29 664 Binnenvisserij

Nr. 107 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 maart 2013

In deze brief reageer ik, mede namens de minister van Infrastructuur en Milieu, op de visie «Binnenvissers in nieuw perspectief» die op 3 december 2012 door de voorzitter van de Commissie Toekomst Binnenvisserij is aangeboden aan mijn ambtsvoorganger (Kamerstuk 29 664, nr. 106).

Op 14 december 2012 is deze visie aangeboden aan de Tweede Kamer.

Deze commissie is ingesteld naar aanleiding van de motie Dijkgraaf/Jacobi (TK 29 675 nr. 125), waarin werd gevraagd om een breed gedragen toekomstvisie op de gehele binnenvisserij. Hierbinnen gaat de commissie ook in op de mogelijke inzet van palingvissers bij het bevorderen van de aalmigratie, waarmee bouwstenen worden gegeven voor de uitvoering van de motie Houwers/Gerbrands (TK 21 501-32, nr. 551). Tot slot is deze commissie in de visie ook ingegaan op de (kleinschalige) visserij op de Waddenzee en dan in het bijzonder op de garnalenvisserij.

De visie begint met een omgevingsanalyse en schetst hierna een perspectief. Om dit perspectief te realiseren doet de commissie een aantal aanbevelingen aan de sector zelf, de overheid, de sportvisserij en andere maatschappelijke partijen.

Algemeen

De binnenvisserij is een kleine sector, onlosmakelijk verbonden met de Nederlandse geschiedenis, maar is de laatste decennia steeds verder onder druk komen te staan. Het kabinet onderschrijft de conclusie van de commissie dat er wel toekomst is voor de beroepsgroep, maar dat hiervoor een transitie nodig is in de richting een ecologisch en economisch duurzame sector, binnen de kaders van Natura2000 en de Kaderrichtlijn Water. Het is een realistisch beeld dat dit tot een kleinere sector zal leiden; het kabinet is zich van deze zorg bewust.

Juist in dat licht is het belangrijk dat de samenwerking met andere gebruikers van het binnenwater wordt gezocht. Deze samenwerking moet hier en daar door de binnenvisser en andere spelers verder ontwikkeld worden om de kansen ook daadwerkelijk te benutten.

De commissie concretiseert het perspectief van de binnenvisserij in 2020 als volgt:

  • 1. Optimaal inspelend op eisen van de consument en duurzaam opererend binnen de draagkracht van de vispopulaties.

  • 2. Inzettend op datgene waar de sector (inter)nationaal in uitblinkt.

  • 3. Goed georganiseerd en inspelend op kansen die zich voordoen.

  • 4. Een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling

  • 5. Onafhankelijk en in nauw contact met de maatschappij.

Het kabinet staat achter dit perspectief, maar beseft zich terdege dat dit niet vanzelf werkelijkheid zal worden. Hiervoor doet de commissie een aantal aanbevelingen, waarbij het meest de sector zelf wordt aangesproken. Het kabinet is van mening dat hiermee terecht naar voren komt dat de sector zelf aan het roer staat en, ondanks de geringe omvang, voor een belangrijke deel zelf het heft in handen kan en moet nemen. Er kan naar de overheid gekeken worden als het gaat om het stellen en handhaven van kaders en het optimaal mogelijk maken van ondernemerschap. In het onderstaande zal het kabinet reageren op de aanbevelingen die zijn gericht aan de rijksoverheid. Daarnaast moedigt het kabinet de sector aan in overleg te treden met de andere betrokken partijen om zo een breed draagvlak voor de toekomstvisie te verkrijgen.

1. Verschuiving van de vangstinspanning naar andere soorten

Het kabinet onderschrijft dat er mogelijkheden zijn in een verdere focus op de wolhandkrabvisserij. Het Ministerie van Economische Zaken (EZ) heeft al in 2009 bepaald dat op de rijkswateren de bijgevangen wolhandkrab behouden mag worden en heeft andere visrechthebbenden aangespoord hetzelfde te doen. Ook heeft EZ toestemming gegeven voor een pilot op het IJsselmeer waarbij gekeken wordt of met aangepaste fuiken op wolhandkrab kan worden gevist.

De rijksoverheid monitort vanwege milieuvervuiling op trendlocaties het gehalte aan contaminanten in de wolhandkrab. Dit heeft er toe geleid dat de overheid uit het oogpunt van voedselveiligheid heeft moeten besluiten de visserij op wolhandkrab in onder andere de grote rivieren te verbieden. Op andere locaties, bijvoorbeeld het IJsselmeer, lijken nog zeker perspectieven voor deze visserij aanwezig te zijn.

Wat betreft het benutten van schubvisbestanden is het kabinet van mening dat de mogelijkheden hiervoor reeds bestaan binnen de Visstandbeheercommissies. Dit is de plaats waar beroep- en sportvissers afspraken kunnen maken over het benutten van schubvisbestanden. Hierbij is een rol weggelegd voor de waterbeheerder met het oog op de realisatie van een duurzame vispopulatie binnen de kaders van Natura2000 en de Kaderrichtlijn Water.

Een wettelijke verankering van het visplanstelsel is niet vereist om dergelijke afspraken te maken. Zo zijn op dit moment in verschillende VBC-gebieden (o.a. Friesland, Randmeren, Krammer-Volkerak) al afspraken gemaakt tussen beroeps- en sportvisserij over benutting van schubvis door beroepsvissers. Over het voornemen tot wettelijke verankering zal in de komende periode nadere politieke besluitvorming plaatsvinden. Er bestaan meerdere varianten voor de manier waarop dit kan gebeuren en deze worden momenteel afgewogen en besproken met de stakeholders. Ik zal u voor de zomer informeren over de voortgang van dit traject.

2. Tweede tak-activiteiten

Het kabinet ziet ook dat het voor een aantal binnenvissers niet langer mogelijk zal zijn om een volledig inkomen uit de binnenvisserij te genereren. Naast de onvermijdelijk kleinere omvang van de sector, kan het ontplooien van al dan niet aan de visserij gelieerde werkzaamheden in bepaalde gevallen soelaas bieden. Er zijn meerdere manieren waarop binnenvissers hun kennis en kunde te gelde kunnen maken, maar het is hun eigen verantwoordelijkheid om een concurrerend product/dienst neer te zetten.

Daarbij wordt in de visie opgemerkt dat de overheid meer kan doen als afnemer van deze diensten. Het gaat hier in de praktijk vooral om het gebruikmaken van vissers voor monitoring en onderzoekswerkzaamheden. Het inzetten van beroepsvissers hierbij gebeurt al steeds vaker. In veel gevallen wordt de opdracht uitgevoerd door een gekwalificeerd onderzoeksbureau en zijn beroepsvissers hierbij onderaannemer. Het is immers ook in het belang van de waterbeheerder om dergelijke activiteiten op de meest kosteneffectieve wijze uit te voeren. Niet alle vissers zijn echter gekwalificeerd voor dergelijke werkzaamheden.

Graag kijkt EZ samen met de sectororganisatie of middels opleidingen en onderwijs de professionaliteit van de vissers op dit vlak verder vergroot kan worden, opdat zij en andere overheden vissers in de toekomst beter kunnen inzetten voor monitorings- en onderzoekswerkzaamheden.

3. Certificering en waardevermeerdering door ketenverkorting en traceerbaarheid

Het kabinet onderschrijft het belang van deze stappen, maar beoordeelt dit als onderdeel van het ondernemerschap van de binnenvissers. Het voortouw zou hier dan ook bij de sector moeten liggen. In dit licht wil het Rijk de sector aansporen om binnen de kaders van het nieuwe visserijfonds projecten en programma’s te starten die zich richten op verduurzaming en samenwerking in de keten.

4. Bevordering aalmigratie

De commissie stelt in haar visie vast dat een deel van de aanpassingen aan waterwerken ter bevordering van de vismigratie zijn getemporiseerd en beoordeelt het «over de dijk zetten van aal» als een nuttige maatregel.

De waterbeheerders nemen maatregelen om uiterlijk in 2027 schoon water te realiseren dat geschikt is voor duurzaam gebruik. Onderdeel hiervan is het mitigeren van onomkeerbare fysieke ingrepen, zoals vistrappen bij dammen. Op dit moment worden jaarlijks vele tientallen vismigratieknelpunten opgelost. Bij de prioritering van de uitvoering van het maatregelenpakket voor het hoofdwatersysteem is ervoor gekozen om visknelpunten tussen zoet en zout en tussen stromend en stagnant water zoveel mogelijk voor 2015 uit te voeren en hiermee een structurele oplossing te bieden. Of het «over de dijk zetten van aal» tijdelijk een nuttige aanvullende maatregel is, wordt overgelaten aan het oordeel van de waterbeheerder.

De rijksoverheid ziet bij de uitrol van deze maatregel voor zichzelf een kaderstellende rol door wettelijke obstakels zoveel mogelijk weg te nemen. Structurele financiële ondersteuning is hierbij nadrukkelijk geen taak van de rijksoverheid. Dit laat onverlet dat het kabinet het waardeert dat de sector zelf initiatief neemt om samen met andere partijen een bijdrage te leveren aan het herstel van de aalstand.

Bij wijze van stimulering stel ik dan ook eenmalig ruim € 240.000 uit het Europees Visserijfonds ter beschikking voor deze maatregel.

Overigens blijft naast het herstel van de aalstand ook het verduurzamen van de aalvisserij van belang. Hier noemt de commissie al de pilot «Decentraal aalbeheer» in Friesland. Ook voor dit project is ruim € 240.000 beschikbaar vanuit het visserijfonds.

5. Aal voor de beroepsvisser

Onder de huidige regelgeving kan zowel door individuele vissers als in coöperatieverband met beroepsvistuigen worden gevist. Deze regelgeving wordt momenteel geëvalueerd, waarbij ook gekeken wordt of vissen in coöperatieverband een duurzame visserij op de binnenwateren bemoeilijkt.

Ik zal u voor de zomer informeren over de resultaten van deze evaluatie.

6. Organisatie

Het kabinet is het met de commissie eens dat één slagkrachtige sectororganisatie en een verbeterde samenwerking met andere partijen, belangrijke randvoorwaarden zijn voor het effectief functioneren van de sector. Het kabinet herkent obstakels vanuit het verleden bij de sector om hiertoe te komen. Hier speelt echter ook mee dat voor het IJsselmeer specifieke visserijregulering geldt.

In lijn met de visie onderschrijft EZ de uitdrukkelijke wens om in de toekomst samen te werken met slechts één sectororganisatie. Daarom zal het ministerie op korte termijn met de sectororganisaties in gesprek gaan en afspraken maken over hoe de sector tot één vertegenwoordiging bij de rijksoverheid kan komen. Tevens zal EZ in de toekomst geen financiële ondersteuning meer leveren aan afzonderlijke sectororganisaties.

7. IJsselmeer

Vanuit haar verantwoordelijkheid voor een duurzame visserij stuurt EZ op het IJsselmeer op de visserijinzet door het beheren van het aantal «merkjes», welke gelijk staan aan een hoeveelheid vistuigen. In het verleden hebben diverse saneringsrondes plaatsgevonden, maar deze hebben niet tot het gewenste herstel van de visstand geleid.

De laatste jaren zijn er steeds meer signalen gekomen dat de visstand op het IJsselmeer voor de sector structureel problematisch is. Om, in lijn met de visie, directer op de visstand te sturen heeft EZ onderzoeksinstituut IMARES opdracht gegeven om voor het IJsselmeer onderzoek te doen naar de optimale hoeveelheid te onttrekken vis per commercieel bestand. Daarbij moet vooraf worden opgemerkt dat het kabinet streeft naar een samenstelling en hoeveelheid van de vissoorten, die eveneens past binnen de kaders van Natura2000 en de Kaderrichtlijn Water.

Rond de zomer worden de eerste resultaten verwacht. In de tweede helft van 2013 zullen dan, op basis van deze resultaten, worden bezien op welke wijze duurzame visserij op het IJsselmeer mogelijk is. Hierbij zal uiteraard de betrokkenheid van de sector gezocht worden.

De kleinschalige visserij op de Waddenzee

Hoewel de situatie van de visserij op de Waddenzee en de binnenwateren behoorlijk verschilt, ziet het kabinet in principe geen reden om een andere lijn te kiezen betreffende de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Ook op de Waddenzee is het primair de visser die binnen de wettelijke kaders verantwoordelijkheid draagt voor de eigen bedrijfsvoering en organisatiegraad. Er zijn in het verleden al verscheidene pogingen gedaan om tot één sectororganisatie voor de garnalenvisserij te komen. Vanuit mededinging zijn hier bepaalde beperkingen aan verbonden. Het kabinet spoort de sector dan ook aan om de energie te richten op één sectorvertegenwoordiging bij de rijksoverheid in plaats van op een volledige fusie. Met betrekking tot de oproep van de commissie aan de rijksoverheid zich in te zetten voor een Europees level playing field voor de garnalenvisserij, wijst het kabinet erop dat voor een adviesaanvraag aan ICES het nodig is dat de randvoorwaarden voor een beheerplan duidelijk zijn. Daarvoor is onderzoek nodig. De sector is gevraagd dit onderzoek uit te laten voeren waarvoor ook een bijdrage uit het Europees Visserij Fonds zal worden verstrekt. De resultaten van dit onderzoek zullen ook bijdragen aan het kunnen verkrijgen van een MSC-label voor de garnalenvisserij.

Het Programma Rijke Waddenzee waarover wordt gesproken, is in principe eindig maar loopt hoe dan ook door tot 2014. Tegen die tijd zal het programma worden geëvalueerd. Er kan nu niet op die evaluatie vooruitgelopen worden. Datzelfde geldt voor de pilot Geïntegreerde Visserij. De evaluatie van deze pilot zal dit jaar plaatsvinden.

Wat betreft de pulsvisserij wil ik graag benadrukken dat de garnalensector al uitgebreid is betrokken bij de ontwikkelingen en uitrol van deze visserijmethode, dat er reeds jarenlang onderzoek wordt gedaan naar de effecten hiervan en dat er al verscheidene gesprekken hierover tussen de rijksoverheid en de sector zijn geweest. Bij nieuwe ontwikkelingen zal er, zoals gebruikelijk, overleg plaatsvinden tussen sector en rijksoverheid. Het kabinet ziet geen reden dit contact verder te intensiveren.

Tot slot wordt gezinspeeld op een financiële impuls vanuit het Europees Visserijfonds en het Waddenfonds voor de herstructurering van de garnalenvloot. Het Waddenfonds wordt beheerd door de drie noordelijke provincies. Het is dan ook niet aan de rijksoverheid om hier uitspraken over te doen. Het kabinet is al jaren zeer terughoudend met de inzet van het Europees Visserijfonds voor het uit de vaart nemen van schepen of het op een andere wijze verkleinen van de vangstcapaciteit. Wel wil het rijk de sector vragen om, samen met NGO’s en regionale partijen, met voorstellen te komen voor een verdere verduurzaming van de visserij op de Waddenzee.

De staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven