Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | nr. 41, item 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | nr. 41, item 6 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Regels betreffende beschermende maatregelen tegen schadelijke organismen bij planten (Plantgezondheidswet) ( 35083 ).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Aan de orde is nu de Plantgezondheidswet, Kamerstuk 35083. Ik heet de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van harte welkom. Ik geef de heer Weverling namens de VVD het woord als eerste spreker.
De heer Weverling (VVD):
Voorzitter. Ik ben gefascineerd door planten en u ook, hoop ik. Als voormalig wethouder van de tuinbouwgemeente Westland en woordvoerder tuinbouw voor de VVD sta ik natuurlijk regelmatig in een kas. In mijn gesprekken met telers is het beschermen van de plantgezondheid een terugkerend thema. Van boomkwekers en akkerbouwers tot groente- en fruittelers, allemaal zijn ze gebaat bij het tegengaan van de verspreiding van plantenziektes. Een spoor van het tomatenvirus in de kas van een tomatenteler kan bijvoorbeeld al genoeg zijn om de hele oogst onverkoopbaar te maken en daarom is het in principe ook goed dat de Europese Commissie nu beter de regie kan nemen om de plantgezondheid te beschermen. Tegelijkertijd vraagt het beschermen van de plantgezondheid ook veel van onze telers. In het nemen van preventieve maatregelen en het voldoen aan de eisen van bijvoorbeeld het plantenpaspoort gaat veel kostbare tijd en geld zitten. Gelukkig heb ik gezien dat het gebruik van het plantenpaspoort goed is geland, maar dat ging niet vanzelf. Het toont aan dat we de balans moeten vinden tussen het borgen van de plantgezondheid en het voorkomen van onnodige regeldruk.
De nu voorliggende Plantgezondheidswet brengt onze eigen wetgeving in lijn met de afspraken die we op Europees niveau hebben gemaakt. Wat de VVD betreft laten we het daarbij ook. Het is niet de bedoeling dat we bovenop de Europese regels nog strengere eigen regels aan onze ondernemers gaan opleggen. Ander verstoort dit het gelijke speelveld in Europa en bovendien moeten regels wel na te leven zijn. Een voorbeeld van extra nationale regelgeving bovenop de Europese afspraken is artikel 20a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen. Dit artikel stelt voor het leveren van deze middelen aan telers die dit voor hun teelt niet direct nodig hebben, te verbieden. Het is belangrijk om onnodig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen maar leveranciers geven aan dat ze helemaal niet over de benodigde informatie kunnen beschikken om te weten welke telers welke middelen voor hun teelt nodig hebben. Bovendien leveren ze bijvoorbeeld ook aan loonwerkers die niet zelf planten telen maar wel beschermingsmiddelen gebruiken. Artikel 20a is dus een extra nationale verplichting die onmogelijk te handhaven of na te leven is. Om ervoor te zorgen dat het gelijke speelveld in Europa niet verstoord wordt door extra nationale regelgeving ondersteun ik het ingediende amendement van de collega's Bisschop en Von Martels om dit artikel te schrappen. Daarnaast dien ik een amendement in om ook het nieuwe artikel 84a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen te schrappen. Dit artikel verplicht de retributie na herinspectie, een verplichting die niet voortvloeit uit de verordening en dus ook niet per definitie voor telers in andere landen geldt. Zulke extra koppen op Europese regelgeving leveren alleen maar onnodige regeldruk op en dat is wat ons betreft onwenselijk.
De telers zijn bij de uitvoering van deze wet van cruciaal belang. De verspreiding van plantenziekten kan het best voorkomen worden wanneer het delen van informatie en het melden van uitbraken goed verlopen. Het opstellen van het Plantenbesluit waarin aanvullende regels over de uitvoering van deze wet gesteld worden, moet dan ook in samenspraak met de telers gebeuren. De vraag is of het overleg tussen de sector en het ministerie in alle gevallen wel even soepel gaat. Kan de minister toezeggen dat de sector goed betrokken wordt bij de uitvoering van de Plantgezondheidswet en dat de vaststelling van het Plantenbesluit in overleg met de sector gebeurt?
Om zeker te zijn dat wij als Kamer op de hoogte gehouden worden over de uitvoering van deze wet heb ik een amendement ingediend dat de voorhang van uitvoeringsmaatregelen verplicht. Zo kan de Kamer controleren of de uitvoering van de wet niet onnodig bezwarend voor de telers is. Bij de uitbraak van een plantenziekte is snel optreden noodzakelijk. De NVWA krijgt straks een centrale rol bij de handhaving van die Plantgezondheidswet en de NVWA moet dan ook in staat worden gesteld om zo snel mogelijk te handelen wanneer de regels niet worden nageleefd. Kan de minister bevestigen dat het budget en het extra personeel dat voor de uitvoering en handhaving van deze wet is gereserveerd, voldoende is om deze belangrijke taak uit te voeren?
Ik rond af. Als Nederland hebben we een koppositie als het aankomt op agrarisch ondernemerschap. Dat is te danken aan het harde werk van onze telers en akkerbouwers. Om dat zo te houden, is de bescherming van de plantgezondheid cruciaal. Daarom hebben we op Europees niveau afspraken gemaakt en wat de VVD betreft moeten we daar niet van afwijken. Dat is het beste voor de plantgezondheid en dat is ook het beste voor onze agrarische ondernemers.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Weverling. Dan geef ik nu het woord aan de heer Von Martels namens het CDA.
De heer Von Martels (CDA):
Voorzitter. De Plantenziektenwet heeft 69 jaar standgehouden, maar is nu dan toch eindelijk aan revisie toe en moet worden herzien en vernieuwd. Voortaan maakt de Plantgezondheidswet de dienst uit. De nadruk komt hierbij op preventie te liggen, zodat later minder ingegrepen hoeft te worden met gewasbeschermingsmiddelen of kostbare controles. Wat het CDA betreft is dat een goede keus.
Voorzitter. Wij vinden echter wel dat, indien toch uitbraken van plagen of ziekten plaatsvinden, de enorme kosten van onder andere het vernietigen van planten, het vrijwaren van kassen en het niet kunnen produceren niet door individuele ondernemers moeten worden gedragen. In dat kader is het goed om te zien dat aan de meest recente versie van dit voorstel een artikel is toegevoegd waarin is geregeld dat de minister bevoegd is om bij maatregelen die onevenredig zwaar op één of meer personen drukken, aan ondernemers een tegemoetkoming in de geleden schade te verlenen. Het CDA vraagt zich echter wel af wat de criteria hiervoor zullen zijn. Wanneer is er volgens de minister sprake van fytosanitaire maatregelen die onevenredig zwaar op één of meer personen drukken? En wat is volgens de minister de maximale hoogte van de tegemoetkoming die in deze gevallen aan ondernemers kan worden verleend?
Voorzitter. Het CDA heeft er al eerder voor gepleit om voor plantgezondheid een aanpak te ontwikkelen die soortgelijk is aan het Diergezondheidsfonds. Ook bij plantaardige teelten zou een gezamenlijke aanpak veel kunnen bijdrage aan het afdekken van de enorme risico's bij een uitbraak van een ziekte of plaag. Zo kunnen de grote gevolgen van een zware, mogelijk disruptieve crisis voor een bepaalde teelt worden voorkomen. Inmiddels hebben wij vernomen dat LNV inderdaad met de sector heeft gesproken over een plantgezondheidsfonds. Echter, vanwege Europese regels schijnt een dergelijk fonds niet mogelijk te zijn. Kan de minister dat bevestigen? En wat is hiervan de belangrijkste oorzaak? Het alternatief kan zijn om de mogelijkheden van een soort van verzekering te verkennen. Wil dit kans van slagen krijgen, dan kan dat niet zonder een vorm van overheidsbijdrage. Voor de sector is het belangrijk dat er in Europa daadwerkelijk sprake is van een level playing field. Hebben alle andere lidstaten de Europese regelgeving inmiddels in hun nationale wetten verwerkt?
Uit de Plantgezondheidswet vloeien extra taken voort. De minister heeft al eerder in een Kamerbrief laten weten dat dit zal leiden tot een extra toezichtcapaciteit bij de NVWA van misschien wel enkele fte's. Is al duidelijk in welke richting zich dit beweegt en welke consequenties dit gaat hebben?
Voorzitter. Het CDA heeft grote zorgen over de praktische gevolgen van artikel 20a. Ook de heer Weverling van de VVD sprak erover. Wij kunnen ons op zich vinden in het overkoepelende doel van het voorgestelde verbod, namelijk het voorkomen van onrechtmatig gebruik. Het voorgestelde verbod is in onze ogen echter disproportioneel. Een leverancier kan namelijk nooit met zekerheid vaststellen of de teler die bij hem een bestelling plaatst, ook daadwerkelijk het gewas teelt waarvoor het desbetreffende middel mag worden gebruikt. Dat de leverancier, zonder zekerheid daarover te kunnen verkrijgen, een misdrijf kan begaan door dit verbod te overtreden, is voor het CDA ondenkbaar.
Ook het voorgenomen verbod op het op voorraad hebben van gewasbeschermingsmiddelen die niet zijn bedoeld en zijn toegelaten voor gewassen die op dat moment worden geteeld, leidt tot een onwerkbare situatie, met extra milieulast en toenemende regeldruk. Het is een typisch voorbeeld van het paard achter de wagen spannen. Daarom dienen de SGP en het CDA een amendement in om artikel 20a te schrappen uit het wetsvoorstel.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Von Martels. Dan geef ik tot slot het woord aan de heer Bisschop namens de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Laat ik met het goede nieuws beginnen: we kunnen een groot deel van het voorliggende wetsvoorstel steunen als uitwerking van de Plantgezondheidsverordening.
Er zit echter één grote graat in de keel. U raadt het al: dat is het punt waarmee collega Von Martels eindigde, artikel 20a. Ook de heer Weverling sprak daarover. Dat is een bananenschil voor boeren en hun leveranciers.
Maar eerst drie punten over het plantgezondheidsdeel. Uitspraken van ziekten en plagen kunnen grote gevolgen hebben voor de getroffen sectoren en bedrijven: planten moeten worden vernietigd of teelten moeten worden stilgelegd. Op ambtelijk niveau is er overleg geweest met de Europese Commissie of er ruimte is voor een plantgezondheidsfonds — collega Von Martels sprak er ook al over — een plantaardige evenknie van het Diergezondheidsfonds. De Commissie had nader onderzoek toegezegd. De concrete vraag aan de minister is: is daarover inmiddels uitsluitsel te geven? De minister zou met de sector de mogelijkheden verkennen voor een dergelijk fonds met een wettelijke basis. De concrete vraag is: wat is de stand van zaken daarvan?
Dan het punt van nadeelcompensatie. De huidige bepaling met betrekking tot nadeelcompensatie zal vervallen als de algemene regeling voor nadeelcompensatie onder de Algemene wet bestuursrecht in werking zal treden. De minister verwacht geen verschil in toepassing van nadeelcompensatie tussen de huidige bepaling en de nieuwe regeling. In de algemene regeling komt een aantal voorwaarden. Dat betekent bijvoorbeeld: geen schadevergoeding als een teler op enigerlei wijze schade had kunnen voorkomen of beperken. Dat klinkt logisch, maar mijn vraag is concreet: gelden deze voorwaarden nu ook al, of zal er sprake zijn van een inperking van de nadeelcompensatie? Is het een-op-een overgenomen of wordt het toch wat verder aangescherpt?
Dan de bevoegdheden van de keuringsdiensten. Die hebben aangegeven dat ze ook voor de fytosanitaire importaangelegenheden graag de bevoegde autoriteit zijn. Dan is het in de richting van het buitenland ook helder wie daar verantwoordelijk voor is. Gaat de minister hiervoor zorgen?
Dan de graat in de keel: artikel 20a. Wij hebben daar grote moeite mee. Een verbod om geen toegelaten gewasbeschermingsmiddelen voor andere gewassen dan de eigen teelt voorhanden te hebben of te leveren, gaat in de praktijk voor veel onduidelijkheid en onwenselijke situaties zorgen, zowel voor telers als leveranciers. Er zijn veel telers die bespuitingen voor andere telers uitvoeren. Dan gaat het ook om gewassen die ze zelf niet hebben. Het is in de praktijk lastig als elke teler dan zelf middelen moet gaan aanschaffen met bijbehorende voorschriften. Ik noem de vele hobbyboeren. Dat wil je ook gewoon niet. Teeltplanten kunnen ook onverwachts wisselen; denk maar aan de potplantenkweek. Of telers hebben aangebroken verpakkingen die ze graag weer willen gebruiken voor een teelt over twee of drie jaar. Dat lijkt mij een vrij normaal onderdeel van de bedrijfsvoering. Moeten ze die dan maar gaan dumpen of gaan afvoeren via het klein chemisch afval of zoiets? Voor leveranciers is dat al helemaal lastig.
Er is het idee om een informatiesysteem te gaan gebruiken, maar dat is nog niet uitgewerkt. De beloofde afspraken met de stakeholders, waarnaar de minister verwijst in de nota naar aanleiding van het verslag, heb ik nog niet gezien. Het is ook ongewenst als telers hun concurrentiegevoelige teeltplannen moeten gaan delen met de leveranciers.
Voorzitter. Ik heb hier een bijzonder slecht gevoel bij. Nu al zien de boeren de NVWA-inspecteurs met argwaan hun erf opkomen. Er zijn heel veel regels en voorschriften. Als je op werkbezoek bent, wordt elke keer weer ditzelfde punt aangeroerd als je vraagt waar mensen het meest tegenaan lopen. Die regels zijn misschien op zichzelf voor iedereen wel te begrijpen, als op zichzelf staande regels, maar het zijn er zo veel. De boeren moeten het in hun eentje bijhouden. Dan is er dus altijd wel een administratieve fout of iets anders te vinden, met de dreiging van allerlei boetes en sancties op de achtergrond.
Voorzitter. De voorliggende verboden scheppen nieuwe onduidelijkheden en maken het voor de boeren nog lastiger. En dan ligt de bewijslast ook nog bij hen. Dit is geen bananenschil, dit is een doos vol bananenschillen, uitgestrooid over het boerenerf. Het is genoeg geweest. Daarom heb ik samen met de heer Von Martels een amendement ingediend om artikel 20 te schrappen.
Tot slot, voorzitter. De minister maakt van de gelegenheid gebruik om een technische wijziging in de Meststoffenwet door te voeren. Dat is heel handig. De vraag is: wil zij deze gelegenheid ook aangrijpen om vast te leggen dat fosfaatrechtengegevens niet openbaar gemaakt worden als het financiële voordeel onder de €500.000 blijft, geheel in lijn met de Europese uitzondering? Dit lijkt mij nou hét geijkte moment om dit te doen, een prachtig gebaar in de richting van de boeren-ondernemers.
Voorzitter, ik laat het hierbij. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bisschop. Daarmee zijn we ook aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik zie dat de minister direct kan reageren. Ja? Als er intussen extra informatie nodig is, dan wordt die naar de minister gebracht. Zullen we het zo doen?
Dan is nu het woord aan de minister.
Minister Schouten:
Dank u wel, voorzitter. Dit is een wetsvoorstel waar we misschien niet zo heel veel spreektijd aan besteden, maar dat voor de praktijk des te belangrijker is. Het is waar wat de heer Weverling memoreerde, en anderen overigens ook: voor de plantgezondheid en het belang van de tuinbouwsector, een belangrijke speler in de Nederlandse land- en tuinbouw, is dit wetsvoorstel zeker van belang. Als je geen gezonde gewassen hebt, kan dat een grote impact hebben. We hebben daar helaas recentelijk weer een voorbeeld van gezien.
Voorzitter. Het is niet alleen belangrijk voor de economische positie van de land- en tuinbouw, maar zeker ook voor de biodiversiteit en voor ecosystemen. Als er schadelijke organismen zijn, dan kunnen die de gewassen ernstig aantasten. Het risico dat dat soort gewassen aangetast worden, neemt toe, vanwege globalisering van de handel, maar bijvoorbeeld ook door de klimaatverandering. Door dat soort zaken kunnen schadelijke organismen langer overleven op het grondgebied van de EU, en daarmee ook meer schade veroorzaken aan gewassen. Als dat gebeurt, is dat vreselijk. Gewassen moeten dan vernietigd worden, er moeten nog meer gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet, er zijn hoge bestrijdingskosten, er zijn economische verliezen en er zijn mogelijk ook exportbeperkingen naar derde landen. Er is dus een behoorlijke kwetsbaarheid latent aanwezig. Nederland is op het wereldtoneel een grote speler in de handel en productie van plantaardige producten. Dat is des te meer reden om de zaken hier goed te organiseren. Een robuust fytosanitair stelsel is voor Nederland van cruciaal belang.
De Europese Commissie heeft in 2011 de fytosanitaire regelgeving geëvalueerd. Deze evaluatie leidde tot de conclusie dat het stelsel gemoderniseerd moet worden. Zo moest er meer aandacht komen voor de risicogerichte benadering, voor een communautaire aanpak van de risico's en voor een betere preventie bij invoer. Daarom is nu de Plantgezondheidsverordening opgesteld. Het doel van de verordening is om het risico op insleep van schadelijke organismen tot een minimum te beperken. De Plantgezondheidsverordening geeft ook aan hoe te handelen bij uitbraken van plantenziekten.
Met de nieuwe Plantgezondheidsverordening wordt de fytosanitaire regelgeving ook toekomstbestendig gemaakt. Deze verordening geldt rechtstreeks voor alle lidstaten, bedrijven en burgers van de Europese Unie. De verordening is 14 december 2019 in werking getreden. Zowel de Plantgezondheidsverordening als de Controleverordening zijn nog niet in detail uitgewerkt. Er moeten nog uitvoeringshandelingen worden opgesteld. In deze uitvoeringshandelingen stelt de Europese Commissie nadere regels ter uitwerking van de verordeningen. Voorbeelden daarvan zijn de indeling van de EU-organismen en de voorschriften voor het plantenpaspoort. Met dit alles is er sprake van een vergaande Europese harmonisatie en dat laat weinig ruimte voor nationale invulling. Het wetsvoorstel dat we vandaag hier behandelen, strekt tot uitvoering van de nieuwe Plantgezondheidsverordening, en die leidt tot een volledige herziening en vernieuwing van de Plantenziektewet uit 1951. Het wetsvoorstel bevat dus ook een aantal aanpassingen in de wetgeving, die noodzakelijk zijn op grond van de Europese Controleverordening uit 2017.
Ik wil nog benadrukken dat in het wetsvoorstel alleen die bepalingen zijn opgenomen, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de EU-verordeningen. Ik streef bij de uitwerking naar wat wij noemen "lastenluwe en voor het bedrijfsleven werkbare oplossingen", door zo veel mogelijk aansluiting te zoeken bij het al bestaande instrumentarium. Ook werk ik bij de opzet en de uitwerking nauw samen met het betrokken bedrijfsleven, bijvoorbeeld door het inregelen van de nieuwe vereisten voor de plantenpaspoorten en de totstandkoming van de tertiaire regelgeving rond import.
Al met al denk ik dat dit wetsvoorstel goede handvatten bevat om de komende decennia het hoofd te kunnen bieden aan de bekende en nog onbekende fytosanitaire uitdagingen. Ook wordt met deze wijziging de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden aangepast, waarmee dus ook de Controleverordening 2017 wordt geïmplementeerd in die wet. Ook dat leidt tot versterking van het toezicht op het domein van de gewasbeschermingsmiddelen.
Voorzitter. De drie leden die hebben ingeschreven hebben ook een aantal vragen gesteld. Ik zal die nu even per fractie behandelen. Ten eerste het lid Weverling. Hij vraagt of ik de sector wil blijven betrekken bij de uitvoering van de Plantgezondheidswet en de totstandkoming van het plantenbesluit. Jazeker, dat zal ik zeker doen. De sector wordt betrokken bij de uitwerking van het besluit en de regelingen van de Plantgezondheidswet. Vorig jaar hebben ook al diverse voorlichtingsbijeenkomsten plaatsgevonden met de sector, georganiseerd door de NVWA, keuringsdiensten en mijn ministerie. De sector is daarbij geïnformeerd en kon ook in gesprek over de regels. We hebben uiteraard ook een internetconsultatie gehad van de wet en we zullen de sector ook gedurende het verdere implementatietraject erbij betrekken. Er zullen ook nog weer informatiebijeenkomsten worden gehouden, zodat iedereen goed op de hoogte is van de zaken die spelen.
De heer Weverling vraagt ook of er voldoende toezichtcapaciteit en fte's zijn bij de NVWA. Kan ik bevestigen dat er voldoende personeel aanwezig is om die taken ook te kunnen uitvoeren? Het klopt dat de taken van de NVWA structureel zullen worden uitgebreid met extra werkzaamheden, die dus rechtstreeks voortvloeien uit de nieuwe Europese regels. Extra importinspecties en toezicht op reizigersbagage zijn bijvoorbeeld onderdeel van die nieuwe taken. De inschatting is dat voor deze nieuwe werkzaamheden ongeveer 38 fte formatie bij de NVWA noodzakelijk is. Van die 38 zijn er ongeveer 6 à 7 retribueerbaar, een ander woord voor direct aan de activiteit toe te wijzen. Die 38 fte worden op dit moment door de NVWA geworven.
Dan vraagt de heer Von Martels wat de criteria zijn die wij zullen gaan hanteren op het moment dat er schade is en bedragen uitgekeerd gaan worden. Wanneer is er nou eigenlijk sprake van fytosanitaire maatregelen die onevenredig zwaar op een persoon of meer personen drukken? In de huidige Plantenziektenwet is reeds een artikel opgenomen dat mij die bevoegdheid geeft om in uitzonderlijke situaties een tegemoetkoming in de schade van fytosanitaire bestrijdingsmaatregelen te verlenen. Dat artikel is gewoon een-op-een in het voorliggende wetsvoorstel overgenomen. In de loop van de jaren is over dit artikel ook de nodige jurisprudentie opgebouwd. Die jurisprudentie geeft eigenlijk ook weer handvatten, guidance, of een tegemoetkoming wel of niet wordt verstrekt. Uiteraard is dat van geval tot geval ook weer een afweging, waarbij wij ook zullen kijken naar wat er in het verleden is bepaald. Als een plantenziekte helemaal niet voorzienbaar was en onevenredig zwaar op een bedrijf drukt, kan dat een reden zijn om een tegemoetkoming te verstrekken, maar nogmaals: dat zijn toch vaak bijna maatwerkbeslissingen, ook weer gebaseerd op uitspraken die eerder zijn gedaan op dit soort situaties.
De heer Von Martels vroeg wat een maximale tegemoetkoming is in de gevallen van die ondernemers. Ook daar weer zijn de eventuele aanvragen en de hoogte van een tegemoetkoming maatwerk. Dat bekijk je van geval tot geval, ook weer op basis van wat er de afgelopen jaren aan jurisprudentie is opgebouwd. Daarbij zal ik ook rekening moeten houden met Europese regelgeving op het gebied van financiële tegemoetkoming bij bestrijding van schadelijke organismen en voor staatssteun. Dat is niet ongelimiteerd. Dan moet ik echt wel goed kijken naar regels die op dat vlak gelden om in een tegemoetkoming te voorzien.
De heer Von Martels (CDA):
Ik hoor net van de minister dat het maatwerk is. Daar ben ik het helemaal mee eens, maar het zou toch handig zijn als er bepaalde criteria zouden gelden om te bepalen wanneer er van zo'n situatie wel of geen sprake is. Is het dus niet verstandig om toch eens te kijken of we misschien criteria kunnen benoemen om te bekijken in welke gevallen daadwerkelijk dit soort maatregelen van kracht zouden kunnen zijn?
Minister Schouten:
Ik snap het gevoel van een soort richting of zekerheid als je criteria opstelt. Het lastige bij het opstellen van criteria in dit soort gevallen is juist dat er vaak situaties buiten gaan vallen. Eigenlijk perk ik daarmee ook weer mogelijkheden in. Ik zou dat in overweging willen geven aan de heer Von Martels. Juist in dit soort situaties, bij plantenziekten die zich steeds opnieuw voordoen, zijn er nu onvoorziene risico's die in de toekomst kunnen optreden. Als ik nu criteria ga opstellen, kan dat juist een inperking betekenen. Ik snap aan de ene kant dus de roep om helderheid van de heer Von Martels. Ik zou hem wel ook willen meegeven dat dat aan de andere kant ook juist een inperking van de mogelijkheden voor een vergoeding kan betekenen.
De heer Weverling (VVD):
Ik begrijp het antwoord van de minister op de de vraag van de heer Von Martels. Toch is het natuurlijk voor veel partijen wel een beetje een black box. Natuurlijk is het maatwerk. Dat is op zich ook goed. Tegelijkertijd wordt dan ook gezegd: we willen geen precedent scheppen op het moment dat er een vraag wordt gesteld vanuit de sector als er iets fout is gegaan. Ik snap de vraag van de heer Von Martels om criteria wel. Ik zie dat u die ook snapt. Kunt u daar nog even iets zinnigs over zeggen?
Minister Schouten:
Het is niet zo dat we helemaal niets weten, want er is natuurlijk jurisprudentie. Er zijn in het verleden — helaas, zeg ik erbij — situaties geweest waarin het tot een vergoeding is gekomen. Dat is in zichzelf natuurlijk al een kader dat je ook kunt gebruiken bij voorkomende gevallen. Ook hier zou ik toch wel willen teruggeven dat het spiegelbeeld is dat, wanneer ik criteria vast ga stellen, dat ook echt de criteria zijn waarbinnen het dan moet plaatsvinden. Daarbij zal ik natuurlijk zelf ook vooral kijken naar wat er in jurisprudentie is bepaald. In die zin voegt dat dan niet zoveel toe. Sterker nog, ik sluit dan eigenlijk uit dat heel nieuwe omstandigheden daar dan ook weer voor in aanmerking zouden komen. Er zitten dus twee kanten aan dit verhaal.
Ik kom op de vraag over het plantgezondheidsfonds. Daar heb ik inderdaad al langer een discussie over met de Kamer. Ik heb aangegeven dat ik wil kijken wat daarvan de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn. Ik heb eerst onderzocht welke ruimte de Europese en nationale wet- en regelgeving bieden voor het realiseren van een risicoafdekking. Ik heb daar ook gesprekken over gevoerd met de Europese Commissie. Daarin kwam naar voren dat een plantgezondheidsfonds via een algemeenverbindendverklaring, een avv, op basis van de GMO niet tot de mogelijkheden behoort. De Commissie gaf aan mij aan dat de lijst van mogelijke doelstellingen van een avv een limitatieve lijst is en dat een plantgezondheidsfonds volgens hen niet onder die lijst valt. Wat wel mogelijk is, is een fonds op basis van de verordening. Dat hebben we bijvoorbeeld ook al gedaan op basis van diergezondheid. Het Diergezondheidsfonds valt onder die verordening. Daar is ook zo'n systematiek voor opgezet. Ik heb de sector uitgenodigd om zelf met een concreet uitgewerkt en gedragen plan voor de invulling van zo'n plantgezondheidsfonds te komen. Ik vind dat wel belangrijk, want als je zoiets gaat doen, betekent dit uiteindelijk ook dat iedereen daaraan een bijdrage moet gaan leveren. Dan moet er ook wel draagvlak zijn. Als dat zo is, ga ik met de sector bekijken wat de mogelijkheden zijn om zo'n fonds in te richten met een wettelijke basis. Maar ik wil het wel graag in die volgorde doen, want ik vind juist dat de gedragenheid van zo'n plan van belang is.
Wat is de stand van zaken in andere lidstaten van de implementatie van deze verordeningen? De twee nieuwe Europese verordeningen, de Plantgezondheidsverordening en de Controleverordening zijn, zoals gezegd, per 14 december jongstleden rechtsreeks van toepassing in alle lidstaten. Die verordeningen hoeven dus niet een-op-een te worden overgenomen in de nationale regelgeving. Ze bestaan en zijn nu van kracht. Ze zijn overal rechtstreeks toepasbaar. Ik heb wel even gekeken wat andere lidstaten aan het doen zijn. Uit de contacten heb ik wel de indruk dat er hard aan wordt gewerkt om deze verordening in nationale wetgeving te vertalen. Ik heb dus ook wel de indruk dat daar snelheid op zit. Op basis daarvan zou er dus wel een level playing field zijn.
Dan de vraag over de toezichtcapaciteit. Ik heb daarnet in antwoord op de vragen van de heer Weverling gezegd dat wij nu bezig zijn met de werving bij de NVWA. Dat loopt.
Dan de vragen van de heer Bisschop.
De voorzitter:
U zou het heel kort houden.
Minister Schouten:
Ja, ik ben bijna klaar, voorzitter. Is er uitsluitsel over het onderzoek naar de EU-mogelijkheden voor een plantgezondheidsfonds? Ik heb daarover net in antwoorden op vragen van de heer Von Martels al het een en ander gezegd. Ik wacht dus ook op plannen vanuit de sector.
Dan kom ik op de mogelijkheden om het plantgezondheidsfonds van een wettelijke basis te voorzien. Binnen de sector is onderling overleg gaande, heb ik begrepen. Dat heeft nog niet geresulteerd in dat concrete plan. Afhankelijk van de snelheid die zij daarin betrachten, kan ik bezien hoe snel ik met hen kan bekijken hoe ik dat kan vormgeven. Dat bepaalt ook de snelheid waarmee we daartoe overgaan.
De heer Bisschop had het ook over de schadevergoeding als een teler op enigerlei wijze schade had kunnen voorkomen of beperken. Gelden deze voorwaarden nu ook, of zal er dan sprake zijn van een inperking van de nadeelcompensatie? Gaan we dan nauwer zitten? Er verandert niets ten aanzien van de nadeelcompensatie. De huidige benadering blijft gelden en van geval tot geval wordt een aanvraag voor een tegemoetkoming afgewogen.
Dan het punt van het aanwijzen van de autoriteit voor importinspecties. Ik ben bereid om de keuringsdiensten aan te wijzen als bevoegde autoriteit voor de importtaken die zij al uitvoerden en die wel in mandaat mogen worden uitgevoerd. Dat sluit namelijk inhoudelijk goed aan bij de importtaken waarvoor zij al eerder als bevoegde autoriteit zijn aangewezen in de tijdelijke overgangsregeling. Dus voor de importtaken kan ik ze daarvoor aanwijzen.
Dan nog de vraag van de heer Bisschop naar aanleiding van de nota van wijziging die ik heb gestuurd op de Meststoffenwet. Dat betreft letterlijk de punten en de komma's. Daar zitten geen inhoudelijke wijzigingen in. De vraag was ook of ik van de gelegenheid gebruik wil maken om de bepaling over openbaarmaking van fosfaatrechten te schrappen. Er zijn vragen aan mij gesteld over de openbaarmaking van die aspecten. Ik ben bezig die vragen te beantwoorden. Die antwoorden krijgt u zo snel mogelijk. Ik zeg ook toe dat de openbaarmaking wordt uitgesteld totdat uw Kamer hierover is geïnformeerd en daarover met mij heeft kunnen spreken. Volgens mijn agenda — maar ik ga daar niet helemaal over — is er een AO Mest op 19 februari aanstaande geagendeerd. Voor het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen, heeft het onderwerp geen consequenties.
De voorzitter:
Heeft u hiermee alle vragen beantwoord?
Minister Schouten:
Dat denk ik wel.
De voorzitter:
Dan is er een vraag van de heer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
Behoudens dat wij eigenlijk nog verwachten dat de minister reflecteert op ons amendement. Maar dat terzijde. Ik snap de lijn van de minister, maar zij weet ook hoe groot de onrust is geweest door de onduidelijke communicatie, om het vriendelijk te zeggen. De concrete vraag aan de minister is of teruggaan naar de EU-normen ook onderdeel is van de overwegingen. Dat betekent dus dat alles wat onder de grens van €500.000 aan baten blijft, niet verplicht openbaar gemaakt hoeft te worden. Is dat een optie die de minister serieus overweegt?
Minister Schouten:
Ik trek me de onduidelijke communicatie aan. Dat zeg ik ook hierbij. Juist om te voorkomen dat we nu weer allerlei onduidelijkheden of vragen kunnen oproepen, hecht ik er echt aan om dit heel zorgvuldig te doen. Dat geldt dus ook voor de beantwoording van de vragen.
De heer Bisschop (SGP):
Ik waardeer dat in de minister, absoluut. Mijn vraag is heel open. Behoort tot het pakket aan afwegingen en keuzes die gemaakt moeten worden dat ook gekeken wordt naar de mogelijkheid om het te beperken tot wat in de EU vereist is en er niet nog eens een Nederlandse kop op te zetten? Is dat een serieuze overweging in de afwegingen van de minister?
Minister Schouten:
Ik wil voorkomen dat ik een beetje terugval in mijn antwoorden. Dit is een van de vragen die aan mij is gesteld. We moeten heel secuur aangeven wat de regeling is en wat de opties zijn. Daar wil ik echt even heel zorgvuldig naar kijken voordat ik hier nu iets toezeg of juist niet.
De voorzitter:
De amendementen.
Minister Schouten:
Het amendement op stuk nr. 13 is ingetrokken en vervangen door het amendement op stuk nr. 18, heb ik begrepen. Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 15.
De voorzitter:
Amendement 12 is amendement 18 geworden. Amendement 15 is nu nr. 19 geworden.
Minister Schouten:
Het is even puzzelen, voorzitter.
De voorzitter:
Dat is altijd zo met amendementen.
Minister Schouten:
Ik heb de amendementen 15, 16 en 18, klopt dat?
De voorzitter:
Amendement 15 is inderdaad nr. 19 geworden.
De heer Von Martels (CDA):
Misschien kan ik enig licht op deze zaak werpen? Mijn amendement is ingetrokken.
De voorzitter:
Het amendement-Von Martels (stuk nr. 13) is ingetrokken.
De heer Von Martels (CDA):
Ik heb mijn naam onder het amendement van de SGP gezet. Ik hoop dat dat duidelijk is.
De voorzitter:
Als de minister zegt welk amendement het is, dan zeg ik het nummer.
Minister Schouten:
Ik heb het amendement van de heer Weverling over het vervallen van artikel 84 Wgb, de retributies voor herinspectie. Dat is voor mij nr. 15.
De voorzitter:
Dat is nu nr. 19 geworden. Dan mag u daar iets over zeggen.
Minister Schouten:
Ik ontraad dit amendement. Het is in strijd met de controleverordening 2017. In artikel 79 van de controleverordening 2017 staat de verplichting voor de bevoegde autoriteit om vergoedingen of heffingen te innen voor bepaalde aspecten. Eén van deze aspecten gaat over de onofficiële controles die aanvankelijk niet zijn gepland vanwege niet-naleving. Die verplichting geldt voor alle domeinen waarop de controleverordening van toepassing is, zoals diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbescherming. Het is niet zo dat het wetsvoorstel op dat punt verdergaat dan de verordening zoals in de toelichting op het amendement wordt gesteld. Er is geen sprake van een nationale kop. Het is in Nederland ook gebruikelijk om vergoedingen of heffingen op te nemen in nationale regelgeving. Om die reden is dit onderdeel van de verordening ook opgenomen in het wetsvoorstel. Dat heb ik ook toegelicht in de memorie van toelichting. Ik ontraad dit amendement.
Dan kom ik bij het amendement van de heer Weverling over de voorhangprocedure. Dat is bij mij nr. 16.
De voorzitter:
Dat is intussen nr. 20 geworden.
Minister Schouten:
Oké. Dat amendement kan ik oordeel Kamer geven als ik op één punt een suggestie voor wijziging mag doen. Dat is een cruciaal onderdeel, dus dat licht ik even toe. Voor de diverse AMvB's op grond van de in het wetsvoorstel genoemde wetten geldt al een voorhangprocedure op basis van een bepaling in de Kaderwet zbo. De voorgestelde voorhang van de AMvB en de regelingen op het terrein van de retributies bij herinspecties voor de Wet Gewasbescherming is nieuw. Daartegen bestaan geen bezwaren. Op dat aspect kan ik oordeel Kamer geven. Voor de Plantgezondheidswet wordt voor alle regelingen voorhang voorgeschreven in het amendement. Daar wil ik een kanttekening bij plaatsen. Op het moment dat er bijvoorbeeld een schadelijk virus wordt gevonden, moet er zeer snel worden gehandeld om adequaat technische bepalingen vast te stellen en om verdere verspreiding en schade voor ondernemers te voorkomen. Vanzelfsprekend — ik doe dat altijd — houd ik de Kamer dan op de hoogte van de ontwikkelingen op dat punt.
Als de indiener het amendement zodanig zou willen aanpassen dat het alleen op de algemene maatregelen van bestuur ziet op grond van de Plantgezondheidswet, en dus niet op de ministeriële regelingen, zodat ik snel kan handelen bij ziekte, dan kan ik dit amendement oordeel Kamer geven. Als de indiener daartoe bereid is, zou ik het dus oordeel Kamer geven. Anders moet ik het ontraden, op dit punt.
De voorzitter:
Oké. Ik kijk even naar de indieners, of een van de indieners. De heer Weverling, wat is uw antwoord?
De heer Weverling (VVD):
Ik denk dat ik me in deze wijziging kan vinden, dus ik amendeer het amendement.
De voorzitter:
Oké. Gaat u verder met het laatste amendement.
Minister Schouten:
Dat is het amendement op stuk nr. 18, dat gaat over artikel 20a. Ik ontraad dit amendement. De NVWA constateert bij inspecties dat er gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt die voor de teelt niet zijn toegestaan. Afhankelijk van de teelt en het jaar gaat het om zo'n 10% tot 20% van de inspecties. Dat is best een aanzienlijk deel en dat is ook de reden voor dit artikel. Natuurlijk moet het in de praktijk werkbaar zijn. De NVWA zal uitgaan van actuele teeltplannen en er wordt ook gewerkt aan een systeem om informatie inzichtelijk te maken. In de beginperiode zet de NVWA ook actief in op communicatie en voorlichting over dit punt. Natuurlijk is het niet de bedoeling dat de telers middelen gaan dumpen, zoals de heer Bisschop stelt. Daarvoor worden ook op lokaal en regionaal niveau regelmatig ophaalacties georganiseerd. Dat gebeurt nu al. Het verbod moet wel bijdragen aan een bewuste keuze welke middelen zij aanschaffen en in welke hoeveelheid. Het lijkt me op zich niet verkeerd dat daar goed over nagedacht wordt. Als iedereen zo met die regels aan de slag gaat, betekent dat ook een gelijk speelveld voor iedereen. Op basis van die argumenten ontraad ik dit amendement.
De voorzitter:
De heer Bisschop, een korte opmerking.
De heer Bisschop (SGP):
Ik probeer mij te beperken, voorzitter. Dank voor de beantwoording, maar die neemt de onzekerheden niet weg. De afspraken met de sector zijn er nog niet en dat informatiesysteem is er nog niet. Men is dan afhankelijk van de welwillendheid van de NVWA. Die zal in het begin mogelijk groot zijn, maar zolang alleen al de infrastructuur niet op orde is, kan dit niet ingevoerd worden zonder dat het tot enorme onzekerheid bij de betrokkenen leidt. In die zin vind ik het antwoord niet bevredigend en handhaven we ons amendement.
Minister Schouten:
Ik wil nog wel een paar punten weerleggen die ik in de toelichting van de heer Bisschop hoorde, bijvoorbeeld dat het betrekking zou hebben op hobbyboeren. Dat is niet het geval, het gaat echt om professionele gebruikers. Er was ook een voorbeeld uit de praktijk waarin een agrarische ondernemer bespuitingen uitvoert voor zijn buurman die andere gewassen teelt. Dan kan die buurman de middelen zelf aanschaffen en vervolgens zijn buurman de bespuitingen laten uitvoeren. Op zich zijn dat zaken die gewoon geregeld kunnen worden. Ik hoor dat de heer Bisschop daar zijn eigen gedachten over heeft, maar ik ontraad dit amendement.
De voorzitter:
Het staat u vrij om het amendement in stemming te brengen, meneer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
Jazeker, voorzitter. Dit klopt op het bureau tot drie cijfers achter de komma, maar in de praktijk werkt het voor geen meter.
De voorzitter:
Zo! Dank u wel. Ik kijk of er behoefte is aan een tweede termijn. Dat is het geval. Dan geef ik de heer Weverling het woord. Ik dacht dat het een wetsvoorstel was waar iedereen het over eens was. Althans, dat werd mij meegedeeld.
De heer Weverling (VVD):
Ja, dat is inderdaad waar. Volgens mij kunnen we concluderen dat we allemaal een fascinatie voor planten hebben. Dat is dan denk ik een mooi slotwoord.
Ik denk dat de wet met een ruime meerderheid aangenomen zal worden. Het is goed dat doorgegaan wordt met de voorlichtingsbijeenkomsten met de sector. Dat is erg belangrijk. Fijn dat dit is toegezegd door de minister.
Het is belangrijk om ons te realiseren dat er 38 fte's extra nodig zijn om deze wet goed ten uitvoer te brengen. Dat is nogal wat. Daarom is het eigenlijk jammer dat wij hier vandaag slechts met drie woordvoerders aanwezig zijn, want de wet heeft best veel impact.
Ik was voornemens een motie in te dienen, maar ik denk dat ik goed gehoord heb dat ik van de minister de toezegging heb gekregen dat zij zich gaat inspannen om bij de invulling van het plan en alle overige uit de Plangezondheidswet voortvloeiende uitvoeringshandelingen de land- en tuinbouwsector beter te betrekken en dat zij met de vertegenwoordigers van deze sector in gesprek zal gaan. Als zij dat zo meteen nog kan beamen, zijn wij allemaal tevreden.
Het tweede amendement dat ik heb ingediend, het amendement op stuk nr. 20, zullen wij iets wijzigen. Het eerste amendement, het amendement op stuk nr. 19, is ontraden. Daar moet ik nog even een nachtje over slapen.
De voorzitter:
Prima. Een toezegging is ook heel belangrijk. Dit betekent dat er niet automatisch een motie komt. Zo kan het ook! Ik ben er trots op dat u dit doet. Dank u wel, meneer Weverling.
Dan is nu het woord aan de heer Von Martels, namens het CDA.
De heer Von Martels (CDA):
Dank u wel, voorzitter. U dacht snel dit wetsvoorstel erdoorheen te kunnen krijgen. Dat dit niet gebeurt, ligt echt niet aan het feit dat het wetsvoorstel niet zou deugen. Integendeel, het is een goed wetsvoorstel. Alleen hebben wij wel moeite met artikel 20a. Het is jammer dat de minister niet onderkent dat de regellast wordt verhoogd met het invoeren van een dergelijk artikel, want de minister staat voor een lastenluwe aanpak, zo hebben wij net nog gehoord. Maar het schrappen van artikel 28a komt bovendien ook het milieu ten goede, omdat ik zeker weet dat er dan op de bedrijven op een efficiëntere manier omgegaan zal worden met gewasbeschermingsmiddelen. Dus ik hoop wel dat de Kamer uiteindelijk toch het amendement zal steunen, zodat dit er toch doorheen komt.
Het zal voor de NVWA nog een hele toer worden om die 38 fte's te werven. Ik hoop echt dat dit binnen afzienbare tijd gaat lukken, want dat is toch wel noodzakelijk.
Ten slotte spreek ik spreek de verwachting uit dat het plantgezondheidsfonds binnenkort toch weer ter tafel zal komen, om te bekijken wat de mogelijkheden zijn om dat op een bepaalde manier vorm te geven.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Von Martels. Tot slot de heer Bisschop, namens de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, ik zal u niet teleurstellen. De inbreng van de collega's is helder, luid en duidelijk. Ik miste daarin een beetje de hartelijke en welgemeende woorden van dank in de richting van de minister voor de beantwoording van de vragen. Daarom heb ik gemeend die plicht op mij te moeten nemen. Dank u wel!
De voorzitter:
Dat is heel aardig, meneer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
Ook namens hen, hoor.
De voorzitter:
Ja, ook namens de collega's. Dank u wel. Het woord is aan de minister.
Minister Schouten:
Voorzitter. Wat zijn wij vandaag allemaal aardig.
De voorzitter:
Ja. Ik hoop dat wij dit volhouden in 2020.
Minister Schouten:
Ja, zeker. Maar het is een goed begin.
De heer Weverling vraagt aandacht voor het erbij betrekken van de sector. Natuurlijk zullen wij de sector erbij betrekken. Die toezegging wil ik graag doen.
De heer Von Martels spreekt de hoop uit dat het plantgezondheidsfonds binnenkort weer ter tafel zal komen. Als er vanuit de sector een concreet en gedragen voorstel komt, ben ik bereid om daarover met de sector het gesprek aan te gaan. Dat heb ik ook aan de sector gevraagd en toegezegd.
Tegen de heer Bisschop zeg ik: de hartelijke dank terug.
De voorzitter:
Ik dank op mijn beurt de minister en de Kamerleden.
Hiermee zijn wij gekomen aan het eind gekomen van dit debat.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Over de ingediende amendementen en het voorstel zullen wij volgende week dinsdag stemmen.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20192020-41-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.