7 Beveiligingskosten joodse instellingen

Aan de orde is het dertigledendebat over de beveiligingskosten voor joodse instellingen.

De voorzitter:

Voor de derde keer vandaag heet ik de minister van Veiligheid en Justitie welkom. Hij blijft daar ook om. Er hebben zich negen sprekers gemeld van de zijde van de Kamer, van wie er in ieder geval acht het woord zullen voeren. De eerste spreker is de heer Voordewind van de fractie van de ChristenUnie. Hij heeft evenals alle andere sprekers een spreektijd van drie minuten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik vervang hier mijn fractievoorzitter, de heer Slob, die elders in het gebouw druk bezig is.

Wij spreken vandaag wederom over de onevenredige kosten die de joodse gemeenschap moet maken om zichzelf te beveiligen in een land als Nederland. Dan hebben wij het over de persoonlijke beveiliging van rabbijnen, die bijna dagelijks als zij over straat gaan, bespuugd en beschimpt worden. We hebben het over gebouwen en instellingen waarvan de ramen worden ingegooid. We hebben het over beveiligingsmaatregelen zoals het plaatsen van hekken en camera's et cetera. Al met al zaken, die tot grote kosten voor de joodse gemeenschap leiden. Daarover heeft mijn vorige fractievoorzitter, de heer Rouvoet, eerder een motie ingediend.

We zien dat het kabinet in gesprek is gegaan, maar we zien ook dat dit niet heeft geleid tot voldoende resultaat. Er is een eerste stap gezet met betrekking tot de opleidingsvereisten, maar ik heb van de joodse gemeenschap gehoord dat daarin nog niet tegemoet wordt gekomen aan de kosten. Vandaar dat ik er vanaf deze plek nog een keer voor pleit, naar die kosten te kijken.

Op de dag dat de aanslag in Toulouse plaatsvond, zat ik hier met twintig rabbijnen uit Europa, die het vreselijke nieuws van Toulouse toen te horen kregen. Vier mensen zijn omgekomen, een leraar en drie kinderen van een joodse school. We hebben absoluut geen garanties dat dit soort situaties ook niet in Nederland kan plaatsvinden. Er is onlangs nog een terrorist opgepakt. We kennen daar de achtergronden niet van, maar de dreiging is onverhoopt groot. Ik zie de discussies al voor me: wie moet je wel en wie moet je niet beveiligen? Welke groepen wel en welke groepen niet? Het is een feit dat de joodse gemeenschap het meest wordt bedreigd en elke dag wordt bedreigd in Nederland. Zelfs al zou je in Nederland een nachtwakerstaat willen organiseren, dan nog hoort de bescherming van Nederlandse inwoners tot de kerntaak van de nachtwakerstaat.

Voorzitter. Ik rond af. Ik doe een extra pleidooi aan het adres van deze minster om toch nog een keer het gesprek aan te gaan met de joodse gemeenschap en met het Centraal Joods Overleg, om te bezien of er tot een regeling gekomen kan worden. Ik ga ervan uit dat dit beperkt zou kunnen zijn. We hebben eerder gesproken over € 400.000. We spreken later vandaag over een totaalbezuinigingspakket van waarschijnlijk wel 12 mld. Mocht de minister nog geld zoeken: er wordt waarschijnlijk bezuinigd op de dierenpolitie. Ik geef het maar aan. Ik vraag de minister of hij voor de begrotingsbehandeling met een regeling wil komen voor de benodigde 400.000.

Ten slotte. 4 en 5 mei herdenken wij de Tweede Wereldoorlog. Dat doen we ook samen met de joodse gemeenschap. Nu zal daar een jongen een gedicht voorlezen over een oudoom die SS'er is geweest. Hij is weliswaar ook om het leven gekomen, maar hij was een dader in plaats van een slachtoffer. Ik vraag de minister om met het Comité 4 en 5 mei te bespreken dat dit gedicht vooral ergens anders voorgelezen moet worden, maar niet op 4 mei op die plaats. Dat is namelijk voor de joodse gemeenschap, maar ook voor de homo's, voor de Sinti en voor anderen, een zeer belangrijke dag.

De heer Van Klaveren (PVV):

Voorzitter. De PVV heeft in het laatste debat over antisemitisme aangegeven dat de overheid ervoor moet zorgen dat de inkoop van extra particuliere beveiliging overbodig wordt. Veiligheid is immers een kerntaak van de overheid. Dat werd net ook al gesteld. Dat specifiek joodse instellingen überhaupt moeten worden beveiligd, hangt samen met het antisemitisme. Het antisemitisme tiert welig dezer dagen. Er is gerapporteerd dat er ten opzichte van 2008 een toename is van meer dan 100%. Deze toename hangt samen met de groeiende invloed van de islam op onze samenleving. De islam is immers in essentie antisemitisch.

Veel mensen kennen de antisemitische aard van de islam niet of hebben het er liever niet over. Het is echter de Koran, de basis van de islam, die stelt dat joden vervloekt zijn, dat het apen, zwijnen en duivelsdienaren zijn en dat er geen vriendschap mag zijn tussen joden en moslims et cetera. Het is een probleem. In de Hadith lezen we zelfs dat het de wil van Allah is dat bomen en stenen de moslims zullen vragen om joden te doden. De islam is het fundament van de opkomst van het hedendaags antisemitisme in Nederland.

In juni 2010 werd in West-Europa voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog een dienst in een synagoge afgelast wegens een dreigmelding. Er wordt gespuugd, gescholden en geslagen. Zelfs de Hitlergroet wordt gebracht. In Amsterdam staat anno 2012 een schuilsynagoge. Joodse instellingen geven jaarlijks bijna 1 mln. uit aan beveiligingskosten. Verder schreef minister Remkes op basis van een AIVD-rapport al in 2004 dat de toename van het antisemitisme onder middelbare scholieren is toe te schrijven aan islamitische jongeren. De oorzaak zou liggen in de islamitische opvattingen van de leerlingen. Uit het onderzoek Antisemitism Worldwide blijkt dat waar de islamitische gemeenschap groeit, ook het antisemitisme groeit. Ook lezen we dat veruit de meeste gewelddadige acties in West-Europa tegen joden of joodse instellingen gepleegd worden door personen met een islamitische achtergrond, met als voorlopig dieptepunt de islamitische moordpartij bij een joodse school in Toulouse.

Onderzoeksbureau ResearchNed stelt in 2010 dat 20% van de geschiedenisdocenten in de vier grote steden de Holocaust vrijwel niet ter sprake kan brengen, omdat leerlingen de lessen verstoren, weglopen of zelfs agressief worden. Docenten gaven aan dat het in bijna alle gevallen gaat om Marokkaanse en Turkse leerlingen.

Verder wees professor Van der Horst van de Universiteit Utrecht in zijn afscheidsrede in 2006 op de islamisering van het antisemitisme. Het uitspreken van zijn toespraak werd volgens hem onmogelijk gemaakt volgens het dhimmibestuur van de organisatie. De professor stelde dat de islamisering van het Europees antisemitisme een van de meest huiveringwekkende ontwikkelingen van de laatste decennia is. Graag hoor ik van de minister hoe hij de conclusies uit de genoemde rapporten duidt en of hij erkent dat het hedendaags antisemitisme in Nederland samenhangt met de groeiende invloed van de islam in Nederland. Is hij bereid om de inkoop van extra particuliere beveiliging voor de joodse instellingen overbodig te maken?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Zoals de heer Voordewind al zei, schijnen de fractievoorzitters vandaag allemaal iets anders te doen. Aan mij is dus de eer om in dit debat het woord te mogen voeren.

Het is toch triest dat wij dit debat met elkaar moeten voeren in een tijd waarin we discussiëren over 12 mld. tot 14 mld. bezuinigingen. We draaien ook bezuinigingen van honderden miljoenen terug. In dit geval gaat het echter om een bedrag van een paar ton. Gegeven de historie zou de minister een oplossing moeten kunnen vinden. Daartoe roep ik hem op.

Toulouse werd net al genoemd door de heer Voordewind. De minister schreef op 5 maart dat de dreiging en het risico niet het niveau overstijgen dat de rijksoverheid aanvullende maatregelen moet treffen of dat zij daartoe moet adviseren. Twee weken later kreeg de joodse gemeenschap het voorval in Toulouse over zich heen. We kunnen alle analyses maken, maar de analyse is toch dat de bedreiging eerder toeneemt dan afneemt? Bij zo'n bedrag zou ik zeggen: laten we onze bijzondere verantwoordelijkheid voor de joodse bevolking nemen. Er ligt een enorme historie. Laten we die dan ook materialiseren in oplossingen. In andere Europese landen zien we wel de trend dat men hiervoor meer aandacht heeft. Nederland mag toch wel vooroplopen bij het beveiligen van de joodse gemeenschap, in plaats van aan te sluiten in de achterhoede? Ik heb vier concrete vragen aan de minister.

De SGP vindt de maatregelen die de joodse gemeenschap moet nemen veel te zwaar om zelf te dragen. Ik vraag om een ruimhartiger uitvoering van de motie-Rouvoet, die wij medeondertekend hebben en die door de Kamer is aangenomen. Het zou toch jammer zijn als een nieuwe motie nodig is. Die kan de Kamer natuurlijk altijd indienen, maar het zou prachtig zijn als wij dit debat na de eerste termijn kunnen beëindigen.

De minister heeft met de burgemeester van Amsterdam gesproken, maar er zijn natuurlijk ook andere gemeenten met een joodse gemeenschap. Is de minister bereid om ook met die gemeenten te spreken, zoals hij heeft toegezegd op 20 december?

De minister moet erbovenop zitten dat gemeenten echt financiële bijdragen leveren voor de uitzonderlijk hoge kosten. Ik heb begrip voor de opbouw van de maatregelen: eerst de gemeenten en dan pas het Rijk. We zien het probleem dat dan wel incidentele oplossingen worden geboden, maar geen structurele. Kan de minister er bij de gemeenten nog eens op aandringen dat structurele oplossingen worden geboden? Ik vraag de minister om met concrete voorbeelden naar de gemeenten te gaan en bij hen aan te dringen op een oplossing.

Tot slot vragen wij uitdrukkelijk om de aandacht van de veiligheidsdiensten voor dit thema. Wil de minister hierop toezien?

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Voorzitter. Laten we de realiteit niet uit het oog verliezen. Die realiteit is dat de Nederlandse joden geen reden hebben om zich veilig te weten en dus de beveiliging te verminderen, ook niet in vergelijking met de landen om ons heen of in vergelijking met andere groepen in Nederland. De noodzaak tot beveiliging wordt kortom onverminderd gevoeld.

De joodse gemeenschap draagt zorg voor de eigen beveiliging, zowel in middelen als in mankracht. Dat is meer dan prijzenswaardig. De beveiliging betreft iedere activiteit die de joodse gemeenschap ontplooit, in het hele land, met ouderen en jongeren. Dit zijn activiteiten in eigen gebouwen, kinderkampen, excursies, het joodse hospice, het joodse ziekenhuis, studentenhuizen en ga zo maar door.

De Wet particuliere beveiligingsorganisaties heeft lange tijd als een soort donkere wolk boven het hoofd van de joodse gemeenschap gehangen. Ik ben blij dat er nu eindelijk duidelijkheid is. De ontheffing die de minister zeer terecht heeft verleend, verdient steun. Verder handhaaft deze minister staand beleid. Er is sprake van een decentrale aanpak via de gemeenten en de regionale korpsen. Dit alles staat in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen. Ook al is het niet altijd een fijne boodschap, ook de VVD is van mening dat het van belang is om vast te houden aan de uitgangspunten en de werking van dit stelsel. Natuurlijk vraagt het dreigingsniveau om maatregelen. Daarover geen misverstand. Er wordt eindeloos veel werk verzet door de joodse gemeenschap zelf. De kosten hiervan zijn enorm. Wij kunnen daarom niet anders dan vaststellen dat de eigen verantwoordelijkheid meer dan serieus genomen wordt. Aanvullende structurele maatregelen door lokale overheden blijven echter onverminderd van belang.

De minister heeft aangegeven dat hij uitgebreid contact heeft gehad met de gemeente Amsterdam, waarbij ook vertegenwoordigers van de stichting Bij Leven en Welzijn aanwezig waren. Ook de terugkoppeling naar mij vanuit de stichting was goed. Graag hoor ik of er contact is geweest met andere gemeenten en, zo ja, welke gemeenten. De minister stelt in zijn brief van 20 december dat hij met de meest betrokken gemeenten zal bezien met welke beveiligingsmiddelen, zoals camera's en bewakingscontainers, het meest effectief wordt bijgedragen aan de veiligheid van de joodse gemeenschap en daarmee aan de vermindering van de beveiligingskosten van de joodse gemeenschap. In de brief van 5 maart komt de minister daarop echter niet meer terug. Kunnen wij ervan uitgaan dat gemeenten inderdaad overgaan tot de aanschaf en installatie van bijvoorbeeld beveiligingscamera's bij joodse objecten?

De VVD vindt het van belang dat de minister de regie over de inspanningen van de gemeente behoudt, of, beter misschien, het zicht op de inspanningen van de gemeenten behoudt en daaraan actief inhoud geeft, bijvoorbeeld door de Kamer hierover jaarlijks te rapporteren.

Andere West-Europese landen lijken steeds verder te gaan in het beveiligen van de joodse gemeenschap. Recente voorbeelden hiervan zijn Frankrijk, Zweden, Noorwegen en Groot-Brittannië. Dit gebeurt op basis van aparte dreigings- en risicoanalyses voor de joodse instellingen in die landen. Graag wil ik van de minister weten of ook in Nederland sprake is van een aparte dreigings- en risicoanalyse voor de joodse instellingen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De teksten van mevrouw Hennis-Plasschaert komen een beetje overeen met die van de SGP en de ChristenUnie. Dat is mooi op een dag als vandaag, waarop we toch consensus zoeken in de Kamer. Mochten de gemeenten in deze moeilijke tijden niet bereid blijken om dit financieel te ondersteunen, is de VVD dan bereid om toch te bekijken of er nationaal nog financiën over zijn – die zijn niet over, maar daar moet je dan geld voor vrij maken – om het nationaal te regelen, ook gezien de situatie in omliggende Europese landen?

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Dat is vragen naar de bekende weg, want ik heb zojuist uitgebreid verteld dat ook de VVD van mening is dat de uitgangspunten en de werking van het stelsel bewaken en beveiligen van harte moeten worden gesteund.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat is geen antwoord op mijn vraag. Ik zou graag een ja of nee willen.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Dan is het antwoord nee, want het stelsel is een decentrale aanpak. Dat heb ik zojuist toegelicht.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Ongeveer een maand geleden zijn wij opgeschrikt door de vier doden bij de joodse school in Toulouse. Deze gebeurtenis geeft aan dat er nog steeds een dreiging is in Europa. Die is ook zeker in Nederland aanwezig. Voor ons telt dat je niet afgerekend moet worden op je afkomst of je geloof, maar op je bijdrage aan deze situatie. Daarom kunnen wij absoluut geen antisemitisme tolereren, niet in voetbalstadions en niet op straat. Het is ook onwenselijk dat joodse instellingen in Nederland zich geroepen voelen om zich te beveiligen.

De vraag die vandaag voorligt, is vooral of er voldoende ondersteuning is bij de taken rond de beveiliging. Daarover gaat ook de motie van voormalig Kamerlid Rouvoet. Ik deel de lijn die mijn collega van de VVD-fractie zojuist schetste over de manier waarop wij dit in Nederland hebben geregeld. Er is een decentrale aanpak. In specifieke situaties waarin de druk hoog is, ook op de middelen, is er mogelijk ook een rijksbijdrage. Over die afweging stelt de minister dat de situatie op dit moment nog niet zodanig is dat we van deze aanpak moeten afwijken. Dat is op zichzelf goed te volgen, maar ik zou graag een steviger argumentatie van de minister horen. Waarom is dit zo?

Wij geven wel steun aan de ontheffingsmogelijkheid die is aangeboden van de opleidingseisen die gelden op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Dat is een goede tegemoetkoming aan de joodse gemeenschap. In de brief stelt de minister dat hij zal bezien met welke beveiligingsmiddelen er wordt bijgedragen aan de veiligheid van joodse gemeenten. Kan de minister toelichten wat hij precies bedoelt met het woordje "bezien"? Is hij bereid om nader onder de aandacht te brengen welke mogelijkheden er zijn in gemeenten waar sprake is van antijoods geweld? Volgens mij hebben mijn collega's dat ook gevraagd.

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van mijn collega's over de gesprekken met gemeenten. Kan de minister toelichten welke gemeenten dat, buiten Amsterdam, zijn geweest? En hoe kijkt de minister aan tegen een aparte dreigings- en risicoanalyse voor de joodse gemeenschap, zoals in andere landen?

Ten slotte heb ik een vraag die voortkomt uit het overleg over de kwaliteit van de registratie. We weten allemaal dat dit speelt, maar het blijkt nog steeds moeilijk te zijn om het echt in beeld te krijgen. Wij hebben ervoor gepleit om dit soort zaken apart te laten registreren, zoals dat ook gebeurt bij geweld tegen homoseksuelen. Hoe staat het op dit moment met dit onderwerp?

De heer Van Klaveren (PVV):

Erkent het CDA dat de extra beveiliging die er nu is bij joodse instellingen, nodig is?

Mevrouw Sterk (CDA):

Extra ten opzichte van wat, dat weet ik niet, maar er is inderdaad forse beveiliging nodig. Ik ben zelf in Amsterdam-Zuid bij een school geweest waarop mensen zich ontzettend onveilig voelen, en helaas niet geheel ten onrechte.

De heer Van Klaveren (PVV):

Absoluut. Wat als nu blijkt dat gemeenten niet bereid zijn om extra te ondersteunen bij beveiliging? Dit is eigenlijk de vraag die zojuist ook aan de VVD-fractie is gesteld. Zegt mevrouw Sterk dan "zoekt u het maar uit en doet u het lekker zelf", of is zij bereid om te zoeken naar extra middelen om de joodse gemeenschap alsnog te steunen?

Mevrouw Sterk (CDA):

Dan krijgt de heer Van Klaveren toch een beetje hetzelfde antwoord als mijn VVD-collega heeft gegeven, namelijk dat het een decentrale verantwoordelijkheid is en dat het via het Rijk moet worden geregeld als de beveiliging specifieke druk op de kosten legt. Op dit moment lijkt dat laatste niet zo te zijn. Ik vraag de minister wel – graag krijg ik daarop een antwoord van de minister – hoe het staat met de mogelijke aparte dreigings- en risicoanalyse. Komt die er? Kan de minister iets meer inzicht geven in de reden waarom hij de keuze heeft gemaakt om te zeggen dat er geen financiële middelen nodig zijn?

De heer Van Klaveren (PVV):

Kunnen we hieruit concluderen dat de CDA-fractie zegt: zoek het zelf maar uit?

Mevrouw Sterk (CDA):

Nee, dat kan de heer Van Klaveren niet concluderen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik weet niet of het toegestaan is volgens artikel 66 van het Reglement van Orde, maar wie googelt op de zoektermen "bedreigingen" en "kerk", krijgt ellenlange verhandelingen over secularisatie in Nederland.

De voorzitter:

Ik kan u mededelen dat dit volgens artikel 66 is toegestaan. Mijn complimenten voor het feit dat u het Reglement van Orde zo toepast.

De heer Dibi (GroenLinks):

Graag gedaan, voorzitter. Wie "kerk" vervangt door "synagoge" of "moskee", leest ineens schokkende verhalen over geloofsgenoten die 's nachts bij hun eigen gebouw patrouilleren uit angst voor vernielingen en zelfs aanslagen. Namens de GroenLinks-fractie wil ik gezegd hebben dat het onvoorstelbaar is dat geloofsgemeenschappen in Nederland geconfronteerd worden met een gebrek aan vermogen om elkaars verschillende opvattingen te accepteren. Dit geeft blijk van een gebrek aan respect voor elkaars levensinstelling en voor het aan eenieder toekomende grondrecht op geloofs- en uitingsvrijheid.

Niemand weet precies hoeveel bedreigingen en daadwerkelijke delicten er tegen gelovigen en geloofsgemeenschappen plaatsvinden. Vaak blijft aangifte uit angst voor verdere escalaties achterwege of, erger nog, vaak bestaat er te weinig vertrouwen in dat politie en justitie in actie komen. Het globale beeld is dat de omvang van de bedreigingen en het geweld toeneemt. Dat is ook mijn eerste vraag aan de minister. Hij zegt: ik heb in mijn afrondende gesprek met allerlei organisaties toegelicht dat dreiging en risico niet het niveau overstijgen dat er door de rijksoverheid aanvullende beveiligingsmaatregelen getroffen of geadviseerd dienen te worden. Hoe weten we dat precies als we niet precies de omvang kennen van de dreiging van geweld doordat zo weinig mensen aangifte doen? Weet de minister, weet het kabinet op dit moment wel voldoende van de dreiging, bijvoorbeeld ten aanzien van joodse instellingen maar ook ten aanzien van moskeeën, om deze conclusie te kunnen rechtvaardigen?

Overheidsbescherming volgt pas als je toetreedt tot het exclusieve gezelschap van de limitatieve lijst in het stelsel van bewaken en beveiligen. Wie niet op die lijst staat, is overgeleverd aan het particuliere initiatief. Als ik kijk naar het particuliere initiatief van de joodse instellingen, bekruipt me een heel ongemakkelijk gevoel. Die mensen worden zelf verantwoordelijk voor veiligheid, terwijl volgens mij veiligheid een kerntaak van de overheid is, zoals ook een klassiek uitgangspunt van de VVD is. Als mensen worden bedreigd om wie ze zijn, moet de overheid altijd zij aan zij met hen staan. Ze hoeft misschien niet altijd mee te betalen, maar nu is de opstelling van het kabinet me iets te rigide. Om die reden heeft de GroenLinks-fractie destijds de motie van ex-collega Rouvoet van harte ondersteund. Van de overheid mag een actieve inzet worden verwacht om de veiligheid van alle Nederlanders, ongeacht hun geloof, te vergroten. Vermoedelijk is het dark number hoog. Weet de minister hoe hoog?

Verschillende Kamerleden hebben gevraagd een aparte risicoanalyse te maken voor joodse instellingen. Dat juich ik toe. Een aparte risicoanalyse zou echter natuurlijk ook betrekking moeten hebben op andere geloofsgemeenschappen, homoseksuelen of andere minderheden. Iedereen die in Nederland bedreigd wordt, verdient een overheid die aan zijn zijde staat.

De heer Van Klaveren (PVV):

Ik hoor dat de GroenLinks-fractie het debat breder trekt. De heer Dibi verbreedt het naar alle geloofsgemeenschappen. We hebben het vandaag echter specifiek over de beveiliging van joodse instellingen. Erkent hij dat de beveiliging van joodse instellingen een uitzonderlijke positie inneemt? Er zijn de afgelopen 5 jaar 117 incidenten geweest rond moskeeën. In diezelfde periode zijn er rond joodse instellingen bijna 1000 incidenten geweest, eenmalige bekladdingen en vernielingen niet meegerekend. Erkent de heer Dibi de bijzondere positie hiervan?

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik erken de omvang en die vind ik schokkend. Daarom vind ik het ook terecht dat we vandaag over joodse instellingen spreken. In tegenstelling tot de PVV maakt GroenLinks echter geen onderscheid tussen mensen op basis van hun opvattingen. Het maakt niet uit of het honderd keer, duizend keer of één keer voorkomt. Wie in Nederland bedreigd wordt vanwege zijn opvattingen, vanwege zijn uiterlijk, vanwege wie hij is, moet kunnen rekenen op steun van dit kabinet, van elk kabinet. Het valt mij op dat de heer Van Klaveren de dreiging van geweld jegens moslims in Nederland bagatelliseert. Als wij met elkaar kunnen afspreken dat we opkomen voor alle gelovigen, voor alle Nederlanders die bedreigd worden, staan we sterk tegen dit kabinet. Dan kan het kabinet straks niet zeggen dat het niet gaat optreden als er iets gebeurt.

De heer Van Klaveren (PVV):

Allereerst bagatelliseert de PVV helemaal geen geweld, tegen wie dan ook. Wij hebben ons altijd verre gehouden van geweld. Wij zullen ook altijd stellen dat geweld verkeerd is om te gebruiken, ook tegen moslims en moskeeën. Het punt is alleen dat er bijna duizend incidenten zijn tegen joodse instellingen tegenover tien keer minder incidenten tegen islamitische instellingen. Mijn vraag aan de heer Dibi was gewoon of hij de bijzondere positie in dezen van de joodse gemeenschap als de meest bedreigde gemeenschap erkent. Dat is ook de reden dat wij vandaag specifiek over joodse instellingen spreken.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dat is ook de reden waarom ik in mijn inbreng vooral ben ingegaan op de bedreigingen die joodse Nederlanders ervaren. Ik heb gezegd dat ik dat schokkend en onacceptabel vind. Dat neemt niet weg dat ik voor iedereen opkom die bedreigd wordt.

De heer Van Klaveren (PVV):

Dat is helder. Dat hebt u al een aantal keren gezegd. Ik vind de vraag echter nog steeds niet goed beantwoord of u erkent – u trekt het nu namelijk wederom breder – dat de joodse gemeenschap veel en veel meer en in veel ernstiger mate bedreigd wordt dan andere gemeenschappen in Nederland. Dat is ook de reden dat we vandaag spreken over bedreigingen van de joodse gemeenschap en van joodse instellingen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Misschien wilt u het niet horen, maar ik heb al een paar keer "ja" gezegd. Ook erken ik dat het voorkomt dat Marokkaans-Nederlandse jongeren of islamitische Nederlanders joden bedreigen. Als u dat dus allemaal wilt horen, is mijn antwoord: ja. Als echter puntje bij paaltje komt, luidt mijn politieke conclusie als volgt: wie er in Nederland ook bedreigd wordt, of dat nou een homo, een moslim, een vrouw, een oudere, een chronisch zieke of een gehandicapte is, diegene moet kunnen rekenen op steun van welk kabinet dan ook. Wij maken daar dus geen onderscheid in.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Vernieling, bekladding, brandstichting, geweld en bedreiging: dat mag absoluut niet en dat mogen we nooit tolereren. Dat moet dus te allen tijde aangepakt en bestraft worden. Mensen die bedreigingen uiten moeten worden opgespoord en de juiste straf krijgen. Veiligheid is een kerntaak van de overheid. Het is al vaker gezegd: iedereen die bedreigd wordt, om welke reden dan ook, verdient de bescherming van de overheid. Of het nu gaat om een kerk, een moskee, een ziekenhuis, een school of een joods gebedshuis: de overheid dient veiligheid te bieden, mocht dit nodig zijn, zonder enig onderscheid.

Ongeveer een jaar geleden trok de joodse gemeenschap aan de bel. Zij gaf aan veelvuldig te maken te hebben met vernielingen en geweldsincidenten. Ik vraag de minister naar de huidige stand van zaken. De Kamer deed nadrukkelijk het verzoek om de vinger aan de pols te houden en in gesprek te blijven met de mensen en instellingen die bedreigd werden. Is er nog nieuws te melden? En wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken?

Wij stellen nog een andere vraag, die vandaag misschien wel lastiger te beantwoorden is. Waar komen deze bedreigingen vandaan en, nog iets dieper, waar komt deze intolerantie ten opzichte van andersdenkenden en andersgelovigen vandaan? Wij spreken vandaag over bedreigingen bij de joodse gebedshuizen, maar je kunt deze vraag ook stellen ten aanzien van de bekladding van moskeeën. Laatst hebben we ook een debat gevoerd over het wegpesten van homo's. De SP maakt zich hier zorgen over. Tolerantie, verdraagzaamheid, zou in Nederland de standaard moeten zijn. Ik denk dat hier een taak voor ons allen ligt.

De heer Van Klaveren (PVV):

Ik hoor de SP zeggen dat bedreiging in het algemeen heel erg is. Dat is natuurlijk ook zo, maar erkent mevrouw Kooiman dat bij geweld tegen joden en de joodse gemeenschap veelal mensen met een islamitische achtergrond de dader zijn? Ik heb zojuist een aantal rapporten aangehaald, waaronder een wetenschappelijk rapport. Graag krijg ik een bevestiging van de SP.

Mevrouw Kooiman (SP):

Wie ook de dader is, of die van islamitische afkomst is of niet, voor ons is belangrijk dat iedereen die zich hieraan schuldig maakt, gewoon gestraft moet worden. Daarin delen wij dus uw mening.

De heer Van Klaveren (PVV):

Dat is hartstikke mooi, want u zei zojuist dat u eigenlijk niet weet waar het aan ligt. U vroeg waar het aan ligt, waar die haat vandaan komt. De PVV heeft dat net heel helder laten zien: dat heeft te maken met de islam. Erkent u ook de islam als probleem in de Nederlandse gemeenschap ten aanzien van de joodse gemeenschap?

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik heb hier vandaag opgeroepen tot tolerantie en verdraagzaamheid. Ik hoop dat de PVV, als het gaat om het bekladden van moskeeën, ook een keer aan de bel trekt en ook oproept tot verdraagzaamheid en tolerantie. Als het blanken zijn die moskeeën bekladden, hoop ik dat de PVV hier ook op de bühne staat en oproept tot tolerantie en verdraagzaamheid. Het maakt mij inderdaad niet uit welke kleur of achtergrond iemand heeft, als iemand iets heeft gedaan, iets heeft vernield of bedreigingen heeft geuit, moet hij aangepakt worden.

De heer Van Klaveren (PVV):

Ik heb net al aangegeven dat de PVV tegen geweld is, ook tegen geweld tegen moskeeën. Laat dat helder zijn. Mevrouw Kooiman draait er een beetje omheen. Mijn vraag is op het volgende gericht. De islam vormt een structureel en essentieel probleem in de bedreiging van joden en de joodse gemeenschap. Erkent mevrouw Kooiman dat, zonder dat zij die hele riedel van al het andere erbij afsteekt? Het gaat vandaag over de beveiliging van joodse instellingen en de bedreiging van de joodse gemeenschap. Die is gerelateerd aan de islam. Ik heb dat net laten zien. Erkent zij die rapporten?

Mevrouw Kooiman (SP):

De islam an sich is nooit een oorzaak van welke bedreiging dan ook. Als mensen, van welke afkomst of achtergrond dan ook, overtredingen plegen of vernielingen aanrichten, moeten zij opgepakt en bestraft worden. De SP maakt in tegenstelling tot de PVV geen onderscheid in afkomst. Mensen moeten gewoon gestraft worden als zij overtredingen plegen.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Het is buitengewoon betreurenswaardig dat joodse instellingen zich moeten beveiligen tegen bedreigingen en dat joodse scholen en synagogen zich in ons land voor hun veiligheid moeten omringen met hoge hekken, particuliere beveiligers en camera's. Eigenlijk is dat natuurlijk onacceptabel. De kosten voor de joodse gemeenschap lopen op tot zo'n acht ton per jaar. Dat is een fors bedrag. In de motie-Rouvoet werd de minister verzocht, met joodse instellingen en gemeenten een oplossing te zoeken voor de hoge beveiligingskosten. Mijn fractie heeft ook voor die motie gestemd, omdat zij van mening is dat naar mogelijke oplossingen gekeken moet worden.

Dat niet louter de hoge kosten, maar de reële dreiging en het risico bepalend zijn voor de te nemen maatregelen, begrijpt mijn fractie. Zo zit het stelsel van bewaken en beveiligen in elkaar. Tegelijkertijd vindt mijn fractie ook dat dan haarscherp gekeken moet worden in welke bedreigende situatie de joodse gemeenschap zich precies bevindt. De minister stelt dat de dreiging en het risico voor de joodse gemeenschap niet zodanig zijn dat het Rijk hierin een financiële verantwoordelijkheid heeft. Kan de minister nog eens toelichten waarop hij dat baseert? Waar ligt precies het omslagpunt voor wel of niet rijksmaatregelen? Welke factoren zijn daarvoor bepalend binnen een dreigings- en risicobeeld en hoe past deze terughoudendheid bij ontwikkelingen in andere Europese landen? Zien wij in landen als Frankrijk, Zweden, Noorwegen en Engeland niet juist een actievere rol van de overheid in het beveiligen van hun joodse gemeenschap?

Er wordt een ontheffing geboden op de Wet particuliere beveiligingsorganisaties. Als de joodse gemeenschap zich daarin kan vinden, zoals in de brief aan de Kamer wordt gesteld, is dat natuurlijk een zeer welkome geste.

De minister heeft in navolging van de motie-Rouvoet ook gesproken met een aantal gemeenten. Kan hij wat meer toelichten wat dit alles heeft opgeleverd en welke problemen er precies zijn om de instellingen tegemoet te komen in de kosten?

Tot slot. De minister proclameert een brede aanpak waarmee hij wil voorkomen dat mensen zich alleen nog achter hoge hekken veilig voelen. Zo'n aanpak moet dan natuurlijk wel zijn vruchten afwerpen. Mijn fractie is voorstander van een integrale aanpak met preventieve maatregelen om dreiging en risico's te voorkomen. Hoe wordt op dit moment ingezet op het verminderen van die dreigingen voor de joodse gemeenschap? Wat heeft de joodse gemeenschap er tot dusver van gemerkt dan wel tot dusver van kunnen merken?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb een vraag over de dreigingsanalyse. De Kamer heeft een motie aangenomen dat dit soort bedreigingen en geweld tegen de joodse gemeenschap geregistreerd dient te worden door de politie. Die motie is nooit uitgevoerd. Vindt de fractie van D66 dat die alsnog moet worden uitgevoerd?

De heer Schouw (D66):

Registratie lijkt mij belangrijk. Als dat in die motie staat, moet die worden uitgevoerd.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Het is niet voor het eerst dat wij spreken over de beveiliging van joodse instellingen naar aanleiding van verschillende incidenten. Het past weer om elk debat te zeggen hoe afschuwelijk het is dat, in een land waar ooit joden naartoe trokken omdat zij hier een veilig huis vonden, mensen zich vandaag de dag nog steeds niet veilig voelen en zich bedreigd voelen. Terecht zei de heer Dibi dat dat vandaag de dag in onze samenleving soms ook geldt voor andere mensen en andere groepen op basis van hun geloof of hun afkomst. Het is afschuwelijk dat dit in Nederland nog steeds het geval kan zijn.

De brieven van de minister van september en december bevatten een reactie op de motie-Rouvoet van 9 maart vorig jaar die de minister vroeg om met gemeenten en joodse instellingen in gesprek te gaan. Ik zie in de brieven dat de minister wel in gesprek is gegaan met de betrokken gemeenten, maar niet met de joodse instellingen. Waarom is dat zo? Ik zie in de brief van september dat de minister na een regulier overleg met vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap daarna nog aanvullend even heeft gesproken over de beveiligingskosten en de veiligheidssituatie, maar ik zie nergens dat hij het verzoek uit de motie heeft uitgevoerd om met de instellingen en de onderwijsinstanties zelf in gesprek te gaan. Ik hoor graag waarom de minister dat niet heeft gedaan. Dat geeft namelijk het signaal dat hij de gevoelens van onveiligheid niet serieus neemt. Hij zegt in de brief toch duidelijk begrip te hebben voor die gevoelens van onveiligheid. Gelet op de incidenten en uiteraard ook de bijzondere positie die de joodse gemeenschap inneemt met het oog op de geschiedenis, zijn die gevoelens van alle kanten te begrijpen.

Tegelijkertijd zegt de minister in zijn brief ook dat de dreiging en het risico niet het niveau zodanig overstijgen dat aanvullende maatregelen nodig zijn. Die opmerking dateert van december. Is dat vandaag de dag nog steeds zo, ook na Toulouse? Een bladzijde verder zegt de minister dat er wel degelijk vanuit de rijksoverheid aanvullende maatregelen worden genomen, maar dat hij er vanwege de veiligheidssituatie niet verder op kan ingaan. Hoe zit het nou? Is er wel of niet reden voor aanvullende maatregelen? Je kunt niet op de ene bladzijde zeggen dat het niet zo is en op de volgende bladzijde zeggen dat je het toch doet. Als die dreigingsanalyse verandert, kunnen de joodse gemeenschap en de joodse instellingen dan ook rekenen op de rijksoverheid? Verandert dan ook de verantwoordelijkheid die het Rijk voelt?

Ik hoor ook graag van de minister hoe zijn gesprekken zijn gevorderd over de inzet van containers en camera's die beschikbaar zijn bij de rijksoverheid. Heeft dat nog meer opgeleverd?

De minister zegt dat hij de joodse gemeenschap ontheffing wil verlenen van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties. Wat betekent dat materieel precies? Het gaat vooral om de inzet van vrijwillige beveiligers. In hoeverre verandert een ontheffing op de Wet particuliere beveiligingsorganisaties hun situatie en hun mogelijkheden?

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Dank voor alle interventies van de geachte afgevaardigden. De uitvoering van de motie van de heer Rouvoet is een belangrijk punt. Het is niet de eerste keer dat wij erover spreken. Wij kunnen niet genoeg aandacht vragen voor de veiligheid van joodse instituties in ons land, voor de beveiliging van de mensen en voor het gevoel van vrijheid dat men moet hebben om op de eigen manier aandacht aan het geloof te geven. Wij moeten duidelijk zijn over onze harde bestrijding van het antisemitisme. Wij hebben het een aantal malen vierkant aan de orde gehad in AO's met verschillende bewindslieden. De minister van Integratie is er natuurlijk in de eerste plaats verantwoordelijk voor, maar ik draag daar ook een verantwoordelijkheid voor. Ik noem ook de ministers van OCW en van VWS. Gemeenschappelijk hebben wij concrete dingen gedaan. Er is voorlichting op scholen gegeven. Wij moeten er met zijn allen bovenop zitten. De Kamer kan daarvan verzekerd zijn.

Het is belangrijk dat wij ook spreken over het stelsel van bewaken en beveiligen. Dat is door iedereen aan de orde gesteld. Niemand stelt het stelsel ter discussie, maar het is wel de vraag hoe wij ermee omgaan. Ik waardeer dit zeer in de benadering van de heren Voordewind, Dijkgraaf en anderen. Dit is de kern. Met alle diensten, in de eerste plaats de veiligheidsdiensten, die ook internationaal opereren en hun kennis delen, en met de politie zitten wij er bovenop. Dat leidt tot een conclusie die ik uiteindelijk politiek voor mijn rekening neem over de situatie in ons land ten aanzien van de joodse gemeenschap. Ik herinner aan de vreselijke gebeurtenis in Toulouse. Dat is verscheurend. Het leidt altijd, ook in Nederland, direct tot een alarmfase van alle diensten.

Steeds wordt bekeken of de dreigingsanalyse in Nederland ten aanzien van de joodse gemeenschap aanleiding geeft om maatregelen te nemen. In de brief heb ik aangegeven dat wij tot de conclusie zijn gekomen dat het buitengewoon professioneel is. De standaard is hoog. Onze diensten zijn buitengewoon goed en wij zitten er zelf bovenop.

Als er maatregelen nodig zijn, worden ze genomen, centraal of decentraal. Dat zeg ik hier tegen de Kamer. Ik zal mij nooit verschuilen achter gemeentebesturen, burgemeesters, politie, Koninklijke Marechaussee of wat dan ook. Iedereen is dan in charge. Als het nodig is, dan worden de maatregelen heden, nu, per ommegaande genomen. Daar kan de Kamer van op aan.

Wij hebben natuurlijk een stelsel. In eerste instantie zijn burger, kerkelijke genootschappen, moskeeën en ook de joodse gemeenschap en haar synagoges verantwoordelijk voor de eigen veiligheid. Dat wil men ook. Het tweede punt is dat ze zijn ingebed in lokale gemeenschappen, die meer zien en weten dan wij in Den Haag kunnen beoordelen. Het derde punt is dat wij zo nodig onze verantwoordelijkheid nemen; daar kan de Kamer van verzekerd zijn.

Wat is het kantelpunt? Dat is moeilijk te zeggen. Ik ben uiteindelijk degene die, samen met de Nationaal Coördinator, de knoop doorhakt. Wij bepalen wat er gebeurt, maar spreken daar nooit over. Dat werkt goed, wat een kwestie van vertrouwen is. De verantwoordelijkheid wordt na afloop genomen. Dat is triest om te zeggen, maar het is wel zo. Wij nemen die verantwoordelijkheid. Ik zeg niet: weest u maar gerust, gaat u maar aan de slag voor andere debatten, ik neem dat voor mijn rekening. Maar het is wel zoals het werkt. Ik denk dat het goed is om dat stelsel niet te wijzigen. Dat heeft niemand ook gevraagd. Ik heb natuurlijk een goed overleg gehad. Ik ben iemand – zo kent de Kamer mij ook – die minder mailt, maar meer praat. Per mail maak je geen afspraken over dit soort situaties. Met een burgemeester kun je best mailen, sms'en of bellen, maar vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap, met name van Bij Leven en Welzijn, wil ik bij een afspraak recht in de ogen kijken, want dat is belangrijk. Wij hebben een afspraak gemaakt, waarbij ik heb gevraagd of men daarmee tevreden is. Men heeft geantwoord dat men daarmee tevreden is, wat ook nog eens is bevestigd. We hebben met vier gemeenten waar dit het meest aan de orde is – Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Amstelveen – contacten gehad. Die gemeenten en de joodse organisaties vinden niet dat daar veel moet gebeuren.

In reactie op de voorzet van de heer Voordewind ga ik het volgende doen. De motie van de heer Rouvoet, aangenomen door de Kamer, gaat over een onderwerp dat mij zeer ter harte gaat. Dit kan niet anders dan empathisch benaderd worden. Dat wil ik ook doen. Ik ga in op het verzoek van de heer Voordewind: wilt u nog eens langs de Joodse gemeenschappen gaan, niet alleen in Amsterdam, maar ook in andere gemeenten. Verder is gevraagd of ik met de betrokken gemeentebesturen wil praten. Natuurlijk volg ik met mijn diensten van minuut tot minuut de ontwikkelingen. Die betrokkenheid is er, zeven dagen in de week, 24 uur per dag. Wat de veiligheidsanalyse betreft: uiteraard. Ik zal de Kamer daarover rapporteren voor de begroting, zoals de heer Voordewind en anderen hebben gevraagd. Dan heb ik daar de rust en de tijd voor, ook als het gaat om het trekken van conclusies. Men krijgt altijd van de overheid wat men nodig heeft, dus wat geboden is op basis van de analyses.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het zit hem juist in die laatste zin. De minister begon zijn verhaal met te zeggen dat de dreigingsanalyse geen aanleiding geeft voor extra maatregelen. Ik ben blij met de toezegging dat de minister alsnog in gesprek wil gaan met de Stichting "Leven en Welzijn" – dat gesprek heeft al plaatsgevonden – maar ook met het Centraal Joods Overleg en andere instanties, die nog niet geconsulteerd zijn. De minister gaat ook in gesprek met de andere burgemeesters, maar een gesprek is een gesprek. Het moet ook een bepaald doel hebben, namelijk om te bekijken of er financiën mogelijk zijn voor het verbeteren van de beveiliging. De minister ziet geen aanleiding voor het verbeteren van de beveiliging, maar de cijfers, ook van de joodse instellingen, tonen aan dat het aantal incidenten is toegenomen. In de afgelopen vijf jaar waren er 1000 incidenten. Dat is een beetje lastig, want de minister weigert om een registratie te doen, maar wat wordt de concrete inzet van die gesprekken?

Minister Opstelten:

Wij willen die gesprekken ook wel versnellen. Ik vind het momentum voor de begroting heel goed, want dan kan daarover worden gesproken. Ik ga de feitelijke situatie gewoon nog een keer registreren. Het onderwerp is te belangrijk. Het stelsel van bewaken en beveiliging stellen wij niet ter discussie, maar het uitgangspunt is altijd dat datgene wat noodzakelijk is, gebeurt. Ik wil een nog scherpere analyse geven en ik wil wel cijfers geven, want dat is mogelijk. We moeten ook rekening houden met allerlei aanpakken binnen de politie, het verminderen van de administratieve lasten en al dat soort zaken, maar dit wordt wel geregistreerd. Ik heb al vaak uitgelegd dat wij alleen dat ene vinkje nog niet toepassen, maar we hebben wel meer gegevens dan ik nu presenteer. Die gegevens wil ik daarbij betrekken en vervolgens kom ik, iedereen gehoord hebbende, tot mijn oordeel en dan is het weer aan de Kamer.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik constateer dat de minister nu weer een stapje terug doet ten opzichte van de brief die wij in december hebben gekregen. Daarin gaf de minister aan dat hij in gesprek ging met de gemeenten om te bekijken of er mogelijkheden waren om de beveiliging te verbeteren. Het ging daarbij bijvoorbeeld om camera's; de minister had het over concrete materialen. Toen ging hij dus nog uit van de veronderstelling dat die beveiliging inderdaad nodig was, maar nu ziet hij hiervoor nog geen aanleiding. Daarom heb ik er nog geen vertrouwen in dat die gesprekken tot een goede afronding komen, want die incidenten zijn er nog steeds.

Minister Opstelten:

Dat is dan een misverstand. Ik moet iets beter luisteren naar de heer Voordewind; dit ligt aan mij. Natuurlijk ga ik daar persoonlijk bekijken wat men doet, want op een gegeven moment moeten wij zo'n debat afsluiten. Zo zit ik in elkaar. Ik weet ook dat dit daarvoor belangrijk genoeg is. Op basis van de gegevens kan ik tot het oordeel komen dat het goed zit. Dat gevoel heb ik wel, maar dat overtuigt de heer Voordewind nog niet. Ik wil de hele Kamer meekrijgen, want dat is belangrijk. Ik noem maar wat: ik ga in Amsterdam, Amstelveen, Utrecht en Rotterdam – dat is voor mij dichtbij – bekijken wat er is gebeurd en of ik ervan overtuigd ben dat de gemeenten de dingen doen die zij moeten doen. Daar kan cameratoezicht bij horen en daar kunnen ook andere dingen bij horen. De joodse gemeenschap wil haar eigen verantwoordelijkheid nemen en doet dat ook; zo kennen wij de joodse gemeenschap ook.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dan vraag ik de minister om die inventarisatie voor de zomer naar de Kamer te sturen. Ik had het inderdaad over de begroting van 2013, maar dat was mijn way out: als de gemeenten niets of te weinig doen, kan de staatssecretaris de begroting van 2013 nog gebruiken om daar eventueel extra financiering voor te krijgen. Ik ontvang die inventarisatie dus graag voor de zomer.

Minister Opstelten:

Het gaat om de minister. U zei "staatssecretaris", maar dit is echt een ministerszaak en het belang ervan is groot. U mag mij afrekenen op het feit dat wij doen wat nodig is; punt. Ik zou echt even de tijd willen nemen. Als het nodig is, is er altijd ruimte in de begroting om eruit te komen. Dat is niet het punt. Het geld is namelijk niet het punt. Het punt is het stelsel en het feit dat iedereen gewoon moet doen waarvoor hij verantwoordelijkheid draagt. Dat ga ik nu eens gewoon even heel goed, precies en niet gehaast doen. De Kamer krijgt dan ruim voor de begrotingsbehandeling een en ander, ook op zo'n manier dat er ruimte is om er goed met mij over te debatteren.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Ik heb twee vragen. Begrijp ik nu uit de woorden van de minister dat reeds sprake is van een aparte dreigings- en risicoanalyse voor de joodse instellingen? Moet ik naar aanleiding van het antwoord van de minister op de vragen van de heer Voordewind concluderen dat wij geen zicht hebben op de aanvullende structurele maatregelen van de gemeenten?

Minister Opstelten:

Het antwoord op de eerste vraag is ja. Die analyse is er sinds jaar en dag. Anders zouden wij niet goed kunnen functioneren. Er is continu sprake van een analyse, net als bij andere onderwerpen. Het antwoord op de tweede vraag is: wel als zodanig. Natuurlijk weten wij precies waar wat gebeurt. Er is immers heel goed contact via onze diensten met de politie en met de gemeenten. Wij gaan het echter nog eens scherper doen. Dat is het waard, gelet op het debat en het onderwerp. Ik kom nog voor de begrotingsbehandeling met een nog iets concretere positie hierover naar de Kamer.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik dank de minister voor deze uitgestoken hand. Hij doet er een schep bovenop. Wel blijft nog het punt over of het de ambitie van de minister is om een structurele oplossing te bieden, ook financieel. Wij hebben in korte tijd vier debatten gevoerd over de beveiliging. Het zou een slechte zaak zijn als wij hierover elk half jaar met de minister moeten debatteren. Ik neem aan dat als de minister bij de begroting met een voorstel komt, daarin ook een structurele oplossing voor de financiën zit.

Minister Opstelten:

De heer Dijkgraaf kent mijn positie. Dat staat in de brief. Ik houd vast aan die positie. Ik ben echter bereid, vanuit het uitgangspunt dat gebeuren moet wat nodig is, om het allemaal nog eens langs te lopen. Ik zal hierover heel precies aan de Kamer rapporteren en ik zal ook conclusies, ook in structurele zin, trekken. De systematiek van de aanpak is integraal en structureel. De heer Schouw heeft dat al benadrukt. Het stelsel bewaken en beveiligen is ook structureel. Alleen zijn er hier en daar in het parlement vragen aan mij gesteld. Ik wil die duidelijk samen met het parlement monitoren, hierover rapporteren en er conclusies aan verbinden. Die conclusies hebben altijd een structureel karakter, want die zijn altijd ter versterking van de veiligheid in ons land, zeker in deze situaties. Wat die conclusies inhouden? De huidige stand is natuurlijk mijn brief van heden.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat is op zich mooi. Wij zien echter dat bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam de joodse gemeenschap financieel tegemoetkomt. Dat is echter onvoldoende als geïnvesteerd moet worden in hoge hekken en in camera's, wat structurele lasten betekent. Ik interpreteer de woorden van de minister als volgt. Als de analyse uitwijst dat er structurele lasten mee gemoeid zijn, wordt daarvoor een oplossing gevonden.

Minister Opstelten:

De heer Dijkgraaf kent de decentrale inrichting van onze staat. Hij kent ook de autonomie van de gemeenten, die een eigen verantwoordelijkheid hebben. Op dit onderwerp weten wij elkaar eigenlijk altijd te vinden. Ik heb nog nooit een moment gezien bij de vraagstukken rond de beveiliging van de joodse gemeenschap dat een gemeente niet doet wat wij willen. Dat heb ik nog niet meegemaakt en dat gaat ook niet gebeuren. Ik zal de Kamer daarover rapporteren. Als de heer Dijkgraaf vraagt om even toe te zeggen dat Amsterdam altijd structureel, meerjarig, financiële voorzieningen treft, dan doe ik dat natuurlijk niet. Dat is een eigen afweging van de gemeente. Ik neem daarbij een positie in, of de gemeente dat nodig vindt of niet.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik zie het in ieder geval als een inspanningsverplichting van de minister om niet alleen een structurele analyse, maar ook een oplossing te bieden. En dat uiteraard met respect voor de verschillende bestaande verantwoordelijkheden. In de huidige situatie is er echter slechts incidentele financiering. Dat element zien wij graag terugkomen in de brief van de minister.

Minister Opstelten:

Ja.

Ik denk dat ik inmiddels een heleboel vragen centraal heb beantwoord. Een aantal stellingen van de heer Van Klaveren zou ik bij dezen willen nuanceren. Op basis van de cijfers over het antisemitisme in Nederland, al dan niet gerelateerd aan de islam, kan ik stellen dat er geen sprake van een stijging is. Ik kan wel incidenten tegen joodse Nederlanders relateren aan onrust in Israël. De cijfers van Poldis laten geen stijgende trend zien. Deze fluctueert al jaren. Aangaande de vraag of er door het Rijk moet worden beveiligd, zeg ik dat de dreiging natuurlijk relevant is. Incidenten worden aangepakt middels het discriminatiebeleid, zowel preventief als via opsporing en vervolging van de daders van discriminatoire strafbare feiten.

Met name de leden Kooiman en Van Klaveren vroegen naar de huidige stand van zaken rond incidenten. In de brief van 7 juli 2011 staan de meest recente Poldis-cijfers. Zoals ik heb toegezegd, komen in mijn najaarsbrief weer actuele cijfers. Het aantal antisemitisme-incidenten in 2010 bedroeg 286; dat was een stijging ten opzichte van 2009. Deze stijging is vooral te verklaren doordat de politieregistratie in 2010 ook bekladdingen met hakenkruizen bevatte, evenals meldingen van politiemedewerkers die voor "jood" werden uitgescholden. Eind dit jaar komt het totaalbeeld naar de Kamer van alle registraties op het gebied van discriminatie, inclusief een analyse.

De leden Schouw en Van Dam kan ik over de gesprekken met de joodse instellingen zeggen dat ik mij inderdaad heb geconcentreerd op de instanties die in de brief staan, en dat ik niet met andere heb gesproken. Mijn collega's hebben natuurlijk in het kader van het integrale beleid ook gesprekken daarover, vanuit hun verantwoordelijkheid. Wij brengen dit uiteraard bij elkaar. Mijn medewerkers doen dit wel, maar ikzelf in persoon niet. Ik ga dit natuurlijk wel doen, in het kader van de verbreding van het initiatief van de heer Voordewind, gesteund door andere leden van de Kamer.

Tot slot wil ik herhalen dat ik twee dingen ongelooflijk belangrijk vind. Ten eerste dat wij in deze Kamer vaststellen dat de dreigingsanalyses vakkundig door onze diensten worden verricht, dat deze kloppen en ook dat zij internationaal worden gecommuniceerd. Net zoals op andere terreinen komen wij op basis daarvan tot conclusies, bijvoorbeeld dat wij in het geval van een dreiging de maatregelen nemen of laten nemen die noodzakelijk zijn. Dat is natuurlijk belangrijk. Het tweede punt is dat er goed wordt gecommuniceerd over dat beleid, met vertegenwoordigers van de joodse gemeenschap.

Ik hoop en denk dat ik hiermee alle vragen heb beantwoord; anders hoor ik dat graag in tweede termijn.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Het uitgangspunt van de minister – doen wat nodig is – spreekt mij zeer aan. Het lijkt mij goed om bondgenoot te zijn van iedereen die bedreigd wordt. Het gaat vandaag in de eerste plaats om de bedreigingen en beledigingen die joodse Nederlanders ervaren. Ik heb geprobeerd om het in mijn inbreng iets breder te trekken. Ik wil de minister vragen om in de brief met de update van de risico's in het najaar ook te kijken naar andere groepen. Ik heb zelf incidenten met moslims en homo's genoemd. Ik vraag de minister om hierop ook alert te zijn.

Minister Opstelten:

De heer Dibi kent mij en kan dan ook weten dat het antwoord daarop volmondig ja luidt. Dat is natuurlijk ook het punt van de najaarsbrief; daarin wordt het breder getrokken. Dit debat gaat in de eerste plaats over de joodse gemeenschap en de beveiliging van de joodse Nederlanders in ons land.

De heer Van Klaveren (PVV):

Voorzitter. De minister haalde net een aantal cijfers aan. Ik merk graag op dat er sinds 2009 een stijging van 50% heeft plaatsgevonden. Sinds 2008 heeft er zelfs een stijging van meer dan 100% plaatsgevonden. Dat staat los van de wijziging in registratie. Een ander punt is dat in het rapport Antisemitism Worldwide heel helder wordt gesteld dat op plekken waar de islamitische gemeenschap groeit ook het antisemitisme groeit. Gewelddadige acties tegen joodse mensen en joodse instellingen in West-Europa hebben te maken met daders met een islamitische achtergrond. De minister gaf aan dat er geen Nederlandse cijfers zijn. Dat klopt. Ik heb daarom een tijd geleden gevraagd aan de minister of hij een onderzoek wilde doen in Nederland, maar dat heeft hij geweigerd. Ik vind het dus niet gek dat er nu geen cijfers zijn over de situatie op dit punt in Nederland. Nederland ligt echter ook in West-Europa dus dat rapport slaat ook op Nederland. Erkent de minister dat er een probleem is met de islam gerelateerd aan gewelddadige acties tegen joodse mensen en joodse instellingen in Nederland?

Minister Opstelten:

Ik heb daarover net gesproken. De feiten als zodanig wijzen daarop niet. Het rapport dat de heer Van Klaveren noemt, wil ik natuurlijk graag bekijken. Ik neem alle informatie serieus, zeker als die uit de Kamer komt. In de najaarsbrief kom ik erop terug en neem ik het mee. Collega Leers heeft vorige week toegezegd dat er een onderzoek komt naar de discriminatieachtergrond. Deze vraag zal daarbij worden meegenomen.

De voorzitter:

Ik constateer dat een aantal leden van de Kamer behoefte heeft aan een tweede termijn.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik zie de handreiking van de minister om nog een keer in gesprek te gaan. Die handreiking was er vorig jaar ook al. Inmiddels zijn wij twee jaar verder, als ik terugkijk naar mijn motie van juni 2010. Die motie is toen aangenomen. De minister zegt dat hij aanhikt tegen de administratieve lasten. De Kamer heeft zich bijna unaniem, met uitzondering van de VVD-fractie, uitgesproken voor uitvoering van die motie door het kabinet. Ik vraag de minister nogmaals om dat vinkje, dat er vroeger ook was, in te voegen in het politiesysteem.

Ik vind de handreiking van de minister onvoldoende en dien daarom de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat joodse scholen, culturele instellingen en synagogen veelvuldig te maken hebben met antisemitische uitingen en bedreigingen;

constaterende dat de joodse onderwijsinstellingen zich genoodzaakt zien, een forse ouderbijdrage te vragen teneinde de veiligheid van leerlingen te kunnen waarborgen;

overwegende dat het waarborgen van de veiligheid van haar burgers behoort tot de kerntaken van de overheid;

verzoekt de regering, opnieuw in gesprek te gaan met joodse (onderwijs)instellingen en gemeenten teneinde tot een oplossing te komen voor de onevenredig hoge beveiligingskosten van deze instellingen en de Kamer hierover binnen drie maanden te informeren;

verzoekt de regering tevens, indien deze gesprekken niet leiden tot een oplossing, een bijdrage te leveren in de rijksbegroting voor 2013,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Dijkgraaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (30950).

De heer Van Klaveren (PVV):

Voorzitter. In haar eerste termijn heeft de PVV-fractie gewezen op de gevaren van de opkomende islam en de samenhang met het toenemende antisemitisme. Het grootste deel van de Kamer lijkt, evenals de minister, liever de kop in het zand te steken dan te erkennen dat de islam de grootste oorzaak is van het hedendaagse antisemitisme in Nederland. Angst en politieke correctheid lijken echte oplossingen in de weg te staan. Verder is het een schokkende constatering dat de SP-fractie vandaag heeft gesteld dat de islam nooit een probleem is als het gaat om geweld. Ik denk dat de mensen die christen zijn in Egypte daar anders over denken. Ik weet dat de joodse gemeenschap in Toulouse daar gezien de motieven van de dader ook anders over denkt.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Ik wil hier wel gesteld hebben dat ik gezegd heb dat inderdaad de islam nooit per definitie een oorzaak is van geweld. Ik vind wel dat de daders altijd aangepakt moeten worden, of ze nu de Bijbel lezen of de Koran.

De heer Van Klaveren (PVV):

Mevrouw Kooiman herhaalt het nog maar een keer en bevestigt daarmee naar mijn mening de extreme naïviteit van de SP-fractie.

Ik ga voort met mijn verhaal van daarnet. Veiligheid is en blijft een kerntaak van de overheid. Een gesprek alleen is wat ons betreft niet voldoende. Daarom dient de PVV-fractie de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er volgens recente politiecijfers een toename is van het aantal antisemitische incidenten van rond de 50% sinds 2009;

overwegende dat het garanderen van de veiligheid van de burgers een kerntaak is van de Staat;

overwegende dat de noodzaak om joodse instellingen extra te beveiligen door het stadsdeel Amsterdam-Zuid reeds is erkend;

verzoekt de regering, de inkoop van extra particuliere beveiliging voor joodse instellingen overbodig te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Klaveren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (30950).

De heer Dijkgraaf (SGP):

Voorzitter. Dank aan de minister voor zijn constructieve houding. Het is altijd maar afwachten hoe een demissionaire minister zich gaat opstellen. Daar hebben we nu een mooie test van. Deze minister stelt zich volgens mij net zo constructief op als daarvoor. Dat past ook helemaal bij de persoon van deze minister. Ik ervaar het als een uitgestoken hand van de minister om dit probleem nu echt aan te pakken. Dank ook voor de toezegging om met de joodse gemeenschap te gaan spreken.

De minister zei: het debat moet afgesloten worden. Dat hebben wij ook gevraagd. Het zou mooi zijn als wij nog een keer afrondend bij de begroting hierop terug zouden kunnen komen. En dat is het dan. Dan heeft de joodse gemeenschap een goede oplossing en een structurele oplossing. Het is essentieel dat men niet elk jaar moet gaan bedelen om geld en om aandacht, maar dat nu echt structureel een oplossing geboden wordt. Wij gaan ervan uit dat het zo is en we gaan verder graag het debat met de minister aan als de beloofde brief er ligt.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD):

Voorzitter. Ik kan heel kort zijn. Dank ook namens de VVD-fractie aan de minister voor zijn toezeggingen. Ik wil nog één ding kwijt. Ik zei al eerder in mijn eerste termijn dat andere West-Europese landen steeds verder lijken te gaan in het beveiligen van de joodse gemeenschap, waaronder recent Frankrijk, Zweden, Noorwegen en Groot-Brittannië. Als de indruk wordt gewekt dat er in Nederland sprake is van een omgekeerde beweging, dan is dat goed nieuws, omdat de noodzaak tot beveiliging van de joodse gemeenschap in Nederland onverminderd wordt gevoeld. Ik wil dat gevoel tot uitdrukking gebracht zien in de vervolgacties van deze minister en pleit nogmaals voor een helder overzicht van alle aanvullende structurele maatregelen en een jaarlijkse rapportage daarover aan de Kamer, om de regie een beetje te behouden.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Ook ik kan heel kort zijn. Ik wil de minister danken voor zijn beantwoording. Ik hoop ook inderdaad dat wij op een gegeven moment kunnen concluderen dat het debat over dit specifieke thema is afgesloten. Ik ben blij dat daarover een brief naar de Kamer komt, zodat wij daarvan op de hoogte worden gesteld van de uitkomst van de gesprekken. Ik ga er wel vanuit dat de gesprekken met de joodse gemeenschap gaande blijven. Er is immers voortdurende alertheid geboden, gezien de situatie in Europa en de rest van de wereld.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn heel duidelijke beantwoording. Ik interpreteer zijn reactie zo dat op iedereen die in Nederland bedreigd wordt, scherp wordt gelet en dat hiertegen gedaan wordt, wat nodig is. Ik heb geen behoefte aan aanvullende vragen of moties. Ik wens de minister succes in zijn gesprekken met iedereen die de steun van de overheid nodig heeft.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Ook ik kan het kort houden. Ik dank de minister voor zijn heldere antwoorden. Ik ben blij dat hij nogmaals in gesprek gaat met de instellingen, de joodse gemeenschap en met de gemeenteraden. Ik ben benieuwd naar de brief die hij in het najaar zal sturen. Ook ben ik heel blij met de toezegging op de vraag van de heer Dibi om dit breed te trekken en goed te kijken naar allerlei dreigingsrisico's.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Mijn fractie bedankt de demissionair minister voor zijn beantwoording en voor zijn passie om dit probleem tot een goed einde te brengen. Ook dankt mijn fractie hem zeer voor de toezegging om heel snel het gesprek nog eens aan te gaan en te bekijken hoe we het financiële probleem kunnen oplossen. Ook mijn fractie heeft er geen behoefte aan om een motie in te dienen. Kan de minister de Kamer voor 1 september informeren over het vervolg van zijn acties? Dat lijkt me heel ruimhartig van mijn kant.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Het wordt eentonig, want ook mijn fractie dankt de minister voor zijn beantwoording en voor zijn opstelling. Die geeft mijn fractie vertrouwen. Het is goed dat de minister in gesprek gaat of het gesprek vervolgt met de joodse instellingen, hoe je dat maar wilt verwoorden. Wij zien uit naar de brief in het najaar. Als de minister die een beetje op tijd verstuurt, weten we zeker dat hij nog afkomstig is van deze minister.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun bijdrage in tweede termijn. Die heb ik zeer gewaardeerd. Laat ik eerst de vragen langslopen. Ik zeg duidelijk tegen de heer Schouw dat 1 september goed is. Termijnen zijn namelijk belangrijk. We moeten het debat niet overdoen en ik houd van concrete data. Mijn medewerkers hebben de datum nu ook gehoord. Dat geldt zeker voor mijn secretaresse. Zij zal dit vanmiddag inplannen. De leden kennen haar. Die afspraak staat.

Dan kom ik op de opmerking van mevrouw Sterk. Over dit onderwerp moeten de gesprekken natuurlijk altijd doorgaan. Je moet het debat over dit onderwerp echter op een gegeven moment eindigen. Dat kan met deze motie waarvoor zo'n draagvlak bestaat. Dat debat beëindig ik graag zelf nog. Ik ben mevrouw Sterk daarom zeer erkentelijk dat zij mijn benadering ondersteunt.

Dan kom ik bij de twee punten van mevrouw Hennis. Natuurlijk komt in die rapportage een helder overzicht van de aanvullende maatregelen, voor zover het uit veiligheidsoverwegingen verantwoord is om dit publiekelijk te melden. Het tweede punt ben ik inderdaad vergeten te beantwoorden in eerste termijn, waarvoor mijn verontschuldiging. Er komt een jaarlijkse rapportage. Dat geeft mij wat rust en de Kamer ook. Dan zit er een vast patroon in de werkwijze. Dat is een prima idee. Ik ga verder met mijn reactie op de twee moties. Ik vraag de heer Voordewind om zijn motie aan te houden. Ik reken even terug vanaf 1 september: Augustus. Helpt u even. Juli. Juni. Mei. Nou ja, het is vier maanden. Binnen vier maanden krijgt de Kamer dus mijn verhaal. Ik vraag de heer Voordewind daarom om zijn motie aan te houden of in te trekken. Er is altijd wel weer een aanleiding om opnieuw een motie in te dienen, hoewel ik dit niet hoop. Ik wil proberen om hier bindend in te opereren. Anders doe ik het natuurlijk niet. Ik wil niet telkens hetzelfde verhaal vertellen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het ging mij niet alleen om de registratie. Daarom vroeg ik in het eerste dictum. Het ging mij ook om de inzet van de minister om, linksom of rechtsom, te komen tot een beweging richting de joodse gemeenschap. Ik vraag hem om tegemoet te komen aan de onevenredige kosten die ze nu moeten dragen. Als de minister toezegt dat hij de joodse gemeenschap linksom of rechtsom tegemoetkomt, dan heb ik deze motie niet nodig.

Minister Opstelten:

Er is een dreigings- en risicoanalyse. Die is altijd het uitgangspunt. De bijdrage van de overheid hangt daarvan af. Dat geldt zowel voor de decentrale als de centrale overheid. Het uitgangspunt is wat de heer Dibi tegen mij zegt. Er gebeurt gewoon wat nodig is. Die noodzaak moet telkens blijken. Ik vraag van de heer Voordewind de ruimte om daarnaar te kijken. Ik maak er geen in beton gegoten standpunt van. Ik vraag daarom om een opening en om enig vertrouwen dat ik dit debat goed heb begrepen.

De voorzitter:

Houdt u de motie aan of niet?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik breng de motie in stemming, want ik heb er geen vertrouwen in dat de dreigingsanalyse de minister aanzet tot een tegemoetkoming aan de joodse gemeenschap.

Minister Opstelten:

Maar ik ga wel gewoon het gesprek aan. Voor 1 september krijgt de Kamer een antwoord.

De voorzitter:

Hoe beoordeelt u de motie?

Minister Opstelten:

Ik ontraad haar. Daar moet ik flink in zijn. Ik doe dit met spijt in het hart, want ik geloof dat de heer Voordewind en ik hetzelfde willen. De heer Voordewind brengt enkel een boodschap over, terwijl ik het gesprek zelf wil voeren, met een open mind naar de Kamer. Ik heb heel goed gevoeld wat hier leeft. Het empathisch vermogen van mij moet ook zijn ruimte krijgen.

Ik kom te spreken over de motie-Van Klaveren. Het zal de heer Van Klaveren niet verrassen dat ik deze motie moet ontraden. Waar nodig draagt de gemeente bij aan het stelsel bewaken en beveiligen, zie bijvoorbeeld de stadsdelen in Amsterdam. Het is nooit uitgesloten dat het Rijk ook bijdraagt. Dat heb ik eerder ook altijd gezegd. Als het nodig is, doen wij dat. Daar gaat het helemaal niet om. Ik adviseer joodse instellingen niet om te stoppen met wat zij naar eigen overtuiging doen. Dat zou nooit lukken. Ook daarvoor geldt een eigen verantwoordelijkheid. Zij hebben de ruimte om maatregelen te nemen die zij zelf nodig vinden. Wij vragen die niet van hen. Natuurlijk is het altijd goed om ernaar te streven dat er geen extra beveiliging nodig is. Het is ook een illusie om dat te veronderstellen. Ook een synagoge neemt zijn eigen verantwoordelijkheid. Daar wil ik geen misverstand over laten bestaan. Ik ontraad dus ook deze motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn aanwezigheid.

De vergadering wordt van 12.53 uur tot 13.00 uur geschorst.

Voorzitter: Verbeet

Naar boven