Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2021, 42220 | advies Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2021, 42220 | advies Raad van State |
14 september 2021
2021-0000369566
Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving (CZW)
Aan de Koning
Nader rapport inzake ontwerp van een besluit tot wijziging van het Besluit BRP en het Besluit bap BES
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 14 juli 2021, nr. 2021001412, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: Afdeling) haar advies inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit basisregistratie personen (Besluit BRP) in verband met het bevorderen van de goede uitvoering van dat besluit op enkele onderdelen en het herstellen van enige omissies, alsmede van het Besluit basisadministraties persoonsgegevens BES (Besluit bap BES) in verband met het opnemen van gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een akte in een openbaar lichaam is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, dan wel die zijn overleden zonder zelf ingeschrevene te zijn, rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 11 augustus 2021, nr. W04.21.0207/I, bied ik U hierbij aan.
Het voorstel geeft de Afdeling geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Hieronder ga ik in op de wijzigingen die bij gelegenheid van het nader rapport overigens zijn aangebracht. Naast redactionele verbeteringen en verduidelijking van de nota van toelichting op enkele plekken, betreft dat het volgende punt.
Bij amendement is in de Wet van 14 juli 2021 tot wijziging van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet BRP) in verband met het bevorderen van de goede uitvoering van die wet op enkele onderdelen en het herstellen van enige omissies, alsmede van de Wet basisadministratie persoonsgegevens BES in verband met het opnemen van gegevens over kinderen die op het moment van geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een akte in een openbaar lichaam is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, dan wel die zijn overleden zonder zelf ingeschrevene te zijn (Stb. 2021, 396; hierna: de wijzigingswet)1 een regeling opgenomen die betrekking heeft op de registratie in de BRP van gegevens over het tijdelijk verblijfadres en contactgegevens van niet-ingezetenen.2 De regeling behelst onder meer de toevoeging van de algemene gegevens ‘gegevens over het tijdelijk verblijfadres’ en ‘contactgegevens’ aan artikel 2.69, eerste lid, onderdeel a, van de Wet BRP: respectievelijk onder 6° en 7°.3 De wijzigingswet op dit punt is in bijlage 1 bij het Besluit BRP verwerkt door invoeging van de betreffende twee categorieën als algemene gegevens.
Ik moge U het hierbij gevoegde gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting aanbieden en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops.
No. W04.21.0207/I
’s-Gravenhage, 11 augustus 2021
Aan de Koning
Bij Kabinetsmissive van 14 juli 2021, no.2021001412, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit basisregistratie personen in verband met het bevorderen van de goede uitvoering van dat besluit op enkele onderdelen en het herstellen van enige omissies, alsmede van het Besluit basisadministraties persoonsgegevens BES in verband met het opnemen van gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een akte in een openbaar lichaam is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, dan wel die zijn overleden zonder zelf ingeschrevene te zijn, met nota van toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen over het ontwerpbesluit en adviseert het besluit te nemen.
Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert de Afdeling dit advies openbaar te maken.
De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van [datum], nr. [nummer];
Gelet op de artikelen 1.10, 1.14, tweede lid, 2.7, tweede lid, 2.43, vijfde lid, 2.65, 3.3, eerste lid, 3.12, eerste, tweede, derde en vierde lid, 3.22, derde lid, 3.22a, derde lid, 3.23, derde lid, en 4.3, vijfde lid, van de Wet basisregistratie personen en de artikelen 10, tweede lid, 12 en 36 van de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van [datum], nr. [nummer]);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van [datum], nr. [nummer];
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit basisregistratie personen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3, tweede lid, wordt ‘gebruik maken’ vervangen door ‘gebruikmaken’.
B
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt ‘, met uitzondering van berichten in verband met hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 4, van de wet’.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het tweede lid is niet van toepassing op berichten in verband met:
a. hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 4, van de wet;
b. steekproeven;
c. synchronisatie;
d. wijziging in de gemeentelijke indeling; en
e. conversie bij de invoering van een wijziging in de systeembeschrijving.
C
In artikel 12, eerste lid, aanhef, wordt ‘Categorieën van kosten, als bedoeld in artikel 1.14, tweede lid, van de wet’ vervangen door ‘Categorieën van kosten als bedoeld in artikel 1.14, tweede lid, van de wet,’.
D
In de artikelen 15, eerste lid, 16, eerste lid, 17, eerste lid, 18, eerste lid, aanhef, en 19, eerste lid, wordt ‘Categorieën van kosten, als bedoeld in artikel 1.14, tweede lid, van de wet’ vervangen door ‘Categorieën van kosten als bedoeld in artikel 1.14, tweede lid, van de wet’.
E
Aan artikel 30 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. De gevallen, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens de in artikel 2.43, vijfde lid, van de wet bedoelde gevallen, voor zover het betreft het vierde lid van dat artikel. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
F
Artikel 31, onderdeel f, komt te luiden:
f. Onze Minister van Buitenlandse Zaken wat betreft:
1°. de taken omtrent personen die in Nederland voorrechten en immuniteiten genieten op grond van het op 18 april 1961 te Wenen tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer met twee protocollen (Trb. 1962, 101), het op 24 april 1963 te Wenen tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen, met twee protocollen (Trb. 1965, 40), zetelovereenkomsten met in Nederland gevestigde internationale organisaties, Europese regelgeving of volkenrechtelijk gebruik; en
2°. de taken betreffende de aanvraag, verstrekking en uitreiking van nationale paspoorten, nooddocumenten, tweede paspoorten en Nederlandse identiteitskaarten op grond van onderscheidenlijk de artikelen 26, 40 en 42 van de Paspoortwet.
G
Na artikel 43 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister verstrekt op verzoek van een in bijlage 7 bij dit besluit aangewezen autoriteit in een van de openbare lichamen, Aruba, Curaçao of Sint Maarten aan deze gegevens uit de basisregistratie, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de in bijlage 7 bij dit besluit aangewezen bij of krachtens een rijkswet aan de desbetreffende autoriteit opgedragen taak.
2. Onze Minister verstrekt op verzoek van autoriteiten in een van de openbare lichamen, Aruba, Curaçao of Sint Maarten aan deze gegevens uit de basisregistratie, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de in bijlage 7 bij dit besluit aangewezen andere taken dan bedoeld in het eerste lid waarmee zij op grond van de voor hen geldende wetgeving zijn belast.
3. Verstrekking als bedoeld in het eerste en tweede lid betreft systematische verstrekking van gegevens. Hoofdstuk 1, paragraaf 4, is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van de kosten in verband met die verstrekking en de wijze waarop deze kosten worden vergoed.
H
In artikel 46, aanhef, wordt ‘een verzoek van een betrokkene als bedoeld in artikel 3.22, eerste en tweede lid, en 3.23, eerste lid, van de wet’ vervangen door ‘een verzoek van een betrokkene als bedoeld in de artikelen 3.22, eerste lid, 3.22a, eerste lid, en 3.23, eerste lid, van de wet’.
I
Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘uiterlijk op 31 december’ vervangen door ‘uiterlijk op een door Onze Minister vast te stellen tijdstip’.
2. In het vijfde lid wordt ‘, uiterlijk op 14 februari volgend op de uiterste datum dat het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, dient plaats te vinden,’ vervangen door ‘uiterlijk op een door Onze Minister vast te stellen tijdstip’.
J
In bijlage 1 wordt de categorie ‘Gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een akte in Nederland is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is’ als volgt gewijzigd:
1. Aan de aanduiding van de categorie wordt na ‘niet in leven is’ toegevoegd ‘, dan wel die zijn overleden zonder zelf ingeschrevene te zijn’.
2. De aanduiding van het gegeven ‘datum ingang van het gegeven over het kind dat op het moment van de geboorte niet meer in leven was of omtrent wie een akte in Nederland is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven was’ wordt vervangen door ‘datum ingang gegeven’.
3. De aanduiding van het gegeven ‘datum beëindiging van het gegeven over het kind dat op het moment van de geboorte niet meer in leven was of omtrent wie een akte in Nederland is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven was’ wordt vervangen door ‘datum beëindiging gegeven’.
K
In bijlage 4 vervalt de laatste rij.
L
In bijlage 6 wordt in de eerste rij, in de kolom ‘Gegevens’, ‘artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 3° tot en met 5°’ vervangen door ‘artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 5°’.
M
Er wordt een bijlage toegevoegd, luidende:
Autoriteit |
Taak |
Clausulering taakuitvoering |
Beperking gegevensverstrekking |
Verstrekkingsgrondslag in artikel 43a |
|
---|---|---|---|---|---|
Eerste lid |
Tweede lid |
||||
De bevoegde autoriteiten, genoemd in artikel 26, eerste lid, onderdeel b, van de Paspoortwet |
De taken betreffende de aanvraag, verstrekking en uitreiking van een nationaal paspoort als bedoeld in artikel 9 van de Paspoortwet, alsmede van een faciliteiten-paspoort en tweede paspoort als bedoeld in artikel 1.2 van het Paspoortbesluit. |
• De verstrekte gegevens uit de basisregistratie worden niet voor andere doeleinden verwerkt dan voor de uitvoering van de taken. • De uitvoering van de taken geschiedt zodanig dat geen gegevens aan derden worden verstrekt zonder uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de ingeschrevene. |
Uit de basisregistratie kunnen geen andere algemene gegevens worden verstrekt dan de algemene gegevens, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 7°, 8° en 10°, van de wet. |
x |
|
De bevoegde autoriteiten, genoemd in artikel 26, eerste lid, onderdeel c, van de Paspoortwet |
De taken betreffende de aanvraag, verstrekking en uitreiking van een nationaal paspoort als bedoeld in artikel 9 van de Paspoortwet, van een faciliteiten-paspoort en tweede paspoort als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van het Paspoortbesluit, alsmede van een Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in artikel 16a van de Paspoortwet. |
• De verstrekte gegevens uit de basisregistratie worden niet voor andere doeleinden verwerkt dan voor de uitvoering van de taken. • De uitvoering van de taken geschiedt zodanig dat geen gegevens aan derden worden verstrekt zonder uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de ingeschrevene. |
Uit de basisregistratie kunnen geen andere algemene gegevens worden verstrekt dan de algemene gegevens, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, 7°, 8° en 10°, van de wet. |
x |
Het Besluit basisadministraties persoonsgegevens BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij een verzoek op grond van artikel 17a van de wet worden de gegevens over het kind, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de wet, indien het feit zich in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba heeft voorgedaan, ontleend aan een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in het overlijdensregister van de burgerlijke stand van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
2. Bij een verzoek op grond van artikel 17a van de wet worden de gegevens over het kind, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de wet, indien het feit zich niet in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft voorgedaan, ontleend aan een akte als bedoeld in onderdeel a, bij gebreke hiervan aan een akte als bedoeld in onderdeel b, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld in onderdeel c en bij gebreke ook hiervan aan een verklaring als bedoeld in onderdeel d:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in het overlijdensregister van de burgerlijke stand Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
b. een niet in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba opgemaakte akte, overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie, die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit;
c. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld; en
d. een verklaring over het desbetreffende feit die de verzoeker ten overstaan van een door het bestuurscollege aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door de verzoeker is ondertekend, zo mogelijk aangevuld met een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige over het feit.
3. Indien op de akte of het geschrift, bedoeld in het eerste of tweede lid, de gegevens met betrekking tot de naam van het kind, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de wet ontbreken, worden deze gegevens ontleend aan de opgave van de ouder die om de opneming van die gegevens in de basisadministratie verzoekt.
B
Aan artikel 7 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste lid is niet van toepassing op de persoon die een verzoek doet als bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de wet.
C
In artikel 12 wordt ‘ontleend aan mededelingen daarover van de Minister van Justitie of aan documenten die daartoe door de Minister van Justitie zijn verstrekt’ vervangen door ‘ontleend aan mededelingen daarover van Onze Minister van Justitie en Veiligheid of aan documenten die daartoe door hem zijn verstrekt’.
D
In artikel 28, eerste lid, onderdeel c, wordt de puntkomma aan het slot vervangen door een punt.
E
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A, onder punt 1, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
j. Gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een akte in een openbaar lichaam is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, dan wel die zijn overleden zonder zelf ingeschrevene te zijn:
– geslachtsnaam;
– voornamen;
– geboortedatum
– geboorteplaats;
– geboorteland en zo nodig gebiedsdeel;
– datum ingang gegeven;
– datum beëindiging gegeven.
2. In onderdeel C, onder punt 6, onder c, wordt na het onderdeel ‘- aanduiding van de persoonslijst waarop zijn opgenomen de administratieve gegevens over het geschrift, waaraan algemene gegevens over de burgerlijke staat van de ouders, de echtgenoot, de eerdere echtgenoten, de geregistreerde partner, de eerdere geregistreerde partners of de kinderen zijn ontleend;’ een onderdeel toegevoegd, luidende:
– aantekening waaruit blijkt dat de opgenomen gegevens betrekking hebben op een kind als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de wet;
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De wijziging van het Besluit basisregistratie personen (hierna: Besluit BRP) vloeit voort uit de Wet van [datum] tot wijziging van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet BRP) in verband met het bevorderen van de goede uitvoering van die wet op enkele onderdelen en het herstellen van enige omissies, alsmede van de Wet basisadministratie persoonsgegevens BES (hierna: Wet bap BES) in verband met het opnemen van gegevens over kinderen die op het moment van geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een akte in een openbaar lichaam is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, dan wel die zijn overleden zonder zelf ingeschrevene te zijn (hierna: de wijzigingswet).1
De wijzigingswet vraagt om (gelijktijdige) uitwerking van een aantal van de daarin vervatte wijzigingen in het Besluit BRP. Daarnaast is van de gelegenheid gebruikgemaakt om een aantal zelfstandige wijzigingen van het Besluit BRP, die als zodanig dus niet voorvloeien uit de wijzigingswet, door te voeren. In hoofdstuk 2 wordt op een en ander nader ingegaan.
De wijziging van het Besluit basisadministraties persoonsgegevens BES (hierna: Besluit bap BES) vloeit eveneens voort uit de wijzigingswet; de wijzigingswet maakt het mogelijk dat de ouder van een kind dat op het moment van de geboorte niet meer in leven is of omtrent wie een akte in een openbaar lichaam is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, dan wel dat is overleden zonder zelf ingeschrevene te zijn, een verzoek indient bij het bestuurscollege tot het opnemen van gegevens omtrent dit kind op de eigen persoonslijst in de basisadministratie.
De Wet bap BES behoeft vanwege de vorenbedoelde wijziging op drie punten nadere uitwerking in het Besluit bap BES. Dit betreft allereerst een regeling van de bronnen waaraan de gegevens die in de basisadministratie worden opgenomen, over de hier bedoelde kinderen kunnen worden ontleend (artikel II, onderdeel A). Daarnaast wordt een uitzondering gemaakt op de regel dat op de persoonslijst van een persoon geen gegevens over zijn kind worden opgenomen indien het kind ten tijde van de eerste inschrijving van de persoon reeds is overleden en het kind zelf geen ingeschrevene is in de basisadministratie (artikel II, onderdeel B). Tot slot gaat het om het nader bepalen van de algemene en administratieve gegevens die over de hier bedoelde kinderen in de basisadministratie worden opgenomen (artikel II, onderdeel E).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de inhoudelijke wijzigingen van het Besluit BRP; de meer technische aanpassingen komen in de artikelsgewijze toelichting aan de orde. Indien een wijziging rechtstreeks voortvloeit uit de wijzigingswet, wordt voor de achtergronden van die wijziging kortheidshalve verwezen naar de memorie van de toelichting bij de wijzigingswet.
In artikel 2.43 van de Wet BRP is de verplichting tot het doen van aangifte van vertrek naar het buitenland geregeld. Daarin is een procedure opgenomen voor de aangifte van vertrek naar het buitenland van personen die op hetzelfde adres wonen. Voor minderjarigen geldt dat zij verplicht zijn om in persoon aangifte van vertrek te doen, tenzij alle ingezetenen met hetzelfde woonadres zo een aangifte doen (artikel 2.43, vierde lid). Door middel van de wijzigingswet is artikel 2.43, vijfde lid, zo gewijzigd dat de mogelijkheid bestaat om bij algemene maatregel van bestuur bijzondere gevallen aan te wijzen waarin deze verschijningsplicht voor minderjarigen niet geldt.2 Via dit besluit wordt in artikel 30 van het Besluit BRP bepaald dat zieke of in een instelling verblijvende minderjarigen die in een zodanige staat van (mentale) gezondheid verkeren dat zij niet aan de verschijningsplicht kunnen voldoen, of de instelling niet mogen verlaten, niet in persoon hoeven te verschijnen bij aangifte van vertrek naar het buitenland (artikel I, onderdeel E). Hiermee wordt aangesloten bij de regeling omtrent de verschijningsplicht bij aangifte van eerste verblijf. Ook ten aanzien van die verschijningsplicht is immers bepaald dat deze niet geldt wanneer betrokkene – gegeven de toestand van zijn gezondheid – niet in staat is om in persoon te verschijnen.
In artikel 31 van het Besluit BRP zijn op grond van artikel 2.65 van de Wet BRP de bestuursorganen aangewezen die bevoegd zijn om de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) een verzoek te doen tot inschrijving van een persoon als niet-ingezetene in de basisregistratie (artikel 2.68, eerste lid, van de Wet BRP) en die een opgave kunnen doen die strekt tot het opnemen van gegevens in de basisregistratie over de niet-ingezetene (artikel 2.70, derde lid, onderdeel a, van de Wet BRP). Een bestuursorgaan kan slechts verzoeken om inschrijving als het de betrokkene ook zelf registreert in verband met de uitvoering van zijn taak. De taken die het hier betreft maken onderdeel uit van de aanwijzing en zijn als zodanig opgenomen in artikel 31 van het Besluit BRP. De minister van Buitenlandse Zaken is reeds een aangewezen bestuursorgaan in verband met de taken ten behoeve van in Nederland verblijvende personen die een bijzondere verblijfsrechtelijke status hebben op grond van internationaal recht. Deze aanwijzing wordt uitgebreid met diens taken op grond van de Paspoortwet (artikel I, onderdeel F). Het gaat hier om het behandelen van aanvragen voor, alsmede het verstrekken en uitreiken van, nationale paspoorten, nooddocumenten (laissez-passers en noodpaspoorten), tweede paspoorten en Nederlandse identiteitskaarten. Bij de uitvoering van deze taken kan de BRP worden geraadpleegd, bijvoorbeeld om de nationaliteit van de aanvrager van een paspoort vast te stellen. Met de uitbreiding van de aanwijzing kan de minister van Buitenlandse Zaken een kwaliteitsslag uitvoeren op de gegevens over niet-ingezetenen in de BRP. Indien bij raadpleging van de BRP in het kader van een paspoortaanvraag blijkt dat gegevens in de BRP ontbreken of onjuist zijn, kunnen deze gegevens – na een verzoek of opgave door de minister van Buitenlandse Zaken – worden opgenomen of aangepast, hetgeen ook bijdraagt aan de dienstverlening bij eventuele volgende aanvragen voor een paspoort.
Op grond van de wijzigingswet kunnen in de basisregistratie gegevens worden opgenomen op de persoonslijst van een ouder die als ingezetene in de BRP is of wordt ingeschreven betreffende een kind, dat levenloos is geboren of van wie een Nederlandse akte van de burgerlijke stand is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, dan wel vóór de eerste inschrijving van de ouder is overleden zonder zelf ingeschrevene te zijn geweest. Daarmee worden de bestaande mogelijkheden tot registratie van levenloos geboren kinderen uitgebreid. Voor de achtergrond van deze uitbreiding en de reikwijdte van de nieuwe regeling wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij voornoemde wet.3 De uitbreiding heeft onder andere geleid tot wijziging van artikel 2.7 van de Wet BRP. Dit artikel bepaalt welke gegevens over de ingeschrevene op diens persoonslijst in de BRP worden opgenomen. Artikel 2.7, eerste lid, onderdeel o, is aangepast om de registratie mogelijk te maken van kinderen die vóór de eerste inschrijving van de ouders zijn overleden en zelf geen ingeschrevene zijn geweest. Op grond van artikel 23, eerste lid, van het Besluit BRP zijn in bijlage 1 bij dat besluit de algemene gegevens zoals opgenomen in artikel 2.7 van de Wet BRP nader bepaald. De wijziging van artikel 2.7 van de Wet BRP vraagt om een overeenkomstige aanpassing van bijlage 1 bij het Besluit BRP (artikel I, onderdeel J), zodat de omschrijving van de te registreren categorieën persoonsgegevens in de wet en het besluit gelijkluidend blijft.
De wijzigingswet breidt de mogelijkheden voor verstrekking van gegevens uit de BRP aan autoriteiten in een van de openbare lichamen, Aruba, Curaçao of Sint Maarten uit. Gegevensverstrekking uit de BRP kan plaatsvinden indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de bij of krachtens een rijkswet of lokaal geldende wetgeving aan de desbetreffende autoriteit opgedragen taak (artikel 3.12, tweede en derde lid, van de Wet BRP). Krachtens artikel 3.12, tweede lid, van de Wet BRP, wordt in het onderhavige besluit een regeling getroffen voor de verstrekking van gegevens aan autoriteiten die uit hoofde van de Paspoortwet zijn belast met het behandelen van aanvragen, het verstrekken en het uitreiken van een paspoort of Nederlandse identiteitskaart (artikel I, onderdelen G en M).
Voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES) betreft het de bevoegde autoriteiten, genoemd in artikel 26, eerste lid, onderdeel c, van de Paspoortwet (gezaghebbers). Voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten gaat het om de bevoegde autoriteiten genoemd in artikel 26, eerste lid, onderdeel b, van de Paspoortwet (gouverneurs). In beide gevallen is sprake van een verstrekking ten behoeve van de uitvoering van de bij of krachtens een rijkswet – in casu de Paspoortwet – aan de desbetreffende autoriteit opgedragen taak. Tevens zal in beide gevallen sprake zijn van systematische verstrekking van gegevens uit de basisregistratie, waardoor artikel 3.2 van de Wet BRP op deze verstrekkingen van overeenkomstige toepassing is. Dit betekent dat de verstrekkingen slechts plaatsvinden voor zover daartoe door de minister van BZK een autorisatiebesluit is genomen, volgens de procedure van artikel 3.2, tweede tot en met zevende lid, van de Wet BRP. Voor wat betreft de vaststelling van de kosten in verband met de verstrekking van gegevens en de wijze waarop deze kosten door de desbetreffende autoriteiten dienen te worden vergoed, geldt dat hoofdstuk 1, paragraaf 4, van de Wet BRP op de verstrekking van overeenkomstige toepassing is. Dit betekent dat de autoriteiten, gelijk de overheidsorganen en derden in Europees Nederland, bijdragen in de kosten in verband met de uitvoering van de Wet BRP.
In het onderstaande wordt nader ingegaan op de noodzaak voor de verstrekking van gegevens uit de BRP aan respectievelijk de gezaghebbers en de gouverneurs.
De gezaghebbers in de openbare lichamen zijn op grond van artikel 26, eerste, derde en vierde lid, van de Paspoortwet bevoegd om aanvragen van nationale paspoorten, faciliteitenpaspoorten, tweede paspoorten en Nederlandse identiteitskaarten in ontvangst te nemen. Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Paspoortwet, in samenhang bezien met artikel 1.5 van het Paspoortbesluit, dient op deze documenten het burgerservicenummer (hierna: BSN) te worden vermeld, tenzij aan de houder geen BSN is toegekend. Om bij de aanvraag te kunnen vaststellen of een BSN is toegekend, dienen de gezaghebbers de BRP te raadplegen. De toekenning van een BSN hangt immers direct samen met de inschrijving van een persoon in de BRP: aan eenieder die in de BRP wordt ingeschreven – ofwel als ingezetene ofwel als niet-ingezetene – wordt een BSN toegekend.4 Indien betrokkene in de BRP is ingeschreven, wordt het BSN – zoals bekend in de BRP – vermeld op de genoemde documenten.
Hiernaast is raadpleging van de BRP door de gezaghebbers noodzakelijk om te kunnen bepalen of aan de aanvrager een Nederlandse identiteitskaart met publiek identificatiemiddel (DigiD Hoog), de zogenaamde elektronische Nederlandse identiteitskaart (hierna: e-NIK), kan worden toegekend. De e-NIK kan niet alleen door Nederlanders in het Europese deel van Nederland worden aangevraagd, maar ook door Nederlanders die in het buitenland verblijven of die in het Caribische deel van het Koninkrijk woonachtig zijn. In het algemeen zal het dan gaan om personen die eerder in het Europese deel van Nederland hebben gewoond en later zijn geëmigreerd naar het buitenland dan wel na studie of werk zijn teruggekeerd naar het Caribische deel van het Koninkrijk waaruit zij afkomstig zijn. Tijdens hun verblijf in het Europese deel van Nederland zijn zij als ingezetene opgenomen in de BRP, waarin zij na hun vertrek ingeschreven blijven als niet-ingezetene. Deze personen hebben vaak nog relaties met de Nederlandse overheid. Het ligt dan voor de hand deze burgers de mogelijkheid te bieden om zich vanuit hun nieuwe verblijfplaats op elektronische wijze met de overheid in verbinding te kunnen stellen. Indien het noodzakelijk is dat elektronische identificatie op het hoogste niveau van betrouwbaarheid dient plaats te vinden, kunnen zij een e-NIK aanvragen. Een persoon die in een van de openbare lichamen woonachtig is (en als zodanig daar is ingeschreven), kan een e-NIK aanvragen bij de gezaghebber. Op het moment van de aanvraag dient door de gezaghebber te worden vastgesteld of de betrokkene tevens in de BRP is ingeschreven (als niet-ingezetene) en aldus beschikt over een BSN. Dit is immers een voorwaarde voor elektronische toegang tot de overheid.
In de Caribische landen zijn de gouverneurs en – voor zover het personen betreft die in de bevolkingsadministratie van Aruba, Curaçao of Sint Maarten zijn opgenomen – de door de gouverneur na overleg met de minister van BZK daartoe aangewezen autoriteiten bevoegd tot het in ontvangst nemen van de aanvragen, de verstrekking en de uitreiking van het nationaal paspoort, het faciliteitenpaspoort en het tweede paspoort. Ook hier geldt dat op grond van artikel 3, vierde lid, van de Paspoortwet, in samenhang bezien met artikel 1.5 van het Paspoortbesluit, op deze documenten het BSN vermeld dient te worden, tenzij aan de houder geen BSN is toegekend. Om bij de aanvraag te kunnen vaststellen of een BSN is toegekend, dient – om voornoemde reden – de BRP te worden geraadpleegd. Indien betrokkene in de BRP is ingeschreven, wordt het BSN – zoals bekend in de BRP – vermeld op de genoemde documenten. Anders dan de gezaghebbers zijn de gouverneurs niet bevoegd tot het in ontvangst nemen van de aanvragen van de (elektronische) Nederlandse identiteitskaart, waardoor verstrekking uit de BRP in dat licht niet aan de orde is.5
Naast enkele technische aanpassingen van het Besluit BRP die geen gevolgen hebben voor de privacy van de personen die in de BRP zijn ingeschreven, is er sprake van twee uitbreidingen van de gegevensverwerking in de BRP die hier nader worden toegelicht.
De uitbreiding van de aanwijzing van de minister van Buitenlandse Zaken als aangewezen bestuursorgaan past binnen het doel van de BRP; het bijhouden van gegevens die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de overheid. Met de uitbreiding van de aanwijzing wordt beoogd om de juistheid en volledigheid van de registratie van niet-ingezetenen in de BRP te vergroten.
De uitbreiding van de verstrekking van gegevens aan gezaghebbers (BES) en gouverneurs (Landen) past eveneens binnen het doel van de BRP. Op de noodzaak voor deze gegevensverstrekking is in paragraaf 2.4 van deze toelichting nader ingegaan, zodat kortheidshalve daarnaar wordt verwezen. Aangezien er bij verstrekkingen als hier bedoeld in juridische zin sprake is van doorgifte van gegevens uit de BRP aan een land of gebied buiten de Europese Unie, is het noodzakelijk dat in dat land of gebied een passend niveau van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ingeschrevenen is gewaarborgd. Of dit het geval is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen in hoofdstuk V van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG)6 met betrekking tot doorgiften van persoonsgegevens aan derde landen of internationale organisaties. Dat is in het Caribische deel van het Koninkrijk het geval. In de openbare lichamen van het Caribische deel van Nederland wordt het passend beschermingsniveau gewaarborgd door de Wet bescherming persoonsgegevens BES7 en in de Caribische Landen door de daarop betrekking hebbende Landsverordeningen van Aruba,8 Curaçao9 en Sint Maarten.10 Deze regelgeving, die – met name voor wat de openbare lichamen betreft – is ontleend aan de inmiddels ingetrokken (Europees-Nederlandse) Wet bescherming persoonsgegevens, biedt dwingende (privacy)voorschriften voor de beoogde ontvangers (zoals de gezaghebbers als de bevoegde autoriteiten voor de uitgifte van Nederlandse identiteitskaarten) van gegevens uit de basisregistratie. Bovendien biedt de Wet BRP zelf concrete waarborgen ten aanzien van de verstrekking van gegevens uit de basisregistratie aan autoriteiten in het Caribische deel van het Koninkrijk. De rechten van de betrokkene met betrekking tot de verstrekking van hem betreffende gegevens (hoofdstuk 3, afdeling 2, van de Wet BRP) gelden immers ook voor de verstrekkingen op grond van artikel 3.12 van de Wet BRP. Het gaat hier bijvoorbeeld om het recht van inzage in de verstrekkingen die hebben plaatsgevonden uit de basisregistratie (artikel 3.22 van de Wet BRP).
Voorts zijn in de aanwijzing zelf (bijlage 7; derde en vierde kolom) waarborgen opgenomen ten behoeve van een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens. De derde kolom ziet op de clausulering van het gebruik van BRP-gegevens door de ontvangende partij (autoriteit). De vierde kolom bevat een opsomming van de categorieën persoonsgegevens die ten hoogste uit de BRP kunnen worden verstrekt aan de betreffende autoriteit. Hiermee worden in de verstrekkingsgrondslag zelf waarborgen opgenomen met betrekking tot de verstrekking van persoonsgegevens uit de BRP, waarbij wordt aangesloten bij het regime dat geldt voor de verstrekking aan zogenaamde ‘derden’ (niet-overheidsorganen) in Europees Nederland. Zo is in de aanwijzing een verbod op het zonder toestemming van de betrokkene ‘doorverstrekken’ van BRP-gegevens door de Caribische autoriteiten opgenomen. Tevens wordt bepaald dat de verstrekte gegevens uit de basisregistratie niet voor andere doeleinden mogen worden verwerkt dan voor de uitvoering van de in bijlage 7 aangewezen taken.
Ten slotte geldt dat de Wet BRP ook in meer technische zin waarborgen biedt voor een veilige verstrekking van persoonsgegevens. Zo zal de systematische verstrekking aan hier bedoelde autoriteiten plaatsvinden in overeenstemming met de systeembeschrijving van de BRP. De systeembeschrijving bevat voorschriften over de technische en administratieve inrichting, werking en beveiliging van de BRP en over de berichtuitwisseling in verband met de systematische gegevensverstrekking uit de BRP. Op grond van artikel 5 van het Besluit BRP dient een derde, wanneer zij informatie uitwisselt in verband met de verstrekking van gegevens uit de centrale voorzieningen, er zorg voor te dragen dat haar eigen voorzieningen functioneren in overeenstemming met deze voorschriften. Dit geldt onverkort voor de autoriteiten (immers derden) in het Caribische deel van het Koninkrijk waaraan op grond van artikel 3.12 van de Wet BRP (systematisch) gegevens worden verstrekt.
De berekening van de administratieve lasten en overige gevolgen van de nieuwe regeling omtrent de opname in de BRP van gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of zijn overleden zonder zelf ingeschrevene te zijn, is uiteengezet in hoofdstuk 4 van de memorie van toelichting bij de wijzigingswet. Aangezien dit besluit geen nieuwe lasten of gevolgen introduceert naast de lasten die al beschreven zijn in het genoemde hoofdstuk, wordt voor een verdere uiteenzetting van de gevolgen van de regeling daarnaar verwezen.
De gegevensverstrekking uit de BRP aan de gezaghebbers van de openbare lichamen vindt onder andere plaats ten behoeve van de aanvraag van een e-NIK in Caribisch Nederland. Voor de aanvraag, uitreiking en verstrekking van een e-NIK is de Paspoortwet gewijzigd.11 De regeldrukeffecten hiervan voor de burger en de overheid zijn aan de orde gekomen in hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting12 bij het voorstel van rijkswet en in de nota naar aanleiding van het verslag betreffende het voorstel.13 Voor een bespreking wordt daarnaar verwezen; de onderhavige wijziging van het Besluit BRP brengt geen wijzigingen aan in de regeldrukeffecten zoals die eerder zijn aangegeven.
De gegevensverstrekkingen aan de gouverneurs en de gezaghebber ten behoeve van het in ontvangst nemen van de aanvragen, de verstrekking en de uitreiking van het nationaal paspoort, het faciliteitenpaspoort en het tweede paspoort hebben geen regeldrukeffecten. Raadpleging van de BRP is noodzakelijk om vast stellen of betrokkene over een BSN beschikt; indien dat het geval is, dient dit BSN op het document te worden vermeld. Door toegang tot de BRP kunnen de gouverneurs en gezaghebbers beter invulling geven aan deze taak. Tot op heden bestond er, bij het ontbreken van de toegang tot de BRP, geen verplichting voor betrokkene om bij de aanvraag een uittreksel van diens persoonslijst in de BRP te overleggen. Dit betekent dat de toegang tot de BRP geen verandering brengt in de administratieve lasten voor de betrokkene bij de aanvraag van een reisdocument als hier bedoeld.
De uitbreiding van de aanwijzing van de minister van Buitenlandse Zaken als aangewezen bestuursorgaan brengt geen regeldrukgevolgen voor burgers en bedrijven met zich mee. Deze uitbreiding zorgt immers niet voor een nieuwe aangifte- of informatieplicht voor de burger ten behoeve van diens registratie als niet-ingezetene.
Voor het overige betreft het hier wijzigingen van technische aard die geen regeldrukeffecten hebben.
Een ontwerp van dit besluit is van 8 februari tot en met 8 maart 2021 aangeboden voor internetconsultatie. In dat kader zijn geen reacties ontvangen.
Het gebruikersoverleg BRP is conform artikel 1.15 van de Wet BRP geconsulteerd.
De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (hierna: NVvB) heeft ten aanzien van het ontwerp gevraagd om een nadere toelichting op de wijziging van artikel 11 van het Besluit BRP, zodat duidelijk is welke berichten uit de BRP wel en welke niet ten laste van de gemeente komen. In reactie op deze vraag van de NVvB is erop gewezen dat de wijziging van artikel 11 van het Besluit BRP geen verandering brengt in de toerekening van de kosten van berichten aan gemeenten. Het onderhavige besluit wijzigt het tweede lid van artikel 11 en introduceert een nieuw – vierde – lid. Deze leden zien op de toerekening van de kosten van berichten aan of van een overheidsorgaan, anders dan organen van een gemeente, waaraan of een derde aan wie gegevens (systematisch) worden verstrekt. De regeling omtrent de toerekening van berichten aan gemeenten is neergelegd in het eerste en derde lid van artikel 11. Deze leden blijven ongewijzigd. Voor een nadere toelichting ten aanzien van de wijziging van artikel 11 wordt verwezen naar het artikelsgewijze deel van deze toelichting (artikel I, onderdeel B).
De Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) en de Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES (hierna: CBP BES) hebben advies uitgebracht over het ontwerpbesluit en zijn daarbij ingegaan op de onderdelen (G en M van artikel I) die zien op de uitbreiding van de gegevensverstrekking uit de BRP aan autoriteiten in het Caribische deel van het Koninkrijk.
De AP adviseerde om in de nota van toelichting te motiveren of rechtmatigheid van de doorgifte van persoonsgegevens steunt op de mogelijkheden van artikel 46, tweede lid, van de AVG, artikel 46, derde lid, van de AVG of van artikel 49 van de AVG en hierbij rekenschap te geven van mogelijke hiaten wat betreft de aard, omvang en mogelijke gevolgen voor betrokkenen in de beschermingsniveaus in Caribisch Nederland en de Caribische landen van het Koninkrijk en van de wijze waarop die dan worden ondervangen. Voorts adviseerde de AP om het ontwerpbesluit aan te vullen met bepalingen die in lijn met de gekozen aanpak bewerkstelligen dat de minister van BZK afziet van het mogelijk maken van doorgifte voor zover behoud van het beschermingsniveau van de AVG niet is gegarandeerd.
In reactie op het advies van de AP wordt het volgende opgemerkt. Naar aanleiding van het advies is de in dit besluit neergelegde regeling met betrekking tot de gegevensverstrekking aan Caribische autoriteiten aangepast. Aan bijlage 7 (nieuw) zijn twee kolommen toegevoegd, op de leest van bijlage 4 van het Besluit BRP (verstrekking aan derden die werkzaamheden verrichten van gewichtig maatschappelijk belang). De ingevoegde derde kolom ziet op de clausulering van het gebruik van BRP-gegevens door de ontvangende partij (autoriteit). De vierde kolom bevat een opsomming van de categorieën persoonsgegevens die ten hoogste uit de BRP kunnen worden verstrekt aan de betreffende autoriteit. Hiermee worden in de verstrekkingsgrondslag zelf waarborgen opgenomen met betrekking tot de verstrekking van persoonsgegevens uit de BRP, waarbij wordt aangesloten bij het regime dat geldt voor de verstrekking aan zogenaamde ‘derden’ (niet-overheidsorganen) in Europees Nederland. Zo is in de aanwijzing een verbod op het zonder toestemming van de betrokkene ‘doorverstrekken’ van BRP-gegevens door de Caribische autoriteiten opgenomen. Tevens is bepaald dat de verstrekte gegevens uit de basisregistratie niet voor andere doeleinden mogen worden verwerkt dan voor de uitvoering van de in bijlage 7 aangewezen taken.
Met betrekking tot de in dit besluit geregelde verstrekking aan autoriteiten die belast zijn met de uitvoering van taken onder de Paspoortwet, is voorts van belang dat – naast de waarborgen in de verstrekkingsgrondslag zelf en in de vigerende privacywetgeving – de Paspoortwet regels stelt ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens in het aanvraag- en uitgifteproces van reisdocumenten. Het betreft hier de uitvoering van een rijkswet, die aldus ook gelding heeft voor de Caribische autoriteiten. In dit verband wordt gewezen op artikel 8.1 van het Paspoortbesluit, waarin is bepaald dat de tot uitreiking bevoegde autoriteiten passende technische en organisatorische maatregelen treffen ter beveiliging van de onder hen berustende gegevens tegen verlies of aantasting van deze gegevens en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking van deze gegevens. Het gaat daarbij onder andere om maatregelen gericht op een deugdelijke werking en beveiliging van de apparatuur, programmatuur en opslagmedia, en om maatregelen voor het geval de geheimhouding of integriteit van de gegevens is geschaad.14
De verstrekking aan de Caribische autoriteiten steunt – mede gelet op het bovenstaande – op artikel 46, eerste en tweede lid, onderdeel a, van de AVG: doorgifte op basis van passende waarborgen, gelegen in een juridisch bindend en afdwingbaar instrument tussen overheidsinstanties of -organen. Het betreft hier het samenspel van de – voor de landen en openbare lichamen geldende – regelgeving die tot doel heeft de privacy van de burger te beschermen: de Wet BRP, de Wet bescherming Persoonsgegevens BES en de landsverordeningen ter zake. Deze regelgeving dient bij de toetsing van de gegevensverstrekking aan artikel 46 van de AVG te worden bezien in haar staatsrechtelijke context: de uitwisseling van gegevens vindt plaats tussen overheidsorganisaties binnen het Koninkrijk, in dit geval ter uitvoering van rijkswetgeving. Gelet op al het vorenstaande is het behoud van het door de AVG geboden beschermingsniveau voldoende gewaarborgd.
De CBP BES constateert dat gegevensuitwisseling tussen de diverse basisadministraties binnen het Koninkrijk bijdraagt aan een effectieve en verantwoorde wijze van registratie van de burgers in de landen en de openbare lichamen. Ook zij wijst erop dat deze gegevensverstrekking dient te worden getoetst aan artikel 46 van de AVG: verstrekking aan een derde land met een passend niveau van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ingeschrevenen. CBP BES adviseerde om zo spoedig als mogelijk binnen het Koninkrijk toe te werken naar een situatie die vergelijkbaar is met het Europees model, waarbij een uniforme regeling voor de bescherming van persoonsgegevens (AVG) geldt. Daarnaast adviseerde zij de nota van toelichting aan te passen en waar nodig aanvullend te voorzien in waarborgen die passen bij het beschermingsniveau van het Europees deel van Nederland.
Ten aanzien van het advies van de CBP BES om binnen het Koninkrijk toe te werken naar een situatie die vergelijkbaar is met het Europees model, waarbij een uniforme regeling voor de bescherming van persoonsgegevens (AVG) geldt, wordt het volgende opgemerkt. Bij brief van 21 februari 2021 heeft de minister van Justitie en Veiligheid de Tweede Kamer geïnformeerd over het Justitieel Vierpartijen Overleg (hierna: JVO) dat plaatsvond op 14 januari 2021.15 Het JVO is het halfjaarlijks overleg tussen de vier ministers van Justitie van de landen in het Koninkrijk. In het JVO is overlegd over de omstandigheid dat het Koninkrijk momenteel verschillende beschermingsregimes voor persoonsgegevens kent en op de belemmeringen die dat met zich meebrengt, zoals ook gesignaleerd door de CBP BES. Tijdens het JVO hebben de vier ministers daarom opdracht gegeven voor het opstellen van een rijkswet die tot doel heeft om te komen tot een geharmoniseerd niveau van bescherming van persoonsgegevens, en politiële, justitiële en strafvorderlijke gegevens binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk. De instemming met deze opdracht is tevens onderdeel van de landspakketten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
In lijn met het advies van de CBP BES zijn, zoals hiervoor toegelicht, in de verstrekkingsgrondslag zelf waarborgen opgenomen met betrekking tot de verstrekking van persoonsgegevens uit de BRP, waarbij is aangesloten bij het regime dat geldt voor de verstrekking aan zogenaamde ‘derden’ (niet-overheidsorganen) in Europees Nederland.
Over het ontwerpbesluit is tevens advies gevraagd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (hierna: ATR). Het ATR heeft te kennen gegeven dit besluit niet te hebben geselecteerd voor een formeel advies maar het ambtelijk te hebben afgedaan, omdat het besluit naar verwachting geen (omvangrijke) regeldrukeffecten tot gevolg zal hebben.
Door middel van de onderhavige wijziging wordt in artikel 3, tweede lid, van het Besluit BRP een verschrijving met betrekking tot het werkwoord ‘gebruikmaken’ – dat in het eerste lid en ook elders in het tweede lid van artikel 3 wel juist is gespeld – hersteld.
Op grond van artikel 1.14, tweede lid, van de Wet BRP is door middel van de onderhavige wijziging aan artikel 11 van het Besluit BRP een (vierde) lid toegevoegd (onder 2), inhoudende dat artikel 11, tweede, lid niet van toepassing is op berichten in verband met hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 4, van de Wet BRP (onderdeel a), steekproeven (onderdeel b), synchronisatie (onderdeel c), wijziging in de gemeentelijke indeling (onderdeel d) en conversie bij de invoering van een wijziging in de systeembeschrijving (onderdeel e). In dat tweede lid is bepaald dat berichten aan of van een overheidsorgaan, anders dan organen van een gemeente, waaraan of een derde aan wie op grond van artikel 3.2, 3.3 of 3.13 van de Wet BRP gegevens worden verstrekt, ten laste komen van dat overheidsorgaan of die derde. Het aan deze bepaling eerder toegevoegde zinsdeel ‘met uitzondering van berichten in verband met hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 4, van de wet’ is vervallen (onder 1) en materieel verplaatst naar het nieuwe vierde lid, onderdeel a.
In het nieuwe vierde lid van artikel 11 zijn uitzonderingen opgenomen op de in het tweede lid geformuleerde hoofdregel. Naast de uitzondering die al bestond voor berichten in verband met hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 4, van de Wet BRP (ziende op verplichtingen van overheidsorganen; onderdeel a), gaat het daarbij om berichten in verband met steekproeven (onderdeel b), synchronisatie (onderdeel c), wijziging in de gemeentelijke indeling (waaronder gemeentelijke herindeling; onderdeel d) en conversie bij de invoering van een wijziging in de systeembeschrijving (‘conversie’ ziet op de situatie dat het datamodel waarop de systeembeschrijving betrekking heeft, verandert, terwijl geen verandering optreedt in de gegevens zelf; onderdeel e).16
Berichten die zien op het trekken van steekproeven in verband met het uitvoeren van onderzoek (onderdeel b) en berichten die betrekking hebben op het synchroon houden van het afnemersbestand met de basisregistratie (onderdeel c) werden reeds niet meegeteld, waardoor de afnemers niet voor deze berichten hoeven te betalen. In 2019 hebben de Auditdienst Rijk (ADR) en de Algemene Rekenkamer (AR) onvolkomenheden geconstateerd met betrekking tot de opbrengsten die worden gerealiseerd met het berichtenverkeer BRP door facturatie aan afnemers. Het aantoonbaar maken van de juistheid en volledigheid van de aantallen berichten was in 2018 niet mogelijk, nu een wettelijke basis voor het niet meetellen van deze berichten welbeschouwd ontbrak. Deze basis is nu gecreëerd in de vorm van artikel 11, vierde lid, onderdelen b en c. Eveneens is een wettelijke basis opgenomen voor het in dit kader buiten beschouwing laten van berichten die betrekking hebben op wijziging in de gemeentelijke indeling (onderdeel d) of op conversie bij de invoering van een wijziging in de systeembeschrijving (onderdeel e), nu het in rekening brengen van deze berichten aan afnemers niet redelijk wordt geacht.
Door middel van de onderhavige wijzigingen worden in de artikelen 12 en 15 tot en met 19 van het Besluit BRP verschrijvingen met betrekking tot de wijze van verwijzen naar artikel 1.14, tweede lid, van de Wet BRP hersteld.
In artikel 2.43 van de Wet BRP is de verplichting tot het doen van aangifte van vertrek naar het buitenland opgenomen. Daarin is de procedure bepaald omtrent de aangifte van vertrek naar het buitenland van personen die op hetzelfde adres wonen. Door middel van de wijzigingswet is deze procedure aangepast.17 Aanleiding daarvoor was de technische tussenevaluatie van de Wet BRP in 2016, die gericht was op de uitvoering van de Wet BRP.18 Bij brief van 6 juli 2016 meldde de minister van BZK de Tweede Kamer dat de resultaten van dat onderzoek reden waren om de Wet BRP op dit punt aan te passen.19
De regeling in artikel 2.43 van de Wet BRP die tot de inwerkingtreding van het betreffende onderdeel van de wijzigingswet gold, was destijds bij amendement in het wetsvoorstel BRP opgenomen.20 Die regeling hield in dat in het geval de aangifte van vertrek geen betrekking had op alle personen die op het betreffende adres waren ingeschreven, degenen namens wie wel aangifte van vertrek werd gedaan in persoon bij de gemeente dienden te verschijnen. Het doel van dit amendement was te bewerkstelligen dat bij de aangifte ook minderjarige leden van het gezin in persoon aanwezig zijn namens wie aangifte van vertrek is gedaan, waardoor eventueel signalen kunnen worden opgevangen omtrent de vrijwilligheid van hun vertrek. Uitsluitend in het geval dat de aangifte van vertrek betrekking had op alle ingezetenen met hetzelfde adres, behoefde de minderjarige niet te verschijnen. De achterliggende reden daarvoor was het tegengaan van gedwongen uithuwelijking of achterlating van minderjarigen in hun land van herkomst.
De vorenbedoelde regeling hield echter geen rekening met de situatie van aangiften van vertrek waarbij in de basisregistratie op hetzelfde adres verschillende personen zijn ingeschreven die geen familie van elkaar zijn, zoals arbeidsmigranten of studenten. Deze moesten ook in persoon verschijnen indien zij vertrokken, terwijl zij niet tot het gezin behoorden. Dit betekende dat de betrokken persoon niet kon volstaan met een schriftelijke aangifte van vertrek of een aangifte die namens hem werd gedaan door een gemachtigde. Zowel voor deze ingeschrevenen (niet zijnde gezinsleden) als voor de uitvoerende instanties was deze verplichting daarom een overbodige belasting. Deze onbedoelde gevolgen van het amendement zijn door middel van de wijzigingswet weggenomen door in artikel 2.43, derde lid, van de Wet BRP de groep personen voor wie de verschijningsplicht bij de aangifte van vertrek geldt te beperken tot ingezetenen met hetzelfde woonadres die echtgenoot, geregistreerde partner, levensgezel dan wel bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad zijn van de persoon die de aangifte van vertrek doet.
Ook werd in de regeling – meer in het bijzonder in artikel 2.43, vierde lid, van de Wet BRP – zoals deze tot de inwerkingtreding van het betreffende onderdeel van de wijzigingswet gold, voor wat betreft de verplichting voor een minderjarige om in persoon te verschijnen geen uitzondering gemaakt voor zieke of in een instelling verblijvende minderjarigen die in een zodanige staat van (mentale) gezondheid verkeerden dat zij niet aan de verschijningsplicht konden voldoen, of de instelling niet mochten verlaten. In dat licht is door middel van de wijzigingswet bewerkstelligd dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent bijzondere gevallen waarin de verplichting voor de minderjarige om in persoon bij de aangifte te verschijnen niet geldt, en wel door wijziging van artikel 2.43, vijfde lid, van de Wet BRP.
Op grond van dat door de wetswijzing aangepaste artikel 2.43, vijfde lid, is door middel van de onderhavige wijziging aan artikel 30 van het Besluit BRP een (vijfde) lid toegevoegd, inhoudende dat de verplichting voor de minderjarige om in persoon bij de aangifte te verschijnen niet geldt in gevallen waarin de minderjarige niet in staat is om in persoon te verschijnen vanwege de toestand van zijn gezondheid, zo nodig onder overlegging van een schriftelijke verklaring ter zake van een behandelend arts, of verblijf in een penitentiaire instelling.
In artikel 2.65 van de Wet BRP is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur bestuursorganen kunnen worden aangewezen die bevoegd zijn om de minister van BZK een verzoek te doen als bedoeld in artikel 2.68, eerste lid, van de Wet BRP of een opgave als bedoeld in artikel 2.70, derde lid, onderdeel a, van de Wet BRP. Bij de maatregel wordt bepaald op welke taken van het bestuursorgaan de aanwijzing betrekking heeft. Daarbij kan tevens bepaald worden op welke gevallen de aanwijzing betrekking heeft.
In artikel 31, onderdeel j, van het Besluit BRP was de minister van Buitenlandse Zaken reeds aangewezen voor wat betreft de taken omtrent personen die in Nederland voorrechten en immuniteiten genieten (thans onder 1°). Door middel van de onderhavige wijziging geschiedt aanwijzing nu ook voor de taken betreffende de aanvraag, verstrekking en uitreiking van nationale paspoorten, nooddocumenten (op grond van artikel 2, onderdeel f, van de Paspoortwet: laissez-passers en noodpaspoorten), tweede paspoorten en Nederlandse identiteitskaarten op grond van onderscheidenlijk de artikelen 26, 40 en 42 van de Paspoortwet (onder 2°).
Als aangewezen bestuursorgaan (hierna: abo) kan (de minister van) Buitenlandse Zaken namelijk voor niet-ingezeten Nederlanders een kwaliteitsslag uitvoeren op de gegevens over niet-ingezetenen in de basisregistratie, doordat deze gegevens bij bezoek aan ambassades, consulaten-generaal en externe dienstverleners voor een reisdocument gewijzigd of aangevuld kunnen worden als ze niet correct respectievelijk niet volledig zijn. Op grond van artikel 28 van de Paspoortwet verschaft de tot het in ontvangst nemen van de aanvraag van de in de vorige alinea genoemde documenten bevoegde autoriteit – in casu dus de minister van Buitenlandse Zaken – zich immers de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager (eerste lid), kan hij de aanvrager verzoeken in verband hiermee de nodige bewijsstukken over te leggen (tweede lid) en dient de aanvrager in beginsel persoonlijk voor hem te verschijnen (derde lid). Tevens kunnen met de aanwijzing van de minister van Buitenlandse Zaken als abo personen die in het buitenland een reisdocument aanvragen en geen inschrijving in de basisregistratie hebben, als niet-ingezetene in de basisregistratie worden ingeschreven.
In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Paspoortwet, waarvan de werking zich ook uitstrekt tot de openbare lichamen (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) en de Caribische landen (Aruba, Curaçao en Sint Maarten), geldt de Wet BRP uitsluitend in het Europese deel van Nederland. Dit betekent dat de autoriteiten in de openbare lichamen – evenals die in de Caribische landen in het Koninkrijk – niet als overheidsorgaan, maar als derde in de zin van de Wet BRP moeten worden aangemerkt om gegevensverstrekking uit de basisregistratie aan hen mogelijk te maken. De autoriteiten in de openbare lichamen en de Caribische landen kunnen in principe uitsluitend gegevens uit de basisregistratie verkrijgen voor zover daartoe een specifieke grondslag in de Wet BRP is opgenomen.
Door middel van de wijzigingswet is voorzien in een wettelijke grondslag voor verstrekking van gegevens uit de basisregistratie aan autoriteiten in een van de openbare lichamen, Aruba, Curaçao of Sint Maarten voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de bij of krachtens een rijkswet of op grond van andere voor hen geldende wetgeving aan de betreffende autoriteit opgedragen taak, en wel door uitbreiding van artikel 3.12 van de Wet BRP.21
Dat artikel – dat door de wijzigingswet in leden is onderverdeeld – zag tot de inwerkingtreding van het betreffende onderdeel van de wijzigingswet slechts op de verstrekking van gegevens uit de basisregistratie aan de verantwoordelijke voor de bijhouding van gegevens in de basisadministratie persoonsgegevens van de openbare lichamen en de Caribische landen. Hiermee is destijds beoogd om dubbele inschrijving van een persoon in de basisregistratie en de te onderscheiden basisadministraties persoonsgegevens van het Koninkrijk te voorkomen. Deze bepaling, die thans is vervat in het eerste lid van artikel 3.12 van de Wet BRP, blijft – evenals de uitwerking daarvan in artikel 43 van het Besluit BRP, in samenhang bezien met bijlage 6 bij het Besluit BRP – hier verder buiten beschouwing.
De mogelijkheid tot verstrekking van gegevens is beperkt tot verzoeken van autoriteiten die een publiekrechtelijke taak vervullen in het kader waarvan de verstrekking van de gegevens uit de basisregistratie noodzakelijk is. Verstrekking van gegevens als hier bedoeld kan bovendien slechts plaatsvinden, indien daartoe bij of krachtens algemene maatregel van bestuur een regeling is getroffen. In die regeling dient onder meer te worden opgenomen aan welke autoriteiten en voor welke taken er gegevens kunnen worden verstrekt. Op de grondslag van artikel 3.12, tweede, derde en vierde lid, van de Wet BRP is door middel van de onderhavige wijziging ter zake een artikel 43a in het Besluit BRP gevoegd, dat in samenhang moet worden bezien met een nieuwe bijlage (bijlage 7) bij het Besluit BRP.22
In de eerste plaats gaat het om verstrekking aan autoriteiten die belast zijn met de uitvoering van rijkswetgeving, met name de Paspoortwet en onderliggende regelgeving waar het betreft de taken omtrent de aanvraag, verstrekking en uitreiking van bijvoorbeeld een nationaal paspoort als bedoeld in artikel 9 van de Paspoortwet en van een Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in artikel 16a van de Paspoortwet (eerste lid, in samenhang bezien met bijlage 7).
In de tweede plaats kan verstrekking van gegevens uit de basisregistratie soms ook noodzakelijk zijn in het kader van de goede uitvoering van in bijlage 7 aangewezen andere dan bij of krachtens een rijkswet opgedragen taken waarmee de betrokken autoriteiten op grond van de voor hen geldende wetgeving zijn belast (tweede lid). Voorshands wordt geen gebruikgemaakt van de bevoegdheid om in bijlage 7 dergelijke taken aan te wijzen.
Tot slot is in het derde lid bepaald dat de gegevensverstrekking, bedoeld in het eerste en tweede lid, systematische verstrekking van gegevens betreft. Op grond van artikel 3.12, vijfde lid, van de Wet BRP is artikel 3.2 van de Wet BRP op die gegevensverstrekking van overeenkomstige toepassing (derde lid, eerste zin). Wat de vaststelling van de kosten in verband met die verstrekking aangaat en de wijze waarop deze kosten dienen te worden vergoed, is hoofdstuk 1, paragraaf 4, van het Besluit BRP van overeenkomstige toepassing verklaard (derde lid, laatste zin). Zo is voorzien in een regeling omtrent bijdragen van de ontvangers van de gegevens in de kosten van dergelijke verstrekkingen.
Door middel van de onderhavige wijziging wordt de verwijzing in artikel 46 van het Besluit BRP naar artikel 3.22 van de Wet BRP geactualiseerd en wordt aan die verwijzing artikel 3.22a, eerste lid, van de Wet BRP toegevoegd. Door middel van de wijzigingswet zijn de mogelijkheden om gebruik te maken van het recht op inzage namelijk uitgebreid: op grond van artikel 3.22a kan de ingeschrevene zich voortaan voor inzage in de systematische gegevensverstrekking behalve tot het college van burgemeester en wethouders (hierna: B&W) of een inschrijfvoorziening, ook rechtstreeks wenden tot de minister van BZK. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om op een centrale plek, zoals in MijnOverheid, inzage te bieden in de systematische verstrekkingen vanuit de basisregistratie.23
In artikel 3.22a, derde lid, is bepaald dat artikel 3.22, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing zijn. Dit nu is verdisconteerd in de verwijzing in artikel 46, aanhef, van het Besluit BRP. Artikel 3.22, tweede en derde lid, bepalen – voor zover hier van belang – dat niet wordt voldaan aan een verzoek tot inzage, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat of de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten (tweede lid) en dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nader kan worden geregeld in welke gevallen zulks van toepassing is (derde lid). Die nadere regeling is neergelegd in artikel 46.
In artikel 4.3 van de Wet BRP is de regeling opgenomen over zogenoemde ‘zelfevaluatie’: het college van B&W verricht periodiek een onderzoek naar de inrichting, de werking en de beveiliging van de basisregistratie, alsmede naar de verwerking van gegevens in de basisregistratie, voor zover het de gemeentelijke voorziening betreft of het college van B&W verantwoordelijk is voor de bijhouding (eerste lid). Het college van B&W zendt periodiek een uittreksel van de resultaten van het onderzoek aan de minister van BZK ten behoeve van een landelijk beeld van de in het eerste lid bedoelde aspecten (tweede lid). Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot – voor zover thans van belang – de periodiciteit van de onderzoeken en de periodiciteit van de verzendingen (vijfde lid).
In artikel 47 van het Besluit BRP zijn op grond van artikel 4.3, vijfde lid, van de Wet BRP nadere regels gesteld omtrent (onder meer) vorenbedoelde periodiciteit. Het eerste lid bepaalde dat deze onderzoeken jaarlijks worden verricht en uiterlijk op 31 december werden afgerond. Jaarlijks uiterlijk op de op die 31ste december volgende 14 februari dienden de resultaten van het onderzoek aan de minister van BZK te worden gezonden (vijfde lid). Om aan de uitvoering van deze jaarlijkse onderzoeken meer flexibiliteit te bieden, is het echter wenselijk dat het uiterste tijdstip voor de afronding van deze onderzoeken door de minister van BZK wordt bepaald. Hetzelfde geldt voor de uiterste datum waarop de resultaten van de onderzoeken aan hem dienen te worden verzonden. Gelet hierop is door middel van de onderhavige wijziging in artikel 47, eerste en vijfde lid, van het Besluit BRP bepaald dat de afronding respectievelijk de verzending jaarlijks uiterlijk op een door de minister van BZK vast te stellen tijdstip geschiedt.
In artikel 23, eerste lid, van het Besluit BRP is op grond van 2.7, tweede lid, van de Wet BRP geregeld dat in bijlage 1 bij het Besluit BRP de algemene gegevens zoals opgenomen in artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet BRP nader worden bepaald. De wijzigingswet zag onder meer op de uitbreiding van de reikwijdte van de categorie kinderen (artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet BRP) op wie een verzoek tot opneming van gegevens betrekking kan hebben tot overleden kinderen die niet zelf met een persoonslijst zijn ingeschreven in de basisregistratie.24 Door middel van de onderhavige wijziging is de wijzigingswet op dit punt verwerkt in bijlage 1 bij het Besluit BRP door aanpassing van de aanduiding van de betreffende categorie en de aanduidingen die zien op ingang en beëindiging van het gegeven.
Met ingang van 14 januari 2021 is op grond van artikel 3.3, eerste lid, van de Wet BRP in samenhang bezien met artikel 39 van het Besluit BRP, bijlage 4 bij het Besluit BRP gewijzigd.25 Voor zover hier van belang, hield deze wijziging in dat de werkzaamheden van de gezaghebbers in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba voor de aanvraag van een e-NIK werden aangewezen als werkzaamheden van gewichtig maatschappelijk belang. Deze aanwijzing betrof in het licht van het voornemen om hiervoor een aparte grondslag in de Wet BRP op te nemen een tijdelijke maatregel. Door middel van de wijzigingswet is thans voorzien in die wettelijke grondslag, en wel door wijziging van artikel 3.12 van de Wet BRP. Op die grondslag wordt in artikel 43a van het Besluit BRP, in samenhang bezien met bijlage 7 bij het Besluit BRP, bepaald dat de gezaghebbers in aanmerking komen voor (systematische) verstrekking van gegevens uit de basisregistratie.26 In dat licht kan de vorenbedoelde toevoeging aan bijlage 4 bij het Besluit BRP vervallen.
In artikel 43 van het Besluit BRP is op grond van 3.12, eerste lid (nieuw),27 van de Wet BRP geregeld dat de minister van BZK de gegevens over de betrokkene die daartoe zijn aangewezen in de tabel die als bijlage 6 bij het Besluit BRP is gevoegd, verstrekt aan de verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in de basisadministratie van een van de openbare lichamen, Aruba, Curaçao of Sint Maarten. Door middel van de onderhavige wijziging worden aan bijlage 6 de gegevens, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet BRP toegevoegd;28 de wijzigingswet bevatte een aanvulling van artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet bap BES, op grond waarvan in de basisadministraties van de openbare lichamen voortaan ook gegevens kunnen worden opgenomen betreffende kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een akte is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, dan wel die zijn overleden zonder zelf ingeschrevene te zijn.29
Hoewel een registratie als hier bedoeld slechts op verzoek van de betrokkene zelf kan plaatsvinden, wordt het wenselijk geacht dat de verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in een basisadministratie van een van de openbare lichamen, Aruba, Curaçao of Sint Maarten op de hoogte kan worden gebracht van het feit dat op de persoonslijst van de ingeschrevene in de BRP gegevens over voornoemde kinderen zijn opgenomen. Het gaat hier in het bijzonder om de gevallen waarin de ingeschrevene in Europees Nederland een levenloos geboren of overleden kind op diens persoonslijst heeft laten bijschrijven en zich nadien vestigt in een van de openbare lichamen. Zoals in het vorenstaande is vermeld, is het op grond van de wijzigingswet voor betrokkene mogelijk geworden om te verzoeken om gegevens over diens levenloos geboren of overleden kind – bijvoorbeeld op het moment van de eerste inschrijving aldaar – ook in de basisadministratie van een van de openbare lichamen op te nemen. Het is wenselijk dat de ambtenaar belast met de behandeling van zo een verzoek, op de hoogte is van het feit dat in de BRP reeds een dergelijke bijschrijving heeft plaatsgevonden. Ook wordt het hiermee mogelijk dat deze ambtenaar de betrokkene gericht wijst op de mogelijkheid tot bijschrijving van het kind in de basisadministratie van het openbaar lichaam. Verstrekking door de minister van BZK van dergelijke gegevens die in de basisregistratie zijn opgenomen, wordt in dit licht dan ook wenselijk geacht.
De onderhavige nieuwe bijlage 7 bij het Besluit BRP dient in samenhang te worden bezien met het in het Besluit BRP gevoegd artikel 43a:30 door middel van de wijzigingswet is voorzien in de wettelijke grondslag voor de in dat artikel geregelde verstrekking van gegevens uit de basisregistratie aan autoriteiten in een van de openbare lichamen, Aruba, Curaçao of Sint Maarten voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de bij of krachtens een rijkswet of op grond van andere voor hen geldende wetgeving aan de betreffende autoriteit opgedragen taak.31
In bijlage 7 is opgenomen aan welke autoriteiten en voor welke taken er gegevens kunnen worden verstrekt. Hoewel artikel 43a, tweede lid, van het Besluit BRP ook aanwijzing mogelijk maakt waar het betreft de verstrekking van gegevens uit de basisregistratie voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van andere dan bij of krachtens een rijkswet opgedragen taken waarmee de betrokken autoriteiten op grond van de voor hen geldende wetgeving zijn belast, gaat het daarbij voorshands alleen om verstrekking aan bepaalde autoriteiten die belast zijn met de uitvoering van bepaalde taken opgedragen bij of krachtens een rijkswet (vijfde kolom; artikel 43a, eerste lid, van het Besluit BRP): de Paspoortwet.
Aangewezen zijn de bevoegde autoriteiten, genoemd in artikel 26, eerste lid, onderdelen b en c, van de Paspoortwet (eerste kolom) waar het betreft de taken (tweede kolom) omtrent de aanvraag, verstrekking en uitreiking van een nationaal paspoort als bedoeld in artikel 9 van de Paspoortwet, van een faciliteitenpaspoort en tweede paspoort als bedoeld in de artikelen 1.2 en 3.1, eerste lid, van het Paspoortbesluit,32 alsmede – voor wat de bevoegde autoriteiten, genoemd in artikel 26, eerste lid, onderdeel c, van de Paspoortwet betreft –33 van een Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in artikel 16a van de Paspoortwet. De bevoegde autoriteiten, genoemd in artikel 26, eerste lid, onderdeel b, van de Paspoortwet (eerste rij) zijn de gouverneur in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en, voor zover het personen betreft die in de bevolkingsadministratie van Aruba, Curaçao of Sint Maarten zijn opgenomen, de door de gouverneur na overleg met de minister van BZK in zijn hoedanigheid van minister van het Koninkrijk daartoe aangewezen autoriteiten. De bevoegde autoriteiten, genoemd in artikel 26, eerste lid, onderdeel c, van de Paspoortwet (tweede rij) zijn de gezaghebber in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover het personen betreft die in de bevolkingsadministratie van het openbaar lichaam zijn opgenomen, en in bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen gevallen.
De Wet digitale overheid bevat regels voor de invoering van elektronische identificatiemiddelen, waarmee burgers op het hoogste niveau van betrouwbaarheid langs elektronische weg met de Nederlandse overheid kunnen communiceren. Om elektronisch toegang tot de overheid te hebben, dient de betrokken burger ingeschreven te zijn in de basisregistratie, hetzij als ingezetene met een adres in Nederland, hetzij als niet-ingezetene. Als gevolg van deze inschrijving krijgt de burger een BSN, dat een centrale rol vervult in de elektronische gegevensuitwisseling. Een van de identificatiemiddelen op het hoogste betrouwbaarheidsniveau is de e-NIK. De e-NIK zal niet alleen door Nederlanders in het Europese deel van Nederland kunnen worden aangevraagd, maar ook door Nederlanders die in het buitenland verblijven of die in het Caribische deel van het Koninkrijk woonachtig zijn. In het algemeen zal het dan gaan om personen die eerder in het Europese deel van Nederland hebben gewoond en later zijn geëmigreerd naar het buitenland dan wel na studie of werk zijn teruggekeerd naar het Caribische deel van het Koninkrijk waaruit zij afkomstig zijn. Tijdens hun verblijf in het Europese deel van Nederland zijn zij als ingezetene opgenomen in de BRP, waarin zij na hun vertrek ingeschreven blijven als niet-ingezetene. Deze personen hebben vaak nog relaties met de Nederlandse overheid. Het ligt dan voor de hand deze burgers de mogelijkheid te bieden om zich vanuit hun nieuwe verblijfplaats op elektronische wijze met de overheid in verbinding te kunnen stellen. Indien het noodzakelijk is dat elektronische identificatie op het hoogste niveau van betrouwbaarheid dient plaats te vinden, kunnen zij een e-NIK aanvragen.
De aanvraag voor een e-NIK kan voor wat betreft de openbare lichamen (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) worden gedaan bij de gezaghebber. Op het moment van de aanvraag dient te worden vastgesteld of de betrokkene als niet-ingezetene in de basisregistratie is ingeschreven, omdat het gebruik van de e-NIK als identificatiemiddel een BSN vereist. Daarvoor is raadpleging van de basisregistratie nodig. Daarnaast moet op een Nederlandse identiteitskaart – evenals op een nationaal paspoort, een faciliteitenpaspoort en een tweede paspoort – het BSN worden vermeld, tenzij aan de houder geen BSN is toegekend.34 Om bij de aanvraag te kunnen vaststellen of aan de betrokkene een BSN is toegekend, dient de basisregistratie ook te worden geraadpleegd.
De derde en vierde kolom, tot slot, zien op de leest van bijlage 4 bij het Besluit BRP (verstrekking aan derden) op respectievelijk de clausulering van het gebruik van BRP-gegevens door de ontvangende partij (bevoegde autoriteit) en op de categorieën persoonsgegevens die ten hoogste uit de basisregistratie kunnen worden verstrekt aan de betreffende autoriteit. Zo worden niet eerst in het autorisatiebesluit, maar in het Besluit BRP zelf waarborgen vervat met betrekking tot het gebruik en de verstrekking van persoonsgegevens uit de basisregistratie. In dat licht is ook een verbod op het zonder toestemming van betrokkene ‘doorverstrekken’ van BRP-gegevens door de bevoegde autoriteiten opgenomen (derde kolom, tweede bolletje).
Op grond van artikel 12 van de Wet bap BES wordt in het Besluit bap BES een artikel 4a ingevoegd. Daarin wordt geregeld aan welke bronnen de gegevens ontleend kunnen worden die in de basisadministratie worden opgenomen betreffende de kinderen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet bap BES, op de persoonslijst van de ouder naar aanleiding van zijn verzoek hiertoe op grond van artikel 17a van de Wet bap BES.
In het eerste lid is bepaald dat bij het opnemen van gegevens over kinderen die in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba ter wereld zijn gekomen, deze gegevens altijd ontleend worden aan een akte over dit feit die is opgenomen in het overlijdensregister van de burgerlijke stand.
Het tweede lid regelt aan de hand van welke brondocumenten gegevens in de basisadministratie worden opgenomen over kinderen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet bap BES, die in het buitenland ter wereld zijn gekomen. Voor het opnemen van gegevens in deze gevallen geldt een uitgebreidere brondocumentensystematiek, aangezien er in veel landen geen sprake is van een overeenkomende akte. Deze gegevens kunnen daarom worden ontleend aan meerdere soorten brondocumenten.
De gegevens kunnen allereerst worden ontleend aan een akte over het desbetreffende feit die is opgenomen in het overlijdensregister van de burgerlijke stand (onderdeel a). Het bestuurscollege kan de burger verzoeken om deze akte te overleggen. Tevens kan het bestuurscollege op grond van artikel 22 van het Besluit bap BES de ambtenaar van de burgerlijke stand om inlichtingen, waaronder de akte, verzoeken indien het bestuurscollege deze nodig heeft voor de bijhouding.
Indien een dergelijke akte ontbreekt, kunnen de gegevens ontleend worden aan een buiten het openbaar lichaam overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit (onderdeel b). In bepaalde landen bestaat de mogelijkheid om een akte op te laten maken met aantekening dat het kind op het moment van geboorte niet in leven was. Deze akten kunnen in beginsel als brondocument worden gebruikt.
Als geen van de akten, bedoeld in de onderdelen a en b, kan worden overgelegd, kunnen de gegevens worden ontleend aan een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld (onderdeel c).
Wanneer ten slotte geen van de documenten, bedoeld in de onderdelen a tot en met c, kan worden overgelegd, kunnen gegevens worden opgenomen aan de hand van een verklaring onder ede of belofte van de betrokkene, zo mogelijk aangevuld met een schriftelijke verklaring van een erkende arts of verloskundige van het feit (onderdeel d).
In het derde lid is bepaald dat, indien de gegevens over de naam van het kind niet zijn vermeld op de akte of het geschrift waaraan de gegevens over het feit ontleend worden voor opname in de basisadministratie, deze gegevens worden ontleend aan de opgave van de ouder die daarom verzoekt.
Met dit onderdeel wordt op grond van artikel 36 van de Wet bap BES een uitzondering opgenomen op de in artikel 7, eerste lid, van het Besluit bap BES vervatte regel dat op de persoonslijst geen gegevens over kinderen behoeven te worden opgenomen, indien het kind ten tijde van de eerste inschrijving van de persoon reeds is overleden en het kind zelf geen ingeschrevene in de basisadministratie is: indien sprake is van een verzoek als bedoeld in artikel 17a van de Wet bap BES, is het wel mogelijk om gegevens op te nemen op de persoonslijst van de ouder. Dat wordt door middel van deze bepaling buiten twijfel gesteld.
Door middel van de onderhavige wijziging wordt in artikel 12 van het Besluit bap BES de aanduiding van de betreffende minister aangepast naar aanleiding van de naamswijziging van het betrokken ministerie.35 Tevens wordt de in een koninklijk besluit ten aanzien van een minister te bezigen terminologie ‘Onze Minister’ aangehouden.
Door middel van de onderhavige wijziging wordt in artikel 28 van het Besluit bap BES een verschrijving hersteld.
Ten behoeve van het opnemen van gegevens over het kind, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet bap BES, wordt op grond van artikel 10, tweede lid, van de Wet bap BES in samenhang bezien met artikel 3, eerste lid, van het Besluit bap BES, bijlage I bij het Besluit bap BES uitgebreid met een nieuwe categorie: gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een akte in een openbaar lichaam is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, dan wel die zijn overleden zonder zelf ingeschrevene te zijn. In deze categorie kunnen de volgende gegevens over het kind worden opgenomen: geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland- of gebied, alsmede de datum ingang en beëindiging van deze gegevens.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Artikel I, onderdelen A, onder 2, Ka, La en Ma tot en met Mc, van de wijzigingswet (amendement Rajkowski c.s.; Kamerstukken II 2020/21, 35 648, nr. 12 t.v.v. nr. 10).
Memorie van toelichting bij de wijzigingswet, paragraaf 2.2 (Kamerstukken II 2020/21, 35 648, nr. 3, p. 2–3).
Memorie van toelichting bij de wijzigingswet, paragraaf 2.4 (Kamerstukken II 2020/21, 35 648, nr. 3, p. 4–7).
Op grond van artikel 3.2, tweede lid, van het Paspoortbesluit is immers niet de gouverneur (artikel 26, eerste lid, onderdeel b, van de Paspoortwet), maar de burgemeester van Haarlemmermeer bevoegd tot het in ontvangst nemen van aanvragen van Nederlandse identiteitskaarten van personen die in de basisadministratie van Aruba, Curaçao of Sint Maarten zijn ingeschreven.
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119).
Landsverordening van 19 mei 2011 houdende nieuwe regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens (Landsverordening persoonsregistratie), AB 2011, 37.
Landsverordening van 4 september 2010 houdende regels inzake de bescherming van persoonsgegevens (Landsverordening bescherming persoonsgegevens), AB 2010, 84.
Rijkswet van 6 maart 2020 tot wijziging van de Paspoortwet in verband met de invoering van elektronische identificatie met een publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister reisdocumenten (Stb. 2020, 104).
Zie voor het begrip ‘synchronisatie’ de artikelen 1 en 4 van het Besluit BRP, in samenhang bezien met bijlage 2 bij het Besluit BRP.
Besluit van 18 december 2020 tot wijziging van het Besluit basisregistratie personen in verband met het aanwijzen van de werkzaamheden van een werkgever zijnde een privaatrechtelijke rechtspersoon van buitengewoon opsporingsambtenaren en van de werkzaamheden van de gezaghebber van een openbaar lichaam als door derden verrichte werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang (Stb. 2021, 7).
De wijzigingswet zag onder meer op de uitbreiding van de reikwijdte van de categorie kinderen op wie een verzoek tot opneming van gegevens betrekking kan hebben tot overleden kinderen die niet zelf met een persoonslijst zijn ingeschreven in de basisregistratie (zie artikel I, onderdeel B, van de wijzigingswet), zodat artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet BRP, thans ziet op gegevens over kinderen die op het moment van de geboorte niet meer in leven zijn of omtrent wie een akte in Nederland is opgemaakt die vermeldt dat het kind op het ogenblik van de aangifte niet in leven is, dan wel die zijn overleden zonder zelf ingeschrevene te zijn.
Zie voor wat betreft het faciliteitenpaspoort en het tweede paspoort artikel 26, derde lid, van de Paspoortwet, in samenhang bezien met artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van die wet en artikel 1.2 van het Paspoortbesluit.
Op grond van artikel 3.2, tweede lid, van het Paspoortbesluit is immers niet de gouverneur (artikel 26, eerste lid, onderdeel b, van de Paspoortwet), maar de burgemeester van Haarlemmermeer bevoegd tot het in ontvangst nemen van aanvragen van Nederlandse identiteitskaarten van personen die in de basisadministratie van Aruba, Curaçao of Sint Maarten zijn ingeschreven.
Artikel 3, vierde lid, van de Paspoortwet, in samenhang bezien met artikel 1.5 van het Paspoortbesluit.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-42220.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.