaststelling van de omvang van de middelen die aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR) beschikbaar worden gesteld.

Beleidsconclusies

Net als vorig jaar heeft in 2014 de relatie tussen SZW en de ZBO’s onverminderd in het teken gestaan van de (implementatie van de) taakstelling op de apparaatsuitgaven van het UWV en de SVB en de doorwerking daarvan op de uitvoering. Daarnaast is veel aandacht besteed aan de implementatie van grote hervormingen als de Participatiewet, de Wet Werk en Zekerheid, de Wet hervorming kindregelingen en diverse wijzigingen op AOW-terrein die in werking zijn getreden. Deze implementatietrajecten zijn volgens planning verlopen, met uitzondering van de digitalisering van de ontslagprocedure39. Uit de jaarverslagen 2014 van het UWV en de SVB blijkt dat zij er ondanks deze opgave in geslaagd zijn om – op een enkele uitzondering na – de dienstverlening en de prestaties op peil te houden. Vrijwel alle doelen die in de jaarplannen 2014 van het UWV en de SVB zijn afgesproken, zijn behaald.

In september 2014 hebben de Staatssecretaris van SZW en de SVB besloten om het ICT-deel van het Veranderprogramma SVB Tien niet verder te ontwikkelen40. Als gevolg van dit besluit zal de SVB aanvullende maatregelen nemen, waarbij de bruikbaarheid van de bestaande ICT-systemen voor zeker vijf jaar wordt gegarandeerd. Daarnaast is een strategische heroriëntatie gestart over de taken en dienstverlening van de SVB die moet leiden tot besluitvorming over de lange termijn ICT-behoefte.

In onderstaande tabel worden de rechtmatigheidsindicatoren voor UWV en SVB weergegeven.

Tabel 11.1 Indicatoren rechtmatigheid uitvoering ZBO’s
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Streefwaarde Begroting 2014

Verschil 2014

Rechtmatigheid UWV (in %)1

99,1

98,9

98,9

99,0

– 0,1

Rechtmatigheid SVB (in %)2

99,9

99,9

99,9

99,0

0,9

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

SVB, jaarverslag.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.2 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

454.688

445.088

481.338

– 36.250

Uitgaven

683.244

590.378

493.138

454.688

445.088

481.338

– 36.250

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

682.598

589.749

492.486

454.044

444.133

480.694

– 36.561

UWV

557.619

475.159

379.397

344.878

339.747

377.056

– 37.309

SVB

112.020

102.928

103.980

101.385

97.661

97.888

– 227

IB

7.177

6.310

6.476

7.781

6.725

5.750

975

RWI

5.782

5.352

2.633

0

0

0

0

               

Bijdrage aan nationale organisaties

646

629

652

644

955

644

311

LCR

646

629

652

644

955

644

311

               

Ontvangsten

318

3.563

5.817

6.289

6.522

0

6.522

Tabel 11.3 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Uitgaven

1.530.229

1.522.092

1.529.448

1.559.088

1.696.520

1.707.794

– 11.274

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

1.530.229

1.522.092

1.529.448

1.559.088

1.696.520

1.686.736

9.784

UWV

1.382.100

1.372.499

1.391.800

1.428.300

1.568.458

1.561.315

7.143

SVB

148.129

149.593

137.648

130.788

128.062

125.421

2.641

               

Nominaal

0

0

0

0

0

21.058

– 21.058

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Toelichting financiële instrumenten

De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor het UWV (inclusief het BKWI), de SVB en het IB, waarbinnen zij jaarplannen dienen op te stellen. In de jaarplannen nemen het UWV en de SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet op. Het realiseren van de geraamde uitvoeringskosten per wet is geen eigenstandig te bereiken doel. De Minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie op passende wijze via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de Minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten van het UWV en de SVB wijzigen in de loop der jaren als gevolg van beleidswijzigingen en als gevolg van volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. Voor een nadere toelichting wordt naar de desbetreffende beleidsartikelen verwezen.

De realisatie van de begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten van het UWV is € 37,3 miljoen lager dan de begrote kosten. Dit is het saldo van onder meer het uitwerken van de financiele effecten van de Participatiewet in de begroting, drie budgettair neutrale kasschuiven in verband met de uitvoeringskosten van deze wet en van de Wet hervorming kindregelingen, de uitvoeringskosten bij de herbeoordeling van de Wajongers en bij de uitvoeringskosten 50pluswerkt en nabetalingen op de begrotingsgefinancierde regelingen. Bij de premiegefinancierde uitvoeringskosten van het UWV komen de gerealiseerde kosten € 7,1 miljoen hoger uit dan de begrote kosten. Indien echter rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling van € 19,5 miljoen – in tabel 11.3 onderdeel van de post nominaal – komen de kosten € 12,4 miljoen lager uit. Per saldo resulteren voor het UWV ten opzichte van de begroting 2014 lagere uitvoeringskosten van € 30,2 miljoen (€ 49,7 miljoen lager inclusief nominaal).

De realisatie van de begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten van de SVB is € 0,2 miljoen lager dan de begrote kosten. Bij de premiegefinancierde uitvoeringskosten van de SVB komen de gerealiseerde kosten € 2,6 miljoen hoger uit dan de begrote kosten. Indien echter rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling van € 1,5 miljoen – in tabel 11.3 onderdeel van de post nominaal – komen de kosten € 1,1 miljoen hoger uit. Per saldo resulteren voor de SVB ten opzichte van de begroting 2014 hogere uitvoeringskosten van € 2,4 miljoen (€ 0,9 miljoen hoger inclusief nominaal).

Bij het IB zijn de gerealiseerde kosten € 1,0 miljoen hoger dan begroot. Dit verschil wordt verklaard door loon- en prijsontwikkelingen en budgettair neutrale herschikkingen binnen de begroting van SZW voor additionele opdrachten.

In tabel 11.4 zijn de uitvoeringskosten van het UWV en de SVB toegedeeld aan de onderscheiden wetten. Deze toedeling is extracomptabel. Uitgangspunt voor de Minister van SZW is sturing op het totaalbudget.

Tabel 11.4 Extracomptabel overzicht begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde uitvoeringskosten (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

UWV (incl. BKWI)

1.932.220

1.844.658

1.771.197

1.773.178

1.908.206

1.938.371

– 30.165

               

Begrotingsgefinancierd

550.120

472.159

379.397

344.878

339.747

377.057

– 37.309

IOW

1.566

250

250

200

1.325

625

700

Wajong

125.194

132.542

118.435

96.126

117.878

148.953

– 31.075

Re-integratie Wajong1

17.300

11.598

33.923

65.582

70.496

74.278

– 3.782

Basisdienstverlening

377.828

293.280

188.956

141.580

100.322

100.470

– 148

Wsw-indicatiestelling

18.400

24.599

28.533

22.048

21.965

24.859

– 2.894

Uitvoeringskosten WW 50+

10.200

19.550

19.450

100

Compensatieregeling musici en artiesten

0

11

0

11

BKWI

9.832

9.890

9.300

9.142

8.201

8.422

– 221

               

Premiegefinancierd

1.382.100

1.372.499

1.391.800

1.428.300

1.568.458

1.561.314

7.144

WAO

202.225

168.205

134.896

96.000

87.750

77.357

10.393

IVA

49.596

55.418

67.720

74.000

80.630

65.252

15.378

WGA

173.789

163.241

220.520

239.000

235.878

185.669

50.209

WAZ

13.000

8.000

4.000

3.000

3.242

4.087

– 845

WW

400.665

406.360

491.972

566.000

853.176

924.096

– 70.920

ZW

285.825

284.275

259.332

209.000

269.309

242.521

26.788

WAZO

26.000

28.000

26.360

24.000

13.148

27.267

– 14.119

Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW1

33.000

26.000

36.000

45.000

42.725

35.065

7.660

Re-integratie WW1

198.000

233.000

151.000

167.000

0

0

0

Toevoeging aan bestemmingsfonds

5.300

– 17.400

0

– 17.400

               

SVB

259.149

251.797

241.078

232.173

225.723

223.310

2.413

               

Begrotingsgefinancierd

111.020

102.204

103.430

101.385

97.661

97.889

– 228

AKW

82.928

75.849

78.005

70.824

64.032

70.232

– 6.200

TOG

9.894

3.472

3.070

2.918

1.924

2.781

– 857

TAS

1.601

1.187

1.067

840

1.492

691

801

KOT/WKB

3.282

3.765

4.890

4.762

4.650

4.496

154

AIO

12.585

14.673

15.827

16.292

19.383

13.356

6.027

MKOB

730

3.258

571

900

459

667

– 208

Bijstand buitenland2

424

320

284

36

Overbruggingsregeling

4.425

3.082

3.082

0

Remigratiewet

2.319

2.300

19

               

Premiegefinancierd

148.129

149.593

137.648

130.788

128.062

125.421

2.641

AOW

123.934

127.433

118.577

114.509

116.454

112.815

3.639

Anw

24.195

22.160

19.071

16.279

11.608

12.606

– 998

X Noot
1

Het betreft hier uitvoeringskosten, re-integratie in de vorm van voorzieningen en/of trajecten staan op het desbetreffende beleidsartikel.

X Noot
2

Voor 2013 werden de uitvoeringskosten en uitkeringslasten Bijstand Buitenland niet gesplitst.

B. Bijdrage aan nationale organisaties

Bij de LCR is € 0,3 miljoen meer uitgegeven dan begroot. Dit verschil wordt verklaard door loon- en prijsontwikkelingen en extra toegekende middelen voor het uitvoeren van extra werkzaamheden in het kader van de invoering van de Participatiewet. Dit laatste is via een budgettair neutrale herschikking binnen de begroting van SZW gerealiseerd.

C. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen terugontvangsten in verband met afrekeningen van uitvoeringskosten van het UWV en de SVB.

12. Rijksbijdragen

Artikel

Algemene doelstelling

Borgen van voldoende dekking in sociale fondsen.

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premie-inning. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de sociale fondsen uit de algemene middelen, al dan niet in aanvulling op premieheffing. Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;

  • Het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 12 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

8.041.464

11.353.370

11.102.706

250.664

Uitgaven

15.978.291

9.119.453

11.205.022

8.041.464

11.353.370

11.102.706

250.664

               

Bijdrage aan sociale fondsen

15.978.291

9.119.453

11.205.022

8.041.464

11.353.370

11.102.706

250.664

               

in kosten heffingskortingen AOW

3.090.200

3.374.800

3.380.700

1.659.300

2.000.000

1.695.200

304.800

in kosten heffingskortingen Anw

47.700

72.700

68.300

0

0

0

0

vermogenstekort Ouderdomsfonds

8.012.400

4.853.400

7.421.800

5.999.500

9.073.100

9.141.000

– 67.900

tegemoetkoming arbeidsongeschikten

281.130

266.600

265.202

315.260

208.480

207.654

826

tegemoetkoming AOW-gerechtigden

1.170.082

488.506

0

0

0

0

0

tegemoetkoming Anw-gerechtigden

20.685

17.433

15.541

12.904

9.336

8.879

457

rijksbijdrage spaarfonds AOW

3.312.596

0

0

0

0

0

0

zwangere zelfstandigen

43.498

46.014

53.479

54.500

62.454

49.973

12.481

               

Ontvangsten

1.000

55

37

510

169

0

169

A. Bijdrage aan sociale fondsen 41

Toelichting financiële instrumenten

Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen (BIKK) AOW

Deze rijksbijdrage compenseert de gewijzigde premieopbrengst als gevolg van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdrage wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De BIKK AOW wordt bijna € 305 miljoen hoger vastgesteld dan bij de begroting geraamd. Dit wordt met name veroorzaakt door een verlaging van het tarief van de eerste schijf, waardoor de heffingskorting voor een groter deel neerslaat bij de AOW-premie. Hierdoor komen minder AOW-premies binnen. Hiertoe is in de begrotingsafspraken 2014 besloten. Dit besluit was nog niet bekend bij de publicatie van de begroting 2014.

Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt echter tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds wordt € 67,9 miljoen lager vastgesteld dan in de begroting is geraamd. Deze bijstelling is het saldo van een verrekening van het eenmalige vermogensoverschot uit 2013 van € 110 miljoen, € 234 miljoen hogere baten en € 276 miljoen hogere uitkeringslasten.

Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) is vanaf 2014 afgeschaft. De regeling van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten is overgeheveld van de Wtcg naar de WIA, de Wajong, de WAZ en de WAO. De tegemoetkomingen voor de categorieën WIA, WAZ en WAO worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. De tegemoetkomingen voor Wajonggerechtigden worden verantwoord op beleidsartikel 4.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van deze rijksbijdrage komt nagenoeg overeen met de begrote uitgaven.

Rijksbijdrage tegemoetkoming Anw-gerechtigden

De rijksbijdrage tegemoetkoming Anw-gerechtigden dient ter financiering van de in artikel 9 verantwoorde tegemoetkoming Anw.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van deze rijksbijdrage komt nagenoeg overeen met de begrote uitgaven.

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen (ZEZ)

De regeling Zelfstandig en Zwanger voorziet sinds juni 2008 in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling. Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen lopen in de rijksbijdrage mee. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage ZEZ wordt € 12,5 miljoen hoger vastgesteld dan bij de begroting geraamd. Dit wordt veroorzaakt doordat het aantal uitkeringen aan zwangere zelfstandigen hoger is uitgevallen en is daarnaast het gevolg van een nabetaling over 2013.

B. Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op de afrekening met het UWV van de uitvoeringskosten ZEZ over 2013.

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migrantenachtergrond. Resultaat is dat genoemde personen, net als iedere andere burger, zelfredzaam zijn en – naar vermogen – deelnemen aan de samenleving.

Bij het integratiebeleid ligt de nadruk op de participatie van de individuele migrant, waarbij een beroep op de migrant gedaan wordt om middels de in Nederland aanwezige kansen en mogelijkheden zijn of haar capaciteiten ten volle te benutten. Ten aanzien van het maatschappelijk verkeer is het uitgangspunt dat migranten de in Nederland geldende normen en waarden erkennen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met behulp van financiële instrumenten de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van arbeidsmigranten. Hij financiert inkomensondersteuning met een sociaal leenstelsel en een uitkeringsregeling (remigratieregeling). Hij is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het participatie- en inburgeringstelsel;

  • De visie en samenhang van het integratiebeleid en de daarvoor benodigde kennis;

  • Het aanspreken van de vakdepartementen op hun verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat reguliere voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor alle burgers;

  • De uitvoering van de Remigratiewet, de Wet inburgering en de Wet inburgering buitenland.

Beleidsconclusies

De in 2014 met het beleid beoogde resultaten en prestaties zijn goeddeels gerealiseerd. Het betreft onder meer de invoering van het nieuwe inburgeringsexamen per 1 november 2014, en als onderdeel daarvan de introductie van een arbeidsmarktmodule; het uitvoeren van een pilot rond de participatieverklaring, waarvan de evaluatie in de 1e helft 2015 volgt; de ontwikkeling en implementatie van een kwaliteitskader moskee-internaten en het mede ter invulling van de motie Azmani – Yücel 42 – aanbieden van het voorstel van wet op de de Jeugdverblijven43 aan de Tweede Kamer, die een vorm van wettelijk toezicht introduceert op genoemde internaten.

Daarnaast is vanaf 1 juli 2014 een gewijzigde Remigratiewet van kracht, waarmee onder meer de basisvoorzieningen worden beëindigd, de doelgroep beperkt wordt en de leeftijdsgrens voor aanvragen verhoogd is. In 2014 is tevens het besluit genomen tot beïndiging van de subsidierelatie met Forum per 1 januari 2015 en is een bijdrage ter beschikking gesteld voor de afbouw hiervan, inclusief een sociaal plan. Met in het 2014 ontwikkelde Actieplan Integrale Aanpak Jihadisme zet het kabinet stevig in op het ontkrachten van radicalisering en extremisme. De Tweede Kamer is met de brief van 12 november over dit actieplan geïnformeerd 44. Met name voor het preventieve deel van het plan ligt de verantwoordelijkheid bij het Ministerie van SZW.

Uit in 2014 verschenen onderzoek (Jaarrapport integratie 2013, Participatie van Migranten op de arbeidsmarkt, SCP 2014a 45; Jaarrapport Integratie 2014, CBS 2014 46) bleek dat de economische recessie migranten aanzienlijk harder raakt dan de allochtone bevolking. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in de sneller oplopende werkloosheid. Mede naar aanleiding van de conclusie van het SCP dat tekortschietende «soft skills» en discriminatie bij werving en selectie hiervoor een verklaring vormen, zet SZW extra in op de verbetering van het traject van school naar werk en op discriminatiebestrijding. De onderzoeksbevindingen (SCP 2014a en Ervaren discriminatie in Nederland, SCP 2014b47) hebben er tevens toe geleid dat een instrument wordt ontwikkeld om arbeidsdiscriminatie bij werving en selectie te monitoren.

Uit een door Regioplan 48 uitgevoerde evaluatie blijkt dat de verhoging van het taalniveau voor de Wet Inburgering Buitenland ertoe heeft geleid dat minder kandidaten slagen voor het examen, maar dat zij die slagen op alle onderdelen (luisteren, lezen, schrijven en spreken) significant hoger scoren dan bij het examen oude stijl en dat zij hun inburgering in Nederland vaker succesvol en ook zichtbaar sneller afronden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 13 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

87.409

97.515

121.521

– 24.006

Uitgaven

238.495

95.434

94.761

121.521

– 26.760

               

Inkomensoverdrachten

0

0

40.761

35.303

5.458

Remigratieregeling

0

0

39.266

33.803

5.463

Inburgering

0

0

1.495

1.500

– 5

               

Subsidies

12.198

13.016

8.504

6.762

1.742

Forum

5.885

5.795

5.546

5.730

– 184

LOM

3.280

6.191

326

0

326

Vluchtelingenwerk

3.033

1.030

1.030

1.032

– 2

Overige subsidies

1.602

0

1.602

               

Opdrachten

10.102

16.843

12.504

23.821

– 11.317

Programma inburgering

8.523

11.037

5.721

10.127

– 4.406

Programma integratie

1.579

4.103

5.083

11.994

– 6.911

Remigratie

0

1.703

1.700

1.700

0

               

Bijdrage aan mede-overheden

166.776

0

0

0

0

Gemeenten

166.776

0

0

0

0

Bijdrage aan agentschappen

4.201

11.000

7.950

9.300

– 1.350

DUO

4.201

11.000

7.950

9.300

– 1.350

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

41.061

51.605

8.759

9.090

– 331

SVB

36.852

38.156

0

0

0

COA

4.209

13.449

8.759

9.090

– 331

               

Leningen

4.157

2.970

16.283

37.245

– 20.962

DUO

4.157

2.970

16.283

37.245

– 20.962

               

Ontvangsten

3.578

178.858

7.933

4.425

3.508

Het beleidsterrein Integratie en maatschappelijke samenhang was tot en met 2012 op de begroting van het Ministerie van BZK opgenomen. De uitgaven en ontvangsten 2012 zijn ontleend aan het jaarverslag 2012 van BZK.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven in het kader van de Remigratieregeling zijn in 2014 € 5,5 miljoen hoger uitgevallen dan begroot. Dit is het gevolg van de per 1 juli 2014 in werking getreden wijziging van de Remigratieregeling, waardoor op termijn minder mensen een Remigratievoorziening krijgen. In 2014 heeft dit echter eerst geleid tot een stijging van het aantal te verstrekken voorzieningen aan personen die in de eerste helft van het jaar nog volgens de oude voorwaarden een aanvraag indienden.

Beleidsrelevante kerncijfers

Resultaten van het beleid op het punt van de remigratie worden uitgedrukt in het aantal remigranten met een periodieke uitkering.

Tabel 13.2 Kerncijfers Remigratie 1
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Aantal remigranten met een periodieke uitkering, inclusief nihil uitkeringen (x 1.000, ultimo)2

12

13

14

13

1

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Nihil uitkeringen: remigrant heeft recht op remigratie-uitkering, maar na verrekening van andere, exporteerbare uitkeringsgelden wordt het bedrag op nihil vastgesteld.

B. Subsidies

Bij de subsidies is € 1,7 miljoen meer uitgegeven dan begroot. De komt doordat aan Forum een incidentele subsidie uit de post overige subsidies werd verstrekt in het verband met de afbouw van dit instituut. Aan het Landelijk Overleg Minderheden is een eveneens in verband met een afbouwtraject aanvullende subsidie verstrekt. Dit betekent dat er in 2015 minder aan subsidie zal worden uitgekeerd aan deze organisatie.

C. Opdrachten

C1. Programma Inburgering

Budgettaire ontwikkelingen

Op het programma inburgering is € 4,4 miljoen minder uitgegeven dan begroot. Dit hangt samen met vertraging in de aanbesteding van twee opdrachten in het kader van het nieuwe inburgeringsexamen. De betaling van de kosten zal daardoor pas in 2015 plaatsvinden.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers op het terrein van de inburgering betreffen de op dit beleidsterrein bereikte resultaten en zijn niet direct te koppelen aan de budgettaire ontwikkelingen op dit terrein. De uitgaven betreffen namelijk het ontwikkelen en beheren van het inburgeringssysteem. De kerncijfers hebben zowel betrekking op het aantal (geslaagde) inburgeraars, voorbereiding op inburgering en maatschappelijke begeleiding betreffende asielgerechtigde nieuwkomers als op het sociaal leenstelsel. Vanaf 1 januari 2013 zijn nieuwkomers zelf verantwoordelijk voor hun inburgering en de bekostiging daarvan. Voor dit laatste kunnen zij een lening aanvragen bij DUO. Asielgerechtigden kunnen aanspraak maken op een voorziening voor hun inburgering. Dat loopt eveneens via het leenstelsel. De lening behoeft dan echter – onder voorwaarden – niet terugbetaald te worden. Met name door de sterke stijging van het aantal asielmigranten komt de realisatie van het aantal door DUO verstuurde kennisgevingen, het aantal toegekende leningen en het aantal asielgerechtigden dat heeft deelgenomen aan de voorinburgering van COA een stuk hoger uit dan de raming.

Tabel 13.3 Kerncijfers Inburgering
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Inburgeringsplichtige nieuwkomers die een kennisgeving van DUO krijgen (x 1.000)1

2

11

19

15

4

Inburgeraars die slagen voor het inburgeringexamen of NT2-examen (x 1.000)1

23

17

13

10

3

Asielgerechtigde nieuwkomers die hebben deelgenomen aan de voorbereiding op inburgering in de opvang van de COA (x 1.000) 3

2,1

2,6

5,6

4,0

1,6

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de maatschappelijke begeleiding door gemeenten (x 1.000)3

2

1,7

5,9

5,0

0,9

Aantal aan inburgeraars toegekende leningen (x 1.000)1

0,9

2,6

9,8

7,0

2,8

X Noot
1

DUO, informatiesysteem Inburgering.

X Noot
2

Deze regeling is in 2013 ingegaan.

X Noot
3

COA, voortgangsrapportages.

C2. Programma Integratie

Budgettaire ontwikkelingen

Op het programma Integratie is € 6,9 miljoen minder uitgegeven dan begroot. Dat is met name veroorzaakt door de latere aanbesteding van een aantal (onderzoeks)opdrachten als gevolg van een langere dan voorziene voorbereidingstijd. De uitgaven die met deze opdrachten verband houden, vinden nu pas in 2015 plaats. Ook is een aantal opdrachten niet doorgegaan.

Beleidsrelevante kerncijfers

De mate van realisatie van het integratiebeleid wordt afgemeten aan de ontwikkeling van drie kerncijfers. Het streven is er daarbij op gericht dat alle bevolkingsgroepen in Nederland op genoemde indicatoren evenredig participeren.

Tabel 13.4 Kerncijfers Integratiebeleid 1
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Percentage nettoarbeidsparticipatie van de bevolking 15 tot 75 jaar2

     

Niet-westerse migranten

58

56

55

Autochtone Nederlanders

68

67

67

Verschil

– 10

– 11

– 12

       

Percentage met startkwalificatie van de niet-schoolgaande bevolking 15 tot 75 jaar2

     

Niet-westerse migranten 2e generatie

71

72

72

Autochtone Nederlanders

69

70

71

Verschil

2

2

1

       

Aantal verdachten per 1.000 van de bevolking van 12 jaar en ouder

     

Niet-westerse migranten

33

30

3

Autochtone Nederlanders

9

8

3

Verschil

– 24

– 22

3

X Noot
1

CBS, kernindicatoren Integratie.

X Noot
2

De cijfers voor de realisaties 2012 en 2013 zijn aangepast in verband met een wijziging van de definitie.

X Noot
3

Niet bekend bij publicatie jaarverslag, cijfer komt medio 2015 beschikbaar.

C3. Remigratie

De uitgaven betreffen een bijdrage aan het Nederlands Migratie Instituut ten behoeve van de voorlichting van (mogelijke) remigranten en zijn conform het begrote bedrag.

D. Bijdrage aan agentschappen

De uitgaven aan DUO voor de organisatie van inburgeringsexamens (binnen- en buitenland), de uitvoering van taken in het kader van het leenstelsel en informatievoorziening aan inburgeraars zijn € 1,35 miljoen lager uitgekomen dan het begrote bedrag. Oorzaak hiervan is dat de geraamde uitgaven voor de ontwikkeling van de nieuwe onderdelen van het inburgeringsexamen en de organisatie in het buitenland deels zijn verschoven naar 2015.

E. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

De uitgaven aan COA zijn een vergoeding voor de taken in het kader van de voorinburgering en de maatschappelijke begeleiding die via gemeenten wordt geboden. In 2014 is het aantal asielmigranten fors toegenomen. Dat heeft in 2014 nog niet geleid tot extra uitgaven. Die worden in 2015 en 2016 verwacht.

F. Leningen

Hoewel het aantal toegekende leningen hoger is dan de raming, is in 2014 € 21 miljoen minder uitgegeven dan begroot. Reden hiervan is dat het gemiddeld opgenomen bedrag achterblijft bij het geraamde bedrag, wat waarschijnlijk samenhangt met de driejaars periode waarbinnen het inburgeringsdiploma behaald moet zijn. Het geld kan daardoor ook in latere jaren worden opgenomen.

G. Ontvangsten

De ontvangsten komen in 2014 € 3,5 miljoen hoger uit dan begroot. Dit kan onder meer verklaard worden uit nagekomen en laatste betalingen door gemeenten als gevolg van de afrekening in het kader van het voormalig inburgeringsstelsel. Voorts zijn er niet voorziene ontvangsten van het UWV die verband houden met de remigratieregeling. Ten slotte zijn er nog laatste terugbetalingen van leningen die op grond van het inburgeringsstelsel 2007 zijn verstrekt.

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

96. Apparaatsuitgaven kerndepartement

Artikel

Op dit artikel worden alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het Ministerie opgenomen. In beleidsartikel 11 zijn de bijdragen aan de ZBO’s verder toegelicht. Voor een uitgebreide toelichting op de agentschappen wordt verwezen naar hoofdstuk 9 van dit jaarverslag.

Budgettaire gevolgen

Tabel 96.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 96 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

250.629

256.278

285.829

– 29.551

Uitgaven

252.042

239.556

242.137

251.182

250.857

285.829

– 34.972

               

Personele uitgaven

164.702

180.005

179.912

176.600

3.312

• waarvan eigen personeel

159.054

174.308

173.719

172.407

1.312

• waarvan externe inhuur

3.040

3.269

3.470

1.458

2.012

• waarvan postactieven

2.608

2.428

2.723

2.735

– 12

               

Materiële uitgaven

77.435

71.177

70.945

109.229

– 38.284

• waarvan ICT

13.385

14.084

13.004

14.587

– 1.583

• waarvan bijdrage aan SSO's

38.614

44.592

46.394

81.287

– 34.893

• waarvan overige materiële uitgaven

25.436

12.501

11.547

13.355

– 1.808

               

Ontvangsten

6.675

8.030

12.542

9.744

4.761

3.500

1.261

De gegevens voor de jaren 2010 en 2011 zijn niet uitgesplitst omdat de nieuwe structuur van de begroting pas vanaf 2012 wordt gebruikt.

A. Personele en materiële uitgaven

Toelichting

A1. Personeel

De hogere uitgaven worden onder andere verklaard doordat er in de loop van 2014 nieuwe taken, met name bij de Inspectie SZW, zijn bijgekomen.

A2. Externe inhuur

Het verschil tussen de begroting en de realisatie wordt verklaard doordat bij het opstellen van de begroting nog niet bekend was hoeveel budget er benodigd was. In de loop van het jaar is dit budget aangevuld. De realisatie van € 3,5 miljoen blijft binnen de verwachting van € 4 miljoen die in de toelichting op de begroting (op blz. 112) genoemd is.

A3. Postactieven

De gerealiseerde uitgaven komen overeen met de in de begroting geraamde uitgaven.

A4. ICT

De onderuitputting heeft voor het grootste deel betrekking op in 2014 geleverde producten en diensten waarvan de betaling in 2015 zal plaatsvinden.

A5. Bijdrage aan SSO’s

Het verschil wordt met name verklaard door het naar 2015 verschuiven van het voor de afkoop van de boekwaarde van het huidige pand beschikbare bedrag vanwege het uitstellen met een jaar van de verhuizing van SZW naar De Resident.

A6. Overige materiële uitgaven

Het verschil is een saldo van herschikkingen binnen artikel 96 en met andere beleidsartikelen, overboekingen met andere departementen, uitdeling van loon- en prijsontwikkeling en onderuitputting.

B. Ontvangsten

In de loop van 2014 zijn enkele bedragen ontvangen waar in de begroting geen rekening mee was gehouden. Dit gaat met name om een teruggave door de Belastingdienst van de betaalde WAO/WIA-premie in 2013 en om vergoedingen voor detacheringen.

Tabel 96.2 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en ZBO’s/RWT’s (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Totaal apparaatsuitgaven Ministerie

2.486.667

2.374.357

2.286.971

2.277.543

2.404.112

2.468.179

– 64.067

               

Kerndepartement

252.042

239.556

242.137

251.182

250.857

285.829

– 34.972

               

Totaal apparaatskosten agentschap

29.238

30.385

31.350

19.509

19.091

14.920

4.171

Agentschap SZW

18.067

21.516

21.741

19.509

19.091

14.920

4.171

Inspectie werk en inkomen1

11.171

8.869

9.609

0

0

0

0

               

Totaal apparaatskosten ZBO’s 2 en RWT’s

2.205.387

2.104.416

2.013.484

2.006.852

2.134.164

2.167.430

– 33.266

UWV

1.938.349

1.847.272

1.767.835

1.769.181

1.908.187

1.938.371

– 30.184

SVB

259.861

250.834

239.173

229.890

219.405

223.309

– 3.904

IB

7.177

6.310

6.476

7.781

6.572

5.750

822

X Noot
1

De apparaatskosten van IWI zijn na 2013 niet meer op deze regel opgenomen omdat IWI vanaf dat jaar onderdeel uitmaakt van de Inspectie SZW (onderdeel kerndepartement).

X Noot
2

Dit betreft zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde kosten. De ontvangsten artikel 11 zijn in mindering gebracht op de uitgaven.

Toelichting

Bovenstaande tabel bevat een totaaloverzicht van alle apparaatsuitgaven van het departement en alle apparaatskosten van de agentschappen en de ZBO’s/RWT’s die onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van SZW vallen. De toelichting op de ontwikkeling bij het kerndepartement is te vinden bij tabel 96.1. Zie beleidsartikel 11 en bijlage 4 voor een toelichting op de ZBO’s/RWT’s en hoofdstuk 9 voor de agentschappen.

Tabel 96.3 Bezettingsoverzicht (fte)
 

2010

2011

2012

2013

2014

Bezetting ultimo

2.398

2.259

2.153

2.184

2.254

Toelichting

Na verwerking van de voor 2014 geldende taakstelling in fte is de bezetting van SZW ultimo 2014 ten opzichte van ultimo 2013 per saldo toegenomen vanwege een uitbreiding van taken. Deze uitbreiding doet zich voor bij het Agentschap SZW (uitvoering sectorplannen) en de Inspectie SZW (aanpak schijnconstructies, businesscase grote constructies en gefingeerde dienstverbanden en de aanpak van declaratiefraude in de zorg).

Tabel 96.4 Extracomptabele tabel invulling taakstelling regeerakkoord Rutte/Asscher (x € 1.000)
 

2016

2017

2018

Structureel

Departementale taakstelling (totaal)

23.354

52.803

64.978

64.978

         

Kerndepartement

3.354

7.703

9.378

9.378

         

Agentschappen totaal

0

0

0

0

Agentschap SZW

0

0

0

0

         

ZBO’s totaal

20.000

45.100

55.600

55.600

UWV (inclusief BKWI)

17.700

39.700

48.900

48.900

SVB

2.300

5.400

6.700

6.700

Toelichting

Concrete maatregelen voor invulling van de taakstelling 2016–2018

De taakstelling 2016–2018 voor het kerndepartement SZW wordt onder meer ingevuld door een verdere versobering van de bedrijfsvoering. Dit leidt tot besparingen op de betreffende budgetten van het kerndepartement. Voorts worden de processen rond het beroep en bezwaar van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) vereenvoudigd en gestroomlijnd. Tevens wordt door deregulering gestopt met het organisatie- en systeemtoezicht op het UWV en de SVB. Deze maatregelen leiden eveneens tot een besparing op de apparaatsuitgaven. De taakstelling van het kerndepartement is verhoogd om extra formatieplaatsen te kunnen creëren voor medewerkers uit de doelgroep «kwetsbare groepen». Per saldo dienen de maatregelen in 2018 te leiden tot een structurele besparing op de apparaatsuitgaven van het kerndepartement SZW van € 9,378 miljoen (inclusief de taakstelling die de directie Integratie en maatschappelijke samenhang heeft meegenomen bij de overgang van het Ministerie van BZK naar SZW).

De taakstelling van UWV en SVB wordt ingevuld door drie typen maatregelen. Ten eerste worden maatregelen voorbereid die toezien op een meer doelmatige uitvoering, bijvoorbeeld door verdere samenwerking in de keten van werk en inkomen en het efficiënter benutten van bestaande voorzieningen. Ten tweede wordt een versobering van taken en dienstverlening beoogd. Voorts wordt vereenvoudiging van wet- en regelgeving voorbereid. In 2018 dienen deze maatregelen, die op dit moment eveneens nog nader uitgewerkt moeten worden, te leiden tot een structurele besparing op de apparaatsuitgaven van UWV en SVB van € 55,6 miljoen.

De implementatie van enkele van de in deze paragraaf geschetste maatregelen vergt wijziging van wet- en regelgeving.

97. Aflopende regelingen

Artikel

Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal aflopende regelingen is in de begroting een afzonderlijke voorziening getroffen.

Budgettaire gevolgen

Tabel 97.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 97 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

799

0

0

0

Uitgaven

8.836

5.396

7.952

929

0

0

0

               

Programma-uitgaven

8.836

5.396

7.952

929

0

0

0

Aflopende regelingen

8.836

5.396

7.952

929

0

0

0

               

Ontvangsten

5.782

16.120

426

510

4

0

4

A. Programma-uitgaven

Toelichting

Het gaat hier om nadeclaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden. Er zijn in 2014 geen uitgaven gedaan.

B. Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op terugvorderingen Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren en loonkostensubsidies.

98. Algemeen

Artikel

Op dit artikel worden niet naar beleidsartikelen toe te rekenen budgetten verantwoord.

Budgettaire gevolgen

Tabel 98.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 98 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

59.313

42.548

48.804

– 6.256

Uitgaven

44.747

47.615

51.512

60.050

39.442

48.804

– 9.362

               

Subsidies

387

10

8

275

244

0

244

Subsidies

387

10

8

275

244

0

244

               

Opdrachten

18.650

14.084

11.042

18.218

14.271

30.605

– 16.334

Handhaving

2.007

1.117

454

589

851

18.359

– 17.508

Opdrachten overig

16.643

12.967

10.588

17.629

13.420

12.246

1.174

               

Bekostiging

0

3.935

2.490

2.626

2.260

2.400

– 140

Uitvoeringskosten Caribisch Nederland

0

3.935

2.490

2.626

2.260

2.400

– 140

               

Bijdrage aan medeoverheden

3.589

5.005

5.349

5.484

5.633

0

5.633

Verzameluitkering SZW

3.589

5.005

5.349

5.484

5.633

0

5.633

               

Bijdrage aan agentschappen

20.208

22.593

30.822

31.758

15.352

13.599

1.753

Inspectie Werk en Inkomen

11.368

9.652

10.100

9.715

0

0

0

Agentschap SZW

8.431

12.778

20.616

21.934

14.898

13.090

1.808

Agentschap NL

409

163

106

109

454

109

345

Agentschap Dienst Regeling

0

400

– 400

               

Bijdrage aan andere begrotingen

1.913

1.988

1.801

1.689

1.682

2.200

– 518

Bijdrage aan andere begrotingen

1.913

1.988

1.801

1.689

1.682

2.200

– 518

               

Ontvangsten

342

0

2.470

25.812

9.779

0

9.779

A. Subsidies

Toelichting

Het budget voor subsidies is gedurende de begrotingsuitvoering door middel van budgettair neutrale herschikkingen toegevoegd aan artikel 98. De gerealiseerde uitgaven hebben betrekking op subsidies aan de Stichting van de Arbeid voor voorbereidingskosten sectorpilots vangnetters en aan de VNG voor de Gezamenlijke Backoffice Inkomensvoorzieningen.

B. Opdrachten

B1. Handhaving

Van het handhavingsbudget op artikel 98 (€ 18,4 miljoen) is gedurende de begrotingsuitvoering € 15,7 miljoen naar andere budgetten overgeboekt, namelijk naar handhavingsbudgetten en budgetten voor voorlichting op andere artikelen, de Verzameluitkering SZW, het Inlichtingenbureau, en de apparaatsuitgaven op artikel 96. Daarnaast is € 1,1 miljoen overgeboekt naar het Ministerie van BZK ten behoeve van het project electronische identiteit. Van het resulterende budget (€ 1,6 miljoen) is € 0,7 miljoen niet uitgegeven.

B2. Opdrachten overig

De realisatie op het budget voor overige opdrachten is € 1,2 miljoen hoger dan begroot. Dit is toe te schrijven aan het door de Hoge Raad verworpen cassatieberoep in de zaak tegen Fabricom (uitvoering programma doelstelling 3 van het ESF).

C. Bekostiging

De gerealiseerde uitgaven van de RCN-unit sociale zaken komen nagenoeg overeen met de begrote uitgaven.

D. Bijdrage aan medeoverheden

De uitgaven hebben betrekking op de Verzameluitkering SZW. Met deze verzameluitkering is een bijdrage ten behoeve van de Regionale Centra Fraudebestrijding en de Landelijke expertisefunctie van de Regionale coördinatiepunten Fraudebestrijding via het Ministerie van BZK aan de betrokken gemeenten overgemaakt. De gerealiseerde uitgaven aan de Verzameluitkering SZW zijn € 5,6 miljoen hoger dan begroot, omdat de uitgaven in de begroting waren opgenomen in het handhavingsbudget. Dit bedrag is gedurende de begrotingsuitvoering naar de Verzameluitkering SZW overgeboekt.

E. Bijdrage aan agentschappen

E1. Agentschap SZW

De uitgaven aan het Agentschap SZW zijn € 1,8 miljoen hoger dan begroot als gevolg van hogere uitvoeringskosten voor de ESF-regelingen.

E2. Agentschap NL en Agentschap Dienst Regelingen

De agentschappen NL en Dienst Regelingen zijn gedurende de begrotingsuitvoering samengevoegd. De gerealiseerde uitgaven op het samengevoegde budget van € 0,509 miljoen zijn € 0,055 miljoen lager dan begroot.

F. Bijdrage aan andere begrotingen

De bijdrage aan het Ministerie van Financiën ten behoeve van controlewerkzaamheden is € 0,5 miljoen lager dan begroot.

Het verschil betreft minder controlekosten ADR van de Auditautoriteiten (€ 0,4 miljoen) en het doorschuiven van voorbereidingskosten van de nieuwe programmaperiode (2014–2020) naar volgend jaar (€ 0,1 miljoen).

G. Ontvangsten

De gerealiseerde ontvangsten hebben betrekking op:

  • de financiële afwikkeling van de Inspectie Werk en Inkomen (€ 4,0 miljoen);

  • een ontvangst van vier O&O-fondsen in verband met de afwikkeling van het faillissement van de Stichting Opleidingsfonds Groothandel (€ 3,2 miljoen);

  • door het Agentschap SZW terugbetaalde voorschotten in verband met een afrekening over 2013 van de uitvoering van Europese subsidieregelingen (€ 2,4 miljoen) en

  • diverse overige ontvangsten (€ 0,2 miljoen).

99. Nominaal en onvoorzien

Artikel

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.

Budgettaire gevolgen

Tabel 99.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 99 (x € 1.000)

artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Begroting 2014

Verschil 2014

Verplichtingen

0

0

81.517

– 81.517

Uitgaven

0

0

0

0

0

81.517

– 81.517

               

Overige beleidsuitgaven

0

0

0

0

0

81.517

– 81.517

Onvoorzien

0

0

0

0

0

81.517

– 81.517

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

A. Overige beleidsuitgaven

Toelichting

Onvoorzien

De grondslag voor dit onderdeel ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen. Gedurende de begrotingsuitvoering 2014 zijn diverse op dit artikel geparkeerde bedragen voor onder andere de implementatiekosten Participatiewet, kostendelersnorm in de AOW en AOW partnertoeslag overgeboekt naar beleidsartikelen en naar het Gemeentefonds. Een aantal toedelingen vanuit het Ministerie van Financiën voor eindejaarsmarge en voor loon- en prijsbijstelling is aanvankelijk op artikel 99 geparkeerd. Een deel van deze toedelingen is later naar de beleidsartikelen overgeboekt. Het restant van het beschikbare budget in 2014 is gebruikt ter dekking van uitvoeringsproblematiek SZW. Uiteindelijk bleef een bedrag van € 2,7 miljoen over waar geen beroep meer op is gedaan. Dit bedrag is in de 2e suppletoire begroting afgeboekt.

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

Inleiding

Deze paragraaf bevat een rapportage over de bedrijfsvoering van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Hiermee geeft SZW aan in hoeverre er sprake is van beheerste bedrijfsprocessen en maakt SZW waar nodig melding van bijzonderheden, onvolkomenheden en onrechtmatigheden.

De belangrijkste conclusie is dat de bedrijfsvoering en het financieel beheer binnen SZW in het algemeen op orde zijn. Dat is in lijn met voorgaande jaren. De afgelopen twee jaar heeft de Algemene Rekenkamer (AR) nul onvolkomenheden geconstateerd. Gedurende het jaar 2014 zijn wat betreft de financiële rechtmatigheid en getrouwheid het aantal fouten en de onzekerheden in de uitgavensfeer binnen de gestelde toleranties gebleven. De financiële overzichten geven verder een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering. Teneinde de kwaliteit van de bedrijfsvoering nog verder te vergroten resteert nog een aantal aandachtspunten. Deze aandachtspunten en de acties die daarop lopen worden in het navolgende toegelicht, aan de hand van de onderwerpen genoemd in de Rijksbegrotingsvoorschriften.

1. Rechtmatigheid

Op basis van de geldende wet- en regelgeving, waaronder de «Rijksbegrotingsvoorschriften» en de «Circulaire grensbedragen», hebben zich in 2014 geen onrechtmatigheden voorgedaan die leiden tot overschrijding van de toleranties. Desondanks constateert de AR, door afwijkende of een andere interpretatie van normen te hanteren, een overschrijding van de artikeltoleranties bij de artikelen 1 en 7.

De AR rapporteert op beleidsartikel 7 Kinderopvang een overschrijding van de rapporteringstolerantie voor de rechtmatigheid van de uitgaven en ontvangsten. Deze overschrijding wordt veroorzaakt door fouten en onzekerheden in de kinderopvangtoeslag. Het totaal van de uitgaven en ontvangsten op dit artikel is € 3.691,8 miljoen. De tolerantiegrens ad € 110,8 miljoen van dit artikel wordt overschreden op basis van de uit de steekproef berekende maximale fout en onzekerheid. De Belastingdienst voert onder verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Financiën de kinderopvangtoeslag uit.

De AR constateert dat de artikeltolerantie ad € 1,6 miljoen op beleidsartikel 1 Arbeidsmarkt op het terrein van inkopen uitgevoerd door de Haagse Inkoop Samenwerking is overschreden.

2. Totstandkoming beleidsinformatie

Essentieel is dat de Tweede Kamer juiste en goede informatie ontvangt over de ontwikkeling van de kerncijfers in de begroting en het jaarverslag. Daarom moet ook de niet-financiële informatie van goede kwaliteit zijn. In het jaarverslag is alle niet-financiële informatie voorzien van een eenduidige bronvermelding. De ordelijkheid, controleerbaarheid en deugdelijkheid van de informatie is geborgd door interne procedures en afspraken met de leveranciers van informatie.

3. Financieel beheer en materieelbeheer

Departementale bedrijfsvoering

Misbruik en oneigenlijk gebruik en frauderisico's

Binnen SZW is veel aandacht voor M&O-beleid. Er is op veel aspecten daarvan het nodige geregeld of wordt verbeterd. Een effectieve aanpak van fraude en misbruik is noodzakelijk voor het draagvlak van overheidsbeleid. Dat geldt voor zowel interne als externe risico’s.

Interne risico's

SZW heeft in 2014 een zelfevaluatie uitgevoerd waarin extra aandacht is besteed aan misbruik, oneigenlijk gebruik en fraude in de verantwoording van de lijnmanagers over hun interne M&O-beleid. Er zijn in 2014 geen interne fraudes van materieel belang geconstateerd. De zelfevaluatie vindt periodiek plaats. Daarnaast zal verantwoording over het gevoerde M&O-beleid (voor interne en externe risico’s) aandacht krijgen in de interne planning- en controlcyclus van SZW.

De ADR heeft op verzoek van het kabinet een quick scan uitgevoerd bij alle departementen om in korte tijd een beeld te krijgen van de wijze waarop de formele en informele regels binnen de Rijksdienst werken bij inkoop. Het resultaat van deze quick scan leverde voor SZW geen bijzonderheden op.

SZW heeft een scan uitgevoerd op het eigen integriteitmanagement, waarin gevraagd is naar incidenten zoals misbruik van bevoegdheden, ongewenste omgangsvormen, of belangenverstrengeling. In 2014 vonden enkele integriteitschendingen plaats. In de meeste gevallen ging het om (vermeend) ongepast gedrag al dan niet gekoppeld aan oneigenlijk e-mail- en internetgebruik door medewerkers van de organisatie. Het onderzoek naar deze schendingen loopt in 2015 door.

Externe risico's

Het draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid in Nederland brokkelt af als fraude en misbruik onvoldoende worden bestreden en onbestraft blijven. Hiervoor is aandacht in het handhavingsbeleid. De ingezette maatregelen van SZW staan beschreven in de brieven van 4 oktober 2013 en 20 december 2013 aan de Tweede Kamer49. Dit beleid is gericht op opsporing, strikte handhaving, preventie en fraudebewustzijn. Daarnaast is er per 1 januari 2015 de richtlijn Fraudebestendige regelgeving van kracht.

Mede omdat een deel van de aan de Tweede Kamer gemelde maatregelen ter voorkoming en bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik in 2014 geïmplementeerd had moeten worden, is eind 2014 een extra impuls gegeven zodat dit alsnog in 2015 wordt gerealiseerd. Het wetgevingsproces wordt op de nieuwe richtlijn Fraudebestendige regelgeving afgestemd. Ingevolge de richtlijn moet voorgenomen wet- en regelgeving zoveel mogelijk worden getoetst op frauderisico’s, onder meer door uitvoerders en handhavers te betrekken. In 2014 is de richtlijn Fraudebestendige regelgeving opgenomen in het door SZW gebruikte Integraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK), door toevoeging van vragen bij de uitvoerbaarheidstoets. De memorie van toelichting bij nieuwe regelgeving zal een voorstel bevatten over het al dan niet instellen van een fouten- en misbruiksignalering in de uitvoering. M&O zal nadrukkelijker betrokken worden bij beleidsevaluaties. In 2015 wordt bezien op welke systematische wijze signalen van risico’s voor fraude en misbruik bij substantiële geldstromen in het financiële verkeer tussen Rijksoverheid en burger kunnen worden uitgevraagd. SZW zal deze interne en externe signalen bijeenbrengen en evalueren. In het komende jaar worden de M&O-beschrijvingen geactualiseerd. Hierbij wordt ingegaan op de derdengegevens (risico's), de beheersmaatregelen en de restrisico's.

Veel SZW-regelgeving is M&O-gevoelig door afhankelijkheid van (door derden geleverde) gegevens over inkomen, vermogen, leeftijd, woonadres/inschrijving basisregistratie personen, partner, gezinssamenstelling, gewerkte uren, arbeidsverleden, (aard en ernst van) ziekte en/of arbeidsongeschiktheid, of geregistreerde kinderopvanginstelling en door subsidieaanvragers verstrekte gegevens. Veel van de gegevens op grond waarvan uitkeringen, toeslagen en bijdragen worden berekend zijn lastig controleerbaar. SZW heeft daarom slechts tot op zekere hoogte inzicht in aantallen en bedragen van fraudes. Vergroten van dit inzicht heeft constante aandacht. Door middel van de verantwoordingscyclus met de uitvoerders worden de geconstateerde fraude-aantallen en fraudebedragen opgenomen in het jaarverslag van SZW.

Om deze M&O-risico's te beheersen heeft SZW onder andere de volgende maatregelen getroffen:

  • voorlichting door SZW en uitvoerders (UWV, SVB, Belastingdienst, gemeenten);

  • bevoegdheden in wet/regelgeving voor uitvoerders om informatie op te vragen om rechtmatigheid vast te stellen bij aanvrager;

  • het Besluit SUWI is afgelopen jaar aangepast om bestandsvergelijking mogelijk te maken;

  • de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving is van kracht;

  • SZW stelt verantwoordings- en controle-eisen (inclusief M&O) aan uitvoerders en subsidieontvangers, welke zijn opgenomen in wet- en regelgeving;

  • er zijn keuringen voor het beroep op sociale zekerheid in het geval van arbeidsongeschiktheid;

  • de Inspectie SZW is toezichthouder op het terrein van SZW.

Zoals hiervoor reeds vermeld zal SZW aanvullende acties inzetten om de resterende risico's inzichtelijk te krijgen.

Kinderopvangtoeslag en Wet op het kindgebonden budget

De uitvoering van de kinderopvangtoeslag, de Wet op het kindgebonden budget en de inning van de werkgeverspremies kinderopvangtoeslag worden namens de Minister van SZW uitgevoerd door de Belastingdienst onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën. In circa 16% van de aanvragen voor kinderopvangtoeslag is sprake van gastouderopvang. In deze situaties kan de Belastingdienst praktisch gezien de juistheid van de opgegeven uren niet met 100% zekerheid vaststellen. Over dit deel van de uitbetalingen bestaat om die reden een inherente onzekerheid over de rechtmatigheid. Vanaf toeslagjaar 2012 is het recht op kinderopvangtoeslag mede gekoppeld aan het aantal gewerkte uren van de minst werkende ouder. Voor de kinderopvangtoeslag is het deel dat betrekking heeft op de gewerkte uren niet objectief vast te stellen en daarom bestaat er een inherente onzekerheid over de rechtmatigheid.

Het tegengaan van fraude bij de kinderopvangtoeslag is een prioriteit van SZW, waarbij nauw wordt samengewerkt met het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst. Vanaf 2012 werkt de Belastingdienst met risicoselectie en zijn de geautomatiseerde bestandscontroles uitgebreid. Zo is eind 2013 circa 3% van de kinderopvangtoeslagen stopgezet, omdat bij het koppelen van gegevens met DUO het aannemelijk was dat kinderen, gezien hun leeftijd, al basisonderwijs volgden in plaats van dagopvang. Vanuit de verantwoordelijkheid van de Minister van SZW zijn in 2012 en 2013 wijzigingen in de Wet kinderopvang doorgevoerd om fraude tegen te gaan. Bijvoorbeeld het beperken van het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht, zoals hierboven genoemd, en maatregelen om gastouderopvang fraudebestendiger te maken.

De Minister van SZW is beleidsverantwoordelijk voor de kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst voert de regeling uit. In 2014 heeft Belastingdienst/Toeslagen besloten bij het definitief toekennen voor de kinderopvangtoeslag geen jaaropgaven bij de kinderopvanginstellingen of bij toeslagontvangers ter controle op te vragen voor dat deel van de kinderopvangtoeslagen dat naar verwachting niet of nauwelijks onjuistheden bevat. Het hiermee gemoeide financieel belang bedraagt circa € 150 miljoen. De Belastingdienst (Ministerie van Financiën) neemt deze uitvoeringsbeslissing. De Minister van SZW onderschrijft de keuze die dit jaar is gemaakt.

Voor de uitvoering van de Wet op het kindgebonden budget en de inning van de werkgeverspremie kinderopvangtoeslag wordt verwezen naar de M&O-passage in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het Ministerie van Financiën.

UWV

De Inspectie SZW stelde bij het jaarverslag UWV 2013 vast dat UWV zich in het kader van de financiële rechtmatigheid nog niet verantwoord had over de toereikendheid van het M&O-beleid. SZW heeft UWV in de dechargebrief verzocht om dit bij het jaarverslag 2014 wel te doen, conform de voorschriften van de Regeling SUWI.

Algemene Rekenkamer

De AR heeft de Minister van SZW (in afstemming met de Minister van Financiën) aanbevolen een vollediger beeld te geven van de financiële informatie (uitgaven, verloop voorschotten en andere balansposten) betreffende de kinderopvangtoeslag, door deze informatie volledig in één verantwoording op te nemen en/of een duidelijke verwijzing op te nemen naar de andere verantwoording. Dit overzicht is opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Financiën.

De AR heeft in hetzelfde onderzoek aanbevolen de gevolgen van bezuinigingen op de kinderopvang(toeslag) toe te lichten in het jaarverslag. Dit is opgenomen bij de toelichting op de financiële instrumenten van begrotingsartikel 7, waarin de budgettaire ontwikkeling van de kinderopvangtoeslag nader wordt toegelicht.

Ten slotte is conform de aanbeveling van de AR in dit onderdeel van de bedrijfsvoeringparagraaf uitgebreider aandacht geschonken aan frauderisico's, zowel de interne frauderisico's ten aanzien van inkopen en personeel, als de externe frauderisico's ten aanzien van bijdragen en toeslagen.

Open standaarden

ICT-producten en -diensten van boven de € 50.000 dienen in het inkoop- en aanbestedingsproces te voldoen aan de open standaardennorm. Hierbij is het pas-toe-of-leg-uit-principe van toepassing. In 2014 heeft SZW geen aanleiding gehad om af te wijken van de lijst met verplichte open standaarden. Er is conform de norm gehandeld.

Invoering van trekkingsrechten PGB door de SVB

Door problemen bij de invoering van de trekkingsrechten voor het Persoonsgebonden Budget (PGB) is er maatschappelijke onrust en onzekerheid ontstaan bij cliënten en zorgverleners en zijn er risico’s voor de rechtmatigheid van de betalingen. De problemen zijn nog niet (structureel) opgelost. De AR merkt dit aan als onvolkomenheid in relatie tot de rol van SZW als eigenaar van de SVB.

Het PGB wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB), een ZBO waarvan de Minister van SZW de eigenaarrol vervult. De Minister van VWS is beleidsverantwoordelijk voor het PGB en vervult de rol van opdrachtgever aan de SVB. De AR heeft aanbevolen de rollen van eigenaar en opdrachtgever met betrekking tot uitvoering en uitvoeringsorganen verder uit te werken een heeft de Minister van SZW aanbevolen om als eigenaar bij ingrijpende beleidswijzigingen een goede uitvoeringstoets te laten doen en dit opnieuw te laten doen als er grote tussentijdse wijzigingen zijn.

Het Ministerie van SZW voorziet de volgende stappen:

  • Het vastleggen van de vorm en het documenteren van de werkwijze tijdens het proces van de uitvoeringstoets, ook in relatie tot opdrachtgevers van andere departementen. Daarbij zal worden betrokken dat SZW een integraal oordeel zal gaan vellen over de uitvoeringstoets;

  • Bij grotere wijzigingen wordt de uitvoeringstoets periodiek geactualiseerd;

  • Na herijking van de sturingsvisie van SZW en de ZBO’s zal de rolverdeling tussen opdrachtgever en eigenaar verder worden uitgelegd en vastgelegd in een statuut;

  • Daarbij wordt ook informatie-uitwisseling passend bij nieuwe regelgeving geformaliseerd. De opdrachtnemer is verantwoordelijk voor de informatievoorziening naar de opdrachtgever maar heeft daarnaast een brengplicht naar de eigenaar, onder meer ter bespreking in het Bestuurlijk Overleg.

Met bovengenoemde acties wordt de basis gelegd om de eigenaarrol ten opzichte van het UWV en de SVB ook in de toekomst op een goede manier in te vullen en daarmee te voldoen aan de aanbeveling die de AR bij dit onderwerp heeft gedaan.

4. Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Verdeling macrobudget 2015 Participatiewet

Per 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden. De verdeling over de gemeenten van de gedecentraliseerde middelen zal plaatsvinden door een integratie-uitkering op grond van de Financiële verhoudingswet. Dit wordt tevens de juridische grondslag. Vooruitlopend daarop heeft SZW medio 2014 indicatief de te verwachten budgetten voor de gemeenten bekend gemaakt. Op dat moment ontbrak een formele juridische grondslag voor een formele toedeling. Het was van belang de budgetten tijdig bekend te maken, om de gemeenten in staat te stellen op de formele budgettoekenning te anticiperen.

Grote ICT-projecten

Het rapport Elias is belangrijk voor SZW. De lessen eruit neemt SZW ter harte.

Het kerndepartement SZW kende in 2014 één actueel project als onderdeel van de rapportage grote en risicovolle ICT-projecten via de jaarrapportage bedrijfsvoering Rijk aan de Tweede Kamer.

Voor dit project Continue Screening Kinderopvang fase 2 is een privacy impact assessment (PIA) uitgevoerd met behulp van het toetsmodel privacy impact assessment Rijksdienst. Tevens is onder begeleiding van de ADR een risicoanalyse uitgevoerd. De resultaten zijn door directie Kinderopvang van SZW verwerkt in het wetsvoorstel personenregister kinderopvang en peuterspeelzalen en hebben een verdere doorwerking in de afspraken met CIBG over de realisatie van het personenregister en het toekomstig beheer.

Betaalgedrag

De tijdigheid van betalingen (binnen 30 dagen) is in 2014 stabiel gebleven op 97%, gemeten op basis van de ontvangstdatum. Het hoge percentage tijdige betalingen is mede bereikt doordat kleine facturen in een versnelde procedure worden betaald (verlicht betalen). De controle vindt dan achteraf steekproefsgewijs plaats.

Begin 2014 is geconstateerd dat de daarvoor gehanteerde werkwijze niet volledig voldoet aan de regelgeving doordat niet in alle gevallen een individuele prestatieverklaring is verstrekt. SZW heeft daarop een risicoanalyse uitgevoerd op basis waarvan de inschatting is gemaakt dat SZW met de gekozen werkwijze een acceptabel risico loopt en de extra inspanningen om dit risico te verminderen daar niet tegen opwegen. Hierover heeft afstemming met het Ministerie van Financiën plaatsgevonden. Bij de weging van het risico heeft ook een rol gespeeld dat het Ministerie van Financiën een wijziging van de regelgeving in voorbereiding heeft. Consequentie van de gemaakte keuze is dat de betalingen op deze facturen voor een bedrag van € 3 miljoen onrechtmatig zijn (1,5% van het totaalbedrag van alle betalingen op facturen).

Informatiebeveiliging

In 2014 is veel tijd en aandacht besteed aan het verder verbeteren van de informatiebeveiliging, mede op basis van de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR). Op projectmatige basis is een inventarisatie gemaakt van de informatieverwerkende systemen en onderwerpen waar nog aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Waar mogelijk zijn deze aanvullende maatregelen genomen. In 2015 moeten verantwoordelijke lijnmanagers zorgdragen voor verdere implementatie van de BIR en tevens de bijbehorende activiteiten als reguliere acties op nemen in de PDCA-cyclus.

Daarnaast zijn in 2014 workshops en lezingen verzorgd voor medewerkers om het beveiligingsbewustzijn te versterken. Het geactualiseerde informatiebeveiligingsbeleid is vastgesteld door de SG.

Subsidiebeheer

SZW maakt indien nodig gebruik van subsidies. Het beheer is over het algemeen op orde. Er zijn in 2014 bevindingen die aanleiding zijn voor scherpe aandacht voor subsidiebeheer in 2015. Het betreft onder andere het naleven van regels omtrent voorschotten en volledigheid van dossiers.

Agentschap SZW (AGSZW)

In 2014 is AGSZW doorgelicht in het kader van de Regeling Agentschappen. AGSZW herkent zich in het rapport en de daarin opgenomen aanbevelingen. AGSZW heeft met tevredenheid kennisgenomen van de constatering dat zij zowel binnen als buiten SZW een goede naam heeft, kostenbewust is en nadrukkelijk heeft bijgedragen aan een rechtmatige uitvoering van ESF. Uit de inmiddels vastgestelde Tarievennota 2015 blijkt dat AGSZW een aantal aanbevelingen al heeft overgenomen. In overleg met de eigenaar en de opdrachtgevers zullen de overige aanbevelingen ter hand worden genomen.

Caribisch Nederland

Op grond van de audit van de ADR van november 2014 kan worden geconcludeerd dat het financieel beheer op onderdelen nog verdere verbetering behoeft. De audit wees onder meer uit dat de applicatie voor de Wet ziekteverzekering BES en de Wet ongevallenverzekeringen BES niet geheel accuraat werkt. Dit probleem is onder de aandacht gebracht van de leverancier. Totdat een oplossing gevonden is, worden eventuele fouten handmatig hersteld. Ook op andere punten van het financieel beheer zijn maatregelen ter verbetering in voorbereiding.

Audit Committee (AC)

Het AC heeft zich in 2014 allereerst gericht op risicomanagement en het borgen van de kwaliteit van de bedrijfsvoering van SZW. Naar aanleiding van het jaarverslag 2013 is in maart gesproken over het auditrapport 2013 van de ADR en over het auditplan voor 2014. In elk volgend AC heeft de ADR gerapporteerd over de voortgang van het auditplan en is het AC geïnformeerd over de lopende onderzoeken van de AR. Daarnaast heeft het AC eind 2013 zijn functioneren geëvalueerd. Naar aanleiding daarvan is besloten dat het AC de focus verbreedt naar de gehele wijze van besturing en bedrijfsvoering van het departement, inclusief de keten van beleid, uitvoering en toezicht. In 2014 is gestart met het bespreken van inhoudelijke gespreksthema’s, waarbij het AC een kritische zijlichtfunctie vervult ten aanzien van risico’s en sturingsvraagstukken in het brede domein van sociale zaken en werkgelegenheid.

ONDERDEEL C. JAARREKENING

7. DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT

Art.

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting (1)

Realisatie (2)

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting (3)

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

TOTAAL

33.784.622

33.784.574

1.766.181

29.243.749

32.625.672

1.919.500

– 4.540.873

– 1.158.902

153.319

                     
 

Beleidsartikelen

                 
                     

1

Arbeidsmarkt

19.687

19.665

39.039

16.545

14.103

29.645

– 3.142

– 5.562

– 9.394

2

Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

10.578.380

10.578.354

53.853

6.333.698

9.732.855

106.277

– 4.244.682

– 845.499

52.424

3

Arbeidsongeschiktheid

649

649

0

616

616

0

– 33

– 33

0

4

Jonggehandicapten

2.952.962

2.952.962

0

3.019.261

3.019.261

12.273

66.299

66.299

12.273

5

Werkloosheid

32.444

32.444

0

25.483

25.483

627

– 6.961

– 6.961

627

6

Ziekte en zwangerschap

6.805

6.805

0

6.430

6.430

836

– 375

– 375

836

7

Kinderopvang

2.502.197

2.502.197

1.413.397

2.192.340

2.188.829

1.503.008

– 309.857

– 313.368

89.611

8

Oudedagsvoorziening

1.053.343

1.053.343

0

1.011.827

1.011.827

32.212

– 41.516

– 41.516

32.212

9

Nabestaanden

964

964

0

864

864

0

– 100

– 100

0

10

Tegemoetkoming ouders

4.515.476

4.515.476

251.967

4.441.886

4.441.886

205.454

– 73.590

– 73.590

– 46.513

11

Uitvoeringskosten

481.338

481.338

0

445.088

445.088

6.522

– 36.250

– 36.250

6.522

12

Rijksbijdragen

11.102.706

11.102.706

0

11.353.370

11.353.370

169

250.664

250.664

169

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

121.521

121.521

4.425

97.515

94.761

7.933

– 24.006

– 26.760

3.508

                     
 

Niet-beleidsartikelen

                 
                     

96

Apparaatsuitgaven kerndepartement

285.829

285.829

3.500

256.278

250.857

4.761

– 29.551

– 34.972

1.261

97

Aflopende regelingen

0

0

0

0

0

4

0

0

4

98

Algemeen

48.804

48.804

0

42.548

39.442

9.779

– 6.256

– 9.362

9.779

99

Nominaal en onvoorzien

81.517

81.517

0

0

0

0

– 81.517

– 81.517

0

8. SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT AGENTSCHAPPEN

Tabel 8.1 Samenvattende verantwoordingsstaat 2014 inzake baten-lastenagentschap van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (bijdragen x € 1.000)
 

(1)

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

(2)

Realisatie 2014

(3)=(2)-(1)

Verschil

(4)

Realisatie 2013

Agentschap SZW

       
         

Totale baten

15.430

19.763

4.333

20.651

Totale lasten

15.430

20.453

5.023

20.737

Saldo van baten en lasten

0

– 690

– 690

– 86

         

Totale kapitaalontvangsten

0

0

0

0

Totale kapitaaluitgaven

750

1.503

753

1.293

9. JAARVERANTWOORDING AGENTSCHAPPEN

9.1 Agentschap SZW (AGSZW)

Algemeen

Het AGSZW richt zich met name op de uitvoering van complexe Europese subsidieregelingen. In de huidige opdrachtenportefeuille zitten ook enkele nationale regelingen. Bij de uitvoering van de subsidieregelingen ligt de nadruk op het waarborgen van de rechtmatigheid en de doelmatigheid. Onderstaand een opsomming van de subsidieregelingen die het AGSZW uitvoert.

Het Europees Sociaal Fonds (ESF) verbetert de kansen van mensen op de arbeidsmarkt. De huidige ESF-programmaperiode 2007–2013 loopt tot en met 2015, met afrondende werkzaamheden in de jaren daarna. Opdrachtgever is het Ministerie van SZW. In 2014 zijn de eerste tijdvakken van de ESF programmaperiode 2014–2020 opengesteld. De uitvoering van de nieuwe periode loopt in ieder geval tot en met 2022. Opdrachtgever is het Ministerie van SZW. Uit het ESF worden vanaf 2015 ook projecten gefinancierd uit het Europees Fonds voor Meest Behoeftigen (EFMB). De regeling EFMB zal worden ingezet om de sociale participatie van kwetsbare ouderen (met een laag besteedbaar inkomen) te stimuleren.

Het Europees Globalisatiefonds (EGF) is een andere Europese subsidieregeling die het AGSZW uitvoert voor het Ministerie van SZW. Bedrijven en sectoren die zijn getroffen door grote veranderingen in de wereldhandelspatronen of door de wereldwijde economische financiële crisis, kunnen bij massaontslag gebruikmaken van geld uit het EGF.

In opdracht van het Ministerie van V&J voert het AGSZW met ingang van 2014 de subsidieregelingen van de Europese MigratieFondsen (EMF) uit. Deze fondsen zijn bedoeld om projecten te subsidiëren waarmee migratie- en integratieprocessen binnen de EU worden verbeterd. Net als bij ESF is de uitvoering opgedeeld in programmaperioden en is de verwachte looptijd van deze activiteiten tot 2022. De projecten van de lopende programmaperiode 2007–2013 worden door het AGSZW afgerond. In deze periode worden projectactiviteiten uitgevoerd voor het Europees buitengrenzenfonds (EBF), het Europees integratiefonds (EIF), het Europees terugkeerfonds (ETF) en het Europees vluchtelingenfonds (EVF).

In de nieuwe programmaperiode 2014–2020 bestaan de Europese Migratie- en Veiligheidsfondsen (EMVF) uit het Asiel-, Migratie- en IntegratieFonds (AMIF) en het fonds voor de Interne Veiligheid (ISF).

Daarnaast voert het AGSZW enkele Nationale Regelingen uit:

  • Regeling cofinanciering sectorplannen (RCSP) voor het Ministerie van SZW. Looptijd: 1 oktober 2013 tot en met 2017. Werkgevers- en werknemersorganisaties krijgen een financiële bijdrage van de overheid als zij gezamenlijk plannen maken om mensen aan het werk te krijgen en te houden. Een betere werking van de arbeidsmarkt, het bieden van werkzekerheid en het voorkomen van werkloosheid staan centraal;

  • Kinderopvang: Versterking taal- en interactievaardigheden voor het Ministerie van SZW. Looptijd: eind 2014 tot en met 2018. Deze regeling heeft ten doel om de «taal- en interactieve vaardigheden» te verbeteren van gastouders en medewerkers in de kinderopvang;

  • Regeling Tegemoetkoming Adoptiekosten (RTA) voor het Ministerie van V&J. Vanaf 2015 wordt deze regeling niet meer door het AGSZW uitgevoerd;

  • Wet Inburgering (WI) voor het Ministerie van SZW: afrondende werkzaamheden.

Waarderingsgrondslagen

Het AGSZW volgt bij de opstelling van de financiële verantwoordingen de waarderingsgrondslagen zoals die zijn opgenomen in de Comptabiliteitswet 2001 en daarmee samenhangende regelingen, waaronder de Regeling Agentschappen 50. Deze regeling geeft aan dat (met enkele uitzonderingen) de jaarrekening moet zijn gebaseerd op titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijnen van de Jaarverslagleggeving.

De waardering van de activa en passiva is tegen nominale waarden, tenzij anders vermeld.

Tabel 9.1 Staat van baten en lasten AGSZW 2014 (x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)

(4)=(3)-(2)

(5)

 

Ontwerp begroting

2014

1esuppl.

begroting

2014

Realisatie 2014

Verschil

Realisatie 2013

Baten

         

Omzet moederdepartement

15.020

18.877

16.883

– 1.994

19.914

Omzet overige departementen

110

2.696

2.575

– 121

615

Rentebaten

21

21

5

Vrijval voorzieningen

284

284

117

Bijzondere baten

Totaal baten

15.1301

21.573

19.763

– 1.810

20.651

           

Lasten

         

Apparaatskosten

         

• personele kosten

10.5201

12.566

12.441

– 125

11.077

waarvan eigen personeel

9.7201

10.045

9.650

– 395

8.469

waarvan externe inhuur

800

2.521

2.791

270

2.608

• materiële kosten

4.100

7.368

6.650

– 718

8.686

waarvan apparaat ICT

800

1.578

1.508

– 70

1.869

waarvan bijdrage aan SSO's

400

1.112

963

– 149

989

waarvan overige materiële kosten

2.900

4.678

4.179

– 499

5.828

Afschrijvingskosten

       

• immaterieel

500

1.636

1.358

– 278

958

• materieel

10

3

4

1

16

Overige lasten

Totaal lasten

15.1301

21.573

20.453

– 1.120

20.737

           

Saldo van baten en lasten

– 690

– 690

– 86

X Noot
1

In de oorspronkelijke begroting was als bijzondere bate de onttrekking uit de reorganisatievoorziening ad € 0,3 miljoen opgenomen. Bij de jaarrekening 2013 bleek dat deze onttrekking in mindering dient te worden gebracht op de personele kosten. Deze presentatie is in tabel 9.1 toegepast.

In kolom 1 van tabel 9.1 is de stand van de ontwerpbegroting 2014 weergegeven. Ten tijde van het opstellen van deze begroting was er nog geen volledig zicht op de in 2014 uit te voeren opdrachten. Op basis van de toen voorhanden zijnde informatie is voor de ontwerpbegroting een globale inschatting gemaakt van de voor 2014 verwachte omzet. Dit verklaart voor een belangrijk deel het verschil tussen de stand van de ontwerpbegroting en de realisatie van 2014.

Kolom 2 van tabel 1 betreft de stand van de 1e suppletoire begroting, waarin de offertes zijn verwerkt die begin 2014 aan de opdrachtgevers zijn verzonden. Deze stand is een betrouwbaardere inschatting van de te verwachten baten en de daarbij behorende uitvoeringslasten dan die uit de ontwerpbegroting. Daarom zijn de realisaties afgezet tegen de stand van de 1e suppletoire begroting. Dit geldt niet voor tabel 9.3; aangezien bij de 1e suppletoire begroting de indicatoren niet zijn herberekend, zijn de indicatoren opgenomen die in de ontwerpbegroting 2014 stonden.

Omzet moederdepartement en overige departementen

Ten opzichte van de 1e suppletoire begroting is de gerealiseerde omzet € 2,1 miljoen lager. De voornaamste verklaringen hiervoor zijn de volgende:

  • De aanvang van de regeling «Kinderopvang: Versterking taal- en interactievaardigheden» is naar achter verschoven. Hierdoor zijn minder aanvragen in 2014 behandeld dan begroot;

  • Het aantal in de offerte opgenomen aanvragen ESF (2014–2020) en einddeclaraties ESF-2 (2007–2013) is niet geheel gerealiseerd. De lagere realisatie van de afwikkeling van de einddeclaraties ESF-2 is veroorzaakt door een samenhang van factoren, waaronder een wijziging in het aantal uitbestede einddeclaratiecontroles en de langere doorlooptijden ervan vanwege een aantal complexe projecten;

  • De in de omzet begrepen uitvoeringskosten die rechtstreeks aan de opdrachtgever worden doorberekend zijn hoger dan begroot. Dit komt doordat er meer controle-activiteiten zijn uitbesteed en er meer voorbereidingskosten voor de regeling RCSP zijn gemaakt;

  • Voor de regelingen vanuit de EMVF zijn meer activiteiten verricht dan begroot.

Vrijval reorganisatievoorziening

Ultimo 2012 is een reorganisatievoorziening getroffen in het kader van de reorganisatie in 2013. Deze voorziening betreft de geschatte kosten inzake medewerkers die naar ander werk worden begeleid. Per 1 januari 2015 zijn alle herplaatsingskandidaten elders te werk gesteld. De nog resterende kosten tot en met 2018 zijn gering. Hierdoor kon € 0,3 miljoen van de reorganisatievoorziening vrijvallen ten gunste van de baten 2014.

Personele kosten

In 2014 waren gemiddeld 129,8 medewerkers in dienst (vaste medewerkers, contractanten en IF inleen) en is gemiddeld 22,3 fte aan externe medewerkers ingehuurd.De gerealiseerde personele kosten zijn € 0,1 miljoen lager dan begroot. Dit heeft een directe relatie met het achterblijven van de omzet in 2014. Doordat minder activiteiten zijn uitgevoerd dan begroot, zijn de kosten van het ambtelijk personeel € 0,4 miljoen lager dan begroot. De kosten van externe inhuur daarentegen zijn € 0,3 miljoen hoger dan begroot. Dit is met name veroorzaakt door het extern aantrekken van extra controlemedewerkers bij ESF-2 2007–2013 en doordat vacatures langer openstonden dan verwacht.

Materiële kosten

De materiële kosten omvatten huisvestings-, kantoor-, communicatie-, overige personeels-, ICT- en onderzoekskosten. De materiële kosten zijn € 0,7 miljoen lager dan begroot. Dit wordt met name veroorzaakt door:

  • Lagere overige personeelskosten. Dit wordt veroorzaakt doordat het werkelijk aantal medewerkers in 2014 kleiner was dan begroot en door de invoering van de Mobility Mixx Card;

  • Lagere automatiseringskosten. Dit komt door het lagere aantal medewerkers en doordat de prijsstijging lager was dan waarmee in de begroting rekening is gehouden;

  • Meevallers bij de inschatting van nog inzake 2013 te betalen kosten.

Afschrijvingskosten, materieel en immaterieel

De afschrijvingskosten hebben betrekking op investeringen in het ontwikkelen van software en aanschaffingen van hard- en software. In de immateriële afschrijvingskosten zijn begrepen de afschrijvingen op de investeringen in de ontwikkeling van een nieuw case management system (DIANE). De afschrijvingskosten zijn € 0,3 miljoen lager dan begroot. Dit wordt met name veroorzaakt doordat een deel van de voorbereidende werkzaamheden in DIANE voor de nieuw uit te voeren regelingen (ESF 2014–2020 en EMVF 2014–2020) niet in 2014 zijn uitgevoerd, maar zijn doorgeschoven naar 2015.

Saldo van baten en lasten

Eind 2014 resteert een negatief saldo van baten en lasten van € 0,7 miljoen. Dat komt met name doordat de eigenaar na indiening van de ontwerpbegroting besloot om € 0,9 miljoen van het eigen vermogen in te zetten voor het verlagen van de tarieven. Bij de 2e suppletoire begroting is deze tariefsverlaging verwerkt en is op basis van de offertes een verlies van € 0,8 miljoen begroot. Het gerealiseerde verlies is € 0,1 miljoen kleiner. Het verlies wordt in mindering gebracht op het eigen vermogen per 1 januari 2015. Ter dekking van dit verlies is bij de 2esuppletoire begroting een onttrekking uit het eigen vermogen voorzien, maar deze is in 2014 niet als baat opgenomen. In het vervolg zal dat wel gebeuren, zodat de staat van baten en lasten sluitend is.

Balans AGSZW

Tabel 9.2 Balans AGSZW per 31 december 2014 (x € 1.000)
 

Balans 2014

Balans 2013

Activa

   

Immateriële vaste activa

1.024

882

Materiële vaste activa

   

• overige materiële vaste activa

3

3

Debiteuren

669

Nog te ontvangen / vooruit betaald

865

417

Liquide middelen

2.145

6.569

Totaal activa

4.037

8.540

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

   

• exploitatiereserve

1.707

1.793

• onverdeeld resultaat

– 690

– 86

Voorzieningen

20

410

Crediteuren

372

1.121

Nog te betalen / vooruit ontvangen

2.628

5.302

Totaal passiva

4.037

8.540

Liquide middelen

De afname van de liquide middelen in 2014 is te wijten aan het negatief exploitatieresultaat, de investeringen in DIANE en een lager saldo van de nog te betalen kosten ten opzichte van ultimo 2013.

Eigen vermogen

Het eigen vermogen per 1 januari 2015, na verwerking van het onverdeeld resultaat 2014, bedraagt € 1,0 miljoen. Het maximaal toegestane vermogen van AGSZW (5% van de gemiddelde omzet van de laatste drie jaren) bedraagt eveneens € 1,0 miljoen.

Kengetallen AGSZW in verband met verbetering van de doelmatigheid

Het streven naar grotere doelmatigheid is de hoofddoelstelling van elke baten-lastendienst. Voor het AGSZW betekent dit het streven naar betere prestaties, bij optimaal gebruik van de ingezette middelen.

Tabel 9.3 Overzicht doelmatigheidsindicatoren AGSZW 2014
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Ontwerp-begroting 20141

Generieke doelmatigheidsindicatoren

         

Uurtarieven(1)

         

Integraal kostentarief p.uur (voorcalculatorisch) (€)

89,23

87,69

89,58

90,93

91,40

Index ten opzichte van 2011 (2011=100)

100,0

98,3

100,4

101,9

102,4

Index reëel uurtarief tov 2011 (gecorrigeerd voor inflatie)

100,0

95,9

95,6

96,1

96,6

Omzet(2)

       

Totale omzet in € 1.000

25.379

22.632

20.529

19.458

21.573

Omzet Europese: nationale regelingen

87:13

94:6

92:8

86:14

86:14

Omzet producten-: urenregelingen

89:11

87:13

79:21

54:46

52:48

fte-totaal

158,5

148,8

133,1

152,0

165,6

Omzet per fte (€) (3)

160.140

152.127

154.284

127.979

130.290

Productiviteit:

         

Declarabiliteit (gedeclareerde/beschikbare uren)(%)

71,2

71,7

70,9

70,4

73,0

Ziekteverzuim (totaal incl.langdurig) (%)

4,5

1,9

3,8

3,2

2,5

           

Klanttevredenheid: algemeen oordeel enquête

nb

6,8

nb

nb

7,2

Beroepsprocedures:

         

% bezwaarprocedures geheel gegrond (4)

14

54

32

28

5

% bezwaarprocedures deels gegrond

5

2

3

7

15

% beschikkingen die leiden tot beroepsprocedure

0,3

1,5

0,5

% beroepsprocedures geheel of deels gegrond

38

20

11

13

20

Tijdigheid beschikken en betalen:

         

% tijdige beschikkingen (5)

93

92

89

82

99

Aantal dwangsommen betaald

0

0

2

0

0

Bedrag dwangsommen betaald (€)

0

0

2.500

0

0

% tijdige betalingen

98

99

99

98

99

Aantal malen wettelijke rente betaald (6)

10

19

52

18

0

Bedrag wettelijke rente betaald (€) (6)

278

3.928

13.835

152.563

0

Bedrag wettelijke rente teruggevorderd (€)

1.176

393

60.178

28.397

0

           

Specifieke indicatoren

         

Kosten subsidieproces in % vd subsidie/kosten

per project (gemiddelde van de regelingen) (7)

         

– Europese subsidieregelingen

1,8

1,5

1,3

– Nationale subsidieregelingen

         

– RUS-variant 1a: One Touch (direct vaststellen)

14,1

11,3

13,1

– RUS-variant 1b: One Touch (ambtshalve vaststellen)

nb

nb

nb

– RUS-variant 3: Presteren en inzicht in kosten

nb

0,1

0,1

X Noot
1

Bij de indicatoren over de Omzet is uitgegaan van de stand 1e suppletoire begroting.

nb = niet bekend.

– = niet van toepassing.

RUS = Raamwerk Uitvoering Rijkssubsidies.

In de begroting 2015 is een nieuwe, meer beperkte set indicatoren geïntroduceerd. Dit is het uitgangspunt voor tabel 9.3. Voor de vergelijkbaarheid met de begroting van 2014 zijn enkele indicatoren die in de begroting 2015 niet meer voorkomen toegevoegd aan de set indicatoren die vanaf 2015 wordt gepresenteerd.

De indicatoren in de begroting 2014 voor telefonische bereikbaarheid zijn niet in tabel 9.3 opgenomen. De laatste keer dat een bereikbaarheidsonderzoek is gedaan, was in 2009.

Opmerkingen naar aanleiding van de doelmatigheidsindicatoren:

(1) De voorcalculatorische uurtarieven zijn integrale kostprijzen (alle kosten / facturabele uren). In de berekening van de reële indexcijfers van de uurtarieven is het effect van de jaarlijkse prijsstijgingen (CPI-totaal) geëlimineerd.

(2) Er wordt vanaf 2014 geen onderscheid meer gemaakt tussen de opbrengst van verrichte activiteiten en doorberekende out-of-pocket-kosten (OOP). De omzetindicatoren van vorige jaren zijn hiervoor aangepast.

(3) De daling van de omzet per fte is grotendeels te wijten aan de daling van de doorberekende out-of-pocket-kosten. De omvang van deze baten hebben nauwelijks een relatie met het aantal fte’s personeel. In 2014 zijn de OOP-baten aanzienlijk lager dan voorgaande jaren, hierdoor neemt ook de omzet per fte af.

(4) De verklaring voor het hoge percentage gegrond verklaringen bij bezwaarprocedures is dat de aanvrager nog aanvullende informatie kan aandragen. Van deze mogelijkheid hebben met name aanvragers van Actie E ESF-2 2007–2013 en van Regeling Tegemoetkoming Adoptiekosten gebruik gemaakt.

(5) De tijdigheid van beschikkingen blijft met 82% achter bij de ambitie. Met name bij de vaststellingsbeschikkingen van de regeling ESF-2 2007–2013 (complexe projecten blijven over) en de verleningsbeschikkingen van Sectorplannen (grote, complexe projecten) blijkt het moeilijk om tijdig te beschikken. In het jaarplan 2015 van het AGSZW is het één van de prioriteiten om de doorlooptijd van de beschikkingen te verbeteren.

(6) In 2014 hebben in een aantal gevallen betalingen naar aanleiding van uitspraken in bezwaar- of beroepsprocedures niet tijdig plaatsgevonden. Dit betrof grote nabetalingen en aanzienlijke termijnoverschrijdingen. Hierdoor is de wettelijke rente die op eigen initiatief aan de subsidie-aanvrager is betaald in 2014 hoger dan voorgaande jaren. Inmiddels zijn maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat dergelijke incidenten niet meer voorkomen.

(7) De uitvoeringskosten in verhouding tot de gemiddelde projectomvang, wordt vanwege de grote verschillen in de uitvoering afzonderlijk berekend voor Europese en Nationale subsidieregelingen. De niet aan afzonderlijke projecten toe te rekenen activiteiten en out-of-pocket-kosten worden in deze berekening niet meegenomen. Deze berekeningswijze is met ingang van de begroting van 2015 geïntroduceerd.

(8) De vergelijkende cijfers van de realisatie 2013 en de begroting 2014 zijn op basis van deze nieuwe wijze berekend.

10. SALDIBALANS

SALDIBALANS PER 31 DECEMBER 2014 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV)

Bedragen x € 1.000

Activa

31-12-2014

31-12-2013

Passiva

31-12-2014

31-12-2013

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

32.625.667

29.290.308

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

1.919.494

2.050.940

3)

Liquide middelen

0

12

       

4)

Rekening-courant RHB

0

0

4a)

Rekening-courant RHB

30.719.656

27.240.763

5)

Begrotingsreserves

0

0

5a)

Begrotingsreserves

0

0

6)

Uitgaven buiten begrotingsverband

34.154

12.745

7)

Ontvangsten buiten begrotingsverband

20.671

11.362

8)

Kas-transactieverschillen

0

0

       
 

subtotaal

32.659.821

29.303.066

 

subtotaal

32.659.821

29.303.066

9)

Openstaande rechten

0

0

9a)

Tegenrekening openstaande rechten

0

0

10)

Extra comptabele vorderingen

106.898

103.733

10a)

Tegenrekening extra comptabele vorderingen

106.898

103.733

11a)

Tegenrekening extra comptabele schulden

0

0

11)

Extra comptabele schulden

0

0

12)

Voorschotten

18.212.905

18.620.865

12a)

Tegenrekening voorschotten

18.212.905

18.620.865

13a)

Tegenrekening

   

13)

Garantieverplichtingen

   
 

Garantieverplichtingen

572

1.189

   

572

1.189

14a)

Tegenrekening openstaande verplichtingen

6.191.717

9.690.730

14)

Openstaande verplichtingen

6.191.717

9.690.730

15)

Deelnemingen

0

0

15a)

Tegenrekening deelnemingen

0

0

Totaal

57.171.913

57.719.584

Totaal

57.171.913

57.719.584

TOELICHTING BIJ DE SALDIBALANS

Het intracomptabele deel van de saldibalans (financiële posten 1 t/m 8) bevat het resultaat van de financiële transacties in de departementale administratie die een directe relatie hebben met de kasstromen. Deze kasstromen worden via de rekening-courant met het Ministerie van Financiën bijgehouden.

Het extracomptabele deel bevat het saldo van de overige rekeningen die met sluitrekeningen in evenwicht worden gehouden.

De cijfers in de saldibalans zijn vermeld in duizendtallen en afgerond naar boven. Hierdoor kunnen bij het subtotaal en het totaal afrondingsverschillen optreden.

Ad 1 en 2 Begrotingsuitgaven ten laste en -ontvangsten ten gunste van de begroting.

Onder de posten uitgaven en ontvangsten zijn de per saldo gerealiseerde begrotingsuitgaven en – ontvangsten opgenomen.

Ad 3 Liquide middelen

De post liquide middelen is opgebouwd uit het saldo van de banken en de contante gelden.

Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft geen contante gelden en geen saldo op haar bankrekeningen.

Ad 4 en 4a Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Deze post geeft per saldo de financiële verhouding met de Rijkshoofdboekhouding weer. Het bedrag per 31 december 2014 is in overeenstemming met de opgave van de Rijkshoofdboekhouding.

Ad 5 en 5a Begrotingsreserves

Een begrotingsreserve is een meerjarige budgettaire voorziening die op een afzonderlijke rekening courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft geen begrotingsreserves.

Ad 6 Uitgaven buiten begrotingsverband

Deze post betreft het saldo van de uitgaven waarvan verrekening met derden nog zal plaatsvinden.

 

Openstaand

ultimo 2014

Europese gelden

33.211

Apparaatskosten AGSZW

713

Omzetbelasting op vorderingen

166

Diversen

64

Totaal uitgaven buiten begrotingsverband

34.154

Ad 7 Ontvangsten buiten begrotingsverband

Deze post betreft het saldo van de ontvangsten waarvan verrekening met derden nog zal plaatsvinden.

 

Openstaand

ultimo 2014

Europese gelden

9.523

Frictiekosten RWI

3.804

Afdracht sociale verzekeringspremies

3.562

Afdracht loonheffing

3.370

Academie

315

Diversen

96

Totaal ontvangsten buiten begrotingsverband

20.671

Ad 8 Kas-transactieverschillen

Op deze post worden bedragen opgenomen welke zijn verantwoord in de uitgaven en ontvangsten, maar nog niet daadwerkelijk per kas zijn uitgegeven en ontvangen. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft geen kas-transactieverschillen.

Ad 9 en 9a Openstaande rechten

Openstaande rechten zijn vorderingen die niet voortkomen uit met derden te verrekenen begrotingsuitgaven, maar die op andere wijze zijn ontstaan. Rechten kunnen ontstaan doordat conform wettelijke regelingen vastgestelde aanslagen aan derden worden opgelegd of op grond van doorberekening van de kosten van verleende diensten of geleverde goederen. Beiden doen zich bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet voor.

Ad 10 en 10a Extracomptabele vorderingen

Extracomptabele vorderingen zijn vorderingen die zijn voortgekomen uit uitgaven ten laste van de begroting.

Vorderingen incl. CJIB/Agentschap SZW/DUO
 

Ministerie

Agentschap

CJIB

DUO

Openstaand

   

SZW

   

ultimo 2014

 

6.503

864

79.439

20.092

106.898

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

Dit bedrag bestaat voor € 19,9 miljoen uit leningen en € 0,2 miljoen uit vorderingen.

Vorderingen naar ouderdom
 

Ministerie

Agentschap

CJIB

DUO

Openstaand

   

SZW

   

ultimo 2014

t/m 2011

6.225

654

35.177

10

42.066

2012

4

131

9.841

23

9.999

2013

79

79

16.492

46

16.696

2014

194

0

17.928

83

18.205

Totaal

6.503

864

79.439

162

86.967

Vorderingen naar opeisbaarheid
 

Ministerie

Agentschap

CJIB

DUO

Openstaand

   

SZW

   

ultimo 2014

Direct opeisbaar

374

864

20.890

162

22.290

Op termijn opeisbaar

6.128

0

58.549

0

64.677

Totaal

6.503

864

79.439

162

86.967

Onderstaand wordt per organisatie een toelichting gegeven.

Ministerie

Het openstaande bedrag bestaat voornamelijk uit vorderingen (€ 5.535) die zijn voortgevloeid uit door de Inspectie SZW opgelegde bestuurlijke boetes in 2006 of eerdere jaren. Dit bedrag is inclusief de aan de debiteuren in rekening gebrachte invorderingskosten. De inning van de bestuurlijke boetes die na 2006 zijn opgelegd is door het CJIB verricht.

Agentschap SZW

Alle openstaande vorderingen bij AGSZW hebben betrekking op subsidies.

Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)

De vorderingen bestaan uit de door de Inspectie SZW opgelegde boetes vanaf 2007. Ultimo 2014 is van de totale vorderingen een bedrag van € 35,3 miljoen voorlopig buiten invordering gesteld. Hiervan kunnen de boetes WAV met een bedrag van € 29,4 miljoen worden aangemerkt als grootste groep.

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

De vorderingen bij DUO betreffen de openstaande aflossingstermijnen welke aan de leningen onttrokken zijn.

Ad 11 en 11a Extracomptabele schulden

Extracomptabele schulden zijn schulden die zijn voortgekomen uit ontvangsten ten gunste van de begroting. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft geen extracomptabele schulden.

Ad 12 en 12a Voorschotten

Onder de post voorschotten zijn per saldo de bedragen opgenomen die aan derden zijn betaald, vooruitlopend op later definitief vast te stellen of af te rekenen bedragen.

 

Ministerie

Agentschap

Openstaand

   

SZW

ultimo 2014

 

17.960.171

252.734

18.212.905

In de saldibalans van SZW zijn geen voorschotten opgenomen met betrekking tot de toeslagregelingen (kinderopvangtoeslag en wet kindgebonden budget), deze voorschotten zijn verantwoord in de saldibalans van het Ministerie van Financiën. De uitgaven die hiermee samenhangen zijn verantwoord onder de post uitgaven van artikel 7 en 10.

Ministerie

In de onderstaande specificaties worden de openstaande voorschotten van het Ministerie verantwoord naar ouderdom en artikel.

Voorschotten naar ouderdom
   

Saldo 1–1

Verstrekt

Afgerekend

Openstaand

   

2014

   

ultimo 2014

t/m 2011

 

2.818.692

0

2.582.020

236.672

2012

 

3.630.752

0

1.039.339

2.591.413

2013

 

12.005.481

0

8.701.530

3.303.951

2014

 

0

11.830.867

2.731

11.828.135

Totaal

 

18.454.926

11.830.867

12.325.622

17.960.171

Voorschotten naar artikel

Art

Omschrijving

Openstaand

ultimo 2014

1

Arbeidsmarkt

7.671

2

Bijstand, Toeslagenwet en Sociale werkvoorziening

9.960.602

3

Arbeidsongeschiktheid

0

4

Jonggehandicapten

3.009.450

5

Werkloosheid

25.300

6

Ziekte en zwangerschap

3.900

7

Kinderopvang

43.229

8

Oudedagsvoorziening

996.300

9

Nabestaanden

0

10

Tegemoetkoming ouders

3.236.100

11

Uitvoeringskosten

293.720

12

Rijksbijdragen

262.600

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

92.123

96

Apparaatsuitgaven kerndepartement

1.981

97

Aflopende regelingen

1.483

98

Algemeen

17.814

99

Nominaal en onvoorzien

0

 

Rekeningen buiten begrotingsverband

7.899

Totaal

 

17.960.171

Agentschap SZW

In onderstaande tabel wordt het verloop van de voorschotten van het Agentschap SZW in 2014 weergegeven.

 

ESF/EGF

Subsidies

Totaal

   

Departement

2014

Saldo 1 januari

165.940

0

165.940

Verstrekt

137.126

73.525

210.652

Subtotaal

303.066

73.525

376.591

Afgerekend

123.857

0

123.857

Saldo 31 december

179.209

73.525

252.734

Ad 13 en 13a Garantieverplichtingen

Onder deze post is het saldo van de garantieverplichtingen opgenomen. Een garantieverplichting wordt gezien als een voorwaardelijke financiële verplichting aan een derde, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet. Een verschil tussen een garantieverplichting en een andere verplichting is dat de hoofdsom van een garantie veelal niet of slechts gedeeltelijk tot uitbetaling zal komen.

In de onderstaande tabel is het verloop van de uitstaande garantieverplichtingen weergegeven.

 

Openstaand

ultimo 2014

Garantieverplichtingen per 1 januari

1.189

Bij: Aangegane verplichtingen

0

Af: Tot betaling gekomen

0

Af: Vervallen borgstelling

617

Garantieverplichtingen per 31 december

572

In 2007 is de «tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering» van kracht geworden. In 2014 is er door de banken geen aanspraak gemaakt op de borgstelling.

Eind 2014 staat SZW voor een bedrag van € 2.583 borg aan kredietinstellingen en gemeentelijke kredietbanken die een kredietovereenkomst hebben verleend aan startende ondernemers. Het daadwerkelijke risico van uitbetaling als alle verplichtingen zouden worden opgeëist bedraagt € 572.

Ad 14 en 14a Openstaande verplichtingen

De post openstaande verplichtingen vormt het saldo van de aangegane verplichtingen, hierop verrichte betalingen en negatieve bijstellingen van in eerdere begrotingsjaren aangegane verplichtingen.

 

Ministerie

Agentschap

Totaal

   

SZW

2014

Saldo 1 januari

9.322.300

368.431

9.690.730

Aangegane verplichtingen in het verslagjaar inclusief negatieve bijstellingen

29.243.743

38.101

29.281.844

Subtotaal (A)

38.566.043

406.532

38.972.574

Tot betaling gekomen in het verslagjaar

32.625.667

155.190

32.780.857

Subtotaal (B)

32.625.667

155.190

32.780.857

Saldo 31 december (A – B)

5.940.376

251.342

6.191.717

Openstaande verplichtingen Ministerie naar artikel

Art

Omschrijving

Saldo 1-1-2014

Aangegaan 2014 (incl. negatieve bijstelling)

Betaald 2014

Openstaand 2014 e.v.

1

Arbeidsmarkt

4.770

16.544

14.103

7.211

2

Bijstand, Toeslagenwet en

       

Sociale werkvoorziening

9.289.120

6.333.697

9.732.854

5.889.963

3

Arbeidsongeschiktheid

0

616

616

0

4

Jonggehandicapten

0

3.019.261

3.019.261

0

5

Werkloosheid

0

25.483

25.483

0

6

Ziekte en zwangerschap

0

6.430

6.430

0

7

Kinderopvang

5.668

2.192.340

2.188.829

9.179

8

Oudedagsvoorziening

0

1.011.827

1.011.827

0

9

Nabestaanden

0

863

863

0

10

Tegemoetkoming ouders

0

4.441.886

4.441.886

0

11

Uitvoeringskosten

0

445.087

445.087

0

12

Rijksbijdragen

0

11.353.369

11.353.369

0

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

12.956

97.514

94.760

15.710

96

Apparaatsuitgaven kerndepartement

4.479

256.278

250.857

9.899

97

Aflopende regelingen

121

0

0

121

98

Algemeen

5.186

42.548

39.441

8.293

99

Nominaal en onvoorzien

0

0

0

0

   

9.322.300

29.243.743

32.625.667

5.940.376

Onderstaand lichten we de omvangrijke bijstellingen van de openstaande verplichtingen per 1 januari 2014 toe. Hierbij is een grens gehanteerd van € 25 miljoen voor de beleidsartikelen en 10% voor het apparaatsartikel met een minimum van € 1 miljoen.

Beleidsartikelen

Als gevolg van een lagere raming van het macrobudget voor de Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG) zijn de bijbehorende openstaande verplichtingen van de gemeenten naar rato van het gehanteerde verdeelmodel neerwaarts bijgesteld met in totaal € 490 miljoen (zie de toelichting bij tabel 2.2 in beleidsartikel 2). Er zijn bij drie gemeenten bijstellingen groter dan € 25 miljoen.

Apparaatartikel

Er zijn geen omvangrijke bijstellingen geweest bij het apparaatartikel.

Openstaande verplichtingen Agentschap SZW
 

ESF 2

EGF

EUSF

Totaal

2014

Saldo 1 januari

362.866

5.564

0

368.431

Aangegane verplichtingen in het verslagjaar inclusief negatieve bijstellingen

23.278

– 3.771

18.595

38.101

Subtotaal (A)

386.144

1.793

18.595

406.532

Tot betaling gekomen in verslagjaar

154.958

232

0

155.190

Subtotaal (B)

154.958

232

0

155.190

Saldo 31 december (A – B)

231.186

1.561

18.595

251.342

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Met ingang van 2012 is de bekostiging van de rijksgefinancierde wetten en regelingen, waarvan de uitvoering is opgedragen aan de SVB en het UWV, gewijzigd van kasbasis naar transactiebasis. Om budgettaire redenen is er voor gekozen de per 1 januari 2012 door SZW nog verschuldigde bedragen op transactiebasis niet aan de SVB en het UWV uit te betalen. Deze permanente schulden zijn berekend op € 853,7 miljoen aan de SVB en € 162,6 miljoen aan het UWV. Deze schulden worden niet eerder door SZW voldaan dan dat het desbetreffende fonds, wet of regeling is opgeheven c.q. beëindigd. Daarnaast is er in dit verband sprake van een permanente vordering op de SVB ter grootte van € 1,3 miljoen.

Ad 15 en 15a Deelnemingen

Onder de post deelnemingen zijn alle deelnemingen in besloten en naamloze vennootschappen en Internationale instellingen opgenomen. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft geen deelnemingen.

11. TOPINKOMENS

De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging en/of eventuele ontslaguitkeringen (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van BZK. Het wettelijk bezoldigingsmaximum bedraagt in 2014 € 230.474.

Er behoeven op grond van de WNT geen functionarissen met een bezoldiging c.q. uitkering wegens beëindiging dienstverband vermeld te worden.

Tabel 11.1 Bezoldiging van (gewezen) topfunctionarissen

Naam instelling

Naam (gewezen) topfunctionaris

Functie

Aard functie

Datum aanvang dienstverband (indien van toepassing)

Datum einde dienst verband (indien van toepassing)

Omvang dienstverband (fte)

Op externe inhuur basis (nee; <=6 maanden; >6 maanden)

Beloning

Onkostenvergoeding (belast)

Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn

Totale bezoldiging in 2014

Motivering indien overschrijding

Geen

                       
Tabel 11.2 Bezoldiging van niet-topfunctionarissen boven het WNT-maximum

Naam instelling

Functie

Datum aanvang dienstverband (indien van toepassing)

Datum einde dienstverband (indien van toepassing)

Omvang dienstverband (fte) (+ tussen haakjes omvang in 2013)

Beloning (+ tussen haakjes beloning in 2013)

Onkosten-vergoeding (belast) (+ tussen haakjes vergoeding in 2013)

Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn (+ tussen haakjes voorzieningen in 2013)

Totale bezoldiging in 2014 (+ tussen haakjes bezoldiging in 2013)

Motivering indien overschrijding

Geen

                 
Tabel 11.3 Uitkeringen aan (gewezen) topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

Naam instelling

Naam (gewezen) topfunctionaris

Laatste functie

Aard functie

Eerdere functie(s)

Datum beëindiging dienstverband

Op externe inhuur basis (nee; <=6 maanden; >6 maanden)

Betaalde uitkeringen in 2014

Motivering indien overschrijding

Geen

               
Tabel 11.4 Uitkeringen boven het WNT-maximum aan niet-topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

Naam instelling

Laatste functie

Eerdere functie(s)

Datum beëindiging dienstverband

Betaalde uitkeringen in 2014

Motivering

Geen

         

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1. SZA-KADER

Deze bijlage presenteert een totaaloverzicht van de uitgaven in de budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (SZA) in het jaar 2014. Eerst wordt de opbouw van de totale uitgaven in het SZA-kader weergegeven, onderverdeeld naar begrotings- en premiegefinancierde uitgaven. Daarna wordt inzicht gegeven in de onderverdeling van de uitgaven in het SZA-kader naar de verschillende regelingen. Ten slotte worden de uitgavenmutaties sinds de begroting 2014 gegroepeerd weergegeven en vindt toetsing van de SZA-uitgaven aan de ijklijn plaats.

Overzicht en aansluiting bij jaarverslag

Om een goede vergelijking te maken tussen begrote en gerealiseerde uitgaven zijn de uitgaven van de begroting 2014 (prijzen 2013) omgerekend naar prijzen 2014. Bij de analyse wordt de raming van uitgaven en ontvangsten uit de begroting 2014 (de stand Miljoenennota 2014) als startpunt genomen. Dit in tegendeel tot in de beleidsartikelen, waarbij de door de Tweede Kamer vastgestelde begroting, na verwerking van de nota van wijziging als startpunt wordt gebruikt. Daarnaast worden in deze paragraaf de ontvangsten in mindering gebracht op de uitgaven (netto SZA-uitgaven). Derhalve wijken deze uitgaven af van de uitgaven zoals opgenomen in de beleidsartikelen.

Allereerst volgt een vergelijking van de gerealiseerde SZA-uitgaven ten opzichte van de uitgaven zoals geraamd in de begroting 2014 (zie tabel B1.1). Uit deze tabel is af te leiden dat de totale uitgaven onder het SZA-kader € 2,9 miljard lager zijn uitgekomen dan voorzien bij de begroting 2014. De uitgaven in het SZA-kader bestaan uit begrotingsgefinancierde uitgaven (€ 32,6 miljard) en premiegefinancierde uitgaven (€ 55,3 miljard). De begrotingsgefinancierde uitgaven worden uit belastinginkomsten betaald, de premiegefinancierde uitgaven worden voornamelijk door middel van premies gefinancierd. Het merendeel van de uitgaven van de SZW-begroting valt binnen het uitgavenkader SZA. Op de totaaltelling van de uitgaven vindt een correctie plaats om dubbeltelling te voorkomen die ontstaat doordat sociale fondsen voor een deel gefinancierd worden uit begrotingsmiddelen. Deze zogeheten Rijksbijdragen worden verantwoord op artikel 12 van dit jaarverslag. Dit betreft hoofdzakelijk een bijdrage aan het Ouderdomsfonds. De opbrengsten van de AOW-premie zijn onvoldoende om de ouderdomsuitgaven (AOW) te dekken. De rijksbijdrage is in 2014 hoger uitgekomen dan begroot (€ 0,3 miljard). Belangrijkste oorzaak is een hogere vaststelling van de rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW. De apparaatuitgaven en enkele andere uitgaven, waaronder subsidies en opdrachten, behoren tot de uitgaven onder het kader Rijksbegroting in enge zin (RBG-eng) en zijn derhalve niet relevant voor het SZA-kader. Deze uitgaven worden in mindering gebracht op de totaaltelling. Voor het gedeelte van de ontvangsten dat tot de niet-belastingontvangsten wordt gerekend wordt eveneens gecorrigeerd 51.

Tabel B1.1 SZA-uitgaven 2014 (x € 1 mln)
 

Realisatie

2014

Begroting

2014

Verschil

2014

Totaal begrotingsgefinancierde uitgaven

32.626

33.926

– 1.301

Totaal premiegefinancierde uitgaven

55.282

56.946

– 1.664

A. Totaal artikelen

87.908

90.872

– 2.965

       

-/-1. Correctie dubbeltelling rijksbijdragen

11.353

11.103

251

-/-2. Uitgaven Rijksbegroting eng

436

812

– 376

-/-3. Ontvangsten

1.219

1.116

103

w.v. begrotingsgefinancierd

842

683

159

w.v. premiegefinancierd

377

433

– 56

+ 4. Integratie-uitkering sociaal domein

66

0

66

       

B. Totaal SZA- uitgaven (A – 1 – 2 – 3 + 4)

74.965

77.842

– 2.876

Uitgavenontwikkeling

Tabel B1.2 toont een onderverdeling van de uitgaven die vallen onder het SZA-kader naar de verschillende regelingen. Wederom is het startpunt de begroting 2014 (de stand Miljoenennota 2014), omgerekend naar prijzen 2014. Tevens worden de ontvangsten in mindering gebracht op de uitgaven. Derhalve wijken deze uitgaven af van de uitgaven zoals opgenomen in de beleidsartikelen.

De voornaamste oorzaak van de lagere uitgaven van € 2,9 miljard is de daling van de werkloosheidsuitgaven (WW en WWB) als gevolg van de meevallende economische ontwikkeling. Daarnaast is minder uitgegeven dan begroot aan de kinderopvangtoeslag, de ouderencomponent van de huishoudentoeslag en de re-integratie arbeidsongeschikten.

Tabel B1.2 Uitgaven SZA-kader 2012–2014 (x € 1 mln)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Begroting

2014

Verschil

2014

WW-uitgaven (werkloosheid)

5.011

6.458

6.769

7.979

– 1.210

WWB-uitgaven (bijstand)

4.855

5.667

5.736

6.268

– 532

           

WIA/WAO/WAZ/Wajong-uitgaven (arbeidsongeschiktheid)

11.288

11.578

11.873

11.867

6

ZW/WAZO-uitgaven (vangnet ziekte + zwangerschap)

2.704

2.702

2.688

2.733

– 45

           

Anw-uitgaven (nabestaanden)

859

725

594

549

46

AOW-uitgaven (ouderdom)

31.415

32.719

34.119

34.111

8

MKOB (tegemoetkoming oudere belastingplichtigen)

1.123

1.214

985

1.003

– 18

Ouderencomponent huishoudentoeslag

   

0

284

– 284

           

Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid

246

209

184

270

– 86

Wsw-budget

2.372

2.381

2.390

2.382

8

Participatiebudget gemeenten

995

866

695

689

5

           

Kinderopvangtoeslag

2.306

1.911

1.731

2.042

– 311

Kindregelingen (AKW/WKB/TOG)

4.147

4.150

4.236

4.235

2

           

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc)

1.820

2.013

2.135

2.189

– 54

Nominaal en onvoorzien

0

0

0

178

– 178

Overige uitgaven

759

615

829

1.062

– 233

           

Totaal SZA-uitgaven

69.901

73.207

74.965

77.842

– 2.876

Werkloosheid en bijstand

De uitgaven WW en de bijstand zijn respectievelijk € 1,2 miljard en € 0,5 miljard lager dan begroot. De lagere uitgaven worden grotendeels verklaard door een lagere werkloosheid dan verwacht bij het opstellen van de begroting. Daarnaast is de gemiddelde jaaruitkering bij de WW lager uitgekomen dan bij de begroting geraamd.

Ouderencomponent huishoudentoeslag

De huishoudentoeslag, waarvan invoering voorzien was per 2015, wordt niet ingevoerd. Bij de uitwerking van de huishoudentoeslag zijn juridische consequenties en uitvoeringsconsequenties aan het licht gekomen op basis waarvan het kabinet heeft geconcludeerd dat invoering van de huishoudentoeslag in de beoogde vorm niet mogelijk is. Het kaseffect van de huishoudentoeslag in 2014 komt hiermee te vervallen.

Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid

In 2014 is het re-integratiebudget niet volledig benut. Hierdoor is er in 2014 uiteindelijk € 86 miljoen minder uitgegeven aan re-integratie arbeidsongeschiktheid dan geraamd. Er wordt in 2014 ongeveer € 40 miljoen minder uitgegeven dan begroot door een kasschuif van 2014 naar latere jaren. Daarnaast is er minder uitgegeven aan de re-integratie Wajong door een afnemend werknemersbestand van mensen met een arbeidsbeperking. Hierdoor zijn voornamelijk de kosten voor arbeidsvoorzieningen afgenomen. In de re-integratie WIA/WAO/WAZ is ten slotte onderuitputting opgetreden doordat er vanwege de crisis minder beroep is gedaan op arbeidsvoorzieningen.

Kinderopvangtoeslag

De uitgaven kinderopvangtoeslag zijn in 2014 € 0,3 miljard lager uitgekomen dan in de begroting 2014 was voorzien. Belangrijkste oorzaken van deze onderuitputting zijn een lager aantal kinderen met kinderopvangtoeslag en een lager aantal uren per kind.

Nominaal en onvoorzien

De grondslag van nominaal en onvoorzien ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen. Bij nota van wijziging is het budget met € 100 miljoen verlaagd ten behoeve van een intensivering in de kinderopvangtoeslag. Gedurende de begrotingsuitvoering 2014 zijn diverse op dit artikel geparkeerde bedragen voor onder andere de AOW partnertoeslag, de kostendelersnorm in de AOW en de implementatiekosten Participatiewet overgeboekt naar de beleidsartikelen en naar het Gemeentefonds.

Overige uitgaven

De overige uitgaven betreffen verschillende kleinere regelingen, voornamelijk AIO, OBR, TW, uitkeringen Caribisch Nederland en de uitgaven aan Integratie en Maatschappelijke Samenhang. Deze uitgaven zijn per saldo € 0,2 miljard lager uitgekomen dan begroot. De lagere uitgaven worden onder meer verklaard door lagere uitgaven bij de OBR (€ 40 miljoen), hogere ontvangsten bij een aantal kleine regelingen op artikel 2 (€ 50 miljoen) en lagere uitgaven aan integratie en maatschappelijke samenhang (€ 17 miljoen).

Toetsing aan ijklijn

Bij de start van de kabinetsperiode van het kabinet Rutte/Asscher is de ijklijn voor 2014 vastgesteld. De ijklijn is na verwerking van het 6-miljard-pakket herijkt. Daarmee kwam de ijklijn in de ontwerpbegroting 2014 hoger uit dan bij de start van de kabinetsperiode en sloot het uitgavenkader SZA. Tabel B1.3 laat de ontwikkeling van het SZA-kader en de netto SZA-uitgaven zien voor het jaar 2014. De SZA-uitgaven worden getoetst aan de ijkijn, met de herijking naar aanleiding van het 6-miljard-pakket als startpunt van de kadertoetsing.

Tabel B1.3 Bijstelling SZA-uitgaven en ijklijn sinds Begroting 2014 (x € 1 mln)

Uitgaven

 

SZA-uitgaven bij begroting 2014

77.842

Budgettaire mutaties

– 2.876

SZA-uitgaven jaarverslag 2014

74.965

   

Uitgavenplafond (ijklijn)

 

Ijklijn SZA-uitgaven bij begroting 2014

77.842

Ijklijnmutaties

– 2.038

Ijklijn SZA-uitgaven jaarverslag 2014

75.803

   

Kadertoetsing (over- / onderschrijding ijklijn) begroting 2014

0

Kadertoetsing (over- / onderschrijding ijklijn) jaarverslag 2014

– 838

Uitgaven

Sinds de door de Tweede Kamer vastgestelde begroting (na verwerking van het regeerakkoord) zijn er als gevolg van de meevallende macro-economische ontwikkeling en op grond van uitvoeringsinformatie over 2014 budgettaire mutaties opgetreden. Deze mutaties hebben tot € 2,9 miljard lagere uitgaven geleid (zie ook tabel B1.2). Hierdoor zijn de SZA-uitgaven van € 77,8 miljard ten tijde van de vastgestelde begroting bijgesteld naar € 75,0 miljard bij het jaarverslag 2014.

Uitgavenplafond (ijklijn)

De ijklijn 2014 is € 2 miljard lager vastgesteld dan in de ontwerpbegroting 2014 is opgenomen. Voornaamste oorzaak is een neerwaartse bijstelling van het kader naar aanleiding van de meevallers in de werkloosheid. Daarmee is de eerdere ophoging van het kader wegens de werkloosheid (voortkomend uit het 6-miljard-pakket) in de ontwerpbegroting 2014 weer ongedaan gemaakt. Daarnaast is de ijklijn bijgesteld voor prijsontwikkelingen, overboekingen tussen kaders en statistische correcties. De ijklijn voor 2014 is uiteindelijk vastgelegd op € 75,8 miljard.

Toetsing SZA-uitgaven aan uitgavenplafond

Door de lagere SZA-uitgaven ten opzichte van de ontwerpbegroting is er sprake van een onderschrijding van het kader. Tegelijkertijd is het SZA-kader ook naar beneden bijgesteld. Per saldo is er € 0,8 miljard minder uitgegeven dan de voor 2014 geldende ijklijn.

BIJLAGE 2. SOCIALE FONDSEN SZW

Deze bijlage presenteert de exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen. De bijlage is bedoeld als achtergrondinformatie bij het jaarverslag. De daadwerkelijke verantwoording van uitgaven en inkomsten van de fondsen vindt plaats via de jaarverslagen van de SVB en het UWV. De informatie in deze bijlage dient als achtergrondinformatie. De cijfers in deze bijlage zijn gebaseerd op informatie van het CPB (CEP 2015) en sluiten niet precies aan op de jaarverslagen van het UWV en de SVB. De reden hiervoor is dat SZW een ander boekhoudstelsel (kas-verplichtingenstelsel) voert dan het UWV en de SVB (baten-lastenstelsel).

In deze bijlage zijn de verschuivingen van de lasten tussen fondsen als gevolg van de Wet Beperking Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid Vangnetters (BeZaVa) verwerkt. Deze verschuivingen waren in de begroting 2014 nog niet verwerkt. Hierdoor zijn de exploitatiesaldo van de arbeidsongeschiktheidsfondsen en WW-fondsen fors bijgesteld ten opzichte van de begroting. Maar per saldo zijn deze verschuivingen neutraal.

Een groot deel van de socialezekerheidsuitgaven loopt via de sociale fondsen. In tabel B2.1 en tabel B2.2 zijn de exploitatierekeningen van de fondsen weergegeven. Zowel de begrote bedragen als de gerealiseerde bedragen zijn weergegeven in prijzen 2014. Het exploitatiesaldo is het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven van een fonds. Naast de premieontvangsten behoren ook de rijksbijdragen en renteontvangsten tot de inkomsten van een fonds. De uitgaven bestaan naast de uitkeringen voornamelijk uit uitvoeringskosten. Daarnaast vinden tussen de fondsen onderlinge betalingen plaats. Het saldo tussen ontvangen en betaalde onderlinge betalingen is voor de sociale fondsen negatief, omdat uit deze fondsen ook premies worden betaald voor de zorgverzekering van uitkeringsgerechtigden. Tegenover de negatieve saldi bij de sociale fondsen staan dus positieve saldi bij de zorgfondsen.

Het exploitatiesaldo van de AOW is ongeveer € 0,3 miljard lager dan het bedrag dat bij de opstelling van de begroting 2014 werd geraamd. De inkomsten zijn ongeveer € 0,6 miljard lager dan in de begroting geraamd. Tegelijkertijd zijn de uitgaven ongeveer € 0,3 miljard lager dan in de begroting geraamd. De lagere uitgaven worden verklaard doordat de huishoudentoeslag niet is ingevoerd. Hierdoor is een kaseffect in 2014 van € 284 miljoen komen te vervallen. Het tekort in 2014 zal worden verrekend met de rijksbijdrage Ouderdomsfonds van 2015. Het exploitatiesaldo van het Anw-fonds is € 56 miljoen lager dan geraamd bij de begroting.

Tabel B2.1 Overzicht sociale verzekeringen SVB 2014 (x € 1 mln)1
 

Ouderdomsfonds (AOW)

Anw-fonds

 

Begroting

Realisatie

Begroting

Realisatie

Premies

24.259

23.373

1.017

1.040

Bijdragen van het rijk

10.836

11.074

9

9

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

0

0

Saldo Interest

– 40

30

38

2

Totaal Ontvangsten

35.055

34.478

1.064

1.051

         

Uitkeringen / Verstrekkingen

34.395

34.119

549

594

Uitvoeringskosten

114

116

13

12

Betaalde onderlinge betalingen

700

698

44

43

Totaal Uitgaven

35.209

34.933

606

649

         

Exploitatiesaldo

– 154

– 456

458

402

X Noot
1

SZW (financiële administratie) en CPB (CEP 2015).

De (geïntegreerde) arbeidsongeschiktheidsfondsen laten een exploitatietekort zien in plaats van het bij de begrotingsopstelling geraamde overschot. Dit wordt voor € 2,1 miljard veroorzaakt door het ingaan van de Wet BeZaVa. Door deze wet treedt een verschuiving op van de werkloosheidsfondsen naar de arbeidsongeschiktheidsfondsen die nog niet in de begroting was verwerkt. De WAZO-lasten inclusief uitvoeringskosten verschuiven van het Algemeen Werkloosheidsfonds (Awf) en het Uitvoeringsfonds voor de Overheid (Ufo) naar het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Hierdoor worden de uitkeringslasten in het Aof € 1,1 miljard hoger. Ook een gedeelte van de ZW-lasten inclusief uitvoeringskosten ter grootte van € 1,0 miljard in 2014 verschuift van het Awf en het Ufo naar het Aof. Hierdoor ontstaat er een exploitatietekort in het Aof en wordt het exploitatietekort in de werkloosheidsfondsen minder groot. Naast deze verschuiving aan de uitgavenkant komen de ontvangsten € 0,2 miljard lager uit dan geraamd in de begroting 2014. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door lagere premieinkomsten.

Het exploitatietekort van de geïntegreerde werkloosheidsfondsen, bestaande uit het AWf, de sectorfondsen (Sfn) en het Ufo, is € 3,8 miljard kleiner dan bij de begroting 2014 geraamd. Dit wordt voor ongeveer € 2,1 miljard verklaard door de verschuiving naar aanleiding van de Wet BeZaVa en voor ongeveer € 1,2 miljard door lagere werkloosheidsuitgaven, als gevolg van de meevallende economische ontwikkeling. Ook de uitvoeringskosten en de onderlinge betalingen komen lager uit dan begroot.

Tabel B2.2 Overzicht sociale verzekeringen UWV 2014 (x € 1 mln)1
 

Arbeidsongeschiktheidsfondsen

WW-fondsen

 

Begroting

Realisatie

Begroting

Realisatie

Premies

10.613

10.497

8.484

8.147

Bijdragen van het rijk

258

255

119

175

Ontvangen onderlinge betalingen

1.105

1.072

1.065

1.119

Saldo Interest

– 1

– 12

– 289

– 123

Totaal Ontvangsten

11.974

11.813

9.378

9.317

         

Uitkeringen/Verstrekkingen

8.298

10.329

11.659

8.162

Uitvoeringskosten

372

598

1.209

970

Betaalde onderlinge betalingen

1.652

1.715

1.924

1.843

Totaal Uitgaven

10.322

12.642

14.792

10.975

         

Exploitatiesaldo

1.652

– 829

– 5.414

– 1.658

X Noot
1

SZW (financiële administratie) en CPB (CEP 2015).

Vermogensposities

In tabel B2.3 worden de vermogensposities van de vier sociale fondsen vermeld. Hierbij zijn wederom de arbeidsongeschiktheidsfondsen en de werkloosheidsfondsen geïntegreerd weergegeven. Het aanwezige vermogen neemt jaarlijks toe of af met het exploitatiesaldo (zie tabellen B2.1 en B2.2). Zoals reeds aangegeven in de inleiding zijn de cijfers in deze bijlage gebaseerd op informatie van het CPB (CEP 2015). De vermogensposities sluiten daarom niet precies aan op de jaarverslagen van het UWV en de SVB.

Tabel B2.3 Vermogens sociale fondsen ultimo 2013 en 2014 (x € 1 mln)1

Regeling

Feitelijk vermogen

Exploitatiesaldo 2014

Feitelijk vermogenultimo 2014

 

ultimo 2013

 

Realisatie

Begroting

Ouderdomsfonds (AOW)

1.176

– 456

720

1.113

Anw-fonds

2.368

402

2.770

2.640

Arbeidsongeschiktheidsfondsen

2.823

– 829

1.994

2.120

WW-fondsen

– 9.519

– 1.658

– 11.177

– 12.552

         

Totaal sociale fondsen

– 3.151

– 2.542

– 5.693

– 6.678

X Noot
1

SZW (financiële administratie) en CPB (CEP 2015).

De sociale fondsen hebben ultimo 2014 een gezamenlijk vermogen van – € 5,7 miljard, dit is ongeveer € 1,0 miljard minder negatief dan geraamd ten tijde van de begrotingsopstelling. Dit wordt veroorzaakt doordat het (totale) gerealiseerde exploitatietekort kleiner is dan het verwachte tekort (zie tabellen B2.1 en B2.2).

Het vermogenstekort bij de WW-fondsen leidt niet tot risico’s met betrekking tot de uitbetaling van de uitkeringen. De fondsen maken onderdeel uit van de totale Rijksbegroting en zijn in feite niets anders dan een rekening van het UWV bij het Ministerie van Financiën. In het geval er een negatief vermogen ontstaat, betaalt het UWV hiervoor een rente aan het Ministerie van Financiën. Het Ministerie van Financiën garandeert hiermee dat het UWV altijd over voldoende middelen kan beschikken. Wel maken de exploitatietekorten onderdeel uit van het EMU-saldo in de desbetreffende jaren.

BIJLAGE 3. KOOPKRACHT

De standaard koopkrachttabel voor het jaar 2014 ziet er (op basis van de meest recente stand, het CEP2015 van het CPB) als volgt uit.

Tabel B3.1 Koopkrachtcijfers 2014 (in %) 1

Actieven:

 

Alleenverdiener met kinderen

 

modaal

– 0,1

2 x modaal

0,4

Tweeverdieners

 

modaal + ½ x modaal met kinderen

2,9

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

1,4

modaal + modaal zonder kinderen

2,2

2 x modaal + modaal zonder kinderen

1,0

Alleenstaande

 

minimumloon

3,4

modaal

2,2

2 x modaal

0,4

Alleenstaande ouder

 

minimumloon

 

Minimumloon

– 0,3

modaal

1,4

   

Inactieven:

 

Sociale minima

 

paar met kinderen

0,8

alleenstaande

1,5

alleenstaande ouder

1,2

AOW (alleenstaand)

 

(alleen) AOW

1,4

AOW +10.000

0,1

AOW (paar)

 

(alleen) AOW

0,2

AOW +10.000

0,0

X Noot
1

Berekeningen SZW op basis van CEP2015 (CPB).

BIJLAGE 4. ZBO’S EN RWT’S

Deze bijlage bevat in tabel B4.1 een overzicht van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) die onder de verantwoordelijkheid van het moederdepartement vallen. In tabel B4.2 zijn de bijdragen aan de ZBO’s en de RWT’s opgenomen die onder de verantwoordelijkheid van een ander Ministerie vallen. De opgenomen bedragen betreffen de in de beleidsartikelen onder het instrument «Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s» verantwoorde uitgaven, verminderd met de relevante ontvangsten.

Tabel B4.1 ZBO’s en RWT’s vallend onder Ministerie van SZW
 

ZBO

RWT

Functie

Begrotingsartikel

Financiering begroting (x € 1 mln)

Financiering premie (x € 1 mln)

Financiering tarieven (x € 1 mln)

Verwijzing website

Verwijzing naar toezichtvisie/arrangement

Verklaring Accountant

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI)

ja

ja

Het UWV voert de sociale verzekeringen voor werknemers, zelfstandigen en jonggehandicapten uit. Werkzoekenden kunnen terecht voor het vinden van werk of het aanvragen van een uitkering, werkgevers voor vacaturebemiddeling en informatie over de arbeidsmarkt. Daarnaast verleent het UWV ontslagvergunningen en tewerkstellingsvergunningen, verricht keuringen en indicatiestellingen en geeft arbeidsrechtelijke informatie.

3, 4, 5, 11

434,4

1.646,3

www.uwv.nl en www.bkwi.nl

1

Het BKWI is opgericht om het geheel aan centrale voorzieningen binnen de keten van werk en inkomen te beheren en door te ontwikkelen.

Sociale Verzekeringsbank (SVB)

ja

ja

De SVB voert voor verschillende overheidsorganisaties regelingen en wetten uit.

11

91,3

128,1

www.svb.nl

1

                     

Inlichtingenbureau (IB)

ja

Het IB ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taken in het kader van de sociale zekerheid. Het doel is bestrijding van fraude en bevorderen van samenwerking tussen de verschillende organisaties door gegevensuitwisseling tussen gemeenten en derden in de keten van werk en inkomen.

11

6,6

www.inlichtingenbureau.nl

1

X Noot
1

De Inspectie SZW is op 1 januari 2012 van start gegaan. De toezichtvisie is op 4 maart 2009 aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt (Tweede Kamer, 24 448, nr. 395, hyperlink: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26448–395.html).

Tabel B4.2 ZBO’s en RWT’s vallend onder Ministerie van V&J
 

ZBO

RWT

Functie

Begrotingsartikel

Financiering begroting (x € 1 mln)

Financiering premie (x € 1 mln)

Financiering tarieven (x € 1 mln)

Verwijzing website

Verwijzing naar toezichtvisie/arrangement

Verklaring Accountant

Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA)

ja

 

COA is verantwoordelijk voor de opvang, begeleiding en uitstroom (uit de opvang) van asielzoekers in Nederland.

13

8,8

www.coa.nl

1

X Noot
1

Het COA maakt deel uit van de Handvestgroep Publiek Verantwoorden. In 2003 heeft de commissie Tabaksblat de Nederlandse corporate governance (het systeem van bestuur en toezicht) opgeleverd. Op basis hiervan heeft de HPV een code goed bestuur voor publieke dienstverleners opgesteld. Deze code is geschreven met het oog op het besef bij de aangesloten organisaties dat het goed is gewenst gedrag op het terrein van public governance te stimuleren. Hyperlink: http://www.publiekverantwoorden.nl/nl/waar-wij-voor-staan/code-goed-bestuur.aspx.

BIJLAGE 5. TOEZICHTRELATIES

De Minister van SZW heeft op grond van de Pensioenwet systeemverantwoordelijkheid voor het toezicht op de pensioenen. Het toezicht berust, voor zover het om prudentieel en materieel toezicht gaat, bij De Nederlandsche Bank (DNB) en, voor zover het om gedragstoezicht gaat, bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De institutionele verantwoordelijkheid voor beide toezichthouders berust bij de Minister van Financiën. In het jaarverslag van het Ministerie van Financiën is daartoe een algemeen overzicht opgenomen van onder andere de kosten van de toezichthouders en de bedragen die worden toegerekend aan de onder toezicht gestelde financiële instellingen. Voor het specifieke toezicht op de pensioenen dat DNB en AFM onder verantwoordelijkheid van de Minister van SZW uitoefenen, zijn de relevante kosten als volgt.

Tabel B5.1 Kerncijfers toezicht pensioenen (x € 1 mln)
 

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

DNB1

29,48

27,16

27,43

AFM2

2,85

4,10

3,8

X Noot
1

DNB, jaarverslag.

X Noot
2

AFM, jaarverslag.

Het realisatiegegeven over 2013 en 2014 met betrekking tot de AFM vormt, in afwijking van die van voorafgaande jaren, het totaal van de kosten die zijn gemaakt in het kader van het pensioentoezicht. Dat omvat, naast dat in het kader van de Pensioenwet, mede het toezicht op pensioenverzekeraars uit hoofde van de Wet op het financieel toezicht.

BIJLAGE 6. AFGEROND EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

Tabel B6.1 Evaluatie- en overig onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Afronding

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   
       

1a. Beleidsdoorlichtingen

   
 

Arbeidsongeschiktheid

3

2014

 

1b. Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

   
 

Onderzoek uitvoering algemene bijstand door SVB

2

20151

 

Tussenrapportage experiment netto-effectiviteit re-integratie

2, 3 en 5

2014

 

Monitor Arbeidsparticipatie 2013

4

2014

 

Kwaliteitsonderzoek (monitor) peuterspeelzalen

7

2014

 

Effecten bezuiniging kinderopvang «Krimp in de kinderopvang»

7

2014

 

Evaluatie Wet Ontwikkelkansen door kwaliteit en educatie (onderdeel kwaliteitsimpuls peuterspeelzalen)

7

20152

 

Onderzoek optimalisering overgang van opbouw- naar uitkeringsfase en de inrichting daarvan in premie- en kapitaalovereenkomsten

8

2014

 

Wetsevaluatie Wet Inburgering Buitenland

13

2014

 

Evaluatie wijzigingen per 1-4-2011 Wet inburgering Buitenland

13

2014

 

2. Ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   
       

2a. MKBA’s

   
       

2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

   
 

Nulmeting Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten

2

2014

 

Verkennend onderzoek TOG beoordelingskader

10

2014

       

3. Overig onderzoek

   
 

Verdringing op de arbeidsmarkt

1

2014

 

Markt voor arbodienstverlening

1

2014

 

Beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen

1

2014

 

Praktijk en effecten van bovenwettelijke CAO-aanvullingen

1

2014

 

Beschermingsbewind: kwantitatief onderzoek naar ontwikkelingen en kosten voor gemeenten.

2

2014

 

Verkenning systematiek gebundeld re-integratiebudget

2

2014

 

Onderzoek verdeelmodel WWB 2015

2

2014

 

De doorwerking van de financiële prikkel WWB binnen gemeenten

2

2014

 

Monitor betalingsachterstanden 2014

2

2014

 

Gemeentelijke armoede- en schuldenbeleid

2

2014

 

Huishoudens in de rode cijfers, vervolgmeting 2014

2

2014

 

Verdiepingsonderzoek benutbare mogelijkheden WGA 80–100

3

20153

 

Begrotingsakkoordonderzoeken loondoorbetaling (knelpunten werkgevers en verhogen verzekeringsgraad kleine werkgevers)

3 en 6

2015 4

 

Kinderopvang en sociaal medische indicatie

7

2014

 

Het risicomodel in het toezicht op de kinderopvang anno 2014

7

2014

 

Aanbod en contracten in de kinderopvang

7

2014

 

Aard en omvang van gelijkwaardige alternatieven in de kinderopvang

7

2014

 

Ervaren regeldruk en toezichtlast kinderopvang

7

2014

 

Peuterspeelzaalwerk NL: feiten en cijfers 2014

7

2014

 

Kinderopvang in aandachtswijken

7

2014

 

Jaarrapport integratie 2013

13

2014

 

Onderzoek omvang huwelijksdwang

13

2014

 

Participatie van migranten op de arbeidsmarkt

13

2014

 

Leefsituatie en migratieredenen van huwelijksmigranten

13

2014

X Noot
1

Het onderzoek bestaat uit twee onderdelen. Deze worden gezamenlijk in 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden.

X Noot
2

Er is vertraging in het onderzoek. De verwachting is dat dit onderzoek het eerste halfjaar 2015 wordt aangeboden.

X Noot
3

Het onderzoek wordt in 2015 aangeboden omdat de benodigde gegevens later beschikbaar waren dan verwacht.

X Noot
4

Afronding van het onderzoek in 2014 bleek niet mogelijk. Het onderzoek is begin 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden.

BIJLAGE 7. EXTERNE INHUUR

Het kabinet heeft de ambitie om te komen tot een beheersing van de uitgaven externe inhuur. Vanaf 2011 geldt als norm voor externe inhuur 10% van de personele uitgaven (motie Roemer).

Tabel B7.1 Uitgaven voor inkoop van adviseurs en tijdelijk personeel (x € 1.000)
 

2014

Interim-management

41

Organisatie- en formatieadvies

9

Beleidsadvies

666

Communicatieadvies

405

Totaal beleidsgevoelig

1.121

   

Juridisch advies

127

Advisering opdrachtgevers automatisering

1.316

Accountancy, financiële en administratieve organisatie

2.778

Totaal (beleid)ondersteunend

4.222

   

Uitzendkrachten (formatie en piek)

1.046

Totaal ondersteuning bedrijfsvoering

1.046

Totaal uitgaven inhuur externen

6.389

In 2014 bedroeg het totaal van de personele uitgaven € 189,8 miljoen. Dit is de som van de personele uitgaven (€ 183,4 miljoen, inclusief uitgaven AGSZW) en externe inhuur (€ 6,4 miljoen). Het percentage externe inhuur komt hiermee in 2014 op 3,4. Relatief gezien doet de meeste externe inhuur zich vanwege de aard van de werkzaamheden voor bij het AGSZW.

Rapportage overschrijding maximumuurtarief externe inhuur

Vanaf 2011 geldt dat ministeries rapporteren over het maximumuurtarief buiten de mantelcontracten om (motie De Pater-Van der Meer). Het maximumuurtarief vormt een aanvulling op het sturingsinstrumentarium externe inhuur (de procentuele uitgavennorm).

Tabel B7.2 Inhuur externen buiten mantelcontracten
 

2014

Aantal overschrijdingen maximum uurtarief

0

SZW heeft in 2014 buiten de mantelcontracten om geen externe krachten ingehuurd boven het afgesproken maximumuurtarief.

BIJLAGE 8. LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN

ABP

Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds

ADR

Auditdienst Rijk

AFM

Autoriteit Financiële Markten

AGSZW

Agentschap SZW

AIO

Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen

AKW

Algemene Kinderbijslagwet

Anw

Algemene Nabestaandenwet

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

AOV

Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch Nederland

AOW

Algemene Ouderdomswet

AR

Algemene Rekenkamer

Arbo

Arbeidsomstandigheden

avv

Algemeen verbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

AWW

Algemene Weduwen- en Wezenverzekering Caribisch Nederland

bbp

bruto binnenlands product

Bbz

Besluit bijstandsverlening zelfstandigen

BES

Bonaire, Sint Eustatius, Sint Maarten

BeZaVa

Wet Beperking Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid Vangnetters

BIKK

Bijdragen in de kosten van heffingskortingen

BIR

Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst

BKK

Bureau Kwaliteit Kinderopvang

BKWI

Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen

BUIG

Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten

cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CEP

Centraal Economisch Plan

COA

Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

CPB

Centraal Planbureau

DNB

De Nederlandsche Bank

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs

EC

Europese Commissie

EMU

Economische en Monetaire Unie

ESF

Europees Sociaal Fonds

EU

Europese Unie

fte

fulltime equivalent (=voltijdbaan)

GGD

Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst

IB

Inlichtingenbureau

IBO

Interdepartementaal Beleidsonderzoek

ICT

Informatie- en Communicatie Technologie

IOAW

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

IOAZ

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

IOW

Inkomensvoorziening oudere werklozen

IVA

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IWI

Inspectie Werk en Inkomen

KO

Kinderopvang

KOT

Kinderopvangtoeslag

LCR

Landelijke Cliënten Raad

LRKP

Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen

MEV

Macro-Economische Verkenning

MKB

Midden- en Kleinbedrijf

MKOB

Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming voor oudere belastingplichtigen

OCW

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OOP

Out of pocket kosten

OR

Ondernemingsraad

PDCA

Plan Do Check Act

RBG-eng

Rijksbegroting in enge zin

RCN

Rijksdienst Caribisch Nederland unit Sociale Zaken

RHB

Rijkshoofdboekhouding

RSP

Regeling Schoonmaakdienst Particulieren

RWT

Rechtspersoon met een wettelijke taak

SER

Sociaal Economische Raad

SSO

Shared Service Organisatie

SUWI

Structuur Uitvoering Werk en Inkomen

SVB

Sociale Verzekeringsbank

Sw

Sociale werkvoorziening

SZA

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

TAS

Regeling Tegemoetkoming asbestslachtoffers

TK

Tweede Kamer

TNO

Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderwijs

TOG

Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen

TW

Toeslagenwet

twv

Tewerkstellingsvergunning

UFO

Uitvoeringsfonds voor de overheid

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

VWS

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Waadi

Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs

Wajong

Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (vanaf 1 januari 2015 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten)

WAO

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering

Wav

Wet Arbeid Vreemdelingen

WAZ

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen

WAZO

Wet arbeid en zorg

WGA

Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten

WIA

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen

Wko

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

WKB

Wet op het Kindgebonden Budget

Wml

Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag

WMO

Wet maatschappelijke ondersteuning

WNT

Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector

WOR

Wet op de Ondernemingsraden

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

Wtcg

Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

WW

Werkloosheidswet

WWB

Wet Werk en Bijstand

WWIK

Wet Werk en Inkomen Kunstenaars

ZBO

Zelfstandige Bestuursorgaan

ZEZ

Regeling Zelfstandigen en zwangeren

ZW

Ziektewet

zzp

zelfstandige zonder personeel


X Noot
1

Tweede Kamer, 31 865, nr. 62.

X Noot
2

Tweede Kamer, 33 605, nr. 2.

X Noot
3

Tweede Kamer, 17 050, nr. 484 en Tweede Kamer, 33 750 XV, nr. G.

X Noot
4

Tweede Kamer, 34 108, nr. 3.

X Noot
5

Sociaal Economische Raad, Advies Betere zorg voor werkenden: Een visie op de toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg. Advies nr. 2014/07: 19 september 2014 (Commissie Arbeidsomstandigheden / Toekomst arbeidsgerelateerde Zorg).

X Noot
6

Tweede Kamer, 25 833, nr. 247.

X Noot
7

Tweede Kamer, 32 793, nr. 164.

X Noot
8

Tweede Kamer, 32 123, nr. 42.

X Noot
9

Tweede Kamer, 32 123, nr. 49.

X Noot
10

Tweede Kamer, 32 123, nr. 53.

X Noot
11

Tweede Kamer, 17 050, nr. 440.

X Noot
12

Tweede Kamer, 33 750, nr. 4.

X Noot
13

Tweede Kamer, 34 085, nr. 3.

X Noot
14

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

X Noot
16

Tweede Kamer, 30 545, nr. 136.

X Noot
17

Tweede Kamer, 30 982, nr. 18.

X Noot
18

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

X Noot
20

Tweede Kamer, 29 544, nr. 540.

X Noot
21

Tweede Kamer, 29 544, nr. 540.

X Noot
22

Tweede Kamer, 29 544, nr. 586.

X Noot
23

Tweede Kamer, 34 045, nr. 2.

X Noot
24

CPB: MICSIM – A behavioural microsimulation model for the analysis of tax-benefit reform in the Netherlands.

X Noot
25

Brief van 28 april 2015: «Cijfers kinderopvang 2014».

X Noot
26

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

X Noot
30

Stb. 2015, nr. 28.

X Noot
32

Tweede Kamer, 33 988, nr. 29.

X Noot
34

Zie onder andere Tweede Kamer, 32 043, nr. 223.

X Noot
35

Tweede Kamer, 32 043, nr. 241.

X Noot
36

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

X Noot
38

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

X Noot
39

Tweede Kamer, 33 818, nr. 61.

X Noot
40

Tweede Kamer, 26 448, nr. 524.

X Noot
41

In dit artikel worden de aan de sociale fondsen verstrekte rijksbijdragen verantwoord. De uitgaven van de onderscheiden regelingen worden verantwoord in de beleidsartikelen 3, 5, 6, 8 en 9.

X Noot
42

Tweede Kamer, 33 400 XV, nr. 94.

X Noot
43

Tweede Kamer, 34 053, nrs 1 – 5.

X Noot
44

Tweede Kamer, 29 754, nr. 253 en 271.

X Noot
45

Tweede Kamer, 32 824, nr. 51.

X Noot
46

Tweede Kamer, 32 824, nr. 79.

X Noot
47

Tweede Kamer, 30 950, nr. 68.

X Noot
48

Tweede Kamer, 32 005, nr. 5.

X Noot
49

Tweede Kamer, 17 050, nr. 439 en Tweede Kamer, 17 050, nr. 450.

X Noot
50

Staatscourant, 15 oktober 2012.

X Noot
51

De gerealiseerde ontvangsten van de begrotingsartikelen in het SZA- kader (€ 1.219 miljoen) wijken af van de totale artikelontvangsten in de taartdiagrammen aan het begin van dit jaarverslag (€ 2.297 miljoen). In deze diagrammen zijn ook de artikelontvangsten die betrekking hebben op de budgetdisciplinesector RBG-eng en de niet-kaderrelevante ontvangsten meegenomen (voornamelijk werkgeversbijdragen kinderopvangtoeslag).

Naar boven