33 930 XIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie 2013

Nr. 1 JAARVERSLAG MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE (XIII) 2013

Aangeboden 21 mei 2014

Gerealiseerde verplichtingen van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde verplichtingen van EZ verdeeld over de 				  beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde uitgaven van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde uitgaven van EZ verdeeld over de 				  beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde ontvangsten van EZ verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln)

Gerealiseerde ontvangsten van EZ verdeeld over de 				  beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln)

INHOUDSOPGAVE

A.

ALGEMEEN

5

1.1

Aanbieding en dechargeverlening

5

1.2.

Leeswijzer

9

     

B.

HET BELEIDSVERSLAG

11

1.3.1

De beleidsprioriteiten

11

1.3.2

De beleidsartikelen

20

 

11

Goed functionerende economie en markten

20

 

12

Een sterk innovatievermogen

28

 

13

Een excellent ondernemingsklimaat

39

 

14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

53

 

16

Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

69

 

17

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

86

 

18

Natuur en regio

94

1.3.3

De niet-beleidsartikelen

106

 

40

Apparaat

106

 

41

Nominaal en Onvoorzien

 

1.3.4

De Bedrijfsvoeringsparagraaf

110

     

C.

JAARREKENING

112

1.4.1

Departementale verantwoordingsstaat

112

1.4.2

Samenvattende verantwoordingsstaat inzake agentschappen

113

1.4.3

Toelichting bij de samenvattende verantwoordingsstaat inzake agentschappen

114

 

Aansluiting realisatie agentschappen met financiering door moederdepartement

114

 

Agentschap NL (AgNL)

116

 

Agentschap Telecom (AT)

124

 

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

132

 

Dienst Landelijk Gebied (DLG)

137

 

Dienst Regelingen (DR)

143

 

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

150

1.4.4

Saldibalans EZ per 31 december 2013

159

1.4.5

Topinkomens

170

     

D.

BIJLAGEN

172

 

1.

Bijlage Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO's) en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (RWT's)

172

 

2.

Bijlage afgerond evaluatie- en overig onderzoek 2013

184

 

3.

Europese geldstromen

192

 

4.

Overzicht niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (bijlage externe inhuur)

201

 

5.

Lijst van afkortingen

203

A. ALGEMEEN

1.1 AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

AAN de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) over het jaar 2013 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Economische Zaken decharge te verlenen over het in het jaar 2013 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel beheer en materieel beheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2013;

  • b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2013 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2013, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2013 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

1.2. LEESWIJZER

De leeswijzer gaat in op de volgende onderwerpen:

  • 1. Opbouw jaarverslag;

  • 2. Ondergrens toelichtingen;

  • 3. Controlenormen financiële en niet-financiële gegevens;

  • 4. Groeiparagraaf.

1. Opbouw jaarverslag

Het jaarverslag bevat een beleidsverslag, een jaarrekening en een aantal bijlagen. Deze bevatten informatie over de in 2013 gerealiseerde beleidsresultaten en de budgettaire realisatiegegevens van het Ministerie van Economische Zaken (EZ).

In het onderdeel beleidsprioriteiten van het beleidsverslag wordt verantwoording afgelegd over de volgende actielijnen:

  • Inzetten op de top, Nederland internationaal sterk positioneren en ruimte bieden aan innovatief ondernemerschap;

  • Bevorderen van duurzame welvaart, met oog voor mens en natuur;

  • Werken aan duurzame productie en ketens in land- en tuinbouw en visserij;

  • Werken aan een toekomstbestendige energievoorziening.

De beleidsartikelen in dit jaarverslag hebben dezelfde opzet als de begroting 2013. Dit betekent dat de beleidsartikelen conform de Rijksbegrotingsvoorschriften van «Verantwoord Begroten» zijn opgesteld. Elk beleidsartikel bevat een paragraaf beleidsconclusies waarin voor de belangrijkste instrumenten een oordeel wordt gegeven over de uitvoering van het beleid in het afgelopen jaar.

De jaarrekening bestaat uit de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat inzake de agentschappen, de jaarverantwoordingen van de agentschappen en de saldibalans.

2. Ondergrens toelichtingen

Voor wat betreft het toelichten van significante verschillen in de uitgaven, ontvangsten en verplichtingen in de realisatie versus de vastgestelde begroting 2013 wordt een ondergrens van € 3 mln gehanteerd. In sommige gevallen, waar politiek relevant, worden ook posten toegelicht beneden deze ondergrens.

De opgenomen realisatiegegevens in de tabellen «budgettaire gevolgen van beleid» gaan, net als in de vorige jaarverslagen, terug tot het jaar t-3 (2010). Dit in afwijking van het RBV-model 3.22d waarin de realisatie teruggaat tot het jaar t-4 (2009).

3. Controlenormen financiële en niet-financiële gegevens

Het jaarverslag bevat zowel financiële als niet-financiële gegevens (kengetallen en indicatoren). Deze gegevens zijn aan verschillende controlenormen onderhevig. De controle van financiële informatie is gebaseerd op normen zoals deze voortvloeien uit de Comptabiliteitswet 2001 en de Rijksbegrotingsvoorschriften 2014 (RBV). De controle van beleidsinformatie en informatie over de bedrijfsvoering is gebaseerd op normen zoals deze voortvloeien uit de RBV. Ter borging van de betrouwbaarheid van de informatie inzake de prestatiegegevens in de begroting en het jaarverslag, heeft de Auditdienst Rijk (ADR) net als in voorgaande jaren een audit uitgevoerd.

4. Groeiparagraaf

Dit jaarverslag is, net als de begroting 2013, voor het eerst volledig opgesteld volgens de voorschriften van «Verantwoord Begroten». In de bijlage met afgerond evaluatie en overig onderzoek is voor de afgeronde evaluaties een korte samenvatting van de resultaten opgenomen. Dit is conform de toezegging van de Minister in het Wetgevingsoverleg op 12 juni 2013 over het jaarverslag 2012 (TK, 33 605 XIII, nr. 13).

In de begroting 2013 is reeds aangegeven hoe de motie Schouw c.s. (TK, 2010–2011, 21 501, nr. 537) is verwerkt. De voor het beleidsterrein van EZ meest relevante aanbeveling van de Raad was:

«Innovatie, investeringen in particulier onderzoek en ontwikkeling en nauwere banden tussen de wetenschapswereld en het bedrijfsleven te stimuleren, alsook industriële vernieuwing te bevorderen door middel van passende prikkels in het kader van het bedrijfslevenbeleid, en daarbij de toegankelijkheid voor niet tot de topsectoren behorende ondernemingen te waarborgen en het fundamenteel onderzoek veilig te stellen.»

Deze aanbeveling heeft een plaats gekregen in het beleidsartikel 12 (Een sterk innovatievermogen).

B. HET BELEIDSVERSLAG

1.3.1 DE BELEIDSPRIORITEITEN

Het Ministerie van Economische Zaken (EZ) staat voor een duurzaam, ondernemend Nederland. Na een korte beschouwing over de stand van de economie, worden hieronder de acties van EZ in 2013 beknopt uiteengezet. Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de beleidsartikelen.

Stand van de Economie

De Nederlandse economie klimt voorzichtig uit het dal. Hoewel het bbp in 2013 als geheel met 0,8 procent daalde, is de economie in de laatste drie kwartalen iets gegroeid en nam het groeitempo in het laatste kwartaal toe. Het kwakkelen van de economie kan hoofdzakelijk worden teruggevoerd op de ingezakte binnenlandse vraag. Banken, huishoudens en de overheid brengen hun balansen op orde. Vooral de sectoren die gericht zijn op het binnenland hadden last van de zwakke vraag, zoals de bouw, de detailhandel en de horeca. De werkloosheid liep met bijna 100 duizend personen fors op tot 628 duizend (7,0%) in december 2013.

Ondanks de matige economische groei is Nederland nog steeds één van de meest welvarende en concurrerende landen ter wereld. Onze economie heeft in veel opzichten een goede uitgangspositie. Zo heeft Nederland innovatief vermogen en een kwalitatief goede beroepsbevolking met een hoog opleidingsniveau. Ook de infrastructuur vormt één van de sterke fundamenten onder de Nederlandse economie.

Het is belangrijk om deze uitgangspositie te behouden en te versterken en in te spelen op veranderingen, waardoor Nederland optimaal kan profiteren als de wereldeconomie verder aantrekt. Daarom voert het kabinet belangrijke hervormingen door op het gebied van de woningmarkt, de arbeidsmarkt, de pensioenen en de zorg en zet het in op innovatie, onderwijs en vergroening van de economie.

Inzetten op de top, Nederland internationaal sterk positioneren en ruimte bieden aan innovatief ondernemerschap

Het kabinet zorgt er met het bedrijfslevenbeleid voor dat ondernemers de ruimte krijgen om te ondernemen, innoveren, te investeren en te exporteren. Samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, overheid en kennisinstellingen is daarbij van groot belang.

Het kabinet verbetert de toegang tot financiering en de publieke dienstverlening. Daarbij passen geen onnodige regels en bureaucratie. In 2013 is de regeldruk met € 500 mln verlaagd. Ook wordt de toegang tot mobiel internet en het vertrouwen in ICT geborgd. Om aan de top te blijven, heeft het kabinet eind 2013 haar visie op telecommunicatie, media en internet aan de Tweede Kamer gestuurd. Doel is om houvast te geven voor de strategische vraagstukken van de interneteconomie: behoud van concurrentiekracht, vrijheid en betrouwbaarheid in deze dynamische, internationale en convergerende markt.

Generieke regelingen gericht op ondernemers met ambitie vormen het hart van het bedrijvenbeleid. Het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) is van groot belang voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid. Daarnaast heeft het kabinet speciale aandacht voor negen topsectoren, waaronder Agro & Food, Tuinbouw en Uitgangsmaterialen en Energie, om deze toekomstbestendig te maken en houden.

Deze aanpak is versterkt in de regio, onder andere door inzet van de Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)-middelen en in het buitenland, via circa 25 gezamenlijk vormgegeven bedrijvenmissies, waaronder een reis naar Indonesië met meer dan 100 bedrijven. Met Duitsland wordt samengewerkt om belemmeringen voor ondernemers weg te nemen, met nadruk op de grensregio.

Het kabinet zet zich in voor een sterke Europese groeiagenda, onder meer door te zorgen dat bedrijven en kennisinstellingen optimaal gebruik kunnen maken van de EU-innovatiegelden, door de kosten voor een Europees octrooi te verlagen, de interne markt te versterken, de regeldruk te verlagen en meer ruimte te creëren voor het MKB.

EZ heeft verschillende generieke en specifieke regelingen in het leven geroepen om ervoor te zorgen dat ondernemers toegang hebben tot financiering, kunnen innoveren en investeren in Research and Development (R&D). Vóór de zomer 2013 is de Visie op het toegepast onderzoek aan de Tweede Kamer gestuurd, waarin onder andere de positionering wordt aangescherpt om ongewenste concurrentie met private partijen te voorkomen. In het kader van het in mei 2013 afgesloten Techniekpact (voor goed technisch geschoold personeel) heeft de topsector chemie 50 beurzen uitgereikt. EZ heeft de noodzakelijke voorbereidingen getroffen voor het in 2014 gelanceerde digitale Ondernemersplein, waar alle vragen van ondernemers worden beantwoord: Ondernemersplein.nl.

Bevorderen van duurzame welvaart, met oog voor mens en natuur

Welvaart en welzijn in Nederland gaan verder dan een uitmuntend ondernemingsklimaat. Een aantrekkelijke leefomgeving, voldoende bescherming voor consumenten en een duurzame economische ontwikkeling en een brede verantwoordelijkheid voor de wereld om ons heen zijn alle van belang. Het kabinet streeft naar groene groei, om ook de toekomstige welvaart te vergroten.

Ook heeft het kabinet tot en met 2013 159 Green deals gesloten met bedrijven, lagere overheden en maatschappelijke organisaties, om duurzame projecten te stimuleren. Daarvan waren 30 deals gericht op het versterken van de biodiversiteit en het behoud van natuurlijke hulpbronnen.

Een vitale natuur en leefomgeving is een belangrijke factor voor de kwaliteit van leven en het vestigingsklimaat. In 2013 zijn 87 Natura2000-gebieden aangewezen, waarmee het totaal aantal beschermde gebieden op 145 komt. Ook is het wetsvoorstel Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) aangeboden, die medio 2014 in werking zal treden. De provincies worden via de decentralisatie verantwoordelijk voor de realisatie en het beheer van het Natuurnetwerk Nederland. In 2013 is de decentralisatie ver gevorderd, waarbij afspraken zijn gemaakt over de overdracht van budgetten, de overdracht van gronden en de decentralisatie van een gedeelte van de Dienst Landelijk Gebied (DLG). Met de Natuurtop en 24uurnatuur op 22 juni 2013 is de start van het nieuwe gedecentraliseerde natuurbeleid gemarkeerd. De nieuwe Natuurvisie is voorbereid, die in 2014 aan de Kamer wordt aangeboden.

Bij duurzame welvaart hoort ook bescherming van en vertrouwen door consumenten. De fusie-organisatie Autoriteit Consument en Markt, met als doelstelling het bevorderen van goed functionerende markten, ordelijke en transparante marktprocessen en een zorgvuldige behandeling van consumenten, is op 1 april 2013 van start gegaan. De Stroomlijningswet ACM, de implementatiewet Richtlijn Consumenten en de wet op pandbeleningen zijn in hetzelfde jaar door de Tweede Kamer unaniem aanvaard.

Werken aan duurzame productie en ketens in land-, tuinbouw en visserij

Een duurzame landbouwproductie draagt bij aan de welvaart van Nederland. Tijdens de recessie bleef de agrarische sector onverminderd groeien. EZ zet zich onder andere samen met de topsectoren in voor een duurzame land- en tuinbouwsector, ook in Europees en mondiaal verband. Nederland heeft zich bijvoorbeeld actief ingezet voor markttoegang op veterinair en fytosanitair terrein. Op basis van de onderwijswetgeving werkte EZ ook intensief aan het Groen Onderwijs, op MBO, HBO en hoger niveau.

In 2013 is gestart met de implementatie van het nieuwe duurzamere Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De toeslagen onder directe betalingen (in werking in 2015) zullen zo geleidelijk mogelijk overgaan naar een gelijke hectarepremie voor alle bedrijven in 2019, zonder gekoppelde steun.

Met klimaatslimme landbouw, waarvoor Nederlandse kennis en kunde wereldwijd wordt ingezet, kan de landbouwproductie duurzaam verhoogd worden, de weerbaarheid tegen klimaatverandering wordt verhoogd en de uitstoot van CO2 verlaagd. In december 2013 heeft Nederland hierover een conferentie georganiseerd in Johannesburg, in samenwerking met onder andere de Wereldbank, FAO en Zuid-Afrika. Als voorbeeldprojecten heeft EZ bovendien met de Clinton Foundation en de Alliance for a Green Revolution in Africa (AGRA) overeenkomsten gesloten om klimaatslimme landbouw in samenwerking met Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen in de praktijk te brengen.

In 2020 moet de transitie zijn gemaakt naar een toekomstbestendige, maatschappelijk gewaardeerde veehouderij. Hiertoe stimuleert EZ integraal duurzame stallen en ook maatregelen om de schaalgrootte in te perken, waar nodig voor bijvoorbeeld de volksgezondheid. Daarnaast staan in de Uitvoeringsagenda Natuurlijk Kapitaal concrete actiepunten voor biodiversiteit, onder andere het aanpakken van plastic in zee en duurzame productie van biomassa. Ook is het stelsel van verplichte mestverwerking voorbereid, dat sinds 1 januari 2014 van kracht is en onderdeel vormt van het Nederlandse vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2014–2017.

De overheid en de voedselproductieketen vlees en zuivel hebben de Taskforce Voedselvertrouwen in het leven geroepen om de fraude in de voedselproductie aan te pakken. Eind 2013 is het verbeterplan NVWA aan de Tweede Kamer gestuurd.

EZ heeft zich tevens ingezet voor dierenwelzijn, onder andere door meer aandacht te genereren voor het uitfaseren van ingrepen bij landbouwhuisdieren, en de juiste omgang met proefdieren. De vermindering van het antibioticagebruik in de veehouderij is in dit kader van groot belang. De gegevens over 2013 zijn nog niet beschikbaar, maar tussen 2009 en 2012 is al een afname met 49% geconstateerd.

Daarnaast zet het kabinet zich in voor een concurrerende visserijketen die de natuur ontziet met gezonde producten. Over de herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) vond in 2013 besluitvorming plaats, waarbij naar een goede combinatie is gestreefd tussen duurzaamheid en toekomstperspectief voor de visserijsector.

EZ en VWS hebben de opheffing van de product- en bedrijfsschappen en de overgang van publieke taken in 2013 voorbereid. EZ zal diverse nieuwe werkzaamheden uitvoeren, onder andere bij de invoer van landbouwproducten en taken op het gebied van marktordening en dierenwelzijn. Ook heeft EZ de fusie gerealiseerd van het voormalige Agentschap NL en Dienst Regelingen tot de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, per 1 januari 2014.

Werken aan een toekomstbestendige energievoorziening

De energiesector is een belangrijke economische randvoorwaarde die groei, banen en inkomsten oplevert. In het SER-Energieakkoord hebben verschillende overheden, werkgevers, werknemers, milieu-organisaties, energiebedrijven en andere organisaties de basis gelegd voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energiebeleid.

Het kabinet heeft een aandeel duurzame energie van 16% in 2023 ten doel gesteld. De tijdelijke subsidieregeling voor de aanschaf van zonnepanelen is volledig benut en inmiddels gesloten. In 2013 was veel belangstelling voor de Regeling Stimulering Duurzame Energie+ (SDE+). Bij de topsector energie is in 2013 de onderzoeks- en innovatieagenda verder toegespitst op kostprijsverlaging van technologie die nodig is voor het behalen van de doelen voor hernieuwbare energie uit het Energieakkoord.

De rol die gas kan spelen bij het flexibeler maken en balanceren van de energievoorziening («systeemfunctie van gas») heeft grote aandacht, onder andere gas als tijdelijke opslag van overtollige elektriciteit van wind en zon («power2gas»).

Bij het gebruik van radioactieve materialen staat veiligheid vanzelfsprekend voorop. In 2013 is een groot deel van de aanbevelingen uit de eerste serie stresstestrapporten geïmplementeerd (de aansluitingstijd van de mobiele dieselaggregaat op het terrein van Borssele is bijvoorbeeld aanzienlijk verkort).

In 2013 is uitvoering gegeven aan de herziening van de Elektriciteit- en Gaswet. Ook is de Warmtewet per 1 januari 2014 in werking getreden.

De rijkscoördinatieregeling is van groot belang voor het realiseren van grote energieprojecten, waaronder investeringen in betrouwbare en betaalbare elektriciteit- en gasnetten die cruciaal zijn voor de energievoorziening. In 2013 is de 380kV hoogspanningsverbinding Randstad 380kV Zuidring in gebruik genomen.

Per 1 april 2013 is de nieuwe wet Voorraadvorming Aardolieproducten (Wva 2012) in werking getreden, een implementatie van een Europese Richtlijn die onder andere gaat over de aanleg van strategische olievoorraden.

Effectief energiebeleid is per definitie internationaal beleid. In 2013 heeft EZ met name aandacht besteed aan het versterken van de regionale marktintegratie en de samenwerking op het gebied van leveringszekerheid, zowel in pentalateraal verband als in de bilaterale energiesamenwerking met Duitsland.

Slottekst

In 2013 is veel bereikt, zoals hierboven uiteengezet. Maar het werk is nog niet afgerond. Het Ministerie van Economische Zaken zet zich dan ook in 2014 onverminderd in voor een duurzaam, ondernemend Nederland.

Realisatie beleidsdoorlichtingen

Artikel

Realisatie

Toelichting

 

2011

2012

2013

 

11 Goed functionerende economie en markten

       

12 Een sterk innovatievermogen

       

13 Een excellent ondernemingsklimaat

       

14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

   

De beleidsdoorlichting van artikel 14 kent vertraging door de inspanningen rond het energieakkoord. Naar verwachting wordt de beleidsdoorlichting in het voorjaar 2014 naar de Ministerraad verzonden en zal uiterlijk voor het zomerreces helemaal afgerond en naar de Tweede Kamer gestuurd worden.

16 Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens

       

17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

   

De beleidsdoorlichting is in een ver gevorderd stadium en zal in het voorjaar van 2014 worden afgerond.

18 Natuur en regio

       

Overzicht garanties

Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2012

Verleende garanties 2013

Vervallen garanties 2013

Uitstaande garanties 2013

Garantieplafond 2013

Totaal plafond

Artikel 13 Een excellent ondernemersklimaat

BMKB

2.449.442

343.816

525.291

2.267.967

1.000.000

 

Garantie Ondernemersfinanciering

841.101

66.008

219.170

687.939

300.000

 

Groeifinancieringsfaciliteit

70.719

9.279

6.192

73.806

84.343

 

Microkredieten

13.000

0

0

13.000

 

13.000

Garantie Scheepsnieuwbouw

0

44.081

0

44.081

999.668

 

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Geothermie

32.164

43.342

9.214

66.292

43.865

 

ETS-compensatie

0

4.000

0

4.000

 

4.000

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen

438.977

36.315

80.770

394.522

135.000

 

Regeling nieuwe agrarische schadeverzekeringen

0

1.392

732

660

 

60.750

Artikel 18 Natuur en regio

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

449.070

0

15.901

433.169

 

449.070

 

Totaal

4.294.473

548.233

857.270

3.985.436

2.563.208

526.820

Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2012

Ontvangsten 2012

Saldo 2012

Uitgaven 2013

Ontvangsten 2013

Saldo 2013

Artikel 13 Een excellent ondernemersklimaat

BMKB

96.302

23.644

– 72.658

102.422

21.544

– 80.878

Garantie Ondernemersfinanciering

16.209

13.309

– 2.900

8.176

10.160

1.984

Groeifinancieringsfaciliteit

2.270

2.154

– 116

2.360

2.047

– 313

Microkredieten

0

0

0

0

0

0

Garantie Scheepsnieuwbouw

0

0

0

0

44

44

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Geothermie

0

0

0

526

526

0

ETS-compensatie

0

0

0

0

0

0

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen

8.377

1.657

– 6.720

24.118

1.165

– 22.953

Regeling nieuwe agrarische schadeverzekeringen

0

0

0

0

0

0

Artikel 18 Natuur en regio

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

0

0

0

0

0

0

 

Totaal

123.158

40.764

– 82.394

137.602

35.486

– 102.116

Artikel 13 Een excellent ondernemersklimaat

BMKB

De BMKB is bedoeld voor bedrijven die te weinig zekerheden (onderpand) kunnen bieden aan een bank. De bank vindt het risico dat het bedrijf zijn lening niet kan terugbetalen dan vaak te hoog. Via de BMKB staat de overheid borg voor het deel van de lening waar het bedrijf geen onderpand voor heeft. De bank kan voor dat deel dus terugvallen op de overheid. Op grond van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen kunnen financiers kredieten die zij verstrekken aan MKB-ondernemers onder de werking van de regeling brengen. Hierdoor stelt de Staat zich voor 90% borg ten behoeve van de financier voor de terugbetaling van deze kredieten (de zogenaamde bedrijfsborgstellingskredieten). Eén van de voorwaarden die de regeling hieraan stelt, is dat de financier gelijktijdig met het verstrekken van een bedrijfsborgstellingskrediet, aan de MKB-ondernemer een ander krediet verstrekt, waarvoor deze borgstelling van de Staat niet geldt. Als hoofdregel geldt dat het bedrijfsborgstellingskrediet ten minste even groot moet zijn als het daarmee gelijktijdig afgesloten andere krediet. Het laatstgenoemde krediet bedraagt daarmee ten minste 100% van het bedrijfsborgstellingskrediet (verhouding 1:1). Voor starters en het innovatieve MKB gelden andere verhoudingen. Om de kredietverlening te stimuleren is per 1 november 2013 het maximum van het borgstellingskrediet verhoogd van € 1 mln naar € 1,5 mln en geldt voor bestaande bedrijven met een borgsstellingskrediet tot maximaal € 0,2 mln de ruimere startersfaciliteit.

Garantie Ondernemersfinanciering (GO)

Met het instrument GO kunnen banken een 50% Staatsgarantie krijgen op (middel)grote leningen vanaf € 1,5 mln. Door de verstrekking van een Staatsgarantie wordt het risico voor de bank op de ondernemingsfinanciering gereduceerd. Dit vergroot de mogelijkheden om te voorzien in de financieringsbehoefte bij het Nederlandse bedrijfsleven. Ter stimulering van de kredietverlening aan het bedrijfsleven zijn de voorwaarden voor de GO-regeling tijdelijk verruimd. In 2013 is het maximum van de garantie verhoogd van € 25 mln naar € 75 mln en is de GO, naast de al bestaande mogelijkheid om bankgaranties onder de GO te brengen, ook opengesteld voor alternatieve aanbieders van garanties aan bedrijven.

Groeifinancieringsfaciliteit

Met de Groeifinancieringsfaciliteit worden bedrijven geholpen bij het aantrekken van risicodragend vermogen door een 50% Staatsgarantie te verstrekken op achtergestelde leningen van banken (ten hoogste € 5 mln) en op aandelen van participatiemaatschappijen (ten hoogste € 25 mln). De Groeifinancieringsfaciliteit kan ondernemingen in een groeifase, bij bedrijfsovernames en bij herstructureringen helpen bij het aantrekken van risicokapitaal.

Microkredieten

Dit betreft een eenmalige garantie van 80% die is verstrekt aan de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG) op een lening van € 15 mln ten behoeve van de funding van de Stichting Qredits voor het verstrekken van microkredieten.

Garantie Scheepsnieuwbouw

Met de Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering kunnen banken 80% Staatsgarantie krijgen op de nieuwbouwfinanciering van een schip. Hierdoor wordt het risico voor de bank op de te verstrekken bouwfinanciering of voorfinanciering gereduceerd. Dit vergroot de kans voor Nederlandse scheepswerven om financiering aan te trekken. De sector kan door deze regeling beter concurreren met buitenlandse werven die van soortgelijke garantieregelingen gebruik kunnen maken.

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Geothermie

De garantieregeling voor het boren naar aardwarmte steunt ondernemers die geologische risico’s van het boren naar aardwarmte willen afdekken.

ETS-compensatie

De subsidieregeling Indirecte emissiekosten ETS (Emissions Trading Scheme) compenseert bedrijven die hogere elektriciteitskosten hebben door emissiehandel, hieruit is een éénmalige garantie verstrekt voor Aldel.

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen

Op basis van de garantstellingsregeling voor investeringen in landbouwondernemingen en werkkapitaal worden garantstellingen verleend aan banken waarmee innovatieve en duurzame investeringen in de landbouw en visserij worden gefaciliteerd.

Regeling nieuwe agrarische schadeverzekeringen

De regeling nieuwe agrarische schadeverzekeringen bestaat uit een verzekering tegen schade aan gewassen in de fruitteeltsector als gevolg van extreme vorst en schade aan gewassen in de agrarische sector als gevolg van zware regenval. Verzekeraars die verzekeringen aanbieden voor dergelijke schades kunnen een beroep doen op de regeling.

Artikel 18 Natuur en regio

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

Het betreft het garant staan voor de leningen die aangetrokken zijn via het Groenfonds voor het realiseren van de EHS-gronden. Deze gronden zijn thans opgaan in het Natuur Netwerk Nederland.

1.3.2 DE BELEIDSARTIKELEN

11 Goed functionerende economie en markten

Algemene doelstelling

Het scheppen van voorwaarden voor een goed functionerende economie en goed functionerende markten, waaronder de markt voor elektronische communicatie.

Goed functionerende markten dragen in belangrijke mate bij aan de economische groei en innovatie. In een goed functionerende markt reageren vraag en aanbod effectief op elkaar. Consumenten en bedrijven profiteren daarvan. Op goed functionerende markten ontstaat een optimale prijs- kwaliteit verhouding van goederen en diensten en hebben gebruikers keuzevrijheid.

Rol en verantwoordelijkheid

In een vooral regisserende rol bevordert de Minister van EZ het goed functioneren van markten door het scheppen van randvoorwaarden via wet- en regelgeving. EZ gaat mededingingsbeperkende gedragingen tegen met de Mededingingswet en schept de voorwaarden waarbinnen concurrentie kan plaatsvinden met onder meer de Waarborgwet, de Winkeltijdenwet, de Aanbestedingswet 2012 en de Metrologiewet. De Aanbestedingswet 2012, welke op 1 april 2013 in werking is getreden, schetst een eenduidig en helder regelgevend kader van de voorwaarden waaronder aanbestedende diensten hun opdrachten voor concurrentie moeten openstellen. Daarnaast bevordert de Minister een goede balans tussen de belangen van bedrijven en consumenten met generiek consumentenbeleid. Ook draagt de Minister bij aan het goed functioneren van markten door het financieren van TenderNed (het elektronisch aanbestedingssysteem) en de markttoezichthouder (ACM). Tot slot levert de Minister in dat kader een financiële bijdrage aan diverse organisaties op het gebied van metrologie, aan het Nederlands Normalisatie-instituut en aan de Raad voor Accreditatie.

EZ heeft op grond van de Telecommunicatiewet de taak om regels te stellen voor vaste en mobiele communicatienetwerken. Dit onder andere door verkeersregels op te stellen voor het gebruik van de ether, door afspraken te maken in internationaal verband voor harmonisatie en door – in geval van schaarste – te bepalen op welke wijze het spectrum wordt verdeeld. Door verruiming van de gebruiksmogelijkheden van het spectrum en door de uitgifte van beschikbare frequentieruimte worden hoogwaardige en innovatieve breedbandige mobiele communicatie en omroeptoepassingen gerealiseerd. EZ financiert daartoe een deel van de exploitatie van het Agentschap Telecom en verricht uitgaven voor opdrachten inzake beleidsvoorbereiding en evaluaties voor frequentiebeleid en veiligheid.

Met de Postwet wordt de postmarkt gereguleerd en een toegankelijke en betaalbare basisvoorziening voor de post gewaarborgd (universele postdienst).

De Minister van EZ heeft een systeemverantwoordelijkheid voor de statistische informatievoorziening van rijkswege. Ingevolge de Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek (Staatsblad 2003, 516), heeft het ZBO CBS tot taak het van overheidswege verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van de op grond van zodanig onderzoek samengestelde statistieken en is het CBS op nationaal niveau belast met de productie van communautaire statistieken. EZ financiert het CBS daartoe.

Beleidsconclusies

ACM

Per 1 april 2013 is de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van start gegaan. Deze nieuwe toezichthouder is ontstaan door samenvoeging van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en de Consumentenautoriteit. Deze stap resulteert in een toename van de efficiëntie van het toezicht. De Stroomlijningswet ACM zal naar verwachting in de loop van 2014 in werking kunnen treden en voor een verdere efficiëntie in het toezicht zorgen.

Frequenties en Veiligheid

In 2013 is een aantal belangrijke producten gerealiseerd op het beleidsterrein van telecommunicatie. De visie op telecommunicatie, media en internet en de visie op e – privacy zijn naar de Tweede Kamer gestuurd, er is een brief over consumentenzaken naar de Tweede Kamer gestuurd (w.o. over overstapservice consumenten en transparantie mobiele telefonie), er is een belangrijke bijdrage geleverd aan de Nationale Cybersecurity Strategie 2 en de Nationale Cyber Security Research Agenda en de vergunningen voor de nog braakliggende kavels voor analoge en digitale radio zijn verleend. Ook is een nieuw wetsvoorstel voor wijziging van de cookiebepaling opgesteld. Door deze aanpassing hoeft de internetter geen toestemming meer te verlenen voor cookies die geen of nauwelijks gevolgen hebben voor de privacy.

Postwet

Op 1 januari 2013 is de wijziging van de Postwet 2009 in werking getreden, daarmee zijn de bevoegdheden van de ACM op het gebied van informatievordering en het opleggen van boetes aangescherpt. Daarnaast heeft de parlementaire behandeling plaatsgevonden van het wetsvoorstel waarmee het toezicht op de postmarkt wordt aangevuld met een aanmerkelijke marktmacht instrumentarium. Dit instrumentarium geeft de ACM vergaande bevoegdheden om aan een postvervoerbedrijf met aanmerkelijke marktmacht specifieke verplichtingen op te leggen, opdat mededingingproblemen zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. In dit zelfde wetsvoorstel is ook een vermindering van het aantal verplichte bezorg- en ophaaldagen binnen de universele postdienst opgenomen. De maatregel uit het wetsvoorstel is op 1 januari 2014 in werking getreden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Oorspronkelijk Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2013

 

VERPLICHTINGEN

233.079

231.522

228.384

214.441

218.334

– 3.893

UITGAVEN

231.311

232.766

233.701

216.199

220.068

– 3.869

             

Subsidies

     

797

1.700

– 903

Digitalisering regionale radio

     

797

1.700

– 903

Opdrachten

5.485

9.005

14.884

8.071

12.897

– 4.826

Onderzoek en Opdrachten

2.913

2.948

2.603

2.883

2.816

67

PIANOo/TenderNed

2.572

6.057

7.022

1.572

5.851

– 4.279

Beleidsvoorbereiding en evaluaties Frequenties en Veiligheid

   

5.259

3.616

4.230

– 614

Bijdragen aan agentschappen

11.971

11.262

10.984

14.510

11.116

3.394

Agentschap Telecom

11.732

11.000

10.984

10.921

11.116

– 195

Agentschap NL

239

262

 

365

 

365

Agentschap DICTU

     

3.224

 

3.224

Bijdrage aan ZBO’S/RWT’s

210.630

209.926

205.019

190.090

190.463

– 373

Metrologie

14.112

14.923

15.171

14.969

14.337

632

Raad voor Accreditatie

1.485

432

93

162

213

– 51

ACM (NMa/OPTA)

2.764

2.895

2.901

1.333

3.135

– 1.802

CBS

192.269

191.676

186.854

173.626

172.778

848

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

3.225

2.573

2.814

2.731

3.892

– 1.161

Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

868

565

898

790

1.136

– 346

Internationale organisaties

2.293

1.982

1.916

1.941

2.696

– 755

Raad van deskundige voor de nationale meetstandaarden

64

26

   

60

– 60

             

ONTVANGSTEN

60.795

78.464

82.680

3.846.784

52.265

3.794.519

Ontvangsten ACM

10.069

3.345

 

1.074

 

1.074

High Trust

22.369

21.443

32.060

16.655

31.300

– 14.645

Diverse ontvangsten

28.357

53.676

50.620

3.829.055

20.965

3.808.090

Toelichting op de verplichtingen

De lagere realisatie van de verplichtingen hangt met name samen met de lagere uitgaven. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het daarover gestelde bij de uitgaven.

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

Digitalisering regionale radio

De voorbereidingen voor de bouw van een netwerk voor regionale digitale etherradio zijn in 2013 voortgezet. De verwachting is dat de regionale radiostations medio 2014 hiervoor een inkoopprocedure zullen starten. Het digitale radionetwerk van de landelijke commerciële radiostations was conform de planning – met een grotere dekking dan volgens de vergunningsvoorwaarden vereist – gereed, waardoor digitale radio op 1 september 2013 van start kon gaan. De landelijke publieke omroep (NPO) beschikt reeds over een netwerk en heeft de dekking hiervan eind 2013/begin 2014 uitgebreid.

Een indicatie voor het succes van de introductie van digitale radio is de penetratiegraad van digitale radio ontvangers in huishoudens. Dit wordt gemonitord in de jaarlijkse uitgave De Digitale Economie van het CBS.

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie begin 2013

Bron

Penetratiegraad van digitale radio-ontvangers in huishoudens

<1%

2012

>5%

3,9 %

CBS1

X Noot
1

Bron: uitgave «ICT, kennis en economie 2013» (paragraaf 3.3.2, pagina 76) van het CBS.

Opdrachten

De lagere uitgaven hangen met name samen met:

  • Het feit dat de opdrachten van Tenderned grotendeels door het agentschap DICTU zijn uitgevoerd (€ 2,4 mln). De realisatie is daarom verantwoord onder de categorie bijdragen aan agentschappen.

  • Uitgaven aan werkzaamheden PIANOo/Tenderned voor het programma aanbestedingen voor overheidsopdrachtgevers, die geraamd zijn op dit artikel, zijn verantwoord bij de apparaatskosten op artikel 40 (€ 1,3 mln).

PIANOo en TenderNed (aanbestedingsbeleid)

Na het in werking treden van de Aanbestedingswet op 1 april 2013 zijn alle openbare (overheids) opdrachten op TenderNed te vinden. De inschrijfmodule en het bedrijfsregister van TenderNed zullen resulteren in een vermindering van de lastendruk voor ondernemers. In 2015 zal, in het kader van de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012, onderzoek worden gedaan naar onder andere de lastendruk van de effecten van de maatregelen genomen in de Aanbestedingswet 2012, één van die maatregelen is TenderNed. Bij de behandeling van de EZ – begroting voor 2014 heeft de Tweede Kamer de regering bij motie verzocht onderzoek te doen naar de kosten die door TenderNed worden gemaakt, het budget van TenderNed te verlagen tot het bedrag dat strikt nodig is voor de uitvoering van de wettelijke taken en de daarmee samenhangende onderdelen van het basissysteem en met het vrijkomende bedrag initiatieven te ondersteunen die het aanbestedingsproces voor ondernemers vereenvoudigen met voorlichting. De Minister van EZ zal de Tweede Kamer voor de zomer informeren over de uitkomsten van het onderzoek.

Beleidsvoorbereiding en evaluaties Frequenties en Veiligheid

  • De huidige UMTS (2.1 GHz) vergunningen lopen in 2017 af. De Minister heeft in antwoord op Kamervragen over de planning van de komende veiling van de 2.1 GHz vergunningen gezegd dat hij de resultaten van de evaluatie van de multibandveiling afwacht voordat hij het verdeelbeleid van de 2.1 GHz vergunningen bekend maakt. In 2013 zijn de voorbereidingen op de evaluatie van de multibandveiling gestart.

  • Ter voorbereiding op een besluit over de omroepbanden is in 2013 is in het kader van de visie op telecom, media en internet gekeken naar de technische ontwikkelingen en ontwikkelingen binnen de omroepmarkt ook internationaal.

  • In 2013 is het platform Digital Radio+ van start gegaan. Digital Radio+ is een gezamenlijk initiatief van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en de landelijke commerciële radiostations. Het platform zal ondermeer de publieksvoorlichting van digitale etherradio gaan coördineren. In 2014 zal een publiekscampagne gelanceerd worden (zie www.digitalradio.nl). Het Ministerie van EZ is betrokken bij het platform via een financiële bijdrage.

  • Naar aanleiding van de marktconsultatie werd in 2013 een wijziging van het Nationaal Frequentieplan voorbereid die uitgifte van het spectrum in de 3,5 GHz – frequentieband mogelijk maakt. Deze uitgifte start in 2014. Gelet op de geringe belangstelling voor dit deel van het spectrum is er geen schaarste te verwachten en zullen frequentierechten op volgorde van binnenkomst worden verleend voor een periode van vijf jaar.

  • De behandeling van de richtlijn voor radio- en randapparatuur (R&TTE) in Raad en Europees Parlement (EP) is in 2013 later aangevangen dan oorspronkelijk verwacht. De richtlijn beschrijft de essentiële (veiligheids)eisen waaraan genoemde apparatuur moet voldoen om op de Europese markt gebracht te mogen worden. Een besluit van Raad en EP wordt in de eerste helft van 2014 verwacht. Daarna kan implementatie in nationale regelgeving plaatsvinden.

  • Voor het behoefte – onderbouwingsplan (BOP) van het Ministerie van Defensie is meer tijd nodig geweest. De integrale aanpassing van het Nationaal Frequentieplan (NFP) heeft hierdoor circa een half jaar vertraging opgelopen.

  • De juridische procedures naar aanleiding van genomen besluiten ten aanzien van uitgifte van vergunningen (waaronder de multibandveiling van de 800/900/1800 MHz – frequenties) worden in 2014 voortgezet.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

2013

Ambitie 2020

Concurrentie markt mobiele telefonie (HHI-index)

3.874

3.802

3.721

3.740

3.6501

dalend

Bron: TNO

X Noot
1

betreft de waarde tot en met het 2e kwartaal 2013

De Herfindahl-Hirschman Index (HHI) geeft een indicatie van de marktconcentratie, die afhankelijk is van enerzijds het aantal partijen in de markt (hoe meer partijen, des te lager de HHI) en anderzijds de marktaandelen van deze partijen (hoe groter het marktaandeel van de marktleiders, des te hoger de HHI).

Het kengetal uit de Begroting 2014 voor 2012 had betrekking op het derde kwartaal 2012. Het gewijzigde kengetal betreft de definitieve waarde.

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie 2013

Bron

Het aantal vergunningscategorieën ten behoeve van het gebruik van frequentiebanden

47

1 januari 2009

Dalend 2012 was 42

42

Agentschap Telecom

De doelstelling is om het aantal vergunningscategorieën voor het gebruik van frequentiebanden met 10% terug te brengen (van 47 naar 42) in een periode van vijf jaar. Hierdoor worden de gebruiksmogelijkheden van frequenties verruimd en wordt aangesloten bij veranderende marktomstandigheden en technologische ontwikkelingen. De doelstelling om het aantal vergunningcategorieën met 10% terug te brengen tot 42 categorieën in 2013 is gerealiseerd per 1 januari 2013.

Met ingang van 1 oktober 2013 is sprake van betaalbare en gelijkwaardige toegang tot openbare telefonie voor doven en slechthorenden. Door het via KPN leveren van tekst- en bemiddelingsdiensten is voldaan aan de vereisten uit de Europese Richtlijnen inzake de universele dienst en eindgebruikerrechten.

Cybersecurity

De (internationale) ontwikkelingen in het cyberdomein gaan snel. Afgelopen jaren is de (potentiële) impact van cyberdreigingen door uiteenlopende incidenten steeds duidelijker geworden. Het gaat hierbij niet alleen om dreigingen die onze cyberinfrastructuur kunnen verstoren, maar ook om dreigingen ten aanzien van de integriteit, beschikbaarheid en vertrouwelijkheid van de informatie die wij digitaal vastleggen, analyseren en uitwisselen. De Nationale Cybersecurity Strategie 2 (NCSS2), die het kabinet op 28 oktober 2013 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden, zet de bredere kabinetsvisie op cybersecurity uiteen en benoemt verantwoordelijkheden en concrete acties. Om adequaat te kunnen blijven reageren, zal Nederland de komende jaren inzetten op het verder versterken en bundelen van de krachten van betrokken publieke en private partijen, zowel nationaal als internationaal.

Daarnaast is de 2e Nationale Cybersecurity Research Agenda in november 2013 afgerond, gevolgd door het openstellen van een tweede onderzoekstender.

Bijdragen aan agentschappen

Agentschap Telecom

In 2013 hebben de voorbereidingen van het wetsvoorstel Verzamelwet Telecommunicatiewet plaatsgevonden. Het wetsvoorstel dat diverse inhoudelijke wijzigingen van deze wet bevat en dat de effectiviteit van het bestaande beleid zal versterken, zal in het eerste kwartaal van 2014 in consultatie gaan.

In februari 2013 hebben T-Mobile, Vodafone en KPN afspraken gemaakt om bij een grootschalige uitval bij één van deze partijen, het telefonie- en SMS – verkeer tijdelijk via de beide overige netwerken af te wikkelen. Door deze afspraken is de continuïteit van het mobiele telefonieverkeer bij eindgebruikers beter geborgd. De uitrol van de verbindingen voor het kunnen omleiden van het verkeer wordt in het eerste kwartaal van 2014 afgerond.

DICTU

De hogere uitgaven zijn het gevolg van werkzaamheden die in opdracht van TenderNed door het agentschap DICTU zijn uitgevoerd maar waren geraamd bij de opdrachten PIANOo/TenderNed.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Metrologie

De onderhandelingen over de herziening van de Europese metrologische richtlijnen tussen de Europese Commissie, de lidstaten en het Europees parlement hebben meer tijd in beslag genomen dan van te voren ingeschat. De implementatie in de Metrologiewet start na de definitieve goedkeuring en publicatie van de herziene richtlijnen in het voorjaar van 2014 en dient te worden afgerond in een periode van twee jaar na de datum van publicatie.

Het consultatieproject voor de gemoderniseerde IJkwet Bonaire, St. Eustatius en Saba (BES) is in 2013 afgerond. Het wetsontwerp ligt inmiddels voor advies bij de Raad van State. Het wetsvoorstel zal in de eerste helft van 2014 bij de Tweede Kamer worden ingediend.

De Minister van EZ heeft aan het einde van 2013 aan de EU € 16,5 mln aan cofinanciering, zijnde 50% van de begrote kosten van EU metrologieprojecten toegezegd, die worden uitgevoerd in de periode 2014 – 2024. Financiering hiervan zal plaatsvinden uit de meerjarige Metrologie budgetten.

ACM

De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is per 1 april 2013 van start gegaan. Per dezelfde datum zijn de NMa, OPTA en Consumentenautoriteit opgeheven. De taken en bevoegdheden van deze drie autoriteiten zijn ongewijzigd overgegaan naar de ACM.

De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn consumentenrechten is in 2013 nog niet afgerond.

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie 2013

Bron

Percentage consumenten dat stappen heeft ondernomen na bezoek ConsuWijzer

46%

2011

47%

46%

ACM

Klanttevredenheid ConsuWijzer

7,4

2011

7,2

7,3

ACM

In de EZ begroting 2013 waren de indicatoren het «Aantal bezoeken website» en «Percentage hulpmiddelen geraadpleegd door consumenten» nog opgenomen. Door de invoering van de cookiewet zijn deze gegevens niet langer beschikbaar.

Het percentage consumenten dat stappen heeft ondernomen na een bezoek aan ConsuWijzer is gelijk aan het percentage van 2011. De streefwaarde is derhalve net niet gehaald. Niet onderzocht is wat hiervan eventueel de reden is. Wel is bekend dat maar liefst 73% van de ondervraagde consumenten aangeeft dat de informatie op de website van ConsuWijzer (zeer) sterk heeft bijgedragen aan de ondernomen stappen.

In de internationale vergelijking op een aantal onderwerpen die raken aan het vertrouwen van consumenten, scoort Nederland relatief hoog. De Omgevingsindex geeft een samengesteld beeld op verschillende indicatoren die te maken hebben met het consumentenvertrouwen. De score van Nederland in deze index bedraagt 69 voor het jaar 2011, daar waar de vergelijkbare EU27 index 62 is. Voor een uitgebreide benchmark van de Nederlandse score op gebied van consumentenvertrouwen wordt verwezen naar de jaarlijkse Country Consumer Statistics rapportage: http://ec.europa.eu/consumers/consumer_research/editions/cms7_en.htm.

CBS

Het outputprogramma van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zoals opgenomen in het Jaarplan voor 2013 van het CBS is gerealiseerd binnen het toegekende budgettaire kader. Het voorgenomen beleid van het CBS is daarmee gerealiseerd.

De budgettaire gevolgen van nieuwe Europese wettelijke rapportageverplichtingen van statistische informatie over »public corporations» voor de procedure bij buitensporige tekorten (EDP – procedure) zijn nog niet afgedekt. Hierdoor zijn de werkzaamheden nog niet gestart.

Bijdragen aan (Inter)nationale organisaties

Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

Het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) ontvangt een bijdrage van EZ voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden die voortvloeien uit Verordening (EU) Nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012. Deze betreffen Europese normalisatie en de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen die het verstrekken van informatie over normen betreffen. Tevens is de bijdrage bedoeld voor het informeren van Nederlandse belanghebbenden over de initiatieven van de Europese en mondiale normalisatie-instellingen. Daarnaast gebruikt het NEN de bijdrage voor de contributies die het NEN is verschuldigd aan de Europese en mondiale normalisatie-instellingen en voor de controle van de juistheid van verwijzingen in regelgeving naar normen en kennisgeving aan ministeries van het vervallen en vervangen van normen.

Toelichting op de ontvangsten

High Trust

De lagere ontvangsten zijn veroorzaakt doordat het College van Beroep voor het bedrijfsleven in een aantal gevallen de in het verleden opgelegde en reeds ontvangen boetes heeft verlaagd, zodat in 2013 terugbetalingen (€ 6,1 mln) hebben plaatsgevonden. Daarnaast verlopen de (hoger) beroepsprocedures en overeengekomen betalingsregelingen trager dan verwacht.

Diverse ontvangsten

De veiling van frequenties voor mobiele communicatie (multibandveiling) is in 2012 begonnen en in 2013 afgerond. De veiling heeft een technisch efficiëntere verdeling tot stand gebracht. Tele2 heeft zich als nieuwkomer geschaard naast de bestaande partijen KPN, Vodafone en T-Mobile om de vierde aanbieder van mobiele communicatie in Nederland te worden. Met de veiling is het aantal beschikbare frequenties voor mobiele communicatie met 40% toegenomen. De opbrengst van deze veiling was € 3,8 mld.

12 Een sterk innovatievermogen

Algemene doelstelling

Een sterker innovatievermogen van de Nederlandse economie.

  • De ambitie is dat Nederland in 2020 mondiaal tot de top vijf van de kenniseconomieën behoort. Nederland neemt in 2013 de achtste plaats in op de ranglijst van het World Economic Forum. In 2012 had Nederland de vijfde positie bereikt. De belangrijkste factor achter de daling op de ranglijst naar de achtste plaats is een verzwakking van de positie van Nederland op het terrein van financiële markten. Op de subranglijst voor innovatie daalde Nederland van de negende naar de tiende plaats, wat met name is toe te schrijven aan een verslechtering van de score van Nederland bij de beschikbaarheid van wetenschappelijk-technologisch personeel.

  • In het kader van de Europa 2020-strategie stelt Nederland zich daarnaast ten doel dat in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product (bbp) aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) wordt uitgegeven. Volgens de meest recente CBS-cijfers bedragen de R&D-uitgaven 2,16% van het bbp. Dit is een voorlopig cijfer over 2012. Ten opzichte van een jaar eerder is sprake van een forse stijging. In 2011 bedroegen de R&D-uitgaven nog 2,03% van het bbp.

  • Bovendien is het een ambitie van het bedrijfslevenbeleid dat publieke en private partijen in 2015 voor meer dan € 500 mln participeren in Topconsortia voor Kennis en Innovatie, waarvan ten minste 40% wordt gefinancierd door het bedrijfsleven. Hierover zijn nog geen cijfers beschikbaar.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is – vanuit zijn Rijksbrede verantwoordelijkheid voor innovatiebeleid – verantwoordelijk voor:

Stimuleren

  • Het stimuleren van R&D en innovatie door alle bedrijven, inclusief het MKB.

  • Het stimuleren van privaatpublieke samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven, zoals in de

  • Topconsortia voor kennis en innovatie (TKI).

  • Het stimuleren van de toegang tot (risico)kapitaal voor bedrijven, middels het Innovatiefonds MKB+.

  • Het stimuleren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van R&D en innovatie.

Regisseren

  • De kabinetsbrede regie van het topsectorenbeleid en de invulling van de kennis- en innovatiecontracten.

  • Het regisseren van een effectief stelsel voor kennisbescherming en benutting.

  • De Minister van EZ en de bewindslieden van OCW coördineren en borgen de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek.

  • Het regisseren van het Nederlandse lucht- en ruimtevaartbeleid.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2013

Realisatie 2012

Bron

R&D-uitgaven als % van het BBP

1,85%

2010

1,9%

2,16

CBS

– waarvan private sector

0,89%

2010

1,0%

1,22

CBS

– waarvan publieke sector

0,96%

2010

0,9%

0,94

CBS

De sterke stijging van de R&D-uitgaven in de private sector in 2012 ten opzichte van het referentiejaar 2010 is voor het overgrote deel het gevolg van een revisie in de R&D-statistiek van het CBS. Door een verbreding van het R&D-begrip en het toevoegen van bedrijven met minder dan tien werkzame personen aan de bedrijvenpopulatie in de R&D-statistiek wordt onderzoek van een groter aantal bedrijven dan voorheen geteld als R&D.

De meest recente R&D cijfers hebben betrekking op 2012. Het betreft voorlopige cijfers van het CBS. Cijfers over 2013 komen beschikbaar in het najaar van 2014.

 

2009

2010

2011

2012

2013

Ambitie

Innovation Union Scoreboard

           

Positie Nederland in EU

8e

8e

7e

5e

6e

Positie verbeteren

Aantal bij PCT aangevraagde octrooien

         

Positie verbeteren1

– Per mld euro BBP (in purchasing power standards (PPS) €)2

7,03

(2006)

6,59

(2007)

6,46

(2008)

6,32

(2009)

5,45

(2010)

 

– Positie Nederland in EU

5e

5e

5e

5e

5e

 

– Aantal bij OHIM aangevraagde handelsmerken3

         

Positie verbeteren1

– Per mld euro BBP (in PPS €)

5,90 (2008)

6,76 (2009)

7,38 (2010)

7,12 (2011)

7,19 (2012)

 

– Positie Nederland in EU

9e

6e

6e

9e

9e

 

Bron: Europese Commissie (Innovation Union Scoreboard 2014)

X Noot
1

Evenwel binnen het geheel aan mogelijkheden om een octrooi respectievelijk merk aan te vragen (nationaal, Benelux, Europees en/of internationaal)

X Noot
2

Betreft het aantal octrooiaanvragen (onder PCT, internationale fase met EPO-bestemming) naar land van uitvinder, gedeeld door het BBP in mld euro’s gecorrigeerd voor koopkrachtverschillen.

Tussen haken is het jaar opgenomen waarop de data betrekking hebben. Dit betekent dat de positie van Nederland in 2013 op de Innovation Union Scoreboard dus mede is bepaald op basis van octrooidata uit 2010.

X Noot
3

Tussen haken zijn de jaren aangegeven waarop de data betrekking hebben.

 

2006

2008

2010

2012

Ambitie

Aandeel Innoverende bedrijven:

         

Industrie (EU27-gemiddelde)

42%

42% (44%)

53% (44%)

n.n.b

Aandeel handhaven

Diensten (EU27-gemiddelde)

32%

31% (35%)

44% (35%)

n.n.b

Aandeel handhaven

Aandeel innoverende bedrijven dat (de laatste drie jaar) technologisch heeft samengewerkt met publieke partijen:

     

n.n.b

 

Researchinstellingen (EU27-gemiddelde)

8%

10% (6%)

6%

(6%)

n.n.b

Aandeel verhogen

Universiteiten (EU27-gemiddelde)

11%

14% (10%)

8% (11%)

n.n.b

Aandeel verhogen

Bron: CBS

De gegevens in bovenstaande tabel zijn afkomstig uit de tweejaarlijkse Europese Community Innovation Survey, die het CBS in Nederland uitvoert. Volledige cijfers over 2012 komen volgens planning beschikbaar in juni 2014 en konden daarom nog niet in het jaarverslag worden opgenomen.»

Beleidsconclusies

Nederland heeft in 2013 een zesde positie in het Innovation Union Scoreboard bereikt (IUS 2014). Daarmee behoort Nederland tot de groep landen die tot de «innovatievolgers» worden gerekend, achter de «innovatieleiders» Zweden, Duitsland, Denemarken en Finland. Binnen de kengetalgroepen waar de positie in het Innovation Union Scoreboard door wordt bepaald, scoort Nederland bovengemiddeld bij onder meer onderzoekssysteem, publieke onderzoek- en innovatie-uitgaven, netwerk & ondernemerschap en intellectueel eigendom. Op de indicatorgroep bedrijfsinvesteringen scoort Nederland nu gemiddeld (dat was voorheen benedengemiddeld), terwijl de indicatorgroep economische effecten nu een benedengemiddeld resultaat tonen, hetgeen een belangrijke verklaring voor de gedaalde positie van Nederland op de ranglijst vormt. Over een langere periode bezien, groeit de totaalscore van Nederland richting de koplopers.

Generiek

Het generieke spoor staat open voor alle ondernemers, grote bedrijven, MKB, starters en uitdagers. Instrumenten hierbij zijn het fiscale pakket, dat bestaat uit de WBSO, RDA en Innovatiebox en het Innovatiefonds MKB+. Voorts wordt internationale innovatiesamenwerking gestimuleerd.

Fiscale innovatie-instrumenten

Fiscale instrumenten vormden in 2013 de generieke basis van het beleidsinstrumentarium voor innovatie. Naast de WBSO, die ondernemers kunnen inzetten om de loonkosten van R&D te verlagen, was er de RDA (Research & Development Aftrek), die betrekking heeft op overige R&D-kosten en -investeringen.1 De RDA kende in 2013 een percentage van 54% extra aftrek (resulterend in een nettovoordeel van 13,5% bij een Vpb-tarief van 25%). Dat ondernemers beter bekend raken met dit in 2012 geïntroduceerde instrument bleek uit de groei van het aantal aanvragers met een RDA-beschikking (van 13.860 naar 16.160).

De eerste schijf van de WBSO is in 2013 verlengd van € 110.000 naar € 200.000. Daarmee geeft de WBSO een extra stimulans aan doorgroei van het innovatief MKB. Tegelijkertijd is met het oog op effectiviteit op basis van de WBSO-evaluatie het percentage van de eerste schijf verlaagd van 42% naar 38%. Ook was er in 2013 binnen de WBSO sprake van een groeiend aantal aanvragers met een S&O-verklaring van 22.220 (2012) naar 22.640 en een groei van het aantal S&O-arbeidsjaren waarop de WBSO betrekking heeft van 79.560 (2012) naar 81.660. Het aantal starters binnen de WBSO bedroeg 3.682.

Innovatiefonds MKB+

Door de aanhoudende krapte op de financieringsmarkt, waaronder ook de risicokapitaalmarkt, was het voor innovatieve ondernemingen ook in 2013 lastig om de private bijdrage in de financiering van veelbelovende en risicovolle innovatieprojecten te realiseren. Dit heeft invloed op de benutting van het Innovatiekrediet. Ondanks dit knelpunt is het Innovatiekrediet met € 52 mln op nagenoeg hetzelfde niveau door het innovatieve MKB benut als in 2012. Om dit knelpunt aan te pakken is het Innovatiekrediet per 1 januari 2014 aangepast, zodat de omvang van de financiering vanuit het Innovatiekrediet voor kleine ondernemingen is verhoogd van 35% naar 45%.

De krapte op de financieringsmarkt heeft in 2013 ook invloed gehad op de benutting van de Seed Capital regeling. Het aantrekken van private funding voor deze innovatiefondsen (minimaal 50%) blijkt lastig waardoor de funding vanuit de Seed Capital regeling op € 12 mln in plaats van € 20 mln is uitgekomen. Deze lagere benutting wordt ook veroorzaakt doordat de «creative industry» niet in staat is gebleken met een goed voorstel te komen. Hiervoor was € 4 mln apart gereserveerd binnen de Seed Capital regeling.

Om de toegang tot financiering in de risicokapitaalmarkt in de latere fase voor het innovatieve MKB te verbeteren, is het Fund of Funds (ook bekend als Dutch Venture Initiative) van het InnovatiefondsMKB+ in 2013 operationeel geworden. De eerste toezeggingen van ruim € 50 mln vanuit dit fonds hebben eind 2013 plaatsgevonden. Dat heeft geleid tot betalingen in 2013 van in totaal € 17,1 mln. De betaling past binnen het Innovatiefonds in 2013.

De verwachte benutting van het InnovatiefondsMKB+ voor de periode 2012–2015 was geraamd op € 500 mln. Op dit moment is € 233 mln hiervan verplicht. Dit is in lijn met de verwachte benutting van het fonds.

In de jaren 2012 en 2013 zijn er in totaal 75 nieuwe kredieten toegekend in het kader van het Innovatiekrediet.

Eureka/Eurostars

Middels deze regelingen ondersteunt Nederland bedrijven en kennisinstellingen om door internationale kennis- en technologiesamenwerking het concurrentievermogen en de productiviteit te verbeteren. In 2013 hebben de belangrijkste participerende landen in het EUREKA-cluster CATRENE, Frankrijk, Duitsland en Nederland, een interim assessment laten uitvoeren. Deze assessment diende als basis voor het besluit om het programma te verlengen tot eind 2015. Daarnaast is in 2013 de Nederlandse evaluatie van onder andere de Eurekaclusters, Eurostars en de JTI’s opgestart (af te ronden eerste helft 2014). Bovendien werd er in internationaal verband in het kader van Horizon-2020 gewerkt aan vernieuwde afspraken over de programma’s Eurostars en JTI’s.

Ruimtevaart (ESA)

Het ruimtevaartbeleid verloopt op schema. De gerealiseerde kasbetalingen betreffen vooral de jaarlijkse verplichte bijdragen aan de algemene ESA-begroting plus bijdragen aan een beperkt aantal optionele ESA-ruimtevaartprogramma’s. Die laatste gelden vloeien weer terug naar lidstaten via orders aan bedrijven en kennisinstellingen voor levering van (onderdelen van) raketten en satellieten of aanverwante goederen en diensten.

De programma’s die zijn vastgesteld tijdens de ESA-Ministersconferentie te Napels (It) van 20/21 november 2012 hebben geleid tot diverse orders voor Nederlandse bedrijven, onder andere voor de levering van zonnepanelen voor ruimtevoertuigen. In 2013 is ook aanzienlijke vordering gemaakt met de ontwikkeling en bouw van het TROPOMI-instrument voor het nauwkeurig meten van de luchtkwaliteit. Dit satellietinstrument zal in 2015 in een baan om de aarde worden gebracht. Daarnaast heeft ESA in 2013 veel interessante missies afgerond (onder andere van de Herschel-satelliet) en nieuwe gestart, waaronder de Gaia-missie met Nederlandse inbreng.

Bij alle activiteiten wordt terdege rekening gehouden met de belangen van Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en onderzoekers, zoals weergegeven in de roadmap Space van het Innovatiecontract High Tech Systemen en Materialen (HTSM). Tevens wordt verder gewerkt aan versterking van de positie van European Space Research and Technology Centre (ESTEC) te Noordwijk, de belangrijkste vestiging van de ESA, in lijn met de aanbevelingen van het «white paper ESTEC» van het topteam HTSM.

Topsectoren

In het topsectorenbeleid werken kennisinstellingen, bedrijven en overheid samen, onder meer om innovatie in deze sectoren te stimuleren. Gezamenlijke agendering en programmering van KNAW, NWO en toegepaste kennisinstellingen van onderzoek door ondernemers en onderzoekers (Gouden Driehoek) staan centraal in het beleid. De samenwerking in Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKIs) wordt gestimuleerd via de TKI-toeslag en de regeling MKB-Innovatiestimulering Topsectoren (MIT).

TKI-Toeslag

2013 was het eerst jaar waarin over de verwachte private bijdrage aan onderzoeksorganisaties in privaatpublieke samenwerkingsprojecten toeslag werd aangevraagd. Met een totale omvang van verwachte private bijdragen van circa € 300 mln werd een toeslag van € 75 mln toegekend. De omvang van de verwachte private bijdrage in 2013 is in lijn met de geformuleerde doelstelling om in 2015 € 500 mln aan privaatpubliek onderzoek binnen de TKI's te bundelen. Daarmee is in 2013 een goede start gemaakt met de TKI's. Voor 1 maart 2014 dienen de TKI's aan te geven wat de definitieve private bijdragen in 2013 zijn.

De inzet van de toeslag die is gegeneerd in 2013 verliep langzamer dan was voorzien door de TKI's bij de aanvraag van de toeslag. Dit betekent dat de kasuitgaven in 2013 zijn achtergebleven bij de verwachtingen. Het is niet ongebruikelijk dat een goede kasraming bij een nieuwe regeling pas na enige ervaring kan worden gemaakt.

Op basis van de eerste ervaringen van de stakeholders van de TKI's is de regeling voor 2014 aangepast. Met de aanpassingen is een grotere flexibiliteit in de aanvragen van de TKI-toeslag. Daarmee ontstaat ook meer zekerheid over het kunnen inzetten van de toeslag. Ook is er verbreding van de TKI-toeslag in werking getreden, zo wordt bijvoorbeeld een extra stimulans gegeven aan het MKB.

MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)

2013 was het eerste jaar waarin de regeling MKB innovatiestimulering Topsectoren (MIT) van kracht was. In totaal was er € 20 mln beschikbaar voor acht topsectoren. De sector Agri&Food had een apart budget voor een eigen valorisatiepilot MKB.

Het aantal bedrijven dat naar schatting deelnam aan MIT 2013 bedraagt ruim 1.500. Hierin zijn ook opgenomen de circa 1.000 ondernemers die via de netwerkbijeenkomsten van de TKI’s bij de topsectoren werden betrokken. De omvang van de geschatte private R&D uitgaven ondersteund met MIT bedroeg € 30 mln. Het gaat hier om de investering in R&D door de deelnemende bedrijven (exclusief overheidssubsidie).

Het eerste uitvoeringsjaar MIT is heel goed verlopen. De belangstelling vanuit het MKB voor het instrument was groot. Overall was de vraag naar MIT subsidie twee keer zo hoog als er budget beschikbaar was. De budgetten zijn dan ook op een fractie na uitgeput.

Op basis van de eerste ervaringen wordt de regeling voor 2014 aangepast. De belangrijkste aanpassing is dat het meest robuuste onderdeel uit MIT, de R&D samenwerkingsprojecten, wordt gewijzigd van first come first served in een tender. Verder doet in 2014 ook Agri&Food mee in MIT. Budget voor 2014 bedraagt € 30 mln.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Oorspronkelijk Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2013

2013

VERPLICHTINGEN

755.923

976.140

655.501

768.402

607.730

160.672

UITGAVEN

723.869

883.706

745.806

775.292

795.764

– 20.472

             

Leningen

33.183

46.293

39.646

99.538

88.996

10.542

Innovatiefonds: Innovatiekrediet

19.102

35.786

27.296

48.965

65.335

– 16.370

Innovatiefonds: Seed

14.081

10.507

12.350

16.500

23.661

– 7.161

Innovatiefonds: Fund to fund

     

17.073

 

17.073

Innovatiefonds:Vroege fase/informal investors/ROM’s

     

17.000

 

17.000

Subsidies

165.616

155.641

124.365

73.576

81.343

– 7.767

Innovatie Prestatie Contracten

32.067

30.207

44.019

16.622

31.498

– 14.876

Eurostars

2.243

4.165

5.680

6.949

8.638

– 1.689

Lucht en Ruimtevaart

30.380

22.061

22.434

7.812

17.789

– 9.977

Overig

100.926

99.208

52.232

42.193

23.418

18.775

Opdrachten

3.362

3.326

2.366

1.436

2.856

– 1.420

Onderzoek en opdrachten

3.362

3.326

2.366

1.436

2.856

– 1.420

Bijdragen aan agentschappen

76.107

77.006

75.197

68.895

72.653

– 3.758

Agentschap NL

76.107

77.006

75.130

68.602

72.512

– 3.910

Agentschap Telecom

   

67

293

141

152

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

29.190

147.180

150.833

154.840

136.287

18.553

TNO

29.190

147.180

150.833

154.840

136.287

18.553

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

416.411

454.260

353.399

377.007

413.629

– 36.622

Toeslag Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI-toeslag)

     

25.434

77.100

– 51.666

Grote Technologische Instituten (GTI’s)

14.259

46.670

49.047

54.802

40.009

14.793

Topsectoren overig

307.727

263.289

223.355

183.625

218.331

– 34.706

Syntens

33.038

32.506

31.453

19.797

19.884

– 87

Ruimtevaart (ESA)

58.348

111.011

48.805

92.895

57.058

35.837

Overig (inclusief onderzoeksprojecten)

3.039

784

739

454

1.247

– 793

             

ONTVANGSTEN

180.311

44.462

70.496

96.098

45.782

50.316

Luchtvaartkredietregeling

278

1.861

1.519

2.515

382

2.133

Technische Ontwikkelingsprojecten (TOP)

7.575

5.412

3.939

2.128

5.000

– 2.872

Rijksoctrooiwet

31.287

31.596

36.787

35.287

31.212

4.075

Innovatiekredieten

5.980

16.733

5.544

11.189

Seed

65

143

585

2.188

 

2.188

Ontvangsten ROM’s

     

16.995

 

16.995

Eurostars

443

1.060

1.143

104

2.056

– 1.952

Diverse ontvangsten

140.663

4.390

20.543

20.150

1.588

18.562

Toelichting financiële instrumenten

Toelichting op de verplichtingen

Het verschil in de verplichtingen van € 161 mln wordt met name veroorzaakt door:

  • Lagere verplichtingen (– € 24,2 mln) op het onderdeel leningen/innovatiefonds. Dit betreft een onderbenutting van het budget voor Innovatiekredieten van € 34,7 mln en een lagere benutting van € 9,5 mln op het budget voor Seed capital. Dit is een gevolg van de aanhoudende krapte op de financieringsmarkt, waaronder ook de risicokapitaalmarkt, waardoor het voor innovatieve ondernemingen lastig is om de private bijdrage in de financiering van innovatieprojecten te realiseren. Dit heeft invloed op de benutting van het Innovatiekrediet. Tegenover deze onderbenutting staan € 20 mln hoger dan oorspronkelijk aangegane verplichtingen ten behoeve van de kapitaalverstrekking aan de ROM Zuidvleugel en ROM Oost, waarvoor in de 2e suppletoire begroting via een herbeschikking van kapitaal budget aan de EZ-begroting is toegevoegd.

  • Hogere verplichting voor Ruimtevaart (ESA) (€ 140,9 mln). Ten behoeve van de Ministersconferentie in Napels november 2012 is € 68 mln extra beschikbaar gesteld, door herallocatie van middelen van EZ, I&M en OCW. In de 1e suppletoire begroting 2013 zijn deze middelen aan het budget voor ruimtevaart toegevoegd. Daarnaast is een verplichtingenschuif doorgevoerd ten behoeve van het aangaan van de verplichtingen in 2013 als gevolg van de ministersconferentie.

  • Hogere verplichtingen voor de MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) € 21,1 mln. MIT is een nieuw instrument, in 2013 voor het eerst opengesteld. Middelen hiervoor zijn in de loop van 2013 beschikbaar gekomen.

  • Hogere verplichtingen voor Stichting Technische Wetenschappen (€ 5,8 mln). Een deel van de subsidietaakstelling Rutte I (€ 8 mln structureel) werd tijdelijk ingevuld op de Stichting Technische Wetenschappen. Deze taakstelling is in de 2e suppletoire begroting definitief ingevuld op het budget voor de Innovatie Prestatie Contracten (€ 8 mln). Daarnaast is een deel van de Rutte II subsidietaakstelling ingevuld op het STW-budget (– € 2,1 mln).

  • Hogere verplichtingen voor Holst Centre (€ 10 mln). Bij 1e suppletoire begroting is € 10 mln verplichtingenbudget beschikbaar gesteld ten behoeve van het Holst Centre.

Toelichting op de uitgaven

Het budgettaire verschil van – € 20,5 mln wordt met name veroorzaakt door:

Leningen

De hogere uitgaven op het onderdeel leningen/innovatiefonds (€ 10,5 mln) wordt als volgt verklaard:

  • Er is sprake van € 16,4 mln lagere uitgaven op het Innovatiekrediet en € 7,2 mln lagere uitgaven op de Seed Capital regeling. Als gevolg van de genoemde onderuitputting van het verplichtingenbudget is het beroep op de hiervoor geraamde kasmiddelen in 2013 ook lager. Aangezien sprake is van een fondsconstructie zullen deze middelen beschikbaar blijven voor het InnovatiefondsMKB+.

  • Daarnaast is sprake van hoger dan geraamde uitgaven van € 17,1 mln bij het Fund of Funds en van € 17 mln bij de kapitaalverstrekking aan de ROM Zuidvleugel en Oost. De middelen voor Fund of Funds respectievelijk voor de kapitaalverstrekking aan de ROM’s zijn pas bij Voorjaarsnota 2013 respectievelijk Najaarsnota 2013 beschikbaar gekomen.

Subsidies

De lagere uitgaven op het onderdeel subsidies (– € 7,8 mln) betreft het saldo van:

  • Luchtvaartkredietregeling Niet Relevant (– € 8 mln). Voor een krediet dat verstrekt is aan Rekkof Aircraft N.V. bestaat nog onduidelijkheid wanneer dit project van start gaat. Het betreft een krediet voor de bouw van de Fokker 100 waar nog een medefinancier voor gevonden dient te worden. Als gevolg hiervan zijn de in 2013 geraamde kasuitgaven niet gerealiseerd.

  • Innovatie Prestatie Contracten (– € 14,9 mln). Doordat het budget van de IPC regeling voor een groot deel is overgeheveld naar de MIT regeling, is op dit instrument sprake van een substantieel lagere benutting dan oorspronkelijk geraamd.

  • MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) (€ 10,4 mln). De regeling MIT is een nieuw instrument, in 2013 voor het eerst opengesteld, waarvoor in de ontwerpbegroting nog geen middelen waren opgenomen. Middelen hiervoor zijn in de loop van 2013 beschikbaar gesteld.

  • Innovatieprogramma Veiligheid (€ 4,9 mln). Het betreft betalingen op eerder aangegane verplichtingen.

Bijdragen aan agentschappen

De lagere bijdrage aan Agentschap NL betreft voor een belangrijk deel (€ 2,4 mln) een herschikking van het opdrachtbudget voor Agentschap NL van artikel 12 naar artikel 13.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

De hogere bijdrage aan TNO van € 18,6 mln wordt als volgt verklaard:

  • In de 2e suppletoire begroting is € 11 mln toegevoegd aan het TNO-budget om het eerste voorschot aan TNO voor 2014 eind december 2013 ter beschikking te stellen.

  • Daarnaast betreft het een bijdrage in verband met de onderzoekslijnen zoals de TKI's deze hebben afgesproken (€ 2,6 mln).

  • Tot slot is bij de suppletoire begrotingen € 4,9 mln toegevoegd aan het TNO-budget. Het betreft de bijdrage van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan TNO voor het thema Arbeid & Gezondheid en loon- en prijsbijstelling van tranche 2012 en 2013.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

De belangrijkste oorzaken van de lagere uitgaven (– € 36,6 mln) zijn:

  • TKI Toeslag (– € 51,7 mln). Dit wordt veroorzaakt door een vertraagde kasuitgave. Achtergrond daarvan was dat de TKI’s in 2013 in opbouw waren en dat tevens de spelregels voor publiek private samenwerking nog niet nader waren uitgewerkt. Hierdoor kon de toeslag in 2013 nog niet worden ingezet in nieuwe projecten. Deze vertraging leidt niet tot afstel van de projecten, noch van de budgettaire omvang daarvan. Wel tot een latere kasbetaling op deze projecten.

  • De bijdrage aan Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) van € 14,3 mln betreft nagenoeg geheel de middelen die aan NLR zijn uitbetaald voor de herhuisvesting. Deze middelen zijn in de 2e suppletoire begroting aan het NLR budget toegevoegd.

  • De hogere uitgaven voor ruimtevaart (ESA) van € 35,9 mln zijn een gevolg van de intensivering als gevolg van de ministersconferentie 2012, zoals beschreven in de toelichting bij de verplichtingen.

  • Verder is sprake van een vertraging in kasuitfinanciering op diverse instrumenten, waaronder de oud-FES programma’s COMMIT (– € 5 mln), CTMM (– € 5,5 mln), BEBASIC (– € 6,5 mln), TI Food and Nutrition (– € 3,6 mln). Daarnaast heeft een herschikking van budget plaatsgevonden ten aanzien van het kasbudget Holst Centre (– € 4,7) en TTI Water (– € 4,3).

Toelichting op de ontvangsten

Er is € 50,3 mln meer ontvangen dan oorspronkelijk begroot. Oorzaken hiervan zijn:

  • Ontvangsten luchtvaartkredietregeling (€ 2,1 mln): het verschil is voornamelijk te verklaren door de in 2013 gerealiseerde maar niet geraamde terugontvangsten in het kader van de oude luchtvaartkredietregelingen Korte Termijn Programma en Civiele Vliegtuigontwikkeling 1.

  • De ontvangsten Technische Ontwikkelingsprojecten zijn € 2,9 mln lager dan begroot. Deze ontvangsten zijn afhankelijk van het commerciële succes van in het verleden gegeven bijdragen aan Technische Ontwikkelings Projecten en daardoor moeilijk in te schatten.

  • De ontvangsten Rijksoctrooiwet zijn € 4 mln hoger dan begroot. Een belangrijk deel van de toename ligt aan het aandeel Europese en Nederlandse octrooien. Er zijn meer Europese en Nederlandse octrooien verleend die rechtsgeldig zijn geworden in Nederland. Er is hiervoor in 2013 ruim € 3,3 mln meer gerealiseerd dan geraamd. Daarbij komt dat de Nederlandse jaartaksen ook € 0,3 mln hoger zijn geëindigd.

  • Innovatiekrediet (€ 11,2 mln): de in 2013 gerealiseerde terugontvangsten in het kader van het Innovatiekrediet zijn hoger dan geraamd. Dat heeft met name te maken met de terugontvangsten in 2013 uit de portfolio Life Sciences en Profibrix. Volgens de afspraken worden deze terugontvangsten ingezet voor het Innovatiefonds MKB+.

  • Voor de Seed-regeling is € 2,2 mln aan ontvangsten gerealiseerd. De Seed-ontvangsten waren niet geraamd in de begroting.

  • Van de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM) is in 2013 na aftrek van € 3 mln dividendbelasting € 17 mln aan dividend ontvangen.

  • Van AgentschapNL werd € 12,6 mln terugontvangen over de jaren 2011 en 2012, vanwege lager dan oorspronkelijk geraamde uitvoeringskosten voor het opdrachtenpakket 2011 en 2012.

  • Op de oude regeling Uitdagersfaciliteit werd nog € 2 mln ontvangen en daarnaast werd nog voor € 4 mln aan diverse ontvangsten gerealiseerd.

Indicator

Referentie-waarde

Peil datum

Realisatie 2013

Bron

Aantal bedrijven dat Innovatiekrediet gebruikt

27

2011

39

AgNL

Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met een Innovatiekrediet (x € 1 mln)

144

2011

156

AgNL

Aantal participaties via SEED en Fund of Funds

29

2010

44

AgNL/EIF

Omvang gestimuleerd risicokapitaal voor innovatieve bedrijven door SEED en Fund of Funds (x € 1 mln)

43

2010

390

AgNL/EIF

Indicator

Referentie-waarde1

Peil- datum

Realisatie 2013

Bron

Aantal bedrijven dat jaarlijks deelneemt aan IPC

823

2011/2012

262

AgNL

Door IPC ondersteunde private R&D-uitgaven (x € 1 mln)

36,8

2011/2012

16

AgNL

X Noot
1

In de begroting 2013 was bij de referentiewaarde uitgegaan van de gemiddelde realisatie over de jaren 2011 en 2012. Omdat de realisatiewaarden van 2012 nog niet beschikbaar waren, was hierbij uitgegaan van een inschatting. De hier weergegeven referentiewaarden zijn gebaseerd op de daadwerkelijke realisatie 2011 en 2012.

Indicator

Referentie-waarde

Peil-datum

Realisatie 2013

Bron

Aantal Nederlandse deelnemers aan Eurostars

72

2011

49

AgNL

– waarvan bedrijven

61

 

37

 

– waarvan high-tech MKB (%)

82%

 

81%

 

Door Eurostars ondersteunde private R&D-uitgaven van Nederlandse deelnemers (x € 1 mln)

19,8

2011

13

AgNL

In de begroting 2013 was een indicator opgenomen «Omvang private middelen PPS-projecten TKI». De realisatiewaarden voor deze indicator komen pas medio 2014 beschikbaar en konden daarom niet in het jaarverslag 2013 worden opgenomen.

Indicator

Referentie-waarde

Peil-datum

Realisatie 2013

Bron

Klanttevredenheid Deltares

7,9

2011

8,0

Deltares

Klanttevredenheid MARIN

8,6

2011

8,8

MARIN

Klanttevredenheid NLR

8,7

2011

8,5

NLR

Klanttevredenheid cofinanciers TNO

7,2

2011

8,2

TNO

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2013

Realisatie 2012

Bron

Aantal Nederlandse bedrijven dat deelneemt aan ruimtevaartprogramma's ESA

488

2011

162

4991

ESA

Ruimtevaart geo-return/retour (%)

1,09

2011

1,07

1,10

ESA

X Noot
1

Dit betreft het realisatieciifer over 2012 omdat het cijfer over 2013 tijdens het opmaken van het jaarverslag nog niet van ESA is ontvangen. De referentiewaarde is veranderd ten opzichte van de begroting (het was 155). In het hier weergegeven getal zijn alle contracten van Nederlandse bedrijven met ESA opgenomen, ook de contracten die niet direct aan ruimtevaartprogramma’s zijn gekoppeld, maar gerelateerd zijn aan de vestiging van ESTEC in Nederland. Verschillende divisies van een bedrijf worden als afzonderlijke contractanten meegeteld. Het betreft een cumulatief getal op basis van databestanden van ESA sinds 2000. In 2015 start ESA met een nieuwe database waardoor de waarde dan lager zal uitvallen.

Indicator

Referentie-waarde

Peil-datum

Realisatie 2013

Bron

Aantal Nederlandse deelnemers aan KP7 (vanaf 2007)

941

2012

1.506

AgNL

– waarvan bedrijven

685

 

1.137

 

Omvang KP7-middelen voor Nederlandse deelnemers (retour x € 1 mln, vanaf 2007)

1.899

2012

3.373

AgNL

– waarvan bedrijven (%)

18%

 

22%

 

Retourpercentage voor Nederland (%)

6,9%

2012

7,4%

AgNL

Voor het eerst zijn in deze cijfers ook de Joint Technology Initiatives (JTI’s) meegeteld.

Kengetal

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van WBSO1

13.450

16.620

19.450

20.530

22.220

22.640

Aantal S&O-arbeidsjaren

62.390

67.600

73.660

75.330

79.560

81.660

Door WBSO ondersteunde private R&D-uitgaven (S&O-loon, x € 1 mln)

2.552

3.011

3.377

3.571

3.850

3.917

Bron: Agentschap NL

X Noot
1

Hier wordt bedoeld: ondernemingen, kennisinstellingen en zelfstandig ondernemers met een S&O-verklaring

Kengetal

2012

2013

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van RDA1

13.860

16.160

Door RDA ondersteunde private R&D-uitgaven (x € 1 mln, inhoudingsplichtigen)

2.035

2.530

Bron: Agentschap NL

X Noot
1

Hier wordt bedoeld: ondernemingen en zelfstandig ondernemers met een RDA-beschikking.

Dit kengetal was in de Ontwerpbegroting 2013 nog niet opgenomen (met ingang van de begroting 2014 is dit wel het geval), maar voor het inzicht in de benutting van RDA worden de realisatiegegevens wel gepresenteerd.

13 Een excellent ondernemingsklimaat

Algemene doelstelling

Randvoorwaarden scheppen voor een excellent ondernemingsklimaat.

Om deze doelstelling te bereiken heeft het Ministerie van Economische Zaken financiële instrumenten ingezet, zoals borgstellingen en garanties. De financiële instrumenten verbeteren de toegang tot financiering voor het Nederlandse bedrijfsleven, wat nodig is om te kunnen investeren en groeien. Juist ondernemingen die investeren en groeien, hebben een positief effect op economische groei en werkgelegenheid. Onder deze doelstelling valt ook het stimuleren van de juiste voorwaarden voor het goede benutting van ICT. Innovatie met ICT wordt gerealiseerd door de acties uit de Digitale Implementatie Agenda.nl (TK, 26 643 nr. 217) die in 2013 aangevuld is met de beleidsbrief «Doorbraken met ICT» waarin de Midterm rapportage Digitale Agenda.nl is opgenomen. Een aanvulling op de Roadmap ICT (TK, 32 637 nr. 22) voor de jaren 2014 en 2015 is meegenomen in de Bedrijfslevenbrief die in 8 oktober 2013 naar de Tweede Kamer is gezonden. De resultaten op het terrein van Regeldrukvermindering zijn genoemd in de Kamerbrief Goed geregeld, een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017 (TK, 29 362, nr. 212) die in april 2013 naar de Tweede Kamer is gestuurd. Eind 2013 is wat betreft de administratieve lasten met de kwantitatieve doelstelling van € 2,5 mld een reductie van € 527,4 mln gerealiseerd.

Rol en verantwoordelijkheid

Stimuleren

  • Het stimuleren van de juiste randvoorwaarden en grootschalige implementatie van digitale voorzieningen die de overheidsdienstverlening aan ondernemers verbeteren zoals het Ondernemingsdossier.

  • Het realiseren van tien publiek-private ICT-doorbraakprojecten, ondermeer gericht op het vergroten van het gebruik en de kennis van ICT door het midden- en kleinbedrijf, in de topsectoren en in sectoren als logistiek, agro, onderwijs en zorg.

  • De stimulering, coördinatie en facilitering van de transitie naar een biobased economy.

  • Het stimuleren van een ambitieuze en duurzame ondernemerschapscultuur.

  • Het bevorderen van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.

  • Het bevorderen van het innovatiegericht inkopen.

Regisseren/faciliteren

  • De kabinetsbrede coördinatie van het topsectorenbeleid.

  • De coördinatie en het faciliteren van het kabinetsprogramma »vermindering regeldruk voor bedrijven, opdat ondernemers niet worden belemmerd om te ondernemen» door invulling te geven aan de programmabrief «Goed Geregeld, een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017».

  • Faciliteren van het Nederlandse bedrijfsleven in hun duurzame grondstoffenvoorzieningszekerheid zoals in de grondstoffennotitie.

  • De coördinatie van het Groene Groei-traject en de Green Deal aanpak.

  • Het verbeteren van de dienstverlening aan de ondernemers door middel van Ondernemerspleinen.

  • Het ondersteunen van de toegang tot (risico)kapitaal voor bedrijven.

  • Het waarborgen van een internationaal level playing field.

  • Een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.

  • Het verbeteren van de match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor technisch personeel (Techniekpact).

Uitgangspunt is de juiste randvoorwaarden te creëren en ondernemers de ruimte te geven voor vernieuwing en groei. In dialoog met bedrijven, maatschappelijke organisaties en medeoverheden worden kansen benut en knelpunten opgelost. De Minister van EZ is gesprekspartner en aanspreekpunt voor het bedrijfsleven, sectoren, branches en individuele bedrijven. De overheid is terughoudend met ingrijpen, maar er kan een rol zijn in geval van externe effecten, informatie-asymmetrie of verstorend gedrag van (internationale) overheden. Hiervoor zet de Minister zowel financiële instrumenten in, zoals garanties en subsidies aan bedrijven en instellingen, als niet financiële instrumenten.

Kengetallen; Ondernemingsklimaat van Nederland

 

2009

2010

2011

2012

2013

Ambitie

1 – Global Competitiveness Index

           

Positie van Nederland

9e

8e

7e

5e

8e

Top-5 in 2020

Bron: World Economic Forum (Global Competitiveness Report, 2013–2014)

           
             

2 – Ondernemersquote

2009

2010

2011

2012

2013

 

Nederland

11,7%

11,9%

12,2%

12,6%

13,2%

 

EU15-gemiddelde

11,8%

11,9%

11,9%

11,9%

11,8%

 

Bron: PanteiaEIM (2011 is een voorlopig cijfes, 2012 en 2013 zijn voorlopige inschattingen)

           
             

3 – Investeringsquote van bedrijven

2009

2010

2011

2012

2013

 

Nederland

13,4%

12,4%

13,3%

13,0%

13,0%

 

Bron: CPB (CEP, 2013)

           
             

4 – Aandeel snelle groeiers1

2004/2007

2005/20082

2006/20093

2007/2010

2008/2011

 

Nederland

11%

13%

8%

7%

4%

Top-5

Bron: EIM (Internationale benchmark ondernemerschap, 2012)

           
             

5 – Ranglijst van digitale economieën

2009

2010

2011

2012

2013

Ambitie

Positie van Nederland

9

9

11

6

4

Top-5

Bron: Global Information Technology Report (World Economic Forum) 4

           
X Noot
1

De cijfers vanaf 2006/2009 zijn niet goed vergelijkbaar met de perioden hiervoor. In het verleden (tot en met 2005/2008) werd altijd als definitie gehanteerd een totale groei van 60% in drie jaar voor de groep 50–1.000 werkzame personen, een definitie die als sinds 1997 werd gehanteerd. Vanaf de periode 2006/2009 is nu aansluiting gezocht bij de internationaal gangbare definitie van 20% groei per jaar voor de groep bedrijven vanaf tien werkzame personen. De quote valt hierdoor lager uit. De belangrijkste oorzaak is evenwel de zwakke conjunctuur als gevolg van de financiële crisis. Voor Nederland (bron CBS) is momenteel het meest recente cijfer 2007/2010. De nieuwe afbakening is in 2013 doorgevoerd.

X Noot
2

Definitie snelle groeiers: 50–1.000 werkzame personen en minimaal 60% werkgelegenheidsgroei in drie jaar tijd.

X Noot
3

Definitie snelle groeiers: Vanaf 10 werkzame personen en minimaal 72,8% werkgelegenheidsgroei in drie jaar tijd.

X Noot
4

Wat betreft het kengetal digitale economieën in de Rijksbegroting: hier werd tot en met 2010 gebruik gemaakt van de jaarlijkse ranking van de Economist/ E readiness monitor. Sinds 2010 is er echter geen update meer verschenen. Vanwege de behoefte aan een jaarlijks cijfer is gekozen voor het Global Information Technology Report van het World Economic Forum die wel jaarlijks rapporteert.

  • 1 Het Nederlandse ondernemingsklimaat behoort sinds 2007 tot de top-10 volgens de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum. Tussen 2009 en 2012 is Nederland gestegen van de tiende naar de vijfde plek. In 2013 heeft Nederland een achtste plaats op de ranglijst behaald. Dit onderschrijft de noodzaak van verbeterde financieringsmogelijkheden voor ondernemers, blijvende investeringen in onderwijs en onderzoek, vermindering van administratieve lasten en stimulering van innovatie.

  • 2 Het percentage ondernemers binnen de beroepsbevolkling neemt al enige jaren toe in Nederland. Waarin 2009 nog benedengemiddeld werd gescoord, ligt de Nederlandse score inmiddels ruim boven het gemiddelde van de EU-15. De stijging van ondernemersquote is voor het belangrijkste deel toe te schrijven aan de toename van het aantal ZZP'ers in Nederland.

  • 3 De investeringsquote en het aandeel snelle groeiers geven een indicatie van de kwaliteit van ondernemerschap. Juist ondernemingen die investeren en groeien, hebben een positief effect op economische groei en werkgelegenheid. De investeringsquote bereikte in 2010 een dieptepunt en leefde daarna weer iets op. Naar verwachting blijven de investeringen in 2013 op het niveau van 2012. Verder herstel wordt verwacht vanaf 2014. Nederland is niet het enige land waarin de investeringsquote het afgelopen decennium terugliep; andere landen laten een vergelijkbaar beeld zien. Een mogelijke verklaring voor de daling van de investeringsquote is de moeilijke economische situatie en het feit dat de investeringsprijzen zijn gedaald.

  • 4 Onderzoek heeft aangetoond dat snelgroeiende bedrijven een grote impact hebben op de economie. Het aandeel snelle groeiers is de afgelopen jaren afgenomen. Dat geldt voor Nederland, maar ook voor andere landen. De daling van 2010 op 2011 is te verklaren door een wijziging in de defintie van snelle groei. Gezien het belang van de indicator om meer te zeggen over de kwaliteit van het ondernemerschap – in aanvulling op de omvang/kwantiteit – loopt een onderzoek bij het CBS om Nederlandse snelle groeicijfers binnen OESO verband bij te gaan houden.

  • 5 Nederland ambieert voor 2014 een top vijf positie op de wereldwijde ranglijst voor digitale economieën. In het meest recente rapport van het World Economic Forum (WEF) over «Information Technology» uit 2013 staat Nederland, na Finland, Singapore en Zweden, op de vierde plek als het gaat om het gebruik van ICT. Hiermee is Nederland twee plaatsen gestegen ten opzichte van 2012. Nederland scoort goed als het gaat over de ICT-infrastructuur en de beschikbaarheid van en toegang tot digitale content en ICT-toepassingen. Bovendien scoort Nederland goed op het gebruik van ICT door zowel burgers als bedrijven en zijn de digitale vaardigheden om dit gebruik mogelijk te maken goed op orde

Beleidsconclusies

Bedrijfsfinanciering

De financiering van het bedrijfsleven, en met name van het MKB, blijft onder druk staan. Uit de Financieringsmonitor van december 2013 blijkt dat bedrijven, in vergelijking met de monitor van juni 2013, de gezochte financiering weer iets vaker niet hebben aan kunnen trekken. Dat geldt voor zowel vreemd vermogen als voor eigen vermogen. De meest genoemde reden van afwijzing blijft het risico voor de beoogde financier. Zowel banken als eigen vermogen-verstrekkers (bijvoorbeeld participatiemaatschappijen) zijn voorzichtiger geworden. Dat zij minder financieren, zien we ook terug in de mate van benutting van het garantie-instrumentarium. De regelingen ondersteunen echter ook in deze tijden daar waar noodzakelijk en mogelijk de toegang tot financiering. Het risico van de financier wordt verminderd, wat in deze tijden dus van groot belang is om het bedrijfsleven aan de benodigde financiering te helpen.

BMKB

De daling van de benutting van de BMKB in 2012 ten opzichte van de recordbenutting in 2011 heeft zich ook in de tweede helft van 2013 voortgezet. In het gehele jaar is € 344 mln van het beschikbare budget van € 705 mln benut, waar de benutting in 2012 nog € 486 mln was. De benutting in de tweede helft van 2013 was met € 169 mln iets lager dan de € 175 mln benutting in de eerste jaarhelft. In termen van aantal verstrekte borgstellingskredieten is de daling minder groot: er zijn in 2013 1.983 nieuwe borgstellingskredieten verstrekt, tegen 2.640 in 2012. De verstrekte borgstellingskredieten zijn dus relatief kleiner van omvang, wat erop kan duiden dat meer kleinere bedrijven worden bereikt.

Zoals in de brief «Stimulering Ondernemingsfinanciering» aangekondigd, is de BMKB per begin november 2013 tijdelijk uitgebreid. Hierdoor is het maximale borgstellingskrediet verhoogd van € 1 mln naar

€ 1,5 mln, en kan voor borgstellingskredieten tot € 0,2 mln aan bestaande bedrijven (de «kleine kredieten») het hogere borgstellingspercentage van per saldo 67,5% worden gebruikt, wat standaard voor starters geldt.

Groeifinancieringsfaciliteit

Met de Groeifinancieringsfaciliteit worden bedrijven geholpen bij het aantrekken van risicodragend vermogen door een 50% staatsgarantie te verstrekken op achtergestelde leningen van banken en op aandelen van participatiemaatschappijen. De Groeifinancieringsfaciliteit kan ondernemingen in een groeifase, bij bedrijfsovernames en bij herstructureringen helpen bij het aantrekken van risicokapitaal. Voor de Groeifinancieringsfaciliteit was in 2013 sprake van een realisatie van ruim € 8 mln verstrekte garanties. Het lagere gebruik ligt in het feit dat de financiering van het bedrijfsleven, en met name van het MKB, onder druk blijft staan. Financiers zijn voorzichtiger geworden.

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

Met het instrument GO kunnen banken een 50% staatsgarantie krijgen op (middel)grote leningen vanaf € 1,5 mln. Door de verstrekking van een staatsgarantie wordt het risico voor de bank op de ondernemingsfinanciering gereduceerd. Dit vergroot de mogelijkheden om te voorzien in de financieringsbehoefte bij het Nederlandse bedrijfsleven. De benutting van de GO is in 2013 gedaald (€ 62 mln gefiatteerd) ten opzichte van 2012 (€ 117 mln gefiatteerd). De GO heeft in 2013 te maken gehad met een lager gebruik vanwege de lagere activiteit op de financieringsmarkt voor het bedrijfsleven. Vooral factoren als verminderde investerings- en risicobereidheid van bedrijven en banken spelen een rol in de lagere benutting. De verwachting is dat in 2014 bij een aantrekkende economie de benutting op een hoger niveau zal komen te liggen.

Ter stimulering van de kredietverlening aan het bedrijfsleven zijn de voorwaarden voor de GO-regeling tijdelijk verruimd. In 2013 is het maximum van de garantie verhoogd van € 25 mln naar € 75 mln en is de GO, naast de al bestaande mogelijkheid om bankgaranties onder de GO te brengen, ook opengesteld voor alternatieve aanbieders van garanties aan bedrijven. Eveneens in 2013 is een start gemaakt met de evaluatie van de regeling waarvan de resultaten april 2014 worden verwacht.

Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering

In 2013 is de gewijzigde Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering (GSF) gepubliceerd (totaal garantiebudget € 1 mld) en zijn de eerste garanties verstrekt. Met de GSF kunnen banken 80% staatsgarantie krijgen op de nieuwbouwfinanciering van een schip. Hierdoor wordt het risico voor de bank op de te verstrekken bouwfinanciering of voorfinanciering gereduceerd. Dit vergroot de kans voor Nederlandse scheepswerven om financiering aan te trekken. De sector kan door deze regeling beter concurreren met buitenlandse werven die van soortgelijke garantieregelingen gebruik kunnen maken. In 2013 is voor € 44 mln aan garanties aan banken verstrekt, verdeeld over zes scheepsbouwprojecten die worden uitgevoerd door twee werven. Bij een werf gaat het om vier schepen die worden geëxporteerd en bij de andere werf om een binnenlandse leverantie. De regeling kende in 2013 derhalve een beperkte benutting. Het is echter te vroeg om hieraan conclusies te verbinden, gelet op de recente openstelling van de aangepaste regeling.

Flankerend beleid stimuleringspakket

Bij de Miljoenennota 2014 is in het kader van het stimuleringspakket € 5 mln toegevoegd aan de EZ-begroting voor het stimuleren van nieuwe aanbieders van MKB financiering en verbeteren van kennis van het MKB over financiering. In 2013 is voor circa € 4,5 mln aan aanvragen ingediend, daarvan konden in 2013 voor een bedrag van € 0,4 mln aan toezeggingen gedaan worden. De resterende toezeggingen zullen in 2014 plaatsvinden.

Techniekpact

De beschikbaarheid van voldoende goed (technisch) opgeleid personeel is van groot belang voor een goed ondernemersklimaat en groeivermogen van Nederland. Daarom heeft EZ samen met de Ministeries van OCW en SZW en met een brede coalitie van werkgevers, werknemers, regio’s, het onderwijs en studenten op 13 mei 2013 het Nationaal Techniekpact 2020 gelanceerd. De 22 concrete acties uit het Pact en de implementatie van de regionale agenda's moeten resulteren in meer technische specialisten en vakmensen met competenties waar de markt om vraagt. Met de uitvoering van het Techniekpact is een voortvarende start gemaakt. Zo is bijvoorbeeld door de sociale partners in de techniek eind 2013 een digitaal loket geopend waar scholen terecht kunnen voor lesmaterialen en activiteiten voor wetenschap- en techniekonderwijs én MBO techniek stages.

Kamer’s van Koophandel/Ondernemerspleinen

In 2013 is intensief gewerkt aan de modernisering van KvK’s en samenvoeging ervan met Syntens tot één zelfstandig bestuursorgaan. Om dit te kunnen verwezenlijken is het traject van de wetswijziging van de Wet op de KvK’s en Fabrieken doorlopen en in 2013 afgerond. Inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de KvK is zoals beoogd 1 januari 2014. De nieuwe landelijke KvK krijgt naast de bestaande taken twee nieuwe taken er bij: innovatiestimulering (Syntens) en (door)ontwikkelen en beheren van Ondernemerspleinen. Het digitale ondernemersplein is reeds operationeel en wordt doorontwikkeld. Op ondernemersplein.nl vinden ondernemers al voor hen relevante informatie van publieke partners en kunnen ze daar ook direct zaken doen. In 2013 zijn de Belastingdienst, CBS en RDW aangesloten als partners. Doorontwikkeling en aansluiting van nieuwe partners wordt in 2014 voortgezet. Fysieke ondernemerspleinen zullen in 2014 van start gaan. Daarnaast zijn in het kader van lastenverlichting voor ondernemers de heffingen van de KvK per 1 januari 2013 afgeschaft.

Hiermee is in 2013 de nieuwe Kamer van Koophandel op de kaart gezet en van een solide basis voorzien. Op dit fundament kan in de komende jaren verder worden gebouwd in het belang van ondernemend Nederland.

Biobased Economy

In 2013 is op het beleidsterrein van Biobased Economy verder gewerkt aan het wegnemen van belemmeringen in wet- en regelgeving. Basis is de inventarisatie van ongeveer 80 belemmeringen die ondernemers ondervinden. De Tweede Kamer is op 18 april 2013 geïnformeerd over voortgang van dit programma.

In 2012 heeft het TKI BBE een innovatiebudget afkomstig uit de Topsector Energie van € 42 mln toegekend aan 11 projecten die in 2013 van start zijn gaan. Het budget wordt aangevuld met circa € 110 mln aan eigen bijdragen vanuit de sectoren. Voor 2013 had het TKI BBE een budget van circa € 20 mln. In juni 2013 zijn de tenders geopend voor projecten op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie. Daarnaast is een gezamenlijke tender geopend met het TKI Gas voor projecten die bioraffinage en groen gas opwekking combineren. In topsector Agri&Food (A&F) zijn in 2012 onder het thema valorisatie groene grondstoffen 13 projecten ingediend. Hiervan zijn in 2013 vier projecten toegekend met een budget van € 1,6 mln.

Via de MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)-regeling (zie ook beleidsartikel 12) werd voor Chemie, Energie en Biobased economy € 6 mln ter beschikking gesteld aan het MKB. Voor biobased

haalbaarheidsstudies (budget € 0,5 mln) werden 18 aanvragen ingediend waarvan 11 gehonoreerd.

De meeste aanvragen waren op de thema’s bioraffinage en chemische en biotechnologische conversietechnologie.

Voor projecten op R&D-samenwerking (beschikbaar budget € 1 mln) werden 11 aanvragen ingediend waarvan acht toegewezen, de meeste op het thema biomaterialen.

ICT beleid

Diverse digitale voorzieningen, waarmee het voor bedrijven makkelijker wordt om 24 uur per dag, op een zelfgekozen plek de zaken met de overheid te regelen, zijn doorontwikkeld en geïmplementeerd. Het aantal bezoekers van Antwoord voor bedrijven en het aantal gebruikers van de NieuweWetten app is in 2013 verder gestegen. Ook is het digitaal Ondernemersplein verder doorontwikkeld, waar ondernemers alle informatie over producten en diensten van de overheid op één plek kunnen vinden. Voor Standard Business Reporting (geautomatiseerde gegevensaanlevering), eHerkenning (authenticatie), de berichtenbox bedrijven en het Ondernemingsdossier is grootschalige aansluiting door overheidsorganisaties en verbreding van het gebruik in gang gezet. Ook is «simple invoicing» gelanceerd, waardoor digitaal rekeningen versturen en verwerken eenvoudiger en goedkoper wordt. In 2013 is gestart met het wetgevingstraject om het recht op elektronisch zakendoen voor bedrijven te regelen, zoals aangekondigd in de Digitale Agenda.nl.

Het kabinet is in 2013 negen ICT-doorbraakprojecten gestart om in publiekprivate samenwerking (PPS) het gebruik van ICT-toepassingen door bedrijven te vergroten. Dat doet het kabinet in die sectoren waar grote economische en maatschappelijke baten kunnen worden gerealiseerd. In 2013 is veel aandacht besteed aan het organiseren van het pps-proces en het toewerken naar de oplevering van de eerste routekaarten. Bovendien zijn de eerste resultaten behaald, zoals een samenwerkingsovereenkomst voor het openstellen van de High Performance Computing Infrastructuur van Surf (doorbraakproject MKB), het houden van de eerste estafettebijeenkomsten voor het matchen van vraag en aanbod voor open data (doorbraakproject Open Data) en het selecteren van het eerste opschalingsproject voor het logistiek informatieplatform (doorbraakproject Informatieplatformen in Topsectoren). Het tiende doorbraakproject zal in 2014, op basis van vraagsturing, worden geselecteerd.

Het beleid van ICT en MKB is gericht op het stimuleren van ICT-toepassingen in het MKB ter verhoging van de arbeidsproductiviteit en het concurrentievermogen. In dit kader hebben EZ, MKBNL en ECP.NL samen een handreiking Cloudcomputing in de vorm van een app en website (zie www.cloudbewust.nl) gemaakt.

Met het programma Digitale Vaardigheden Beroepsbevolking heeft het kabinet samen met private partners gewerkt aan de beschikbaarheid van voldoende digitaal vaardige werknemers, in het bijzonder in het MKB, de topsectoren en de Rijksoverheid. Via de in de topsectorenaanpak aangekondigde Human Capital Agenda’s worden tekorten aan digitaal vaardige werknemers in topsectoren aangepakt. Belangrijke resultaten zijn onder andere de online cursus slimmerondernemenin1minuut.nl en de realisatie en overdracht van de Nederlandse vertaling van het e-Competence Framework.

ICT Onderzoeksinfrastructuur: het gebruik van High Performance Computing in de Nederlandse Topsectoren is van vitaal belang om de Nederlandse economie competitiever te maken. Modelvorming, simulatie en grootschalige dataverwerking met behulp van krachtige supercomputers en geavanceerde netwerkdiensten zijn onontbeerlijk voor competitief onderzoek en productontwikkeling in alle Nederlandse Topsectoren. Om de vooraanstaande positie van Nederland op dit gebied te behouden, is aan de Stichting Surf een subsidie toegekend voor de periode 2011 tot en met 2013. In 2013 is heeft de Minister een aanvullende subsidie verleend van € 7 mln voor de periode 2014 tot en met 2015. De subsidie is bestemd voor specifieke investeringen in onderdelen van de e-infrastructuur voor onderzoek.

Op grond van de bovenstaande resultaten kan worden geconcludeerd dat in 2013 verdere stappen zijn gezet op weg naar de implementatie van electronische overheidsdiensrten voor het bedrijfsleven. Daarnaast is met het concept wetsontwerp voor de Wet Electronisch Zaken doen een generieke wettelijke basis opgezet voor de eletronische dienstverlening aan bedrijven en burgers. Met de uitrol van de ICT Doorbraakprojecten uit het regeerakkoord Rutte II is een structurele publiekprivate samenwerking gestart op negen thema's met een economisch en maatschappelijke belang.

Regeldrukbeleid

In de Programmabrief «Goed Geregeld, een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017» heeft het kabinet een nieuwe aanpak geschetst waarin naast de kwantitatieve reductie van regeldruk gewerkt wordt aan een merkbare vermindering van regeldruk voor het bedrijfsleven via de maatwerkaanpak regeldichte domeinen

Wat betreft de kwantitatieve doelstelling van € 2,5 mld is eind 2013 een reductie van € 527,4 mln gerealiseerd.

Op het gebied van toezicht is een onderzoek afgerond naar domeinen waar stapeling van rijks- en lokaal toezicht speelt. Op basis van dit onderzoek is in drie domeinen (horeca, recreatie en ziekenhuizen) gestart met pilots voor beter samenwerking en informatie-uitwisseling tussen toezichthouders van gemeenten en rijk.

Wat betreft de bestuurlijke samenwerking zijn ter ondersteuning van gemeenten instrumenten uitgewerkt om regeldruk te meten en dienstverlening te verbeteren, zoals het Bewijs van Goede Dienst en de Lokale Effecttoets. In tien regionale bestuurlijke bijeenkomsten hebben rijk en gemeenten praktische voorbeelden van regeldrukvermindering uitgewisseld. Op aangeven van gemeenten is op een aantal punten aanpassing van rijksregelgeving in gang gezet.

De eerste tranche van de maatwerkaanpak is medio 2013 gestart in zeven sectoren, waaronder vier topsectoren (Chemie, Lifesciences en Health, Agrifood en Logistiek). In 2013 lag het accent in de werkzaamheden op het ontwikkelen van een beleidskader voor de maatwerkaanpak en het (per sector) inventariseren en analyseren van knelpunten door overheid en bedrijfsleven en het opstellen van een groslijst van mogelijke oplossingen op het gebied van (uitvoering van) wet- en regelgeving, inclusief toezicht en (digitale) dienstverlening bij rijk en medeoverheden.

In het kader van de actielijn Hervorming Rijksdienst zijn een aantal trajecten nader geïdentificeerd en eind 2013 is een onderzoek gestart naar de mogelijke regeldrukeffecten van deze trajecten. Concreet gaat het om Basisregistraties, digitalisering Rijk en Inspecties en Toezicht.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Oorspronkelijk Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2013

2013

VERPLICHTINGEN

1.683.410

1.370.342

977.386

725.485

2.591.009

– 1.865.524

Waarvan garantieverplichtingen

1.459.543

1.192.913

709.448

463.183

2.384.011

– 1.920.828

UITGAVEN

260.947

271.467

312.203

436.722

379.101

57.621

             

Garanties

73.284

87.913

144.946

114.100

129.211

– 15.111

BMKB

64.534

73.605

126.302

102.422

65.541

36.881

Groeifinancieringsfacilitieit

514

2.447

2.270

2.360

9.281

– 6.921

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

8.236

11.861

16.374

9.274

44.752

– 35.478

Borgstelling Scheepsnieuwbouw

     

44

9.637

– 9.593

Subsidies

77.261

68.792

71.136

77.685

29.755

47.930

Bevorderen ondernemerschap

10.810

6.636

7.928

7.383

1.139

6.244

Biobased Economy

2.839

5.598

12.521

7.829

5.710

2.119

Microkrediet

5.088

851

750

30.989

 

30.989

Uitfinanciering subsidies

58.524

55.707

49.937

31.484

22.906

8.578

Opdrachten

62.473

67.163

34.353

24.660

25.969

– 1.309

Onderzoek & ontwikkeling

5.743

8.901

3.942

4.706

351

4.355

ICT-beleid

42.625

35.516

28.974

18.118

20.852

– 2.734

Beleidsvoorbereiding en evaluaties

13.481

17.870

283

831

2.436

– 1.605

Regiegroep Regeldruk/ACTAL

624

4.876

1.154

1.005

2.330

– 1.325

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

23.850

24.588

22.195

21.701

18.922

2.779

NBTC

17.279

18.421

15.213

13.536

13.329

207

UNWTO

218

 

252

271

233

38

Bijdragen aan instituten

6.353

6.167

6.730

7.894

5.360

2.534

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

   

18.496

153.144

150.577

2.567

Kamers van Koophandel / Ondernemerspleinen

   

18.496

153.144

150.577

2.567

Bijdragen aan agentschappen

24.079

23.011

21.077

45.430

24.667

20.763

Agentschap NL

12.930

12.279

8.368

28.032

22.467

5.565

Dienst Regelingen

     

550

 

550

DICTU

     

8.149

 

8.149

Logius

11.149

10.732

12.709

8.699

2.200

6.499

             

ONTVANGSTEN

108.406

77.797

41.763

37.435

92.599

– 55.164

BMKB

26.519

32.674

23.645

21.544

25.230

– 3.686

Groeifinancieringsfaciliteit

1.426

1.930

2.154

2.047

8.000

– 5.953

Garantie Ondernemingsfinanciering

8.236

13.226

13.391

10.160

46.000

– 35.840

Borgstelling Scheepsnieuwbouw

44

10.000

– 9.956

Joint Strike Fighter

484

617

879

1.418

1.847

– 429

Diverse ontvangsten

71.741

29.350

1.694

2.223

1.522

701

Toelichting op de verplichtingen

Er is voor € 1,9 mld minder aan verplichtingen aangegaan dan begroot. Dit wordt met name veroorzaakt door de garantieverplichtingen.

Voor de Groeifinancieringsfaciliteit was er in 2013 sprake van € 75 mln lagere benutting dan geraamd (een realisatie van € 9,3 mln garantieverplichtingen bij een budget van € 84,3 mln). Reden ligt met name in het feit dat de financiering van het bedrijfsleven, en met name van het MKB, onder druk blijft staan. Financiers zijn voorzichtiger geworden. Dat zij minder financieren, is ook terug te zien in de mate van benutting van het garantie-instrumentarium.

Voor de BMKB zijn € 656 mln minder aan garantieverplichtingen aangegaan dan geraamd (een realisatie van € 344 mln bij een oorspronkelijk geraamd budget van € 1 mld). Bij de Garantie Ondernemingsfinanciering is voor € 234 mln minder aan garantieverplichtingen aangegaan dan begroot (een realisatie van € 66 mln bij een budget van € 300 mln). Voor de in 2013 voor het eerst in gewijzigde vorm opengestelde Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering is € 956 mln minder aan garantieverplichtingen aangegaan dan geraamd (een realisatie van € 44 mln bij een budget van € 1 mld). De lage benuttingscijfers van het garantie-instrumentarium zijn een gevolg van een beperktere vraag naar financiering als gevolg van de economische crisis en behoedzaamheid aan de zijde van de kredietverstrekkers.

Met betrekking tot de niet-garantieverplichtingen is voor € 53 mln meer verplichtingen aangegaan dan begroot. Oorzaak hiervan is onder andere dat bij Miljoenennota € 30 mln aan de EZ begroting is toegevoegd voor een extra lening aan de stichting Qredits voor kredieten tot € 150.000. Daarnaast is voor € 23 mln extra verplichtingenruimte beschikbaar gesteld voor Agentschap NL en DICTU. Dit betreft met name: de herverdeling van het budget met artikel 12 voor de bijdrage aan Agentschap NL (€ 2,4 mln) en de bijdrage ten behoeve van de omstelkosten voor het financieel systeem Oracle EBS (E-Business Suite) ad € 2 mln; het aandeel van Agentschap NL in de algemene kosten van DICTU (€ 5 mln) en de infrastructuur kosten van Dienst Regelingen (€ 3 mln); ook is in de 1e suppletoire begroting € 11 mln verplichtingenruimte toegevoegd aan het AgentschapNL-budget om het verplichtingenbudget op hetzelfde niveau te brengen als het beschikbare kasbudget.

Toelichting op de uitgaven

Garanties

Voor de garanties is voor € 15 mln minder aan uitgaven verricht. De oorzaken hiervan zijn als volgt:

  • De uitgaven voor de BMKB zijn € 36,8 mln hoger dan aanvankelijk begroot. Als gevolg van de aanhoudende laagconjunctuur en het daarbij optredende hoge aantal faillissementen is de omvang van de schades op de BMKB wederom fors hoger dan begroot.

  • Als gevolg van de lager dan geraamde benutting van de Groeifinancieringsfaciliteit in de afgelopen jaren van economische crisis en door een actief beheer, zijn er in 2013 ook minder schades gedeclareerd dan oorspronkelijk geraamd. De schadebedragen vallen in 2013 € 6,9 mln lager uit dan geraamd.

  • De gerealiseerde schadebetalingen op de Garantie Ondernemingsfinanciering waren € 35,8 mln lager dan oorspronkelijk begroot. De oorzaak hiervan is enerzijds dat de oorspronkelijke raming op een te hoog niveau was vastgesteld, waarvoor in de 1e suppletoire begroting een correctie is toegepast (– € 31,8). Daarnaast is een aantal verwachte verliesdeclaraties in 2013 niet gerealiseerd.

  • De Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering is in gewijzigde vorm sinds maart 2013 van kracht. Op de verstrekte garanties in 2013 hebben geen schadebetalingen plaatsgevonden (– € 9,6 mln). De realisatie van de uitgaven is derhalve nihil. Wel is € 44.000 aan premieontvangsten in de interne begrotingsreserve Scheepsbouw gestort.

Subsidies

Er is € 47,9 mln meer uitgegeven voor subsidies dan oorspronkelijk begroot. Dit wordt in het bijzonder veroorzaakt door de volgende componenten:

  • De uitgaven voor Bevorderen Ondernemerschap waren € 6,2 mln hoger dan oorspronkelijk begroot. Dit is onder andere veroorzaakt door de uitfinanciering van lopende verplichtingen en de financiering van nieuwe initiatieven, zoals het flankerend beleid voor alternatieve financieringsvormen (onderdeel van het stimuleringspakket). Bij de 2e suppletoire begroting 2013 is hiertoe het budget verhoogd.

  • De uitgaven aan de Stichting Qredits zijn in 2013 € 30,9 mln hoger dan begroot. In het stimuleringspakket dat bij de Miljoenennota werd gepresenteerd werd voor 2013 € 30 mln aan de EZ-begroting toegevoegd voor een aanvullende lening aan de Stichting Qredits ten behoeve van kredieten tot een bovengrens van € 150.000. Dit budget is in 2013 in de vorm van een lening aan de stichting Qredits beschikbaar gesteld.

  • Bij de uitfinanciering van subsidies is € 8,6 meer uitgegeven dan begroot. Voor de Valorisatie regeling (€ 8,9 mln) en de Subsidieregeling Innovatieve Scheepsbouw (SIS) regeling (€ 6,3 mln) was meer budget nodig voor de uitfinanciering van lopende verplichtingen uit voorgaande jaren. Het budget ad € 5,3 mln dat naar aanleiding van het aangenomen amendement voor SIS (TK, 33 805 XIII nr. 4) bij de 2e suppletoire begroting 2013 beschikbaar was gekomen, kon niet meer in 2013 worden uitgegeven (zie Slotwet).

  • Daar tegenover staat dat voor diverse regelingen, waaronder het Besluit Subsidies Regionale Investeringsprojecten, Actieplan Veilig ondernemen en Beroepsonderwijs in bedrijf minder budget nodig was voor de uitfinanciering op oude verplichtingen (in totaal – € 6,6 mln).

Bijdragen aan agentschappen

De bijdrage aan agentschappen is € 20,8 mln hoger dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door:

  • Een verhoging van het opdrachtenbudget van Agentschap NL (€ 5,6 mln). Dit betreft met name de herverdeling van het budget met artikel 12 voor de bijdrage aan Agentschap NL (€ 2,4 mln) en een bijdrage van € 2 mln voor de kosten van invoering van een nieuw financieel systeem.

  • De bijdrage aan DICTU is verhoogd met € 8 mln, zoals verwerkt in de tweede suppletoire begroting 2013. Het betreft het aandeel van Agentschap NL in de algemene kosten van DICTU (€ 5 mln) en infrastructuur kosten van Dienst Regelingen (€ 3 mln).

  • De kosten van Logius zijn € 6,5 mln hoger dan begroot. Dit betreft met name de hogere uitfinanciering op lopende verplichtingen uit voorgaande jaren.

Toelichting op de ontvangsten

Als gevolg van de lager dan geraamde benutting van de BMKB in 2013 is er voor € 3,7 mln minder aan premie-ontvangsten gerealiseerd dan oorspronkelijk begroot.

De benutting van de Groeifinancieringsfaciliteit was in de afgelopen jaren van economische crisis lager dan begroot. De premie-inkomsten zijn als gevolg van de kleinere beheersportefeuille € 6 mln lager dan begroot.

De ontvangsten van de GO zijn € 35,8 mln lager dan oorspronkelijk begroot. Dit is onder andere te wijten aan het feit dat de ontvangsten in de oorspronkelijke begroting te hoog waren geraamd. De ontvangsten zijn daarom in de 1e suppletoire begroting 2013 met € 31,8 mln naar beneden bijgesteld. Daarnaast zijn minder premie-ontvangsten gerealiseerd als gevolg van de lagere benutting van de GO.

Als gevolg van de lagere benutting van Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering zijn de premieontvangsten slechts € 44.000 en daarmee ruim € 9,9 mln lager dan begroot.

Kengetal

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Verstrekte garanties BMKB, x € 1 mln

601

556

742

909

486

344

Totaal aantal verstrekte garanties

2.915

2.442

3.701

4.325

2.640

1.983

Bron: Agentschap NL

Voor de BMKB zijn € 656 mln minder aan garantieverplichtingen aangegaan dan geraamd (een realisatie van

€ 344 mln bij een oorspronkelijk geraamd budget van € 1 mld). De lagere benutting van de BMKB is een gevolg van een beperktere vraag naar financiering als gevolg van de economische crisis en behoedzaamheid aan de zijde van de kredietverstrekkers.

Kengetal

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Verstrekte garanties Groeifinancieringsfaciliteit, x € 1 mln

23

10

25

12

13

8

Totaal aantal verstrekte garanties

33

22

32

17

21

16

Bron: Agentschap NL

Voor de Groeifinancieringsfaciliteit was er in 2013 sprake van een realisatie van ruim 8 mln verstrekte garanties. Het lagere gebruik ligt in het feit dat de financiering van het bedrijfsleven, en met name van het MKB, onder druk blijft staan. Financiers zijn voorzichtiger geworden.

Kengetal

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Verstrekte garanties GO, x € 1 mln

58

413

261

103

103

Totaal aantal verstrekte garanties

20

104

62

53

51

Bron: Agentschap NL

De benutting van de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) is in 2013 (verstrekking € 103 mln) gelijk gebleven ten opzichte van de benutting van 2012 (verstrekking € 103 mln).

Indicator

Referentie- waarde

Peildatum

Raming 2012

Realisatie 2013

Bron

Aantal verstrekte microkredieten

610

2009

1.500

1.020

Qredits

Stichting Qredits heeft in 2013 1.020 microkredieten verstrekt. Dat zijn er minder dan verwacht (prognose was 1.500). Het aantal kredietaanvragen is ongeveer met 20% gestegen ten opzichte van 2012 als gevolg van de groeiende naamsbekendheid van Qredits.

De belangrijkste reden dat er toch minder kredieten zijn verstrekt, is dat de kwaliteit van de aanvrager minder was en onvoldoende kredietwaardig. Van de behandelde aanvragen kon in 2013 netto 21% worden gehonoreerd (in tegenstelling tot 24% in 2012). Dit betekent overigens nog steeds dat een significant aantal aanvragen, die bij banken zijn afgewezen, alsnog via Qredits een zakelijk krediet kunnen krijgen. Een nog soepeler goedkeuringsbeleid zal vooralsnog een te negatief effect hebben op de gezonde business-case van Qredits.

De geïntroduceerde coachingsproducten zullen steeds meer bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van de aanvragen, waardoor een groter percentage van de ingediende aanvragen ook gehonoreerd kan worden. Qredits is in 2013 gestart met het aanbieden van e-learnings. De bekendheid en het gebruik van deze e-learnings neemt geleidelijk aan toe. Qredits biedt daarnaast coachingsprogramma’s aan die worden ingevuld door de 500 vrijwilligers die bij Qredits actief betrokken zijn. Voorheen werden ondernemers met een krediet gecoacht. Sinds 2013 worden ook ondernemers gecoacht bij het schrijven van een ondernemingsplan en ondernemers zonder krediet.

Het belangrijkste issue van Qredits is de nog steeds te beperkte naamsbekendheid. Er zijn nog onvoldoende ondernemers die gebruik maken van de mogelijkheden. Qredits tracht haar naamsbekendheid te verbeteren door onder andere landelijke campagne, deelname aan landelijke- en regionale evenementen, free publicity, online marketing en een blijvende focus op naamsbekendheid bij doorverwijzers zoals banken en accountants.

Indicator

Referentie- waarde

Peildatum

Raming 2013

Realisatie 2013

Bron

Netto verlaging regeldruk (cumulatief).

0% (nulmeting)

2011

20%

€ 527,4 mln van de 2,5 mld

EZ

In de oorspronkelijke begroting 2013 was de indicator opgenomen van het vorige kabinet. Het kabinet Rutte II heeft in het Regeerakkoord een nieuwe doelstelling op het vlak van reductie van administratieve lasten afgesproken. Daarom is ervoor gekozen in het jaarverslag een nieuwe indicator op te nemen die aan deze nieuwe doelstelling is gekoppeld. Wat betreft de kwantitatieve doelstelling van € 2,5 mld is eind 2013 een reductie van € 527,4 mln gerealiseerd.

Indicator

Referentie- waarde

Peil- datum

Realisatie 2013

Bron

Gerealiseerde invulling compensatieverplichting (vijf-jaars gemiddelde)

€ 541 mln

2011

€ 417 mln

EZ

Met het compensatiebeleid werd verzekerd dat de aanschaf door het Ministerie van Defensie van buitenlands defensiematerieel voor 100% werd gecompenseerd met orders voor de Nederlandse industrie. Hierbij streefde EZ naar een zo hoog mogelijk percentage opdrachten voor het defensie gerelateerde bedrijfsleven, maar invulling met opdrachten voor civiele toepassingen was ook mogelijk.

Medio 2012 is het compensatiebeleid vanwege gewijzigde regelgeving in Europa gewijzigd in industrieel participatiebeleid. De automatische eis van 100% is losgelaten en de invulling beperkt tot het defensie- en veiligheidsdomein, waarmee wordt bijgedragen aan de wezenlijke veiligheidsbelangen van Nederland. Op basis van de ambities, kennis en kunde van de Nederlandse industrie en gerealiseerde projecten in het verleden wordt ernaar gestreefd tenminste 60% van de opdrachtwaarde als industriële participatie in te vullen. Als gevolg van deze wijzigingen moet de streefwaarde naar beneden worden bijgesteld. Voor 2013 is dat al gebeurd. De dalende trend is ook al zichtbaar in de realisatie voor 2013. Er is voor € 238 mln aan verplichtingen ingevuld, waarmee het vijf-jaars voortschrijdende gemiddelde komt op € 417 mln. Naast de gewijzigde omstandigheden zijn ook de hoge realisatiecijfers van de voorgaande jaren in combinatie met de inmiddels gedaalde investeringen door het Ministerie van Defensie van invloed.

Interne begrotingsreserves

Bedragen x € 1.000

Interne Begrotingsreserve BMKB

 

Stand 1/1/2013

€ 30.000

Stand 31/12/2013

€ 30.000

   

Interne Begrotingsreserve Garantie Ondernemingsfinanciering

 

Stand 1/1/2013

€ 63.523

Storting saldo inkomsten en uitgaven 2013

€ 1.098

Stand 31/12/2013

€ 64.621

   

Interne Begrotingsreserve Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering

 

Stand 1/1/2013

€ 25.000

Storting saldo inkomsten en uitgaven 2013

€ 44

Stand 31/12/2013

€ 25.044

14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Algemene doelstelling

Een internationaal concurrerende energievoorziening die betrouwbaar, veilig en duurzaam is.

Binnen de Noordwest-Europese context creëert de overheid (met name EZ) de randvoorwaarden voor een concurrerende energiemarkt om ervoor te zorgen dat energiebedrijven efficiënt produceren, afnemers een efficiënte prijs betalen en vraag en aanbod zo goed mogelijk op elkaar worden afgestemd. Daarnaast zorgt EZ voor een doeltreffend reguleringskader voor het netbeheer om te bereiken dat de netten de markt tegen redelijke tarieven en voorwaarden faciliteren. Participatie van EZ in Europese en Noordwest-Europese fora, waaronder het Pentalaterale energieforum, heeft de verdere ontwikkeling van de Noordwest-Europese elektriciteits- en gasmarkt als doel. De Elektriciteitswet en de Gaswet dienen op nationaal niveau voor het realiseren van een goed functionerende elektriciteits- en gasmarkt. Zie artikelonderdeel 14.1 Optimale ordening en werking van de energiemarkten in de Noordwest-Europese context voor het financiële instrument dat hierop betrekking heeft.

Voorzieningszekerheid gaat om de korte en langere termijn beschikbaarheid van energie. Niet alleen om olie en gas, maar steeds meer ook om duurzame energie. Voorzieningszekerheid vereist internationale samenwerking: regionaal, met de directe buurlanden, binnen de EU en mondiaal. De Gasrotondestrategie levert een bijdrage aan de voorzieningszekerheid van Nederland. De afgelopen jaren is kwantitatief gebleken dat de Nederlandse gasmarkt forse stappen vooruit heeft gezet (zie de Voortgangsrapportage Gasrotonde 2011; bijlage bij TK, 2011–2012, 29 023, nr. 112). Mede hierdoor is niet alleen de voorzieningszekerheid van Nederland verbeterd, ook zijn er veel nieuwe economische activiteiten gegenereerd en wordt de concurrentiekracht van de gassector versterkt, ook in Noordwest-Europees verband. Gebaseerd op deze positieve ontwikkelingen zal de Gasrotondestrategie verder worden voortgezet ondanks het kritische onderzoek van de Algemene Rekenkamer in juni 2012 over nut, noodzaak en risico’s van de Gasrotonde (TK, 2011–2012, 33 292, nr. 2). In de reactie heeft de Minister van EZ aangegeven van mening te zijn dat de Gasrotondestrategie van begin af aan is onderbouwd en dat de Tweede Kamer zowel daarover als over de voortgang frequent is geïnformeerd. Conform de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer wordt in de reguliere voortgangsrapportage wel nadrukkelijker inzicht gegeven in de mate waarin de Staat betrokken is bij de realisatie van de Gasrotonde. Zie artikelonderdeel 14.2 Bevorderen van de voorzieningszekerheid voor het financieel instrumentarium dat hierop betrekking heeft.

Nederland is gehouden aan een verplichte Europese doelstelling van 20% CO2-emissiereductie en 14% duurzame energie in 2020. Om deze doelen te bereiken wordt ingezet op meerdere sporen: bevorderen van energie-innovatie, stimuleren van duurzame energieproductie, bevorderen van energiebesparing en bevorderen van CO2-emissiereductiemaatregelen.

Het energie – innovatiebeleid richt zich op het ontwikkelen van technologie, producten en diensten voor energiebesparing en productie van duurzame energie die de kostprijs verlagen en het aanbod vergroten. De topsectorenaanpak staat hierbij centraal, waarbij de doelstelling voor een koolstofarme energievoorziening in 2050 wordt gecombineerd met het vergroten van het economisch profijt door te focusseren op de meest veelbelovende technologieën. De groei van het aandeel duurzame energie moet worden bereikt met de meest kostenefficiënte opties, met name via de SDE+ regeling. In het Energieakkoord is vastgelegd dat wordt gestreefd naar 14% duurzame energie in 2020 en 16% in 2023. Wind op land, wind op zee en biomassa (meestook) gaan hieraan naar verwachting de grootste bijdrage leveren.

Daarnaast wordt energie-efficiëntie in samenwerking met het bedrijfsleven gestimuleerd vanwege de voordelen die een efficiëntere omgang met energie ook voor het bedrijfsleven heeft.

De Meerjarenafspraken Energie-efficiëntie (MJA's) zijn voor de industrie het instrument om op een efficiënte wijze energiebesparing te realiseren. De kern is dat bedrijven rendabele energie-efficiencymaatregelen nemen en het kabinet als tegenprestatie zich inspant om knelpunten op te lossen en ondersteuning te verlenen bij kennisontwikkeling en kennisdeling. De belangrijkste instrumenten om CO2-emissiereductie te behalen zijn ETS en CCS. Op het gebied van kernenergie is de stralingsbescherming zeer belangrijk evenals het beoordelen en begeleiden van de vergunningaanvraag voor een nieuwe Hoge Flux Reactor. Zie artikelonderdeel 14.3 Bevorderen van een duurzame en veilige energievoorziening voor het financieel instrumentarium dat hierop betrekking heeft.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is op grond van de Elektriciteitswet, de Gaswet en de Mijnbouwwet verantwoordelijk voor het energiebeleid. Daarnaast is de Minister van EZ op grond van de Kernenergiewet eerstverantwoordelijk voor nucleaire veiligheid en stralingsbescherming. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:

  • het stimuleren van een goed werkende Europese energiemarkt met een adequate infrastructuur;

  • het creëren van randvoorwaarden waardoor de energievoorziening internationaal kan concurreren en het verdienpotentieel van de energiesector ten volle wordt benut;

  • het creëren van randvoorwaarden voor een doelmatige winning van onze bodemschatten;

  • het coördineren van energie-infrastructuur van nationaal belang middels de Rijkscoördinatieregeling;

  • het stimuleren van een evenwichtige brandstofmix gericht op transitie naar een duurzame en betrouwbare energievoorziening;

  • het stimuleren van energiebesparing en (de)centrale duurzame energieopwekking;

  • het stimuleren van de ontwikkeling en gebruik van innovatieve energietechnologieën ten behoeve van de verduurzaming van de energievoorziening;

  • het stimuleren van energie-efficiëntie in de industrie en energie sectoren;

  • het stimuleren van de verdergaande reductie van CO2-uitstoot van energiebedrijven en industrie;

  • het reguleren van veilige toepassingen van kernenergie.

Beleidsconclusies

De Elektriciteit- en gasregelgeving borgt de publieke belangen van voorzieningszekerheid en betaalbaarheid en heeft bijgedragen aan efficiënt beheer van de energienetten en daarmee aan concurrerende tarieven. Veelvuldige wijzigingen aan de Elektriciteits- en Gaswet hebben geleid tot complexe wetgeving. In 2014 zal het wetsvoorstel Stroom worden ingediend bij de Tweede Kamer. Naast veiligheid en voorzieningzekerheid zal betaalbaarheid een belangrijk element zijn in deze wet. De algehele herziening van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 is er op gericht de wetgeving beter aan te laten sluiten op vormgeving van de EU regels, de transitie naar duurzame energie te ondersteunen en regeldruk, investeringsrisico’s en uitvoeringslasten te verminderen. In dit kader zal EZ onder meer een algemene maatregel van bestuur vormgeven die het mogelijk maakt experimenten met lokale duurzame initiatieven te doen in afwijking van de reguliere wettelijke kaders.

In het Energieakkoord, dat onder leiding van de voorzitter van de Sociaal Economische Raad (SER) tot stand is gekomen, hebben kabinet, werkgevers, werknemers, milieuorganisaties, energiebedrijven, provincies, gemeenten en vele andere organisaties de basis gelegd voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energiebeleid. Partijen zetten zich in om de volgende doelen te realiseren:

  • Een besparing van het finale energieverbruik met gemiddeld 1,5% per jaar;

  • 100 Petajoule aan energiebesparing in het finale energieverbruik van Nederland per 2020;

  • Een toename van het aandeel van hernieuwbare energieopwekking 4,5% naar 14% in 2020;

  • Een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023;

  • Ten minste 15.000 voltijdsbanen, voor een belangrijk deel in de eerstkomende jaren te creëren.

Met het Energieakkoord worden belangrijke stappen gezet op weg naar een duurzame energievoorziening en krijgt de economie op korte termijn een stevige impuls. Met het Energieakkoord nemen alle betrokken partijen gezamenlijk de verantwoordelijkheid op zich om te komen tot grote investeringen die leiden tot energiebesparing, meer duurzame energie en extra werkgelegenheid. Tegelijkertijd zal de energierekening voor burgers en bedrijven lager zijn dan voorzien in het regeerakkoord.

Topsector Energie

In 2013 is met circa 400 deelnemende partijen, waaronder bijna de helft uit het MKB, goede voortgang geboekt in het onderzoeks – en innovatieportfolio van de Topsector energie.

Nederland heeft met het afsluiten van het Energieakkoord ook op het gebied van energiebesparing in de industrie een ambitieus en concreet maatregelenpakket afgesproken als onderdeel van een grote besparingsdoelstelling:

  • Een besparing van het finale energieverbruik met gemiddeld 1,5% per jaar;

  • 100 PJ aan besparing in het finale energieverbruik van Nederland per 2020;

  • Het maatregelenpakket voor de bedrijven die deelnemen aan de Meerjarenafspraak Energie-efficiëntieverbetering (MEE) kan leiden tot een aanvullend potentieel van circa negen PJ in 2020.

Het pakket aan maatregelen in de industrie bestaat daarbij uit:

  • Het inrichten van een Energie Prestatie Keuring (EPK) pilot om bij te dragen aan de realisatie en handhaving van alle maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder, conform de wet Milieubeheer.

  • Het inrichten van een publiek/privaat expertisecentrum om het kennisniveau over energie efficiëntie bij het bevoegd gezag en bedrijven te verbeteren.

  • Onderzoeken of de GO faciliteit kan worden ingericht voor investeringen in energie efficiëntie met een terugverdientijd van meer dan acht jaar.

  • Een inspanningsverplichting om samen met de branche vertegenwoordigers van MEE bedrijven en eventueel nader uit te nodigen partijen een raamwerk in te richten voor bedrijfsspecifieke (een – op -een) afspraken. Wat betreft de energie-efficiëntie zijn deze afspraken erop gericht om naast het rendabel potentieel, met een terugverdientijd van kleiner dan of gelijk aan vijf jaar, ook het potentieel met een langere terugverdientijd te realiseren. In de een – op – een gesprekken kan ook aandacht worden besteed aan bestaande warmtekrachtkoppeling (WKK) installaties.

De financiële instrumenteninzet van artikel 14 is gekoppeld aan de volgende artikelonderdelen:

  • 14.1 Optimale ordening en werking van de energiemarkten in de Noordwest-Europese context;

  • 14.2 Bevorderen van de voorzieningszekerheid;

  • 14.3 Bevorderen van een duurzame en veilige energievoorziening.

Achter ieder instrument staat het betreffende artikelonderdeel.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Oorspronkelijk Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2013

 

VERPLICHTINGEN

8.177.479

3.155.526

2.289.462

3.397.213

2.014.164

1.383.049

Waarvan garantieverplichtingen

324.000

 

147.225

47.342

 

47.342

UITGAVEN

1.065.905

1.027.671

1.085.460

1.251.807

1.330.815

– 79.008

             

Subsidies

858.527

834.077

857.264

1.030.692

1.086.731

– 56.039

Stadsverwarming (14.1)

8.812

4.487

       

Topsectoren Energie (14.3)

47.553

34.867

29.792

30.282

23.848

6.434

Energie-innovatie (IA) (14.3)

20.868

22.317

56.868

36.766

31.658

5.108

Green Deal (14.3)

   

225

1.889

25.000

– 23.111

MEP (14.3)

668.063

658.895

619.608

505.321

555.000

– 49.679

SDE (14.3)

29.529

57.472

100.954

141.935

244.858

– 102.923

SDE+ (14.3)

     

27.198

100.000

– 72.802

Interne begrotingsreserve duurzame energie

     

225.007

 

225.007

CCS (14.3)

21.047

12.352

5.531

5.015

49.400

– 44.385

Hoge Flux Reactor (14.3)

8.223

8.223

7.250

7.250

7.250

 

Aanschafsubsidie zonnepanelen (14.3)

   

21.339

29.632

30.000

– 368

Elektrisch rijden (14.3)

 

3.993

2.154

2.535

4.123

– 1.588

Caribisch Nederland

   

1.304

3.161

 

3.161

Overige subsidies (14.3)

54.432

31.471

12.239

14.701

15.594

– 893

Garanties

5.268

6.094

 

526

 

526

Geothermie

5.268

6.094

 

526

 

526

Opdrachten

18.821

23.545

24.654

33.861

57.980

– 24.119

O&O bodembeheer (14.2)

2.354

3.997

2.897

2.497

296

2.201

Joint implementation (14.3)

12.399

13.079

14.787

12.148

33.651

– 21.503

Straling (14.3)

 

3.196

5.006

9.726

9.517

209

Pallas (14.3)

   

154

1.001

10.100

– 9.099

Onderzoek en opdrachten (14.3)

4.068

3.273

1.810

8.489

4.416

4.073

Bijdragen aan agentschappen

38.246

37.057

43.095

45.589

37.018

8.571

Agentschap NL

38.246

36.668

42.342

38.680

36.326

2.354

NVWA

 

389

753

698

692

6

Kern Fysische Dienst

     

6.211

 

6.211

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

88.646

89.292

86.418

103.039

113.100

– 10.061

Doorsluis COVA heffing (14.2)

88.646

89.292

86.418

100.947

111.000

– 10.053

TNO bodembeheer (14.2)

     

2.092

2.100

– 8

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

56.397

37.606

74.029

38.100

35.986

2.114

ECN/NRG (14.3)

55.956

37.232

73.557

37.757

34.981

2.776

Diverse instituten (14.2)

441

374

472

343

1.005

– 662

             

ONTVANGSTEN

7.866.462

11.299.393

11.960.294

13.547.739

12.212.911

1.334.828

COVA

88.646

89.292

86.436

100.947

111.000

– 10.053

SDE+

     

97.363

100.000

– 2.637

Aardgasbaten

7.657.541

11.165.588

11.839.743

13.342.665

12.000.000

1.342.665

Ontvangsten zoutwinning

2.443

2.379

2.350

2.373

1.761

612

Diverse ontvangsten

117.832

42.135

31.765

4.391

150

4.241

Toelichting op de verplichtingen

De hogere verplichtingenrealisatie houdt met name verband met:

  • De openstelling van de SDE+ regeling in april 2013. De hoogte van het budgetplafond van de SDE+ voor 2013 is pas na vaststelling van de oorspronkelijke begroting bepaald, binnen de kaders zoals vastgelegd in het Regeerakkoord.

  • De derde openstelling van de garantieregeling Geothermie (€ 43,4 mln).

  • Aangegane garantieverplichtingen voor Emission Trading Scheme (ETS)-compensatie (€ 4,0 mln).

Toelichting op de uitgaven

Artikelonderdeel 14.1 Optimale ordening en werking van de energiemarkten in de Noordwest – Europese context

Algemeen

In 2013 is de parlementaire behandeling van de herziening van de Warmtewet afgerond. De wet is op 1 januari 2014 in werking getreden.

Een politieke verklaring heeft in juni 2013 een nieuwe impuls gegeven aan het werk binnen het Pentalaterale Forum. Penta-landen werken op basis van dit mandaat van Ministers aan een gezamenlijke

Leveringszekerheidsanalyse voor de pentalaterale regio. Daarnaast is een dialoog gestart over de grensoverschrijdende effecten van geplande nationale capaciteitsmechanismen en de mogelijkheden tot grensoverschrijdende deelname daaraan. Daarnaast wordt in pentalateraal verband gewerkt aan verbetering van de samenwerking tussen TSO (landelijke netbeheerders) in de regio.

Rijkscoördinatieregeling (RCR)

In 2013 is het volgende vanuit de verantwoordelijkheid voor energie- infrastructuur gerealiseerd:

In 2013 is de 380kV hoogspanningsverbinding Randstad 380kV Zuidring in gebruik genomen. Voorts is de ruimtelijke besluitvorming van de 380kV hoogspanningsverbinding Randstad 380kV Noordring alsmede het transformatorstation Vijfhuizen succesvol afgerond. In 2014 wordt gestart met de bouw. Ook de ruimtelijke besluitvorming van de gasleiding Beverwijk – Wijngaarden is in 2013 succesvol afgerond, deze wordt momenteel aangelegd.

Schaliegas

In augustus 2013 is het rapport van Witteveen+Bos over de mogelijkheden en de effecten van schaliegas gepubliceerd. Om te komen tot een zorgvuldige afweging over mogelijke locaties in Nederland voor schaliegaswinning heeft de Minister een traject van een planMER en een daaraan gekoppelde structuurvisie ingezet.

Slimme energiemeters

In 2013 is de Tweede Kamer tussentijds geïnformeerd over de voortgang van de kleinschalige uitrol van de slimme meter. Het besluit over de grootschalige uitrol van slimme meters is uitgesteld tot 2014. In het eerste kwartaal van 2014 zal de eindrapportage over de kleinschalige uitrol aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De verwachting is dat de grootschalige uitrol start per 1 januari 2015. Dit heeft geen consequenties voor de verplichtingen die voortvloeien uit de derde elektriciteitsrichtlijn (2009/72).

In 2013 is uitvoering gegeven aan de wetgevingsagenda STROOM. Per 1 januari 2014 zijn twee wetten in werking getreden:

  • Een wet waarmee uitvoering is gegeven aan toezeggingen in het Energierapport 2011 plus een aantal andere wijzigingen.

  • Een wet correctie nettarieven van de energie-intensieve industrie.

De andere onderdelen van de wetgevingsagenda betreffen:

  • De herziening van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Mede naar aanleiding van de totstandkoming van het Energieakkoord is de herziening van deze wetten doorgeschoven naar 2014 zodat afspraken uit het Energieakkoord bij de herziening kunnen worden meegenomen.

  • De experimenteer – AMvB is onderdeel van het Energieakkoord en de visie lokale duurzame energie die in 2013 aan de Tweede Kamer is aangeboden. In het eerste kwartaal van 2014 wordt het conceptbesluit voorgelegd aan de Tweede Kamer.

Subsidies

In 2013 is een aantal subsidies voorbereid om de op 1 januari 2014 verzelfstandigde energie – bedrijven op Saba en Sint Eustatius qua financiële ondersteuning en energiemix een goede start te geven. Deze subsidies krijgen in de periode 2014–2016 hun beslag. Er is in intensief overleg met de betrokken eilanden gewerkt aan het regulerend kader voor de elektriciteitsvoorziening. Een wetsvoorstel dat ook de drinkwatervoorziening betreft is geconsulteerd. Door de uitgebreide afweging van verschillende belangen en de tijd die een goede samenwerking tussen de vele betrokkenen vergt is de implementatie van de wet thans voorzien op 1 januari 2015. Op Bonaire is overigens de elektriciteitsvoorziening al vergaand genormaliseerd doordat reeds in de geest van het regulerend kader gehandeld wordt.

Kengetal HHI en C3

De C3 is het gezamenlijk marktaandeel van de drie grootste leveranciers. De mate van concentratie op de kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas vormt een indicatie voor de concurrentie op die markten. Een indicator hiervoor is de Herfindahl – Hirschman Index (HHI). Een markt met een HHI onder de 1.800 punten wordt gezien als een competitieve markt en een markt met een index tussen de 1.800 en 8.000 punten wordt gezien als een geconcentreerde markt.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

Realisatie 20131

Ambitie 2013

1. Concentratiegraad in de retailsector elektriciteit

 

– HHI

2.285

2.263

2.465

2.338

2.276

Stabiliseren tussen 1.800–2.500

– C3

81%

81%

85%

83%

82%

Daling/lager

2. Concentratiegraad in de retailsector gas

 

– HHI

2 187

2 158

2.344

2.258

2.204

Stabiliseren tussen 1.800–2.500

– C3

79%

79%

83%

81%

80%

Daling/lager

Bron: ACM

X Noot
1

dit betreft de waarden over het eerste halfjaar 2013. Definitieve uitkomsten zullen in april 2014 worden gepubliceerd

Artikelonderdeel 14.2 Bevorderen van de voorzieningszekerheid

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Doorsluis COVA heffing

Met ingang van de Wet Voorraadvorming Aardolieproducten 2012 per 1 april 2013 is de voorraadheffing verhoogd van € 5,90 naar € 8,00 per 1.000 liter voor de volgende categorieën: lichte olie (benzines), halfzware olie en gasolie/diesel. De voorraadheffing van vloeibaar gemaakt petroleumgas (LPG) is verhoogd van € 5,90 naar € 8,00 per 1.000 liter.

De nieuwe wet was nodig om de Europese Richtlijn 2009/119/EG te implementeren in de Nederlandse wetgeving. De verhoging van de voorraadheffing die daarbij is doorgevoerd was nodig om meerdere redenen:

  • a. Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) had al een paar jaar een negatief exploitatieresultaat, en het egalisatiefonds was inmiddels op het beoogde niveau gekomen. Een deel van de verhoging was dus nodig om weer zicht te krijgen op een sluitende exploitatierekening bij COVA.

  • b. Daarnaast resulteerde de implementatie van de nieuwe Richtlijn in een relatieve kostenstijging bij COVA. Omdat COVA meer voorraad gereed producten moest gaan aanhouden, namelijk benzine en kerosine, en het aanhouden van gereed product in het algemeen duurder is dan het aanhouden van ruwe aardolie, zijn de kosten van COVA gestegen.

Bijdragen aan (Inter)nationale organisaties

Diverse instituten

In 2013 is met succes gewerkt aan de energiesamenwerking met Duitsland. Begin 2013 hebben Duitsland en Nederland op ministersniveau concrete afspraken gemaakt over verdergaande energiesamenwerking. Die afspraken zijn bevestigd bij de regeringstop in Kleef op 23 mei 2013. Diverse gesprekken hebben plaatsgevonden over de integratie van de energiemarkten, het voorkomen van subsidieconcurrentie voor duurzame energie, integratie van duurzame energie in de markt, effectieve inpassing van de infrastructuur, borging van de leveringszekerheid in de regio, en over samenwerking op het gebied van energie-innovatie (met name wind op zee, smart grids en «power to gas»). In 2014 zal de samenwerking met Duitsland worden voortgezet.

Op 13 juni 2013 is het Implementing Agreement Gas&Oil Technologies (IA GOT) op initiatief van Noorwegen en Nederland van start gegaan. De IA GOT heeft tot doel om kennis over innovatieve Gas en Olie technologieën te delen en om deze in internationaal verband verder te ontwikkelen. Er zijn vijf taakgebieden gedefinieerd: Subsurface, Drilling & Wells, Production, Safe and Clean en Gas Value Chain. Deze taakgebieden sluiten goed aan op de hoofdlijn Upstream en Small Scale LNG van het TKI GAS, onderdeel van de Topsector Energie. General Electric Oil&Gas voert het secretariaat van IA GOT. In september 2013 is in New York een workshop gehouden om de IA GOT onder de aandacht te brengen bij relevante Olie en Gas landen. Zwitserland en Spanje zijn direct lid geworden. Australië, VS, Canada, Italië en VK zijn lidmaatschap aan het overwegen. Vanuit Nederland zal TNO deelnemen. Op dit moment werkt TNO aan de voorbereiding van een internationale workshop over small scale LNG. De workshop zal in april 2014 worden gehouden in Nederland.

Binnen het Pentalaterale Energy platform is in 2013 gewerkt aan de vervolgstap voor marktkoppeling. Het is de verwachting dat het zogenaamde «flow based marktkoppelingssysteem» beter rekening zal houden met de onderlinge afhankelijkheden tussen landen en met dit systeem zal meer capaciteit aan de markt beschikbaar kunnen worden gesteld. De invoering van dit systeem heeft vertraging ondervonden vanwege problemen met de aanlevering van IT systemen waardoor een voldoende lange testperiode voor marktpartijen in de knel kan komen. Invoering is nu voorzien rond de zomer van 2014.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

Realisatie 2013

Elektriciteitsstoring in minuten per jaar

26,5 min

34 min

23 min

27 min

23 min

Bron: Netbeheer Nederland

Het aantal storingsminuten per huishouden per jaar geeft een indicatie van de leveringszekerheid van elektriciteit.

Artikelonderdeel 14.3 Bevorderen van een duurzame en veilige energievoorziening

Subsidies

Topsectoren Energie

In 2013 was het TKI Gas samen met het Ministerie van EZ succesvol in het laten opnemen van onderzoek en innovatie op gebied van gas in het werkprogramma energie van Horizon 2020.

Het TKI GAS kent duidelijke ambities, de productie van 3 miljard m3 groen gas in 2030, ca. 2 Mton CO2-emissiereductie, het genereren van een omzet van ruim € 50 mld per jaar en behoud van werkgelegenheid in de gassector (meer dan 70.000 fte). In 2012 en 2013 zijn 135 innovatieve projecten ondersteund met in totaal een bedrag van € 28 mln.

Behalve op gebied van gas is in 2013 ook voortgang geboekt in het innovatieportfolio van de andere thema’s uit de Topsector Energie. Van de bijna 400 partijen die begin 2013 aan de Topsector Energie deelnamen is ongeveer de helft MKB – bedrijf.

Energie – Innovatie (Innovatie Agenda Energie)

In de periode 2008–2011 is een groot aantal specifieke innovatieprogramma's die deel uitmaken van de Innovatie Agenda Energie (IA) uitgewerkt en opgestart. Dit betrof een eenmalige impuls vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES). Deze is in 2012 vervangen door de Topsector Energie. De vermelde budgetten betreffen de uitfinanciering van lopende projecten.

Hogere uitgaven op het onderdeel Energie-innovatie (IA) zijn het gevolg van vertraagde energie innovatieprojecten uit het verleden die in het kader van de Innovatie Agenda Energie (IA) in 2013 tot uitbetaling zijn gekomen.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

Realisatie 2013

Ambitie

2013

Private R&D-investeringen1 (uitgedrukt in % van omzet)

Bron: CBS

n.v.t.

2.4%

n.v.t.

n.n.b

n.v.t

n.v.t.

Aantal deelnemende bedrijven bij TKI2

Bron: AgNL

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

3013

486

10% groei t.o.v. 2012

Kwaliteit van het Nederlandse energieonderzoek gemeten als retourpercentage van het zevende EU kaderprogramma thema energie4

Bron: AgNL

7,5%

6,8%

7,4%

7,0%

6,6%5

7,5%

X Noot
1

Onderzoek naar private R&D investeringen vindt elke twee jaar plaats. Voor 2009, 2011 en 2013 zijn daardoor geen cijfers beschikbaar. Daarom is er ook geen ambitie opgenomen voor 2013. De cijfers over 2012 komen in de zomer van 2014 beschikbaar.

X Noot
2

In september 2012 zijn de TKI’s van de Topsector Energie opgericht. Elk jaar op 1 maart levert AgNL (vanaf 2014 Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) de cijfers over het afgelopen jaar.

X Noot
3

De oorspronkelijke waarde van 333 is bijgesteld naar 301. Oorzaken hiervoor waren: het terugtrekken van bedrijven uit samenwerkingsprojecten en goedgekeurde projecten die uiteindelijk niet zijn doorgegaan of waarvan de aanvraag is ingetrokken.

X Noot
4

De cijfers betreffen cumulatieve cijfers vanaf de start van het zevende kaderprogramma in 2007. De realisatie 2013 heeft betrekking op de periode 2008 tot en met oktober 2013. Het retourpercentage in KP7 energie voor Nederland is 6,6%. Dit is nog steeds ruim boven de Nederlandse bijdrage aan het kaderprogramma thema energie van circa 5%.

X Noot
5

Dit betreft de stand per 25-10-2013. Hierna zijn nog KP7 energieprojecten gecommitteerd met Nederlandse inbreng. De gestelde ambitie is, bij nader inzien, niet realistisch gebleken, gezien de prestaties van de afgelopen jaren en ook de toenemende concurrentie om de EU-middelen door toetreding van nieuwe lidstaten (die ook steeds beter worden wat betreft kwaliteit van energie – onderzoek). Een realistisch streefcijfer lijkt op dit moment 7,0%.

Green Deal

2013 heeft vooral in het teken gestaan van de uitvoering van de bestaande deals. De gemaakte afspraken in de deals tussen de externe partijen en het Rijk beginnen vorm te krijgen en de (eerste) resultaten worden zichtbaar. Mede vanwege het wegnemen van knelpunten door green deals zijn nu energie besparingsprojecten uitgevoerd of in aanleg waarmee forse besparingen bereikt kunnen worden tot mogelijk 2 PJ. Dit wordt onder meer bereikt door investeringen in twee procesindustrieprojecten, projecten in het MKB en een aantal restwarmteprojecten. In het kader van het Energieakkoord zijn er inmiddels twee nieuwe green deals afgesloten. Eén met de groenbanken en groenfondsen met als doel de financiering van duurzame energieprojecten te bevorderen. De tweede is de Green Deal Smart Energy Cities. Deze deal moet een extra impuls geven aan energiebesparing en de verduurzaming van de (lokale) energievoorziening. Het doel is om van 2014 tot 2020 slimme energieconcepten toe te passen in 100.000 gebouwen.

Er zijn minder uitgaven gerealiseerd dan begroot vanwege overheveling van begrotingsmiddelen naar het Gemeente- en Provinciefonds en vanwege lagere dan begrote kasuitgaven voor (in het verleden) aangegane verplichtingen.

Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP) / Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE)

Kasuitgaven Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) zijn in 2013 bijna € 50 mln lager uitgevallen dan het begrote bedrag (€ 555 mln). De lagere uitgaven zijn het gevolg van lagere subsidiabele producties dan waarmee in de begroting is gerekend. Dit bedrag kan in de jaren na 2012 alsnog tot uitbetaling komen.

Op het Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE) instrument lagen de uitgaven over 2013 in totaal bijna € 103 mln lager dan begroot. Dit is vooral veroorzaakt door het niet tot betaling komen van subsidieprojecten omdat deze vertraging in de oplevering hebben opgelopen. De subsidie zal aan het einde van de subsidieperiode van deze projecten alsnog tot uitbetaling komen.

Duurzame energieproductie/SDE+

In april is de SDE+ regeling 2013 in zes fasen opengesteld met een verplichtingenbudget van € 3,0 mld. Om de kosteneffectiviteit van de regeling te vergroten is een extra fase toegevoegd van € 0,08/kWh. Ook is winddifferentiatie ingevoerd, waardoor bij windenergieprojecten meer vollasturen gesubsidieerd kunnen worden bij aanvragen voor een laag basisbedrag in de vrije categorie.

In 2013 is een interne begrotingsreserve ingesteld voor duurzame energie. De reserve is bestemd voor onbesteed gebleven middelen als gevolg van vertraging bij projecten waaraan reeds subsidie is toegekend en reeds verplichte projecten die niet tot uitvoering komen en door andere projecten moeten worden vervangen met het oog op het bereiken van de doelstelling. Via de reserve blijven de middelen beschikbaar tot het moment dat ze alsnog zullen worden uitbetaald. In 2013 is € 225 mln in de reserve gestort, waarvan € 59 mln afkomstig is uit de opslag duurzame energie.

Interne begrotingsreserve duurzame energie (14.3)

Bedragen x € 1.000

Interne begrotingsreserve duurzame energie

Stand 1/1/2013

0

+ storting 2013

+ 225.007

– onttrekking 2013

– 0

Stand 31/12/2013

225.007

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Realisatie 2012

Bron

Duurzame energieproductie

4,2%

2011

4,5%

CBS

Het beleid van het kabinet is om het aandeel hernieuwbare energie te doen toenemen tot 14% in 2020 en 16% in 2023. In 2005 bedroeg dit aandeel 2,4% en dit liep mede door het beleid van het Ministerie van EZ op tot 4,5% in 2012. De productie uit windenergie is in 2012 met 5% toegenomen, het aantal zonnepanelen op daken is fors toegenomen en de productie van hernieuwbare warmte is gestegen, alsmede de productie door afvalverbrandingsinstallaties. De beperkte toename van het aandeel hernieuwbare energie is echter het gevolg van een hoger totaal verbruik door het koude winterweer. Daarbij moet worden aangemerkt dat er op dit moment veel nieuwe duurzame projecten aankomen (sommige zijn iets vertraagd) die zullen leiden tot productie van hernieuwbare energie.

CCS

Er is door E.ON en GDF-SUEZ nog geen definitief investeringsbesluit voor het Rotterdamse CCS- project ROAD genomen. Belangrijkste oorzaak is dat door de veel lagere CO2-prijs dan verwacht er een fors budget tekort is. In overleg met alle partijen wordt geprobeerd hier een oplossing voor te vinden en de verwachting is dat er in de eerste helft van 2014 duidelijkheid is over de toekomst van ROAD.

Er zijn minder dan begrote uitgaven gerealiseerd. Voor een toelichting wordt verwezen naar het daarover gestelde in de Voorjaars- en Najaarsnota 2013.

Aanschafsubsidie Zonnepanelen

Naar aanleiding van het Begrotingsakkoord voor 2013 is in het voorjaar van 2012 budget toegevoegd aan de EZ begroting voor een tijdelijke subsidieregeling voor de aanschaf van zonnepanelen door kleinverbruikers. Dit is een subsidie van 15% van de aanschafprijs tot een maximum van € 650. Voor dit instrument was in 2013 een budget beschikbaar gesteld van € 30 mln, inclusief uitvoeringskosten. Het budget is uitgeput en de subsidieregeling is gesloten. Samen wekken alle met deze regeling aangeschafte zonnepanelen zo’n 315 gigawattuur duurzame energie per jaar op.

Elektrisch rijden

2013 heeft een grote groei laten zien in het aantal elektrische voertuigen: van iets meer van 7.400 naar 30.200. Ruim driekwart daarvan zijn zogenoemde stekker hybrides, die kunnen laden aan een laadpunt en bovendien een conventionele brandstofmotor aan boord hebben. Ook de aantallen laadpunten zijn gegroeid van ruim 3.600 naar ruim 5.700 (semi)publiek toegankelijke laadpunten en van ruim 60 naar ruim 100 snel laadpunten. Het aantal private laadpunten wordt geschat op ongeveer 10.000. De ontwikkeling van publiek toegankelijke laadpunten blijft achter bij de groei in voertuigen. Daarom was in het Regeerakkoord en het Energieakkoord opgenomen dat er een afspraak komt tussen partijen om de uitrol van laadinfrastructuur in de publieke ruimte te bevorderen. Eind 2013 naderde deze afspraak het afrondende stadium. Elektrisch vervoer heeft een duidelijke plek in het Energieakkoord.

Het Nederlandse verdienpotentieel is in absolute termen nog (erg) klein, maar vertoont duidelijke groei. Zowel de aantallen fte, als de omzet en export zijn toegenomen. De betreffende ondernemers hebben positieve groeiverwachtingen. Een icoonbedrijf als Tesla heeft besloten het Europese hoofdkantoor (van Londen naar Amsterdam) en het Europese assemblage- en distributiecentrum (Tilburg) in Nederland te vestigen.

Garanties

Geothermie

De derde openstelling van de regeling heeft in 2013 plaatsgevonden. Alle aanvragen in de hernieuwde garantieregeling (openstelling 2013) zijn afgehandeld en beschikt. De openstelling was overtekend. In totaal zijn zeven garanties afgegeven ter hoogte van in totaal € 43,3 mln waarmee het budget van deze openstelling nagenoeg is uitgeput. Het totaal aan afgegeven garanties komt daarmee op ruim € 75 mln.

Interne begrotingsreserve Geothermie (14.3)

Bedragen x € 1.000

Interne begrotingsreserve Geothermie

 

Stand 1/1/2013

11.357

+ storting 2013

+ 0

– onttrekkingen 2013

– 526

Stand 31/12/2013

10.831

Opdrachten

Joint Implementation

De Kyoto periode loopt tot en met 2012. Tot en met eind 2013 konden emissierechten die in 2012 gegenereerd zijn door de JI projecten nog overgemaakt worden naar de Nederlandse Kyoto rekening.

In 2013 zijn nog 415.092 rechten uit JI projecten geleverd (ERUPT+Banken) en nog 159.315 uit PCF.

De per saldo lagere uitgaven hangen met name samen met vrijval van middelen op het onderdeel Joint Implementation.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 20131

Realisatie 2013

Bron

1. CO2-uitstoot sectoren industrie/energie

94 Mton

1990

0

nvt

AgNL

– waarvan: absoluut plafond sector industrie/energie voor bedrijven die vallen onder het emissiehandelssysteem

     

nvt

AgNL

2. Vermeden CO2-uitstoot voor 2012 via Joint Implementation (JI) en gegroende Assigned Amount Units (AAU’s)

nvt

 

0

0,57 Mton

AgNL

X Noot
1

Geen raming voor 2013; de Kyotoperiode loopt tot en met 2012 en rechten kunnen t/m 2013 worden overgemaakt (officieel tot en met 2015)

Straling

Op verzoek heeft het Internationale Atoom Energie Agentschap (IAEA) de conceptveiligheidsregels voor nieuwe nucleaire reactoren beoordeeld. Het IAEA – team concludeert dat de nieuwe regels de meest recente internationale veiligheidsregels omvatten inclusief de eerste lessen uit de Fukushimaramp. Met de nieuwe regels worden volgens het IAEA in Nederland hoge veiligheidsstandaards geïmplementeerd.

Stresstest

Naar aanleiding van het ongeval in Fukushima Daiichi is in Europees kader besloten de bestaande nucleaire kerncentrales te onderwerpen aan een zogenaamde stresstestanalyse. De stresstest is een aanvulling op de bestaande nationale veiligheidsstudies en het reguliere toezicht op de nucleaire veiligheid door de Kernfysische Dienst.

In Nederland zijn de Europese afspraken over de stresstest op twee punten aangevuld. Ten eerste worden niet alleen de kerncentrales, maar alle nucleaire installaties (reactoren en laboratoria in Petten en Delft, de verrijkingsinstallatie van Urenco en de afvalopslag bij COVRA) aan een stresstest onderworpen. Ten tweede wordt in Nederland ook specifiek gekeken naar gebeurtenissen met een menselijke oorzaak (bijvoorbeeld explosies en brand).

De stresstestanalyses zijn in 2013 alle afgerond. Voor alle installaties in Nederland geldt dat ze veilig zijn, maar er zijn ook verbetermaatregelen geïdentificeerd om de robuustheid verder te vergroten. De uitvoering van deze verbetermaatregelen gebeurt onder toezicht door de Kernfysische Dienst conform een door de overheid goedgekeurd plan van aanpak, de geldende normen en de laatste stand der techniek.

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS)

De Tweede Kamer heeft het belang van de vorming van de ANVS onderstreept in een breed aangenomen motie – Jan Vos/Leegte van 6 maart 2013. Op 24 januari 2014 is het besluit genomen over de contouren van de ANVS. Het wordt een ZBO onder de verantwoordelijkheid van de Minister van I&M. De Minister van EZ zal de daarvoor benodigde wetgeving voorbereiden.

Integrated Regulatory Review System (IRRS)

Het IAEA is uitgenodigd om in 2014 een IRRS missie te doen in Nederland naar de wijze waarop en beleid, regelgeving, toezicht en organisatie zijn opgezet en de mate waarin zij functioneren in vergelijking met de richtlijnen die het IAEA hanteert. Het IAEA heeft aangegeven tijdens de missie te willen adviseren over de manier waarop Nederland het advies van het IAEA over de inrichting van de bevoegde autoriteit vormgeeft.

Vergunning Ontwerpbedrijfsduur verlenging Kerncentrale Borssele

Aan NV EPZ is op 18 maart 2013 vergunning verleend voor verlenging van de ontwerpbedrijfsduur van de kerncentrale Borssele tot 31 december 2033. Met het verlenen van de vergunning is de veiligheidstechnische onderbouwing gegeven van een ontwerpbedrijfsduur voor kerncentrale van 60 jaar.

Kernfysische Dienst (KFD) -beleidsgeld

De laatste fase in de uitvoering van het Koninklijk Besluit van 14 oktober 2010, waarmee de verantwoordelijkheid voor de aansturing van de Kernfysische dienst inclusief crisismanagement (CM) bij de Minister van EZ werd belegd zal in 2014 worden afgerond. Het Ministerie van I&M heeft het grootste deel van de beleidsgelden voor de KFD en CM in 2013 bij Voor- en Najaarsnota 2013 overgeheveld naar de EZ- begroting.

Besluit stralingsbescherming

Op 20 november 2013 is de Ministeriële Regeling stralingsbescherming EZ gepubliceerd waardoor de wijziging van het Besluit stralingsbescherming op 1 januari 2014 in werking kan treden. Belangrijke verandering is de nieuwe wettelijke registratieplicht voor stralingsbeschermingdeskundigen. Tegelijk met de versoepeling van de vergunningplicht is een aantal van de vergunningvoorschriften als algemene regel opgenomen in de Ministeriele Regeling. Daarnaast moet de risicoanalyse voortaan worden uitgevoerd door een geregistreerd stralingsdeskundige.

Tot slot is een aantal veranderingen in de regelgeving doorgevoerd, waardoor het voor de overheid eenvoudiger wordt om wijzigingen door te voeren. Dit pakket aan maatregelen zorgt voor een vermindering van de administratieve lasten met € 1,7 mln.

Bijdragebesluit

In 2013 is gewerkt aan de actualisering van het Bijdragebesluit bij de Kernenergiewet. Het Bijdragebesluit regelt de bijdrage van de sector aan de kosten van de overheid voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Met de bijstelling van de bijdragen is een stap gezet richting een hogere kostendekkendheid. Het nieuwe Besluit vergoedingen Kernenergiewet is per 1 januari 2014 in werking getreden.

Pallas

Voor de realisatie van de nieuwe onderzoeksreactor is eind 2013 in opdracht van de Minister van EZ en de Commissaris van de Koning voor de provincie Noord-Holland een onafhankelijke «Stichting Voorbereiding Pallas – reactor» opgericht. De stichting zal zich gaan bezighouden met het vastleggen van een reactorontwerp en het verkrijgen van de nodige vergunningen en een Europese aanbesteding. Dit neemt naar verwachting circa vier jaar in beslag. Voor deze fase hebben de provincie Noord-Holland en het rijk elk € 40 mln ter beschikking gesteld. De daaropvolgende fase, de bouw en exploitatie van de Pallas – reactor, moet daarna volledig privaat met risicodragend kapitaal worden gefinancierd, waarbij de gemaakte kosten voor ontwerp, aanbesteding en vergunningprocedure door de private investeerders moeten worden terugbetaald.

Bijdragen aan agentschappen

De hogere uitgaven betreffen met name de bijdrage aan de Kernfysische Dienst (KFD) voor de uitvoering van nucleaire activiteiten en crisismanagement waarvoor bij Voor- en Najaarsnota 2013 budget is overgeheveld door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) naar het Ministerie van EZ.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

De lagere uitgaven betreffen met name het onderdeel doorsluis COVA-heffing als gevolg van een latere dan verwachte verhoging van de voorraadheffing op basis van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Energie Onderzoekcentrum Nederland (ECN) / Nucleair Research Group (NRG)

ECN heeft in 2013 deelgenomen aan vijf van de zeven thema’s van de Topsector Energie en voert daarin middels PPS- constructies samen met het bedrijfsleven onderzoeks- en demonstratieprojecten uit.

Toelichting op de ontvangsten

COVA

De lagere ontvangsten zijn het gevolg van een latere dan verwachte verhoging van de voorraadheffing op basis van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012.

Aardgasbaten

De meevaller in de aardgasbaten is veroorzaakt door een hogere verkoopprijs van het gas en een hoger productievolume dan was begroot.

Verwachting 2012–2013

2012

2013

Productie aardgas totaal (mld m3)

Bron: TNO

77

72

Euro/dollarkoers

Bron: CBS/CPB

1,27

1,25

Olieprijs (dollar/vat)

Bron: CBS/CPB

104

95

Beursprijs van TTF-gas (eurocent/m3)

Bron: ICE Endex

23,7

23,9

Kengetallen

2009

2010

2011

2012

Realisatie 2013

Gewonnen volume aardgas kleine velden (mld m3)

Bron: TNO

34

32

29

28

27

Aantal boringen exploratie onshore en offshore

Bron: TNO

15

12

18

16

11

Aantal boringen productie onshore en offshore

Bron: TNO

28

35

39

19

22

Productie aardgas totaal (mld m3)

Bron: TNO

74

86

79

78

85 mld m3

Euro/dollarkoers

Bron: CBS/CPB

1,39

1,33

1,39

1,28

1,33

Olieprijs (dollar/vat)

Bron:CBS/CPB

61,5

79,5

111,3

111,67

108,7

Beursprijs van TTF-gas (eurocent/m3)1

Bron: ICE Endex

13,0

15,8

22,9

24,0

26,0

X Noot
1

waarden wijken af van eerder gepubliceerde waarden door het in het verleden toepassen van een onjuiste correctiefactor

  • 1 t/m 4 In het kader van voorzieningszekerheid is het van belang dat het aardgas dat zich bevindt in de Nederlandse kleine velden ook wordt gewonnen. Dit omvat zowel het produceren van reeds ontdekte velden (kengetal 1, 3 en 4) als het exploreren van nieuwe velden (kengetal 2). EZ stelt de randvoorwaarden middels een concurrerend mijnbouwklimaat, marktpartijen nemen de productie en exploratie voor hun rekening. Kengetal 1 geeft de totale hoeveelheid gewonnen gas uit kleine velden (onshore en offshore). Kengetal 4 geeft de totale aardgasproductie in Nederland weer, dus aardgas gewonnen uit kleine velden en het Groningerveld.

  • 5 t/m 7 De bepalende factoren voor de geraamde aardgasbaten zijn de aardgasprijs en het volume van de verkopen. De aardgasprijs is gerelateerd aan enerzijds de prijs van olie in dollars in combinatie met de euro/dollarkoers en anderzijds aan de prijs van gas die onafhankelijk van de olieprijs op de markt tot stand komt op onder andere gasbeurzen.

Diverse ontvangsten

De hogere ontvangsten komen voort uit een afrekening van het Agentschap NL uit hoofde van uitvoeringskosten 2012.

16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Algemene doelstelling

EZ streeft naar internationaal toonaangevende concurrerende, sociaal verantwoorde, veilige en dier- en milieuvriendelijke agro-, visserij- en voedselketens.

Rol en verantwoordelijkheid

De Staatssecretaris van EZ is vanuit een bewakende en stimulerende rol verantwoordelijk voor:

  • Het versterken van de positie van de Nederlandse agrarische en visserijketen (artikelonderdeel 16.1).

  • Het borgen van voedselveiligheid en voedselkwaliteit (artikelonderdeel 16.2). Producenten en partijen uit de voedselketen zijn primair verantwoordelijk voor hun producten en productiewijze. Zij opereren op basis van normen en kaders die de overheid stelt en die goeddeels hun grondslag vinden in internationale, vooral Europese regelgeving. De Minister van VWS is verantwoordelijk voor de gehele Europese wetgeving voor voedselveiligheid, met uitzondering van de slacht van dieren en het keuren en uitsnijden van vlees, daarvoor is de Staatssecretaris van EZ verantwoordelijk is, evenals voor de wetgeving voor diervoeders, dierlijke bijproducten en diergeneesmiddelen. De Staatssecretaris van EZ is voorts samen met de Minister van VWS verantwoordelijk voor de controle en handhaving op de regels voor de veiligheid van voedsel.

  • Het voeren van adequaat fytosanitair beleid, waaronder markttoegang en het zeker stellen van goede gewasbescherming, evenals het borgen van diergezondheid en dierenwelzijn (artikelonderdeel 16.3).

  • Kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein (artikelonderdeel 16.4).

  • Het bijdragen aan een adequate en duurzame voedselvoorziening/voedselzekerheid op Europees en mondiaal niveau evenals het bijdragen aan het Europese en internationale landbouwbeleid (artikelonderdeel 16.5).

Bij het vaststellen van het Europees Landbouwbeleid voor de periode 2014–2020 heeft de Staatssecretaris van EZ de rol om te zorgen dat de Nederlandse inbreng met betrekking tot versterking concurrentiekracht, vergroening en verduurzaming goed tot hun recht komen.

Kengetal

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Realisatie 2013

1. Maatschappelijke appreciatiescore

Bron:TNS/NIPO

   

7,7

7,7

7,5

7,5

7,6

2. Mate van vertrouwen consumenten in voedsel

Bron:NVWA monitor

 

3,3

3,4

3,4

3,4

Geen meting

3,2

3. Plant Breeders Index

Bron: CPVO

34%

35%

32%

32%

33%

31%

Publicatie in 2014

4. Aantal octrooiaanvragen in de agrarische sector en verwerkende industrie

Bron: NLOctrooicentrum

8,2%

7,3%

6,8%

7,4%

5,9%

Publicatie in 2015

Publicatie in 2016

 

2008

2009

2010

2011

Realisatie 2012

Ambitie 2013

5. Nederland op ranglijst landen met het hoogste netto handelsoverschot in agrarische producten (x € 1 mld)

         

Positie handhaven

Brazilië

34,5

34,4

41,3

49,9

55,8

 

Argentinië

23,5

19

24,7

31

32,0

 

Nederland

Bron: United Nations Commodity Trade Statistics Database (Comtrade)

20,0

20,8

22,7

23,6

24,1

 
  • 1. Net als bij de voorgaande metingen heeft het merendeel van de respondenten een neutraal tot zeer positief beeld van zowel de agrarische als de visserijsector.

  • 2. Het kengetal «mate van vertrouwen consumenten in voedsel» is gebaseerd op de antwoorden op de vraag «Ik maak me zorgen over de veiligheid van voedingsmiddelen». De gemeten waarde op een schaal van vijf. Het kengetal over 2013 is lager dan in 2011 en de jaren daarvoor. Zonder dat de oorzaken zijn onderzocht, is het aannemelijk dat de daling gerelateerd is aan de voedselincidenten in het voorjaar 2013. Vanaf 2011 vindt de meting tweejaarlijks plaats, daarom geen meting over 2012.

  • 3. Het percentage Nederlandse aanvragen Kwekersrecht van het Totaal aantal aanvragen voor de EU bron Community Plant Variety Office (CPVO), Annual reports 2007 tot en met 2012. Het percentage Nederlandse aanvragen handhaaft zich op het hoge niveau van de voorgaande jaren. De resultaten over 2013 komen in het jaarverslag 2014 beschikbaar.

  • 4. Betreft het percentage Nederlandse octrooiaanvragen van het totaal aantal internationale aanvragen (bij de World Intellectual Property Organization en bij het Europees Octrooibureau) ingediend voor de agrarische sector en verwerkende industrie. Het totaal aantal aanvragen blijkt in 2011 met 9% te zijn gestegen, terwijl het aantal Nederlandse aanvragen met 13% is gedaald. Overnames en afstoten van bedrijfsonderdelen bij de grote concerns (Unilever en Nutricia) zijn hiervan waarschijnlijk de oorzaak. De daling zit op de onderwerpen Dierhouderij, Landbewerking, Voedselverwerking en Voedselverrijking. Bij primaire voedselverwerking en Tuinbouw en plantveredeling is sprake van absolute en relatieve stijging. In verband met de bescherming van octrooi-informatie stelt NL-Octrooicentrum deze informatie met vertraging beschikbaar. De gegevens over 2012 worden in het Jaarverslag 2015 gepubliceerd, die over 2013 in het Jaarverslag 2016.

  • 5. Hoogste netto handelsoverschot: Nederland is met € 24,1 mld in 2012 weer van de vierde naar de derde plaats van de wereld gestegen met het hoogste handelsoverschot in agrarische producten. Alleen Brazilië en Argentinië hebben een hoger netto handelsoverschot in agrarische producten.

Beleidsconclusies

Het afgelopen jaar is voor met name de volgende beleidsvelden de uitvoering volgens plan verlopen. De beoogde doelen zijn bereikt en resultaten gerealiseerd voor: Agrarisch ondernemerschap, Energie en klimaat, Plantaardige productie, Risicomanagement voedselproductie, Verminderen milieulast gewasbeschermingsmiddelen, Monitoring, early warning en bewaking fytosanitaire en veterinaire veiligheid.

Hieronder een toelichting op de belangrijkste afwijkingen van de resultaten ten opzichte van de planning voor de betreffende beleidsvelden.

16.1 Versterking concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij;

Agrarische innovatie

De effectevaluatie van de regeling Samenwerking bij Innovatie geeft aan dat dit een effectief instrument is om innovatie te stimuleren. De aanbevelingen worden opgepakt voor een soortgelijke regeling in het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 onder provinciale regie.

Mestbeleid

De gesprekken met de Europese Commissie over het Nederlandse vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2014–2017 zijn in de afrondende fase. Er is vertrouwen dat het overleg op korte termijn en met positief resultaat wordt afgerond en dat Nederland zo spoedig mogelijk daarna derogatie van de Nitraatrichtlijn wordt verleend.

In december 2013 is aan de Tweede Kamer gemeld dat uit de ex ante evaluatie mestbeleid door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de Wageningen Universiteit Researchcentrum (WUR) blijkt dat het risico bestaat dat de uitbreiding van de mestverwerking onvoldoende is voor de vanaf 2015 verwachte hoeveelheid jaarlijks te verwerken mest. Omdat aanvullende waarborgen noodzakelijk zijn wordt het bestaande stelsel van dierrechten voor varkens- en pluimveehouderij na 1 januari 2015 gehandhaafd en worden, om groei van de melkveehouderij mogelijk te maken, nadere vooraarden gesteld. Hierdoor wordt voorkomen dat de fosfaatproductie ongewenst toeneemt als gevolg van economische ontwikkeling en uitbreiding van productiecapaciteit.

Duurzame veehouderij

In de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij en het «Kabinetsstandpunt over omvang intensieve veehouderij en schaalgrootte» (Tweede Kamer, 28 973 nr. 134) staan de uitdagingen beschreven. De transitie naar een toekomstbestendige en duurzame veehouderij is ingezet via twee sporen. Het eerste spoor betreft ketengestuurde verduurzaming (stimuleren van samenwerking tussen ketenpartners). Op dit onderwerp zijn in 2013 zeven versnellingsprojecten gestart. De ontwikkeling op de diverse sporen inclusief een vooruitblik van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) is aan de Tweede Kamer gezonden in oktober 2013 (Vierde voortgangsrapportage Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij 28 973 nr. 35). Het tweede spoor betreft de zorgvuldige veehouderij, waarbij in de UDV 15 doelen voor een duurzame veehouderij zijn vastgesteld (zie voortgangsrapportage) en afspraken zijn voorbereid over de gezamenlijke aanpak van de ambitie «vanaf 2015 alle nieuw te bouwen stallen integraal duurzaam». Kernthema’s zijn dierenwelzijn, dier- en humane gezondheid, milieu en maatschappelijke inpassing.

Visserij

In 2013 zijn, vergelijkbaar met de afgelopen jaren, verschillende subsidieregelingen opengesteld en gefinancierd uit het Europees Visserijfonds (EVF) met als doelstelling de verdere verduurzaming en economische rendementen van de visserij, de visketen en de aquacultuur te bevorderen. Via regelingen zoals «Innovatie in de visketen» en »Collectieve actie in de visketen» is in totaal aan 17 projecten steun verleend, voor in totaal € 3,25 mln. Eind 2013 zijn twee EVF regelingen opengesteld te weten de regeling collectieve actie aanlandplicht € 3 mln en voor de duurzame ontwikkeling van visserijgebieden € 4,92 mln. De projecten worden naar verwachting in 2014 toegekend.

16.2 Borgen voedselveiligheid en -kwaliteit

Voedselkwaliteit en transparantie in de keten

EZ heeft de beleidsbrief «duurzame voedselproductie» opgesteld die in juli 2013 naar de Tweede Kamer is gestuurd. Deze vormt de kaders van het beleid van voedsel van EZ. EZ heeft in 2013 bijgedragen aan nieuw EU-beleid op het gebied van voedselkwaliteit. EZ heeft samen met het Ministerie van I&M gereageerd op de Consultatie van de Europese Commissie over verduurzaming voedselsystemen. Daarbij heeft Nederland aangegeven wat zij van de Europese Commissie verwacht van de in 2014 te verschijnen Mededeling over duurzaam Voedsel.

Risicomanagement voedselproductie

Door de Staatssecretaris van EZ en de Minister van VWS is in 2013 samen met het bedrijfsleven (de voedselproductieketen vlees en zuivel) de Taskforce Voedselvertrouwen in het leven geroepen om de fraude in de voedselproductie aan te pakken. De Taskforce heeft een actieplan opgesteld dat doorloopt tot eind 2014. Ook hebben deze bewindspersonen in december 2013 een plan van aanpak voor de NVWA naar de Tweede Kamer gestuurd om de controle en het toezicht te verbeteren evenals het risicogebaseerd werken. De Europese Commissie heeft vijf-punten actieplan opgesteld, waarvan onder andere de nieuw ingestelde Working Group Food Fraud, onderdeel uitmaakt. EZ neemt, naast VWS en de NVWA, deel in deze Working Group. Nederland is voor de periode 2013–2015 voorzitter geworden van het Comité voor de Europese Codex Regio.

16.3 Plant- en diergezondheid

Borgen plantgezondheid

In 2013 heeft de Europese Commissie vijf verordeningen op het gebied van de stroomlijning van regelgeving betreffende plant- en diergezondheid, teeltmateriaal en controles daarop gepresenteerd. Deze voorstellen zijn van wezenlijk belang voor Nederland. Daarnaast zijn in 2013 de voorbereidingen getroffen om samen met het bedrijfsleven een intentieverklaring te tekenen, die geldt als startpunt voor nadere afspraken op het gebied van fytosanitaire preventie en risicoafdekking.

Dierenwelzijn

De positieflijst voor zoogdieren is in 2013 niet in werking getreden. De behandeling in de Tweede Kamer van de conceptbesluiten Diergeneeskundigen en Houders van Dieren (waarvan de positieflijst onderdeel uitmaakt) heeft geleid tot wijzigingen waardoor beide besluiten pas 1 juli 2014 in werking treden.

Op 4 oktober 2013 is de beleidsbrief Dierenwelzijn aan de Tweede Kamer aangeboden. Met een aanscherping van het beleid waaronder het uitfaseren van ingrepen bij landbouwhuisdieren en het tegengaan van impulsaankopen. Met ingang van januari 2013 is het borgen van welzijn van proefdieren door wet- en regelgeving en het stimuleren van alternatieven voor dierproeven, overgegaan van het Ministerie van VWS naar EZ.

De Algemene Rekenkamer (AR) heeft een rapport «Vervolgonderzoek Duurzaamheid Intensieve Veehouderij» uitgebracht. De AR beveelt aan ervoor te zorgen dat de sector de dierenwelzijnsregels voldoende naleeft bij horizontaal toezicht. Dit zou moeten door duidelijke afspraken te maken over minimale kwaliteitseisen voor het toezicht met private organisaties die horizontaal toezicht uitvoeren en met de NVWA over de consequente controle hierop.

Preventieve diergezondheid

Een uitbraak van een bestrijdingsplichtige dierziekte heeft grote maatschappelijke en economische gevolgen. EZ heeft geïnvesteerd in het voorkomen ervan (preventie) en in het tijdig opsporen ervan via gerichte monitoringsonderzoeken. Deze inspanningen bewezen onder andere hun waarde bij de detectie en opvolging van uitbraken van laagpathogene aviaire influenza (AI, vogelgriep) in 2013. Voorts is geïnvesteerd in het opstellen/updaten van beleidsdraaiboeken op het gebied van diverse bestrijdingsplichtige dierziekten en het afronden en implementeren van het Handboek Crisisbesluitvorming.

16.4 Kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein
  • De agenda’s van de topsectoren Agrofood (AF) en Tuinbouw/uitgangsmaterialen (TU) zijn gezamenlijk met bedrijfsleven en de kennisinstellingen verder doorvertaald in Publieke- private samenwerking (PPS)-constructies. De PPS-en in AF en TU kennen een goede verbinding met de maatschappelijke beleidsagenda. Een groot aantal maatschappelijke kwesties is opgepakt (bijvoorbeeld mest, gezondheid, voedselzekerheid, energie).

  • Met NWO zijn afspraken gemaakt voor het opstarten van een aantal nieuwe AF- en TU onderzoeksprogramma’s, die fundamentele vraagstukken oppakken en op zoek gaan naar robuuste innovaties voor verdere verduurzaming in het groene domein.

  • Duidelijkheid is verkregen over de gevolgen voor kennis en innovatie van de opheffing van de Publiekrechtelijke Bedrijfs Organisaties (PBO’s). Na de opheffing van de PBO 's blijft kennis en innovatie in principe een taak voor het bedrijfsleven.

  • Ten behoeve van de kennisbehoefte bij de Topsectoren AF en TU werd actief het Europese Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie (Horizon 2020) beïnvloed. Dit vond plaats binnen en buiten het desbetreffende Programmacomité van de Europese Commissie, en samen met gelijkgezinde andere Lidstaten.

  • InnovatieNetwerk heeft gewerkt aan baanbrekende innovaties. Voorbeelden hiervan zijn: een koeientuin, een nieuw stalontwerp waarin de behoeftes van het dier centraal staan en een greenfertilizer: het produceren van kunstmest met zonne-energie op het boerenbedrijf.

16.5 Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid.

De uitvoering van het beleid is volgens planning in 2013 volop op gang gekomen. Met onze expertise en publiekprivate samenwerking levert Nederland internationaal een belangrijke bijdrage aan een duurzame wereldvoedselvoorziening. Specifieke en strategische internationaliseringsinitiatieven van de topsectoren zijn vanuit EZ actief ondersteund. Dit heeft geleid tot versterking van handelsrelaties en een groeiende belangstelling van het Nederlands bedrijfsleven om te investeren in het ontwikkelen van duurzame landbouw en agroketens in en met het buitenland. In december 2013 is er met de derde Global Conference on Agriculture, Food and Nutrition Security and Climate Change de basis gelegd voor een Climate Smart Agriculture Alliance, die verder vorm zal geven aan klimaat slimme landbouw. Ook concrete samenwerkingsovereenkomsten met de Clinton Foundation en AGRA dragen daaraan bij. Er is internationaal verder gewekt aan de relaties tussen voedselzekerheid en oceanen, die in 2014 via de in Nederland te organiseren «Oceans Action Summit» een vervolg zal krijgen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

2010

2011

2012

2013

Realisatie

Vastgestelde begroting 2013

Verschil

VERPLICHTINGEN

804.727

885.441

696.112

676.537

650.762

25.776

Waarvan garantieverplichtingen

58.700

43.374

37.707

138.000

– 100.293

UITGAVEN

690.478

867.196

613.752

666.001

529.610

136.391

             

Subsidies

81.721

300.756

99.065

71.753

59.579

12.174

Agrarisch ondernemerschap (16.1)

27.353

9.220

9.953

9.785

5.088

4.697

Duurzame veehouderij (16.1)

6.719

26.767

26.203

16.241

5.584

10.657

Mestbeleid (16.1)

150

364

1.596

1.931

2.050

– 119

Plantaardige productie (16.1)

7.752

14.768

19.327

15.396

16.866

– 1.470

Agrarische innovatie en overig (16.1)

4.521

17.537

10.373

4.340

9.601

– 5.261

Visserij (16.1)

6.299

6.365

8.549

8.774

5.991

2.783

Dierenwelzijn productiedieren en gezelschapsdieren (16.3)

1.902

3.702

2.518

3.017

2.130

887

Apurement (16.5)

27.025

52.033

20.546

12.269

12.269

0

Interne begrotingsreserve (16.5)

 

170.000

       

Garanties

8.426

12.862

10.500

27.119

12.000

15.119

Bijdrage begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit (16.1)

2.000

1.450

2.000

3.000

2.000

1.000

Verliesdeclaraties Borgstellingsfaciliteit (16.1)

6.426

11.412

8.500

24.119

10.000

14.119

Opdrachten

184.651

186.690

151.569

145.478

147.909

– 2.431

Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij (16.1)

26.197

36.733

25.723

26.348

24.020

2.328

Borgen voedselveiligheid- en kwaliteit(16.2)

16.765

15.371

12.799

7.137

8.437

– 1.300

Plant- en diergezondheid (16.3)

17.547

18.363

14.930

12.511

19.492

– 6.981

Kennisontwikkeling en innovatie (16.4)

121.564

114.736

92.364

95.739

93.887

1.852

Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid (16.5)

2.578

1.487

5.753

3.743

2.073

1.670

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

128.066

118.087

117.704

120.616

106.470

14.146

Medebewind productschappen (16.5)

24.188

23.749

20.354

23.750

13.501

10.249

Dienst Landbouwkundig Onderzoek (16.4)

103.878

94.338

95.027

94.819

91.119

3.700

ZonMW/dierproeven

       

1.850

– 1.850

College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (16.3)

   

2.323

2.047

 

2.047

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

52.971

3.500

4.200

5.577

4.200

1.377

Diergezondheidsfonds

52.971

3.500

4.200

5.577

4.200

1.377

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

12.615

7.915

4.700

UNEP, FAO en overige contributies

12.615

7.915

4.700

Bijdragen aan agentschappen

234.643

245.301

230.714

282.843

191.537

91.306

NVWA

118.180

136.926

125.039

144.817

94.007

50.810

Dienst Regelingen

104.516

96.595

93.182

112.193

84.281

27.912

Agentschap NL

5.810

17.004

4.010

12.994

Dienst Landelijk Gebied

3.188

365

255

221

221

0

Rijksrederij

8.759

11.415

6.428

8.608

9.018

– 410

             

ONTVANGSTEN

317.842

306.938

302.615

329.393

291.579

37.814

Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij (16.1)

48.404

29.145

28.891

27.573

21.081

6.492

Borgen voedselveiligheid- en kwaliteit(16.2)

364

788

253

288

430

– 142

Plant- en diergezondheid (16.3)

4.771

2.258

2.812

3.452

500

2.952

Kennisontwikkeling en innovatie (16.4)

10.353

13.274

14.760

15.902

10.884

5.018

Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid (16.5)

252.644

261.473

255.414

281.695

258.684

23.011

Ontvangsten agentschappen (16.9)

1.306

0

485

483

483

Realisatie meetbare gegevens bij het artikelonderdeel

Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij (16.1)

Indicator

Referentie-waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Bron

Verhouding duurzame – totale investeringen

0,36

2010

0,36

0,20

0,27

LEI

De gegevens hebben betrekking op de realisatie 2012 en zijn voorlopig. De «verhouding totale – duurzame investeringen» is gestegen van 20% in 2011 naar 27% in 2012. In 2012 zijn de totale investeringen in productiemiddelen gedaald van € 3,7 mld in 2011 tot € 3,3 mld. De totale duurzame investeringen zijn gestegen tot € 886 mln in 2012. Vooral werd geïnvesteerd in duurzame (pluimvee)stallen.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2013

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Bron

Percentage integraal duurzame stallen

0%

2008

8%

4,5%

5,7%

Publicatie in 2014

WUR

De streefwaarde is een indicatie van het percentage integraal duurzame stallen in Nederland ten opzichte van het totaal aantal in gebruik zijnde stallen.

Als streefwaarde voor het percentage duurzame stallen is voor eind 2012 het percentage 6% vastgesteld. Deze streefwaarde is nagenoeg gehaald. De gegevens over 2013 worden in mei 2014 naar de Tweede Kamer verstuurd en in het Jaarverslag 2014 gepubliceerd. In het kader van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) hebben de betrokken partijen (veehouderijorganisaties, ketenpartijen, maatschappelijke organisaties en overheden) afgesproken dat vanaf 2015 elke nieuw te bouwen stal integraal duurzaam moet zijn. Hierdoor zal er sprake zijn van een versnelde toename van het aantal duurzame stallen.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2013

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Bron

1. Realisatie normen fosfaat

78 mln kg

2002

20 mln kg

27 mln kg

Publicatie in 2014

CBS

2. Realisatie normen stikstof

420 mln kg

2002

345 mln kg

328 mln kg

Publicatie in 2014

CBS

De indicatoren «realisatie normen fosfaat» en «realisatie normen stikstof» geven de bodemoverschotten voor beide stoffen op Nederlandse landbouwgronden weer. Zij zijn een maat voor het berekende verlies aan mineralen naar landbouwgrond, na aftrek van de opname door landbouwgewassen en vervluchtiging van stikstof. De raming 2012 voor fosfaat (15 mln kg) is een streefwaarde die gebaseerd is op de dan geldende fosfaatgebruiksnormen voor bouwland en grasland. De realisatie is sterk afhankelijk van (vooral) natuurlijke omstandigheden in het groeiseizoen, met name het weer. Door minder groeizaam weer kan de opname van fosfaat door het gewas achterblijven waardoor er meer verliezen naar het milieu optreden (hier uitgedrukt in een bodemoverschot voor fosfaat). Dit is mogelijk het geval geweest in 2012 met een realisatie van 27 mln kg. De realisatie stikstof in 2012 is 328 mln kg stikstof volgens voorlopige CBS-cijfers. De raming voor stikstof uit de begroting 2012 (345 mln kg) is, op basis van de voorlopige cijfers voor 2012, ruim gehaald. De realisatiecijfers voor 2013 worden omstreeks juli 2014 gepubliceerd.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2013

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Bron

Aandeel duurzame energie in glastuinbouw

0,5%

2003

1,8%

2,3%

Publicatie in 2014

LEI

Energie-efficiency index glastuinbouw

100%

1990

45%

44%

Publicatie in 2014

LEI

Energie-efficiency index voedings- en genotmiddelen-industrie (VGI)

100%

2005

88%

88,6%

Publicatie in 2014

Agentschap NL

Het aandeel Duurzame Energie in glastuinbouw ligt voor op schema. De groei zat in 2012 bij aardwarmte, biobrandstoffen en inkoop van duurzame warmte.

De energie-efficiency index in de glastuinbouw ligt op schema. Er kan mede dankzij het Energieakkoord en de uitwerking daarvan in de Beleidsbrief Tuinbouw, de komende jaren een verdere versnelling verwacht worden.

Energie index Voedings- en Genotmiddelen-Industrie ligt iets achter op de raming. Verminderde investeringsruimte voor bedrijven is daarvan een belangrijke oorzaak. Met de in werkingtreding van het Energieakkoord zullen de doelen binnen bereik blijven. De realisatiegegevens over 2013 worden in het Jaarverslag 2014 gepubliceerd.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2013

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Bron

Percentage innoverende agrarische bedrijven

11,6%

2006

15%

12%

14%

Publicatie in 2014

LEI

Ten opzichte van 2011 is het percentage innovatoren in de land- en tuinbouw in 2012 licht toegenomen. Ook het aandeel vernieuwers (innovatoren en volgers) liet een kleine stijging zien. De realisatiecijfers over 2013 van innoverende agrarische bedrijven (innovatoren, vroege- en late volgers) zijn in de tweede helft van 2014 bekend.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2013

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Bron

1. Voorzorgsniveau Schol

205.000 ton

2005

587.000 ton

589.341 ton

663.200 ton

ACOM

2. Voorzorgsniveau Tong

41.000 ton

2005

45.600 ton

46.700 ton

50.546 ton

ACOM

De realisatie van de voorzorgsniveaus voor tong en vooral schol vertonen nog steeds een gunstige ontwikkeling. De positieve werking van de meerjarige beheerplannen wordt in deze cijfers zichtbaar. De cijfers voor 2013 betreffen voorlopige cijfers. Definitieve cijfers van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) komen medio 2014 beschikbaar.

Deze indicatoren raken gedateerd. Het visserijbeheer is niet meer gestoeld op de voorzorgsniveaus maar gericht op Maximaal Duurzaam Beheer. In de toekomst zullen deze indicatoren hieraan worden aangepast.

Borgen voedselveiligheid en -kwaliteit (16.2)

Indicator

Referentie-waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Bron

1. Mate van afname van antibiotica-gebruik in de dierhouderij

Antibiotica-gebruik in 2009

2009

50% reductie (t.o.v. 2009)

49% reductie (t.o.v. 2009)

Publicatie in juni 2014

SDa

2. Nalevingsniveau HACCP-verplichting

80%

April 2009

83%

81%

83% (prognose)

NVWA

  • 1. De verkoop en het gebruik van antibiotica in 2012 (TK, 29 683, nr. 168, van 29 augustus 2013) is in 2012 met 49% is afgenomen. De reductiedoelstelling voor 2013 (gemiddeld over alle sectoren) is hiermee al bijna gehaald. De verkoop van antibiotica die voor de humane gezondheid van kritisch belang zijn, fluoroquinolonen en derde en vierde generatie cefalosporinen is in 2012 met respectievelijk 45% en 94% afgenomen ten opzichte van 2011. De gegevens over het antibioticagebruik in de veehouderij over 2013 komen in mei/juni 2014 beschikbaar en worden in het Jaarverslag 2014 gepubliceerd.

  • 2. Er is weinig verandering opgetreden in de realisatie van het nalevingspercentage HACCP in vergelijking met voorgaande jaren. De realisatie 2013 wordt in mei 2014 vastgesteld.

Indicator

Referentie-waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie 2013

Bron

Aantal basisscholen met smaaklessen

Beperkt aantal

2005

3.000

3.708

Steunpunt smaaklessen en schoolgruiten WUR

De streefwaarde voor het schooljaar 2012–2013, 3.000 Smaaklesscholen, is ruimschoots gehaald.

Plant- en diergezondheid (16.3)

Indicator

Referentie waarde

Peildatum

Raming 2013

Realisatie 2013

Bron

Naleving regelgeving

55% – 89% (sector afhankelijk)

2009

65% – 90%

35%-90%

NVWA

De systematiek bij de totstandkoming van deze cijfers is dat een bedrijf als niet-akkoord wordt beschouwd zodra één onderdeel van de inspectie op dat bedrijf niet akkoord bevonden wordt. Dat kan gaan om een administratieve overtreding of om een fysieke overtreding op dierenwelzijnsgebied.

Voor de doelgroepen kalveren en varkens was het nalevingsniveau tussen de 60% en 80%. Voor de legpluimvee sector zijn er over 2013 geen representatieve cijfers beschikbaar, doordat de handhaving zich selectief op een groep overtredende bedrijven heeft gericht. Bij vleeskuikens lag het niveau onder 60%, met de kanttekening dat dit op basis van een mix van aselecte en risicogebaseerde inspecties was. Dit geeft een vertekend beeld. Voor de doelgroepen varkens lag het naleefpercentage tussen de 60% en 80% (74 %), voor kalveren boven de 80% (90%).

Indicator

Referentie waarde

Peildatum

Raming 2013

Realisatie 2013

Bron

EU-OIE vrije status

7

2009

7

7

EU en OIE

Deze indicator geeft het aantal ziekten weer, waarvoor Nederland een officiële EU en/of OIE dierziektevrije status heeft. Formele bevestiging van de vrijstatus van de betreffende ziekten volgt uit monitorings-onderzoeken en daadwerkelijke uitbraken. De raming voor 2013 is gerealiseerd.

Indicator

Referentie waarde

Peildatum

Raming 2013

Realisatie 2013

Bron

Hand- en beleidsdraaiboeken voor crisisorganisatie, bestrijdingsplichtige dierziekten (inclusief zoönosen) en voedselkwaliteit

5

2005

13

15

EZ

Deze indicator betreft het aantal goedgekeurde draaiboeken. In de oorspronkelijke raming zaten niet de 2 draaiboeken voor de ondersteunende processen Communicatie en Financieel Management in crises situaties. Hiermee rekening houdend is de raming gerealiseerd.

Kennisontwikkeling en innovatie voor het groene domein (16.4)

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2013

Realisatie 2013

Bron

1. Vraagsturing van groen onderzoek door maatschappelijke actoren (beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties)

77%

2010

>75%

80%

PROSU

2. Kennisbenutting door beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties

86%

2010

>85%

85%

PROSU

3. Aantal innovatienetwerken en bedrijfsprojecten groene sector gestart met bijdrage uit publieke middelen

115

2010

120

131

Dienst Regelingen

  • 1. De realisatie 2013 betreft de uitkomst van de meting over onderzoeksprojecten in het jaar 2012. Realisatiegegevens over onderzoeksprojecten in 2013 komen in het najaar van 2014 beschikbaar. De realisatie is hoger dan de raming en de referentiewaarde.

  • 2. De realisatie 2013 betreft de uitkomst van de meting over onderzoeksprojecten in het jaar 2012. Realisatiegegevens over onderzoeksprojecten in 2013 komen in het najaar van 2014 beschikbaar.

  • 3. Het betreft het totaal van de regelingen Samenwerking bij innovatie, Nieuwe uitdagingen. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en Innovatienetwerken. De realisatie is hoger dan de raming en de referentiewaarde.

Toelichting op de verplichtingen

De hogere verplichtingen hangen samen met de hogere uitgaven op artikel 16, zoals de hogere bijdrage aan de agentschappen van € 91,3 mln, de verliesdeclaraties borgstellingsfaciliteit van € 18,5 mln, de onttrekking uit de reserve visserij van € 1,6 mln en de storting van de vanuit artikel 18 overgehevelde PAS-middelen van € 14 mln in de reserve landbouw. Hiertegenover staan lagere verplichtingen van € 101,7 mln aangezien van het geraamde garantieplafond in het kader van de garantiefaciliteit landbouw van € 138 mln slechts een bedrag van € 37,7 mln aan garantieverplichtingen zijn aangegaan waardoor de garantieverplichtingen lager uitkomen.

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

Agrarisch ondernemerschap (16.1)

De hogere realisatie (€ 4,7 mln) hangt onder meer samen met hogere uitgaven voor de demoregeling proefprojecten Gemeenschappelijk Landbouwbeleid als onderdeel van het tweede Plattelands Ontwikkelings Plan, POP-2 (€ 2,0 mln) en meeruitgaven aan de investeringsregeling jonge agrariërs (€ 2,1 mln).

Duurzame veehouderij (16.1)

De hogere uitgaven (€ 10,7 mln) houden onder meer verband met de overheveling in 2013 van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) van begrotingsartikel 18 Natuur en Regio naar artikel 16. De uitgaven van € 8,4 mln staan nu op artikel 16 verantwoord terwijl het oorspronkelijk budget (vastgestelde begroting 2013) stond op artikel 18. Hiervan heeft € 7,4 mln betrekking op de uitvoering van de subsidieregeling en het meetprogramma Duurzame Stallen en € 1,0 mln op de beroepsopleiding/voorlichting en praktijknetwerken. Verder houden de meeruitgaven voor € 2,2 mln verband met uitfinanciering van de SBIR duurzame stallen, de investeringssregeling luchtwassers en de praktijknetwerken veehouderij.

Agrarische innovatie en overig (16.1)

De lagere realisatie (€ 5,3 mln) houdt voornamelijk verband met lagere uitgaven aan de VAMIL-compensatieregeling (€ 4,2 mln). Het overige heeft betrekking op lagere uitgaven voor de innovatieregeling.

Visserij (16.1)

De meeruitgaven (€ 2,8 mln) houden verband met de uitfinanciering van projecten in het kader van het Europees Visserijfonds (EVF).

Interne begrotingsreserve Landbouw (16.1)

Bedragen x € 1.000

Interne begrotingsreserve Landbouw

Stand 1/1/2013

46.279

+ bijschrijving van rente

+ 43

+ storting Investeringsregeling duurzame stallen

+ 441

+ storting regeling Marktintroductie Energie Innovaties

+ 1.638

+ storting Investeringsregeling duurzame stallen (PAS)

+ 6.400

+ storting Meetprogramma duurzame stallen (PAS)

+ 1.000

+ storting Beroepsopleiding/voorlichting (PAS)

+ 200

+ storting Praktijknetwerken (PAS)

+ 800

+ storting Emissiearm Veevoer (PAS)

+ 4.620

+ storting Kennis en innovatie (PAS)

+ 1.058

– onttrekking Subsidieregeling Jonge Agrariërs

– 1.792

– onttrekking Investeringsregeling gecombineerde luchtwassers

– 895

– onttrekking VAMIL-compensatieregeling

– 234

– onttrekking precisielandbouw

– 186

– onttrekking SBIR biobased/agrologistiek

– 672

– onttrekking schadevergoedingen

– 1.190

– onttrekking bijdrage Ctgb

– 253

Stand 31/12/2013

57.257

Toelichting op de stortingen

Investeringsregeling Duurzame stallen/ Regeling Marktintroductie Energie Innovaties

De middelen voor de regelingen Duurzame stallen en Marktintroductie Energie Innovaties (MEI) zijn grotendeels vóór 2011 beschikbaar gesteld, terwijl de uitfinanciering van de openstellingen van deze regelingen door loopt naar 2017. Om kasbudget beschikbaar te houden voor de betalingen op deze openstellingen in 2014 en verder is in 2013 het niet gebruikte kasbudget van deze regelingen in de reserve landbouw gestort.

Regelingen gefinancierd met PAS-middelen

In 2013 is een omvangrijk budget (€ 14,9 mln) aan PAS-middelen (Programmatische Aanpak Stikstof) overgeheveld van artikel 18 naar artikel 16 ter financiering van respectievelijk vier regelingen, twee SBIR’s en kennis- en innovatieprojecten. Omdat het overgrote deel van de uitgaven die hiermee samenhangen pas in 2014 en verder tot betaling komen, wordt van het overgehevelde budget € 14,1 mln in de reserve gestort.

Toelichting op de onttrekkingen

Regelingen Jonge agrariërs/gecombineerde luchtwassers/VAMIL-compensatieregeling

In het verleden zijn bedragen in de reserve gestort om de uitfinanciering op de regelingen Jonge agrariërs, gecombineerde luchtwassers en VAMIL-compensatie te kunnen financieren. In 2013 zijn daarvoor bedragen aan de reserve onttrokken.

Precisielandbouw/ SBIR Biobased/Agrologistiek

In 2013 zijn voor de uitfinanciering van projecten die onder het programma Precisielandbouw en de SBIR Biobased/Agrologistiek bekostigd werden een budget aan de reserve onttrokken.

Schadevergoedingen

Voor de uitbetaling van enkele omvangrijke schadevergoedingen die in 2013 zijn uitgekeerd (onder andere in verband met de varkenspest uit 1997, de bestrijding van de pepper weevil en het EU-verbod op diermeel in diervoeders) is in 2013 in totaal € 1,2 mln aan de reserve onttrokken, omdat hiervoor geen budget gereserveerd stond op de begroting 2013.

College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)

Op het budget voor de bijdrage aan het Ctgb is een tekort (na aftrek van de bijdragen van de Ministeries van I&M, VWS en SZW) van € 0,25 mln. De onttrekking uit de reserve had tot doel dit tekort voor 2013 te dekken. Voor 2014 en 2015 wordt onttrekking voorzien van in totaal € 0,7 mln, waarmee het Ctgb-aandeel in de reserve is uitgeput. EZ zal met voorstellen komen om het tekort voor 2014 en verder structureel terug te dringen.

Interne begrotingsreserve Visserij (16.1)

Bedragen x € 1.000

Interne begrotingsreserve Visserij

Stand 1/1/2013

21.891

+ bijschrijving van rente

+ 20

+ storting EVF as 1

+ 31

– onttrekking EVF as 2

– 80

– onttrekking EVF as 3

– 1.403

Stand 31/12/2013

20.459

Er is per saldo € 1,45 mln onttrokken aan de interne begrotingsreserve Visserij om de nationale cofinanciering van het Europees Visserijfonds (EVF) aan te vullen. Hiervoor is de reserve ook bedoeld.

Interne begrotingsreserve apurement (16.5)

Bedragen x € 1.000

Interne begrotingsreserve apurement

Stand 1/1/2013

166.805

Storting

+ 10.987

Stand 31/12/2013

177.792

De reserve is bestemd voor door de Europese commissie opgelegde correctievoorstellen op ingediende declaraties. In 2013 is door de Europese commissie voor een bedrag van € 1,3 mln aan correctievoorstellen opgelegd. Het beschikbare budget voor 2013 was € 12,3 mln. Conform afspraken met het Ministerie van Financiën is het verschil ad. € 11,0 mln gestort in de begrotingsreserve.

Garanties

Verliesdeclaraties Borgstellingsfaciliteit (16.1)

De overschrijding heeft met name (voor € 14,1 mln) betrekking op de Verliesdeclaraties Borgstellingsfaciliteit. Als gevolg van de economische crisis is een groter beroep gedaan op de garantieregeling dan bij ontwerpbegroting 2013 was voorzien.

Interne begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit

Bedragen x € 1.000

Interne begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit

Stand 1/1/2013

53.524

+ bijschrijving rente

+ 49

+ storting Flankerend beleid pelsdierhouders

+ 2.000

+ reguliere storting

+ 2.491

Stand 31/12/2013

58.064

Deze reserve is bedoeld om de verliesdeclaraties te betalen voor afgegeven garantiestellingen aan banken waarmee innovatieve en duurzame investeringen in de landbouw en visserij worden gefaciliteerd. Hiervoor is een reguliere storting gedaan van € 2,5 mln. Daarnaast is de jaarlijkse storting van € 2 mln gedaan die benodigd is voor het flankerend beleid bij het eventuele verbod op de pelsdierhouderij (amendement van Gerven/Dijsselbloem, TK, 2010–2011, 32 609 XIII, nr 4).

Opdrachten

Plant- en diergezondheid (16.3)

De lagere uitgaven (€ 7 mln) houden onder meer verband met een overheveling van € 1 mln naar het Ministerie van Financiën voor van grenscontroles door de Douane op dierziekten. Tevens was de bijdrage aan het College Toelating Bestrijdingsmiddelen en Biociden van € 0,9 mln in de vastgestelde begroting op deze categorie geraamd in plaats van op de categorie «Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s».

Verder is voor circa € 2 mln geherprioriteerd op de uitgaven voor dierenwelzijn, dierproeven, monitoring dierziekten, plantgezondheid en gewasbescherming om dekking te vinden voor het tekort op de uitvoeringskosten bij de Dienst Regelingen. Het restant van de onderuitputting is toe te schrijven aan lagere uitgaven op met name crisisorganisatie en -management en monitoring dierziekten.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Medebewind productschappen (16.5)

Productschappen voeren taken op gebied van marktordening in medebewind uit. Het hiervoor beschikbare uitvoeringsbudget is vanaf 2013 sterk afgebouwd als gevolg van de uitkomsten van de tussentijdse evaluatie van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in 2009 (Health Check). De uitkomst was om het systeem van marktordening vanaf 2013 af te bouwen. In latere besluiten van de Europese Commissie is de eerder geplande afbouw deels teruggedraaid waardoor de uitvoeringskosten hoger (€ 10,2 mln) zijn uitvallen dan eerder geraamd op basis van de Health Check.

Kennisontwikkeling en innovatie (16.4)

De € 3,7 mln hogere uitgaven Dienst Landbouwkundig Onderzoek betreffen Kennisbasisuitgaven (€ 1,7 mln) en Wettelijke taken (€ 2,0 mln). Deze uitgaven zijn gedekt uit de categorie opdrachten binnen het artikelonderdeel 16.4.

Het budget voor ZonMW/dierproeven is budgettair overgeboekt naar VWS om mee te nemen in de programmering ZonMW en derhalve wel besteed.

College Toelating Bestrijdingsmiddelen en Biociden (16.3)

De bijdrage aan het College Toelating Bestrijdingsmiddelen en Biociden van € 2 mln is in de vastgestelde begroting abusievelijk op de categorie «Opdrachten» geraamd in plaats van op de categorie «Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s».

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Diergezondheidsfonds

Er is in 2013 € 1,4 mln meer gestort in het Diergezondheidsfonds. Deze hogere bijdrage heeft betrekking op hogere uitgaven voor MKZ-vaccins, de calamiteitenreserve Rendac, TSE-monitoring en monitoring brucella melitensis.

Bijdragen aan agentschappen

NVWA

De realisatie is € 50,8 mln hoger dan de oorspronkelijke begroting. Dit houdt met name verband met de volgende posten:

  • Een verhoging met € 17,7 mln van het opdrachtenbudget van de NVWA om de kwaliteit van uitvoering, handhaving en toezicht te waarborgen. Deze bijstellingen zijn verwerkt en toegelicht in de suppletoire begrotingen (€ 10,1 mln bij 1e suppletoire begroting, € 6,9 mln bij de 2e suppletoire begroting en € 0,7 mln bij de Slotwet).

  • Tevens is bij de 1e suppletoire begroting 2013 de bijdrage verhoogd met € 14,1 mln voor investeringen die het mogelijk maken de beoogde fusiebesparingen op het gebied van huisvesting, ICT en arbeidsvoorwaarden te realiseren. Deze investeringen zijn nodig om uitvoering te geven aan de motie Jacobi c.s. (TK, 33 240 XIII, nr 18).

  • Voor de afkoop van huurcontracten van niet langer benodigde huisvesting heeft NVWA een voorziening op de balans getroffen. Deze voorziening is bij de 2e suppletoire begroting 2013 door EZ aangevuld met € 8 mln en door VWS met € 10 mln.

Dienst Regelingen

De realisatie is € 27,9 mln hoger dan oorspronkelijk begroot. Dit houdt verband met hogere uitvoeringskosten voor:

  • De uitvoering van EU-regelingen (Bedrijfstoeslagregeling en nationale co-financiering EU-programma’s) die volgens EU-voorschriften moeten worden uitgevoerd. Bij 1e suppletoire begroting 2013 is hiervoor de bijdrage verhoogd met € 15,9 mln.

  • De overgehevelde PAS-middelen (zie toelichting subsidies). Bij 1e suppletoire begroting 2013 is hiervoor de bijdrage verhoogd met € 1,9 mln.

  • De uitvoering- en transitiekosten in het kader van de nationale cofinanciering van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GLB/GVB 2014–2020). Bij 2e suppletoire begroting 2013 is hiervoor de bijdrage verhoogd met € 11,8 mln.

Agentschap NL

De hogere bijdrage van € 13 mln houdt verband met het feit dat vanaf 1 april 2013 de uitvoeringskosten van de Agrarische Vertegenwoordiging Buitenland (AVB) via het Agentschap NL zijn gaan lopen. Dit betreft HGIS- budget dat oorspronkelijk onder begrotingsartikel 40 was begroot.

Toelichting op de ontvangsten

Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij (16.1)

De hogere ontvangsten hebben onder meer betrekking op Investeringsheffing I&R Schapen&Geiten voorgaande jaren (Artikel 68) en aflossing sectoraandeel in het nieuwbouwsysteem I&R Rund (totaal € 4,7 mln). Verder provisie-inkomsten in kader garantieregelingen (€ 2,2 mln).

Plant- en diergezondheid (16.3)

De hogere ontvangsten (circa € 1,4 mln) hebben betrekking op ontvangsten in het kader van de Gezondheids- en Welzijnswet Dieren en de Regeling Bedrijfsbeëindiging Veehouderijtakken. Verder is er sprake van een EU- bijdrage in Q-koorts onderzoeksprojecten en hogere boete-inkomsten in het kader van dierenwelzijn en gewasbescherming.

Kennisontwikkeling en innovatie (16.4)

Het bedrag aan rente en aflossing Dienst Landbouwkundig Onderzoek is € 1,5 mln hoger dan oorspronkelijk geraamd. Voorts is van het Ministerie van Buitenlandse Zaken € 3,5 mln ontvangen voor een onderzoeksproject in Afghanistan. Dit onderzoek heeft als doel landbouwontwikkeling in Afghanistan te bevorderen en voor de uitvoering van het «Food Security Embassy Support Programme». Dit programma is erop gericht om Nederlandse ambassades hulp te bieden voor de implementatie van projecten op het gebied van voedselzekerheid.

Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid (16.5)

De hogere ontvangsten betreffen vooral hogere landbouwheffingen (circa € 20 mln) door een hogere invoer van landbouwproducten uit derde landen dan voorzien en ontvangsten apurement € 2,5 mln, uit (oude) openstaande vorderingen op EU subsidieaanvragers. Tenslotte zijn hogere ontvangsten gerealiseerd omdat eerder uitbetaalde subsidievoorschotten uiteindelijk lager zijn vastgesteld.

17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

Algemene doelstelling

Groen onderwijs van hoge kwaliteit. Hierbij streeft het Ministerie van Economische Zaken naar:

  • Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

  • Vergroten van de kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

Rol en verantwoordelijkheid

Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte

  • Financieren (bekostiging) van op actuele beroepssituaties gerichte voorzieningen voor onderwijs aan (toekomstige) beroepsbeoefenaren in de groene sector (stelselverantwoordelijkheid). De groene instellingen functioneren binnen het wettelijk stelsel dat voor het gehele onderwijs geldt;

  • Stimuleren van een hoog kwaliteitsniveau van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • Stimuleren van voorwaarden om te voldoen aan de forse vervangingsvraag en de transitie naar een groene economie. In 2013 is dit vooral gebeurd door de vaststelling, in overleg met bedrijfsleven en instellingen, van een landelijke agenda, en het beschikbaar stellen van investeringsruimte;

  • Regisseren van het versterken van kwalificerende functies binnen het domein voedsel, natuur en leefomgeving van het groen (voorbereidend) beroepsonderwijs;

  • Stimuleren, in overleg met de instellingen, van ondernemerschap waardoor leerlingen na afronding van hun opleiding een basis hebben voor de start van een eigen bedrijf in het groene domein.

Kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte, ondermeer door actieve inzet van het groen onderwijs

  • Stimuleren van kennisuitwisseling tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties, overheden, onderzoek en onderwijs (stimuleren van de gouden driehoek in de groene sector);

  • Stimuleren van kennisverspreiding en -benutting ter ondersteuning van topsectoren Tuinbouw en Uitgangsmaterialen en Agri&Food bijvoorbeeld via centers gericht op Agrodier, Biobased economy, Greenports, Food Valley en thema’s zoals Duurzame Veehouderij, Precisielandbouw en vanwege de maatschappelijke opgaven op horizontale doorsnijdende thema’s zoals duurzaamheid en biodiversiteit;

  • Regisseren in overleg met andere overheden, onderwijsinstellingen en educatieve organsaties van Natuur- en milieueducatie en het ontwikkelen van nieuw (sociaal) instrumentarium en kennisarrangementen in het programma «Duurzaam Door, sociale innovatie voor een groene economie».

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie waarde 2013

Bron

Adequaat aanbod aan de vraag op de arbeidsmarkt (tot 2018)

1%

2011

10%

52%

ROA

De indicator is gebaseerd op het ROA-rapport De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018 (december 2013). In het algemeen laat de prognose voor 2018 minder knelpunten in de personeelsvoorziening zien dan de vorige prognose (uit 2011 voor 2016), door het gecombineerd effect van verminderde economische activiteit en verminderde uitstroom van ouderen uit de arbeidsmarkt (pensioenmaatregelen). Alleen op het niveau van MBO-groen worden grote knelpunten voorzien, als gevolg van een grote vervangingsvraag. Op het niveau van HBO-groen en WO-groen worden enkele knelpunten voorzien. Omgekeerd geredeneerd zijn de arbeidsmarktperspectieven voor gediplomeerden van groen MBO, HBO en WO dus respectievelijk goed, redelijk, en matig. Het bevorderen van de aansluiting onderwijs arbeidsmarkt (door opstellen Human Capital Agenda’s, instellen Centra voor Innovatief Vakmanschap, inzet op loopbaanoriëntatie), het interesseren van nieuwe potentiële leerlinggroepen (aanboren culturele diversiteit), het tegengaan van voortijdig schoolverlaten en het vergroten van doorstroom naar hogere opleidingsniveaus zijn ingezet als middelen om het eerder verwachte tekort te beperken.

Kengetal

2009

2010

2011

2012

Realisatie 2013

Ambitie 2013

Aantal wetenschapsvelden Wageningen Universiteit in top 5 op basis internationale citatie-impactscore

1

2

1

Nog niet bekend

Nog niet bekend

2

Bron: ISI Web of Knowledge The Thomson Corporation

Het laatst beschikbare realisatiecijfer betreft het jaar 2011.

Beleidsconclusies

Algemeen onderwijsbeleid

Het algemeen onder wijsbeleid is in overeenstemming met de vigerende wet- en regelgeving uitgevoerd. De totale instroom van leerlingen VMBO bij Agrarische Opleidings Centra (AOC) laat ook in 2013 weer een stijging zien. De instroom bij het MBO loopt in alle sectoren terug, maar de daling is het kleinst in het groen onderwijs. In het groen hoger onderwijs was bij alle instellingen sprake van een (veelal zeer sterke) stijging van de instroom. De Agrarische Opleidingscentra (AOC) zijn gestart met de voorbereiding van experimenten doorlopende leerlijnen Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs (VMBO)/Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO).

Onderwijs en beroepspraktijk

Er zijn voorwaarden geschapen voor adequate invulling van de vraag naar gekwalificeerde beroepsbeoefenaren.

  • De meerjarenafspraken 2011–2015 met het Groen onderwijs zijn in 2013 opgevolgd door de landelijke agenda, die in overleg met bedrijfsleven en instellingen door de Staatssecretaris is vastgesteld. Deze agenda sluit aan op de beleidsagenda EZ, de Techniekpactagenda en de agenda’s van de groene topsectoren. De landelijke agenda bepaalt de thema’s en acties waarop de instellingen in 2014 en 2015 hun investeringen richten, vastgelegd in de MeerjarenInvesteringsProgramma’s (MIP) die iedere onderwijsinstelling heeft opgesteld.

  • In 2013 is EZ gestart met een vernieuwde aanpak van kennisdoorstroming vanuit DLO-onderzoek naar onderwijs. Hierbij staat de behoefte van docenten en studenten in samenwerking met bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en overheid aan up-to-date kennis centraal. De rol van de onderwijsinstellingen als kennisverspreiders is eveneens benut.

  • Binnen het Agro-opleidingshuis, versterkt met de Hortibedrijfsschool om de scholing voor de tuinbouwsectoren te verbeteren en verbreed naar de voedingsindustrie, zijn de doorlopende leer- en ontwikkellijnen vastgesteld die benut kunnen worden om inzetbaarheid en mobliteit van personeel binnen de gehele Agrofood sector te optimaliseren.

  • Als concretisering van het Sectorplan Hoger Agrarisch Onderwijs 2011–2015 zijn nieuwe landelijke opleidingsprofielen opgeleverd en Centers of Expertise voor Biobased Economy, Greenports, Food en Agrodier gestart. Invulling is gegeven aan zwaartepuntvorming binnen het groene domein. Deze zwaartepuntvorming is verankerd in de prestatieafspraken met de individuele instellingen.

  • Het Ministerie van EZ heeft mede geïnvesteerd in Centra voor Innovatief Vakmanschap (CIV’s) voor Tuinbouw en uitgangsmaterialen en Agri&food in het groene MBO. Deze CIV’s fungeren als landelijke netwerken en innovatieplatforms met regionale meetingpoints tussen onderwijs en bedrijfsleven waar via een structuur van publiek private samenwerking wordt gewerkt aan de vernieuwing van opleidingen.

  • In het kader van de transitie groen onderwijs zijn binnen de Groene Kennis Coöperatie, het samenwerkingsverband van groen onderwijs, onderzoek en praktijkwereld, programma’s afgebouwd respectievelijk gebundeld, waardoor meer focus is ontstaan. Met de resterende vier kennisverspreidingsprogramma’s Plant, Dier, Voedsel en Natuur is de aansluiting bij de kennisvraag en de arbeidsbehoefte uit de sector verbeterd, evenals de doorwerking van kennis binnen de relevante opleidingen. De opgebouwde expertise en producten uit de afgebouwde programma’s zijn geborgd respectievelijk ontsloten. Daarnaast zijn stappen gezet om in 2014 te komen tot een integrale vraaggestuurde programmering van de collectieve ondersteuning. Hiermee wordt afscheid genomen van de aanbod gestuurde programmering en financiering van de collectieve ondersteuning. Deze ontwikkeling past in de herijking van het vakdepartementaal groen onderwijsbeleid in aanloop naar de periode na 2015.

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

De afgelopen vier jaren heeft het Bosschap de verantwoordelijkheid gehad voor het kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN), waarbij jaarlijks € 2,3 mln aan EZ middelen werden aangewend voor het kennisnetwerk (waarvan € 1,6 mln voor onderzoekopdrachten). Per 1 januari 2014 is de OBN-overeenkomst tussen EZ en het Bosschap beëindigd (einde contractperiode en tevens ook opheffing van het Bosschap) en zal de verantwoordelijkheid voor het kennisnetwerk worden overgenomen door de VBNE (Vereniging van bos- en natuurterreineigenaren).

Natuur- en milieu-educatie

Het beleidsprogramma Duurzaam Door ten aanzien van Natuur- en Milieu-Educatie is uitgevoerd in samenwerking met provincies, waterschappen en gemeenten en met bijdragen vanuit andere ministeries (Infrastructuur en Milieu, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen). Het programma heeft gefaciliteerd in het proces van leren en innoveren voor een duurzame samenleving, onder meer door onderwijsnetwerken, samenwerkingprojecten met bedrijfsleven (bijvoorbeeld De Groene Zaak, het Groene Brein, Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen Nederland), uitvoeringsprojecten op regionaal niveau samen met provincies en het organiseren van een adequate kennisinfrastructuur (bijvoorbeeld Groen Gelinkt en communities of practice).

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Oorspronkelijk Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2013

 

VERPLICHTINGEN

798.681

792.820

805.094

840.206

777.779

62.427

UITGAVEN

774.120

775.377

788.384

817.433

776.575

40.858

             

Garanties

     

83

 

83

Schatkistbankieren

     

83

 

83

Bekostiging

684.453

685.539

704.293

733.507

700.561

32.946

Wageningen Universiteit

157.396

162.177

165.535

168.174

161.521

6.653

HBO-groen

64.654

67.472

78.137

79.472

74.074

5.398

MBO-groen

144.677

146.364

152.130

158.744

154.706

4.038

Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten (VOA)

9.275

11.364

11.813

13.933

11.575

2.358

Wachtgelden

12.514

12.333

13.152

13.545

12.987

558

VMBO-groen

287.927

278.649

276.313

291.009

278.538

12.471

Aequor

8.010

7.180

7.213

8.630

7.160

1.470

Subsidies

84.424

83.889

79.481

82.205

73.303

8.902

Groene Kennis Coöperatie

4.950

5.545

5.074

5.404

4.008

1.396

School als Kenniscentrum

31.435

30.522

26.755

27.872

30.538

– 2.666

Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

3.762

5.567

5.665

1.991

7.834

– 5.843

Aanvullende onderwijssubsidies

36.089

34.634

32.809

41.150

25.641

15.509

Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit

2.688

2.671

1.655

2.857

2.382

475

Educatie

5.500

4.950

7.523

2.931

2.900

31

Opdrachten

5.242

5.949

4.610

1.638

2.711

– 1.073

Kennisverspreidingsprojecten

5.242

5.949

4.610

1.638

2.711

– 1.073

             

ONTVANGSTEN

317

368

5.154

3.910

75

3.835

Toelichting op de verplichtingen

Er werden in 2013 € 32,9 mln hogere verplichtingen ten behoeve van de bekostiging vastgelegd. Het betrof deels verplichtingen die in 2012 (ten behoeve van 2013) nog niet vastgelegd konden worden en verplichtingen ten behoeve van de bekostiging 2014. De bekostiging van het groen onderwijs viel hoger uit als gevolg van gestegen aantallen bekostigde onderwijsdeelnemers. Er werden voor € 23,1 mln verplichtingen voor groene onderwijsinstellingen vastgelegd in het kader van het schatkistbankieren; hiervoor was in de begroting 2013 nog geen budgetruimte opgenomen. De resterende € 6,4 mln aan hoger dan oorspronkelijk geraamde verplichtingen zijn een gevolg van uitgaven voor OCW-volgende subsidies op het onderdeel aanvullende onderwijssubsidies.

Toelichting op de uitgaven

Bekostiging

De € 6,7 mln hogere uitgavenrealisatie op de bekostiging van Wageningen Universiteit heeft de volgende oorzaken:

  • € 1,7 mln is toegevoegd naar aanleiding van Begrotingsakkoord 2014.

  • € 3,1 mln door het terugdraaien van de langstudeerderskorting hoger onderwijs.

  • € 0,5 mln toegevoegd vanwege prestatiebekostiging.

  • € 0,2 mln door toekennen van de loonbijstelling.

  • € 0,2 mln vanwege uitvoering Regeling praktijkleren en groene plus. De middelen zijn toegevoegd uit het onderdeel subsidies.

  • € 1 mln door stijgende deelnemersaantallen die nog niet meerjarig in de budgetten waren verwerkt. De middelen zijn toegevoegd uit andere begrotingsonderdelen van EZ.

De € 5,4 mln hogere uitgavenrealisatie op de bekostiging HBO-groen heeft de volgende oorzaken:

  • € 0,8 mln is toegevoegd naar aanleiding van Begrotingsakkoord 2014.

  • € 2,4 mln door het terugdraaien van de langstudeerderskorting hoger onderwijs.

  • € 0,1 mln door toekennen van de loonbijstelling.

  • € 1,2 mln vanwege uitvoering Regeling praktijkleren en groene plus. De middelen zijn toegevoegd uit het onderdeel subsidies.

  • € 0,9 mln door stijgende deelnemersaantallen die nog niet meerjarig in de budgetten waren verwerkt. De middelen zijn toegevoegd uit andere begrotingsonderdelen van EZ.

De € 4,0 mln hogere uitgavenrealisatie op de bekostiging van MBO-groen heeft de volgende oorzaken:

  • € 2,8 mln is toegevoegd naar aanleiding van Begrotingsakkoord 2014.

  • € 0,2 mln door toekennen van de loonbijstelling.

  • € 1 mln vanwege OCW-volgende maatregelen waaronder stagebox en centrale en uniforme toetsing.

De € 12,5 mln hogere uitgavenrealisatie op de bekostiging van VMBO-groen heeft de volgende oorzaken:

  • € 7,2 mln is toegevoegd naar aanleiding van Begrotingsakkoord 2014.

  • € 0,4 mln door toekennen van de loonbijstelling.

  • € 4,9 mln door stijgende deelnemersaantallen die nog niet meerjarig in de budgetten waren verwerkt. De middelen zijn toegevoegd uit andere begrotingsonderdelen van EZ.

Bekostigde aantallen binnen het groene onderwijs

Instrument

Type studenten/ getuigschriften/ promoties

Aantallen

Prijs

Bedrag x

€ 1.000

Realisatie 2013 x

€ 1.000

Bekostiging Wageningen Universiteit (WU)

Inschrijvingen

4.429

5.517

24.435

 
 

Graden Bachelor

585

8.756

5.122

 
 

Graden Master

646

11.994

7.748

 
 

Promoties

196

94.541

18.530

 
 

Vaste componenten

   

112.339

168.174

Bekostiging HBO- groen

Inschrijvingen hoog

7.012

6.303

44.197

 
 

Graden hoog

1.301

6.303

8.200

 
 

Vaste componenten

   

27.075

79.472

Bekostiging MBO- groen

Studenten beroeps-opleidende leerweg

18.598

6.256

116.348

 
 

studenten beroeps-begeleidende leerweg

11.657

3.637

42.396

158.744

Bekostiging VOA

Leerlingen niveau 1

3.793

2.183

8.280

 
 

Leerlingen niveau 2

6.474

873

5.653

13.933

Wachtgelden

Vaste component

     

13.545

Bekostiging VMBO- groen

Leerlingen VMBO/VBO

18.500

7.064

130.684

 
 

Leerlingen VMBO/LWOO

13.900

10.698

148.702

 
 

Vaste componenten

   

11.623

291.009

Aequor

Vaste component

     

8.630

Totaal

       

733.507

Subsidies

De € 5,8 mln lagere uitgavenrealisatie op Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs is een gevolg van het niet meer openstellen van deze regeling in 2013. De subsidies zijn ingaande 2013 verstrekt via de Regeling praktijkleren en groene plus binnen het begrotingsonderdeel Aanvullende onderwijssubsidies.

De € 15,5 mln hogere uitgavenrealisatie op aanvullende onderwijssubsidies heeft de volgende oorzaken:

  • € 0,6 mln is toegevoegd door OCW voor de OCW-conforme regeling professionalisering schoolleiders.

  • € 0,8 mln is toegevoegd door OCW voor de OCW-conforme regeling professionaliteit bestuur.

  • € 0,8 mln is toegevoegd door OCW voor de subsidie Skills Nederland.

  • € 2,2 mln is toegevoegd door OCW voor de OCW-conforme aanvullende bekostiging jonge leerkrachten.

  • € 5,8 mln door het verstrekken van subsidies Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs via de regeling Praktijkleren en Groene plus.

  • € 2,7 mln door het verstrekken van subsidies School als Kenniscentrum via het begrotingsonderdeel Aanvullende onderwijssubsidies.

  • € 0,1 mln door het toekennen van de loonbijstelling.

  • € 2,5 mln vanwege een sneller dan geraamd verloop van projecten. De middelen zijn toegevoegd uit andere begrotingsonderdelen van EZ.

Toelichting op de ontvangsten

Hogere ontvangsten betreffen in 2013 teruggevorderde bedragen die in eerdere jaren aan onderwijsinstellingen werden uitbetaald.

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie 2012

Bron

% afgestudeerden dat minimaal werkt op niveau van opleiding

71%

2011

76 à 80%

72%

ROA

Het realisatiecijfer is van 2012. Gegevens over 2013 komen in augustus 2014 beschikbaar. De waarde is een gemiddelde van het cijfer voor niveau 4 van de beroepsopleidende leerweg (bol 4) en HBO in het groen onderwijs. De gerealiseerde waarde 2012 ligt iets hoger dan de referentiewaarde.

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie 2013

Bron

Kwaliteitsniveau groen onderwijs

82%

2011

84%

88%

Inspectie voor het onderwijs

De inspectie voor het onderwijs bepaalt periodiek op basis van meerdere gestandaardiseerde criteria welk percentage groene scholen voldoende kwaliteit heeft. Hoe hoger het percentage, hoe meer groene scholen voor Middelbaar Beroepsonderwijs en Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs (VMBO) gemiddeld genomen een voldoende scoren op kwaliteit. De opgenomen waarden zijn het gemiddelden van VMBO, in 2013 79,7% en MBO, 96,7%. De realisatie 2013 ligt hoger dan de referentiewaarde en de raming 2013.

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie 2013

Bron

Voortijdig schoolverlaten

4,6%

2011

4,5%

3,0%

DUO

Het betreft het percentage leerlingen voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs leerjaar 3 en 4 plus MBO leerlingen dat zonder startkwalificatie (minimaal MBO-2 niveau) het onderwijs verlaat. Dit gemeten als percentage van het totaalaantal VMBO 3–4 plus MBO leerlingen. Er was in 2013 zowel een verbetering ten opzichte van de referentiewaarde als ten opzichte van de raming 2013.

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie 2012

Bron

Doorstroom MBO-BOL-4 naar hoger onderwijs

45%

2011

47%

38%

ROA

Het cijfer heeft betrekking op doorstroom in 2012. Gegevens over doorstroom 2013 komen in augustus 2014 beschikbaar. De doorstroom 2012 was lager dan de referentiewaarde en de raming voor 2013. De geringere doorstroom hangt samen met een relatief grote vraag naar afgestudeerden van het MBO-groen en dit hoeft daarom niet als een probleem beschouwd te worden.

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie 2011

Bron

Mate van spreiding en beschikbaarheid NME

51%

2011

52%

51%

NME programmabureau

Het realisatiecijfer heeft betrekking op 2011. Het is het gemiddelde van de percentages locaties met beperkte Natuur en Milieueducatie (NME)-faciliteiten (78% met smalle thematiek en doelgroep) en anderzijds locaties met een brede invulling (24% met meerdere thema’s en doelgroepen). Gegevens over locaties 2012 en 2013 zijn nog niet beschikbaar.

18 Natuur en regio

Algemene doelstelling

Een concurrerende ruimtelijke economische structuur, een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie.

De rijksoverheid werkt aan een versterking van de ruimtelijk-economische condities voor bedrijven. Het Rijk wil samen met bedrijfsleven, kennisinstellingen en andere stakeholders sterke punten van Nederland uitbouwen gericht op een goede concurrentiepositie. Daarbij richt het beleid zich in het bijzonder op mainports, brainports en greenports en valleys. Het gaat daarbij om het gericht versterken van zowel fysieke aspecten als niet fysieke aspecten, zoals (grensoverschrijdende) samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen (bijvoorbeeld met betrekking tot innovatie, valorisatie en voldoende gekwalificeerd personeel), alsmede campussen en onderzoeksinfrastructuur. Verder wordt het regionale beleid geconcentreerd op andere ruimtelijke clusters gerelateerd aan Topsectoren, alsmede de samenwerking daartussen.

Natuur, de biodiversiteit in het bijzonder, heeft een grote economische waarde; het levert grondstoffen en ecosysteemdiensten en is een van de aspecten van het vestigingsklimaat voor (internationale) bedrijven. Voor het behoud van de biodiversiteit zijn hiertoe door het Rijk gemaakte Europese (N2000) en internationale afspraken leidend. Een duurzame verbinding tussen economie en ecologie is essentieel om het niveau van welvaart en welzijn ook in de toekomst veilig te stellen. Ook bij bedrijven groeit het besef dat een echt duurzame ontwikkeling de enige weg vooruit is die perspectief biedt op voortbestaan op de langere termijn. Het Rijk wil in zijn beleid voor natuur en groen meer ruimte en ondersteuning bieden aan ondernemerschap en initiatieven van burgers en andere private partijen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is systeemverantwoordelijk voor het nakomen van internationale (Europese) afspraken voor het behoud en duurzaam gebruik van de (inter)nationale biodiversiteit, mede als natuurlijke hulpbron – nationaal en internationaal – en voor de zekerstelling van de aanwezigheid van natuur op lange termijn. Op grond daarvan is de Minister verantwoordelijk voor het stellen van kaders voor de natuurkwaliteit van gebieden, voor soortenbescherming zowel op het land, in de zee, als ook overzees in Caribisch Nederland.

In 2013 hebben Rijk en provincies het Natuurpact gesloten, in nauw overleg met een groot aantal maatschappelijke organisaties (TK, nr. 33 576, nr. 6). Daarin zijn de ambities voor de ontwikkeling en het beheer van natuur in Nederland vastgelegd voor de periode tot en met 2027. De realisatie van de ambities is gedecentraliseerd naar de provincies. Met de realisatie van de ambities in het Natuurpact wordt uitvoering gegeven aan de Europese verplichtingen. Het Rijk is voor het realiseren van deze verplichtingen dus afhankelijk van de doelrealisatie door de provincies. Rijk en provincies hebben afspraken gemaakt over periodieke bespreking van de voortgang van de realisatie van de ambities uit het Natuurpact en evaluatie van het gevoerde beleid.

De afspraken over decentralisatie van het natuurbeleid zijn in 2013 verankerd in een wijziging van de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG). De Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, die de kaders stellen voor het behoud van de (inter)nationale biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen, zijn geïmplementeerd in de Nederlandse Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze worden momenteel herzien en samen met de Boswet geïntegreerd tot één Wet natuurbescherming. In die wet wordt ook de bevoegdheidsverdeling tussen Rijk en provincies verankerd.

De Minister van EZ is lidstaatverantwoordelijk voor het Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO). Binnen EFRO bestaan nog vier grensoverschrijdende programma’s (INTERREG A – ETS) waar de Minister medeverantwoordelijk voor is. Dit zijn: Euregio Maas-Rijn, Duitsland-Nederland, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën.

De Minister van EZ is tevens systeemverantwoordelijk voor een gezonde ruimtelijke economische structuur en stimuleert en financiert daarbinnen de versterking van «ports», «valleys» en clusters gerelateerd aan topsectoren. Daarvoor is het tevens van belang om agenda’s van verschillende overheden te verbinden ten einde schaalvoordelen te benutten, overheidsinspanningen te versterken en versnippering tegen te gaan.

De stappen die in het Regeerakkoord uit 2010 zijn aangekondigd voor de decentralisatie van het regionaal-economisch beleid worden in 2013 verder doorgevoerd. In het verlengde van de kerntaak voor regionaal economisch beleid op decentraal niveau worden hieraan gerelateerde lopende projecten in het kader van Nota Ruimte en Sterke regio’s daar waar mogelijk gedecentraliseerd.

Prestatiemeting

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie 20131

Streef waarde

Planning

Bron

Stand van duurzame condities van alle in 1982 voorkomende soorten

106

2002

105

104

100

2020

Basisrapporten rode lijsten (EZ, CBS)

X Noot
1

Het hier gepresenteerde cijfer heeft feitelijk betrekking op de realisatie 2012. Een realisatiegetal voor 2013 komt in de loop van 2014 beschikbaar.

De indicator geeft via een indexcijfer het verloop aan van het aantal bedreigde soorten in ons land. Hoe hoger het getal, hoe meer soorten zijn bedreigd. De streefwaarde van 100 in 2020 betekent een verbetering ten opzichte van de periode 1994–2002 (referentiejaar 2002). De indicator is vooralsnog gebaseerd op rodelijst gegevens van broedvogels, zoogdieren en dagvlinders.

Kengetal

2009/2010

2012/2013

Realisatie 2013

Ambitie 2015

Niveau Clusterontwikkeling

4.7

4.9

5.2

5

NL positie

19

15

9

15

Bron: The Global Competitiveness Report 2012–2013 van het World Economic Forum

Beleidsconclusies

Hieronder wordt toegelicht wat de bereikte resultaten voor de belangrijkste doelen in 2013 zijn geweest, waarbij tevens wordt ingegaan op belangrijke afwijkingen.

Structuurfondsen

Samen met de landsdelige managementautoriteiten is in 2013 een proces in gang gezet, en zijn voorbereidingen getroffen, om de Europese Structuurfondsen in de periode 2014–2020 optimaal te benutten voor de ontwikkeling van de topsectoren via de inzet van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Het gaat om programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (Interreg) en vier landsdelige programma’s. Gezamenlijke hoofddoelen van Rijk en regio voor de landsdelige programma’s zijn innovatie en koolstofarme economie. Het MKB is een belangrijke doelgroep. Belangrijke thema’s binnen Interreg zijn grensoverschrijdende innovatiesamenwerking en arbeidsmobiliteit. Besloten is decentrale uitvoering van de landsdelige programma’s te continueren, maar de landsdelige beheersautoriteiten gaan nauwer samenwerken en een uniforme werkwijze hanteren. Het Rijk stelt in totaal € 91 mln aan Rijkscofinanciering beschikbaar voor de landsdelige en € 49 mln voor de grensoverschrijdende programma’s. De verordeningen zijn in december 2013 in werking getreden. In het overkoepelende strategische document, de Partnerschapsovereenkomst, wordt ingegaan op de punten waarop Nederland zich verder moet ontwikkelen in het licht van de Europa2020 strategie en de bijdrage die de Europese Structuur- en Investeringsfondsen, waaronder EFRO, hier aan leveren.

Het eindresultaat van de onderhandelingen over het cohesiebeleid 2014–2020 komt grotendeels overeen met de Nederlandse inzet (TK, 21 501-08, nr. 493).

Regionale functie en ROM’s

Ter versterking van de ruimtelijk-economische condities voor bedrijven en de concurrentiepositie van Nederland is de regio (overheden, bedrijfsleven, kennisinstellingen en andere stakeholders) – mede dankzij de inzet van de regionale functie van Economische Zaken – sterker aangehaakt. De economische agenda’s van de regio’s in het algemeen en de inzet van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's) in het bijzonder zijn verbonden met het economisch beleid van EZ, zodat zij bijvoorbeeld bijdragen aan het beleid ten aanzien van Techniekpact en MKB-innovatie. Daartoe is onder meer het aantal ROM's uitgebreid in het streven te komen tot een landsdekkende presentie van ROM's. De koppeling landelijk-regionaal beleid zorgt onder andere voor een transparante en toegankelijke dienstverleningsstructuur en een toegankelijk innovatie-instrumentarium voor het MKB.

Natura 2000/Programmatische Aanpak Stikstof

In 2013 zijn 87 Natura 2000-gebieden aangewezen. In totaal zijn nu 148 gebieden aangewezen, en daarmee adequaat beschermd. De beheerplannen voor deze gebieden staan in de startblokken. Hiermee is de basis gelegd voor de te verwachten oogst over enkele jaren van een verbeterde toestand in de biodiversiteit. De meest recente gegevens over broedvogels, zoogdieren en dagvlinders (2012) laten zien dat vanaf 2006 het aantal bedreigde soorten van die groepen licht is afgenomen, vooral bij zoogdieren, maar ook bij dagvlinders.

In 2013 is verder gewerkt aan de realisatie van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De gebiedsanalyses zijn grotendeels gereed en geven een positief beeld ten aanzien van het behalen van de doelen. De PAS creëert voor 128 Natura 2000-gebieden die volgens de laatste inzichten voor stikstof gevoelig zijn, ontwikkelingsruimte. Met het rekeninstrument AERIUS wordt op dit moment het definitieve beeld bepaald over de beschikbare ontwikkelingsruimte per gebied. Verwacht wordt dat in het voorjaar van 2014 de PAS ter inzage kan worden gelegd, waarbij na verwerking van de zienswijzen het definitieve programma aanpak stikstof kan worden vastgesteld. Met ook vaststelling van de wijziging van de Natuurbeschermingswet1998 (programmatische aanpak stikstof) kan de PAS dan in werking treden. Met de PAS wordt de natuurkwaliteit versterkt, economische ontwikkeling gefaciliteerd en vergunningverlening vereenvoudigd.

Natuur verbinden met andere terreinen (onder andere Groene tafels, Green deals en TEEB)

Bij bedrijven groeit het besef dat een echt duurzame ontwikkeling de enige weg vooruit is, die perspectief biedt op voortbestaan op de lange termijn. De aandacht voor duurzaamheid en ons natuurlijk kapitaal blijkt uit de vele initiatieven vanuit de samenleving, de belangstelling voor de subsidieregeling biodiversiteit voor innovatieve bedrijven en het groeiend aantal zogenaamde groene tafels die zijn ontstaan naar aanleiding van de Natuurtop op 22 juni 2013. Op initiatief van participanten uit diverse hoeken van de samenleving (bedrijfsleven, financiële instellingen, maatschappelijke organisaties, de gezondheidssector, burgers; jong en oud, etc.) worden aan deze groene tafels (19 tafels in 2013) samen met de overheid natuurgerelateerde thema’s opgepakt. Die variëren van natuurinclusief bouwen en het transparant maken van jaarverslagen en Nationale Rekeningen tot het benutten van natuur voor recreatie en gezondheid. De thema’s leiden tot natuurcombinaties die een bijdrage leveren aan verschillende maatschappelijke opgaven en goed zijn voor welzijn en welvaart. De natuurtop was een belangrijk markeerpunt als start van de nieuwe natuurvisie, die de Staatssecretaris in het voorjaar 2014 zal presenteren.

Het natuurbeleid is volop in beweging, zowel in rol en taakverdeling als de voortgang die geboekt wordt aan de inhoudelijke kant. In maart 2013 is met de implementatie van de Europese Houtverordening in de Nederlandse regelgeving uitvoering gegeven aan de verdere verduurzaming van het bosbeheer. Daarnaast is de Uitvoeringsagenda Natuurlijk Kapitaal naar de Tweede Kamer verzonden, waarin 16 prioritaire activiteiten staan die bijdragen aan de internationale biodiversiteitsdoelen en de relatie tussen economie en ecologie versterken, zowel in nationale als internationale context. Ook zijn twee Green Deals afgesloten en er zijn drie Green Deals afgerond. De Groene Tafels en de Green Deal aanpak leverde onverwachte coalities op van partijen die uitvoering willen geven aan de verbinding tussen economie en ecologie. Afgelopen jaar is vooral gestuurd op kwalitatief hoogwaardige Green Deals die opschaalbaar zijn. Bij al deze activiteiten was veel aandacht voor combinaties met natuur, zoals recreatie, energie, water, ondernemerschap, voedsel, etc. Op deze manier zijn nieuwe samenwerkingsverbanden ontstaan, waarin innovatieve ideeën worden uitgewerkt of knelpunten aangepakt, die kunnen leiden tot nieuwe Green Deals of al hebben geleid tot Green Deals. Uit de externe audit, waarover de Tweede Kamer bij brief van 15 november 2013 is geïnformeerd, blijkt onder meer dat de dealpartijen positief zijn over de Green deal-aanpak. Het merendeel geeft aan zich hierdoor geholpen te voelen. Ook geven zij aan dat de toegankelijkheid van de overheid is verbeterd.

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is in 2013 gestart met een tweejarig programma als vervolgstap in de concretisering van de in 2012 verschenen TEEB-deelstudies (The Economics of Ecosystems and Biodiversity) over de waardering van natuur en biodiversiteit voor de samenleving en de economie. De TEEB-deelstudies laten zien dat ecosysteemdiensten en biodiversiteit een meerwaarde hebben. De opgedane kennis wordt in het vervolgprogramma betrokken bij de implementatie van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het Deltaprogramma.

Hier liggen kansen om met de TEEB-benadering waarde te creëren voor zowel natuur en economie en deze meerwaarde te betrekken bij investeringsbeslissingen, besluitvormingsprocessen en beleidsontwikkelingen van overheden en bedrijfsleven. De uitdaging is om handelingsopties concreet en bruikbaar te maken. Daarbij kan TEEB Stad als inspiratiebron dienen. In opdracht van verschillende gemeenten (met de gemeente Apeldoorn als voortrekker) en het Ministerie van EZ, (met medefinanciering van het Productschap Tuinbouw) is een webtool voor TEEB Stad ontwikkeld. Deze rekenmethode geeft direct inzicht in de waarde van groene en blauwe maatregelen van een project en kan worden gebruikt bij de ruimtelijke planvorming.

Uitvoering

Het jaar 2013 was voor de uitvoering van het natuurbeleid een jaar van verandering. In het bestuursakkoord Natuur is opgenomen dat de taken van het Faunafonds worden gedecentraliseerd naar de provincies. Tot de inwerkingtreding van de Wet Natuurbescherming blijven zowel de Gedeputeerden van provincies als de Staatssecretaris van EZ verantwoordelijk voor het Faunafonds. Waar mogelijk, passend binnen de Flora- en Faunawet, is de verantwoordelijkheid reeds naar de provincies verschoven. Zo zijn de provincies in 2013 verantwoordelijk geworden voor de financiering van de taken die het Faunafonds uitvoert.

Eveneens als uitvloeisel van de bestuurlijke afspraken met provincies over de decentralisatie van het natuurbeleid is gekozen voor het opsplitsen van Dienst Landelijk Gebied vanaf 1 januari 2015. Het provinciale deel van DLG (400 FTE) zal worden overgeheveld naar de provincies. Eind 2013 heeft het Ministerie van EZ een traject opgestart om de rijkstaken te borgen.

De Stichting Gegevensautoriteit Natuur (GAN) is in de loop van 2013 beëindigd. Het verdienmodel, waarbij de gebruikers van natuurinformatie voor de financiering van de GAN zorgen, bleek onvoldoende levensvatbaar. Onder regie van de provincies is er een consortium gevormd met het Ministerie van EZ, Rijkswaterstaat, terreinbeherende organisaties en particuliere gegevensbeherende organisaties om de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) in afgeslankte vorm voort te zetten, waardoor de gegevensvoorziening voor natuur is gewaarborgd.

Budgettaire gevolgen van beleid

De financiële instrumenteninzet van artikel 18 is gekoppeld aan de volgende artikelonderdelen:

  • 18.1 Versterken mainports, brainports, greenports en andere clusters gerelateerd aan topsectoren;

  • 18.2 Wederzijds versterken van ecologie en economie;

  • 18.3 Behouden van de inter-/nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur;

  • 18.4 Te decentraliseren.

Achter ieder instrument staat het betreffende artikelonderdeel.

Bedragen x € 1.000

2010

2011

2012

2013

Realisatie

Vastge-stelde begroting 2013

Verschil

VERPLICHTINGEN

704.769

372.197

397.322

342.143

452.969

– 110.826

Waarvan garantieverplichtingen

 

50.509

– 50.509

UITGAVEN

1.028.623

1.222.652

480.042

440.797

690.625

– 249.828

             

Subsidies

153.006

144.503

97.991

108.999

99.283

9.716

Zuiderzeelijn (18.1)

1.424

8.642

6.862

7.281

7.281

 

Cofinanciering EFRO, incl.ETS (18.1)

33.328

59.437

40.884

46.461

36.305

10.156

Bijdrage aan ROM’s (18.1)

7.751

8.034

5.460

3.985

3.724

261

Pieken in de Delta (18.1)

68.905

44.858

31.294

22.377

39.963

– 17.586

Regelingen Natuur w.o. regeling VNBL en Groen en Doen (18.2)

10.679

7.574

1.910

1.850

3.817

– 1.967

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals (18.2)

   

1.064

2.000

– 936

Burgereducatie (18.3)

1.948

1.872

1.876

1.782

353

1.429

Grensmaas (18.2)

     

17.200

 

17.200

Regelingen Natuur w.o. EGM/OBN, RDN, SBL en beheer Kroondomeinen (18.3)

28.971

14.086

9.705

6.999

5.840

1.159

Leningen

29.316

31.904

31.163

31.369

36.400

– 5.031

Rente en aflossingen voor bestaande leningen (EHS & PNB) (18.3)

29.316

31.904

31.163

31.369

36.400

– 5.031

Opdrachten

44.822

49.704

34.744

32.598

40.576

– 7.978

Onderzoeksmiddelen (18.1)

0

0

54

80

750

– 670

NURG/Maaswerken (18.2)

5.184

6.880

3.655

4.218

7.019

– 2.801

Mainport Rotterdam (18.2)

6.561

6.693

6.826

6.963

7.008

– 45

Programma Rijke Waddenzee (18.2)

 

1.124

1.287

1.215

1.000

215

Deltaprogramma (18.2)

 

661

867

349

845

– 496

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals (18.2)

   

1.028

2.446

6.469

– 4.023

Regiekosten regionale functie (18.2)

 

1.500

617

1.257

1.456

– 199

Overig (18.2)

15.921

8.842

 

133

5.197

– 5.064

Invasieve soorten (18.3)

 

1

 

600

– 600

Kaderrichtlijn Marine Strategie/Noordzee (18.3)

 

477

346

1.081

1.500

– 419

Natura 2000 (18.3)

6.700

7.123

2.026

919

1.743

– 824

Monitoring (18.3)

 

2.269

3.571

4.189

4.263

– 74

Internationale biodiversiteit (18.3)

215

2.163

1.154

687

639

48

Caribisch Nederland (18.3)

 

444

495

1.113

334

779

Overig (18.3)

10.241

11.528

12.817

7.948

1.753

6.195

Bijdragen aan mede-overheden

597.885

793.634

123.552

74.404

363.459

– 289.055

Bedrijventerreinen (18.1)

24.331

2.784

3.709

1.114

– 1.114

Sterke regio’s (18.1)

10.000

21.810

12.719

6.200

7.199

– 999

Nota Ruimte (18.1)

21.625

43.887

 

3.836

– 3.836

Andere gebiedsgerichte bijdragen (18.1)

1.642

         

MER (18.2)

 

24

 

2.263

– 2.263

Programmatische Aanpak Stikstof (18.2)

 

1.799

5.359

8.204

38.834

– 30.630

Westerschelde (18.2)

     

60.000

 

60.000

Decentralisatie uitkering ILG (18.4)

399.080

563.124

101.741

 

164.799

– 164.799

Decentralisatie uitkering overig (18.4)

69.826

79.781

   

46.429

– 46.429

Voormalig FES-projecten ILG (18.4)

71.381

80.449

   

98.985

– 98.985

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

36.785

37.035

37.575

40.659

36.681

3.978

SBB, opdrachten beheer buiten EHS (18.3)

12.149

12.338

12.201

12.139

12.007

132

SBB, publieksvoorlichting en organisatiekosten (18.3)

24.636

24.697

25.374

28.520

24.674

3.846

Bijdragen aan (inter)nationale

organisaties

     

468

888

– 420

Diverse contributies (18.3)

     

468

888

– 420

Bijdragen aan agentschappen

166.809

165.872

155.017

152.300

113.338

38.962

Dienst Landelijk Gebied

106.583

105.740

91.568

93.126

71.207

21.919

Dienst Regelingen

53.941

52.199

53.704

49.135

33.250

15.885

Agentschap NL

   

2.100

1.601

1.036

565

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

6.285

7.933

7.645

8.438

7.845

593

             

ONTVANGSTEN

139.971

104.435

53.712

87.438

113.714

– 26.276

Landinrichtingsrente

40.259

40.364

40.645

38.580

42.161

– 3.581

Bijdragen van derden

50.328

28.307

3.149

23.355

19.773

3.582

EU-bijdragen

461

4

486

 

2.096

– 2.096

Jachtakten

1.403

893

1.420

1.322

1.031

291

Synergiegelden

16.780

17.765

   

12.659

– 12.659

Verkoop gronden

16.935

15.000

 

16.820

35.000

– 18.180

Overige

13.805

2.102

8.012

7.361

994

6.367

Toelichting op de verplichtingen

De lagere verplichtingen houden onder meer verband met het afboeken van onbenutte verplichtingenruimte van € 50 mln voornamelijk in het kader van het Investeringsbudget Landelijk Gebied en het project Zuiderzeelijn. Voorts zijn in 2013 geen garantieverplichtingen aangegaan (€ 50 mln). De Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties (PNB-regeling) is per 1 januari 2014 ingetrokken. Het resterende verschil hangt grotendeels samen met lagere uitgaven.

Toelichting op de uitgaven

Subsidies

Cofinanciering EFRO, inclusief ETS (18.1)

De hogere uitgavenrealisatie is deels verklaarbaar vanuit een versnelling van € 3 mln die heeft plaatsgevonden op de bijdrage aan het grensoverschrijdende Interreg-programma NL-Duitsland. Er dreigde een kastekort te ontstaan binnen het programma, mede doordat Brussel de betalingen tot januari/februari 2014 heeft opgeschort. EZ had zich reeds voor dit bedrag gecommitteerd aan diverse projecten en heeft haar bijdrage nu versneld beschikbaar gesteld. Ditzelfde is van toepassing op een versnelling van € 1,2 mln die heeft plaatsgevonden op de bijdrage aan het grensoverschrijdende Interreg-programma NL-Vlaanderen. Tot slot heeft een inhaalslag plaatsgevonden in de afwikkeling van openstaande verplichtingen van de EFRO-periode 2000–2006.

Pieken in de Delta (18.1)

De lagere uitgaven hebben onder meer betrekking op de in 2013 gedecentraliseerde middelen voor het project Westelijke Dordtse Oever. Tevens heeft een budgettair neutrale herziening plaatsgevonden van de meerjarenbegroting van Pieken in de Delta als gevolg van vertraging in de uitfinanciering van projecten.

Grensmaas (18.2)

EZ heeft de Regeling subsidies particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties (de PNB-regeling) ingetrokken. EZ heeft ter alternatieve financiering van haar verplichtingen in het project Grensmaas een overeenkomst met Natuurmonumenten gesloten. Met deze overeenkomst is de betrokkenheid van EZ in dit project definitief beëindigd.

Leningen (18.3)

De lagere uitgavenrealisatie van het onderdeel «rente en aflossingen» van de (voormalige) EHS-leningen is voornamelijk het gevolg van de huidige lage rentestand.

Opdrachten

NURG/Maaswerken (18.2)

De lagere uitgaven komen onder meer voort uit het feit dat voor NURG in 2013 er naast programmamiddelen ook ruilgronden zijn ingezet om de verwervings- en inrichtingsopgave te realiseren. Dit leidt dan niet tot een beroep op de begrotingsgelden.

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals (18.2)

De onderuitputting van het budget voor Natuurlijk Ondernemen is te verklaren door de nieuwe manier van beleid maken, waarbij veel meer wordt samengewerkt met partijen uit de samenleving (ondernemers, maatschappelijke organisaties, etc.). Dat brengt met zich mee dat het moment waarop tot uitkering wordt overgegaan veel meer afhankelijk wordt van die andere partijen.

Overig (18.2)

De lagere uitgavenrealisatie komt onder meer doordat met het regeerakkoord (Rutte I) de taken op het gebied van «participatie beheersgebieden» niet langer als rijksverantwoordelijkheid worden gezien en met de decentralisatie van het natuurbeleid naar de Provincies zijn komen te vervallen. Daarnaast is door de voorspoedige afbouw van het Kenniscentrum Recreatie minder uitgegeven dan begroot.

Overig (18.3)

De hogere uitgaven houden voornamelijk verband met het versneld afwikkelen van oude lopende landinrichtingsprojecten. Hierbij doen zich op jaarbasis fluctuaties voor in de uitgaven/ontvangsten van deze projecten. In 2013 is uiteindelijk € 5 mln uitgegeven aan de afwikkeling van oude landinrichtingsprojecten. Deze kosten waren in de ontwerpbegroting 2013 niet geraamd. Voorts zijn de beschikbare middelen voor de programma’s IBG en Cites in de oorspronkelijke begroting ten onrechte geraamd onder de uitgavencategorie «subsidies», terwijl de realisatie (á € 0,9 mln) ten laste is gebracht van de juiste uitgavencategorie «opdrachten».

Bijdragen aan mede-overheden

Nota Ruimte (18.1)

Op dit onderdeel hebben geen uitgaven plaatsgevonden in 2013. Dit houdt onder meer verband met het feit dat de financiering van het Holst Centre op artikel 12 is verantwoord. Tevens heeft decentralisatie naar de provincie Noord-Holland plaatsgevonden van het project «Verbetering interne ontsluiting De Pijp».

MER (18.2)

De middelen ten behoeve van de Commissie Milieu Effect Rapportage (MER) zijn in 2013 overgeheveld naar de begroting van het Ministerie van I&M.

Programmatische Aanpak Stikstof (18.2)

Van de beschikbare middelen voor de PAS is € 18 mln verantwoord op het beleidsartikel 16 voor generieke maatregelen (duurzame stallen, meetprogramma duurzame stallen, voorlichting/opleiding). Een bedrag van € 6 mln is verantwoord op het programmabudget voor Natura 2000, onder meer voor het opstellen van beheersplannen. Deze middelen vloeien in de jaren 2014 tot en met 2019 terug naar het budget voor de PAS. Verder komt de lagere uitgavenrealisatie voort uit een vertraging in de uitvoering van het opstellen van de gebiedsanalyses, waardoor mitigerende maatregelen pas later uitgevoerd gaan worden.

Westerschelde (18.2)

Bij het opmaken van de ontwerpbegroting 2013 stonden de middelen voor Westerschelde nog geboekt onder het instrument «voormalige FES-projecten ILG». Het programma Westerschelde is uiteindelijk echter niet meegelopen in de algemene decentralisatie van het natuurbeleid naar de Provincies. Met de eerste suppletoire begroting zijn de middelen bestemd voor het natuurherstelprogramma Westerschelde dus aangehouden en apart zichtbaar gemaakt. Kort daarna zijn de middelen in het Groenfonds gestort conform afspraak met de Provincie Zeeland die de uitvoering van het programma ter hand heeft genomen.

Decentralisatie uitkering ILG/Decentralisatie uitkering overig (18.4)

Deze middelen waren gereserveerd voor de afronding van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (door provincies aangegane verplichtingen en beheer van natuur), waarover in het Bestuursakkoord natuur is afgesproken, dat deze met een decentralisatie-uitkering in de provinciefonds beschikbaar worden gesteld. De middelen zijn met de eerste suppletoire begroting 2013 overgeheveld naar het provinciefonds.

Voormalig FES-projecten ILG (18.4)

Deze middelen waren gereserveerd voor de afronding van de via het Investeringsbudget Landelijk Gebied verstrekte middelen voor voormalige FES-projecten. Hierover is in het Bestuursakkoord natuur afgesproken, dat deze met een decentralisatie-uitkering in de provinciefonds beschikbaar worden gesteld. De middelen zijn met de 1e suppletoire begroting 2013 overgeheveld naar het Provinciefonds.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

SBB, publieksvoorlichting en organisatiekosten (18.3)

De hogere uitgavenrealisatie betreft voor het grootste deel een incidentele bijdrage van ruim € 3 mln aan Staatsbosbeheer voor het realiseren van natuurherstel als gevolg van een grote natuurbrand in de Schoorlse duinen. Bij de verzelfstandiging van SBB is afgesproken dat zij haar doelstellinggerichte objecten (waaronder de natuurterreinen) niet voor dergelijke calamiteiten verzekert en dat SBB, bij calamiteiten waarvan in redelijkheid niet mag worden verwacht dat zij dit binnen de eigen bedrijfsvoering kan oplossen, een beroep kan doen op het departement.

Bijdragen aan agentschappen

Dienst Landelijk Gebied

De realisatie is € 21,9 mln hoger dan oorspronkelijk begroot. Dit houdt verband met het volgende:

  • Bij de 1e suppletoire begroting 2013 is € 3,9 mln toegevoegd aan het opdrachtenbudget voor DLG ten behoeve van de jaarlijkse opdracht op het beleidsterrein van Natura 2000. Het betreft hier de opdracht tot het opstellen van de beheerplannen voor de diverse N2000-gebieden.

  • In verband met de opsplitsing van DLG is bij de 2e suppletoire begroting 2013 een bijdrage van € 15 mln toegevoegd ten behoeve van de reorganisatievoorziening.

  • De overige € 3 mln betreft meerdere kleinere aanvullende opdrachten onder meer op het terrein van Energie/gaswinning, Noordzee/Waddenzee en de Programmatische Aanpak Stikstof die gedurende 2013 door EZ gegeven zijn en nog niet bekend waren bij de jaarlijkse opdrachtverlening. Deze zijn budgettair verwerkt in de 2e suppletoire begroting.

Dienst Regelingen

De realisatie is € 15,9 mln hoger dan de oorspronkelijke begroting. Dit wordt als volgt verklaard:

  • Voor de uitvoering van het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer, onderdeel agrarisch natuurbeheer is conform bestuurlijke afspraken met de Provincies de bijdrage verhoogd met € 11,7 mln, zoals verwerkt in de 1e suppletoire begroting 2013.

  • Uitvoeringskosten ten behoeve van het amendement Koopmans; «Groen en Doen» á € 2,5 mln (verwerkt bij 1e suppletoire begroting 2013).

  • Een stijging van de uitvoeringskosten voor «beroep en bezwaar» van circa € 0,6 mln.

  • Een benodigd bedrag van € 0,8 mln voor de uitvoeringskosten ten behoeve van het EFRO.

Toelichting op de ontvangsten

Landinrichtingsrente

De lagere realisatie houdt verband met het feit dat een deel van de te ontvangen landinrichtingsrente pas in december 2013 door DLG gedeclareerd is bij de Belastingdienst die de uiteindelijke invordering regelt/verzorgt. De geraamde ontvangsten zullen alsnog in 2014 worden gerealiseerd.

Bijdragen van derden

De hogere ontvangstenrealisatie komt voort uit bijstelling van de ontvangstentaakstellingen voor de bijdragen van het Ministerie van I&M aan het voormalig ILG, een verrekeningsafspraak met provincies Noord-Holland en Zeeland in het kader van decentralisatie natuurbeleid en een verrekening met het Ministerie van Buitenlandse zaken, met name voor de uitvoering van het programma BBI/MATRA.

Synergiegelden

De synergiegelden water zijn middelen die beschikbaar waren op de begroting van het Ministerie van I&M en die tot 2012 door EZ aan de provincies beschikbaar werden gesteld via het Investeringsbudget Landelijk Gebied en met I&M werden verrekend (zogenaamde bijdrageconstructie). De bijdrageconstructie is vervallen en I&M heeft de middelen voor 2013 vanuit de eigen begroting overgeheveld naar het Provinciefonds. De middelen op de EZ begroting (zowel aan de uitgaven- als aan de ontvangstenkant) zijn derhalve afgeboekt.

Verkoop gronden

Bij 2e suppletoire begroting zijn de geraamde opbrengsten op het onderdeel «Verkoop (natuur)gronden» van € 35 mln verlaagd naar € 15 mln. De realisatie in 2013 is € 16,8 mln. In de met de provincies in 2013 afgesloten Bestuurovereenkomst grond is overeengekomen dat het in 2013 niet ontvangen deel van de taakstelling verkoop gronden door de provincies in 2014 zal worden betaald. De ontvangstentaakstelling zal bij 1e suppletoire begroting 2014 worden verhoogd met het niet ontvangen bedrag van € 18,2 mln.

Overige

De hogere overige ontvangsten bestaan voornamelijk uit hogere ontvangsten dan geraamd voor de «landelijke vereveningspot inrichting» en een aantal niet geraamde, incidentele ontvangsten onder andere vanuit het ruimtelijke economisch beleid, het Deltaprogramma en het programma «naar een Rijke Waddenzee» en een aantal terug ontvangen subsidievoorschotten.

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie 2013

Bron

Nieuwe samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennisinstellingen

310 (cumulatief)

2010

400 (cumulatief)

522

Jaarverslagen MA’s D2-programma’s

Grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden

207 (cumulatief)

2010

352 (cumulatief)

320

Projectenlijst D3 programma’s

De indicator «Nieuwe samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en kennisinstellingen» heeft betrekking op de landsdelige structuurfondsprogramma’s Noord, Oost, Zuid en West. Gemeten wordt het aantal committeringen voor samenwerkingsverbanden, gericht op valorisatie en kennisontwikkeling van de vier programma’s samen.

De grensoverschrijdende programma’s Duitsland-Nederland, Euregio Maas-Rijn, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën zijn gericht op initiatieven om over de landsgrens samen te werken. Hier is de indicator «grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden» opgebouwd uit de optelsom van het aantal grensoverschrijdende projecten van de vier programma’s. Deze indicator valt lager uit in vergelijking met vorig jaar vanwege het feit dat bij de berekening van deze indicator kleine deelprojecten die onderdeel uitmaken van een kaderproject niet meer apart zijn meegeteld. Dit verklaart de lagere score van deze indicator ten opzichte van vorig jaar. Wanneer we deze deelprojecten wel apart zouden tellen, komt de indicator uit op 737 in plaats van 320.

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Realisatie 2013

Bron

% stikstofgevoelige N2000 gebieden waar PAS ontwikkelingsruimte creëert

0

2012

nvt

Aerius (PBL)

De PAS creëert voor 128 Natura 2000-gebieden die volgens de laatste inzichten voor stikstof gevoelig zijn ontwikkelingsruimte. Een definitief beeld over de beschikbare ontwikkelingsruimte per gebied is nog niet beschikbaar. Voor een zorgvuldige afronding van de PAS is meer tijd nodig is. Het verzamelen van de gegevens om tot berekeningen voor ontwikkelingsruimte te komen kost meer tijd. Met het rekeninstrument AERIUS worden deze berekeningen momenteel uitgevoerd. In het vroege voorjaar zal dit beeld beschikbaar zijn.

Indicator

Referentie waarde

Peildatum

Raming 2013

Realisatie 2013

Bron

Vermindering Administratieve lasten (in %) door vereenvoudiging natuurwetgeving

100

2010

95

nvt

Conform de systematiek van Actal

Het wetsvoorstel natuurbescherming is in augustus 2012 ter behandeling bij de Tweede Kamer ingediend. De vermindering van de administratieve lasten waarin dit wetsvoorstel voorziet zal pas worden verwezenlijkt wanneer het wetsvoorstel door het parlement is aangenomen en, eenmaal wet, in werking treedt. Volgens de huidige planning is dit eind 2014.

Indicator

Referentie waarde

Peil datum

Raming 2013

Realisatie 2013

Bron

Aantal definitief aangewezen Natura 2000 gebieden

34

2010

162

145

EZ

Aantal definitief vastgestelde EZ- beheerplannen

0

2010

30

6

EZ

Monitoringsrapportages voor EU en internationale verdragsorganisaties

100

2010

100

100

EZ

1.3.3 DE NIET-BELEIDSARTIKELEN

40 Apparaat

Op dit artikel staan alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken.

Budgettaire gevolgen: verplichtingen, uitgaven en ontvangsten

Bedragen x € 1.000

40 Apparaat

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde Begroting 2013

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

   

VERPLICHTINGEN

484.442

443.891

485.269

406.130

398.788

7.342

UITGAVEN

484.442

450.891

485.050

410.616

398.870

11.746

             

Personele uitgaven kerndepartement

244.876

231.030

267.280

213.356

226.153

– 12.797

waarvan eigen personeel

217.902

207.200

202.700

171.759

173.678

– 1.919

waarvan externe inhuur

23.803

16.152

6.663

4.434

16.500

– 12.066

Materiële uitgaven kerndepartement

157.385

145.283

147.459

121.495

105.869

15.626

waarvan ICT

26.252

30.123

7.685

14.404

5.600

8.804

waarvan bijdrage aan SSO’s (exclusief DICTU)

49.574

57.240

41.957

34.927

40.225

– 5.298

waarvan SSO DICTU

32.877

47.151

29.612

43.812

34.572

9.240

Personele uitgaven buitendiensten

57.566

51.454

51.295

57.513

47.743

9.770

waarvan eigen personeel

52.831

49.028

48.583

52.414

44.000

8.414

waarvan externe inhuur

2.426

2.426

2.712

2.112

2.690

– 578

Materiële uitgaven buitendiensten

24.615

23.124

19.016

18.252

19.105

– 853

waarvan ICT

3.400

3.400

3.434

3.979

3.315

664

waarvan bijdrage aan SSO’s

3.900

3.900

3.891

2.019

4.147

– 2.128

             

ONTVANGSTEN

27.724

16.862

22.016

25.776

15.027

10.749

Toelichting op de verplichtingen en uitgaven

Personeel Kerndepartement

Het verschil tussen de vastgestelde begroting en de realisatie wordt met name veroorzaakt door de lagere uitgaven dan geraamd voor het begeleiden van werk naar werk (vWnW), de vertraagde uitvoering van maatregelen in het kader van het sociaal flankerend beleid (– € 13,1 mln) en de sneller afnemen van oude wachtgeldverplichtingen (– € 3,6 mln) dan oorspronkelijk geraamd. De post personeelsgerelateerde zaken is

€ 3 mln hoger uitgevallen dan geraamd. Het totaal volume van de ambtelijk personeel kerndepartement is in 2013 eveneens afgenomen door de overgang van het Directoraat Generaal voor de Internationale Betrekkingen naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken (verwerkt bij Nota van wijziging 2013).

Materieel kerndepartement

Op dit onderdeel zijn zowel de materiële uitgaven voor het kerndepartement als de bijdrage van artikel 40 aan het uitvoerende agentschap DICTU opgenomen. Het verschil tussen de vastgestelde begroting en de realisatie (totaal € 15,3 mln) wordt met name veroorzaakt door de bijdrage voor reparatie incompliancy software, informatiebeveiliging, ICT infrastructuur, bouw ondernemingsdossier en de bijdrage voor het afstoten van kasteel Groeneveld.

Personeel buitendiensten

Het verschil tussen de vastgestelde begroting en de realisatie (€ 9,8 mln) heeft een administratieve achtergrond. Deze wordt veroorzaakt door de overgang per 1 april 2013 van het ZBO OPTA naar de dienst Autoriteit Consument en Markt (ACM), de uitgaven van het onderdeel OPTA worden grotendeels door de markt gefinancierd. Deze organisatieaanpassing van ZBO naar dienst leidt tot een desaldering voor de uitgaven en ontvangsten van het onderdeel OPTA in de realisatie van 2013.

Materieel buitendiensten

De geraamde uitgaven voor gezamenlijke huisvesting, flexplekken en ICT standaardisatie bij de samenvoeging van de diensten CA, NMa en ZBO OPTA tot de nieuwe dienst ACM zijn in 2013 niet volledig doorgevoerd en uitgegeven (2 € 1,0 mln).

Toelichting op de ontvangsten

De meerontvangsten (€ 10,4 mln) houden ondermeer verband met de overgang van het ZBO OTPA naar de buitendienst ACM, de uitgaven van het onderdeel OPTA worden grotendeels door de markt gefinancierd. Deze organisatieaanpassing leidt tot het opnemen van een desaldering voor de uitgaven en ontvangsten van het onderdeel OPTA in de realisatie van 2013.

Totaaloverzicht apparaatsuitgaven en -kosten van EZ-organisatie (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Begroting 2013

Verschil

Totaal apparaat EZ

           
             

1. Departement

           

Kerndepartement (beleid + staf)

402.261

372.279

412.217

332.696

327.074

5.622

Buitendiensten:

           

Centraal Planbureau (CPB)

14.931

13.963

13.751

13.559

13.545

14

Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)

49.725

48.605

44.365

     

Consumentenautoriteit (CA)

6.708

6.025

5.101

     

Autoriteit Consument en Markten (ACM)

     

55.295

49.147

6.148

Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)

6.082

5.985

7.094

6.911

7.175

– 264

PIANOo (exclusief Programma)

4.735

4.034

2.522

2.155

1.929

226

             

2. Agentschappen

           

Agentschap NL

275.841

249.051

234.243

229.303

212.930

16.373

Agentschap Telecom

28.377

28.439

28.480

30.223

30.657

– 434

NVWA

279.643

270.500

253.696

265.192

215.693

49.499

Dienst Landelijk Gebied

127.239

116.428

102.206

95.821

91.060

4.761

Dienst Regelingen

159.655

157.043

148.276

146.011

131.116

14.895

DICTU

113.790

110.104

121.289

147.173

121.025

26.148

             

3. ZBO’s en RWT’s1

           

Centraal Bureau voor de Statistiek

194.743

185.578

184.653

183.930

183.796

134

Stichting COVA

1.518

2.136

1.256

1.203

1.261

– 58

VSL incl. Verispect

12.122

13.710

13.713

 

14.185

 

Raad voor de Accreditatie

9.923

10.080

11.196

11.779

11.676

103

             

Raad van Bestuur Autoriteit Consument en Markt (ACM)

594

970

505

669

779

– 110

TNO

546.699

567.466

580.096

566.240

501.858

64.382

SBB (Staatsbosbeheer)

67.350

66.733

63.766

60.733

61.300

– 567

Raad voor de Plantenrassen

900

1.056

918

894

942

– 48

CTGB (College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen)

9.004

8.708

9.749

12.920

11.879

1.041

Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek

242.342

245.878

236.600

 

235.700

 

Kamer van Koophandel

       

218.727

 
X Noot
1

In de tabel zijn de personele en materiële apparaatskosten van de agentschappen, ZBO's en RWT's vermeld. Echter, deze apparaatskosten worden niet alleen door EZ gefinancierd, maar ook door andere opdrachtgevende Ministeries en derden. Bij het opstellen van het Jaarverslag was de jaarrekening 2013 nog niet voor alle genoemde ZBO's en RWT's bekend.

41 Nominaal en Onvoorzien

Dit niet-beleidsartikel bevat de posten prijsbijstelling, loonbijstelling en onvoorzien.

Budgettaire gevolgen

(Bedragen x € 1.000)

41 Nominaal en Onvoorzien

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde Begroting 2013

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

   

VERPLICHTINGEN

0

0

0

0

29.773

– 29.773

UITGAVEN

0

0

0

0

29.773

– 29.773

             

41.10 Prijsbijstelling

0

0

0

0

29.523

– 29.523

41.20 Loonbijstelling

     

0

0

0

41.30 Onvoorzien

0

0

0

0

250

– 250

41.40 In te vullen posten

     

0

0

0

Toelichting

Op dit artikel is geen sprake van realisatie. De bij Nota van Wijziging 2012 toegekende structurele reeks voor de prijsbijstelling is bij de 1e suppletoire begroting en Nota van Wijziging van 2013 structureel verdeeld over de relevante artikelen. Bij 1e suppletoire begroting 2013 is een technische loonbijstelling toegekend voor de stijging van de sociale lasten, deze technische loonbijstelling is bij Nota van Wijziging 2013 toegedeeld naar de relevante artikelen.

1.3.4 DE BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

In de bedrijfsvoeringparagraaf (BVP) wordt verslag gedaan van relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) en van het Diergezondheidsfonds (DGF). De BVP heeft conform de Comptabiliteitswet 2001 het karakter van een uitzonderingsrapportage. De informatie opgenomen in de BVP is tot stand gekomen vanuit het departementale management controlsysteem en informatie uit audits van de Auditdienst Rijk (ADR).

I Rechtmatigheid

Vanuit de mij bekende informatie zijn er geen fouten en geen onzekerheden met betrekking tot de comptabele rechtmatigheid of getrouwheid geconstateerd die de tolerantiegrenzen op het niveau van het begrotingsartikel, van het totaal van de saldibalans, van het totaal van de agentschappen gezamenlijk of van de gehele departementale verantwoordingsstaat overschrijden.

Bij DICTU, AgNL, DR en NVWA zijn fouten gemaakt op het gebied van (Europese) aanbesteding. Het management heeft hierover in de eigen bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag van het agentschap gerapporteerd.

II Totstandkoming van beleidsinformatie

Vanuit de mij bekende informatie zijn er geen belangrijke tekortkomingen in de totstandkoming van beleidsinformatie.

III Financieel en materieel beheer

Opvolging aanbevelingen Algemene Rekenkamer (AR)

In 2013 is voortvarend gewerkt aan de aanbevelingen en zijn adequate maatregelen doorgevoerd.

  • Zo zijn alle vertrouwensfuncties vastgesteld en in een centrale administratie vastgelegd. Voor een aantal functies is het aanvraagformulier voor screening door de AIVD nog in behandeling bij het departement of loopt het AIVD onderzoek nog.

  • Ten aanzien van het inkoop- en contractbeheer heeft EZ verbeteracties uitgevoerd met betrekking tot contractregisters, inkoopanalyses en – kalenders en concurrentiestelling. Medio 2013 is het Inkoop Uitvoeringscentrum (IUC) gestart waarbij alle inkoopexpertise binnen EZ gebundeld is.

Nationale verklaring (NV)

Met de NV verklaart de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer en de Europese Commissie of het financieel beheer van Europese geldstromen binnen Nederland op orde is. In maart 2014 heeft de Staatssecretaris van EZ de deelverklaringen voor de gezamenlijke Europese Landbouwfondsen, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Europees Visserijfonds (EVF) over voorgaande jaren afgegeven. In de deelverklaringen EFRO en EVF is opgenomen dat de managementverificaties die de rechtmatigheid van de betalingen borgen onvoldoende hebben gefunctioneerd en dat de toegestane foutfractie (2%) is overschreden. De managementautoriteiten West (EFRO) en directie Dierlijke Agroketens en Dierenwelzijn (EVF) nemen acties om dergelijke tekortkomingen in de toekomst terug te brengen.

Frauderisico’s

EZ kent een veelvoud aan regelingen en hanteert een departementale kaderstelling ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidieregelingen. Dienstonderdelen besteden per ontwerpregeling expliciet aandacht aan het minimaliseren van risico’s waaronder fraude. De uitvoerende diensten handhaven de naleving van de subsidieregelingen en registeren de vermoedens van fraude en onderzoeken deze en ondernemen indien nodig gepaste actie. Op dit moment is er geen aanleiding te veronderstellen dat (risico’s van) fraude, misbruik- of oneigenlijk gebruik niet door de getroffen beheers- en handhavingmaatregelen ontdekt worden. Tot slot heeft de Directie Bedrijfsvoering (DB) de regeling integriteitsbeleid EZ opgesteld. Tevens is een gedragscode integriteit verspreid en zijn handreikingen voor het omgaan met financiële belangen en integriteitsbeleid opgesteld en hoofden van dienst hierover bevraagd.

DICTU

Bij DICTU hebben in 2013 de bedrijfsvoeringsprocessen onder druk gestaan. De belangrijkste oorzaak hield verband met het herinrichten van de financiële processen. De ADR heeft voor de DICTU een controleverklaring met een beperking afgegeven.

IV Overige aspecten in de bedrijfsvoering

Audit Committee

Het Audit Committee (AC) is voor het departementaal management een belangrijk instrument voor advisering over de bedrijfsvoering waaronder het auditbeleid. Het AC bestaat uit de voorzitter (de SG), drie DG’s, de directeur FEZ, de directeur ADR en twee externe leden. In 2013 was onder andere geagendeerd het auditplan van de ADR, de aandachtspunten in het financieel en materieel beheer en de voortgang in het beheer van risico’s in de EU-conformiteit van beleid en uitvoering (waaronder de Nationale Verklaring).

Krimptaakstelling

In de ramingen voor personele en materiële uitgaven voor EZ (inclusief agentschappen en ZBO's) is meerjarig de apparaatstaakstelling verwerkt uit hoofde van het Regeerakkoord 2012–2015, zoals toegelicht in de begroting 2012 (TK, 33 000 XIII, nr. 2, blz. 152–153: «De omvang van de apparaatstaakstelling bedraagt voor 2012 € 44 mln en loopt op naar € 288 mln in 2015 en € 332 mln in 2018»). De implementatie heeft ook in 2013 zijn beslag gekregen.

Grote ICT projecten

Sinds enkele jaren informeert het Ministerie van BZK de Tweede Kamer over departementale grote ICT-projecten waarvan de kosten tenminste € 20 mln bedragen. In 2013 is binnen EZ gewerkt aan twee grote ICT-projecten. Het betreft de projecten AERIUS-II (Programmatische Aanpak Stikstof) en implementatie van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (nGLB). Het betreft vernieuwing van geografische informatiesystemen en uitvoeringsprocessen. De risico’s verbonden aan bovengenoemde projecten zijn mede geborgd door het toepassen van de rijksbreed aanvaarde en beproefde Prince II methodiek. Hierdoor worden in een vroegtijdig stadium risico’s (ook voor privacy en uitvoering) gedetecteerd en gedurende het proces voortdurend geactualiseerd. Er is geen reden te veronderstellen dat risico’s onvoldoende in beeld zijn.

C. JAARREKENING

1.4.1 DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT

Departementale verantwoordingsstaat 2013 van het Ministerie van Economische Zaken (XIII)

Bedragen x € 1.000
   

(1)

(2)

(3) = (2) – (1)

   

Oorspronkelijke vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

Totaal

 

5.151.201

12.823.952

5.014.867

17.974.573

– 136.334

5.150.621

                     
 

Beleidsartikelen

 

4.722.558

12.808.925

 

4.604.251

17.948.797

 

– 118.307

5.139.872

11

Goed functionerende economie en markten

218.334

220.068

52.265

214.441

216.199

3.846.784

– 3.893

– 3.869

3.794.519

12

Een sterk innovatievermogen

607.730

795.764

45.782

768.402

775.292

96.098

160.672

– 20.472

50.316

13

Een excellent ondernemingsklimaat

2.591.009

379.101

92.599

725.485

436.722

37.435

– 1.865.524

57.621

– 55.164

14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

2.014.164

1.330.815

12.212.911

3.397.213

1.251.807

13.547.739

1.383.049

– 79.008

1.334.828

16

Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

650.762

529.610

291.579

676.538

666.001

329.393

25.776

136.391

37.814

17

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

777.779

776.575

75

840.206

817.433

3.910

62.427

40.858

3.835

18

Natuur en Regio

452.969

690.625

113.714

342.143

440.797

87.438

– 110.826

– 249.828

– 26.276

                     
 

Niet-beleidsartikelen

 

428.643

15.027

 

410.616

25.776

 

– 18.027

10.749

40

Apparaat

398.788

398.870

15.027

406.130

410.616

25.776

7.342

11.746

10.749

41

Nominaal en Onvoorzien

29.773

29.773

       

– 29.773

– 29.773

 

1.4.2 SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT INZAKE AGENTSCHAPPEN

Bijdragen x € 1.000

Omschrijving

(1)

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

(2)

Realisatie

(3)=(2)-(1)

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

(4)

Realisatie 2012

Agentschap NL

       

Totale baten

215.960

238.341

22.381

247.303

Totale lasten

215.960

237.081

21.121

243.632

Saldo van baten en lasten

 

1.260

1.260

3.671

         

Totale kapitaalontvangsten

 

71

71

5.044

Totale kapitaaluitgaven

2.440

570

– 1.870

3.079

         

Agentschap Telecom

       

Totale baten

32.807

33.101

294

33.455

Totale lasten

32.753

32.298

– 455

30.901

Saldo van baten en lasten

54

803

749

2.554

         

Totale kapitaalontvangsten

469

 

– 469

 

Totale kapitaaluitgaven

3.686

1.492

– 2.194

1.836

         

Dienst ICT Uitvoering

       

Totale baten

135.984

164.561

28.577

137.684

Totale lasten

135.984

164.001

28.017

139.541

Saldo van baten en lasten

 

560

560

– 1.857

         

Totale kapitaalontvangsten

10.387

 

– 10.387

18.200

Totale kapitaaluitgaven

20.774

17.951

– 2.823

26.238

         

Dienst Landelijk Gebied

       

Totale baten

95.230

103.287

8.057

110.660

Totale lasten

92.730

102.811

10.081

110.104

Saldo van baten en lasten

2.500

476

– 2.024

556

       

Totale kapitaalontvangsten

2.140

15.234

13.094

130

Totale kapitaaluitgaven

3.645

2.803

– 842

5.531

         

Dienst Regelingen

       

Totale baten

144.641

162.220

17.579

161.328

Totale lasten

144.641

159.610

14.969

161.338

Saldo van baten en lasten

 

2.610

2.610

– 10

         

Totale kapitaalontvangsten

8.500

6

– 8.494

8.159

Totale kapitaaluitgaven

21.734

14.896

– 6.838

24.528

         

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

       

Totale baten

227.943

278.092

50.149

290.643

Totale lasten

227.943

277.427

49.484

290.704

Saldo van baten en lasten

 

665

665

– 61

         

Totale kapitaalontvangsten

11.010

32.465

21.455

18.199

Totale kapitaaluitgaven

22.140

20.946

– 1.194

27.803

1.4.3 TOELICHTING BIJ DE SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT INZAKE AGENTSCHAPPEN

Aansluiting realisatie agentschappen met financiering door moederdepartement

Door een vergelijking van de «bijdrage moederdepartement (EZ)» uit tabel A met de bijdragen die vermeld zijn in de tabel B is de aansluiting te maken tussen de realisaties in de agentschapsparagraaf en de bijdragen die op de beleidsartikelen zijn geraamd.

A – Realisatie agentschappen 2013

Bedragen x € 1.000

Bijdrage moeder-

Bijdrage overige

Bijdrage

Overige

Totale

 

departement (EZ)

departementen

derden

baten

baten

           

Agentschap NL

153.970

76.640

3.474

4.257

238.341

Agentschap Telecom

11.622

42

20.971

466

33.101

DICTU

156.079

4.240

1.518

2.706

164.561

DLG

78.926

8.487

15.372

502

103.287

DR

147.995

768

13.414

43

162.220

NVWA

129.522

73.614

57.905

17.051

278.092

Totaal

678.132

163.791

112.654

25.025

979.602

B – Bijdragen aan agentschappen per beleidsartikel (realisatie 2013)

Bedragen x € 1.000

Realisatie

2013

Agentschap NL

154.283

art. 11 Goed functionerende economie en markten

365

art. 12 Sterk innovatievermogen

68.602

art. 13 Excellent ondernemingsklimaat

28.032

art. 14 Doelmatige en duurzame energievoorziening

38.680

art. 16 Agro-, visserij- en voedselketens

17.004

art. 18 Natuur en Regio

1.600

Agentschap Telecom

11.214

art. 11 Goed functionerende economie en markten

10.921

art. 12 Sterk innovatievermogen

293

DICTU

156.097

art. 11 Goed functionerende economie en markten

3.224

art. 13 Excellent ondernemingsklimaat

8.149

art. 40 Apparaat

43.812

Bijdrage agentschappen en diensten

100.912

DLG

93.347

art. 16 Agro-, visserij- en voedselketens

221

art. 18 Natuur en Regio

93.126

DR

161.878

art. 13 Excellent ondernemingsklimaat

550

art. 16 Agro-, visserij- en voedselketens

112.193

art. 18 Natuur en Regio

49.135

NVWA

147.246

art. 14 Doelmatige en duurzame energievoorziening

697

art. 16 Agro-, visserij- en voedselketens

144.817

art. 18 Natuur en Regio

8.438

BTW-compensatie

– 6.706

Totaal

724.065

Opmerkingen bij verschillen tussen realisatiestanden in tabel A en tabel B

Agentschap NL

In de agentschapsparagraaf van AgNL is in de staat van baten en lasten bij de «omzet moederdepartement» een realisatie opgenomen van € 149.833. De «bijzondere baten» ad € 4.137 betreft echter ook een bijdrage van het moederdepartement en deze post is in tabel A opgeteld bij de omzet moederdepartement.

Dienst Landelijk Gebied (DLG)

Het verschil tussen de «bijdrage moederdepartement EZ» in tabel A en de bijdrage aan DLG in tabel B hangt samen met een storting van € 15 mln door EZ in verband met een voorziening voor reorganisatiekosten die tot uitdrukking komt op de balans bij de post «eigen vermogen». Het restant betreft verschillen tussen gerealiseerde omzet en ontvangsten in verschillende jaren.

Dienst Regelingen (DR)

Een deel van de uitvoering van het opdrachtenpakket is vanwege de late invulling van wet en regelgeving doorgeschoven naar 2014. Het betreft hier de opdrachten met betrekking tot het nieuwe GLB, nieuw Mestbeleid en BGT (Beheer Grootschalige Topografie).

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

Het verschil van € 17 mln tussen de «bijdrage moederdepartement EZ» in tabel A en de bijdrage aan NVWA in tabel B houdt hoofdzakelijk verband met de bijdrage aan de voorziening huisvesting (van EZ en VWS).

Agentschap NL (AgNL)

Staat van baten en lasten

Bedragen in € 1.000
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2012

Baten

       

Omzet moederdepartement

174.379

149.833

– 24.546

177.455

Omzet overige departementen

37.988

76.640

38.652

60.715

Omzet derden

3.593

3.474

– 119

5.770

Rentebaten

 

75

75

15

Vrijval voorzieningen

 

4.182

4.182

1.370

Bijzondere baten

 

4.137

4.137

1.978

Totaal baten

215.960

238.341

22.381

247.303

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       

Personele kosten

132.217

131.154

– 1.063

154.011

– waarvan eigen personeel

100.512

93.951

– 6.561

 

– waarvan externe inhuur

26.669

33.451

6.782

 

Materiële kosten

80.713

98.149

17.436

80.232

– waarvan apparaat ICT

 

13.676

13.676

 

– waarvan bijdrage aan SSO’s

18.671

29.492

10.821

 

Afschrijvingskosten

       

Materieel

3.030

2.179

– 851

2.549

– waarvan apparaat ICT

       

Immaterieel

 

7

7

218

Overige lasten

       

– dotaties voorzieningen

 

3.904

3.904

3.455

– bijzondere lasten

 

1.688

1.688

3.167

– rentelasten

     

1

Totaal lasten

215.960

237.081

21.121

243.632

         

Saldo van baten en lasten

0

1.260

1.260

3.671

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

De omzet van het moederdepartement ten opzichte van de oorspronkelijke begroting met € 24,5 mln gedaald. De daling is het gevolg van overdracht van opdrachten van het Ministerie van Economische Zaken naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken (– € 37,0 mln). Daar staat tegenover een nieuwe opdracht voor het beheer van het landbouwradennetwerk (€ 12,0 mln, waarvan 11,8 mln aan directe uitvoeringskosten). Dit betreft wijzigingen die eerder in de 1e suppletoire begroting 2013 zijn verwerkt.

Omzet overige departementen

(Bedragen in € 1.000)

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

Realisatie

2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2012

OCW

513

1.013

500

871

I&M

9.845

9.042

– 803

32.385

VWS

1.102

371

– 731

376

BUZA

15.988

55.366

39.378

15.879

BZK

10.272

10.343

71

10.901

SZW

136

70

– 66

143

Financiën

34

 

– 34

 

V&J

98

435

337

134

Defensie

     

26

TOTAAL

37.988

76.640

38.652

60.715

De omzet van overige departementen is ten opzichte van de oorspronkelijke begroting met € 38,6 mln gestegen. Deze toename is het gevolg van herverkaveling van het opdrachtenpakket van het Ministerie van Economische Zaken naar het Ministerie van Buitenlandse zaken en uitbreiding bij opdrachten van DGIS (Private Sector Investment, Modulaire Aanpak, Fonds Duurzaam Water en Faciliteit Duurzaam Ondernemen en Voedselkwaliteit). Het aandeel in de totale omzet van de overige departementen stijgt hierdoor van 24,9% in 2012 naar 33,3% in 2013.

Omzet derden

(Bedragen in € 1.000)

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

Realisatie

2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2012

Provincie

306

50

– 256

138

EU

1.286

1.921

635

1.627

Overig

2.001

1.503

– 498

4.005

TOTAAL

3.593

3.474

– 119

5.770

De opbrengst derden heeft betrekking op opdrachten voor de Europese Unie en diverse overige opdrachtgevers. De omzet overige opdrachtgevers is ten opzichte van de oorspronkelijke begroting nagenoeg gelijk gebleven. Het aandeel in de totale omzet bedraagt 1,5%.

Rentebaten

In 2013 is dagrentevergoeding op de rekening-courant ontvangen.

Vrijval voorzieningen

De vrijval voorzieningen bedraagt € 4,2 mln en heeft betrekking op voorzieningen verlieslatende contracten personeel (– € 2,8 mln), reorganisatie (– € 0,2 mln), debiteuren (– € 0,7 mln) en te verrekenen met opdrachtgevers (– € 0,5 mln).

Bijzondere baten

De bijzondere baten betreft met name de bijdrage van het moederdepartement aan de kosten van herhuisvestingsproject divisie NL Octrooien en aan de kosten voor de vorming van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. In de aansluitingstabel (aansluiting realisatie agentschappen met financiering door moederdepartement) zijn de «bijzondere baten» meegenomen in de «bijdrage moederdepartement (EZ)» van tabel A.

Toelichting op de lasten

Algemeen

De lasten zijn ten opzichte van de begroting met 10,5% gestegen. Hieronder worden ze toegelicht.

Personele kosten

De totale personeelskosten liggen in de lijn met de oorspronkelijke begroting. Ten opzichte van 2012 is er sprake van een daling van 14,8%. Dit wordt vooral veroorzaakt door de lagere omvang van het personeelsbestand als gevolg van de afname van het opdrachtenpakket.

Het gemiddelde aantal fte’s bedraagt 1.672,4 fte (inclusief personeel in buitenland, if’ers. HPK’ers en ouderschaps- en pasverlof).

De gemiddelde loonkosten per fte bedragen in 2013 € 80.890.

Materiële kosten

De materiële kosten liggen hoger dan de begroting. De toename wordt voornamelijk veroorzaakt door hogere directe uitvoeringskosten en hogere kosten voor het uitvoeren van projecten.

De toename van directe uitvoeringskosten is gerelateerd aan nieuwe opdrachten zoals een opdracht voor beheer van landbouwradennetwerk van het Ministerie van Economische Zaken (€ 11,8 mln).

De toename van kosten voor het uitvoeren van projecten heeft betrekking op kosten voor vorming van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland waarvoor een bijdrage van het moederdepartement is ontvangen. De bijdrage is verantwoord onder bijzondere baten.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten zijn lager dan begroot. In 2013 is minder geïnvesteerd dan werd verwacht en zijn de investeringen later in het jaar gedaan.

Dotatie voorzieningen

De dotatie aan de voorzieningen bedraagt € 3,9 mln en betreft de noodzakelijke dotatie aan de voorzieningen personeel in verband met de afvloeiing van het personeel (€ 2,2 mln), voorziening debiteuren in verband met mogelijke oninbaarheid (€ 0,6 mln) en voorziening onderhanden werk (€ 0,6 mln), voorziening ambtsjubilea (€ 0,3 mln) en voorziening wachtgelden (€ 0,2 mln).

Rente lasten

In 2013 is geen rente betaald. Agentschap NL heeft geen uitstaande leningen bij het Ministerie van Financiën.

Bijzondere lasten

Van de bijzondere lasten heeft € 0,9 mln betrekking op afwikkeling van een juridische claim naar aanleiding van een gerechtelijke uitspraak en € 0,5 mln op naheffing BTW over buitenlandse beleidsuitgaven.

Saldo van baten en lasten

Het Agentschap NL sluit het jaar met een positief resultaat van € 1,26 mln. In dit resultaat zijn de volgende bijzondere posten verwerkt: éénmalige uitgaven (€ 1,7 mln aan bijzondere baten en lasten), lagere afschrijvingskosten (– € 0,9 mln), een positief saldo mutatie voorzieningen (– € 0,2 mln) en gerealiseerde rentebaten (– € 0,1 mln).

Balans per 31 december 2013

Bedragen in € 1.000

Balans 2013

Balans 2012

Activa

   

Immateriële vaste activa

12

75

Materiële vaste activa

   

– grond en gebouwen

   

– installaties en inventarissen

11.494

13.594

– overige materiële vaste activa

   

Voorraden

   

Debiteuren

2.430

8.417

Nog te ontvangen

37.007

28.593

Liquide middelen

89.874

91.013

Totaal Activa

140.817

141.692

     

Passiva

   

Eigen vermogen

   

– exploitatiereserve

12.998

14.245

– onverdeeld resultaat

1.260

3.671

Voorzieningen

11.813

13.046

Leningen bij het MvF

   

Egalisatierekening

 

117

Crediteuren

21.176

15.085

Nog te betalen

93.570

95.529

Totaal Passiva

140.817

141.692

Voorzieningen

(Bedragen in € 1.000)

Boekwaarde

1 januari 2013

Dotaties

Onttrekkingen

Vrijval

Boekwaarde

31 december 2013

Voorziening Ambtsjubilea

2.754

323

– 309

 

2.768

Voorziening Verlieslatende contracten/personeel

10.030

2.252

– 549

– 2.773

8.960

Voorziening Verlieslatende contracten/projecten

         

Voorziening reorganisatie

155

 

– 13

– 142

 

Voorziening Wachtgelden

80

159

– 154

 

85

Voorziening NIVR postactieven

27

 

– 27

   

Totaal

13.046

2.734

– 1.052

– 2.915

11.813

De totale dotatie aan de voorzieningen bedraagt € 3.904 (inclusief dotatie aan voorziening debiteuren van € 564 en voorziening te verrekenen met opdrachtgevers van € 606) en de vrijval € 4.182 (inclusief vrijval voorziening debiteuren van € 738 en voorziening te verrekenen met opdrachtgevers van € 529).

Toelichting eigen vermogen

De exploitatiereserve is gemaximeerd tot 5% van de gemiddelde omzet in de afgelopen drie jaar. Dit houdt in dat de maximaal toegestane omvang van de exploitatiereserve € 12,2 mln bedraagt. Inclusief het resultaat over 2013 bedraagt het saldo van de exploitatiereserve € 14,3 mln en ligt daarmee boven het toegestane maximum. Bij eerstvolgende suppletoire wet zal worden aangegeven hoe dit zal worden hersteld.

Onder de crediteuren en de nog te betalen bedragen/ontvangen facturen zijn de volgende bedragen begrepen voor schulden aan het Ministerie van EZ en overige departementen (exclusief te verrekenen omzet):

(Bedragen in € 1.000)
 

2013

2012

Kerndepartement

1.996

4.657

DICTU

15.458

560

Dienst regelingen

2.956

 

Ministerie Buitenlandse Zaken

907

 

Totaal

21.317

5.217

Onder de debiteuren en de nog te ontvangen bedragen zijn de volgende bedragen begrepen voor vorderingen op het Ministerie van EZ en overige departementen (exclusief te verrekenen omzet):

(Bedragen in € 1.000)
 

2013

2012

Kerndepartement

1.863

300

NVWA

3

 

Dienst Regelingen

2.779

299

DICTU

1.515

978

Ministerie van Binnenlandse zaken

10

 

Ministerie van Buitenlandse zaken

588

 

Totaal

6.758

1.577

Tabel Vermogensontwikkeling 2013

(Bedragen in € 1.000)

2013

2012

2011

1 Eigen vermogen per 1/11

17.916

14.245

11.226

2 Saldo van baten en lasten

1.260

3.671

656

3 Directe mutaties in het eigen vermogen:

– 3a uitkering aan moederdepartement

– 4.918

   

– 3b bijdrage moederdepartement ter versterking EV

     

– 3c overige mutaties:

     

– herberekening voorziening ambtsjubileum

   

2.363

4 Eigen vermogen per 31/121

14.258

17.916

14.245

X Noot
1

inclusief onverdeeld resultaat

De uitkering aan het moederdepartement betreft de afroming van het eigen vermogen, inclusief het resultaat van 2012, als gevolg van overschrijding van het toegestane maximum.

Kasstroomoverzicht over 2013

(Bedragen in € 1.000)
   

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB en overige liquide middelen per 1 januari 2013

60.134

91.013

30.879

2.

Totaal operationele kasstroom

2.835

– 640

– 3.475

3a.

–/– totaal investeringen

– 2.440

– 570

1.870

3b.

+ totaal boekwaarde desinvesteringen

 

71

71

3.

Totaal investeringskasstroom

– 2.440

499

1.941

4a.

–/– eenmalige uitkering aan moederdepartement

     

4b.

+ eenmalige storting door moederdepartement

     

4c.

–/– aflossingen op leningen

     

4d.

+ mogelijk beroep op leenfaciliteit

     

4.

Totaal financieringskasstroom

     

5.

Rekening courant RHB en overige liquide middelen per 31 december 2013

60.529

89.874

29.345

*maximale roodstand € 0,5 mln

De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van de baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in de voorzieningen en het werkkapitaal. De gerealiseerde operationele kasstroom is € 3,5 mln lager dan begroot door afname van hoogte van voorzieningen en lagere afschrijvingskosten. Daarnaast is het saldo van baten en lasten lager dan begroot.

De gerealiseerde investeringskasstroom is € 1,9 mln lager dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door lagere investeringen voor huisvesting.

Doelmatigheidsindicatoren
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Begroting 2013

Inputindicatoren

         

Kernindicatoren

         

Verhouding direct/indirect personeel in fte’s1

2.018

409

1.825,3

343,9

1.594,7

283,3

1.295,3

279,7

1.332

235

           

Verklarende variabelen

         

Loonkosten per fte

€ 78.149

€ 78.275

€ 79.337

€ 80.890

€ 81.141

Totaal aantal fte’s **

2.451,5

2.169,2

1.948,2

1.672,4

1.567

Kosten inhuur externen

(x 1.000)

€ 76.887

€ 54.697

€ 40.148

€ 33.451

€ 26.669

           

Outputindicatoren

         

Kernindicatoren

         

Tariefindex in reële termen t.o.v. 2012 (2012 = 100)

     

102,9

102,7

Aantal declarabele uren per fte en totaal

1.468/

2,96mln

1.441 / 2,6 mln

1.436/

2,3 mln

1.446/

1,87 mln

1.448 /

1,9 mln

           

Aantal werkbare en bruto/netto beschikbare uren

2.040W

1.671B

1.579N

2.040 W

1.671 B

1.579 N

2.040 W

1.671 B

1.579 N

2.040 W

1.671 B

1.579 N

2.040 W

1.671 B

1.579 N

         

Verklarende variabelen

         

Bedrijfsresultaat /

omzet (x 1.000)

€ – 1.595/

€ 280.749

€ 656

/ € 255.181

€ 3.671/

€ 243.940

€ 1.260/

€ 229.947

€ 0

/ € 216.584

           

Kwaliteitsindicatoren

         

Kernindicatoren

         

Klanttevredenheid

7,3

7,5

7,5

7,5

≥7,5

Doorlooptijd processen

         

Handelstransacties

92%

92%

92%

90%

90%

Verleningen

81%

88%

81%

96%

95%

Octrooien

100%

100%

100%

100%

100%

Gehonoreerde bezwaarschriften

954 (36,3% van het totaal)

773 (30,3% van het totaal)

475 (26,3% van het totaal)

Divisie NL OC 0 bezwaarschriften

Overige divisies 336 (23,9% van het totaal)

Divisie NL OC ≤0,1%

Overige divisies ≤25%

Aantal klachten

53

24

15

25

<25

Medewerkertevredenheid op basis van 5-puntschaal

Tevredenheid met baan 4,0

Tevredenheid met dienstonderdeel 3,8

Geen meting

Tevredenheid met baan 3,9 Tevredenheid met dienstonderdeel 3,5

Geen meting

7,5

           

Verklarende variabelen

         

Ziekteverzuim %

4,1%

5,1%

4,4%

3,9%

4,5%

X Noot
1

vanaf 2012 Exclusief personeel in buitenland, if’er, HPK’ers en ouderschaps- en pasverlof

Inputindicatoren

In 2013 heeft de afname van het opdrachtenpakket geleid tot een sterke daling van de omvang van het personeelbestand. De kosten inhuur externen (inclusief de structurele inhuur) zijn hierdoor gedaald naar

€ 33,5 mln.

Outputindicatoren

In 2013 is de declarabiliteit marginaal lager dan begroot (gemiddeld 1.446 declarabele uren per fte) door de krimp van de organisatie en doordat er meer indirecte activiteiten zijn verricht voor de vorming van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Kwaliteitsindicatoren

Het Agentschap NL streeft naar een zo efficiënt mogelijke afhandeling van aanvragen, betalingen en bezwaarschriften. De doorlooptijd van de verleningen is in 2013 96%, dit is een stuk hoger dan de afgelopen jaren. Op afzonderlijk opdrachtniveau wordt continue gewerkt aan het verbeteren van de doorlooptijd.

De doorlooptijd van de betalingen van de handelstransacties in 2013 is 90% en ligt hiermee op de EZ-norm van 90% betalingen binnen 30 dagen, maar is lager dan de voorgaande jaren. Dit percentage is gebaseerd op de factuurdatum.

In 2013 zijn 1457 bezwaarschriften ontvangen en 1406 bezwaarschriften zijn afgehandeld. Daarmee wordt de dalende lijn van de afgelopen jaren qua aantallen voortgezet. Deels komt dat door een kleiner AgNL opdrachtpakket en deels doordat een aantal bulkregelingen is beëindigd (Veiligheid Kleine Bedrijven en Vouchers).

Een aantal regelingen liet een fors hogere instroom zien dan verwacht (Bevordering Eigenwoningbezit+, Energie Investeringsaftrek, Innovatie Prestatie Contracten en met name regeling ZON PV). Daarnaast waren er regelingen waarbij de instroom minder was dan verwacht. In dat kader viel de Research en Development aftrek regeling op. Per saldo zijn uiteindelijk zo’n 360 bezwaren meer afgehandeld dan oorspronkelijk gepland.

Het aantal volledig gehonoreerd bezwaarschriften ligt met 23,9% iets lager dan vorig jaar (26,3%). Bij de volgende grotere regelingen werd meer dan gemiddeld volledig gehonoreerd: WBSO (30,8%), Stimulering Duurzame Energieproductie (33,9%) en Topsectoren (40,9%).

In 2013 zijn er 25 klachten ontvangen en 26 afgehandeld (één klacht was al in 2012 ontvangen, maar in 2013 afgehandeld). Van deze 26 klachten zijn er 19 op informele wijze afgehandeld. Eén klacht is doorgestuurd naar het Ministerie van EZ nadat bleek dat deze niet zag op een gedraging van Agentschap NL, maar van het Ministerie van EZ. De overige 6 klachten zijn formeel doorgezet, 4 klachten zijn ongegrond verklaard, 1 gedeeltelijk gegrond en 1 geheel gegrond. Van de 26 klachten zijn er 20 binnen zes weken afgehandeld en 6 binnen de verdaagde termijn van 10 weken.

De klanttevredenheid is met 7,5 gelijk aan de voorgaande jaren. In 2013 is voor de WBSO/Research en Development Aftrek, Energie Investeringsaftrek, Octrooicentrum en een aantal programma’s binnen de opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken Directoraat Generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen een klanttevredenheidsonderzoek uitgevoerd.

In 2013 is er geen medewerkertevredenheidsonderzoek uitgevoerd.

Agentschap Telecom (AT)

Staat van baten en lasten

Bedragen x € 1.000
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

Realisatie 2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2012

Baten

       

Omzet moederdepartement

13.593

11.622

– 1.971

13.006

Omzet overige departementen

11

42

31

105

Omzet derden

19.052

20.971

1.919

19.727

Rentebaten

16

56

40

51

Vrijval voorzieningen

       

Bijzondere baten

135

410

275

566

Totaal baten

32.807

33.101

294

33.455

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       

Personele kosten

18.936

19.392

456

18.263

– waarvan eigen personeel

18.485

18.445

– 40

 

– waarvan externe inhuur

451

947

496

 

Materiële kosten

11.721

10.831

– 890

10.217

– waarvan apparaat ICT

       

– waarvan bijdrage aan SSO's

2.074

4.970

2.896

 

Afschrijvingskosten

       

Immaterieel

 

150

150

152

– materieel

1.979

1.589

– 390

2.062

Overige lasten

       

– dotaties voorzieningen

75

291

216

147

– rentelasten

42

45

3

60

– bijzondere lasten

       

Totaal lasten

32.753

32.298

– 455

30.901

         

Saldo van baten en lasten

54

803

749

2.554

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

(Bedragen x 1.000)

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

Realisatie 2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2012

Structurele bijdragen moederdepartement

       
         

DGETM: Juridische procedures

926

1.031

105

926

DGETM: Antennebeleid

829

690

– 139

829

DGETM: Geokaart antenneregister

0

32

32

 

DGETM: Beleidsvoorbereiding en -evluatie

1.088

610

– 478

1.165

DGETM: Compensatie vergunningvrij

2.388

2.592

204

1.954

DGETM: UHT

 

48

48

 

DGETM: Aanpak Interferentie

39

64

25

39

DGB&I: Uitvoering wet Ruimtevaart

141

137

– 4

67

subtotaal

5.411

5.204

– 207

4.980

SG: Repressieve handhaving

1.253

1.371

118

1.253

SG: Bevoegd aftappen

580

594

14

537

SG: Compensatie vergunningvrij

1.272

728

– 544

1.079

SG: Dataretentie

871

837

– 34

837

SG: Grondroerdersregeling (WION)

1.347

1.355

8

1.370

SG: Ruimtevaart toezicht

227

112

– 115

298

SG: New Regulatory Framework

766

838

72

494

SG: KPN Waalhaven

     

81

subtotaal

6.316

5.835

– 481

5.949

Subtotaal structurele bijdragen

11.727

11.039

– 688

10.929

         

Incidentele bijdragen

       

DGETM: Projecten

2.438

647

– 1.791

2.678

Subtotaal projecten DGETM

2.438

647

– 1.791

2.678

         

Verrekeningen op bijdragen

 

– 64

– 64

– 601

         

Taakstelling Rutte

– 572

 

572

 

Totaal omzet moederdepartement

13.593

11.622

– 1.971

13.006

De omzet moederdepartement bestaat uit de vergoedingen die worden ontvangen van EZ voor de uitvoering van opdrachten. De lagere omzet wordt veroorzaakt door onderuitputting op de offertes en de projecten 2,6 GHZ en de Multibandveiling. De verrekeningen betreft de som van de verschillen tussen ontvangen voorschotten en nacalculaties.

De taakstelling Rutte was in de ontwerpbegroting 2013 nog niet verdeeld over de verschillende bijdrages en was daarom als aparte post opgenomen. In overleg met de opdrachtgever is bepaald op welke taken de taakstelling te realiseren. Dit is verwerkt in de realisatiecijfers 2013.

Omzet overige departementen

(Bedragen x 1.000)

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

Realisatie 2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2012

I&M: Kennisplatform Elektromagnetische Velden & Gezondheid

11

10

– 1

11

I&M: Onderzoek upgrade GSM-Railway

 

4

4

 

RIVM: Exposure metingen/E-monument

 

15

15

 

V&J: Onderzoek Noodnet Communicatievoorzieningen

 

12

12

94

         

Totaal omzet overige departementen

11

42

31

105

Agentschap Telecom heeft in 2013 een aantal opdrachten ontvangen van overige departementen die ten tijde van het opstellen van de begroting nog niet bekend waren. In totaal heeft dit gezorgd voor een toename van de omzet met € 0,03 mln in 2013.

Omzet derden

(Bedragen x 1.000)

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

Realisatie 2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2012

Vergunninghouders en overige:

17.112

16.823

– 289

16.290

– vaste verbindingen

3.260

3.020

– 240

2.849

– mobiele communicatie

4.718

4.548

– 170

4.697

– (openbare) (mobiele) elektronische communicatie

1.912

2.132

220

1.503

– radiodeterminatie

60

57

– 3

56

– radiozendamateurs

5

8

3

6

– omroep

5.152

5.228

76

5.093

– overige/verlengingen

151

34

– 117

62

– examens

149

137

– 12

134

– verklaringen, keuringen en erkenningen

4

4

 

4

– randapparatuur

1.701

1.655

– 46

1.886

Satellietoperators

471

979

508

376

BZK (C2000)

46

46

 

46

Defensie

1.284

1.284

 

1.284

Korps Landelijke Politiediensten

139

139

 

139

Caribisch Nederland

 

1.666

1.666

1.501

Verenigd Koninkrijk / OFCOM

 

34

34

91

         

Totaal omzet derden

19.052

20.971

1.919

19.727

De begrote omzet derden is exclusief de inkomsten voor Caribisch Nederland (CN). In de realisatie zijn de inkomsten wel meegenomen. Het verschil van € 1,9 mln wordt hiermee voor € 1,7 mln verklaard. De inkomsten van de satellietoperators zijn door extra werkzaamheden € 0,5 mln hoger. Op de omzet van vergunninghouders is sprake van een kleine omzetderving ad € 0,3 mln.

Bijzondere baten

De post bijzondere baten is met name hoger door de verkoop van activa aan DICTU, in het kader van de overdracht van de ICT werkzaamheden, en door de verkoop van dienstauto’s.

Toelichting op de lasten

Apparaatskosten

Personele kosten

De personele kosten zijn in totaal € 0,5 mln hoger ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De gemiddelde bezetting was met 237,3 fte lager dan begroot (251,5 fte). Daardoor zijn de loonkosten aanmerkelijk lager uitgevallen. Dat verschil wordt teniet gedaan doordat de reis- en verblijfkosten met ingang van 2013 in het kader van de werkkostenregeling zijn verplaats van materiële naar personele kosten. Per saldo zijn de kosten eigen personeel daardoor vrijwel gelijk aan de begroting.

Omdat het moeilijk is gebleken vacatures te vervullen is meer gebruik gemaakt van externe inhuur dan was begroot, met als gevolg € 0,5 mln meerkosten.

Materiële kosten

De bijdragen aan SSO’s betreft met name DICTU. De kosten zijn aanmerkelijk hoger uitgevallen omdat ten tijde van het opstellen van de begroting nog onvoldoende zicht was op welke taken zouden worden overgedragen aan de SSO’s en welke kosten daarmee gemoeid zouden zijn.

Dat de materiële kosten per saldo toch lager zijn uitgevallen wordt overwegend veroorzaakt door de verschuiving van de reis- en verblijfkosten naar personele kosten.

Dotaties voorzieningen

Naar aanleiding van een stelselwijziging, waardoor de benodigde voorziening voor ambtsjubilea per medewerker nauwkeuriger wordt berekend, is ruim € 0,2 mln extra gedoteerd.

Saldo van baten en lasten

De werkzaamheden Caribisch Nederland zijn door het agentschap niet meegenomen in de begroting 2013 omdat ten tijde van het opstellen te veel onduidelijkheid bestond over de te verwachten baten en lasten Caribisch Nederland. Het resultaat exclusief Caribisch Nederland is € 0,08 mln en dus in lijn met het begrote resultaat ad € 0,05 mln.

Balans per 31 december 2013

(Bedragen in € 1.000)
 

Balans 2013

Balans 2012

Activa

   

Immateriële activa

299

449

Materiële vaste activa

   

– grond en gebouwen

   

– installaties en inventarissen

886

1.185

– overige materiële vaste activa

4.078

4.657

Debiteuren

2.776

2.612

Nog te ontvangen

355

9.078

Liquide middelen

10.378

10.389

Totaal Activa

18.772

28.370

     

Passiva

   

Eigen vermogen

   

– exploitatiereserve

1.620

1.625

– onverdeeld resultaat

803

2.554

Voorzieningen

510

324

Leningen bij het MvF

704

975

Crediteuren

381

1.012

Te verrekenen met vergunninghouders c.a.

7.162

6.618

Te verrekenen met Caribisch Nederland

1.669

 

Nog te betalen

5.923

15.262

Totaal Passiva

18.772

28.370

Nog te ontvangen/Nog te betalen

Deze posten zijn aanmerkelijk lager doordat in 2013 een substantieel bedrag aan openstaande boetes en dwangsommen is ontvangen en afgedragen aan het moederdepartement.

Eigen vermogen (inclusief onverdeeld resultaat)

Bedragen x € 1.000

2011

2012

2013

Omzet, excl. rente- en bijzondere baten

31.745

32.839

32.623

Gemiddelde omzet over 3 jaar

32.501

32.900

32.403

       

Toegestane exploitatiereserve

1.550

1.625

1.620

Resultaat

1.255

2.554

803

Eigen vermogen

2.805

4.179

2.423

Inclusief het resultaat over 2013 bedraagt het saldo van de exploitatiereserve € 2,4 mln en ligt daarmee boven het toegestane maximum. Bij eerstvolgende suppletoire wet zal worden aangegeven hoe dit wordt hersteld.

Voorzieningen

Bedragen x € 1.000

Boekwaarde

Dotaties

Dotatie ivm

Onttrekkingen

Vrijval

Boekwaarde

 

1/1/2013

 

correctie 2012

   

31/12/2013

Wachtgeld en FLO

103

27

 

53

 

77

Ambtsjubilea

221

31

233

52

 

433

Totaal

324

58

233

105

0

510

Naar aanleiding van een stelselwijziging, waardoor de benodigde voorziening per medewerker nauwkeuriger wordt berekend, heeft een extra dotatie op de voorziening ambtsjubilea plaatsgevonden.

Te verrekenen met vergunninghouders c.a.

De post «te verrekenen met vergunninghouders» geeft de schuld aan de vergunninghouders c.a. van Agentschap Telecom weer. De schuld is opgebouwd uit overdekkingen in voorgaande jaren.

Met het oog op een stabiel tarievenbeleid kunnen niet alle onder- en overdekkingen in één keer in de tarieven verwerkt worden. Daarom kent deze post ook een langlopende component. Deze post zal de komende jaren substantieel worden afgebouwd door de middelen aan te wenden voor de ontwikkeling en bouw van een nieuw vergunningverleningssysteem (GAMMA).

Te verrekenen met Caribisch Nederland

Deze post is vergelijkbaar met de post «te verrekenen met vergunninghouders c.a.», maar dan specifiek voor de vergunninghouders in Caribisch Nederland. Het komende jaar worden de tarieven kritisch tegen het licht gehouden om deze post af te bouwen.

Aandeel moederdepartement en overige departementen in vorderingen en schulden

(Bedragen x € 1.000)

moederdepartement

overige departementen

Debiteuren

11

39

Nog te ontvangen

23

42

Liquide middelen

 

10.378

totaal vorderingen

34

10.459

Crediteuren

60

5

Nog te betalen

1.138

484

totaal schulden

1.198

489

Kasstroomoverzicht over 2013

(Bedragen x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

Realisatie 2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2013

+ stand depositorekeningen

6.523

10.389

3.866

2.

Totaal operationele kasstroom

2.108

1.481

– 627

3a.

totaal investeringen (–/–)

– 3.250

– 711

2.539

3b.

totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

     

3.

Totaal investeringskasstroom

– 3.250

– 711

2.539

4a.

eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

 

– 345

– 345

4b.

eenmalige storting door moederdepartement (+)

469

 

– 469

4c.

aflossingen op leningen (–/–)

– 436

– 436

 

4d.

beroep op leenfaciliteit (+)

     

4.

Totaal financieringskasstroom

33

– 781

– 814

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2013

+ stand depositorekeningen

5.414

10.378

4.964

*noot: maximale roodstand € 0,5 mln

De operationele kasstroom is vooral lager doordat de afname van de kortlopende schulden aanmerkelijk groter is dan de toename van de kortlopende vorderingen.

De investeringen zijn € 2,6 mln lager dan begroot. Dit heeft twee oorzaken. Ten eerste is het project Gamma vertraagd, waardoor er in 2013 geen sprake is geweest van investeringen. Verder zijn de geplande investering in auto’s voor de inspecteurs niet meer in 2013 gerealiseerd. In 2013 is voornamelijk geïnvesteerd in meetapparatuur en in het vast meetnet.

Het verschil op de financieringskasstroom is ontstaan doordat het resultaat over 2012 hoger is uitgevallen dan oorspronkelijk begroot, met als gevolg een uitkering aan het moederdepartement.

Doelmatigheidsindicatoren

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2013

 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Begroting 2013

Inputindicatoren

           

Kernindicatoren

           

Verhouding direct/indirect (in fte)

 

183,0/93,6

175,5 / 94,5

186,6 / 70,0

174,9 / 74,9

184 / 72

Verklarende/achtterliggende variabelen

   

     

Personeelskosten per fte

 

€ 71.323

€ 71.111

€ 69.853

€ 70.395

€ 70.422

Totaal aantal fte's (excl. externe inhuur)

 

276,6

246,0

256,6

237,3

251,5

Kosten inhuur externen (PAO-definitie; x € 1.000)

 

€ 1.867

€ 1.570

€ 1.113

€ 947

€ 451

Outputindicatoren

           

Uurtarief (wijziging in reële termen)

 

2,90%

0,00%

– 0,45%

– 1,47%

 

Aantal declarabele uren (per fte en totaal)

 

1.429/1.667

1.453/1.667

1.453 / 1.667

1.450/ 1.660

 

Aantal werkbare /beschikbare uren:

   

   

– werkbare uren

 

1.836

1.836

1.836

1.829

1.836

– bruto beschikbare uren

 

1.667

1.667

1.667

1.660

1.660

– netto beschikbare uren

 

1.588

1.588

1.588

1.585

1.581

Verklarende/achterliggende variabelen

           

Bedrijfsresultaat (x € 1.000)

 

1.875

1.255

2.554

803

54

Omzet

 

34.368

32.294

33.455

33.036

32.807

Kwaliteitsindicatoren

           

Kernindicatoren

           

Klanttevredenheid:

 

(schaal 5,0)

 

3,9

 

• doelgroep hoog belang

 

3,8

niet in 2011

niet in 2012

 

≥ 7

• doelgroep midden belang

 

4,0

niet in 2011

niet in 2012

 

≥ 7

• doelgroep laag belang

 

4,0

niet in 2011

niet in 2012

 

≥ 7

Doorlooptijd primaire processen:

   

 

Vergunningaanvragen 95% binnen

8 weken

93%

96%

98%

99%

95%

 

6 weken

89%

     

85%

 

4 weken

83%

     

60%

 

2 weken

63%

     

35%

             

Reactietijd storingsklachten

norm

         

Klachten van levensbelang ≤ 4 uur

100%

100%

98%

100%

100%

100%

Klachten van maatschappelijk belang ≤ 12 uur

98%

98%

95%

91%

97%

98%

Klachten van individueel belang ≤ 3 werkdagen

80%

92%

99%

80%

95%

90%

             

Gegrond verklaarde bezwaarschriften aantal

norm

25

21

19

9

 

≤ 5%

 

11,3%

9,0%

2,4%

≤ 5%

Aantal klachten

 

14

7

2

3

≤ 7

Medewerkertevredenheid

 

7,6

niet in 2011

niet in 2012

7,0

≥ 7,0

Verklarende/achterliggende variabelen

           

Ziekteverzuim

≤ 4,3%

4,0%

4,6%

5,4%

4,2%

≤ 4,1%

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

Staat van baten en lasten

Bedragen x € 1.000
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

Realisatie 2012

Baten

       

Omzet moederdepartement

135.608

156.097

20.489

127.907

Omzet overige departementen

376

4.240

3.864

85

Omzet derden

 

1.518

1.518

1.583

Rentebaten

       

Vrijval voorzieningen

     

16

Bijzondere baten

 

2.706

2.706

8.093

Totaal baten

135.984

164.561

28.577

137.684

         

Lasten

       

Apparaatskosten:

       

Personele kosten

54.948

83.004

28.056

66.392

– waarvan eigen personeel

19.899

28.935

9.036

 

– waarvan externe inhuur

1.800

6.505

4.705

 

Materiële kosten

66.077

64.169

– 1.908

54.897

– waarvan apparaat ICT

35.600

31.441

– 4.159

 

– waarvan bijdrage aan SSO’s

3.650

3.837

187

 

Afschrijvingskosten

       

materieel

8.518

4.328

– 4.190

3.705

– waarvan apparaat ICT

8.518

4.328

– 4.190

3.705

Immaterieel

5.442

4.983

– 459

6.933

Overige lasten

       

– dotaties voorzieningen

 

689

689

125

– bijzondere lasten

 

6.302

6.302

6.687

– rentelasten

1.000

526

– 474

802

Totaal lasten

135.984

164.001

28.017

139.541

         

Saldo van baten en lasten

0

560

560

– 1.857

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

In 2013 is de ICT van Agentschap NL (AgNL) en Agentschap Telecom (AT) bij DICTU ondergebracht. Dit is de voornaamste oorzaak van de stijging van de omzet moederdepartement.

De verdeling per productgroep wordt in onderstaande tabel weergegeven.

Omzet moederdepartement

Bedragen x € 1.000

Oorspronkelijke vastgestelde begroting

2013

Realisatie 2013

Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting

Realisatie 2012

Werkplekservices

29.700

35.887

6.187

31.302

Infrabeheer

23.600

25.462

1.862

18.770

Applicatieservices

50.150

59.838

9.688

45.007

Overige omzet

32.158

34.9101

2.752

32.828

Totaal

135.608

156.097

20.489

127.907

X Noot
1

De post gerealiseerde overige omzet 2013 bestaat voornamelijk uit algemene kosten (€ 22,8 mln). Dit zijn kosten voor de DICTU-organisatie die worden omgeslagen over alle opdrachtgevers.

Daarnaast bevat de post directe doorbelastingen (€ 3,7 mln) en overige posten (€ 8,4 mln). Directe doorbelastingen zijn inkopen die DICTU meteen geheel doorbelast aan opdrachtgevers, bijvoorbeeld op het gebied van telecommunicatie.

Overige posten omvat voornamelijk kosten die niet worden gedekt vanuit DICTU-tarieven maar waarvoor alternatieve financiering ter beschikking wordt gesteld bijvoorbeeld door het moederdepartement voor onderhoud licenties en informatiebeveiliging.

Omzet overige departementen

Het opdrachtenpakket van DICTU voor opdrachtgevers van andere departementen is toegenomen, zoals in de eerste suppletoire begroting toegelicht. De realisatie van het geraamde pakket omzet overige departementen in 2013 is als volgt:

€ 0,097 mln Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

€ 0,411 mln Sociale Zaken en Welzijn;

€ 0,259 mln Infrastructuur en Milieu;

€ 3,464 mln Volksgezondheid Welzijn en Sport;

€ 0,005 mln Ministerie van OC&W;

€ 0,001 mln Ministerie van Financiën.

Omzet derden

De realisatie van het geraamde pakket omzet derden in 2013 is als volgt:

€ 0,676 mln CIBG;

€ 0,789 mln Staatsbosbeheer;

€ 0,052 mln Stichting Ictu;

€ 0,001 mln Spir-IT.

Bijzondere baten

DICTU heeft in 2013 bijzondere baten ontvangen voor extra kosten van softwarelicenties, intensivering informatiebeveiliging, het terugbrengen van het aantal werkplekken dat DICTU ondersteunt en de concentratie van datacentra.

Toelichting op de lasten

Personele kosten

De stijging van de personele kosten wordt veroorzaakt door een hogere omzet en daardoor een hogere inzet van personeel.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten zijn lager dan begroot omdat er in het voorgaande jaren inhaalafschrijvingen zijn doorgevoerd die nu tot lagere kosten leiden.

Saldo van baten en lasten

Door het positieve resultaat in 2013 wordt het negatieve eigen vermogen, dat was ontstaan door het negatieve resultaat van 2012, gerepareerd.

Voorzieningen

Bedragen x € 1.000

         
 

Boekwaarde

Dotaties

Onttrekkingen

Vrijval

Boekwaarde

 

1/1/2013

     

31/12/2013

Reorganisatievoorziening

248

186

217

 

217

Per 1 januari 2014 heeft DICTU nog vier medewerkers die ten laste komen van de reorganisatievoorziening. Drie medewerkers vallen onder het regime van «werk naar werk». Bij één medewerker is sprake van een aflopende suppletie regeling.

Balans per 31 december 2013

Bedragen in € 1.000
 

Balans 31-12-2013

Balans 31-12-2012

Activa

   

Immateriële vaste activa

17.716

18.687

Materiële vaste activa

11.963

 

– grond en gebouwen

   

– installaties en inventarissen

9.011

12.603

– overige materiële vaste activa

2.952

 

Voorraden

   

Debiteuren

32.638

24.132

Nog te ontvangen

8.422

10.101

Liquide middelen

478

 

Totaal activa

71.217

65.523

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

   

– exploitatiereserve

– 479

1.378

– onverdeeld resultaat

562

– 1.857

Voorzieningen

217

248

Leningen bij het MvF

16.777

26.027

Crediteuren

10.400

627

Nog te betalen

43.741

38.629

Liquide middelen

 

471

Totaal passiva

71.217

65.523

Eigen vermogen

Tabel Vermogensontwikkeling 2013

Bedragen x € 1.000

2011

2012

2013

1 Eigen Vermogen per 1 Januari *

1.044

1.378

– 479

2 Saldo Baten en Lasten

334

– 1.857

562

3 Directe mutaties in het Eigen Vermogen

     

3a. Uitkering aan moederdepartement

   

3b. Bijdrage door moederderpartement ter versterking Eigen Vermogen

   

3c. Overige Mutaties

     

Stand 31 december

1.378

– 479

82

Omzet

124.838

137.684

164.561

Vermogensplafond (5%)

   

7.118

De exploitatiereserve is gebonden aan een maximumomvang van 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. De maximaal toegestane omvang van de exploitatiereserve bedraagt voor DICTU € 7,1 mln. Het eigen vermogen van DICTU bedraagt nu € 0,082 mln.

Uitsplitsing van de debiteuren (In € 1.000)
 

2013

Dienst Regelingen

7.155

Dienst Landelijk Gebied

244

Agentschap NL

18.469

Agentschap Telecom

312

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

3.572

Totaal agentschappen

29.752

Moederdepartement

1.389

Totaal debiteuren intern EZ

31.141

   

Uitsplitsing van de crediteuren

(In € 1.000)

2013

Dienst Regelingen

62

Agentschap NL

273

Ministerie van EZ, directie Bedrijfsvoering

123

Agentschap Telecom

762

Dienst Landelijk Gebied

0,2

Onafhankelijke Post en Telecom Autoriteit

4

Totaal crediteuren intern EZ

1.224

Kasstroomoverzicht over 2013

Bedragen in € 1.000
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

   

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

Realisatie

2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2013 + stand depositorekeningen

0

– 471

– 471

2.

Totaal operationele kasstroom

10.387

18.900

8.513

 

Totaal investeringen (–/–)

– 10.387

– 7.700

2.687

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

     

3.

Totaal investeringskasstroom

– 10.387

– 7.700

2.687

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

     
 

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

     
 

Aflossingen op leningen (–/–)

– 10.387

– 10.251

136

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

10.387

0

– 10.387

4.

Totaal financieringskasstroom

0

– 10.251

– 10.251

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2013 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

0

478

478

(*noot: maximale roodstand € 0,5 mln)

Bij de toelichting op de staat van baten en lasten is reeds gewezen op het verschil tussen begroting en realisatie van de afschrijvingskosten. Logische component van dit verschil is dat de investeringskasstroom in 2013 aanzienlijk bescheidener is geweest dan in de begroting voorzien.

Doelmatigheidsindicatoren

Omschrijving

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Begroting 2013

1. Kostprijzen per

product (groep)

         

a. Basistarief werkplek (gemiddeld per stuk x €)

2.225

2.420

2.423

2.410

1.610

b. Aantal Werkplekken

10.000

8.900

13.000

12.241

13.509

c. Infrastructuur

(x € 1.000)

23.844

21.214

13.993

21.541

23.600

d. Productieve uren (norm 85% 2013 e.v.)

694.000

(80%)

640.000 (82%)

879.000 (89%)

1.156.000 (87%)

793.367

(85%)

2. Tarieven/uur

         

a. Senior medew. (ontwikkeling)

132

133

90

87

105

b. Medior medew. (bouw)

107

108

80

78

90

c. Junior medew. (test en beheer)

97

98

80

78

80

3. Omzet per prod.groep (pxq)

         

A. Werkplekservices

21.793

23.286

31.710

35.887

29.700

B. Infrastructuur

24.696

22.313

26.000

25.462

23.600

C. Applicatieservices incl. outsourcing

17.396

18.352

18.216

19.200

12.350

D. Ontwikkeling incl. detachering

36.742

30.548

30.684

40.638

36.800

E. Overige omzet

26.843

17.332

21.297

34.910

33.534

Totaal

127.470

111.831

127.907

156.097

135.984

4. gem. bezetting FTE-totaal (excl. externe inhuur)

284

275

323

371

314

5. Saldo baten en lasten

– 0,1%

0,3%

– 1,3%

0,4%

0,0%

Dienst Landelijk Gebied (DLG)

Staat van baten en lasten

Bedragen in € 1.000
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

Realisatie 2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

Realisatie 2012

Baten

       

Omzet moederdepartement

71.428

78.926

7.498

91.378

Omzet overige departementen

11.876

8.487

– 3.389

7.498

Omzet derden

11.876

15.372

3.496

10.902

Rentebaten

50

57

7

28

Vrijval voorzieningen

 

370

370

854

Bijzondere baten

 

75

75

 

Totaal baten

95.230

103.287

8.057

110.660

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       

Personele kosten

61.700

64.927

3.227

70.983

– waarvan eigen personeel

61.200

63.165

1.965

 

– waarvan externe inhuur

500

1.762

1.262

 

Materiële kosten

29.360

30.894

1.534

31.223

– waarvan apparaat ICT

50

59

9

 

– waarvan bijdrage aan SSO’s

8.330

9.524

1.194

 

Afschrijvingskosten

       

– immaterieel

500

419

– 81

610

– materieel

1.000

908

– 92

1.222

Overige lasten

       

– dotaties aan voorzieningen

 

5.499

5.499

5.821

– rentelasten

170

164

– 6

245

– bijzondere lasten

       

Totaal lasten

92.730

102.811

10.081

110.104

         

Saldo van baten en lasten

2.500

476

– 2.024

556

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

De omzet moederdepartement is € 7,5 mln hoger dan begroot. De omzet van door het moederdepartement gefinancierde uren ten behoeve van provincies bedroeg in 2013 € 58,4 mln. De uiteindelijke opdracht 2013 die DLG voor het Ministerie van EZ heeft gerealiseerd bedroeg € 20,5 mln, waarvan € 0,5 mln gefinancierd is uit het nog niet gebruikte deel van de ontvangen moederbijdrage 2012. Gedurende 2013 is de opdracht vanuit het Ministerie van EZ uitgebreid met € 3,8 mln aan werk op het beleidsterrein van Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), waaronder het opstellen van de beheerplannen voor de diverse N2000-gebieden. Daarnaast heeft het ministerie meerdere kleinere aanvullende opdrachten verstrekt, onder meer op het terrein van Energie/gaswinning en Noordzee/Waddenzee. In oktober is het Betaal Orgaan ELFPO in het kader van één betaalorgaan Europese landbouwsubsidies, overgegaan naar Dienst Regelingen. De bijdrage van EZ aan DLG is hierdoor met € 0,7 mln naar beneden bijgesteld.

Omzet overige departementen

De omzet voor overige departementen is € 3,4 mln lager dan begroot. Dit is met name het gevolg van een € 3,0 mln lagere omzet bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. In totaal heeft DLG ten opzichte van 2012 € 1,0 mln meer omzet voor deze opdrachtgevers gerealiseerd.

Omzet derden

DLG heeft € 3,5 mln meer omzet voor derden gerealiseerd dan begroot. De omzet derden is ten opzichte van 2012 met € 4,5 mln toegenomen, dit is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan € 2,5 mln aan extra opdrachten van de provincies en het Inter Provinciaal Overleg (IPO).

Bijzondere baten

De bijzondere bate van € 0,1 mln heeft betrekking op de verkoopopbrengst van afgestoten auto’s.

Personele kosten

De personele kosten zijn € 3,2 mln hoger dan begroot. De oorzaak is dat het gemiddeld aantal fte in 2013 (959 fte exclusief herplaatsingskandidaten en het transitiebureau) hoger lag dan de begrote 900 fte door een lagere uitstroom dan gepland in het organisatiebesluit van 2012. Ten opzichte van 2012 zijn de personele kosten met € 6,1 mln afgenomen door de daling van het personeelsbestand in 2013 met 79 fte. Daarnaast heeft DLG gedurende 2013 een aantal medewerkers gedetacheerd. Deze detachering heeft € 2,7 mln opgeleverd. Tegenover deze opbrengsten staan hogere kosten. De inhuur over 2013 bedraagt € 1,3 mln meer dan begroot. Als gevolg van de reorganisatie is er op sommige plaatsen binnen DLG tijdelijke inhuur noodzakelijk gebleken (onder andere communicatie, huisvesting en interne audit). Daarnaast werkte DLG aan de uitvoering van een investeringsprogramma dat beoogde de programmageld-administratie te integreren in de reeds bestaande projectadministratie. In verband met het besluit tot opsplitsing is dit programma eind 2013 stilgelegd. De reeds gemaakte kosten (ad € 0,5 mln) zijn als inhuurkosten meegenomen.

Materiële kosten

De materiële kosten waren in 2013 € 1,5 mln hoger dan begroot. Naast besparingen op huisvestingskosten (€ 1,7 mln lager dan begroting) en de lagere kosten voor beheer van het financiële systeem (€ 0,6 mln lager dan begroot) zijn er hogere additionele kosten gemaakt in opdrachten, deze kosten worden in overleg met opdrachtgevers gemaakt en bij hen in rekening gebracht.

De huisvestingskosten blijven dalen door het afstoten of verhuren van overtollige kantoorruimte. De daling ten opzichte van 2012 is € 1,5 mln. De huisvestingskosten zijn met € 0,8 mln verlaagd door een onttrekking uit de hiervoor in 2012 getroffen leegstandvoorziening.

De bijdrage aan SSO’s betreft de beheerkosten betaald aan de Dienst ICT Uitvoering en de bijdrage aan het Personeel Service Centrum. Deze kosten zijn door de lagere uitstroom van personeel hoger dan begroot.

Dotaties voorzieningen

De huidige reorganisatievoorziening blijkt op basis van de huidige inzichten en ervaringscijfers onvoldoende om de financiële verplichtingen tot en met 2016 af te dekken. DLG heeft in 2013 een dotatie van € 4,6 mln aan de reorganisatievoorziening gedaan om aan de verwachte financiële verplichtingen tot en met 2016 te kunnen voldoen.

Aan de voorziening verlieslatende huurcontracten is een dotatie van € 0,9 mln gedaan. Er is een inschatting gemaakt van de kosten van leegstand en eventuele huuropbrengsten in 2014. Als gevolg hiervan is een dotatie gedaan voor de panden in Tilburg, Leeuwarden en Zwolle.

Saldo van baten en lasten

DLG heeft in 2013 een positief saldo van baten en lasten gerealiseerd van € 0,5 mln. Het saldo van baten en lasten over 2013 is € 2,0 mln lager dan begroot. Enerzijds zijn de baten € 8,1 mln hoger dan begroot, vooral door een hogere omzet (€ 7,6 mln hoger dan begroot). Anderzijds zijn de lasten € 10,1 mln hoger dan begroot, vooral door hogere personele kosten (€ 3,2 mln hoger dan begroot) en hogere dotaties aan voorzieningen

(€ 5,5 mln hoger dan begroot).

Balans per 31 december 2013

Bedragen in € 1.000
 

Balans 2013

Balans 2012

Activa

   

Immateriële vaste activa

279

892

Materiële vaste activa

   

– grond en gebouwen

2.483

2.908

– installaties en inventarissen

724

1.016

– overige materiële vaste activa

478

602

Voorraden

   

Debiteuren

6.536

5.153

Nog te ontvangen

6.782

5.828

Liquide middelen

41.139

24.793

Totaal activa

58.421

41.192

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

   

– exploitatiereserve

4.059

3.503

– bestemmingsreserve

15.000

 

– onverdeeld resultaat

476

556

Voorzieningen

18.771

18.304

Leningen bij het MvF

1.985

4.117

Crediteuren

691

178

Nog te betalen

17.439

14.534

Totaal passiva

58.421

41.192

Debiteuren/Nog te ontvangen

In de post Debiteuren is een vordering op het Ministerie van EZ van € 0,5 mln opgenomen. De vordering op andere ministeries in deze post bedraagt € 1,2 mln.

In de post Nog te ontvangen zijn geen bedragen opgenomen die betrekking hebben op het Ministerie van EZ of op andere ministeries.

Eigen vermogen

Tabel Vermogensontwikkeling 2009–2013
 

(Bedragen in € 1.000)

2009

2010

2011

2012

2013

1

Eigen vermogen per 1 januari

6.068

6.140

3.045

3.503

4.059

2

Saldo van baten en lasten

72

(3.095)

458

556

476

3

Directe mutaties in het Eigen vermogen:

         
 

3a. uitkering aan moederdepartement

         
 

3b. bijdrage door moederdepartement ter versterking EV

       

15.000

 

3c. overige mutaties

         
 

Eigen vermogen per 31 december

6.140

3.045

3.503

4.059

19.535

Het eigen vermogen, exclusief bestemmingsreserve, bedraagt € 4,5 mln. Dit is 4,0% van de gemiddelde jaaromzet van € 113,9 mln, berekend over de laatste drie jaar, en valt daarmee binnen de in de Regeling Agentschappen gestelde maximumnorm van 5%.

Bestemmingsreserve

De bestemmingsreserve van € 15,0 mln komt voort uit een kapitaalstorting van het Ministerie van EZ met een specifieke bestemming. Dit betreft een bijzondere bijdrage van het moederdepartement ter dekking van de transitiekosten als gevolg van het besluit tot opsplitsing van DLG. De bestemmingsreserve mag alleen ten behoeve van de transitiekosten die worden gemaakt als gevolg van de opsplitsing worden aangewend, een eventueel surplus valt vrij. Voor het vormen van de bestemmingsreserve is toestemming verleend door het Ministerie van Financiën.

Voorzieningen

Bedragen x € 1.000
 

Boekwaarde

1/1/2013

Dotaties

Onttrekkingen

Vrijval

Boekwaarde

31/12/2013

Reorganisatie

17.464

4.647

3.900

370

17.841

Huurcontracten

707

852

752

0

807

Aansprakelijkheid

133

0

10

 

123

Totaal

18.304

5.499

4.662

370

18.771

Voorziening reorganisatiekosten

In 2011 is het besluit genomen om in 2012 te gaan reorganiseren. Op 10 september 2012 is de reorganisatie gestart.

Voor de salariskosten en fte-gerelateerde materiële kosten van de herplaatsingkandidaten is in 2013 € 3,1 mln onttrokken aan de voorziening. Voor kosten van de organisatie en begeleiding van het transitieproces en bevorderen van de mobiliteit is in 2013 € 0,8 mln onttrokken aan de voorziening.

In oktober 2013 heeft de Staatssecretaris – na overleg met de provincies over de uitwerking van het Onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur – besloten tot opsplitsing van DLG in een provinciaal deel en een rijksdeel. In de reorganisatievoorziening is nog geen rekening gehouden met een verdere krimp van het personeelsbestand naar aanleiding van dit besluit, dat een overgang van 400 fte naar de provincies tot gevolg heeft. Er is nog geen organisatiebesluit vastgesteld om de huidige omvang van de voorziening te kunnen herberekenen.

Voorziening verlieslatende huurcontracten

In 2013 is er voor de huurkosten van kantoorlocaties in Tilburg, Leeuwarden en Arnhem € 0,8 mln ten laste van de voorziening gebracht.

Crediteuren/Nog te betalen

In de post Crediteuren zijn geen bedragen opgenomen die betrekking hebben op het Ministerie van EZ of op andere ministeries. Dit geldt ook voor de post Nog te betalen.

Kasstroomoverzicht over 2013

Bedragen in € 1.000
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

   

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

Realisatie

2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2013 + stand depositorekeningen

10.383

24.793

14.410

2.

Totaal operationele kasstroom

1.500

3.915

2.415

 

Totaal investeringen (–/–)

2.140

108

– 2.032

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

 

234

234

3.

Totaal investeringskasstroom

– 2.140

126

2.266

4a.

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

     

4b.

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

 

15.000

15.000

4c.

Aflossingen op leningen (–/–)

1.505

2.695

1.190

4d.

Beroep op leenfaciliteit (+)

2.140

 

– 2.140

4.

Totaal financieringskasstroom

635

12.305

11.670

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2013 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

10.378

41.139

30.761

Operationele kasstroom

De gerealiseerde operationele kasstroom bedraagt € 2,4 mln meer dan begroot. De voornaamste oorzaak van de hogere operationele kasstroom is een € 4,0 mln hoger openstaand bedrag aan kortlopende schulden ten opzichte van eind 2012 en de verhoging van de voorzieningen met € 0,5 mln. Daar tegenover staat een € 2,3 mln hoger openstaand bedrag aan vorderingen en nog te ontvangen bedragen.

Investeringen en desinvesteringen

De investeringen in 2013 zijn € 2,3 mln lager dan begroot. De oorzaak hiervan is dat er geen nieuwe gebouwen zijn betrokken en dat, mede naar aanleiding van het besluit tot opsplitsing, de investering in systeemontwikkeling is stopgezet en niet meer geactiveerd. In 2013 is er per saldo € 0,1 mln geïnvesteerd in activa, dit betreft auto’s en inventaris.

Doelmatigheidsindicatoren

 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Begroting 2013

Kostprijzen per product (groep)

         

Tarieven

         

Tarieven/uur

€ 105,33

€ 103,39

€ 109,40

€ 110,31

€ 108,50

Index in reële termen t.o.v. 2013 (2013= 100)

 

95

101

 

100

Omzet per productgroep (€ x mln) exclusief additionele opbrengsten

   

 

Verwerving en vervreemding grond

20.084

15.914

12.910

13.014

12.400

Exploitatie grond

1.722

1.137

1.266

1.902

900

Planvorming

21.759

17.945

14.910

10.613

14.000

Planuitvoering

43.577

40.908

36.077

33.903

32.000

Adviezen aanvragen

3.856

3.334

940

4.426

2.600

Uitvoeren subsidie regelingen

11.019

12.046

13.268

10.923

9.400

Adviezen algemeen en beleid

26.214

29.689

25.061

22.263

23.200

Informatieverstrekking

988

809

396

1.595

600

Totaal

129.219

121.782

104.828

98.639

95.200

Fte

   

   

Fte-totaal (excl. Externe inhuur)

1.278

1.117

1.042

963

900

Personeelskosten per fte

 

66.000

 

68.600

68.000

Verhoudingen direct/ indirect (excl. externe inhuur)

 

69,5/30,5

   

76/24

Saldo van baten en lasten

         

Saldo van baten en lasten (% van totale baten)

– 2,27%

0,3%

0,5%

0,5%

2,6%

Kwaliteit

         

Klanttevredenheid

7,0

7,3

Toelichting op doelmatigheidsindicatoren

De omzet per productgroep is met € 6,2 mln afgenomen ten opzichte van 2012.

Het aantal fte dat DLG ultimo 2013 in dienst had, bedraagt 963 fte (inclusief herplaatsingskandidaten). Ten opzichte van 2012 is er sprake van een afname van 79 fte. DLG staat de komende jaren voor een krimpopgave. Vooralsnog gaat het vigerende organisatiebesluit uit van een afname tot ca. 750 fte eind 2014. In 2014 wordt in een organisatiebesluit verder uitgewerkt wat de consequenties zijn van de overgang van 400 fte naar provincies en de daaruit volgende opsplitsing van DLG.

Het gerealiseerde saldo van baten en lasten bedraagt 0,5% van de totale baten ten opzichte van een begroot percentage van 2,6%. De verklaring is dat de gerealiseerde baten en de gerealiseerde lasten beide weliswaar hoger zijn dan begroot, maar dat dit bij de baten minder het geval is dan bij de lasten. Hierdoor is het gerealiseerde saldo van baten en lasten in euro’s lager dan begroot, en daardoor ook als percentage van de totale baten.

DLG laat tweejaarlijks een onafhankelijke instantie de klanttevredenheid bij opdrachtgevers en derden onderzoeken. De resultaten van het laatste klanttevredenheidsonderzoek zijn medio 2012 beschikbaar gekomen. DLG heeft bij dit onderzoek een 7,0 gescoord.

Dienst Regelingen (DR)

Staat van Baten en Lasten

Bedragen in € 1.000
 

1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 
 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

Realisatie 2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

Realisatie 2012

         

Baten

       

Omzet moederdepartement

127.531

147.995

20.464

146.208

Omzet overige departementen

2.100

768

– 1.332

1.293

Omzet derden

15.000

13.414

– 1.586

13.816

Rentebaten

10

43

33

11

Vrijval voorzieningen

       

Bijzondere baten

       

Totaal baten

144.641

162.220

17.579

161.328

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       

Personele kosten

71.012

86.346

15.334

87.894

– Waarvan eigen personeel

63.590

63.796

206

59.174

– Waarvan externe inhuur

7.422

22.550

15.128

28.720

Materiële kosten

60.104

59.665

– 439

60.382

– Waarvan apparaat ICT

       

– Waarvan bijdrage aan SSO’s

39.631

36.654

– 2.977

41.316

Afschrijvingskosten

       

Immaterieel

12.490

12.765

275

11.784

Materieel

446

485

39

490

Overige lasten

       

– dotaties voorzieningen

       

– rentelasten

589

349

– 240

788

– bijzondere lasten

       

Totaal lasten

144.641

159.610

14.969

161.338

         

Saldo van baten en lasten

0

2.610

2.610

– 10

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

De stand van de omzet moederdepartement, zoals opgenomen in de oorspronkelijk vastgestelde begroting, was inclusief een nog niet gefinancierde bijdrage voor het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) van € 10 mln. In het voorjaar van 2013 is vanuit het moederdepartement aan DR een opdracht verleend op basis van een ingediende offerte, waarbij een bedrag is overeengekomen van bruto € 150,5 mln. Bij eerste en tweede suppletoire begroting 2013 heeft bijstelling van de oorspronkelijk vastgestelde bijdrage (inclusief de reeds begrote middelen voor SNL) plaatsgevonden, ten behoeve van de financiering van het opdrachtenpakket.

De Directoraten-generaal Natuur & Regio (N&R) en AGRO zijn de belangrijkste opdrachtgevers voor DR. De opgenomen omzet vertegenwoordigt de opdracht die DR in 2013 voor beide opdrachtgevers heeft uitgevoerd. Een deel van dit pakket is vanwege de late invulling van wet- en regelgeving doorgeschoven naar 2014. Het gaat om delen van de opdrachten Nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), Nieuw Mestbeleid (NMB) en Beheer Grootschalige Topografie (BGT). Naast de voorbereiding van de fusie met AgNL heeft DR ook te maken gehad met extra werkzaamheden dit boekjaar. Te weten de voorbereiding en overkomst (per oktober 2013) van betaalorgaantaken DLG, meerwerk betreffende vergunningverlening en het voorbereiden van de overgang in 2014 van de medebewindstaken van de productschappen naar RVO.nl. Op de vermelde omzet moederdepartement is een bijdrage in de uitvoeringskosten door derden in mindering gebracht. Deze vergoedingen zijn verantwoord bij Omzet derden.

Voor een uitsplitsing van de omzet naar de belangrijkste opdrachten wordt verwezen naar de tabel bij de Doelmatigheidsindicatoren.

Omzet overige departementen

Bij de omzet overige departementen is er een aflopende activiteit te zien. De meeste opdrachten bevinden zich in een afrondende fase.

Omzet Derden

Deze omzet betreft enerzijds een bijdrage door derden in de uitvoeringskosten die in opdracht van het moederdepartement plaatsvinden (bijvoorbeeld heffingen en retributies). Deze bijdragen zijn op de omzet moederdepartement in mindering gebracht. Anderzijds is sprake van omzet vanuit opdrachten van derden. Op het totaal is een lichte afname te zien van de omzet. Dit geldt met name voor leges Mest, Grondkamers en Identificatie en Registratie (I&R) Runderen en Varkens. Deels is dit het gevolg van een afname van de uitvoeringskosten van bestaande opdrachten. Daarnaast is bij diverse opdrachten sprake van minder volume.

Rentebaten

Over 2013 is op de Rekening-courant verhouding met het Ministerie van Financiën een beperkte rente ontvangen. Dit is het gevolg van de lage rentestand. Daarnaast is een viertal deposito’s uitgezet, allen met een looptijd binnen 2013.

Toelichting op de lasten

Personele kosten en materiële kosten

De personele kosten vallen circa € 15,3 mln hoger uit dan wat in de begroting was opgenomen. Het verschil zit nagenoeg volledig op de externe inhuur.

De materiële kosten vallen circa € 0,4 mln lager uit, dit is met name veroorzaakt door lager dan begrote ICT-kosten. Daarentegen was sprake van hogere bureaukosten. In de bijdrage aan SSO’s zijn de kosten opgenomen voor DICTU, de huurkosten van de gebouwen (via de Rijksgebouwendienst) en de doorbelasting van P-direkt.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten op immateriële vaste activa vallen per saldo circa € 0,3 mln hoger uit. Dit is enerzijds het gevolg van een lager dan begroot investeringsniveau op immateriële vaste activa in zowel 2013 als in voorgaande boekjaren, waardoor er sprake was van lagere afschrijvingskosten. Anderzijds is versneld afgeschreven op immateriële vaste activa waarvan is gebleken dat er sprake is van een kortere levensduur.

Rentelasten

De rentelasten vielen circa € 0,2 mln lager uit dan begroot. Dit is nagenoeg veroorzaakt door een lagere rentestand van de afgeroepen lening in een voorgaand boekjaar. Daarnaast is er in 2013 in het geheel geen lening afgeroepen.

Saldo van baten en lasten

De resultaatbestemming is de verantwoordelijkheid van de Secretaris-generaal van het Ministerie van Economische Zaken als eigenaar van DR. De financiële verantwoording, de controleverklaring en het voorstel voor resultaatbestemming worden aan hem voorgelegd. Vooruitlopend op de besluitvorming hieromtrent is het saldo van baten en lasten over het boekjaar 2013, ad € 2,6 mln positief, gerubriceerd onder het eigen vermogen.

Het positieve saldo van baten en lasten heeft als hoofdoorzaak dat door een uiteindelijk groter werkpakket en daarmee een groter aantal declarabele uren meer dekking is gegenereerd voor de overheadkosten. Daarnaast vielen de ICT-kosten lager uit. De realisatie van de afschrijvingskosten en rentekosten was circa € 0,1 mln hoger dan begroot.

Balans per 31 december 2013

Bedragen in € 1.000
 

31-12-2013

31-12-2012

Activa

   

Immateriële vaste activa

21.319

27.440

Materiële vaste activa

   

– grond en gebouwen

441

618

– installaties en inventarissen

826

963

– overige materiële vaste activa

0

 

Voorraden

0

 

Debiteuren

1.565

2.972

Nog te ontvangen

8.567

9.957

Liquide middelen

21.391

16.414

Totaal Activa

54.109

58.364

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

   

– exploitatiereserve

5.152

5.162

– onverdeeld resultaat

2.610

– 10

Voorzieningen

0

 

Leningen bij het Ministerie van Financiën

5.057

8.023

Crediteuren

1.818

9.426

Nog te betalen

39.472

35.763

Totaal Passiva

54.109

58.364

Eigen vermogen

De exploitatiereserve is gebonden aan een maximumomvang van 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. De maximaal toegestane omvang van de exploitatiereserve bedraagt

€ 8,278 mln (2012: € 8,567 mln). Inclusief het onverdeeld resultaat 2013 is sprake van een Eigen Vermogen van € 7,762 mln. Zodoende blijft het Eigen Vermogen ultimo 2013 binnen het plafond.

Onder de Debiteuren en de Nog te ontvangen bedragen / Vooruitbetaalde bedragen zijn de volgende bedragen begrepen voor vorderingen op het Ministerie van EZ:

Bedragen in € 1.000
 

2013

2012

Kerndepartement

23

904

AgentschapNL

220

60

Dienst Landelijk Gebied

61

0

DICTU

0

72

NVWA

0

7

Totaal

304

1.043

Onder de Crediteuren en Nog te betalen bedragen / Vooruitontvangen bedragen zijn de volgende bedragen begrepen voor schulden aan het Ministerie van EZ:

Bedragen in € 1.000
 

2013

2012

Kerndepartement

14.420

7.973

AgentschapNL

42

0

Dienst Landelijk Gebied

363

4

DICTU

7.386

7.607

NVWA

0

0

Totaal

22.211

15.584

Kasstroomoverzicht over 2013

Bedragen in € 1.000
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

2013

Realisatie

2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2013

6.263

16.414

10.151

 

+ stand depositorekeningen

     

2.

Totaal operationele kasstroom

12.936

19.867

6.931

3a.

–/– Totaal investeringen

– 11.500

– 6.821

4.679

3b.

+ Totaal boekwaarde desinvesteringen

 

6

6

3.

Totaal investeringskasstroom

– 11.500

– 6.815

4.685

4a.

–/– Eenmalige uitkering aan

 

0

0

 

Moederdepartement

     

4b.

+ Eenmalige storting door

 

0

0

 

het moederdepartement

     

4c.

–/– Aflossingen op leningen

– 10.234

– 8.075

2.159

4d.

+ Beroep op leenfaciliteit

8.500

0

– 8.500

4.

Totaal financieringskasstroom

– 1.734

– 8.075

– 6.341

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2013 +

stand depositorekeningen

(=1+2+3+4)1

5.965

21.391

15.426

X Noot
1

maximale roodstand € 0,5 mln

De stand liquide middelen (inclusief deposito’s) was per 1 januari 2013 € 10,2 mln hoger dan begroot, per saldo veroorzaakt door een hogere operationele kasstroom en een lagere financieringskasstroom over 2012.

In de begroting 2013 is rekening gehouden met een saldo van baten en lasten van € 0 en een bedrag aan afschrijvingskosten van € 12,9 mln. Voor de balansposten (exclusief de (im)materiële vaste activa) zijn geen mutaties voorzien. Zodoende is rekening gehouden met een operationele kasstroom van € 12,9 mln. In de realisatie is sprake van een positief saldo van baten en lasten van € 2,6 mln. De afschrijvingskosten bedroegen € 13,3 mln. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door een lagere activering van immateriële vaste activa in 2012 dan waar vanuit is gegaan bij de begroting, anderzijds is sprake van een versnelde afschrijving van activa in verband met een te verwachten kortere levensduur. Tenslotte is er een afname van de kortlopende vorderingen met € 2,8 mln en een toename van de kortlopende schulden met € 1,2 mln. Deze mutaties leiden tot een operationele kasstroom van € 19,9 mln, € 7 mln hoger dan begroot.

De investeringen in 2013 bedroegen € 6,8 mln en zijn daarmee circa € 4,7 mln lager dan begroot. De investeringen zijn voor € 0,2 mln in materiële vaste activa gedaan (vernieuwing keuken en inventaris restauratieve voorziening) en voor € 6,6 mln in immateriële vaste activa. Dit betreft maatwerk (web)applicaties voor Georegister (eGEO) en Omvorming Programma Beheer (SNL). Er zijn enkele desinvesteringen gedaan in 2013. Per saldo is de investeringskasstroom € 4,7 mln lager dan begroot.

Er is in 2013 voor € 8,1 mln afgelost op de leningen bij het Ministerie van Financiën, circa € 2,2 mln lager dan begroot. Dit wordt veroorzaakt omdat in eerdere jaren een lager dan begrote afroep van de leenfaciliteit is gedaan. In 2013 heeft geen afroep plaatsgevonden van de leenfaciliteit. Dit resulteert in een financieringskasstroom die € 6,3 mln lager is dan begroot.

Met deze mutaties bedraagt de rekening-courant verhouding met het Ministerie van Financiën ultimo 2013 € 21,4 mln en is daarmee € 5,0 mln hoger dan ultimo 2012.

Doelmatigheidsindicatoren

 

Realisatie

2010

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Begroting

2013

Tarieven per uur

         

Voorcalculatorisch integraal uurtarief

€ 90,50

€ 96,00

€ 99,90

€ 103,80

€ 99,90

Index ten opzichte van 2012 (2012 = 100)

89,6

95,9

100

103,9

100

           

Omzet per productgroep

(x € 1.000)

         

Omzet GLB

45.520

42.229

42.137

40.507

36.000

Omzet SNL

30.265

38.245

40.478

32.617

30.031

Omzet NMB

17.138

16.801

16.699

15.998

16.000

           

FTE-totaal

         

FTE-totaal (excl. Externe inhuur)

1.064,5

976,2

972,1

972

960

           

Saldo van baten en lasten

         

Saldo van baten en lasten (x € 1.000)

813

608

– 10

2.610

0

Saldo van baten en lasten als % van de totale baten

0,5%

0,4%

0,0%

1,6%

0%

           

Productiviteit

         

Facturabele / productieve uren

76,8%

76,1%

75,0%

74,0%

78,0%

           

Overzicht kwaliteitsindicatoren

         

Gegrond verklaarde bezwaarschriften

22%

51%

40%

32%

25%

Aandeel digitaal verwerkte aanvragen DR

85%

90%

94%

95%

95%

Betaalschema BTR

43%

81%

86%

95%

85%

Klanttevredenheid begunstigden DR

6,8

6,3

6,3

6,9

7,0

Betaaltermijn

79%

90%

94%

98%

– 

Uurtarief

Ten tijde van het opstellen van de begroting 2013 was het tarief nog niet definitief vastgesteld. In de begroting 2013 was alleen het concepttarief opgenomen. Dat ging uit van een gelijkblijvende tarief voor 2013 ten opzichte van 2012. De uiteindelijke stijging tussen 2012 en 2013 komt uit op 3,9%.

Omzet per productgroep

Bij deze indicator is de jaaromzet van de drie grootste opdrachten van DR weergegeven. Bij de omzetbepaling is bij zowel GLB als NMB ook de gerealiseerde omzet in het kader van de vernieuwing meegenomen. De omzet SNL betreft zowel het gedeelte in opdracht van de provincie als voor het Rijk. Eventuele leges is in mindering gebracht op de omzet.

Gerealiseerde productiviteit

De productiviteit van de ambtelijke medewerkers zegt iets over de doelmatigheid van de bedrijfsvoering: hoe efficiënt is de dienst geweest, gegeven de inzet van ambtelijk personeel, in het realiseren van haar doelstellingen en de uitvoering van haar productenpakket? Directe uren buiten jaarplan en indirect (productieve) uren worden meegenomen. Uren voor ziekte en verlof worden buiten beschouwing gelaten. Hoe hoger het percentage, hoe efficiënter het omzettingsproces beschikbare uren naar productieve uren. Dit heeft een kostverlagend effect. Voor 2013 was een percentage van 78% aan facturabele/productieve uren begroot. De realisatie is uitgekomen op 74%. Ten opzichte van 2012 is de productiviteit afgenomen, met name als gevolg van inzet van medewerkers op nieuwe ontwikkelingen zoals de vorming van RVO.nl. Deze activiteiten worden niet als niet-facturabel aangemerkt.

Kwaliteitsindicatoren

Gegrond verklaarde bezwaren

Deze indicator betreft het aantal (1.586) gegrond verklaarde bezwaarschriften afgezet tegen het totaal aantal afgehandelde bezwaarschriften in 2013. Het percentage bedraagt 32% en is verbeterd ten opzichte van 2012.

Aandeel digitaal verwerkte aanvragen

De indicator heeft betrekking op de aanvragen die binnen de Gecombineerde Data Inwinning (GDI) worden ingewonnen. De ontwikkeling om maximaal digitaal te werken heeft dit jaar doorgezet.

Betaalschema BTR

Met de effectuering van 48.114 aanvragen ultimo 2013 op een totaal van 50.556 aanvragen is de doelstelling voor december 2013 ruimschoots gehaald. Het percentage uitbetaling ultimo jaar is, met 95% nog nooit zo hoog geweest. Eind juni 2014 dient 100% gerealiseerd te zijn.

Klanttevredenheid begunstigden DR

Het klanttevredenheidsonderzoek vindt ieder kwartaal plaats. De score van DR bedroeg de laatste keer een 6,9, nagenoeg conform begroting.

Betaaltermijnen

Met een realisatie van bijna 98% tijdig betaalde facturen is de rijksbrede norm van 90% van de facturen betalen binnen 30 dagen, ruimschoots gehaald.

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

Staat van baten en lasten

Bedragen in € 1.000
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

2013

Realisatie

2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

Realisatie 2012

Baten

       

Omzet moederdepartement

95.106

129.522

34.416

121.439

Omzet overige departementen

66.837

73.614

6.777

72.141

Omzet DGF

500

410

– 90

1.015

Omzet derden

61.500

57.905

– 3.595

58.769

Bijzondere bijdrage moederdepartement

       

Rentebaten

 

37

37

89

Vrijval voorzieningen

 

10.420

10.420

8.321

Bijzondere baten

     

26.753

Overige baten

4.000

6.184

2.184

2.116

Totaal baten

227.943

278.092

50.149

290.643

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       

Personele kosten

149.674

180.631

30.957

179.651

– waarvan eigen personeel

140.814

163.923

23.109

– waarvan externe inhuur

8.860

16.708

7.848

Materiële kosten

66.019

84.561

18.542

74.045

– waarvan apparaat ICT

       

– waarvan bijdrage aan SSO’s

31.787

35.015

3.228

 

Afschrijvingskosten

 

Immaterieel

5.786

4.796

– 990

4.719

Materieel

5.214

4.949

– 265

4.626

– waarvan apparaat ICT

       

Overige lasten

       

– dotaties voorzieningen

500

2.004

1.504

26.921

– rentelasten

750

486

– 264

742

– bijzondere lasten

       

Totaal lasten

227.943

277.427

49.484

290.704

         

Saldo van baten en lasten

0

665

665

– 61

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

In 2013 is de omzet moederdepartement € 34,4 mln hoger dan begroot als gevolg van:

  • het bij 1e suppletoire begroting in overeenstemming brengen van de beschikbare budgetten en de voor de uitvoering benodigde middelen conform de reactie op de motie Jacobi c.s. (TK, 33 400, nr. 66) van de Staatssecretaris EZ van 21 januari 2013 met € 24,2 mln;

  • een aanvulling op het opdrachtenpakket met in totaal € 6,6 mln voor onder andere:

    • opsporingswerkzaamheden in het kader van «misdaad loont niet»;

    • overheveling van budgetten voor dierproeven van VWS;

    • implementatie en uitvoering bestuurlijke boetes in het kader van de wet dieren;

    • uitbreiding van het toezicht op levend vee transporten – Quality system Livestock Logistics – (QLL);

    • aanvullend budget voor bestrijding invasieve exoten;

    • aanvullend budget afschrijvingslasten elektronisch systeem visketen;

  • uitstel van de invoering van de herziening van het retributiestelsel € 2 mln;

  • balansmutaties ad € 1,6 mln in verband met realisatie onderhanden werk 2012 en reservering afschrijvingslasten voor het elektronische export certificeringsysteem (Client).

Omzet meoderdepartement

Bedragen x € 1.000

Oorspronkelijke vastgestelde begroting 2013

Realisatie

2013

Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting

Realisatie 2012

Toezicht

57.698

61.977

4.279

57.402

Inlichtingen & opsporing

10.536

11.135

599

11.334

Klantinteractie & dienstverlening

6.512

7.355

843

8.211

Advies & vertegenwoordiging

6.935

5.920

– 1.015

7.110

Incident- & crisismanagement

4.082

3.757

– 325

4.871

Laboratoriumonderzoek

2.851

3.133

282

2.852

Kennis & Expertise

3.408

3.211

– 197

3.762

Communicatie

1.086

827

– 259

976

Overig

1.997

32.207

30.208

24.921

Totaal

95.106

129.522

34.416

121.439

omzet overige departementen

De omzet overige departementen bestaat volledig uit de bijdrage van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). De gerealiseerde omzet is € 6,8 mln hoger dan begroot als gevolg van:

  • een bij 1e suppletoire begroting structurele ophoging met € 4,9 mln om de beschikbare budgetten in overeenstemming te brengen met de voor de uitvoering benodigde middelen conform de reactie op de motie Jacobi c.s. (TK, 33 400, nr. 66) van de Staatssecretaris EZ van 21 januari 2013;

  • budgetoverheveling EZ per saldo € 0,1 mln;

  • bij 2e suppletoire begroting aanvullende opdrachten van € 0,8 mln, in verband met de bestrijding van de tijgermug en de paardenvleesaffaire;

  • loon- en prijsbijstelling € 0,9 mln.

  • onderhanden werk 2012 € 0,1 mln;

Omzet overige departementen

Bedragen x € 1.000

Oorspronkelijke vastgestelde begroting 2013

Realisatie

2013

Verschil realisatie en oorspronkelijke begroting 2013

Realisatie 2012

Toezicht

34.870

40.743

5.873

38.726

Inlichtingen & opsporing

609

646

37

656

Klantinteractie & dienstverlening

5.431

6.652

1.221

6.750

Advies & vertegenwoordiging

1.486

1.441

– 45

1.463

Incident- & crisismanagement

1.026

1.070

44

1.086

Laboratoriumonderzoek

10.696

7.945

– 2.751

8.062

Kennis & Expertise

5.083

4.613

– 470

4.681

Communicatie

573

436

– 137

442

Overig

7.064

10.068

3.004

10.275

Totaal

66.837

73.614

6.777

72.141

Omzet derden

De omzet derden is € 3,6 mln lager dan begroot als gevolg van de uitgestelde invoering van het nieuwe retributiestelsel (€ 2 mln) en een dalende vraag vanuit de markt. Deze daling doet zich voornamelijk voor bij roodvleesslachterijen en de laboratoriumonderzoeken. De afname van het toezicht door de effecten van het programma Vereenvoudiging Regeldruk Vleesketen is door vertraging vooralsnog gering.

Vrijval voorzieningen

De vrijval van € 10,4 mln is het gevolg van € 9,7 vrijval leegstand/afkoop gebouwen onder andere door voortzetting huurverplichting laboratorium Groningen en een later tijdstip afkoop laboratoria Zwijndrecht en Eindhoven. Van de vrijval leegstand/afkoop gebouwen is, in overleg met de eigenaar, € 5,7 mln aan het eigen vermogen toegevoegd. De reorganisatievoorziening heeft een vrijval van € 0,5 mln als gevolg van uitstroom medewerkers naar ander werk. De voorziening claimrisico heeft een vrijval van € 0,2 mln door lager dan begrote uitkeringen van claims.

Overige baten

De hogere overige baten ad € 2,1 mln zijn voornamelijk het gevolg van opbrengsten EU projecten.

Toelichting op de lasten

Personele kosten

De begroting voor personele lasten stijgt met € 31 mln. Hiervan is € 20,6 mln het gevolg van het in lijn brengen van de begroting met de werkelijke eigen personele kosten benodigd voor het realiseren van het afgesproken werkpakket 2013.

De stijging van de opbrengsten door toename van het opdrachtenpakket is gepaard gegaan met een grotere benodigde inzet. Daarnaast laten de sociale lasten een stijging zien. De harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden heeft geleid tot een grotere additionele kostenpost dan verwacht. Door deze drie factoren stijgen de ambtelijke personeelskosten met € 2,5 mln.

De personele lasten zijn voorts € 7,8 mln hoger door extra inhuur, noodzakelijk voor:

  • de hier boven geschetste extra opdrachten en meer werk voor derden in het primaire proces;

  • extra inzet nodig in het kader van bestuurlijke boetes wet dieren (opleiding en uitvoering) van eigen

dierenartsen en practitioners;

  • juridische inhuur ter afhandeling van een stijgend aantal WOB verzoeken;

  • tijdelijke specialistische ondersteuning bij verbetering van de bedrijfsvoering.

Materiële kosten

Doordat de werkelijke materiële kosten hoger zijn dan was voorzien in het werkpakket 2013 is een ophoging van het budget voor materiële kosten met € 18,5 mln noodzakelijk gebleken.

Bijdragen SSO’s

De bijdragen aan SSO’s zijn met € 3,2 mln hoger dan begroot. Enerzijds is de bijdrage aan DICTU € 4,4 mln hoger terwijl de bijdrage aan de Rijksgebouwendienst (RGD) € 1,2 mln lager uitvalt.

Afschrijvingskosten immaterieel

Door behoudend te investeren en op een later moment te activeren zijn de afschrijvingskosten lager dan begroot.

Dotatie voorziening

De dotatie voorziening is € 1,5 mln hoger dan begroot door een hogere dotatie van € 0,6 mln aan claims, geschillen en rechtsgedingen. Voor compensatie van ten onrechte afgetopte meeruren van medewerkers in het verantwoordingssysteem is € 0,9 mln gedoteerd.

Rentelasten

Lagere rentepercentages op de leningen bij het Ministerie van Financiën heeft lagere rentelasten tot gevolg.

Toelichting Slotwetmutaties

In de suppletoire begrotingen zijn de begrotingsmutaties gedurende 2013 toegelicht. Ten opzichte van de stand 2e suppletoire begroting 2013 zijn de realisatiestanden voor de baten en lasten gestegen met circa € 11,5 mln. Dit is opgenomen in de Suppletoire begrotingsstaat inzake de agentschappen van de Slotwet. Hieronder treft u een toelichting aan.

De Slotwetmutatie op de baten bedraagt € 11,5 mln. Dit is enerzijds het gevolg van een € 10,4 mln hogere vrijval voorzieningen, € 3,2 mln hogere overige baten en € 0,5 mln omzet derden en anderzijds € 2 mln lagere omzet moederdepartement (nog niet geheel gerealiseerde projecten die in 2014 worden afgerond) en € 0,6 mln lagere omzet overige departementen en Diergezondheidsfonds.

De Slotwetmutatie op de lasten bedraagt € 11,7 mln. Dit is onder andere het gevolg van hogere materiële kosten door de terugbetaalverplichting op de vrijval voorziening leegstand van € 9,7 mln en een hogere dotatie van € 1,5 mln aan de voorziening Claims en personele kosten.

Bovengenoemde Slotwetmutaties waren bij de 2e suppletoire begroting 2013 nog niet voorzien en vloeien voort uit het opstellen van de jaarrekening 2013.

Balans per 31 december 2013

Bedragen in € 1.000
 

Balans 2013

Balans 2012

Activa

   

Immateriële vaste activa

10.122

12.976

Materiële vaste activa

 

– grond en gebouwen

4.107

4.004

– installaties en Inventarissen

6.698

5.848

– overige materiële vaste activa

17.671

17.570

Voorraden

756

1.096

Debiteuren

9.473

9.807

Nog te ontvangen

9.262

34.246

Liquide middelen

58.414

39.097

Totaal activa

116.503

124.644

     

Passiva

   

Eigen vermogen

   

– exploitatiereserve

9.583

3.920

– onverdeeld resultaat

665

– 61

Voorzieningen

29.949

42.444

Leningen bij Ministerie van Fin.

26.634

24.496

Crediteuren

5.383

7.643

Nog te betalen

44.289

46.202

Totaal passiva

116.503

124.644

Voorzieningen

Bedragen in € 1.000
 

Boekwaarde

1-1-2013

Dotaties

Onttrekking

Vrijval

Boekwaarde

31-12-2013

Claims, geschillen en rechtsgedingen

494

1.135

– 120

– 226

1.283

Leegstand / afkoop gebouwen

31.941

 

– 35

– 9.698

22.208

Reorganisatiekosten

9.766

 

– 3.913

– 448

5.405

Personele kosten (regulier)

243

869

– 11

– 48

1.053

42.444

2.004

– 4.079

– 10.420

29.949

Claims

In het afgelopen jaar is de voorziening claims en geschillen € 1,1 mln gedoteerd. De vrijval en onttrekkingen bedragen € 0,4 mln.

Leegstand/afkoop gebouwen

Het afgelopen jaar zijn de wederopleveringskosten van het pand in Zutphen onttrokken aan de voorziening leegstand. Het beleid omtrent de afkoop van het laboratorium te Groningen is als gevolg van voortschrijdend inzicht gewijzigd, de huurverplichting wordt uitgediend. Hierdoor is ultimo 2013 € 22,2 mln voorzien voor wederopleveringskosten voor het kantoorpand te Amsterdam en de afkoop van de laboratoria in Zwijndrecht en Eindhoven. Het gewijzigde beleid heeft een vrijval van € 9,7 mln tot gevolg. Van dit bedrag is, in overleg met de eigenaar, € 5,7 mln aan het eigen vermogen toegevoegd.

Reorganisatie- en personele kosten

Aan de hand van het ontwikkelde organisatieplan zijn herplaatsingskandidaten begeleid in het vinden van een andere functie. Kosten voor salaris-/WW- en materiële kosten zijn ten laste van de voorziening geboekt. Door de uitstroom is ruim € 0,4 mln vrijgevallen. Voor compensatie van ten onrechte afgetopte meeruren in het verantwoordingssysteem is € 0,9 mln gedoteerd.

Tabel Vermogensontwikkeling 2013

Bedragen x € 1.000

2011

2012

2013

1

Eigen vermogen per 01/01

3.661

3.920

3.859

2

Saldo van baten en lasten

259

– 61

665

3

Directe mutaties in het EV:

     
 

3a uitkering aan moederdepartement

     
 

3b bijdrage moederdepartement ter versterking eigen vermogen

     
 

3c overige mutaties

   

5.724

Eigen vermogen per 31/12

3.920

3.859

10.248

 

Omzet

304.205

290.643

278.092

 

Vermogensplafond (5%)

   

14.549

Onder de crediteuren en de nog te betalen bedragen / ontvangen facturen zijn de volgende bedragen begrepen voor schulden aan het Ministerie van EZ:

Bedragen in € 1.000
 

2013

2012

Moederdepartement

6.019

10.947

DICTU

1.385

289

Agentschap NL

4

 
 

7.408

11.236

Onder de debiteuren en de nog te ontvangen bedragen zijn de volgende bedragen begrepen voor vorderingen op het Ministerie van EZ:

Bedragen in € 1.000
 

2013

2012

Moederdepartement

345

23.343

Dienst Landelijk Gebied

18

88

Dienst Regelingen

706

18

Agentschap NL

61

 

Nederlandse Mededingings Autoriteit

 

5

 

1.130

23.454

Kasstroomoverzicht over 2013

Bedragen in € 1.000
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

   

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

2013

Realisatie

2013

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2013 + stand depositorekeningen

24.331

39.097

14.766

2.

Totaal operationele kasstroom

– 3.492

7.798

11.290

3a.

Totaal investeringen (–/–)

– 11.010

– 10.334

676

3b.

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

 

2.387

2.387

3.

Totaal investeringskasstroom

– 11.010

– 7.947

3.063

4a.

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

     

4b.

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

 

18.000

18.000

4c.

Aflossingen op leningen (–/–)

– 11.130

– 10.612

518

4d.

Beroep op leenfaciliteit (+)

11.010

12.078

1.068

4.

Totaal financieringskasstroom

– 120

19.466

19.586

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2013 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

9.709

58.414

48.705

(*noot: maximale roodstand € 0,5 mln)

Toelichting

Rekening-courant RHB

Het saldo rekening-courant op 1 januari is € 14,8 mln hoger onder andere als gevolg van:

  • een betaling in 2012 van € 10 mln door de eigenaar als onderdeel van een bijdrage van € 33 mln voor de voorziening afkoop laboratoria met als doel de huisvestingskosten structureel te verlagen;

  • een resultaat 2012 dat € 3,9 mln hoger uitvalt dan de prognose bij de 2de suppletoire 2012;

  • aanvullende balansmutaties ad € 0,9 mln.

Operationele kasstroom

De verhoging van de operationele kasstroom met € 11,3 mln wordt mede veroorzaakt door aanvullende opdrachten/financiering ad € 8,6 mln verstrekt door EZ en € 1,7 mln verstrekt door VWS. Daarnaast heeft (gesaldeerd) voor € 1 mln aan overige balansmutaties plaatsgevonden.

Investeringskasstroom

De € 10,3 mln aan investeringen is als volgt opgebouwd: € 2,2 mln systeemontwikkeling, € 1,1 mln laboratoriumapparatuur, € 5,3 mln dienstauto’s en € 1,8 mln inventaris, verbouwingen en overig.

De investeringskasstroom is € 3,1 mln lager als gevolg van € 0,7 mln lagere investeringen en € 2,4 mln aan desinvesteringen. De desinvestering betreft naast € 0,3 mln systeemontwikkeling voor € 2,1 mln aan dienstauto’s. Tegenover de laatste desinvestering staat € 1,8 mln aan verkoopopbrengsten dienstauto’s.

Financieringskasstroom

De financieringskasstroom van € 19,6 mln komt tot stand door de betaling van € 18 mln door EZ voor een openstaande vordering 2012 in verband met de bijdrage van € 33 mln voor de dotatie voorziening afkoop laboratoria. Daarnaast is enerzijds voor € 0,5 mln versneld in 2012 aan leningen afgelost waardoor de aflossing in 2013 lager uitvalt en anderzijds is het leenplafond in 2013 verhoogd en voor € 1,1 mln meer aan leningen afgeroepen.

Doelmatigheidsindicatoren

 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Begroting 2013

Gemiddelde Kostprijs (€/uur)

     

94,13

95,95

Tarieven

Nvt

   

Index in reële termen t.o.v. 2012 (2012 = 100)

 

100

100,5

100,06

100

Omzet per productgroep (x € mln.)

         

Toezicht

 

159

153,5

149,4

141

Advies en Vertegenwoordiging

 

8

8,5

7,6

9

Klantinteractie en dienstverlening

 

19,4

23,5

20,9

18

Inlichtingen en opsporing

 

11,9

12

11,8

11

Incident en crisismanagement

 

4

6

5,2

6

Laboratoriumonderzoek

 

20,4

19

16,5

19

Kennis en expertise

 

11,3

10,5

9,2

10

Communicatie

 

2

1,5

1,3

2

FTE

         

Aantal FTE (excl. externe inhuur)

 

2.347

2.168

2.163

2.140

Verhouding FTE direct/indirect (excl externe inhuur)

 

1.802/545

1.741/427

1.733/430

1.727/413

Personeelskosten per fte

 

64.869

71.004

70.143

70.000

Saldo van baten en lasten

         

Saldo van baten en lasten als % van de totale baten

 

0,08%

– 0,02%

0,24%

0,00%

Kwaliteit

         

Afhandelsnelheid informatieverzoeken, klachten en meldingen

 

96,8%

52%

64%

95%

Naamsbekendheid

         

– spontaan

 

17%

20%

41,8%

20%

– geholpen

 

75%

73%

90,4%

80%

Gemiddelde kostprijs

De kostprijs is nagenoeg gelijk aan 2012. De geringe stijging van € 0,06 wordt veroorzaakt door wijzigingen in de formatie. Index in reële termen ten opzichte van 2012: € 94,07 (2012 = 100)

Afhandelsnelheid informatieverzoeken, klachten en meldingen

Van de 9.181 informatieverzoeken en 15.221 meldingen die de NVWA bereikte in 2013 is 64% binnen 6 weken volledig afgehandeld. Als de afhandeling van een informatieverzoek of melding langer dan 6 weken in beslag neemt, is na 6 weken aan de melder een brief verzonden dat de afhandeling meer tijd in beslag neemt, waarmee 89% binnen 6 weken een terugkoppeling ontvangt. Als er een inspectie of monsteronderzoek uitgevoerd moet worden kost de afhandeling veelal onvermijdbaar meer tijd. In het komend jaar gaat de NVWA extra aandacht besteden aan een tijdige terugkoppeling.

Naamsbekendheid

De hogere score totale naamsbekendheid 90,4%, is het gevolg van het gebruik van een internetpanel in plaats van het telefonisch onderzoek zoals in voorgaande jaren. Vooraf was bekend dat de nieuwe meetmethode een trendbreuk zou opleveren. Deze nieuwe meting moet om deze reden worden gezien als een «0-meting».

1.4.4 SALDIBALANS EZ PER 31 DECEMBER 2013

Saldibalans per 31 december 2013 van het Ministerie van Economische Zaken (Hoofdstuk XIII)
(bedragen x € 1.000)
 

Debet

31-12-2013

31-12-2012

 

Credit

31-12-2013

31-12-2012

1)

Uitgaven ten laste van de begroting

5.014.864

4.853.752

2)

Ontvangsten ten gunste van de begroting

17.974.573

12.543.580

3)

Liquide middelen

96.711

92.890

       

4)

Rekening-courant RHB

13.018.044

7 538 587

5)

Begrotingsreserve

669.155

451.378

6)

Uitgaven buiten begrotings-verband (=intracomptabele vorderingen)

810.574

720.068

7)

Ontvangsten buiten begrotingsverband (=intra-comptabele schulden)

296.465

210.339

 

Subtotaal

18.940.193

13.205.297

 

Subtotaal

18.940.193

13.205.297

9)

Openstaande rechten

   

9a)

Tegenrekening openstaande rechten

   

10)

Extra-comptabele vorderingen

3.784.568

2.762.005

10a)

Tegenrekening extra-comptabele vorderingen

3.784.568

2.762.005

11a)

Tegenrekening extra-comptabele schulden

   

11)

Extra-comptabele schulden

   

12)

Voorschotten

12.056.297

11.868.158

12a)

Tegenrekening voorschotten

12.056.297

11.868.158

13a)

Tegenrekening garantieverplichtingen

5.054.337

5.873.545

13)

Garantieverplichtingen

5.054.337

5.873.545

14a)

Tegenrekening openstaande verplichtingen

21.281.928

20.570.981

14)

Openstaande verplichtingen

21.281.928

20.570.981

15)

Deelnemingen

1.435.000

1.420.566

15a)

Tegenrekening deelnemingen

1.435.000

1.420.566

 

Totaal

62.552.323

55.700.552

 

Totaal

62.552.323

55.700.552

2.2 Toelichting op de saldibalans

Algemeen

De balansposten zijn bepaald en gewaardeerd overeenkomstig de geldende voorschriften van de Comptabiliteitswet. Indien van de geldende voorschriften wordt afgeweken is dit nader toegelicht.

Alle bedragen zijn opgenomen in duizenden euro’s tenzij anders vermeld. Door afronding van bedragen op duizenden euro’s kunnen totaaltellingen niet aansluiten bij de som der delen.

Toelichting per balanspost

Balanspost 1 Uitgaven ten laste van de begroting 2013

5.014.864

De uitgaven over 2013 zijn gespecificeerd in het jaarverslag van EZ (hoofdstuk XIII), onderdeel uitgaven, artikelen 11 t/m 14, 16 t/m 18 en 40.

Balanspost 2 Ontvangsten ten gunste van de begroting 2013

17.974.573

De ontvangsten over 2013 zijn gespecificeerd in het jaarverslag van EZ (hoofdstuk XIII), onderdeel ontvangsten, artikelen 11 t/m 14, 16 t/m 18 en 40.

Balanspost 3 Liquide middelen

96.711

De post liquide middelen bestaat uit de aanwezige banksaldi bij kasbeheerders inzake contante waarborgen en enkele kleine kassen. Tevens is hierin opgenomen het saldo van de bankrekening van EZ bij het Groenfonds per 31 december 2013 ad. € 90,4 mln.

Balanspost 4 Rekening-Courant Rijkshoofdboekhouding

13.018.044

Op de rekening-courant Rijkshoofdboekhouding is de financiële verhouding tussen EZ en de Rijksschatkist van het Ministerie van Financiën per 31 december 2013 geadministreerd. Het bedrag op de saldibalans is overeenkomstig de saldo opgave per 31 december 2013 van het Ministerie van Financiën.

Toelichting:

Het saldo rekening-courant met het Ministerie van Financiën is als volgt samengesteld:

 

Vordering

Schuld

R/C RHB: Ministerie van Economische Zaken

12.348.889

 

R/C RHB: Begrotingsreserves Ministerie van Economische Zaken

669.155

 
     

Totaal

13.018.044

 

Balanspost 5 Begrotingsreserves

669.155

De begrotingsreserves zijn een meerjarige budgettaire voorziening die EZ aanhoudt op afzonderlijke rekening-couranten bij het Ministerie van Financiën.

Toelichting:

EZ maakt gebruik van tien interne begrotingsreserves. De toevoegingen aan en onttrekkingen van deze reserves die respectievelijk ten laste of ten gunste van de begroting plaatsvinden zijn in het jaarverslag toegelicht bij de aangegeven artikelen.

De post begrotingsreserve is per 31 december 2013 als volgt opgebouwd:

Reserves artikel 13

 

Begrotingsreserve scheepsbouwgarantie

25.044

Begrotingsreserve Garantie Ondernemersfinanciering

64.621

Begrotingsreserve BMKB

30.000

Reserves artikel 14

 

Begrotingsreserve garantieregeling geothermie

10.830

Begrotingsreserve duurzame energie

225.007

Reserves artikel 16

 

Begrotingsreserve Landbouw

57.257

Begrotingsreserve Visserij

20.459

Begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit

58.064

Begrotingsreserve apurement

177.792

Reserve artikel 17

 

Begrotingsreserve groen onderwijs

83

Totaal begrotingsreserves

669.155

Van de Begrotingsreserve Landbouw zal in 2014 bij Voorjaarsnota € 14 mln worden onttrokken om dit bedrag in te zetten voor de regelingen Programma Aanpak Stikstof.

Balanspost 6 Uitgaven buiten begrotingsverband

810.574

Onder de uitgaven buiten begrotingsverband zijn bedragen opgenomen die niet ten laste van de begroting behoeven te worden gebracht. Dit omdat deze uitgaven met derden zullen worden verrekend.

Toelichting:

De uitgaven buiten begrotingsverband zijn als volgt te specificeren:

 

Bedrag

EU uitgaven ELGF

747.978

EU uitgaven ELFPO

24.574

Opdrachten derden

24.874

Vordering EU inzake dierziektebestrijding

6.564

Vordering POP 2

2.977

Salarisvoorschotten

1.485

Diverse

2.122

Totaal

810.574

EU uitgaven ELGF en ELFPO

De gelden die EZ voor de Europese fondsen ELGF en ELFPO voorfinanciert betreffen de declaraties van de maanden november (16/10 – 30/11) en december. De gedeclareerde bedragen van deze maanden zijn in 2014 ontvangen respectievelijk in de maanden januari en februari. De navolgende tabellen geven inzicht in de totaalbedragen van uitgaven en ontvangsten met betrekking tot het ELGF en ELFPO van de jaren waarvan de declaraties nog niet door de Europese Commissie zijn vastgesteld.

EU uitgaven ELGF

 

Omschrijving

Bedrag

Restant ELGF schuld voorgaand dienstjaar

– 1.792

 

Boekjaar 2013, in 2012 gerealiseerde uitgaven1 (+)

664.173

Vordering 31 december 2012

662.381

 

Boekjaar 2013, in 2013 gerealiseerde uitgaven (+)

220.500

 

Ontvangsten uit ELGF boekjaar 2013 (–/–)

883.450

 

Afrekening 2012 (–/–)

1.792

     

Te weinig ontvangen boekjaar 20132

 

1.223

 

Boekjaar 2014, in 2013 gerealiseerde uitgaven (+)

746.755

Vordering 31 december 201

747.978

X Noot
1

Het boekjaar voor het ELGF loopt van 16 oktober tot en met 15 oktober van het volgende jaar.

X Noot
2

De jaardeclaratie is lager vastgesteld dan de maandelijkse gedeclareerde bedragen. Naar verwachting zal de Europese Commissie de jaaraangifte 2013 in 2014 definitief vaststellen en het te weinig ontvangen bedrag verrekenen.

EU uitgaven ELFPO

 

Omschrijving

Bedrag

Restant ELFPO schuld voorgaand dienstjaar

– 241

 

Boekjaar 2013, in 2012 gerealiseerde uitgaven1(+)

26.105

Vordering 31 december 2012

 

25.864

 

Boekjaar 2013, in 2013 gerealiseerde uitgaven (+)

73.367

 

Ontvangsten uit ELFPO boekjaar 2013 (–/–)

100.624

 

Afrekening 2012 (–/–)

1.139

Te veel ontvangen boekjaar 20132

– 254

 

Boekjaar 2014, in 2013 gerealiseerde uitgaven (+)

24.828

Vordering 31 december 2013

24.574

X Noot
1

Het boekjaar voor het ELFPO loopt van 16 oktober tot en met 15 oktober van het volgende jaar

X Noot
2

De jaardeclaratie is lager vastgesteld dan de per kwartaal gedeclareerde bedragen. Naar verwachting zal de Europese Commissie de jaaraangifte 2013 in 2014 definitief vaststellen en het teveel ontvangen bedrag verrekenen.

Opdrachten derden

AgNL, Dienst Regelingen en Dienst Landelijk Gebied voeren opdrachten uit voor derden. Het betreft publieke, particuliere als Europese organisaties.

Vordering EU inzake dierziektebestrijding

Vordering op EU inzake uitvoering dierziektebestrijding (salmonella, bse).

Vordering POP 2

Vorderingen op derden in het kader van de uitvoering van de regeling plattelandsontwikkeling.

Salarisvoorschotten

Dit betreft vooruitbetalingen aan personeel inzake salarissen en diverse vergoedingen in afwachting van definitieve verrekening.

Balanspost 7 Ontvangsten buiten begrotingsverband

296.465

Onder de ontvangsten buiten begrotingsverband zijn de bedragen opgenomen die niet ten gunste van de begroting behoeven te worden gebracht. Dit omdat deze ontvangsten zullen worden verrekend.

Toelichting:

De ontvangsten buiten begrotingsverband zijn als volgt te specificeren:

 

Bedrag

Opdrachten derden

108.580

Stortingen provincies voor ILG en andere regelingen DLG

34.896

ELFPO werkkapitaal

34 056

Bureau Beheer Landbouwgronden

29.446

Te verrekenen met provincies pop-gelden

23.540

Verschuldigde sociale premies en loonheffing

16.837

Octrooitaxen

13.982

Stortingen voor bommenregeling

9.849

Contante waarborgen productschappen

5.069

Diverse

20.210

   

Totaal

296.465

Opdrachten derden

Agentschap NL, Dienst Regelingen en Dienst Landelijk Gebied voeren opdrachten uit voor derden. Het betreft publieke, particuliere als Europese organisaties.

Stortingen provincies voor ILG en andere regelingen DLG

Dienst Landelijk Gebied draagt zorg voor de uitvoering van de ILG. De provincies stellen gelden beschikbaar voor deze uitvoering. Deze post betreft ook door DLG ontvangen bedragen van I&M en RWS voor de sanering van asbestwegen in Oost-Nederland en voor het project Millenwaard.

ELFPO werkkapitaal

In verordening (EG) nr. 1290/2005 (artikel 25 lid 1) is bepaald dat na vaststelling door de commissie van het programma voor plattelandsontwikkeling (2007–2013) een voorfinanciering van 7% zal plaatsvinden van de bijdrage uit het ELFPO voor het betreffende programma. In 2007 heeft de commissie het programma voor plattelandsontwikkeling van Nederland goedgekeurd en de voorfinanciering aan EZ betaald. Bij de afsluiting van het programma zal het werkkapitaal worden verrekend.

Bureau Beheer Landbouw Gronden

DLG heeft gelden ontvangen voor de uitvoering van regelingen. Het bedrag is in januari 2014 aan Bureau Beheer Landbouw Gronden betaald.

Te verrekenen met provincies pop-gelden

In 2013 heeft DR POP-regelingen uitgevoerd die vanwege overschrijding van bestedingslimieten nog niet bij de EC declarabel waren. De provincies hebben destijds de financiering van het EC-deel voor hun rekening genomen. Na goedkeuring van de wijziging van de bestedingslimieten heeft DR in 2013 de betreffende uitgaven alsnog gedeclareerd bij de EC. Met de provincies is overeengekomen dat de van de EC ontvangen bedragen in een later stadium worden ingezet op pop-projecten.

Verschuldigde sociale premies en loonheffing

Het gaat hier om uit de salarisadministratie voortkomende verschuldigde bedragen op het gebied van loonheffing, premies en andere afdrachten.

Octrooitaxen

AgNL zorgt voor inning van deze taxen en stort vervolgens deze bedragen door naar het Europese Octrooibureau.

Stortingen voor bommenregeling

Dienst Regelingen voert in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken de bommenregeling uit. Voor de uitgaven van deze regeling stelt het Ministerie van Binnenlandse Zaken vooraf gelden beschikbaar aan Dienst Regelingen.

Contante waarborgen productschappen

De productschappen ontvangen per bank gelden van het bedrijfsleven als zekerheidsstelling voor in- en uitvoercertificaten en uitvoerrestituties. Als aan de voorwaarden voor de certificaten en restituties is voldaan dan betalen de productschappen op verzoek van de belanghebbende de bedragen terug.

Balanspost 10 Extra Comptabele Vorderingen

3.784.568

De extra comptabele vorderingen hebben betrekking op nog te ontvangen middelen die voortkomen uit uitgaven die ten laste van de begroting zijn gebracht en nog met derden zullen worden verrekend.

Direct opeisbare vorderingen

512.972

Op termijn opeisbare vorderingen

1.267.571

Geconditioneerde vorderingen

2.004.025

Totaal

3.784.568

Toelichting:

Direct opeisbare vorderingen per 31 december 2013:

Bedrag

Vorderingen inzake uitvoering regelingen

271.553

Opgelegde boetes ACM

206.773

Vorderingen in faillissement

9.131

Diverse vorderingen

25.515

Totaal

512.972

Vorderingen inzake uitvoering regelingen

DR en AgNL hebben vorderingen opgelegd voorkomend uit de provisies van agrarische schadeverzekeringen, de uitvoering van het mestbeleid, diverse heffingen uitgevoerd door het Productschap Zuivel en overige regelingen.

Opgelegde boetes ACM

Voor de uitvoering van de mededingingswet heeft ACM boetes opgelegd die tot ontvangst zullen leiden.

Vorderingen in faillissement

Vorderingen ontstaan als gevolg van verstrekte voorschotten op subsidie, waarna het betreffende bedrijf in staat van faillissement is geraakt.

Toelichting:

Op termijn opeisbare vorderingen per 31 december 2013:

Bedrag

Beheer Landbouw Gronden

829.493

Kredieten en projecten AgNL

234.678

Leningen

203.401

Totaal

1.267.571

Beheer Landbouwgronden

Het saldo van de landbouwgronden bestaat voornamelijk uit een langlopend renteloos voorschot van EZ aan het Bureau Beheer Landbouwgronden van € 385 mln waarvoor door het Bureau Beheer Landbouwgronden gronden zijn verworven die na doorlevering aan eindbeheerders leiden tot doelrealisatie. Daarnaast is er een bedrag van € 377 mln nog te vorderen uit hoofde van landinrichtingsrente door grondeigenaren te betalen in afgesloten landinrichtingsprojecten, welke in het algemeen in 26 jaar worden geïnd. Voorts heeft Dienst Landelijk Gebied nog € 67 mln te vorderen uit hoofde van nog niet afgesloten landinrichtingsprojecten.

Kredieten en projecten AgNL

AgNL voert regelingen uit waarbij kredieten beschikbaar worden gesteld voor ontwikkelingen en innovatie op het gebied van technologie, nieuwe producten etc. Naast deze vorderingen zijn er ook nog te ontvangen gelden geboekt naar aanleiding van eindafrekeningen van subsidies.

Leningen

De leningen kunnen als volgt geworden gespecificeerd:

Bedrag

WUR (Stichting DLO)

72.562

Microkrediet Nederland

46.966

LIOF

20.882

WUR Praktijkonderzoek

16.025

Biopartner

13.524

Nedermaas

8.542

Eindhoven

7.000

Marin

6.807

BOM

4.880

WUR IAC/ILRI

3.329

NESEC

1.628

Panteia

797

NOM

373

SBU

85

Totaal

203.401

Toelichting:

De geconditioneerde vorderingen per 31 december 2013:

Bedrag

Gestelde zekerheden

1.166.182

Geconditioneerde vorderingen

837.843

Totaal

2.004.025

Gestelde zekerheden

Dit betreffen zekerheden die bij de uitvoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid worden gevraagd. De uitvoering hiervan vindt plaats bij Dienst Regelingen.

Geconditioneerde vorderingen

De geconditioneerde vorderingen kunnen als volgt worden gespecificeerd:

 

Bedrag

AgNL MKB faciliteit

347.497

Nederlandse Defensie Industrie

279.025

Faillissementen AgNL en niet gerealiseerde omzetten

184.390

Ontwikkelingsmaatschappij Oost Nederland NV

17.073

United Nations Univesity

6.807

TRN Toerisme Recreatie Nederland

1.500

Diverse kredieten

1.551

Totaal

837.843

Balanspost 11 Extra comptabele schulden

Nihil

Balanspost 12 Voorschotten

12.056.297

Onder voorschotten wordt verstaan de vooruit verstrekte gelden, welke op 31 december 2013 nog niet waren verrekend.

Toelichting:

Beleidsartikelen

2009 en eerder

2010

2011

2012

2013

Totaal

11 Goed functionerende economie en markten

188.328

188.821

188.851

193.863

193.765

953.627

12 Een sterk innovatievermogen

102.149

118.393

373.444

449.327

561.776

1.605.090

13 Een excellent ondernemingsklimaat

31.984

11.722

24.175

83.230

257.421

408.532

14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

2.023.896

652.172

673.485

765.320

773.418

4.888.291

16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

38.754

28.846

34.125

229.537

262.949

594.211

17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

14.617

15.275

19.152

25.904

102.156

177.104

18 Natuur en regio

1.528.952

574.018

811.973

121.485

239.377

3.275.805

40 Apparaat

           

Buiten begrotingsverband

11.768

7.690

51.176

42.865

40.139

153.637

Totaal

3.940.448

1.596.936

2.176.381

1.911.531

2.431.000

12.056.297

Verloop van de voorschotten gedurende het dienstjaar 2013

Bedrag

Beginstand 1 januari 2013

11.868.158

Verstrekte voorschotten

2.681.127

Eindafgerekende voorschotten

2.492.988

Eindstand 31 december 2013

12.056.297

Vanaf 2013 is artikel 15 «een sterke internationale concurrentiepositie» nagenoeg volledig overdragen aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De technische correctie van deze overdracht is voor wat betreft de openstaande voorschotten verwerkt in de post eindafgerekende voorschotten.

De overige mutaties buiten begrotingsverband hebben betrekking op voorschotten die namens EZ zijn verstrekt maar waarvan financiering door derden plaatsvindt. De voorschotten die verstrekt zijn door EZ namens de volgende opdrachtgevers zijn niet in de openstaande voorschotten buiten begrotingsverband meegenomen:

  • Ministerie van Binnenlandse Zaken;

  • Ministerie van Infrastructuur en Milieu;

  • Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • Ministerie van Buitenlandse Zaken;

  • Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap;

  • De provincies;

  • De Europese Commissie, voor zover DR deze opdrachten uitvoert.

Balanspost 13 Garantieverplichtingen

5.054.337

De garantieverplichtingen per 31 december 2013 zijn voorwaardelijke financiële verplichtingen aan derden die pas tot uitbetaling als bij de wederpartij zich bepaalde omstandigheden voordoen.

Toelichting:

Beleidsartikelen

Stand per 01-01-2013

In 2013 aangegaan +

Bijstellingen –/–

Uitgaven

–/–

Stand per 31-12-2013

11 Goed functionerende economie en markten

87.000

 

27.000

 

60.000

13 Een excellent ondernemingsklimaat

3.374.261

463.183

750.654

112.958

2.973.832

14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

1.497.164

47.342

400.214

526

1.143.766

16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

438.977

37.707

81.502

 

395.183

17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

27.073

23.056

1.741

 

48.388

18 Natuur en regio

449.070

 

15.901

 

433.168

40 Apparaat

         

Totaal

5.873.545

571.288

1.277.012

113.484

5.054.337

Onder de post garantieverplichtingen zijn ook opgenomen de garantieverplichtingen die vallen onder het domein van het schatkistbankieren van het Ministerie van Financien. Dit is aan de orde bij de artikelen 11, 14 (COVA) en 17.

Vanwege administratief technische redenen zijn de uitgaven van de garantieverplichtingen van artikel 16 verantwoord onder de saldibalanspost openstaande verplichtingen voor een bedrag van € 24,1 mln.

Balanspost 14 Openstaande verplichtingen

21.281.928

De openstaande verplichtingen per 31 december 2013 kunnen vanaf 2014 tot betaling leiden.

Toelichting:

Beleidsartikelen

Stand per 01-01-2013

In 2013 aangegaan

Negatieve bijstelling –/–

Uitgaven –/–

Stand per 31-12-2013

11 Goed functionerende economie en markten

23.543

214.441

3.035

216.199

18.750

12 Een sterk innovatievermogen

1.161.443

768.401

45.654

775.292

1.108.899

13 Een excellent ondernemingsklimaat

296.954

262.301

9.830

323.764

225.662

14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

16.590.440

3.349.871

627.985

1.251.280

18.061.046

16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

415.623

638.831

55.131

666.001

333.322

17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

749.042

817.149

2.656

817.433

746.103

18 Natuur en regio

472.830

342.142

59.600

440.796

314.577

40 Apparaat

4.984

406.130

498

410.615

0

Buiten begrotingsverband

856.120

272.574

578.815

76.309

473.570

Totaal

20.570.981

7.071.840

1.383.204

4.977.689

21.281.928

Vanaf 2013 is artikel 15 «een sterke internationale concurrentiepositie» nagenoeg volledig overgedragen aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De technische correctie van deze overdracht is voor wat betreft de openstaande verplichtingen verwerkt in bovenstaande post buiten begrotingsverband in de kolom negatieve bijstellingen. De overige mutaties buiten begrotingsverband hebben betrekking op verplichtingen die namens EZ worden afgegeven maar waarvan financiering door derden plaatsvindt. De verplichtingen van de opdrachtgevers Ministerie van Binnenlandse Zaken, Infrastructuur en Milieu, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Buitenlandse Zaken, Onderwijs Cultuur en Wetenschap en de provincies zijn niet in de stand openstaande verplichtingen buiten begrotingsverband verwerkt.

Balanspost 15 Deelnemingen

1.435.000

Toelichting:

De specificatie van de deelnemingen van EZ is als volgt:

Naam

Nominaal

Betaald

 
 

Ultimo 2012

Ultimo 2013

Ultimo 2012

Ultimo 2013

Deeln.%

N.V. NOM

51.880

51.880

51.880

51.880

99,9

           

N.V. BOM

19.154

16.587

21.090

18.524

49,9

           

N.V. Zuidvleugel

 

7.000

 

7.000

36,1

           

N.V. LIOF

50.373

50.373

50.373

50.373

94,4

           

GasTerra B.V.

18.000

18.000

18.151

18.151

10

           

EBN NV

128.138

128.138

1.243.358

1.243.358

100

           

Oost N.V.

26.264

32.751

35.714

45.714

65,2

           

Totaal

293.808

293.808

1.420.566

1 435.000

 

Op de NOM deelneming is in 2013 € 17 mln dividend ontvangen.

De oude BOM deelneming van € 21,1 mln is in 2013 omgezet in een deelneming in BOM Capita en BOM BDFI van € 18,5 mln. Het verschil is gecompenseerd met een lening van € 2,6 mln.

De deelneming in ROM Zuidvleugel ad € 7 mln is in 2013 verworven. Hierop rust nog een stortingsverplichting van € 3 mln.

De deelneming in Oost NV is met € 10 mln verhoogd.

1.4.5 TOPINKOMENS

Voor het Ministerie van Economische Zaken heeft de publicatieplicht die voorkomt uit artikel 4.1 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Wnt) betrekking op de onderstaande topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen, ongeacht of er sprake is van een hoger dan wettelijke bezoldigingsmaximum. Voor leden van de Top Management Groep (TMG) wordt verwezen naar het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

 

Functie(s)1

Naam

Beloning

Belastbare vaste en variabele onkosten-vergoeding

Werkgeversdeel van voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn

Datum aanvang dienstverband in het boekjaar (indien van toepassing)

Datum einde dienstverband in het boekjaar (indien van toepassing)

Omvang dienstverband (in FTE)

Interim2

Motiveringoverschrijding norm

ZBO ACM

Bestuursvoorzitter

C.A. Fonteijn

180.299

6.610

33.329

   

1,00

   

ZBO ACM

Bestuurslid

F.J.H. Don

121.066

6.557

20.861

   

0,84

   

ZBO ACM

Bestuurslid

J.G. Vegter

130.527

6.610

24.769

   

1,00

   

Raad voor de Plantenrassen

Secretaris

C.J.A. Groenewoud

57.288

   

0,8

   

Grondkamer Noord

Voorzitter

T.K. Hoogslag

24.989

4.290

   

0,29

   

Grondkamer Noordwest

Voorzitter

J.H. Huijzer

24.989

3.893

   

0,29

   

Grondkamer Zuid

Voorzitter

J.P.M. van der Ham

24.989

4.290

   

0,29

   

Grondkamer Oost

Voorzitter

J.K.B. van Daalen

24.989

4.290

   

0,29

   

Grondkamer Zuidwest

Voorzitter

H.A. Witsiers

24.989

4.290

   

0,29

   

Kamer voor de binnenvisserij

Voorzitter

L. W. Bartelse

24.415

4.290

   

0,29

   

Grondkamer Noordwest, Oost en Kamer vd Binnenvisserij

Secretaris

G.J.M. Krekel

77.503

1.620

13.099

   

1,0

   

Grondkamer Noord, Zuid, Zuidwest

Secretaris

C. M. Lubbers

81.483

3.980

14.192

   

1,0

   

Toelichting

Het Ministerie van Economische Zaken heeft zowel bij het kerndepartement als bij de vier Zelfstandige Bestuursorganen zonder rechtspersoonlijkheid geen topinkomens die boven de norm uitkomen.

De Minister van BZK heeft bij brief van 27 februari 2014 aan de Tweede Kamer laten weten dat hij een ministeriële regeling over de WNT (inclusief beleidsregels toepassing WNT) heeft opgesteld. In de begeleidende brief is aangegeven dat het niet mogelijk is gebleken een sluitende oplossing te vinden voor de uitvoeringsproblematiek ten aanzien van de vermelding van de gegevens over personen die anders dan op grond van een dienstbetrekking een functie vervullen als niet-topfunctionaris (externe niet-topfunctionarissen). De Minister van BZK heeft daarom voor het verslagjaar 2013 als gedragslijn bepaald dat niet volledig aan de verplichting tot openbaarmaking kan en hoeft te worden voldaan. Het Ministerie van EZ heeft overeenkomstig deze gedragslijn uitvoering gegeven aan de WNT. Dit leidt tot een onzekerheid in de verantwoording vanwege het ontbreken van een praktisch toepasbare normstelling voor dit onderdeel van het WNT-overzicht. De onzekerheid betreft uitsluitend het achterwege laten van de vermelding van de gegevens over externe niet-topfunctionarissen.

D. BIJLAGEN

1. Bijlage Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO's) en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (RWT's)

Naam organisatie

RWT

ZBO

Functie

Begrotings artikel

Financiering (realisatiecijfers)

Verwijzing (URL-link) naar websiteRWT/ZBO

Verwijzing (URL-link) naar toezichtvisies/-arrangementen

Het bestuur en/of accountantverklaart dat de rechtmatigheid op orde is

     

begroting

premies

tarieven

     

Agrarische Opleidingscentra (13)

X

X1

De AOC’s zijn de kennisinstellingen / opleidingsinstituten voor voeding, natuur en milieu op MBO/VMBO-niveau.

17

526.369

         

Bureau Beheer Landbouwgronden/

Commissie Beheer Landbouwgronden

X

X2 /X

BBl is belast met de verwerving van onroerend goed voor het realiseren van overheidsdoelen in het landelijk gebied met betrekking tot de thema’s natuur, landbouw, recreatie, landschap, water en milieu

18

Geen bijdrage

   

www.dlg.nl

   

Centraal Bureau voor de Statistiek

X

X

Het verzamelen, bewerken en publiceren van statistieken ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap. Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. De wettelijke grondslag voor het CBS is de «Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek».

11

173.626

   

www.cbs.nl

 

Centrale Commissie voor de Statistiek

 

X

Het, als onafhankelijke commissie, bewaken van de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, relevantie, kwaliteit en continuïteit van het statistische programma van het CBS.

 

Geen bijdrage

   

www.cbs.nl

   

College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (vh. CTB)

X

X

Het Ctgb oordeelt over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

16

2.047

 

6.854

www.ctgb.nl

 

AOC Raad (Bureau Erkenningen)

X

 

Bureau Erkenningen (BE) van de AOC Raad is in de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Rgb), aangewezen als instantie voor het verstrekken van vakbekwaamheidsbewijzen gewasbescherming.

 

Geen bijdrage

   

http://www.ewnederland.nl/

   

Edelmetaal Waarborg Nederland

X

X

Zie functiebeschrijving Waarborg Holland.

 

Geen bijdrage

         

Examinerende instanties als bedoeld in artikel 19 van de Examenregeling frequentiegebruik 2008

X

 

Het afnemen van examens ter verkrijging van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte.

 

Geen bijdrage

         

Faunafonds

X

X

Het Faunafonds is belast met het toekennen van tegemoetkomingen in door beschermde diersoorten aangerichte schade, het bevorderen van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van dergelijke schade en advisering aan gedeputeerde staten van provincies en de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie.

18

)3

   

http://www.faunafonds.nl/

   

Herinrichtingscommissie Oost-Groningen & Drents-Groningse Veenkoloniën4

 

X2

 

18

Geen bijdrage

         

Hogere Agrarische Onderwijsinstellingen (6)

X

X1

De HAS’en zijn de kennisinstellingen / opleidingsinstituten voor voeding, natuur en milieu op HBO-niveau.

17

86.110

         

Kamer voor de Binnenvisserij

 

X2

Toetsen van overeenkomsten van huur en verhuur van visrechten en het goedkeuren van toestemmingen om te vissen, uitgegeven door visrechthebbenden; beide met het oog op een doelmatige bevissing van binnenwateren.

 

Geen bijdrage

         

Kamers van Koophandel en fabrieken

 

X

Het bevorderen van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening. Taken volgens de Wet op de Kamers van Koophandel en de Handelsregisterwet: voeren van het Handelsregister, het loket voor ondernemers, voorlichting en het stimuleren van de regionale ontwikkeling.

13

148.462

   

www.kvk.nl

   

Keuringsinstanties als bedoeld in artikel 10.3 Telecommunicatiewet5

X

Het afgeven van advies in het kader van rapporten, certificaten of EG-typeverklaringen voor radiozendapparaten en randapparaten. Het doen van onafhankelijke onderzoeken naar de overeenstemming van producten of diensten met de geldende regelgeving.

 

Geen bijdrage

         

Raad voor de Accreditatie

X

X

Verifiëren dat instellingen die actief zijn op het gebied van laboratoriumtesten, inspecteren, kalibreren en certificeren aan accreditatienormen voldoen. De taken van de Raad voor Accreditatie zijn vastgelegd in de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie.

11

162

 

12.273

www.rva.nl

 

Raad van Bestuur Autoriteit Consument en Markt (ACM)

 

X

Doel van de ACM is vergroting van de effectiviteit en de efficiëntie van het markttoezicht op de niet-financiële markten in Nederland.

Het betreft drie typen van markttoezicht die tot doel hebben om markten goed te laten werken: mededingingstoezicht, sectorspecifiek markttoezicht en consumentenbescherming.

11

669

   

www.acm.nl

 

Raad voor de Plantenrassen

 

X2

De Raad voor plantenrassen geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 op het gebied van toelating van plantenrassen en verlening van intellectuele eigendomsbescherming met betrekking tot plantenrassen (kwekersrecht).

16

894

   

www.plantenrassen.nl

   

Reconstructiecommissie Midden Delfland6

 

X2

               

Regionale Grondkamers (5)

 

X

Bevorderen van goede pachtverhoudingen in Nederland, toetsen van de inhoud van pachtovereenkomsten aan de dwingend rechtelijke bepalingen van de Pachtwet, uitvoeren van een prijstoetsing en toetsen van overeenkomsten van korte duur, bepalen van verpachte waarde.

 

Geen bijdrage

   

www.grondkamers.nl

   

Rendac BV

X

 

Ophalen, verwerken en (laten) vernietigen van dierlijke restmaterialen en kadavers (categorie 1- en 2-materiaal, niet bestemd voor consumptie).

 

Geen bijdrage

   

www.rendac.nl

   

Staatsbosbeheer

X

X2

Staatsbosbeheer richt zich op de volgende hoofddoelstellingen:

het instandhouden, herstellen en ontwikkelen van natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden in de gebieden van Staatsbosbeheer;

het bevorderen van recreatie in zo veel mogelijk gebieden van Staatsbosbeheer;

het leveren van een bijdrage aan de productie van milieuvriendelijke en vernieuwbare grondstoffen zoals hout.

18

40.659

   

www.staatsbosbeheer.nl/

 

Stichting Bloembollenkeuringsdienst

X

X

Stichting BKD geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet (Plantenziektenwet) in de sector bloembollen.

 

Geen bijdrage

 

7.112

www.bloembollenkeuringsdienst.nl

 

Stichting Centraal Orgaan Kwaliteitsaangelegenheden Zuivel

X

X

Stichting COKZ geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet in de zuivelsector en in de sector pluimvee en eieren (COKZ/NCAE).

16

143

 

7.871

www.cokz.nl

 

Stichting COVA

X

 

Er voor zorgen dat Nederland te allen tijde een minimum voorraad aardolieproducten heeft, om in tijden van crises te kunnen voldoen aan de aardolievraag.

14

101.000

   

www.cova.nl

   

Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek

X

 

In het algemeen belang bijdragen aan strategisch en toepassingsgericht onderzoek op het gebied van productie, verwerking, afzet en handel van agrarische producten, van de visserij, van het natuur- en milieubeheer, van de openluchtrecreatie en van het beheer en de inrichting van het landelijk gebied.

16

167.720

   

www.wur.nl/

   

Stichting Kwaliteitscontrole Alternatieve Landbouwproductiemethoden

X

X

Stichting Skal geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet met betrekking tot biologische productiemethoden.

 

Geen bijdrage

 

2.624

www.skal.nl

 

Stichting Kwaliteitscontrolebureau Groente en Fruit

X

X

Stichting KCB geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet, (en de Plantenziektenwet) in de Groenten en Fruit.

 

Geen bijdrage

 

11.073

www.kcb.nl

 

Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw

X

X

Stichting Naktuinbouw geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (en de Plantenziektenwet) met betrekking tot teeltmateriaal in de sectoren tuinbouw- en de bosbouwgewassen.

 

Geen bijdrage

 

12.738

www.naktuinbouw.nl

 

Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdiensten (Zaaizaad en Pootgoed Landbouwgewassen)

X

X

Stichting NAK geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (en de Plantenziektenwet) met betrekking tot zaaizaad en pootgoed in de sector landbouwgewassen.

 

Geen bijdrage

 

19.233

www.nak.nl

 

TNO

X

X2

TNO is een onafhankelijke onderzoeksorganisatie die op basis van haar expertise en onderzoek een belangrijke bijdrage levert aan de concurrentiekracht van bedrijven en organisaties, aan de economie en aan de kwaliteit van de samenleving als geheel.

12

154.840

   

www.tno.nl

 

VSL

X

 

Het onderhouden en verwezenlijken van nationale meetstandaarden zoals vastgelegd in de Metrologiewet. Op grond van artikel 3 van deze wet is VSL door de Minister van EZ hiervoor aangewezen.

11

14.969)7

   

www.vsl.nl

   
                     

Verispect

X

X

Het uitoefenen van het toezicht op de naleving van de Metrologiewet. Op grond van artikel 27 van deze wet is Verispect door de Minister van EZ hiervoor aangewezen. Daarnaast de uitvoering van het toezicht op de Waarborgwet zoals vastgelegd in de Waarborgwet.

11

Zie VSL

   

www.verispect.nl

   

Aangewezen instanties als bedoeld in art. 12 Metrologiewet8

 

X2

Het optreden als onafhankelijke toetsende instantie bij overeenstemmingbeoordelingen van meetinstrumenten. De werkzaamheden die zij verrichten kunnen per overeenstemmingbeoordeling verschillen maar omvat onder andere het beoordelen van kwaliteitssystemen, het afgeven van certificaten van typeonderzoek of ontwerponderzoek en het keuren van meetinstrumenten.

 

Geen bijdrage

         

WaarborgHolland

X

X

Het keuren van alle gouden, zilveren en platina voorwerpen boven een bepaalde gewichtsdrempel en alvorens zij op de Nederlandse markt worden gebracht, te voorzien van één of meerdere stempelmerken (het waarborgen).

 

Geen bijdrage

   

www.waarborgholland.nl

   

Wageningen Universiteit

X

X1

Wageningen Universiteit is de belangrijkste Europese Universiteit op het gebied van de Life Sciences. Onderzoekers en studenten van Wageningen Universiteit richten zich op onderwerpen op het terrein van de voeding, gezondheid, natuur en leefomgeving.

17

171.664

   

www.wur.nl/

   
X Noot
1

De onderwijsinstellingen zijn partieel ZBO, namelijk voor het deel waarin zij examens afnemen en beoordelen.

X Noot
2

Valt niet onder de Kaderwet ZBO.

X Noot
3

Bijdrage loopt via de provincies die de financiële verantwoordelijkheid voor het Faunafonds hebben overgenomen van het Rijk (zie Besluit Faunafonds). Met het van kracht worden van de Wet natuurbescherming zullen de taken van het Faunafonds formeel bij de provincies zijn belegd.

X Noot
4

Opheffing voorgenomen. Commissie verricht alleen nog afrondende werkzaamheden.

X Noot
5

Het gaat hierbij om het volgende cluster aan ZBO’s: Telefication BV, TÜV Rheinland EPS BV, Kiwa Nederland BV, DEKRA Certification BV, D.A.R.E.!! Consultancy en Thales Nederland BV.

X Noot
6

De reconstructiecommissie Midden Delfland is eind 2012 ontbonden.

X Noot
7

Dit bedrag betreft niet alleen het instituut VSL, maar omvat ook de bijdrage aan Verispect en de verplichte bijdrage aan de internationale organisaties BIPM, OIML en Welmec.

X Noot
8

Het gaat hierbij om het volgende cluster aan deeltijd-ZBO’s: Kalibra International BV, Kema Nederland BV, Kiwa NV Certificatie en Keuringen, Nmi Certin BV en SGS Nederland BV.

2. Bijlage afgerond evaluatie- en overig onderzoek 2013

Artikel 11 Goed functionerende economie en markten

Soort onderzoek

Titel / onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

1 Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a Beleidsdoorlichtingen

1b Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

2 Overig onderzoek

 

Evaluatie Postwet

11

2013

2013

De Evaluatie van de Postwet is in 2013 gestart maar is nog niet afgerond. Medio 2014 zullen uitkomsten naar de Tweede Kamer worden gestuurd.

Artikel 12 Een sterk innovatievermogen

Soort onderzoek

Titel / onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

1 Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a Beleidsdoorlichtingen

1b Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 

Innovatiekrediet

12

2012

2013

Evaluatie Innovatiekrediet & Uitdagerskrediet 2006–2011

(TK, 32 637, nr. 73).

 

Eurostars, Eureka, Opkomende markten, Geïndustrialiseerde landen

Deze vier instrumenten worden samen geëvalueerd.

12

2013

2013

Het prepareren van bestanden voor de koppeling (met CBS) levert onvoorziene vertraging op. Naar verwachting zal de evaluatie uiterlijk medio 2014 naar de Kamer verzonden worden.

 

Syntens

12

2012

2013

Bedrijfslevenbeleid,

(TK,32 637, nr. 58 ).

 

Netherlands Space Office

12

2013

2013

Evaluatierapport Netherlands Space Office (NSO)

(TK, 24 446, nr. 54).

 

Innovatiebox

12

2013

2013

In de brief van 26 juni 2013 is opgenomen dat op dat moment onvoldoende gegevens beschikbaar waren om een kwantitatieve uitspraak te doen over de effectiviteit van de regeling. Toegezegd werd om in 2014 rapportage te sturen over het gebruik en gebruikers van de innovatiebox in de periode 2010–2012.

Samenvatting afgeronde evaluaties 2013 artikel 12

Hoofdconclusies Innovatiekrediet

Op basis van de uitkomsten van de evaluatie concluderen de onderzoekers dat het Innovatiekrediet doeltreffend en doelmatig is. De toekenning van een Innovatiekrediet zorgt ervoor dat de R&D-loonsom gemiddeld 68% hoger is dan deze zou zijn geweest zonder een Innovatiekrediet. Hieruit volgt dat één euro aan Innovatiekredietbetaling 1,82 euro extra R&D-uitgaven oplevert. Bedrijven die een Innovatiekrediet hebben gekregen in vergelijking met afgewezen bedrijven starten vaker met het innovatieproject dat ze voor ogen hadden. Ze hebben vaker succes en groeien vaker. Verder vallen de berekende administratieve lasten mee (circa 1% van het gemiddeld kredietbedrag) en zijn de uitvoeringskosten laag (1,5% per jaar als percentage van de kredietportefeuille). Op basis van deze bevindingen wordt aanbevolen het Innovatiekrediet te continueren en voldoende capaciteit voor de uitvoering te behouden. Voorts worden een aantal verbeterpunten voor de uitvoering gedaan.

De positieve conclusies van deze evaluatie sterken het Kabinet in haar voornemen om het Innovatiekrediet te continueren. Voor beleidsmatige wijzigingen geeft deze evaluatie geen aanleiding.

Hoofdconclusies Netherlands Space Office

Het overall beeld is dat het NSO op een voldoende niveau functioneert, met wel een aantal verbeterpunten. Een van de conclusies van de evaluatie is dat NSO goed geslaagd is in de missie: bundelen van uitvoeringsactiviteiten in een ruimtevaart uitvoeringsorganisatie met verstrekkende bevoegdheden en het adviseren bij de beleidsvoorbereiding ervan. In de eerste helft van 2014 wordt een interdepartementaal afgestemde beleidsreactie op het evaluatierapport aangeboden aan de Tweede Kamer, samen met een nieuwe beleidsvisie op het ruimtevaartbeleid.

Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

1 Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a Beleidsdoorlichtingen

1b Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 

Valorisatie

13

2013

2014

Evaluatie samen met OCW in maart/april wordt gestart in verband met het vrijkomen van de meest recent jaarcijfers op dat moment.

 

Microfinanciering

13

2013

2015

De evaluatie is in de begroting 2014 verplaatst naar 2015. Er is een wijziging geweest t.a.v. coaching en er is een langere periode nodig om effecten van coaching te kunnen meten.

 

Programma Biobased Economy

13

2013

2014

De evaluatie loopt en wordt, zoals gepland, afgerond in 2014.

 

Green Deal aanpak

13

2013

2013

Rapport groene economische groei in Nederland (TK, 33 043, nr. 26).

 

Evaluatie Beroepsonderwijs in bedrijf

13

2013

2013

Aan de eindrapportage van de BiB wordt nog gewerkt.

 

Garantie Ondernemingsfinanciering

13

2013

2014

De evaluatie is gestart in 2013 en zal in het voorjaar in 2014 worden afgerond.

 

Evaluatie groeiversneller

13

2013

2014

Groeiversneller wordt in 2014 geëvalueerd. Opzet wordt besproken in de Beleidskwaliteit en Evaluatie Commissie in maart/april 2014.

 

Evaluatie EIM

13

2013

2013

Afgerond november 2013. Richting kamer gecommuniceerd dat er voor zomer 2014 een plan komt voor programmaonderzoek 2.0.

 

Zelfstandigenaftrek plus diverse overige maatregelen

13

2012

2013

Evaluatie zal worden bezien in relatie tot beleid rond winstbox.

Samenvatting afgeronde evaluaties 2013 artikel 13

Hoofdconclusies Evaluatie Beroepsonderwijs in bedrijf (BiB)

Aan de eindrapportage van de BiB wordt nog gewerkt. Naar verwachting wordt dit begin maart afgerond.

Hoofdconclusies Evaluatie EIM

Op basis van het evaluatierapport wordt vastgesteld dat Panteia in de periode 2010–2013 een doelmatige en doeltreffende uitvoering heeft geleverd. Het rapport constateert tegelijkertijd echter ook een aantal nadelen van de huidige vormgeving van het Programmaonderzoek. Een belangrijk punt in dit kader is dat Panteia, als commercieel onderzoeksbureau, concurrentievoordelen ontleent aan de verkregen subsidie. Het rapport laat zien dat andere manieren om het Programmaonderzoek vorm te geven denkbaar zijn. Deze vragen wel om een zorgvuldige afweging.

Hoofdconclusies Green Deal aanpak

Gezien de fase waarin de aanpak zich afgelopen jaar bevond – vrijwel alle Green Deals waren nog volop in uitvoering – is er mede op suggestie van de Green Deal Board voor gekozen om een extern auditonderzoek op het proces en de aanpak te laten uitvoeren. Of de Green Deal aanpak daadwerkelijk leidt tot groene groei zal op een later moment nog moeten worden onderzocht, eventueel in een bredere beleidscontext naast andere instrumenten, bijvoorbeeld in het kader van het Nationaal Energieakkoord of Groene Groei.

In het auditrapport wordt geconcludeerd dat de Green Deal-aanpak een bijdrage levert aan het stimuleren van dynamiek in de samenleving en een toegevoegde waarde heeft als instrument in het Groene Groei beleid. De dealpartijen uit het veld zijn positief over de Green Deal-aanpak. Het merendeel van de initiatiefnemers geeft expliciet aan zich hierdoor geholpen te voelen. Doordat alle Green Deals een direct aanspreekpunt krijgen bij de departementen, krijgt de Rijksoverheid een gezicht en wordt de toegankelijkheid van de overheid verbeterd. Een belangrijk neveneffect is dat de Green Deal-aanpak heeft geleid tot een vernieuwende werkwijze bij betrokkenen van de verschillende departementen.

De Minister van EZ heeft toegezegd de meeste aanbevelingen uit het auditrapport over te nemen. Voorbeelden van aanbevelingen die overgenomen worden zijn de focus op kwalitatief goede deals of een efficiënte inzet van de ambtelijke capaciteit door te focussen op perspectiefrijke deals en de inzet van communicatie te richten op succesvolle deals en daarbij resultaten en opschalingskansen uit te dragen.

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Soort onderzoek

Titel / onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

1 Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a Beleidsdoorlichtingen

 

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

14

2012

2014

De beleidsdoorlichting is nog niet afgerond. De streefdatum voor afronding is het voorjaar 2014.

1b Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 

Energie Investeringsaftrek (EIA)

14

2012

2013

Evaluatie Energie Investeringsaftrek

(TK, 33 752 nr. 5).

 

Onderzoek en ontwikkeling bodembeheer

14

2013

2013

De evaluatie is nog niet afgerond. De streefdatum voor afronding is maart 2014.

 

Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie ETS-ondernemingen (MEE)

14

2013

2013

Evaluatie Meerjaren afspraken energie efficiëntie MEE, (TK, 30 196 nr. 221).

Samenvatting afgeronde evaluaties 2013 artikel 14

Hoofdconclusies Energie Investeringsaftrek (EIA)

  • Voor een ruime groep gebruikers is het kostenvoordeel van de EIA een effectieve prikkel voor (extra) investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen. Het effect hiervan is echter lang niet voor alle investeerders hoog. Het additionele financiële voordeel van de EIA is vaak niet van belang om de investering te laten renderen. Het percentage «free riders» is ruim 44% (ondergrens) en mogelijk 64%.

  • De relatieve onbekendheid onder gebruikers en onder niet-gebruikers van de EIA zorgt ervoor dat veel bedrijven pas bij concrete investeringsplannen van de EIA op de hoogte raken;

  • De doeltreffendheid en kostenefficiëntie van de regeling kan worden verhoogd door het bodembedrag voor investeringen.

Hoofdconclusies Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie ETS-ondernemingen (MEE)

  • Deelnemers vinden de MEE veruit het belangrijkst voor het treffen van energiebesparingsmaatregelen in vergelijking met andere maatregelen;

  • Op tal van punten is sprake van een grote spreiding tussen en binnen de sectoren;

  • Op diverse punten is een versterking van de MEE mogelijk.

Artikel 16 Concurrende, duurzame en veilige agro-, visserij en voedselketens

1 Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a Beleidsdoorlichtingen

 

Concurrerende, duurzame en veilige agro, visserij en voedselketens

16

2013

2014

Het concept eindrapport van het IBO onderzoek Agro-, Visserij- en Voedselketens, waar de beleidsdoorlichting een onderdeel van is,wordt naar verwachting medio mei 2014 geleverd.

1b Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 

Beëindigings- en saneringsregeling

16.1

2013

2013

Regeling wordt beëindigd, wordt niet geëvalueerd.

 

Regeling Garantstellingen (Landbouw, aquacultuur, zeevisserij)

16.1

2013

2013

De Staatssecretaris heeft in 2011 aan de Tweede Kamer toegezegd om de Regeling Garantstellingen te evalueren op de bijdrage aan duurzaamheidsdoelstellingen en eventueel de regeling hierop aan te passen. Deze interne evaluatie is eind 2012 door de Auditdienst opgeleverd.

 

Koopmansgelden melkveehouderij

16.1

2013

2013

Evaluatie is doorgeschoven naar 2014.

 

Subsidie gecombineerde luchtwassystemen

16.1

2013

2014

Deze subsidieregeling wordt samen met de «investeringsregeling fijnstofmaatregelen» geëvalueerd. De evaluatie is gestart en wordt in 2014 afgerond.

 

Investeringsregeling energiebesparing

16.1

2013

2014

Zie Regeling duurzaamheidsinvesteringen POP NU.

 

Regeling stidug

16.1

2013

2013

De Stidug is nog niet afgerond in verband met een nog lopende beroepsprocedure. De uitslag van deze beroepsprocedure wordt in 2014 verwacht, hierna kan de regeling worden geëvalueerd.

 

Regeling duurzaamheids-investeringen POP NU

16.1

2013

2014

De evaluatie is gestart en verwachte einddatum medio 2014. De Investeringsregeling Energiebesparing is onderdeel hiervan.

 

Ondersteuning biologische sector

16.1

2013

2013

Dit onderzoek wordt opgepakt in 2014 in verband met koppeling aan traject herziening Europese verordening voor de biologische productie en etikettering.

 

Platform Verduurzaming voedsel

16.2

2013

2013

Aanbieding evaluatie van het Platform Verduurzaming Voedsel

(TK, 31 532-120).

 

Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH)

16.3

2013

2013

Deze evaluatie wordt in 2014 opgepakt.

 

Nederlands-Duitse grensoverschrijdende dierziekteoefening

16.3

2013

2013

In 2013 heeft een grensoverschrijdende MKZ oefening met Duitsland plaatsgevonden. De resultaten van deze oefeningen worden naast gewijzigde beleidsinzichten, voortschrijdende kennis en nieuwe technieken benut om draaiboeken te herzien. Actuele draaiboeken kunt u vinden op www.rijksoverheid.nl.

 

Preventieregeling

16.3

2012

2013

Een evaluatie heeft in 2013 niet plaatsgevonden. Wel heeft de NVWA diverse audits uitgevoerd, naar aanleiding waarvan de aan het kwaliteitssysteem QLL verleende toezichtmodaliteiten per 1 maart 2014 zijn ingetrokken.

 

Verlaagd tarief glastuinbouw

16.1

2013

2014

Evaluatie is gestart, afronding in 2014.

2 Overig onderzoek

 

Evaluatie binnenvisserij

16.1

2013

2013

De evaluatie is als onderdeel van de Toekomstvisie voor de binnenvisserij (Commissie Remkens) op 14/12/2012 aan de Tweede Kamer aangeboden. Binnenvisserij Evaluatie (TK, 29 664, nr. 106).Kabinetsreactie (TK 29 664 nr. 107).

 

WOT Voedselveiligheid

16.4

2014

2014

De looptijd van deze WOT loopt in 2014 af. Daarom wordt de WOT dit jaar geëvalueerd. Op basis van de evaluatie wordt een nieuwe WOT-overeenkomst gesloten.

 

WOT Genetische bronnen

16.4

2014

2013

Idem

 

WOT Diergezondheid

16.4

2013

2013

De evaluatie van deze WOT loopt achter vanwege financiële problemen met de High Containment Unit (HCU). Ook deze evaluatie wordt in 2014 afgerond.

Samenvatting afgeronde evaluaties 2013 artikel 16

Hoofdconclusies Regeling Garantstelling (Landbouw, aquacultuur, zeevisserij)

In een debat met de Tweede Kamer over de selectiviteit van de landbouwgarantstelling op het aspect duurzaamheid heeft de Staatssecretaris in 2011 toegezegd deze regeling te evalueren en op basis hiervan te «bezien of nadere selectiviteit ten aanzien van duurzaamheid geboden is». De Auditdienst Rijk heeft deze (interne) evaluatie eind 2012 opgeleverd. Deze evaluatie heeft geen aanleiding gegeven om de Regeling Garantstelling op selectiviteit ten aanzien van duurzaamheid bij te stellen.

Hoofdconclusies Platform verduurzaming voedsel

De evaluatie van het Platform verduurzaming voedsel geeft aan dat de samenwerking tussen vijf private partijen en de overheid per saldo positief was. De opvolger van het platform, de Alliantie Verduurzaming Voedsel, wordt getrokken door bedrijfsleven.

Hoofdconclusies Evaluatie binnenvisserij

De situatie in de binnenvisserij is geëvalueerd als onderdeel van het traject om te komen tot een toekomstvisie voor de binnenvisserij. Voornaamste oordeel is dat de binnenvisserij op de Nederlandse wateren onder druk staat. Er is wel toekomst voor de sector maar in een andere vorm en in een kleinere omvang dan op dit moment. Op basis van de evaluatie zijn in de Kamerbrief van 25/03/2013 een 7-tal beleidspunten benoemd waar overheid en sector in de komende periode op willen inzetten.

Artikel 17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

1 Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a Beleidsdoorlichtingen

 

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

17

2012

2014

Gereed, rapport wordt begin 2014 naar de Kamer verzonden.

1b Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 

IBO bekostiging funderend onderwijs bij dalende leerlingaantallen

17

2012

2013

Rapport IBO Bekostiging funderend onderwijs bij dalende leerlingaantallen, Ministerie van Financiën, maart 2013.

2 Overig onderzoek

 

Regeling praktijkleren en groene plus

17

   

Dit is meegenomen in de beleidsdoorlichting, er komt dus geen aparte evaluatie.

 

Regeling groene plus lectoraten

17

   

Dit is meegenomen in de beleidsdoorlichting, er komt dus geen aparte evaluatie.

 

Kennisnetwerk Ontwikkeling en beheer Natuurkwaliteit

17

2012

2012

Evaluatie en toekomstverkenning Kennisnetwerk OBN.

 

Evaluatie NME en Leren voor Duurzame ontwikkeling

17

2012

2012

Duurzaam doen!, (TK 20487 nr. 41) 2013 opgeleverd. Leren in vitale coalities. Monitoring en evaluatie van de programma’s Leren voor Duurzame Ontwikkeling en Natuur- en Milieueducatie.

Samenvatting afgeronde evaluaties 2013 artikel 17

Hoofdconclusies Kennisnetwerk Ontwikkeling en beheer Natuurkwaliteit

Het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) levert een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van de natuur in Nederland in het algemeen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), en aan de instandhouding van soorten en habitats die beschermd worden onder Natura 2000 wetgeving in het bijzonder. Deze bijdrage wordt geleverd door de praktijkgestuurde ontwikkeling van kennis met een hoge wetenschappelijke kwaliteit die – na vertaalslagen – verspreid wordt naar en benut wordt in de beheerpraktijk. Nederland heeft zich daarmee in de afgelopen decennia een internationale koppositie op het gebied van herstelecologie verworven.

Hoofdconclusies Evaluatie NME en Leren voor Duurzame ontwikkeling

De programma's Leren voor Duurzame Ontwikkeling (LvDO) en Natuur- en Milieueducatie (NME) hebben in de periode 2008–2011 een groot aantal activiteiten, projecten en netwerken in gang gezet. Bij LvDO lag hierbij de nadruk op het verankeren van duurzaamheid in de dagelijkse praktijken. Bij NME lag de nadruk op het realiseren van een omslag van een cultuur van aanbodgericht werken naar een cultuur van vraaggericht werken en het positioneren van NME als beleidsinstrument. Op Rijksniveau is, zeker de laatste jaren, door de politieke context de agendabepalende invloed van het programma LvDO beperkt geweest. Na een krachtige start met de Kabinetsbrede Aanpak Duurzame Ontwikkeling (KADO) heeft het programma de tweede helft van de programmaperiode voornamelijk gewerkt aan het creëren van voorwaarden voor duurzame ontwikkeling binnen de Rijksoverheid, onder andere op het gebied van HR. Op decentraal niveau is het programma LvDO erin geslaagd om het provinciale niveau meer te betrekken bij LvDO-trajecten binnen de provincie. Binnen het programma NME heeft het instrument «arrangementenmodel» een centrale plaats ingenomen. Hiermee heeft het programma NME een beweging in de NME-sector in gang gezet richting vraaggericht werken.

Artikel 18 Natuur en regio

Soort onderzoek

Titel / onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

1 Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a Beleidsdoorlichtingen

       
 

1b Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

       
 

Balans van de leefomgeving

18.2/3

2013

2014

 
 

Doorwerking ruimtelijk economisch beleid in de regio

18.1

2013

2014

 
 

Natuurlijk ondernemen

18.2

2013

2014

Voortgangsrapportage Green Deals 2013 TK, 2013–2014, 33 043, nr. 26.

2 Overig onderzoek

 

EHS Groot project 2012

18.3

2012

2013

Zesde voortgangsrapportage Groot Project Ecologische Hoofdstructuur

TK, 2013–2014, 30 825, nr. 206.

Samenvatting afgeronde evaluaties 2013 artikel 18

EHS Groot project2 2012

De belangrijkste bevindingen zijn hieronder opgenomen.

  • Uit de voortgangscijfers blijkt dat in 2012, evenals in 2011, een aanzienlijke oppervlakte voor natuur, namelijk bijna 5.200 ha is ingericht binnen de grenzen van de huidige EHS. Dit is positief in het licht van de in het Natuurpact opgenomen ambitie om in de periode 2011–2027 80.000 ha in te richten.

  • De oppervlakte natuur in beheer (binnen en buiten de EHS) is in 2012 met 3.445 ha toegenomen.

  • In 2012 zijn 9 knelpunten tussen natuurgebieden en infrastructuur opgelost. Van de 215 in totaal op te lossen knelpunten zijn daarmee op 1 januari 2013 68 knelpunten geheel opgelost en 56 gedeeltelijk opgelost.

  • Sinds de introductie van de EHS in 1990 is de Nederlandse natuur er gemiddeld genomen op vooruit gegaan. Dat geldt zowel voor het areaal, de milieudruk en de kwaliteit als voor de onderlinge samenhang van de natuurgebieden. Dat is echter in veel gevallen nog niet voldoende om de natuur duurzaam in stand te houden en om de internationale biodiversiteitdoelen te bereiken. Blijvende en gerichte aandacht om de biodiversiteit te verbeteren blijft daarom nodig. De ambitie van dit kabinet om te komen tot een robuust netwerk van natuurgebieden, het Natuurnetwerk Nederland, draagt wezenlijk aan bij.

Hoofdconclusies Natuurlijk ondernemen

In 2013 is een onderdeel van Natuurlijk ondernemen geëvalueerd, namelijk de green deal-aanpak, die inmiddels ook gepositioneerd is als een instrument in het Groene Groei beleid dat een breed scala aan thema’s omvat. Gezien de fase waarin de aanpak zich afgelopen jaar bevond – vrijwel alle Green Deals waren nog volop in uitvoering – is er mede op suggestie van de Green Deal Board voor gekozen om een extern auditonderzoek op het proces en de aanpak te laten uitvoeren. Of de Green Deal aanpak daadwerkelijk leidt tot groene groei zal op een later moment nog moeten worden onderzocht, eventueel in een bredere beleidscontext naast andere instrumenten, bijvoorbeeld in het kader van het Nationaal Energieakkoord of Groene Groei.

In het Auditrapport wordt geconcludeerd dat de Green Deal-aanpak een bijdrage levert aan het stimuleren van dynamiek in de samenleving en een toegevoegde waarde heeft als instrument in het Groene Groei beleid. Het merendeel van de dealpartijen geeft expliciet aan zich door de aanpak geholpen te voelen. Doordat alle Green Deals een direct aanspreekpunt krijgen bij de departementen, krijgt de Rijksoverheid een gezicht en wordt de toegankelijkheid van de overheid verbeterd.

De Minister van EZ heeft toegezegd de meeste aanbevelingen uit het auditrapport over te nemen. Voorbeelden van aanbevelingen die overgenomen worden zijn de focus op kwalitatief goede deals of een efficiënte inzet van de ambtelijke capaciteit door te focussen op perspectiefrijke deals en de inzet van communicatie te richten op succesvolle deals en daarbij resultaten en opschalingskansen uit te dragen.

3 Europese geldstromen

Inleiding

Deze bijlage biedt inzicht in de Europese geldstromen voor zover relevant voor de beleidsterreinen van EZ. Er wordt ingegaan op de Europese begroting, op het Meerjarig Financieel Kader en op een aantal EU-fondsen en EU-programma’s voor de periode 2007–2013 en voor de periode 2014–2020. Deze bijlage bevat een samenhangend overzicht van de EU- geldstromen, de cofinanciering met EZ-middelen en middelen van andere overheden en private partijen.

De Europese begroting

De Europese begroting is een belangrijk instrument voor het realiseren van de met de lidstaten gedeelde meerjarige beleidsdoelen. Met gemiddeld € 155 mld per jaar (vastleggingen, lopende prijzen) vormt de Europese begroting een aanzienlijke geldstroom.

Meerjarig Financieel kader 2014–2020

In het Meerjarig Financieel Kader (MFK) worden zowel de maximale omvang van de jaarbegrotingen als de verdeling van de middelen over de hoofdthema’s van het beleid vastgelegd. Het MFK wordt vastgesteld in een verordening. Parallel hieraan wordt in het Eigen Middelen Besluit de financiering van het EU-beleid geregeld. Deze afspraken worden aangevuld met een Interinstitutioneel Akkoord over begrotingsaangelegenheden tussen Europese Commissie, Europees Parlement en Raad.

De Europese Raad bereikte op 8 februari 2013 een akkoord over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor de periode 2014–2020. Op 27 juni 2013 bereikten de Raad en het Europees Parlement een politiek akkoord over de MFK-verordening en het Interinstitutioneel Akkoord. Op 19 november 2013 is het MFK 2014–2020 formeel door het Europees Parlement goedgekeurd en op 2 december 2013 door de Raad.

De uitgavencategorie met daarin het onderzoeks- en innovatieprogramma Horizon 2020 stijgt ten opzichte van de huidige periode. Het budget Horizon 2020 stijgt naar € 70,2 mld voor 2014 – 2020 (in prijzen 2011). Het budget voor het landbouw- en visserijbeleid daalt met 11% ten opzichte van de huidige periode. Het structuurfondsenbudget is met 8% teruggebracht ten opzichte van de huidige periode. Het budget voor de (Connecting Europe Facility) voor infrastructuur stijgt met 75% ten opzichte van de huidige periode.

Met name door de verlaging van de budgetten voor het landbouw- en cohesiebeleid zullen de Nederlandse ontvangsten uit deze categorieën in de komende periode afnemen. Op het gebied van onderzoek en innovatie streeft het kabinet ernaar om het huidige hoge niveau van deelname door Nederland te continueren in Horizon 2020.

Eigen Middelen EU

De Eigen Middelen van de EU bestaan uit de volgende onderdelen:

  • 1. Traditionele eigen middelen (vooral invoerrechten);

  • 2. BTW-afdracht;

  • 3. Afdracht op basis van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI).

De voor EZ relevante afdrachten zijn de zogenaamde douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen (categorie 1: Traditionele eigen middelen). Deze ontvangsten worden op de EZ begroting verantwoord (artikel 16) en worden na inhouding van een perceptiekostenvergoeding (25%) via de begroting van Buitenlandse Zaken afgedragen aan de EU. De ontvangsten voor douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen voor 2013 bedragen € 272,9 mln.

De verschillende EU-programma’s en EU-fondsen

De Europese Commissie stelt voor de realisatie van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, het Gemeenschappelijk Visserijbeleid en het Europees structuurbeleid middelen uit EU-fondsen aan de lidstaten beschikbaar.

Voor EZ zijn de volgende EU-programma’s en EU-fondsen relevant:

  • 1. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1e pijler (GLB): het Europees Lanbouwgarantiefonds (ELGF);

  • 2. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2e pijler (POP): het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

  • 3. Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB): het Europees Visserijfonds (EVF);

  • 4. Europees Structuurbeleid: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO);

  • 5. Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en technologishe ontwikkeling (KP7);

  • 6. Programma’s Eurostars en Joint Technology Initiatives (JTI);

  • 7. Horizon 2020 (periode 2014–2020, opvolger van KP7 (7e Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling)).

1. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1e pijler (GLB): Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF)

De EU-steun voor het GLB pijler 1 bedraagt in 2013 circa € 885 mln voor inkomenssteun en markt- en prijsmaatregelen. De steun voor markt- en prijsmaatregelen fluctueert afhankelijk van de marktomstandigheden. Ten aanzien van het GLB is EZ verantwoordelijk voor een recht- en doelmatige uitvoering van het op EU-niveau vastgestelde beleid binnen Nederland. De uitvoering van het GLB is aan stringente Europese voorwaarden gebonden die met name de rechtmatigheid van de uitvoering moeten waarborgen. Nederland beschikt vanaf 16 oktober 2013 over één erkend betaalorgaan voor de uitvoering van het GLB. De ADR is belast met de controle van de door het betaalorgaan ingediende rekeningen bij de Europese landbouwfondsen.

Het Gemeenschappelijk landbouwbeleid pijler 1 maatregelen is onder te verdelen in:

  • 1. bedrijfstoeslag;

  • 2. artikel 68 maatregelen;

  • 3. markt- en prijsbeleid;

  • 4. melkquotering.

1. Bedrijfstoeslagsteun

Voor de periode 2006–2013 ontvangen boeren jaarlijks een bedrijfstoeslag. Aan de berekening van de bedrijfstoeslag ligt het «historisch model» ten grondslag. Dit betekent dat de toeslag is berekend op basis van de subsidies die de ondernemer tussen – voor de meeste producten – 2000 en 2002 ontving.

Om de bedrijfstoeslag te krijgen moet voldaan worden aan een flink aantal wettelijke voorschriften. De verbinding van de bedrijfstoeslag aan deze wettelijke voorschriften wordt «cross-compliance» genoemd.

Voor de bedrijfstoeslagen over 2013 is € 806 mln gedeclareerd bij de Europese Commissie.

2. Artikel 68 maatregelen

Op basis van artikel 68 mag Nederland een deel van de nationale enveloppe voor inkomenssteun herbestemmen voor het stimuleren van bijvoorbeeld milieuvriendelijke landbouw, kwaliteitslandbouw en risicoverzekeringen. Hiermee kunnen de betreffende middelen behouden blijven in de eerste pijler.

In 2011 is besloten het bestaande pakket artikel 68 maatregelen te continueren en in 2012 en 2013 verder uit te bouwen.

Aan het pakket is voor het jaar 2013 de maatregel Instandhouding van vezelgewassen toegevoegd en is het onderdeel risicoverzekering plant/dier geschrapt. Met dit onderdeel werd de invoering van een risicoverzekering voor broedeieren voorzien. Omdat echter binnen de sector geen overeenstemming kon worden bereikt is deze maatregel stopgezet.

In onderstaande tabel 1a is een overzicht gegeven van de lopende artikel 68 maatregelen in 2012 en 2013.

Tabel 1a. Overzicht van de artikel 68 maatregelen in 2012 en 2013

(Begrote bedragen x € 1 mln)

2012

2013

Realisatie 2013

Dierenwelzijn

     

• Investeringsregeling duurzame stallen (alle dierlijke sectoren)

15,2

14,2

8,2

• Subsidieregeling diervriendelijk produceren (leghennen, vleesrunderen, vleeskalveren, varkens en vleeskuikens; elk € 300.000)

1,5

1,5

0,4

• Diervriendelijke kalvervloeren

0,8

0,8

0,3

• Stimulering precisielandbouw en milieuvriendelijke bewaarplaatsen

10,0

11,4

5,8

Vaarvergoeding

1,1

1,1

0,6

Elektronische identificatie en registratie schapen/geiten

     

• Investering identificatie en registratie

1,5

1,5

1,3

Verzekeringen

     

• brede weersverzekering

5,6

7,6

3,5

• risicoverzekeringen dier/plant

2,2

2,2

 

• instandhouding vezelgewassen

 

0,9

 

Totaal

37,9

41,2

20,1

Aanvankelijk was het gebruik van artikel 68 voorzien voor de jaren 2010–2013. Met het uitstel van de inwerkingtreding van het onderdeel Directe Betalingen van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid per 1 januari 2015, is op basis van artikel 6, lid 5 van de Transitieverordening ((EU) nr. 1310/2013), de mogelijkheid geboden om ook in 2014 van artikel 68 gebruik te maken. Van deze mogelijkheid wordt in 2014 gebruik gemaakt. Tabel 1b geeft het aangepaste pakket voor 2014 weer.

Tabel 1b. Overzicht van de artikel 68 maatregelen in 2014

Begrote bedragen x (1 mln)

2014

Dierenwelzijn

 

Investeringsregeling duurzame stallen

9,5

Stimulering precisielandbouw en milieuvriendelijke bewaarplaatsen

12,3

Vaarvergoeding

1,1

Brede Weersverzekering

6,5

Instandhouding van vezelgewassen

0,9

Investeringen in mestbewerkingsinstallaties

5,0

Totaal

35,3

3. Markt- en prijsbeleid

Het markt- en prijsbeleid is afgebouwd met als doel de landbouw marktgerichter te maken. In 2013 bedroeg de steun voor de Gemeenschappelijke Marktordening Groenten en Fruit € 76,0 mln, exportsteun € 5,5 mln en afzetbevordering € 3,0 mln.

4. Melkquotering

Sinds het quotumjaar 2009/2010 is het melkquotum ieder jaar met 1% verruimd. Voor het laatste quotumjaar 2014/2015 is geen verruiming voorzien. Het besluit om de melkquotering per 2015 te beëindigen staat nog steeds. In het quotumjaar 2013/2014 is er sprake van toename van de melkproductie, dit mede als gevolg van de gunstige weersomstandigheden en een goede melkopbrengstprijs. Hierdoor lijken meer lidstaten dan gebruikelijk af te stevenen op quotumoverschrijding. De Commissie is echter tot nog toe van oordeel dat de bestaande maatregelen voldoende zijn om de 'zachte landing» in het kader van de melkquotering te kunnen waarborgen.Vooruitlopend op het einde van de melkquotering heeft de Raad in 2012 het «zuivelpakket» aangenomen. In het zuivelpakket is vastgelegd dat de Commissie eind juni 2014 (en in 2018) een evaluatierapport zal opleveren over implementatie en de werking van dit zuivelpakket. In september 2013 heeft de Europese Commissaris voor Landbouw (dhr. Ciolos) in Brussel een grote conferentie over de toekomst van de zuivelsector «post 2015» georganiseerd. Op basis van de conclusies van deze conferentie gaat de Commissaris bezien of er verdere stappen gezet zouden moeten gaan worden voor de zuivelsector post 2015.

2. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2e pijler (POP): Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

Met het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2007–2013 (POP2) streeft Nederland vier doelen na, in lijn met de doelen van verordening 1698/2005. Deze doelen komen terug in vier assen:

As 1: het versterken van de landbouwsector;

As 2: het verbeteren van de natuur en het milieu;

As 3: het verhogen van de leefbaarheid op het platteland en de diversificatie van de plattelandseconomie;

As 4: bevorderen van lokale plattelandsontwikkeling via de LEADER-aanpak.

POP2 is in 2013 het laatste jaar in gegaan. In verband met de (N+2)-regel die de Europese Commissie hanteert voor de tweede pijler, kunnen lidstaten tot 2 jaar na afloop van het betreffende EU-begrotingsjaar een declaratie indienen over de projecten. De uitgaven voor de programmaperiode 2007–2013 kunnen dus tot uiterlijk 2015 worden gedaan.

In de tabellen 2 en 3 zijn de beschikbare GLB pijler 2 middelen opgenomen en de realisatie tot en met 2013. In tabel 2 gaat het om het totale POP-2 budget en in tabel 3 om het additionele budget op basis van het Health Check akkoord van 2008.

Tabel 2. Middelen GLB, pijler 2 ten gunste van Nederland voor de periode 2007–2013 en 2013 ten opzichte van realisatie per 16 oktober 2013 (EU jaar) inclusief Health Check en Economisch Herstel Plan (bedragen x € 1 mln)
 

Beschikbaar totale periode 2007–2013

Waarvan beschikbaar in 2013

Waarvan realisatie in 2013

Realisatie tot en met 2013

Restant beschikbaar voor de periode (N+2) 2014 en 2015

GLB/pijler 2 (POP2) inc. Health Check en Economisch Herstelplan

         

As 1: Versterking concurrentiekracht landbouw en bosbouw

188

25

28

91

97

As 2: Verbetering van het milieu en het platteland

197

44

38

169

28

As 3: Leefkwaliteit op het platteland en diversificatie plattelandseconomie

147

24

24

104

43

As 4: Uitvoering LEADER-aanpak

58

9

10

41

17

Kosten technische bijstand

3

0,7

0,3

2,3

0,7

Totaal

593

102,7

100,3

407,3

185,7

Toelichting

De kolommen over het beschikbare budget 2013 en de realisatie in 2013 zijn gebaseerd op het EU-jaar 2013. Deze periode loopt van 16 oktober 2012 tot en met 15 oktober 2013. De realisatie is per 15 oktober 2013 (einde EU-jaar 2013). Het resterend beschikbaar bedrag heeft betrekking op de periode 16 oktober 2013 tot en met 31 december 2015.

Tabel 3. Additionele EU-bijdrage 2009–2013 op basis van Health Check en Economisch Herstel Plan (POP-NU) (x € 1 mln)
 

Begroting tot en met 2013

Realisatie tot en met 2013

As

Overheids bijdragen totaal

Procentuele ELFPO-bijdrage (%)

Bedrag ELFPO-bijdrage

Overheids bijdragen totaal

Procentuele ELFPO-bijdrage (%)

Bedrag ELFPO-bijdrage

1. Versterking concurrentiekracht landbouw en bosbouw

74,1

75%

55,6

22,7

75%

17

2. Verbetering van het milieu en het platteland

40,9

75%

30,7

20

75%

15

3. Leefkwaliteit op het platteland en diversificatie plattelandseconomie

15,1

75%

11,3

2,6

75%

2

4. Uitvoering LEADER-aanpak

0

n.v.t.

0

0

n.v.t.

0

Kosten technische bijstand

0

n.v.t.

0

0

n.v.t.

0

Totaal

130,1

 

97,6

45,3

 

34

Ook voor deze tabel geldt dat de lidstaten tot 2 jaar na afloop van het betreffende EU-begrotingsjaar een declaratie kunnen indienen over de projecten.

3. Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB): Europees Visserijfonds (EVF)

De Europese Commissie heeft, in het kader van het Europees Visserijfonds (EVF), een communautaire bijdrage van € 48,6 mln toegekend aan Nederland voor de periode 2007–2013. Daarnaast levert Nederland een nationale bijdrage van € 72 mln. Voor het totale EVF-programma is dus € 120,6 mln beschikbaar. Onderstaande tabel bevat een overzicht van de uitgaven in 2013.

Tabel 4. Programma-uitgaven voor het jaar 2013 (bedragen x € 1 mln)
 

Begroting 2013

Realisatie 2013

 

EU

EZ

Totaal

EU

EZ

Totaal

Europees Visserijfonds (EVF)

4,1

6,0

10.1

3,9

7,3

11,2

• EVF as 1 Maatregelen visvangst

0,1

1,0

1,1

 

1,4

1,4

• EVF as 2 Aquacultuur binnenvisserij

0,4

0,6

1,0

0,2

0,3

0,5

• EVF as 3 Gemeenschappelijk Visserijbeleid

3,6

4,4

8,0

3,7

5,6

9,3

Per ultimo 2013 is een bedrag van € 117 mln toegekend aan projecten. De realisatie bedraagt circa € 90 mln. In de jaren 2014 en 2015 vindt de uitfinanciering plaats van het resterend budget.

Het jaar 2013 stond naast de uitvoering van de huidige programma ook in het teken van voorbereiding op het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV), de nieuwe programmaperiode 2014–2020.

4. Europese Structuur en Investeringsfondsen (EFRO)

De uitvoering van de EFRO programma’s 2007–2013 wordt in de komende jaren afgerond en in 2017 definitief afgesloten. Met EFRO worden vier landsdelige programma’s gefinancierd, te weten Noord Nederland, Oost-Nederland, West-Nederland en Zuid-Nederland. Daarnaast worden vier grensoverschrijdende programma’s ondersteund. Dit zijn de programma’s Duitsland-Nederland, Euregio Maas-Rijn, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeen.

Voor de programmaperiode 2007–2013 is in totaal € 1,1 mld Europees budget beschikbaar gesteld. Inmiddels is de huidige programmaperiode in de eindfase en zijn in grote mate de middelen toegekend aan projecten.

Voor de vier landsdelige programma’s is een bedrag € 255 mln aan Rijkscofinanciering beschikbaar gesteld. Hiervan is tot en met 2013 € 176,1 mln gerealiseerd. Voor de jaren 2014–2016 is derhalve nog een budget van € 78,9 mln beschikbaar voor uitfinanciering van aangegane verplichtingen.

Voor de vier grensoverschrijdende programma’s is een bedrag van € 169,2 mln aan Rijkscofinanciering beschikbaar gesteld. Hiervan is tot en met 2013 € 160,7 mln gerealiseerd. Voor de jaren 2014–2016 is derhalve nog een budget van € 8,5 mln beschikbaar voor uitfinanciering van aangegane verplichtingen.

De resultaten van de EFRO programma’s zijn positief. Conform de ambitie wordt ruim 60% van de middelen besteed aan innovatieve projecten. Door middel van EFRO is de innovatie van ruim 18.000 bedrijven gestimuleerd en is steun verleend aan 5.000 startende bedrijven. Deze resultaten overtreffen de verwachting die bij de start van de programma’s werden ingeschat.

Het jaar 2013 stond naast de uitvoering van de huidige programma’s vooral in het teken van voorbereiding op de nieuwe programmaperiode 2014–2020. Gezamenlijke hoofddoelen van Rijk en regio voor de landsdelige programma’s zijn innovatie en koolstofarme economie. Het MKB is een belangrijke doelgroep. Belangrijke thema’s binnen Interreg zijn grensoverschrijdende innovatiesamenwerking, koolstofarme economie en arbeidsmobiliteit.

Besloten is om de decentrale uitvoering van de landsdelige programma’s te continueren. Ook is afgesproken dat de landsdelige beheersautoriteiten nauwer gaan samenwerken en een uniforme werkwijze hanteren.

Nederland ontvangt aan EFRO voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 € 507.318.228,00 (in lopende prijzen) voor de landsdelige programma’s en € 389.675.917,00 (in lopende prijzen) voor de grensoverschrijdende samenwerking. EZ stelt voor de uitvoering van de nieuwe programmaperiode 2014–2020 in totaal € 91 mln aan Rijkscofinanciering beschikbaar voor de vier landsdelige programma’s en € 49 mln voor de grensoverschrijdende programma’s.

De Europese Structuurfondsverordeningen zijn in december 2013 in werking getreden na besluitvorming hierover in het Europese parlement en de Europese Raad. Het eindresultaat van de onderhandelingen over het cohesiebeleid 2014–2020 komt grotendeels overeen met de Nederlandse inzet (TK, 21 501-08, nr. 493).

In 2013 is door het Ministerie van EZ gewerkt aan het opstellen van de Partnerschapsovereenkomst. Dit is het overkoepelende strategische document dat samen met het landsdelige EFRO programma en de andere Structuurfondsprogramma’s in 2014 ter goedkeuring bij de Europese Commissie zal worden ingediend. De Partnerschapsovereenkomst gaat in op de punten waarop Nederland zich verder moet ontwikkelen in het licht van de Europa2020 strategie en de bijdrage die de Europese Structuur- en Investeringsfondsen, waaronder EFRO, hieraan leveren.

5. Zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7) periode 2007-2013

In 2013 heeft in Europees verband de afronding van de activiteiten van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7, 2007–2013) plaatsgevonden. De laatste «calls for proposals» voor KP7 zijn in 2013 gepubliceerd.

In 2013 lag de nadruk bij de voorbereiding van het nieuwe programma voor onderzoek en innovatie Horizon 2020 en de voortzetting van het Europees instituut voor Innovatie en Technologie (EIT). Het budget van Horizon 2020 (inclusief EIT) is in het meerjarig financieel kader vastgesteld op € 70,2 mld voor de periode 2014 tot en met 2020. Na een succesvolle onderhandeling hebben de Raad en het Europees Parlement eind 2013 zowel Horizon 2020 als het EIT goedgekeurd. Nederland kan tevreden zijn met het behaalde resultaat. Het EIT krijgt € 2,7 mld uit het Horizon 2020 budget voor de periode 2014–2020. Daarmee wordt de bijdrage aan de drie al lopende Europese «Knowledge and Innovation Communities» (KICs) op het gebied van informatie- en communicatietechnologie, duurzame energie en klimaatverandering voortgezet. Ook worden in de komende jaren vijf nieuwe KICs opgezet voor de thema’s gezond leven en actief ouder worden, grondstoffen, een industrie met toegevoegde waarde, duurzame voeding en de mobiliteit in steden.

In juli 2013 heeft de Europese Commissie, als onderdeel van Horizon 2020, een investeringspakket gepubliceerd bestaande uit vier publieke programma’s op basis van artikel 185 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) (zie paragraaf over Eurostars en JTI’s) en 6 publiekprivate programma’s op basis van artikel 187 VWEU. Het pakket heeft een omvang van € 8 mld uit Horizon 2020 en minimaal datzelfde budget uit nationaal publieke en private bijdragen. Dit pakket is tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 3 december 2013 goedgekeurd en zal begin 2014 in triloog met het Europees Parlement worden besproken (BNC fiche 22 112 nr. 1692 fiche 1).

6. Programma’s Eurostars en Joint Technology Initiatives (JTI’s)

De Europese Commissie draagt vanuit Horizon 2020 bij aan publiekpublieke en publiekprivate programma's. Publiekpublieke programma’s op basis van artikel 185 VWEU zijn programma’s waarin lidstaten een afgestemd beleid willen voeren op het gebied van onderzoek en innovatie om zo een groter effect te bereiken dan alleen nationaal mogelijk is. Dit betreft onder andere het programma Eurostars-2, met financiering van het Ministerie van EZ. Eurostars-2 is een Europees innovatieprogramma voor het onderzoek uitvoerende MKB, maar ook andere organisaties kunnen (onder voorwaarden) meedoen aan Eurostars-projecten. Het programma, een samenwerking van het Eureka-netwerk en de Europese Unie, is in de afgelopen jaren zeer succesvol gebleken. Eurostars-2 zal van start gaan met een budget van naar verwachting € 1 mld voor een periode van 7 jaar, bijna driemaal zo hoog als in de voorgaande periode.

De publiekprivate programma's, zogenaamde Joint Technology Initiatives (JTI’s), zijn gebaseerd op artikel 187 van VWEU en krijgen in een aantal gevallen eveneens nationale cofinanciering. Het Ministerie van EZ is tot 2014 betrokken geweest bij de cofinanciering van de JTI's ARTEMIS en ENIAC gericht op respectievelijk embedded computing systems en nano-electronica. De JTI ECSEL (Electronics Components and Systems for European Leadership) komt in 2014 in de plaats van de huidige ENIAC en ARTEMIS, waarin het Ministerie van EZ de betrokkenheid bij de thema’s zal voortzetten als belangrijk onderdeel van de internationalisering van de topsector Hoge Tech Tystemen & Materialen (HTSM). ECSEL is een door de industrie aangestuurd publiekprivaat onderzoeksprogramma dat zich richt op projecten van pan-Europees belang, die maatschappelijke kwesties (veiligheid, energie e.d.) adresseren. De omvang van ECSEL zal naar verwachting meer dan € 5 mld bedragen, hiervan komt € 1,2 mld voor rekening van de Europese Commissie en € 1,2 mld voor rekening van de betrokken lidstaten. Het overige budget komt voor rekening van bedrijven en kennisinstellingen.

7. Horizon 2020 (kaderprogramma voor onderzoek en innovatie) periode 2014- 2020

Voor het merendeel blijft de ondersteuning in Horizon 2020 vergelijkbaar met het Zevende Kaderprogramma, namelijk de ondersteuning van de mobiliteit van onderzoekers en het verstrekken van toegang tot onderzoeksinfrastructuur, financiering van individuele onderzoekers op grond van excellente onderzoeksvoorstellen en de ondersteuning van onderzoekssamenwerking met als doel versterking van de industrie en het vinden van oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen. Met het samenbrengen van onderzoek en innovatie in één strategisch kader is wel een aantal nieuwe instrumenten toegevoegd, zoals prijsvragen en ondersteuning van precommercieel en innovatiegericht aanbesteden. Ook is er nadrukkelijk meer aandacht voor de rol van het MKB en voor multidisciplinaire en interdisciplinaire projecten om te komen tot innovatieve oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen.

Nationaal is de ondersteuningsstructuur bij de ministeries en bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland omgevormd van KP7 naar Horizon 2020. Op 12 november 2013 is het startcongres Horizon 2020 georganiseerd. In samenwerking met de Innovatie-estafette is een groot publiek bereikt zodat het evenement heeft bijgedragen aan de voorbereiding van de Nederlandse partijen op de start van het programma.

4 Overzicht niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (bijlage externe inhuur)

Ministerie van Economische Zaken (XIII) Verslagjaar 2013

(Bedragen x € 1.000)

Programma- en apparaatskosten

 

1. Interim-management

1.534

2. Organisatie- en Formatieadvies

393

3. Beleidsadvies

1.461

4. Communicatieadvisering

982

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

4.370

5. Juridisch Advies

977

6. Advisering opdrachtgevers automatisering

10.026

7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie

3.137

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

14.140

8. Uitzendkrachten (formatie & piek)

61.025

Ondersteuning bedrijfsvoering

61.025

Totaal uitgaven inhuur externen

79.535

Noot: De kosten voor inhuur uit hoofde van de flexibele schil bij de agentschappen, zijn opgenomen onder 8 (uitzendkrachten). De flexibele schil bij deze diensten is onderdeel van de aanpak ten behoeve van adequate en flexibele uitvoering van opdrachten EZ en andere ministeries/overheden. De bepaling van de externe inhuur door EZ is conform de gedragslijn/interpretatie van voorgaande jaren.

Toelichting op het inhuurpercentage 2013

De inhuuruitgaven 2013 zijn ten opzichte van 2012 met € 7,2 mln gedaald. Het inhuurpercentage (inclusief de reguliere inhuuruitgaven en exclusief de flexibele schil inhuuruitgaven bij AgNL en DR) over geheel 2013 is uitgekomen op 6,1% en valt daarmee onder de norm van 10% van de motie Roemer. De flexibele schil betreft het gebruik van in tijd, samenstelling en omvang wisselende inzet van externe inhuur waarvan AgNL en DR structureel gebruik maken om het aantal medewerkers en de benodigde kennis en expertise snel en flexibel aan te passen aan veranderingen in de omvang en samenstelling van het opdrachtenpakket. Het inhuurpercentage van EZ inclusief flexibele schil over 2013 komt uit op 10,2%, en komt daarmee nagenoeg overeen met de Roemer norm.

Het rapporteren van twee inhuurpercentages; met flexibele schil en zonder flexibele schil, heb ik per brief van 28 juni 2012 (TK, 2011–2012,33 240 XIII, nr 16) nader toegelicht. Hierover waren tijdens het wetgevingsoverleg op 13 juni 2012 van de vaste Commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie vragen gesteld bij de behandeling van het jaarverslag 2011 EL&I.

De flexibele schil betreft het gebruik van in tijd, samenstelling en omvang wisselende inzet van externe inhuur waarvan AgNL en DR gebruik maken om het aantal medewerkers en de benodigde kennis en expertise snel en flexibel aan te passen aan veranderingen in de omvang en samenstelling van het opdrachtenpakket.

Rapportage overschrijding maximumuurtarief externe inhuur buiten mantelcontracten

In onderstaande tabel wordt weergegeven in hoeveel gevallen in 2013 door het ministerie buiten de mantelcontracten om externe krachten zijn ingehuurd boven het voor de organisaties van het rijk afgesproken maximumtarief van € 225,– (exclusief BTW).

Inhuur externen buiten mantelcontracten

2013

Aantal overschrijdingen maximumtarief

geen

5 Lijst van afkortingen

AAU

Assigned Amount Units

ACM

Autoriteit Consument en Markt

ADR

Auditdienst Rijk

AF

Agrofood

AgNL

Agentschap Nederland

AGRA

Alliance for a Green Revolution in Africa

AI

Aviaire Influenza

AIVD

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

ANVS

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbeschermin

AOC

Agrarisch Opleidingscentrum

AR/ARK

Algemene Rekenkamer

AVB

Agrarische Vertegenwoordiging Buitenland

BBE

Biobased Economy

BBI

Bestuurs- en beleidsinstrumentarium

BBI

BioBased Industries

BBP

Bruto Binnenlands Product

BES

Bonaire, St. Eustatius en Saba

BGT

Basisregistratie Grootschalige Topografie

BMKB

Borgstellingsregeling Midden- en Kleinbedrijf

BNI

Bruto Nationaal Inkomen

BOL

Beroepsopleidende leerweg

BOP

Behoefte-onderbouwingsplan

BTR

Bedrijfstoeslagregeling

BuZA

Ministerie van Buitenlandse Zaken

BVP

Bedrijfsvoeringsparagraaf

BZK

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CCS

Carbon Capture and Storage

CEP

Centraal Economisch Plan

CIV

Centra voor Innovatief Vakmanschap

CM

Crisismanagement

CN

Caribisch Nederland

CoE

Centers of Expertise

COVA

Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten

CPB

Centraal Plan Bureau

CPVO

Community Plant Variety Office

CTGB

College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen

CTMM

Center for Translational Molecular Medicine

DGF

Diergezondheidsfonds

DGIS

Directoraat-Generaal internationale Samenwerking

DICTU

Dienst ICT Uitvoering

DLO

Dienst Landbouwkundig Onderzoek

DR

Dienst Regelingen

EBS

E-Business Suite

ECN

Energieonderzoek Centrum Nederland

EFRO

Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling

EHS

Ecologische Hoofd Structuur

EIA

Energie- Investeringsaftrek

EIM

Economische Instituut voor Midden- en Kleinbedrijf

ELFPO

Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling

ELGF

Europees Landbouwgarantiefonds

EP

Europees Parlement

EPK

Energie Prestatie Keuring

EPK

Energie Prestatie Keuring

ESA

European Space Agency

ESTEC

European Space Research and Technology Centre

ETS

Emission Trading Scheme

EU

Europese Unie

EVF

Europees Visserijfonds

EZ

Ministerie van Economische Zaken

FES

Fonds Economische Structuurversterking

GAN

Gegevensautoriteit Natuur

GLB

Gemeenschappelijk Landbouw Beleid

GO

Garantie Ondernemingsfinanciering

GSF

Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering

GTI

Grote Technologishe Instituten

GVB

Gemeenschappelijke Visserij Beleid

HACCP

Hazard Analysis and Critical Control Points

HAO

Hoger Agrarisch Onderwijs

HBO

Hoger Beroeps Onderwijs

HHI

Herfindahl-Hirschman Index

HTSM

HighTech Systems & Materials

I&M

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

I&R

Identificatie en Registratie

IA

Innovatie Agenda Energie

IA GOT

Implementing Agreement Gas&Oil Technologies

IAEA

Internationale Atoom Energie Agentschap

IBG

Informatie Beheer Groep

ICES

Council for the Exploration of the Sea

ICT

Informatie Communicatie Technologie

ILG

Investeringsbudget Landelijk Gebied

IPC

Innovatie Prestatie Contracten

IPO

Interprovinciaal overleg

IRRS

Integrated Regulatory Review System

IUC

Inkoop Uitvoering Centrum

JI

Joint Implemanetation

JTI

Joint technology Initiatives

KADO

Kabinetsbrede Aanpak Duurzame Ontwikkeling

KFD

Kernfysische Dienst

KNAW

Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen

KvK

Kamer van Koophandel

LEI

Landbouw-Economisch Instituut

LPG

Liquefied Petroleum Gas

LvDO

Leren voor Duurzame Ontwikkeling

LWOO

Leerweg Ondersteunende Onderwijs

MBO

Middelbaar Beroepsonderwijs

MEE

Meerjarenafspraak Energie-efficiëntieverbetering

MEI

Marktintroductie Energie Innovaties

MEP

Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie

MER

Milieu Effect Rapportage

MFK

Meerjarig Financieel Kader

MIP

Meerjaren Investerings Programma’s

MIT

MKB Innovatiestimulering Topsectoren

MJA

Meerjarenafspraken Energie-efficiëntie

MKB

Midden- en Kleinbedrijf

MKZ

Mond- en Klauwzeer

NBTC

Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen

NCSS2

Nationale Cybersecurity Strategie 2

NDFF

Nationale Databank Flora en Fauna

NEN

Nederlands Normalisatie Instituut

NFP

Nationaal Frequentieplan

NGO

Niet overheidsorganisaties

NIPO

Nederlands Instituut voor Publieke Opinie

NLR

Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratoruim

NM

Natuurmonumenten

NMa

Nederlandse Mededingingsautoriteit

NME

Natuur- en Milieueducatie

NOM

Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij

NPO

Nederlandse Publieke Omroep

NRG

Nucleair Research Group

NURG

Nadere uitwerking Rivierengebied

NV

Nationale Verklaring

NVWA

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

NWO

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

O&S

Ontwikkeling en Samenwerking

OBN

Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer van Natuurkwaliteit

OCW

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OESO

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

OIE

Office Internationale des Epizoöties

OPTA

Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit

PAS

Programmatishe Aanpak Stikstof

PBL

Planbureau voor de Leefomgeving

PBO

Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie

POP

Plattelands Ontwikkelings Plan

PPP

Purchasing Power Parity

PPS

Publiek-private samenwerking

QLL

Quality system Livestock Logistics

R&D

Research and Development

R&TTE

Radio- en randapparatuur

RCR

Rijkscoördinatieregeling

RDA

Research & Development Aftrek

RGD

Rijksgebouwendienst

ROA

Rijksoverheid Architectuur

ROAD

Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject

ROM

Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen

RVO

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

RWT

Rechtspersonen met een wettelijke taak

S&O

Speur en Ontwikkelingswerk

SBB

Staatsbosbeheer

SBIR

Small Business Innovation Research

SBL

Stimulering Bos en Landbouwgronden

SDE

Stimulering Duurzame Energieproductie

SER

Sociaal Economische Raad

SER

Sociaal Economisch Raad

SIS

Subsidieregeling Innovatieve Scheepsbouw

SNL

Subsidieregeling Natuur en Landschap

SSO

Shared Service Organisatie

STW

Stichting Technische Wetenschappen

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Wetenschap

TAPAS

Thermoplastic Affordable Primary Aircracft Structures

TEEB

The Economics of Ecosystems and Biodiversity

TKI

Topconsortia voor Kennis en Innovatie

TNO

Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek

TOP

Technische Ontwikkelingsprojecten

TSE

Transmissible Spongiform Encephalopathies

TU

Tuinbouw/uitgangsmaterialen

UNWTO

United Nations World Tourism Organization

UVD

Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij

VAMIL

Regeling Vervroegde Afschrijving Milieu-investeringen

VGI

Voedings- en Genotsmiddelen Industrie

VMBO

Voortgezet Middelbaar Beroepsonderwijs

VOA

Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten

VWS

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

WBSO/S&O

Afdrachtsvermindering Speur- en Ontwikkelingswerk

WEF

World Economic Forum

WILG

Wet Inrichting Landelijk Gebied

WIPO

World Intellectual Property Organization

WKK

Warmtekrachtkoppeling

WU

Wageningen Universiteit

WUR

Wageningen Universiteit Researchcentrum

ZBO

Zelfstandig Bestuursorgaan

ZZP

Zelfstandige Zonder Personeel


X Noot
1

De WBSO is de verzamelnaam voor de faciliteit afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (S&O) in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en de aftrek speur- en

ontwikkelingswerk in de Wet inkomstenbelasting.

X Noot
2

Met het Natuurpact is de aanduiding Ecologische Hoofdstructuur veranderd in Natuurnetwerk Nederland.

Naar boven