32 500 XI Vaststelling van de begrotingsstaten van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) en van de begrotingsstaat van het Waddenfonds voor het jaar 2011

Nr. 8 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 19 november 2010

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden. De daarop door de regering gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Snijder-Hazelhoff

De griffier van de commissie,

Sneep

Wat is het effect op het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit van het niet-doorgaan van de kilometerheffing? Op welke wijze wordt dit tekort in doelrealisatie gecompenseerd?

Tijdens het vorige kabinet werd al duidelijk dat de uitvoering van «Anders Betalen voor Mobiliteit» (ABvM) niet meer gedurende de looptijd van het NSL zou plaatsvinden. Daarom is eerder dit jaar door toenmalig minister Eurlings het besluit genomen de maatregel «stimuleren Euro VI vrachtwagens» in het NSL op te nemen als compensatie voor het wegvallen van het effect van ABvM. In combinatie met het effect van het stimuleren van Euro 6 voor dieselpersonenauto’s is aangetoond dat met deze maatregel voldoende compensatie wordt geboden. Het niet uitvoeren van de kilometerheffing brengt dus de uitvoering van het NSL niet in gevaar. Het stimuleren van Euro 6 voor dieselpersonenauto’s was al opgenomen in het belastingplan voor 2010.

Wanneer komt de tweede tranche van de AMvB Ruimte?

Eind 2009 hebben beide Kamers een positief oordeel gegeven over de ontwerp-AMvB Ruimte (1e tranche). Daarop heeft het kabinet een ontwerp voor die amvb voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Samen met de andere betrokken departementen beraad ik mij momenteel over inhoud en opzet van de AMvB Ruimte, zowel in relatie tot het advies van de Raad van State als in het licht van het Regeerakkoord.

Het is mijn streven om de AMvB Ruimte samen met de actualisatie en decentralisatie van het nationaal ruimtelijk beleid medio volgend jaar aan uw Kamer aan te bieden.

Er zijn tegen de afspraken in geen reserveringen gemaakt voor het ontmantelen van de kerncentrale Dodewaard. Op welke wijze gaat u deze ontmanteling organiseren?

Deze vraag is doorgeleid naar de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Hij zal deze in een separate brief beantwoorden.

Ingenieursbureau Tauw wijst erop dat het mogelijk is een omgevingsvergunning af te geven zonder dat de natuureffecten zijn bezien. U legt de verantwoordelijkheid om hierop te letten bij de provincie. Soms is echter het Rijk bevoegd gezag inzake de Natuurbeschermingswet. Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat WABO-vergunningen door gemeenten niet worden afgegeven zonder de noodzakelijke natuureffectbeoordeling?

In de beantwoording van vraag 42 is aangegeven wat van de aanvrager en wat van het bevoegd gezag mag worden verwacht.

In aanvulling daarop het volgende: 

Het is niet nodig dat bij elk project een natuurtoets moet worden uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning. Dat hoefde voor de invoering van de Wabo niet en na invoering van de Wabo ook niet. Dit zou leiden tot een onnodige administratieve lastenverhoging.

Als gevolg van de Wabo worden aanvragers naar verwachting meer dan in het verleden gewezen op deze verplichting. Bij de invoering van de Wabo hebben de provincies en de toenmalige ministeries Landbouw en VROM gezamenlijk per provincie een verdiepingsbijeenkomst «natuur en Wabo» georganiseerd. Deze waren specifiek bedoeld voor de gemeenten. Provincies hebben aangegeven gemeenten intensief te willen ondersteunen bij de uitvoering van de taak ten aanzien van de Natuurbeschermingswet.

Hoe wordt de «winst» van de Programmatische Aanpak Stikstof verdeeld tussen industrie, verkeer en landbouw?

Ik neem aan dat met winst bedoeld wordt ontwikkelruimte voor de sector.

Ontwikkelruimte ontstaat doordat in de aannames die ten grondslag liggen aan de verwachte depositiedaling voor de komende 20 jaar economische groei verondersteld is en doordat een deel van het effect van de maatregelen die in PAS zijn opgenomen ingezet kunnen worden voor ontwikkelruimte. Het precies vaststellen van de ontwikkelruimte per gebied en de verdelingsmechanismen tussen sectoren zijn nog punt van uitwerking.

Wat vindt u van een afgifteplicht van alle ICT-afval aan erkende inzamelsystemen van producenten en leveranciers? Op welke wijze wordt hiermee omgegaan bij de herschikking van de AEEA-richtlijn (afgedankte elektrische en elektronische apparatuur)?

Een verplichting voor de gemeenten en detaillisten, om de door hen ingenomen afgedankte apparaten, waaronder ICT apparatuur, af te geven aan de producenten en importeurs acht ik wenselijk. Nederland pleit ook voor een dergelijke verplichting in het kader van herschikking van de AEEA-richtlijn (zie ook antwoord op vraag 115). Met een dergelijke afgifteverplichting komt er zicht op meer apparaten omdat de producentenorganisaties al registratieverplichtingen hebben. Ook worden er dan meer ICT-apparaten op milieuverantwoorde wijze verwerkt en wordt de keten verder gesloten. Bovendien komen zo de kosten voor de verwerking ten laste van de daartoe door producenten opzij gelegde financiering, waaraan consumenten hebben meebetaald bij de aanschaf van hun ICT apparatuur. Producten kunnen tegelijkertijd profiteren van de baten (een deel van de afgedankte ICT apparatuur heeft een positieve waarde).

Welke budgettaire middelen bij welke overheden zijn in de jaren 2011–2015 beschikbaar voor verbetering van de luchtkwaliteit? Waar zijn deze middelen terug te vinden in de begroting?

Rijk, provincies en gemeenten werken in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) samen om in gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden) de luchtkwaliteit te verbeteren.

Op artikel 3 van de begroting zijn de middelen geraamd voor uitvoering van het NSL. In totaal is vanaf de start van het programma op dit artikel een bedrag van € 340 mln beschikbaar gesteld. Daarvan resteert voor de periode 2011 – 2015 een bedrag van € 140 mln.

De middelen voor het NSL worden in vier tranches aan provincies en gemeenten uitgekeerd. Voor uitkering van de 3e en 4e tranche geldt de minimumeis van 50%-cofinanciering door provincies en gemeenten. Daarmee is een bedrag van € 220,5 mln gemoeid. Voor verbetering van de luchtkwaliteit door stimulering van brongerichte emissiereducerende maatregelen in het verkeer is op artikel 3 voor de periode 2011 – 2015 een bedrag van € 85,1 mln beschikbaar.

De middelen voor vermindering van de bijdrage van de landbouw aan de fijnstof problematiek lopen via de begroting van het departement van EL&I.

Wat zijn de gevolgen van de enorme daling van het budget voor luchtkwaliteit op artikel 3 naar € 4,3 miljoen vanaf 2012 voor de ambities ten aanzien van luchtkwaliteit?

Er is feitelijk geen sprake van een daling van het budget en er zijn geen gevolgen voor de ambities voor verbetering van de luchtkwaliteit. De daling in tabel 3.1 heeft van doen met de systematiek van toevoeging (in tranches) van de uit het FES voor het NSL op artikel 3 beschikbaar gestelde middelen. In totaal is vanuit FES voor uitvoering van het NSL een bedrag van € 340 toegewezen. Daarvan zal ultimo 2010 op artikel 3 van de begroting € 200 mln zijn uitgegeven. Voor de periode 2011 – 2015 komt op genoemd artikel nog een bedrag van € 140 mln beschikbaar. Tezamen met de 50%-cofinanciering door provincies en gemeenten kan het NSL in zijn geheel tot uitvoering worden gebracht.

Waar in de begroting staat de financiële verantwoording van de interne problematiek, zoals die in de internetbijlage bij de Miljoenennota staat weergegeven? Kunt u oorzaak, aard en oplossingsrichting van de «interne problematiek» uiteenzetten? Welke middelen worden voor dekking van de «interne problematiek» ingezet? Voor welk deel betreft dit een kasschuif en voor welk deel komen de middelen niet meer terug op de gekorte begrotingspost?

In het verdiepingshoofdstuk in de begroting staat de verantwoording van de interne problematiek. Het betreft enkele tegenvallers op programmabudgetten, zoals de uitvoering van biobrandstoffen en uitvoering klimaattop Kopenhagen / voorbereiding klimaattop Cancun. Daarnaast kende VROM apparaatsproblematiek. Deze problematiek heeft meerdere oorzaken.

Ten eerste kent VROM gemiddelde loonkosten die hoger zijn dan het Rijksgemiddelde. Daar komt vanaf 2010 bovenop dat het kabinet heeft besloten de loonbijstelling tranche 2010 niet uit te keren. Op basis van het geraamde natuurlijke verloop heeft VROM gekozen voor een sneller implementatietijdpad van de taakstelling dan Programma Vernieuwing Rijksdienst. Als gevolg van de slechte arbeidsmarkt valt het natuurlijk verloop echter tegen, waardoor het snellere implementatietijdpad van VROM niet wordt gehaald en het tijdpad van Programma Vernieuwing Rijksdienst realistischer blijkt te zijn.

Dit heeft als gevolg dat VROM met een incidenteel budgettair tekort wordt geconfronteerd.

Er zijn stevige maatregelen genomen, zoals verdere versobering bedrijfsvoeringsbudgetten door een vermindering van het gebruik van externe accommodaties en begeleiding van werk naar werk, zodat de realisatie in volgende jaren in z’n geheel uit de beschikbare personele middelen gefinancierd kan worden. Echter, deze maatregelen werpen niet meteen hun vruchten af. Dat kost tijd. Daarom is ter overbrugging besloten tot het tijdelijk lenen uit programmamiddelen, dat wil zeggen, een lening uit de storting in het Waddenfonds. Dit betreft een kasschuif. De lening uit het Waddenfonds wordt terugbetaald uit middelen die vrijkomen uit interne herprioritering, zoals forse korting op het budget voor onderzoek en uitvoering en alternatieve financiering van de Commissie MER. Dit zijn feitelijk de middelen die ingezet worden voor de interne problematiek.

10 

De adviesaanvraag voor de overheveling van welstandstoezicht naar het domein van ruimtelijke ordening zou in 2011 aan de Raad van State gestuurd worden. Onder welk ministerie gaat welstandstoezicht vallen?

Het vorige kabinet heeft bij brief van 3 november 2008 (Kamerstukken II 2008/09, 28 325, nr. 94) zijn standpunt inzake de evaluatie van het welstandstoezicht kenbaar gemaakt. Een onderdeel van dat kabinetsstandpunt betrof de inbedding van het welstandstoezicht in het ruimtelijke instrumentarium. Het geven van uitvoering aan het kabinetsstandpunt wacht nog op definitieve standpuntbepaling op de vraag in hoeverre de in de Wabo opgenomen verplichting tot het inwinnen van een onafhankelijk welstandsadvies moet worden aangepast of geschrapt. De verwachting is dat de minister van BZK u hierover binnenkort zal informeren. Daarbij zal ook worden ingegaan op de taakverdeling met Infrastructuur en Milieu.

11 

Wordt de AMvB Ruimte, welke uiterlijk 2011 in werking zal treden, aangepast ten aanzien van de landschappelijke gebieden zoals de Rijksbufferzones, de Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur? Kunt u uw antwoord toelichten?

Zie het antwoord op vraag 2 van de begroting. De AMvB wordt in het licht van het Regeerakkoord opnieuw beoordeeld. Deze beoordeling heeft ook betrekking op de onderwerpen: EHS, Rijksbufferzones en Nationale landschappen. Er wordt momenteel in samenwerking met het departement van EL&I onderzocht hoe de «groene» gebiedscategorieën kunnen worden vereenvoudigd. Dit mede op basis van de afspraak in het regeerakkoord over de gewenste ontstapeling van gebiedscategorieën ten aanzien van natuur, landschap, cultuurhistorie en recreatie.

12 

In de begroting 2011 zijn onorthodoxe maatregelen aangekondigd om alternatief gebruik van leegstaande kantoren te bevorderen. Houden deze voorstellen stand? Zo nee, waarom niet?

Momenteel wordt aan de hand van een tiental concrete voorbeelden een onderzoek uitgevoerd naar de vraag of en zo ja welke onorthodoxe maatregelen kunnen helpen om de gewenste transformatie van leegstaande kantoren naar een andere functie (met name wonen) mogelijk te maken. Het onderzoek richt zich primair op maatregelen en regelgeving in het fysieke domein. Het resultaat wordt verwacht in februari 2011.

13 

In het persbericht over de begroting 2011 is sprake van een onderzoek door VROM naar belastingmaatregelen om leegstand van vastgoed te bestrijden. Wordt dit onderzoek gecontinueerd? Zo nee, waarom niet?

Momenteel werken marktpartijen, decentrale overheden en het Rijk gezamenlijk aan een actieprogramma aanpak kantorenleegstand. Ondersteunend aan herontwikkelings- en transformatieactiviteiten door marktpartijen is het Rijk (het ministerie van Infrastructuur en Milieu en het ministerie van Financiën) voornemens een verkenning uit te gaan voeren naar de invloed van de huidige wet- en regelgeving op nieuwbouw, renovatie, transformatie en sloop van kantoorgebouwen. Het is de bedoeling dat in deze verkenning de interne verrekening van de kosten van leegstand, de (fiscale) boekwaarden en afschrijvingen meegenomen worden. Naar verwachting kan deze verkenning medio 2011 gereed zijn.

14 

Onder welk ministerie gaan de onderwerpen op het gebied van ruimtelijke ordening een plek krijgen, onder Infrastructuur en Milieu of onder Economische zaken, Landbouw en Innovatie? Waarom is hiervoor gekozen?

De minister van Infrastructuur en Milieu is verantwoordelijk voor de nationale ruimtelijke ordening en alle taken die hiermee verband houden. De keuze voor I&M houdt verband met de nauwe inhoudelijke relaties tussen ruimte, water, infrastructuur en transport. Dit laat onverlet dat er ook afstemming gewenst is met landbouw, natuur, landschap en volkshuisvesting, maar ook bijvoorbeeld met cultuurhistorie, delfstofwinning en defensieterreinen. Bij al deze sectoren zijn nadrukkelijk ook ruimtelijke afwegingen aan de orde met een mogelijke rijksrol. Ik ga er dan ook vanuit dat ik in nauwe samenwerking met de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, de beide bewindslieden van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties alsmede met de andere betrokken bewindslieden ervoor kan zorgen dat het nationale ruimtelijke beleid actief bijdraagt aan het realiseren van de doelen van het kabinet.

15 

Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat ruimtelijke ordening de aandacht krijgt die het, uit belang van de ruimtelijke indeling van Nederland, verdient, te meer daar de begroting spreekt over het vereiste van een «heldere toedeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden aan alle betrokken overheden»?

De nationale ruimtelijke ordening zal in samenhang met het nationale mobiliteitsbeleid worden geactualiseerd. In een brief die uw Kamer binnenkort ontvangt zal ik toelichten op welke wijze ik de bevoegdheidsverdeling tussen rijk, provincies en gemeenten ga oppakken.

16 

Bent u bereid de beleidsartikelen zoals 2.2 artikel 1 in de begroting van 2011 te herschrijven, nu ruimtelijke ordening als beleidsterrein niet binnen een naam van een ministerie ligt verankerd en onduidelijk is welke onderdelen van het oude beleid opgaan in welk ministerie?

Ruimtelijke ordening als beleidsterrein wordt onderdeel van het ministerie van I&M, waarbij zoals in het regeerakkoord staat vermeld het kabinet met voorstellen komt om de ruimtelijke ordening meer over te laten aan provincies en gemeenten. Eventuele wijzingen worden meegenomen bij de ontwikkeling van de nieuwe begrotingsstructuur van I&M die uiterlijk in de ontwerpbegroting 2012 zijn beslag krijgt.

17 

Hoe verhoudt de voorgestelde decentralisering van het Waddenfonds waarbij de verdeling van het Waddenfonds aan de provincies wordt voorbehouden en het formele akkoord door VROM zal worden gegeven, zich tot de conclusies uit het rapport «Tel je Knopen»?

Ik bezie thans nog hoe ik op dit punt uitvoering geef aan het regeerakkoord. Daarbij betrek ik ook de conclusies van het rapport «Tel je knopen».

De kern van het rapport is dat het ongewenst is dat de drie provincies, die ook projectvoorstellen kunnen indienen bij het Waddenfonds, zelf beslissen over de projectaanvragen.

18 

Kunt u nader specificeren wie de coördinerend bewindspersoon voor de Wadden zal zijn voor 2011?

De minister van Infrastructuur en Milieu is de coördinerend bewindspersoon voor de Wadden.

19 

Kunt u voor alle door het ministerie van VROM uitgevoerde subsidieregelingen een overzicht geven van de benodigde uitvoeringskosten, in de vorm van een overzicht, met per regeling het aantal benodigde fte per 100 000 euro uitgekeerde subsidie?

In onderstaand overzicht is voor het ministerie van VROM per regeling aangegeven het aantal benodigde fte’s per € 100 000,- aan uitgekeerde subsidie. Daarbij past de kanttekening dat de inzet van het aantal fte’s per regeling meer behelst dan het uisluitend «slaan van een beschikking» en de uitbetaling ervan. De uitvoeringscapaciteit per regeling is gebaseerd op een ordentelijk proces van beoordeling, toekenning, vaststelling, betaling en verantwoording, inclusief control om een rechtmatig subsidieverloop te borgen. Daarnaast wordt kennis uit de uitvoeringscapaciteit ingezet als input in het beleidsproces. 

De verhouding tussen de uitgekeerde subsidie en de daarvoor benodigde fte’s hangt sterk af van de complexiteit en de criteria waarop moet worden getoetst. Relatief veel fte’s zijn nodig voor complexe onderwerpen waar een (zware) inhoudelijke toetsing van belang is. Relatief weinig fte’s zijn nodig voor een marginale toets, die sterk geautomatiseerd wordt uitgevoerd. Daarnaast zijn de hoogte van het totale subsidiebudget, het gemiddelde subsidiebedrag en de mate van overtekening van grote invloed. Relatief veel fte’s zijn nodig voor kleine bedragen waarbij er veel meer aanvragers zijn dan er budget is. Relatief weinig fte’s zijn nodig voor grote bedragen met weinig aanvragers. 

Subsidieregelingen kennen naast het feitelijk subsidieproces flankerende werkzaamheden zoals promotie, informatieverstrekking en kennisverspreiding van projectresultaten. Het aantal fte’s daarvoor verschilt. Op het ene onderwerp is het bijvoorbeeld veel eenvoudiger om veel kwalitatief hoogwaardige projectvoorstellen te ontvangen of is het veel belangrijker om de kennis die daaruit voortkomt te helpen verspreiden. Dit heeft bijvoorbeeld te maken met de organisatiegraad van de sectoren. 

DG

Subsidieregeling VROM DGM/DGR

Uitgekeerd subsidiebedrag in 2009

# fte’s

# fte per € 100 000

DGM

BANS

698 000

1,5

0,22

DGM

CERUPT

731 000

0,7

0,09

DGM

DEMO

195 000

0,0

0,02

DGM

NIRIS

1 419 000

0,1

0,01

DGM

Programma Luchtwassers (PGL)

84 000

0,3

0,34

DGM

Programma Milieu & Technologie

6 794 000

11,2

0,17

DGM

ROB

1 040 000

1,8

0,17

DGM

Sloopregeling

34 950 000

14,1

0,04

DGM

SMOM

9 099 000

6,8

0,08

DGM

Uitvoering Afvalbeheer (zwerfafval/SAM/Predo)

7 414 000

11,3

0,15

DGM

Verkeersmaatregelen luchtkwaliteit/VERS

26 902 000

16,1

0,06

DGR

BIRK/Nieuwe Sleutel Projecten (NSP)

25 287 770

0,7

0,00

DGR

Interreg/PSR/CETSI

5 116 000

3,5

0,07

DGR

Mooi Nederland

2 279 000

3,4

0,15

DGR

PIEK

117 000

0,3

0,27

  

122 125 770

  

20 

Hoe verhouden de rijksbetrokkenheid bij het opstellen van de gebiedsagenda’s en de Rijksbetrokkenheid bij het MIRT zich tot elkaar? Wordt voor komende periode integraal beleid voorzien?

De gebiedsagenda’s zijn opgesteld door rijk en regio. Gebiedsagenda’s bevatten geen nieuw beleid, maar doorvertaling van het huidige beleid van rijk en regio naar de regio’s. Hiermee ontstaat een integraal beeld van de potentiële opgaven in het ruimtelijk domein. In de gebiedsagenda’s worden potentiële opgaven en bijbehorende projecten geïnventariseerd, via bestuurlijke overleggen tussen rijk en regio worden prioriteiten vastgelegd en investeringsbeslissingen genomen, die vervolgens aan de Kamer worden gemeld.

21 

In Emmen wordt een Greenport voorzien. In welke mate wordt de aanwijzing van Greenports vraaggestuurd?

In Emmen is conform vigerend rijksbeleid ruimte voor een «Landbouwontwikkelingsgebied» glastuinbouw. Deze aanduiding is in de Nota Ruimte opgenomen conform het Bestuurlijk Afsprakenkader Glastuinbouw uit 2000, dat gebaseerd was op een behoefte aan nieuwe en duurzame ruimte voor glastuinbouw (Kansen voor Kassen. LEI, 1999). Het is aan de partijen in de regio zelf om de Landbouwontwikkelingsgebieden glastuinbouw te gaan ontwikkelen, gebaseerd op de verwachte marktvraag.

22 

Kunt u uiteenzetten welke bewindspersoon vanaf 2011 de coördinerend minister zal zijn voor de Greenports?

De Greenports zijn opgenomen in de portefeuille van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

23 

Worden met de voornemens in de begroting en de afspraken in het coalitieakkoord de non-ETS doelen gehaald? Zo nee, welke aanvullende maatregelen neemt u?

De doelstelling voor de non ETS sectoren in 2020 is 16% reductie in 2020 ten opzichte van 2005. Deze doelstelling volgt uit het Europese Besluit Inspanningsverdeling, het besluit waarin is vastgelegd welke doelstelling de lidstaten hebben voor hun non ETS sectoren. De wijze waarop de absolute doelstelling berekend moet worden ligt echter nog niet voor honderd procent vast. Op grond van de thans door de Commissie gehanteerde methode komt de Nederlandse doelstelling uit op ongeveer 104 Mton CO2.

ECN en PBL ramen voor 2020 voor de non ETS sectoren een uitstoot van 102,6 Mton met het definitief vastgestelde beleid. Hierbij is echter wel sprake van een onzekerheidsmarge van enkele Mtonnen.

Het trekken van stellige conclusies over het al dan niet halen van de 2020 doelstelling voor de non ETS is nu nog prematuur gelet op de onzekerheid ten aanzien van de exacte hoogte van de doelstelling, het mogelijke effect van de Green Deal en gelet op de onzekerheidsmarge van enkele Mtonnen rond de 2020 raming. Niettemin geldt dat -rekening houdend met deze onzekerheden- de doelstelling vermoedelijk gehaald zal worden. In het voorjaar van 2011 zal ik u hierover uitgebreid informeren.

24 

Klopt het dat de emissies van «bunker fuels» (scheepvaart en luchtvaart) onder geen enkel plafond vallen en niet worden meegerekend in de nationale uitstoot? Welke acties onderneemt u op dit punt met het oog op de klimaatconferentie in Cancún?

Noch de internationale zeescheepvaart, noch de internationale luchtvaart ressorteren onder de nationale doelstelling en onder het Kyoto-protocol. Vanaf 2012 vallen de emissies van de luchtvaart van en naar Europese luchthavens onder het Europese emissiehandelssysteem. Voor scheepvaartemissies bestaat dergelijke EU regelgeving niet. 

In de mondiale klimaatonderhandelingen zet de regering zich in voor een wereldwijde sectorale benadering voor emissies van internationale luchtvaart en zeevaart. Inzet is opname van een doelstelling voor deze sectoren in een post-Kyoto akkoord dan wel een besluit, dat voor alle partijen geldt en consistent is met de twee graden doelstelling. Het door Nederland en de EU beoogde CO2-doel is een mondiaal plafond voor de internationale lucht- en zeescheepvaart dat 10% respectievelijk 20% ligt onder het uitstootniveau van 2005. 

De VN-organisaties ICAO en IMO – waar Nederland en de EU zich sinds jaren inzetten voor de vaststelling van verplichte emissiereductiemaatregelen – zullen moeten komen tot een uitwerking van mondiale instrumenten om deze doelstelling te behalen. 

25 

Is de laatste tender van de SMOM-regeling in 2010, zoals gepland, uitgeschreven? Zo nee, waarom niet?

Met het voornemen van het nieuwe kabinet om de SMOM-regeling af te schaffen is het subsidiebudget voor 2011 komen te vervallen. Omdat subsidieverlening onder de derde tender ten laste zou komen van het budget in 2011, is met het besluit tot afschaffing van de SMOM in 2011 ook de financiële ruimte voor de derde tender van 2010 vervallen. Om die reden wordt er in 2010 geen derde SMOM-tender uitgeschreven.

26 

  • a. Hoeveel vergunningen om in aanmerking te komen voor het verlaagde tarief van de afvalstoffenbelasting zijn inmiddels verstrekt en voor welk deel van het voor 2010 gebudgetteerde bedrag van twintig miljoen euro is dit?

  • b. Voor hoeveel oude stortplaatsen zijn nog niet geheel behandelde vergunningaanvragen ingediend? Zijn deze nog niet behandeld omdat het budget reeds is uitgeput?

  • c. In het geval dat het budget nog niet wordt overschreden: geeft de hoeveelheid verzoeken om informatie u aanleiding te vermoeden dat nog zoveel aanvragen volgen dat het budget uitgeput zal worden?

  • a. In het kader van het verlaagde tarief afvalstoffenbelasting voor afval afkomstig uit oude stortplaatsen zijn tot nu toe voor een drietal stortplaatsen vergunningen verstrekt. In totaal is een budget van € 1,3 mln. met deze vergunningen gemoeid. Dit is 6,3% van het totale budget. 

  • b. Er zijn nog geen andere aanvragen, dan de hierboven genoemde drie vergunningen, ingediend bij de belastingdienst. 

  • c. Op basis van de verzoeken om informatie die bij de belastingdienst zijn binnengekomen is er geen aanleiding te verwachten dat het budget voor 2010 zal worden uitgeput.  

27 

Hoe gaat u waarborgen dat, met het samenvoegen van de ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM, er voldoende checks en balances blijven ten aanzien van de leefomgevings- en milieukwaliteit binnen het nieuwe ministerie?

Het is mijn verantwoordelijkheid als minister van Infrastructuur en Milieu om binnen het nieuwe ministerie voldoende checks en balances in de beleidsvorming in te bouwen ten behoeve van het waarborgen van leefomgevings- en milieukwaliteit in beleid. Een onafhankelijke inspectie ziet vervolgens toe op de juiste uitvoering van het beleid.

28 

  • a. Wat betekent het afschaffen van de SMOM-subsidies voor het behoud van voldoende counterveiling power?

  • b. Deelt u de mening dat uw ministerie ook zelf veel belang heeft bij de inbreng van milieuorganisaties in allerlei overleggremia om te komen tot betere beleidsvoorstellen?

  • c. Is er onderzoek gedaan naar de maatschappelijke kosten en baten van organisaties met een SMOM-subsidie?

  • d. Bent u bereid indien de baten hoger zijn dan de kosten de SMOM-subsidie (eventueel in aangepaste vorm) voort te zetten?

  • e. Is het wel haalbaar om de SMOM-subsidie gelijk in 2011 te beëindigen aangezien er vaak sprake is van langer lopende projecten?

Ad a) en b) 

Dit betekent dat activiteiten van maatschappelijke organisaties in hun rol als counterveiling power niet meer vanuit de SMOM-regeling kunnen worden gefinancierd. Het wil echter niet zeggen dat dergelijke organisaties nu helemaal geen inbreng meer hebben in de ontwikkeling en uitvoering van het milieubeleid.

Ik onderschrijf het belang van maatschappelijke organisaties voor het vertolken van milieubelangen en het genereren van draagvlak voor milieubeleid. Ik vind het belangrijk dat deze organisaties een onafhankelijke positie innemen bij het vervullen van deze rol en acht het daarom niet wenselijk dat zij in hoge mate afhankelijk zijn van financiering door de overheid.

Ad c) 

Voor zover ik weet is hier geen onderzoek naar gedaan.

Ad d) 

Het kabinet wil dat organisaties zelf hun verantwoordelijkheid nemen en minder afhankelijk zijn van de overheid, die op tal van terreinen een stapje terug moet doen.Ik zie geen reden om maatschappelijke organisaties op het gebied van milieu en duurzaamheid hierbij te ontzien.

Ik ga er vanuit dat maatschappelijke organisaties zullen zoeken naar manieren om hun rol te kunnen blijven spelen zonder ondersteuning van de overheid. Indien zij hierin slagen, zie ik dat als een groot voordeel omdat het hun onafhankelijke positie ten opzichte van de overheid versterkt. 

Ad e) 

Met het afschaffen van de SMOM in 2011 zullen niet de verplichtingen vervallen die voortvloeien uit subsidieverlening onder eerdere tenders. Voor lopende projecten zal nog budget gevonden moeten worden om de toegezegde financiering in 2011 en 2012 van € 4,5 en € 1,2 miljoen uit te betalen.

29 

Wat betekent de passage in het regeerakkoord over het meer overlaten van de ruimtelijke ordening aan provincies en gemeenten voor de beleidsdoelstellingen en operationele doelstellingen, inclusief de opgenomen streefwaarden voor 2011, in de beleidsartikelen 1, 2, 9 en 10?

In het regeerakkoord staat vermeld dat het kabinet met voorstellen komt om de ruimtelijke ordening meer over te laten aan provincies en gemeenten. Deze plannen worden momenteel uitgewerkt. De vraag wat dat betekent voor de beleidsdoelstellingen en operationele doelstellingen maakt hier onderdeel van uit. Tot het moment dat de bevoegdheidsverdeling is aangepast blijven de streefwaarden in de beleidsartikelen van kracht.

30 

Is het waar dat het overhevelen van de vergunningverlening voor kerncentrales in strijd is met het IAEA-verdrag? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot «afspraak is afspraak»? Zo nee, kunt u dit toelichten?

Deze vraag is doorgeleid naar de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Hij zal deze in een separate brief beantwoorden.

31 

Hoe verhouden de gereserveerde bedragen voor CCS (carbon capture and storage) zich tot de beschikbare gelden voor duurzame energie?

Deze vraag is doorgeleid naar de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Hij zal deze in een separate brief beantwoorden.

32 

Bent u van mening dat het zwaarder belasten van milieuvervuilende activiteiten en stoffen en een lichtere belasting van duurzame activiteiten en stoffen, een positieve bijdrage kan leveren aan het milieu en dat het halen van de gestelde doelen binnen bereik zou brengen? Zo ja, welke conclusies verbindt u hier aan voor uw beleid?

Het zwaarder belasten van milieuvervuilende activiteiten en producten respectievelijk het financieel stimuleren van duurzame activiteiten en producten kan plaatsvinden via verschillende instrumenten, waaronder onder meer subsidies, fiscale prikkels en emissiehandel. Ook bijvoorbeeld normering gaat vaak gepaard met extra kosten. Milieubelastingen kunnen effectieve instrumenten zijn om de milieudruk te verlagen. Verschillende studies van onder meer de OESO (Taxation, Innovation and the Environment, 2010), het CPB en Ecofys bevestigen dat. Zo zou zonder energiebelastingen het energieverbruik in Europa twee keer zo hoog zijn geweest. Dit is een reden waarom we in Nederland relatief veel groene belastingen hebben. Er kunnen echter ook kanttekeningen worden geplaatst bij het inzetten van bijvoorbeeld fiscale prikkels ten behoeve van het milieubeleid. De Studiecommissie belastingstelsel gaat in haar rapport uitgebreid in op de voor- en nadelen van het gebruik van het belastinginstrument binnen het milieubeleid ten opzichte van andere beleidsinstrumenten zoals normering, emissiehandel enzovoorts.

Nederland heeft volgens de Studiecommissie in Europees verband een koppositie wat betreft het aandeel groene belastingen in de totale belastinginkomsten. Van de belastinginkomsten voor 2010 (geraamd op € 131 mld.) is 13,8% afkomstig van milieubelastingen. Ook volgens de eerder genoemde studie van de OESO heeft Nederland een koppositie waar het gaat om het aandeel groene belastingen. Wat betreft het beleid van het kabinet speelt de huidige economische situatie een grote rol. Doel is om Nederland sterker uit deze crisis te laten komen. De prioriteit van dit kabinet ligt dan ook bij het gezond maken van de overheidsfinanciën en versterking van het ondernemerschap met het oog op werk en welvaart. 

33 

Voor 2011 stond de beleidsdoorlichting «behouden en ontwikkelen van de ruimtelijke kwaliteit’ op de rol. Gaat deze beleidsdoorlichting doorgang vinden?

Nee, het beleidsartikel «Behouden en ontwikkelen van de ruimtelijke kwaliteit» heeft betrekking op het programma Mooi Nederland. Bij de ontwikkeling van de nieuwe begrotingsstructuur van I&M, die uiterlijk in de ontwerpbegroting 2012 zijn beslag krijgt, worden de mogelijke beleidsdoorlichting(en) opnieuw bezien.

34 

Onder welk ministerie gaan zaken als bedrijventerreinen, kantorenontwikkeling en recreatie vallen?

Dit kabinet wil dat Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zich beperken tot hun kerntaken. De kerntaken van provincies liggen op de gebieden ruimte, economie en natuur. Dit geldt dus ook voor zaken als bedrijventerreinen, kantorenontwikkeling en recreatie. Binnen de Rijksoverheid zijn de bevoegdheden op deze dossiers van de voormalige minister van EZ en de minister van LNV overgegaan naar de staatssecretaris van EL&I en die van de voormalige minister van VROM naar de minister van I&M.

35 

Voor welke taken zijn er in 2010 en 2011 minder personele en financiële middelen beschikbaar als gevolg van de herschikking ten behoeve van de wettelijke taak voor het beoordelen van vergunningaanvragen voor nieuwe kerncentrales?

Deze vraag is doorgeleid naar de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Hij zal deze in een separate brief beantwoorden

36 

Kunt u nader toelichten hoeveel minder roetfilters er als gevolg van de verminderde uitgaven door de crisis worden uitgegeven? Heeft dit negatieve consequenties voor de luchtkwaliteit?

Als gevolg van de crisis is de nieuwverkoop van voertuigen sterk teruggelopen. Hierdoor worden zowel personenauto’s als bestelauto’s zonder roetfilter minder snel vervangen door voertuigen met roetfilter. 

Voor dieselbestelauto’s daalde het aantal nieuwverkopen sedert het najaar 2008 met ruim 40%. Sedert 1 januari 2009 zijn ruim 43 000 bestelauto’s met roetfilter verkocht. Als gevolg van de crisis zijn ca 30 000 minder bestelauto’s met roetfilter op de markt gebracht dan in hoogconjunctuur het geval zou zijn geweest. Naar verwachting wordt in verband hiermee ongeveer een gelijk aantal oude bestelauto’s langer in bedrijf gehouden. Als gevolg hiervan valt de emissiereductie voor fijn stof ongeveer 50 ton lager uit dan in een hoogconjunctuur het geval zou zijn geweest. Dit is ongeveer 0,15% van de totale landelijke fijnstofemissies. Dit heeft een negatief effect op de luchtkwaliteit.

Voor dieselpersonenauto’s geldt dat het percentage incl. affabriek roetfilter sinds 2008 onveranderd op praktisch 100% ligt. De personenautoverkopen zijn in de crisisperiode teruggevallen met ca 20%. Ongeveer een gelijk aantal auto’s wordt hierdoor langer in bedrijf wordt gehouden dan in hoogconjunctuur het geval zou zijn geweest. Gelet op het aandeel dieselvoertuigen zal als gevolg hiervan de emissiereductie voor fijn stof ruim 50 ton lager uitvallen dan in hoogconjunctuur het geval zou zijn geweest. Het effect hiervan op de luchtkwaliteit is negatief. 

Tegelijkertijd is door de crisis de jaarkilometrage per voertuig ook geringer dan deze in een hoogconjunctuur zou zijn geweest. Ook is de groei van het totale wagenpark lager. De jaarlijkse fijnstofemissie van bestelauto’s resp. personenauto’s is hierdoor teruggelopen met naar schatting 110 resp. 140 ton.

37 

Kunt u toelichten wat de praktische consequenties zijn van de verlaging van het onderzoeks- en uitvoeringsbudget in de jaren 2012 tot 2015? Welke onderzoeken en taken worden geschrapt?

In de sfeer van het onderzoek betekent het verlagen van de beschikbare budgetten, dat er minder beleidsondersteunend onderzoek verricht zal kunnen worden. Veelal is dit type onderzoek nodig om bijvoorbeeld in te zetten beleidsinstrumenten en ook beleidsvoornemens te toetsen. maar het wordt ook ingezet voor het onderbouwen en bepalen van betekenisvolle normeringen en andere technische elementen in wet- en regelgeving. Minder uitvoeringsbudget zal betekenen, dat uitvoerende taken zoals vergunningverlening, het uitvoeren van regelingen, het regulier afstemmen met betrokken partijen, maar ook de structurele informatie uitwisseling met andere overheden, het bedrijfsleven en maatschappelijke partijen nog efficienter en in een beperktere omvang zal dienen te geschieden.

38 

Zijn er juridisch bindende afspraken gemaakt over besteding van de middelen ten behoeve van externe veiligheid door de provincies aan deze activiteiten?

In het in juni 2008 gesloten bestuursakkoord hebben Rijk en provincies mede op basis van het advies van de commissie Lodders afspraken gemaakt over onder andere decentralisatie van taken en overheveling van financiële middelen. In navolging van die overeenkomst is in de Circulaire Provinciefonds van 31 mei 2010 opgenomen dat die middelen bedoeld zijn voor de versterking van de externe veiligheidstaken en het oppakken van nieuwe taken zoals is vastgelegd in relevante externe veiligheidsbesluiten (Besluit externe veiligheid inrichtingen, Registratiebesluit externe veiligheid en het in voorbereiding zijnde Besluit transportroutes externe veiligheid en Besluit externe veiligheid buisleidingen).

39 

Wie krijgt de verantwoordelijkheid om de nationale kaders voor de ruimtelijke beslissingen van provincies en gemeentes te ontwikkelen en vervolgens ondersteuning te bieden?

De verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen van nationale kaders ligt bij de rijksoverheid. Ten aanzien van ruimtelijke ontwikkeling ligt deze bij de minister van I&M. Afhankelijk van de inhoud van de nationale kaders wordt bezien of en hoe ondersteuning nodig is.

40 

Op welke wijze wordt er onder de huidige Wabo regeling rekening gehouden met de in artikelen 8 tot en met 18 bepaalde verboden uit de Flora- en faunawet? Is deze toetsing een indieningsvereiste?

De genoemde handelingen dienen in een aanvraag om omgevingsvergunning te worden opgenomen, indien hiervoor nog niet eerder afzonderlijk ingevolge de Flora-en faunawet een toestemming is aangevraagd. Het bevoegd gezag Wabo zal er op moeten toezien dat ingediende aanvragen om omgevingsvergunning volledig zijn. In dat verband dient ook te worden bezien of alle onlosmakelijk met elkaar samenhangende activiteiten deel uitmaken van de aanvraag. 

41 

Op welke wijze worden ondernemers door bevoegd gezag voorgelicht over het al dan niet uitvoeren van een natuurtoets voor hun omgevingsvergunning onder de Wabo?

Elk bevoegd gezag heeft een eigen wijze om voorlichting te doen. Ook ten aanzien van het al dan niet uitvoeren van een natuurtoets. Om de bevoegde gezagen te ondersteunen op dit onderwerp hebben de provincies, de voormalige ministeries Landbouw en VROM verdiepingsbijeenkomsten georganiseerd voor alle Nederlandse gemeenten, zodat gemeenten naar aanvragers waaronder ondernemers hun rol kunnen oppakken. Daarnaast is voor gemeenten een aparte internetpagina ingericht op het LNVloket als aanvulling op de reeds bestaande informatie voor ondernemers over natuuraspecten en ruimtelijke ingrepen. 

Ten slotte heeft EL&I een informatie bijeenkomst georganiseerd voor de ecologische adviesbureau’s die de ondernemers in de regel bijstaan op dit gebied.

42 

Op welke wijze toetst het bevoegd gezag bij de vergunningsaanvraag in het kader van de Wabo of een natuurtoets noodzakelijk is en dus alsnog uitgevoerd moet worden?

De aanvrager is primair verantwoordelijk voor het doen van een volledige aanvraag. Er is echter sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid. Ook op het bevoegd gezag rust de verantwoordelijkheid om na te gaan of een aanvraag volledig is. Dat betekent dat niet alleen bezien wordt of alle vereiste gegevens en bescheiden bij de aanvraag zijn gevoegd, maar ook of alle onlosmakelijk samenhangende activiteiten binnen een project deel uitmaken van de aanvraag. Van het bevoegd gezag (meestal gemeenten) wordt het volgende verwacht:

  • 1. Bevoegd gezag Wabo toetst in ieder geval of de aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft op een project dat is gelegen op een locatie in of nabij een gebied dat is aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nb-wet). Als dat het geval is, kan het bevoegd gezag afhankelijk van de soort activiteit in overleg met de provincie bezien of er ook sprake is van een vergunningplichtige handeling op grond van de Nb-wet. 

  • 2. Als bevoegd gezag Wabo «redelijkerwijs» kan weten dat er handelingen zijn die de flora en fauna raken aan de activiteit waar de omgevingsvergunning aanvraag betrekking op heeft, dan dient het bevoegd gezag dit aspect mee te nemen in zijn volledigheidstoets bij die aanvraag. Het «redelijkerwijs weten» als hiervoor bedoeld, kan aan de orde zijn als de gemeente als bevoegd gezag een indicatie heeft naar aanleiding van haar inventarisatie flora en fauna die een gemeente (meestal het bevoegd gezag) heeft gedaan in het kader van het opstellen van haar bestemmingsplan. Daarnaast kan een bevoegd gezag een eigen ambitie hebben ten aanzien van natuur. Bijvoorbeeld door zelf ecologen in dienst te hebben of aan te sluiten bij de Gegevensautoriteit Natuur. Hierdoor kan het bevoegd gezag in de voorlichting en toets op volledigheid bij de aanvraag, een actievere rol spelen.

  • 3. Als het bevoegd gezag kan onderbouwen dat in het kader van een project waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd ook sprake is van een handeling waarvoor een vergunning of ontheffing krachtens de Nb-wet of de Ff-wet (Flora- en faunawet) noodzakelijk is, dan: 

    • kan het bevoegd gezag Wabo van de aanvrager een natuurtoets opeisen op basis van artikel 4.4 van het Besluit omgevingsrecht (Bor); 

    • kan het bevoegd gezag Wabo, als de aanvrager geen gehoor geeft aan het verzoek een natuurtoets in te dienen, de aanvraag om een omgevingsvergunning op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling laten.

43 

Kan inzichtelijk worden gemaakt welk deel van het budget van het Programma Ruimtelijke Instrumentarium ontwikkelen en beheren ingezet wordt voor de punten vermeld onder «Onderzoek en communicatie»?

Het totale budget van het beleidartikel «Ruimtelijk instrumentarium ontwikkelen en beheren» bedraagt in 2011 1,8 miljoen euro. Het overgrote deel van dit budget, ongeveer 80%, wordt besteed aan het beheer van RO-Online. RO-Online is het online loket waarmee de overheid digitale ruimtelijke plannen ontsluit conform de bepaling hierover in de Wro. De ruimtelijke plannen van alle overheden kunnen via RO-Online door iedere burger worden opgevraagd via www.ruimtelijkeplannen.nl. Het overige deel van het budget wordt besteed voor toekomstverkenningen, evaluaties en onderzoek ten behoeve van beleidsaanpassing.

44 

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) rapporteert tweejaarlijks over de ruimtelijke ontwikkeling en de beleving door de burger van deze ontwikkelingen. Onlangs verscheen de Balans voor de Leefomgeving, met daarin conclusies en aanbevelingen. In hoeverre zijn deze bevindingen verwerkt in deze begroting?

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) rapporteert tweejaarlijks in kwantitatieve zin over de ruimtelijke ontwikkelingen en de mate van doelbereiking in de Monitor Nota Ruimte. In mei 2010 is de Monitor Nota Ruimte 2010 gepubliceerd op de site van het PBL www.monitornotaruimte.nl. De Balans voor de Leefomgeving is een evaluatieve beschouwing van het PBL over de ontwikkelingen in het fysieke domein. Daarbij wordt onder andere gebruik gemaakt van de cijfers uit de Monitor Nota Ruimte, maar ook van andere bronnen en onderzoeken. In de begroting 2011 zijn alleen de gegevens verwerkt van de Monitor Nota Ruimte 2010; niet de beschouwing van de Balans voor de Leefomgeving.

45 

Wat heeft het CanonRO-project (Canon van de ruimtelijke ordening) gekost en wat heeft het opgeleverd?

De CanonRO.nl heeft € 404 625,99 gekost (2008–2010, incl. btw). Resultaat is meer kennis van en draagvlak voor ruimtelijk rijksbeleid bij een groot publiek. Dankzij een brede publieksparticipatie bij het selecteren van de iconen is de kennis vergroot van wat Nederlanders belangrijk vinden in hun omgeving. En in de vakwereld is met name de kennis van de geschiedenis vergroot. Negen bijeenkomsten met specialisten hebben daarvoor de basis gelegd. De verslagen daarvan zijn te vinden op de gelijknamige website, evenals de groslijst (120) en de 35 door de vakjury geselecteerde iconen. De veelheid aan verzamelde informatie blijft via de website toegankelijk voor een groot publiek. 

De website heeft sinds februari 2010 ruim 25 000 unieke bezoekers getrokken (met ruim 100 000 pageviews). Op de groslijst van iconen zijn 11 000 stemmen uitgebracht. Via publiciteit over de CanonRO.nl op Radio 1, in alle landelijke dagbladen en een zevental regionale dagbladen is het ruimtelijk rijksbeleid uitgebreid belicht. Van diverse kanten (onderwijs, architectuurcentra en omroep) zijn inmiddels verzoeken gekomen voor vervolgacties. 

46 

Wat wordt verstaan onder «ontwerpend onderzoek ten behoeve van de ruimtelijke visievorming» en welke activiteiten zijn daarmee gemoeid?

Ontwerpend onderzoek gaat over rekenen en tekenen. De analyse van de feiten en de verbeelding van de ambitie maken het mogelijk om de verschillende belangen af te wegen en mogelijke keuzes expliciet te maken. Belangenafweging en keuzes komen uiteindelijk samen in één ruimtelijk ontwikkelingsperspectief.

Juist ook aan de voorkant van onze projecten is dit inzicht en deze belangenafweging nodig. Dit is conform de advisering van de commissie Elverding en de werkwijze van Sneller en Beter. Door te investeren in de kwaliteit van het proces én de inhoud aan het begin van dat proces, kan er eerder een breed gedragen besluit liggen. Dat is waar ontwerpend onderzoek over gaat.

Het kabinet streeft naar een goede borging van het ontwerp bij de bepaling van onze prioriteiten tot en met de uitvoering van deze projecten en borgt dit ook in het proces van het MIRT. 

47 

Kunt u uiteenzetten of de indicator «doorlooptijd voor bestemmingsplanprocedures» de gemiddelde doorlooptijd beslaat, of het wettelijke minimum? In het eerste geval, kunt u uiteenzetten wat de gemiddelde doorlooptijd in de snelste 10% van de gevallen (best practice) is?

De uitkomsten van de indicator «doorlooptijd voor bestemmingsplanprocedures» uitgevoerd door het Planbureau voor de leefomgeving als onderdeel van de ex-durante monitor en evaluatie van de Wro, betreft de gemiddelde doorlooptijd. Deze gemiddelde doorlooptijd is onder de nieuwe Wro bekort van gemiddeld 46 weken (van ontwerp tot goedkeuring) naar 19 weken (van ontwerp tot vaststelling). Meer gedetailleerde cijfers zijn niet beschikbaar om uitspraken te kunnen doen over de doorlooptijd in de snelste 10% van de gevallen. 

48 

In 2010 is een midterm review uitgevoerd van het nationaal ruimtelijk beleid. In 2011 wordt bezien of dit resulteert in een nieuw op te stellen beleidsnota. Het regeerakkoord gaat uit van een verschuiving van taken op het gebied van ruimtelijke ordening naar gemeenten en provincies, conform de sturingsfilosofie van de Nota Ruimte. In hoeverre is een nieuwe nota dan gewenst en op basis van welke criteria wordt de afweging gemaakt of een nieuwe nota noodzakelijk is?

In de beleidsbrief mobiliteit en ruimte die uw Kamer binnenkort ontvangt, staat verwoord welke uitgangspunten ik zal hanteren bij de actualisatie en decentralisatie van het beleid. Daarbij ben ik erop gericht zo scherp mogelijk bij te dragen aan de doelen van het kabinet en geen langdurig notatraject te starten. De beoogde actualisatie zal de facto de Nota’s Mobiliteit en Ruimte vervangen en als zodanig gelden als «nieuwe nota» cq structuurvisie conform de Wro. Ik zal deze medio 2011 aan de Kamer aanbieden.

49 

Blijft de Toekomstagenda Ruimte van kracht? Kunt u uw antwoord toelichten?

In de Beleidsagenda VROM 2010 werd aangegeven dat er een midterm review zou worden uitgevoerd van het nationaal ruimtelijk beleid en dat mede op basis van die review een Toekomstagenda Ruimte zou worden opgesteld. Deze producten zijn niet vastgesteld door het kabinet en daarmee als zodanig niet «van kracht».

Bij de actualisatie en decentralisatie van het beleid zal ik vanzelfsprekend wel de resultaten van de genoemde review benutten. Vóór de zomer van 2011 zal ik de actualisatie, de decentralisatie, samen met deze review, een aangepaste AMvB Ruimte en een gebiedsgerichte uitwerking van de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA) aan u aanbieden.

50 

Hoe wordt de bezinning op het stelsel van het omgevingsrecht in 2011 vormgegeven? Wat is de beoogde output?

In het regeerakkoord zijn voorstellen aangekondigd om het omgevingsrecht te bundelen en te vereenvoudigen, het milieurecht te vereenvoudigen en te moderniseren en de Crisis- en herstelwet permanent te maken. Hieraan zal uitvoering worden gegeven in het Actieprogramma vernieuwing instrumentarium gebiedsontwikkeling (AVI). Een belangrijk onderdeel van het actieprogramma vormt de modernisering van wet- en regelgeving. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over de opzet en uitwerking daarvan.

51 

Wordt er vastgehouden aan de uitvoering van de Olympische hoofdstructuur? Zo ja, welke kosten zijn hieraan verbonden en waar is dit in de begroting opgenomen?

In de motie-Van Heugten (Kamerstuk 31 700-XI, nr. 25) is de regering verzocht een ruimtelijk plan te maken voor een Olympische Hoofdstructuur (OHS) bij een positief eerste onderzoek. Het vorige kabinet heeft reeds aangegeven de motie te zullen uitvoeren (kabinetsstandpunt bij het Olympisch Plan 2020 van NOC*NSF, Uitblinken op alle niveaus, van 3 juli 2009; Kamerstuk 30 234 nr. 25). De werkzaamheden voor de OHS zijn deze zomer gestart en zullen de komende maanden in nauwe samenhang met een verkenning van de maatschappelijke kosten en baten van de Olympische Spelen worden voortgezet («tekenen en rekenen»). Deze studie dient als input voor verdere besluitvorming. Ik hoop u hiervan het komende voorjaar de resultaten te kunnen voorleggen, voorzien van een kabinetsstandpunt. 

Aan het ontwerpen en ontwikkelen van de OHS zijn kosten verbonden ten bedrage van ca. 300 000 euro. Deze komen ten laste van beleidsartikel 1. 

52 

De eerste ex-durante evaluatie van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) leerde dat met name de gemeentelijke bestemmingsplannen nog onvoldoende sturend zijn ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen. Op welke wijze wordt aan deze tekortkoming gewerkt?

Ik deel niet de opvatting – die in de vraag besloten ligt – dat er sprake is van een tekortkoming in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) nu bestemmingsplannen voornamelijk een functie vervullen voor het ruimtelijk beheer en er minder op gericht zijn om sturing te geven aan ruimtelijke ontwikkelingen. De eigenlijke sturing van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en beoordeling van ruimtelijke initiatieven van derden vindt plaats door middel van de met de Wro verplichte structuurvisie. Bestemmingsplannen zijn veel meer te kenschetsen als de juridische bindende vertaling van het ruimtelijke ontwikkelingsperspectief. Ik wijs er op dat met de invoeging van het projectbesluit in de Wro, het bestemmingsplan al niet meer de oorspronkelijk beoogde centrale functie heeft. De Crisis- en herstelwet heeft bovendien recent de beperkingen voor toepassing van het projectbesluit weggenomen, waarmee het projectbesluit een volwaardig instrument is om adequaat te kunnen inspelen op ruimtelijke initiatieven. De uitkomsten van de eerste PBL-rapportage op dit punt verrassen mij dan ook niet en geven op dit moment ook geen aanleiding om maatregelen te treffen.

53 

Welke uitgangspunten gaan bij ruimtelijke ordening prevaleren?

In de ruimtelijke ordening vindt een integrale afweging plaats van verschillende belangen waarbij de besluitvorming zo transparant mogelijk gaat plaatsvinden en zo dicht mogelijk bij degenen die het direct aangaat. Het kabinet wil ruimte maken voor eigen initiatieven van decentrale overheden, ondernemers en burgers. Zij krijgen daarmee meer zeggenschap over hun eigen omgeving.

De inzet op economisch herstel en ontwikkeling betekent voor de nationale ruimtelijke ordening dat het kabinet deze economische ontwikkeling en de daarvoor relevante sectoren en clusters maximaal wil faciliteren.

In een brief die uw Kamer binnenkort ontvangt zal ik toelichten op welke wijze ik dit ga aanpakken.

54 

De Wro gaat uit van het feit dat bemoeienis met een andere overheid alleen mogelijk is indien de noodzaak vanuit het eigen ruimtelijke belang kan worden aangetoond. In het nieuwe regeerakkoord wordt uitgegaan van meer bevoegdheden overlaten aan provincies en gemeenten. Op welke wijze worden zaken als Nationale Landschappen, bufferzones en Ecologische Hoofdstructuren in de nieuwe situatie geborgd?

De nationale ruimtelijke ordening zal in samenhang met het nationale mobiliteitsbeleid worden geactualiseerd. In een brief die uw Kamer binnenkort ontvangt zal ik toelichten op welke wijze ik de bevoegdheidsverdeling tussen rijk, provincies en gemeenten wil gaan herzien.

55 

Kunt u uiteenzetten hoe kan worden bepaald of de score op de indicator «Tevredenheid over het landschap» causaal verband houdt met het gevoerde beleid ten opzichte van ruimtelijke ordening?

De operationele doelstelling «Behouden en ontwikkelen van ruimtelijke kwaliteit» is gericht op het realiseren van een mooie leefomgeving, door het beschermen van het landelijk gebied, het beschermen van kwetsbare gebieden, het realiseren van ruimte voor recreatie en de bundeling van verstedelijking en bedrijventerreinen. Binnen deze doelstelling richtte het programma Mooi Nederland zich onder andere op het slim en zuinig omgaan met de ruimte, het beschermen en ontwikkelen van Nationale Landschappen en Rijksbufferzones en het tegengaan van verrommeling; dit in samenwerking met het voormalige ministerie van LNV. De indicator «Tevredenheid over het landschap» reflecteert hierbij de mening van de burger over het landschap in het algemeen, groen in de woonomgeving en de mate van verrommeling.

56 

Worden de effectindicatoren onder tabel 2.1 gehandhaafd of aangepast?

De nationale ruimtelijke ordening zal in samenhang met het nationale mobiliteitsbeleid worden geactualiseerd. In een brief die uw Kamer binnenkort ontvangt zal ik toelichten op welke wijze ik de bevoegdheidsverdeling tussen rijk, provincies en gemeenten ga aanpakken.

In hoeverre deze actualisatie consequenties heeft voor de effectindicatoren genoemd in tabel 2.1. is op dit moment niet aan te geven.

57 

Waarom is de streefwaarde voor 2020 ten aanzien van het bundelingspercentage van de glastuinbouw gelijk aan dat voor 2011?

Het rijk streeft er naar dat het bundelingspercentage van de glastuinbouw in de periode 2011 tot 2020 ten minste gelijk blijft. Het bundelingspercentage kan zonder rijksingrijpen wel toenemen, bijvoorbeeld als glastuinbouwbedrijven die solitair zijn gelegen, worden beëindigd.

58 

Waarom is de streefwaarde voor 2020 ten aanzien van bebouwing in het landelijk gebied gelijk aan dat voor 2011?

De indicator betreft een verhoudingsgetal. In 2002 bevond 24% van de bebouwing zich in het landelijk gebied. Het streven was er op gericht dit percentage, ook op de langere termijn, niet toe te laten nemen; en dus om te zorgen dat de meeste nieuwbouw plaatsvindt in steden en dorpen. Bij de aangekondigde actualisering van het ruimtelijk beleid zal worden bezien op welke wijze deze streefwaarde wordt aangepast.

59 

Waarom is de trend ten aanzien van de mogelijkheden om te wandelen en fietsen binnen vijf kilometer van de woning een afname? Kunt u voor de jaren 2008 tot en met 2010 een overzicht geven van welke gemeenten niet langer voldoen aan deze eis, ten opzichte van daarvoor?

De Randstad zag tussen 2003 en 2006 een afname van de fietsmogelijkheden. In het Groene Hart en in enkele gemeenten in de provincie Utrecht nemen ook de wandelmogelijkheden af. Deze afname is volgens de Monitor Nota Ruimte van het Planbureau voor de Leefomgeving waarschijnlijk het gevolg van voortgaande verstedelijking. In andere delen van Nederland is het aanbod min of meer gelijk gebleven. Recentere gegevens zijn nog niet beschikbaar als gevolg van de driejaarlijkse verschijningsfrequentie van de CBS-bodemstatistiek. Nieuwe gegevens komen beschikbaar in 2011.

60 

Waarom is de trend ten aanzien van de beschikbaarheid van openbaar groen een afname? Kunt u voor de jaren 2008 tot en met 2010 een overzicht geven van welke gemeenten niet langer voldoen aan deze eis, ten opzichte van de periode daarvoor?

Uit de Monitor Nota Ruimte van het PBL blijkt in grote delen van de Randstad in de periode 2003–2006 nauwelijks een toename en vaak zelfs een afname van de hoeveelheid groen per woning. Maar ook buiten de Randstad, zoals in Noord-Brabant, Flevoland en Gelderland, is er sprake van een afname van het areaal groen per woning. In een beperkt aantal gemeenten rondom de grote steden en in Amsterdam zelf is wel sprake van een lichte toename van groen in de omgeving van de woning.

Recentere gegevens zijn nog niet beschikbaar als gevolg van de driejaarlijkse verschijningsfrequentie van de CBS-bodemstatistiek. Nieuwe gegevens komen beschikbaar in 2011.

61 

  • a. Hoeveel gemeenten voldoen inmiddels aan de doelen voor recreatievoorzieningen rond de stad gezien de in 2008 geconstateerde afname van het aantal gemeenten dat voldoet?

  • b. Wat betekent het afschaffen van «Recreatie om de Stad» (RodS) voor het behalen van deze doelen?

  • c. Wat is uw concrete doelstelling voor 2020 en welke maatregelen neemt u zodat dit doel gehaald zal worden?

  • a. 46% van de gemeenten heeft in 2006 een tekort aan wandelmogelijkheden en 32% van de gemeenten heeft in 2006 een tekort aan fietsmogelijkheden (PBL, Monitor Nota Ruimte). Recentere gegevens zijn nog niet beschikbaar als gevolg van de verschijningsfrequentie van de CBS-Bodemstatistiek. In 2011 zullen de indicatoren op basis van de nieuwe CBS-Bodemstatistiek geactualiseerd worden. 

  • b. Over de overdracht van verantwoordelijkheden ten aanzien van de doelen voor recreatievoorzieningen rond de stad aan provincies en gemeenten zal in eerste instantie de Staatssecretaris van EL&I met de provincies en gemeenten nog tot nadere afspraken komen.

  • c. Met de overdracht van de verantwoordelijkheid ligt het voor de hand dat provincies en gemeenten ook zelf de doelstellingen concretiseren en realiseren.  

62 

Zijn er gegevens bekend over de ontwikkeling van de energieprestatie in de nieuwbouw ten opzichte van het referentiejaar 2007?

Ja, de op 29 april 2010 naar u toegezonden Monitor Schoon en Zuinig 2010 (31 209, nr. 117) verschaft hierover enige gegevens.

Op 1 januari 2006 is de wettelijke energieprestatie voor woningen met 20% aangescherpt van EPC 1,0 naar 0,8 (EPC = Energie Prestatie Coëfficiënt). In het referentiejaar 2007 was de wettelijke energieprestatie voor nieuwbouw woningen dus 0,8. Ten behoeve van de Monitor is een indicatief onderzoek gedaan naar aanvragen voor een bouwvergunning met een scherpere EPC dan de wettelijk voorgeschreven EPC 0,8. In 2008 en 2009 is in respectievelijk 2,5 % en 4,8 % van de steekproef een bouwvergunning afgegeven met een EPC die 25 tot 50% scherper is dan 0,8. Op 1 januari 2011 wordt de wettelijke energieprestatie voor nieuwe woningen met 25% aangescherpt naar EPC 0,6. 

Voor nieuw te bouwen utiliteitsgebouwen is de wettelijke energieprestatie per 1 januari 2009 voor de meeste gebouwcategorieën met gemiddeld 20% aangescherpt ten opzichte van de referentie in 2007. Voor utiliteitsbouw is in 2008 en 2009 geen steekproef gedaan naar scherpere EPC dan de wettelijke eis. 

Voor nadere vragen over dit onderwerp verwijs ik u naar de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

63 

Hoe groot is het aandeel woningen dat binnen het bereik van een station of frequent stad- en streekvervoer ligt aan het eind van deze kabinetsperiode gegeven de voorgestelde bezuinigingen op de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer?

In de periode 2000–2008 is ongeveer 70% van de nieuwbouwwoningen terecht gekomen op plaatsen die goed zijn ontsloten door openbaar vervoer. Dit percentage komt overeen met het percentage van de totale woningvoorraad nabij openbaar vervoer. 

De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor de besteding van de BDU verkeer en vervoer middelen. Door gerichte investeringen in infrastructuur voor het OV en het voor- en natransport, een kritische beschouwing van de huidige netwerken en concentratie op de hoofdstromen en productverbetering kunnen de decentrale overheden het OV verbeteren en daarmee een vergroting van het aandeel van het OV in de mobiliteit bewerkstelligen. 

Over hoe deze gerichte investeringen in infrastructuur vorm kunnen krijgen, bijvoorbeeld bij de uitwerking van nieuwe stationsinitiatieven, vindt goed overleg plaats tussen de vervoerder en de decentrale overheden. Ook over het ruimtelijk programma en stedenbouwkundige ontwerpuitgangspunten in relatie tot het OV-netwerk vindt overleg plaats, met als doel om het bereik van het OV zo groot mogelijk te laten zijn. 

64 

In 2010 heeft er geen tender van het Waddenfonds plaatsgevonden. In de Wet op het Waddenfonds wordt uitgegaan van een jaarlijkse tender. Waarom wordt deze tender niet ingehaald in 2011?

Het indienen van de projectvoorstellen voor de derde tender van het Waddenfonds heeft plaatsgevonden in het voorjaar van 2010. De gehonoreerde projectvoorstellen uit deze tender zullen in december 2010 worden bekendgemaakt. De derde tender is een half jaar later opengesteld in vergelijking tot de eerste twee tenders omdat een nieuw Uitvoeringsplan Waddenfonds 2010–2014 is vastgesteld, waarmee de financiële middelen doelgerichter worden ingezet en versnippering wordt voorkomen. Ik ben voornemens om de vierde tender van het Waddenfonds in het voorjaar van 2011 open te stellen.

65 

Waarom gaat het budget voor Mooi Nederland naar nul in 2013? Wat betekent dit voor het realiseren van de doelstellingen van dit beleid?

De programmadirectie Mooi Nederland is per 1 november 2010 opgeheven. De bedragen opgenomen in de begroting zijn uitgavenramingen van bestaande financiële verplichtingen.

66 

Klopt de grafiek 2.1 op pagina 26 en de toelichting onder punt 1daarbij? Kunt u de grafiek en de toelichting daar onder nader toelichten?

Grafiek 2.1 klopt. De juridische verplichting bufferzones via ILG is conform de huidige bestuursakkoorden die met alle provincies zijn afgesproken. In het huidige regeerakkoord is vervolgens opgenomen dat dit ILG wordt overgedragen aan de provincies. Om de ruimtelijke kwaliteit te behouden en te ontwikkelen is de Innovatieregeling Mooi Nederland ingesteld als onderdeel van het innovatieprogramma Mooi Nederland. Deze regeling loopt tot eind 2011.

67 

Hoe verhouden zich de juridische verplichtingen uit grafiek 2.1 onder punt 1 zich tot de uitspraak bij punt 18 op pagina 6 van het regeerakkoord, waarin wordt gesteld dat «gronden van Staatsbosbeheer worden verkocht en RodS worden afgeschaft»?

In het regeerakkoord staat onder meer aangegeven dat het ILG (met een korting) wordt overgedragen aan de provincies. Over de wijze waarop de feitelijke decentralisatie van taken en middelen vorm zal worden gegeven zal in het kader van de bestuursakkoorden met de provincies nader overleg en uitwerking plaatsvinden.

68 

Het Innovatieprogramma «Mooi Nederland» was één van de prioriteiten van de vorige minister van VROM. In hoeverre wordt dit beleid onverkort voortgezet door de nieuwe minister van Infrastructuur en Milieu?

Het kabinet wil meer ruimte maken voor eigen initiatieven van decentrale overheden, ondernemers en burgers. Zij krijgen daarmee meer zeggenschap over hun eigen omgeving. De innovatieregeling stimuleert deze eigen initiatieven. Het kabinet zal de Innovatie Regeling MooiNL in 2011 conform afspraken afronden gericht op de inzet van het nieuwe kabinet op economisch herstel, decentralisatie van beleid en het vereenvoudigen van wet en regelgeving. Er is voor Mooi Nederland geen sprake van nieuw geld, maar het gaat hier om de realisatie van in 2010 en daarvoor aangegane verplichtingen. 

69 

Aan welke belangrijke prestaties voor 2011 met betrekking tot Mooi Nederland wordt onverkort vastgehouden? Kunt u dit toelichten?

Aan de belangrijkste geformuleerde prestaties Mooi Nederland voor 2011, zoals de vereenvoudiging van gebiedscategoriën in de groene ruimte, het continueren van het Kennis-& Leertraject Mooi Nederland rond 100 concrete voorbeeldprojecten (www.kennispleinmooinederland.nl) en de uitvoering van het Convenant Bedrijventerreinen wordt vastgehouden. Er is voor Mooi Nederland geen sprake van nieuw geld, maar het gaat hier om de realisatie van in 2010 en daarvoor aangegane verplichtingen.

70 

Op welke wijze wil het kabinet een samenhangend ruimtelijk beleid voeren?

In het regeerakkoord staat de visie van het Kabinet op ruimtelijke ordening. In een brief die u binnenkort ontvangt zal ik toelichten op welke wijze ik de bevoegdheidsverdeling tussen rijk, provincies en gemeente ga aanpakken. Hierin zal ik ook ingaan op de uitgangspunten voor een samenhangend ruimtelijk beleid.

71 

Hoe verhoudt zich de uitlating over het afschaffen van RodS tot tabel 2.3 prestatie-indicatoren die stelt dat 1 708 hectare extra zal worden aangekocht als recreatievoorziening rond de steden?

De staatssecretaris van EL&I heeft de provincies een brief gestuurd over de Midterm Review ILG waarin hij zich het recht behoudt om nieuwe uitgaven voor robuuste verbindingen (onderdeel van de EHS) en Recreatie om de Stad (RodS) en overige verplichtingen die na 20 oktober zijn aangegaan niet voor financiering uit het ILG of andere rijksmiddelen in aanmerking te brengen. De staatsecretaris heeft het IPO uitgenodigd hier bestuurlijk overleg over te voeren.

72 

Hoe verhoudt zich de gewenste toename van dagrecreatieve functies in bufferzones tot de nieuwe regeringsplannen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?

In het regeerakkoord staat onder meer aangeven dat het budget voor de bufferzones wordt gedecentraliseerd, dat de RodS wordt afgeschaft en dat het ILG (met een korting) wordt overgedragen aan de provincies.

De nationale ruimtelijke ordening in samenhang met het nationale mobiliteitsbeleid worden geactualiseerd. In een brief die uw Kamer binnenkort ontvangt zal ik toelichten op welke wijze ik de bevoegdheidsverdeling tussen rijk, provincies en gemeente ga aanpakken.

73 

Wat blijft er over van de integrale gebiedsontwikkeling en een duurzame ruimtelijke inrichting van Nederland, nu VROM als eigen ministerie ophoudt te bestaan?

Het ophouden te bestaan van het ministerie van VROM als eigenstandig departement en de fusie met het voormalig departement van V & W, heeft geen invloed op de integrale gebiedsontwikkeling en duurzame inrichting van Nederland.

74 

Kunnen integrale ruimtelijke projecten van nationale betekenis in het vervolg worden gefinancierd uit het Infrafonds? Zo nee, op welke wijze kunnen dergelijke projecten wel worden gefinancierd?

Uit het infrastructuurfonds mogen uitsluitend uitgaven worden gedaan die passen binnen de Wet en het Besluit Infrastructuurfonds. In artikel 2 van het Besluit is expliciet vastgelegd welke uitgaven er uit het fonds mogen worden gedaan. Integrale projecten kunnen (gedeeltelijk) uit het Infrastructuurfonds worden betaald voor zover die delen van het project voldoen aan artikel 2 van het Besluit. Uiteraard hangt financiering uit het fonds samen met de beschikbaarheid van voldoende financiële middelen in het fonds. 

Voor wat betreft de wijze van financiering van deze integrale projecten zijn er gezien de aard van deze projecten verschillende financieringsbronnen aan te wijzen, zowel privaat als publiek. Via het MIRT wordt de besluitvorming over deze financieringsbronnen van rijk en regio samengebracht.

75 

Het Programma Nota Ruimtebudget wordt ingezet ter uitvoering van 23 integrale gebiedsprojecten van nationaal belang. In de tekst van de begroting wordt gesuggereerd dat het nationale belang bestaat uit de onderdelen achter de dubbele punt: integrale aanpak met aandacht voor zuinig ruimtegebruik, betere ruimtelijke kwaliteit en klimaatbestendigheid. Kunt u uitleggen waarom het economische belang van deze projecten niet als nationaal belang wordt meegewogen?

Omdat de financiering van de projecten vanuit het FES heeft plaatsgevonden, dienden de projecten op voorhand FES-waardig te zijn. Vooraf zijn deze 23 projecten onder andere geselecteerd op hun bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijk economische structuur. Economisch belang is daarmee als criterium ook verzekerd.

76 

Kunt u uiteenzetten waarom «stimuleren van de architectonische kwaliteit met betrekking tot het interdepartementale architectuurbeleid» een taak van de overheid is? Waarom komt dergelijke kwaliteit niet zonder inmenging van de overheid tot stand? Kunt u uiteenzetten hoe te meten valt in welke mate de uitreiking van de rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap, de «Gouden Piramide», direct bijdraagt aan de architectonische kwaliteit?

Ik werk aan een sterk en leefbaar Nederland met een bloeiende economie. Een goed en aantrekkelijk ingericht land is hiervoor van essentieel belang. Architectuur en ruimtelijk ontwerp leveren een belangrijke bijdrage aan het realiseren van deze aantrekkelijke leefomgeving en concurrerend vestigingsklimaat. Ontwikkelen en ontwerpen gaan hierbij hand in hand. De kwaliteit van de ruimte is een gedeelde verantwoordelijkheid waarbij de rijksoverheid één van de partijen is die deze beïnvloedt en stimuleert.

Eén van de manieren waarop de rijksoverheid goed opdrachtgeverschap stimuleert is met de jaarlijkse Gouden Piramide prijs, voor inspirerend opdrachtgeverschap bij het ontwerp- en bouwproces. Het is een gezamenlijk initiatief van de ministeries van I&M, OCW, BZK en EL&I. De regering wil veel ruimte geven aan burgers, bedrijven en andere overheden in het licht van economisch herstel. De Gouden Piramide stimuleert een goede invulling van deze ruimte.

In 2012 zal, zoals aangekondigd in de begroting van OCW het architectuurbeleid door OCW en I&M worden geëvalueerd. Hierin zal ook de Gouden Piramide worden meegenomen.

77 

Hoe lopen de op pagina 23 beschreven sporen en kunnen ze elkaar ook tegenwerken?

Voor het klimaatbeleid is er sprake van een hiërarchische verhouding tussen de sporen. Leidend is de mondiale doelstelling om de temperatuurstijging te beperken tot 2 graden celsius. Als eerste stap daarnaartoe geldt de Kyoto-doelstelling voor Nederland, om de emissie van broeikasgassen gemiddeld over de periode 2008–2012 te beperken tot 200,3 Mton CO2 per jaar. Vervolgens is in Europees verband een doel voor 2020 afgesproken (16% reductie t.o.v. 2005). Deze zijn voor Nederland verplichtend.

Het laatste spoor is de nationale emissiereductiedoelstelling van 20% t.o.v. 1990, te bereiken in 2020. Dit is conform de Europese verplichting. 

Voor het luchtkwaliteitsbeleid zijn de eerste twee sporen (NSL en NEC) afgeleid uit Europese verplichtingen. Het voldoen aan de emissiedoelen onder de NEC-richtlijn draagt onder andere bij aan het verbeteren van de luchtkwaliteit en daarmee aan het voldoen aan de Europese luchtkwaliteitseisen voor NO2 en PM10. Het derde spoor, vaststelling van nieuwe emissieplafonds voor 2020 zal een belangrijke bijdrage leveren aan verdere verlaging van de concentraties schadelijke stoffen in de buitenlucht en daarmee aan het blijvend voldoen aan de Europese luchtkwaliteitseisen. Van tegenwerking tussen de sporen is dus geen sprake. 

78 

Met de inzet van welke middelen worden de doelstellingen met betrekking tot CO2-reductie, duurzame energie en energiebesparing in 2020 gehaald?

Deze vraag is doorgeleid naar de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Hij zal deze in een separate brief beantwoorden. 

79 

Is het noodzakelijk om Joint Implementation (JI) en het Clean Development Mechanism (CDM) in te zetten of kan met binnenlands beleid de Kyoto-doelstelling ook worden gehaald?

De Kyoto doelstelling wordt zowel met binnenlands beleid als ook met de inzet van JI en CDM gehaald. Dankzij het binnenlandse beleid inclusief het emissiehandelssysteem, komt de verwachte emissie die voor het Kyoto Protocol telt, gedurende de Kyoto periode 2008–2012, uit op 1029 tot 1054 Mton (Balans van de Leefomgeving 2010 van het Planbureau voor de Leefomgeving). De Nederlandse emissieruimte onder het Kyoto Protocol is 1 001 Mton. Dit betekent dat naast het binnenlandse beleid naar verwachting nog 28 tot 53 Mton aan JI en CDM nodig is.

80 

Kunt u uiteenzetten of Nederland de overeengekomen internationale klimaatdoelen voor zowel de korte als de lange termijn zal halen met de in het coalitieakkoord voorgenomen maatregelen en kunt u dit onderbouwen?

De Europese Unie heeft voor broeikasgassen reductiedoelstellingen vastgesteld voor 2020 en voor 2050. Voor 2020 geldt een doelstelling van 20% reductie ten opzichte van 1990 (in het kader van de internationale onderhandelingen is de RU bereid dit percentage naar -30% te verhogen, als onderdeel van een akkoord met vergelijkbare reducties van andere industrielanden). Deze doelstelling is vastgelegd in EU wetgeving en vertaald in een doelstelling van 21% reductie in 2020 ten opzichte van 2005 voor de sectoren die onder het Europese ETS vallen en in aparte doelstellingen per lidstaat voor sectoren die niet onder het ETS vallen. Voor Nederland is de laatste doelstelling een 16% reductie ten opzichte van 2005. Over het halen van deze doelstelling, zie het antwoord op vraag 23. 

Voor 2050 heeft de Europese Raad een doelstelling geformuleerd van 80 à 95% reductie ten opzichte van 1990, als bijdrage aan een mondiale inspanning voor het bereiken van de twee graden doelstelling. Nederland heeft op dit moment nog geen beleid vastgesteld voor het halen van deze lange termijn mitigatiedoelstelling. In 2009 is in de Milieuraad afgesproken dat de Europese Commissie en de lidstaten koolstof-arme ontwikkelingsstrategieën zullen ontwikkelen. In dat kader formuleert de Europese Commissie op dit moment routekaarten richting 2050 gericht op een transitie naar een koolstofarme economie die grotendeels onafhankelijk zal zijn van import van fossiele brandstoffen. Het ligt in de verwachting dat ook EU lidstaten dergelijke plannen zullen gaan voorbereiden. Ook Nederland ontwikkelt een routekaart naar een broeikasgasreductie in 2 050 van 80 à 95%. De Kamer zal hierover in 2011 worden geïnformeerd. 

81 

Welke gevolgen heeft de opheffing van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) op de financiering van de verbetering van luchtkwaliteit?

Dit heeft geen gevolgen, omdat de ten gevolge van de in het Regeerakkoord aan de departementale begroting toe te voegen belegde FES-middelen, toereikend zijn voor uitvoering van de maatregelen voor verbetering van de luchtkwaliteit uit het NSL en voor bekostiging van de lopende stimuleringsregelingen voor emissiereducties in het verkeer.

82 

Kunt u uiteenzetten of de regeling gericht op teruggaaf van kerkgebouwen ook beschikbaar is en benut wordt door gebouwen van andere godsdiensten, zoals moskeeën en synagogen?

Ja. Mocht u hier verdere vragen over hebben dan wil ik u verwijzen naar de staatssecretaris van Financiën als eerst verantwoordelijke voor de energiebelasting en teruggaafregeling.

83 

Kunt u uiteenzetten hoeveel verschillende aanvragers gebruik hebben gemaakt van de VAMIL en MIA-maatregelen (Willekeurige afschrijvingen Milieu-investeringen, VAMIL en Milieu-investeringsaftrek, MIA) in 2010, en welke verwachting er hiervoor bestaat in 2011?

Tot 1 oktober 2010 zijn 4 538 meldingen ontvangen van 2 582 verschillende belastingplichtigen/aanvragers. De schatting voor 2010 is circa 7 800 meldingen. Aangezien in de meldingen die nog gaan komen een flink aantal vervolgmeldingen zal zitten, wordt verwacht dat in totaal voor 2010 3000 à 3 500 belastingplichtigen/aanvragers meldingen voor MIA\Vamil zullen indienen. 

De verwachting voor 2011 is dat de investeringen verder zullen aantrekken. Dat zal niet in alle gevallen leiden tot nieuwe belastingplichtigen die een melding gaan doen. Aangenomen wordt dat in 2011 van ongeveer 3 500 belastingplichtigen één of meerdere meldingen zullen komen. 

84 

Waarom nemen de uitgave in het kader van het verbeteren van de luchtkwaliteit na 2011 zo drastisch af? Hoe verhoudt dit zich tot de realisatie van de beleidsdoelstellingen?

Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.

85 

Op welke wijze wil het kabinet klimaatbeleid vormgeven, hoeveel budget is daarvoor beschikbaar en op welke wijze wordt dit besteed?

De 20% reductiedoelstelling voor 2020 (zie ook het antwoord op vraag 23 en 80) valt uiteen in een doelstelling van 21% reductie ten opzichte van 2005 die bereikt zal worden via deelname aan het Europese ETS en een aparte doelstelling voor de niet ETS sectoren van 16% ten opzichte van 2005. Over de vertaling van deze 16% naar een absolute doelstelling in Mtonnen en de wijze waarop en waarmee deze doelstelling zal worden gerealiseerd, zal de Kamer voorjaar 2011 uitgebreid worden geïnformeerd. Het budget dat hiervoor beschikbaar is staat onder beleidsartikel 3 en artikel 7.2.1.

86 

Kunt u toelichten:

  • a. Welke budgettaire middelen bij welke overheden in de jaren 2011–2015 beschikbaar zijn voor verbetering van de luchtkwaliteit?

  • b. Op welke begrotingen (bijv. VROM, Verkeer en Waterstaat, Fonds Economische Structuurversterking, Gemeentefonds) deze middelen geboekt zijn en/of via welke budgettaire kanalen deze middelen lopen?

  • c. Aan welke programma’s of projecten deze middelen worden uitgegeven?

  • d. Wat de gevolgen zijn van de enorme daling van het budget voor luchtkwaliteit op artikel 3 naar € 4,3 miljoen vanaf 2012 voor de ambities t.a.v. luchtkwaliteit?

  • e. Welke gevolgen de samenvoeging van de ministeries van VROM en Verkeer en Waterstaat en de opheffing van het Fonds Economische Structuurversterking heeft op de financiering van de verbetering van luchtkwaliteit?

  • f. Op welke wijze worden de NSL-doelen gehaald nu de maatregelen die samenhangen met de kilometerheffing niet worden ingevoerd? Welke aanvullende maatregelen neemt u?

Antwoord a en b: Zie hiervoor het antwoord op vraag 7. 

Antwoord c: Deze middelen worden uitgegeven aan lokale luchtkwaliteitsmaatregelen ter uitvoering van het NSL. 

Antwoord d: Zie het antwoord op vraag 8. 

Antwoord e: Voor de financiering van de verbetering van de luchtkwaliteit heeft dit geen gevolgen. Zie ook het antwoord op vraag 81. 

Antwoord f: Zie hiervoor het antwoord op vraag 1 en op 104. 

87 

Op welke wijze wil het kabinet de luchtkwaliteit verberen, hoeveel geld is hiervoor beschikbaar, en op welke wijze zal dit worden besteed? Welk effect zal het verhogen van de maximumsnelheid hebben op de luchtkwaliteit?

De luchtkwaliteit wordt verbeterd door de uitvoering van de maatregelen die in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn opgenomen.

In totaal is vanaf de start van het programma op artikel 3 van de begroting voor uitvoering van het NSL een bedrag van € 340 mln beschikbaar gekomen. Daarvan resteert voor de periode 2011 – 2015 een bedrag van € 140 mln.

De middelen voor het NSL worden in vier tranches aan provincies en gemeenten uitgekeerd. Voor uitkering van de 3e en 4e tranche geldt de minimumeis van 50%-cofinanciering door provincies en gemeenten. Daarmee is een bedrag van € 220,5 mln gemoeid. Voor verbetering van de luchtkwaliteit door stimulering van brongerichte emissiereducerende maatregelen bij voertuigen is op artikel 3 voor de periode 2011 – 2015 een bedrag van € 85,1 mln beschikbaar.

Het kabinet heeft in het Regeerakkoord vastgelegd de maximumsnelheid op autosnelwegen te zullen verhogen en dynamische maximumsnelheden te zullen uitbreiden. Deze twee voornemens hangen nauw met elkaar samen.

Zoals aangegeven in het regeerakkoord, zal bij de vormgeving van deze maatregel rekening worden gehouden met o.a. luchtkwaliteit. Er is onderzoek nodig om inzicht te krijgen in de effecten van de verhoging van de maximum snelheid op de verbeterdoelstellingen voor luchtkwaliteit. 

88 

Wat is de inzet van het kabinet inzake het herstel van de ozonlaag? Op welke wijze gaat hieraan vormgegeven worden?

Het (internationale) beleid ter bescherming van de ozonlaag onder het Montreal Protocol in de afgelopen 22 jaar mag zeer succesvol worden genoemd. Voor de meeste stoffen die onder het Montreal Protocol worden gereguleerd, is inmiddels de productie en de consumptie wereldwijd met ruim 90% afgenomen. De belangrijkste focus van het beleid (zowel internationaal als nationaal) is nu nog gericht op het uitfaseren van ozonlaagafbrekende stoffen om de concentraties in de stratosfeer tot een minimum terug te brengen. 

In 2011 zal het kabinet zich in internationaal verband blijven inzetten op het in samenhang realiseren van de ambities voor het herstel van de ozonlaag en klimaat. Nederland zal daarbij in EU verband inzetten op: 

  • Verminderen van het gebruik van methylbromide voor quarantainedoeleinden en toepassingen voorafgaand aan vervoer (gassen van containers); 

  • Tegengaan van emissies van ozonlaagafbrekende stoffen uit bestaande toepassingen, zoals koelinstallaties, voornamelijk in ontwikkelingslanden; 

  • Versterken van maatregelen tegen illegale handel (in met name CFK’s); 

  • Voorkomen en/of beperken van de toename van het gebruik van fluorkoolwaterstoffen (HFK’s, zeer sterke broeikasgassen) als vervanging van chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFK’s), waar klimaatvriendelijke alternatieven mogelijk zijn.

De inzet van Nederland in EU verband op dit laatste onderwerp hangt ook samen met het verloop van de onderhandelingen over emissiereductie van HFK’s in het kader van de klimaatonderhandelingen. 

Op nationaal niveau zal het kabinet inzetten op: 

  • Tijdige aanpassing nationale regelgeving ter uitvoering van de in 2010 herziene Europese Ozonverordening EG/1005/2009 (juli 2011); 

  • Voorlichting en kennisoverdracht ter bevordering van het gebruik van milieu- en klimaatvriendelijke alternatieven (ook wereldwijd); 

  • Afspraken met sectoren ter bevordering de toepassing van milieuvriendelijke alternatieven, zoals koeling met natuurlijke koudemiddelen (CO2 en ammoniak).

89 

Worden de klimaatakkoorden met gemeentes en provincies nog steeds uitgevoerd? Wat heeft dit reeds gekost en welke resultaten zijn er reeds behaald?

Ja, de klimaatakkoorden worden nog steeds uitgevoerd. De uitvoering van de klimaatakkoorden wordt vanuit het rijk ondersteund met de Subsidieregeling Lokale Klimaatinitiatieven met een budget van in totaal 47 mln euro. De regeling loopt tot en met 2012. De middelen zijn inmiddels gealloceerd. 

De voorlopige resultaten van de klimaatakkoorden met de gemeenten en provincies zijn onlangs in kaart gebracht als onderdeel van de overall evaluatie Schoon en Zuinig (zie KplusV i.o.v. VROM, «Rapportage Evaluatie Klimaatakkoorden). De evaluatie KplusV is als onderdeel van overall evaluatie Schoon en Zuinig naar de kamer gezonden op 4 mei 2010 (Vergaderjaar 2009–2010, Kamerstuk 31 209 nr. 117). 

90 

Op welke wijze wordt de reductie van overige broeikasgassen in gang gezet?

In de afgelopen tien jaar zijn reeds grote successen geboekt bij de reductie van overige broeikasgassen, vooral bij de industrie en bij stortplaatsen. Ten opzichte van 1990 zijn de emissies gemiddeld met ruim 40% gedaald. PBL verwacht bij vastgesteld beleid dat de emissies voor overige broeikasgassen in 2020 27,3 Mton bedragen, dat is circa 50% reductie ten opzichte van 1990. De kansen om grotere reducties te bereiken voor de emissies van overige broeikasgassen zijn geïdentificeerd. Emissiereductiepotentieel is vooral te vinden in de sector landbouw (die verantwoordelijk is voor 60% van de emissies), bij de methaanemissies uit wkk-gasmotoren, enkele industriële bronnen en bij de koeling.

De inspanningen die het kabinet zal verrichten om verdere reducties van overige broeikasgassen te realiseren zijn onder andere: 

  • (verder uitwerken van) afspraken met de sectoren, bijvoorbeeld via het convenant Schone en zuinige agrosectoren; 

  • het onderbrengen van emissies onder het Europese emissiehandelsysteem; 

  • onderzoek naar (de haalbaarheid van) en stimulering van innovatieve oplossingen (zoals bijvoorbeeld emissiearm veevoer); 

  • stimulering van de toepassing van emissiereducerende maatregelen of alternatieven (via bestaande subsidieregelingen als EIA/MIA/VAMIL en via specifieke voorlichtingsactiviteiten).

In het kader van de review van de Europese F-gassenverordening EG/842/2006 zal het kabinet inzetten op het aanscherpen van deze verordening met kosteneffectieve maatregelen. Teneinde de groei (wereldwijd) van het gebruik van gefluorideerde koolwaterstoffen (HFK’s) tegen te gaan zal Nederland bovendien in EU verband inzetten om internationale afspraken te maken over de regulering van productie en consumptie van HFK’s onder het Montreal Protocol.

91 

Wat gebeurt er om internationaal geconstateerde fraude met CDM tegen te gaan?

Ik ga er vanuit dat gerefereerd wordt aan de vermeende fraude bij HFC-projecten.

Zoals bij brief van 24 september 2010 (kamerstukken 31 793, nr. 47) is aangegeven, wordt momenteel onderzoek uitgevoerd of hier inderdaad sprake is van fraude. De onderzoeksresultaten worden eind november aan de Executive Board voorgelegd, zodat op zijn vroegst de resultaten van het onderzoek begin december beschikbaar zijn. 

Zodra de Executive Board over de onderzoeksresultaten een standpunt heeft ingenomen, zal de Kamer worden geïnformeerd over de vraag of er inderdaad sprake van fraude is, welke maatregelen zullen worden getroffen en wat de mogelijke consequenties voor Nederland zijn. 

92 

Kunt u uiteenzetten hoeveel energie Nederland naar verwachting bespaart als gevolg van het verbod op 45W gloeilampen respectievelijk het volledige verbod op heldere gloeilampen per 2012?

Per 1 september 2011 mogen heldere gloeilampen van 45 Watt of meer niet meer in de handel worden gebracht. In de praktijk wordt daarmee de 60 Watt gloeilamp uitgefaseerd. Een jaar later zullen ook heldere gloeilampen van minder dan 45 Watt (in de praktijk de gloeilampen van 15, 25 en 40 Watt) niet meer in de handel mogen worden gebracht en is er sprake van een volledig verbod conform de Europese Ecodesign richtlijn. Op dit moment geldt er al een verbod voor heldere gloeilampen van 65 Watt of meer en de matte gloeilampen. 

Door het volledige verbod op gloeilampen zal naar verwachting in Nederland uiteindelijk jaarlijks ruim 1 teraWattuur (=1 000 000 000 kiloWattuur) aan elektriciteit worden bespaard. Dit is gelijk aan het jaarlijkse elektriciteitsverbruik van ca. 300 000 huishoudens. 

De uitfasering van de 60 Watt gloeilamp draagt naar schatting ca. 25–30% bij aan deze totale besparing. De berekening van dit aandeel kent onzekerheden m.b.t. het aantal branduren van de verschillende wattages.

93 

Hoeveel geld is er beschikbaar voor CCS, wat is de planning omtrent CCS van dit kabinet, en welke voorwaarden worden hieraan gekoppeld?

Deze vraag is doorgeleid naar de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Hij zal deze in een separate brief beantwoorden.

94 

Hoe verhoudt de overheidsbijdrage aan CCS zich tot het principe «de vervuiler betaalt»? Vindt u het wenselijk dat de belastingbetaler indirect mee moet betalen aan de bouw van nieuwe, vervuilende en overbodige kolencentrales?

Deze vraag is doorgeleid naar de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Hij zal deze in een separate brief beantwoorden.

95 

Op welke wijze wordt er bij de verhoging van de maximale snelheid rekening gehouden met de gevolgen voor de luchtkwaliteit en de verbeterdoelstelling daarvan?

Het kabinet heeft in het Regeerakkoord vastgelegd de maximumsnelheid op autosnelwegen te zullen verhogen en dynamische maximumsnelheden te zullen uitbreiden. Deze twee voornemens hangen nauw met elkaar samen. 

Zoals aangegeven in het regeerakkoord, zal ik bij de vormgeving van deze maatregel rekening houden met o.a. luchtkwaliteit. Er is onderzoek nodig om inzicht te krijgen in de effecten van de verhoging van de maximum snelheid op de verbeterdoelstellingen voor luchtkwaliteit. 

Ik informeer u dit najaar over de resultaten van de experimenten met dynamische maximumsnelheden. Hierbij informeer ik u eveneens over de aanpak van de verhoging van de maximumsnelheid. 

96 

Wanneer komt u met een voorstel om de indirecte verschuiving van landgebruik voor de productie van biobrandstoffen mee te nemen in de duurzaamheidsbeoordeling van biobrandstoffen, en kunt u inzicht geven in de mogelijke uitwerking hiervan?

Ik ben van mening dat maatregelen om de effecten van indirecte veranderingen van landgebruik (Indirect Land Use Change – ILUC) mee te nemen in de duurzaamheidsbeoordeling van biobrandstofproductie, noodzakelijk zijn. Dit zal echter op EU-niveau geregeld moeten worden. Het is aan de Europese Commissie om hiertoe een wetgevend voorstel te publiceren ter wijziging van de richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EG) en de brandstofkwaliteitrichtlijn (2009/30/EG). 

Het vorige kabinet heeft de Europese Commissie in het kader van een consultatie opgeroepen om een dergelijk voorstel spoedig te doen. Uw Kamer is per brief van 30 september jongstleden (Kamerstukken II, 2009/10, 30 196, nr. 114) op de hoogte gesteld van de inhoud van de aanbevelingen. Na bespreking met Uw Kamer is de nadruk nog sterker gelegd op de wens om, door middel van gedifferentieerde ILUC-factoren voor verschillende gewassen, de indirecte broeikasgasemissies mee te laten wegen in de berekening van de broeikasgasprestatie van biobrandstoffen. Uiterlijk eind 2014 zou de hoogte van de factoren vastgesteld moeten kunnen worden aan de hand van de best beschikbare wetenschappelijke modelstudies. Tot dat moment zou een tijdelijke, uniforme factor moeten gelden. 

Op dit moment is nog niet duidelijk welke conclusie de Europese Commissie verbindt aan de in de consultatieronde ontvangen visies en suggesties. Met de maatregelen zoals die door Nederland zijn voorgesteld wordt beoogd dat biobrandstoffen met een laag ILUC-risico, zoals biobrandstoffen afkomstig uit opbrengstverhogingen op bestaande landbouwgrond en biobrandstoffen gemaakt van afvalstoffen of residuen, beter scoren dan biobrandstoffen waar het ILUC-risico hoog is. Om die reden zouden de biobrandstoffen met een laag ILUC-risico moeten worden uitgesloten van de uniforme factor. Hierdoor ontstaat een ontwikkeling naar steeds verdere verduurzaming van biobrandstofproductie. 

97 

Kunt u uiteenzetten of en zo ja, hoe het advies van het PBL op pagina 77 van de Balans voor de Leefomgeving, om het NSL robuuster te maken voor eventuele tegenvallers, is meegenomen in de voor 2011 omschreven maatregelen? Zijn er bijvoorbeeld extra maatregelen voorzien voor de sterk belaste locaties? Zijn er al stappen ondernomen om op lokaal niveau aanvullende maatregelen te nemen?

Het NSL bevat een pakket aan zowel landelijke generieke maatregelen als lokale maatregelen. Daarmee is in 2009 berekend dat de doelen voor 2011 en 2015 konden worden gehaald, ook bij het optreden van tegenvallers. Er zijn ook reservemaatregelen opgenomen in het NSL om bij tegenvallers ingezet te kunnen worden.

De jaarlijkse monitoring van het NSL laat zien of er nieuwe knelpunten ontstaan als gevolg van tegenvallers. Als het vastgestelde maatregelenpakket onvoldoende lijkt te zijn kunnen extra maatregelen aan het NSL worden toegevoegd. 

Het PBL adviseert om voor de sterk belaste locaties extra maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door te sturen op een concentratieniveau dat enkele microgrammen onder de norm. Deze benadering biedt inderdaad de meeste zekerheid, maar ook de kosteneffectiviteit speelt een rol. Zowel het Rijk als de andere overheden zullen dit in hun afwegingen betrekken. Het onderzoek naar en overleg tussen de overheden om effectieve maatregelen in te zetten wordt voortgezet, zodat daar waar het nodig is op basis van actuele kennis maatregelen beschikbaar zijn.

98 

Wanneer wordt de NSL-monitoringsrapportage, voorzien van een kabinetsstandpunt, aan de Kamer gezonden?

De monitoringsrapportage wordt voorzien van een standpunt, door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu namens het kabinet, voorafgaande aan de begrotingsbehandeling aan de Kamer toegestuurd. 

99 

Hoe staat het met de ontwikkeling van een gezondheidsindicator voor luchtkwaliteit, welke middelen zijn hiervoor beschikbaar en hoe ziet het kabinet de rol van de Gezondheidsraad hierbij?

Fijn stof (PM10 en PM2,5) en NO2 worden gebruikt als de belangrijkste indicatoren voor de luchtkwaliteit aan de hand waarvan ook een beeld wordt verkregen van de aanwezige gezondheidsrisico’s in Nederland. Voor beide stoffen heeft de EU dan ook normen vastgesteld. In het kader van de NSL-monitoring wordt de trend gevolgd in de concentraties van deze indicatoren waaraan de totale Nederlandse bevolking wordt blootgesteld.

In lopend onderzoek wordt verkend in hoeverre een aanvullende indicator voor een specifieke deelfractie van fijn stof meerwaarde kan bieden, bijvoorbeeld de roetfractie afkomstig uit verbrandingsprocessen. De kennis nodig om over toepassing van een aanvullende indicator in het luchtkwaliteitsbeleid te besluiten is op dit moment echter nog onvoldoende.

Nederlands onderzoek naar zowel de gezondheidsrelevante fractie als de daarvoor belangrijke kennis over samenstelling van fijn stof vindt plaats via de lopende onderzoekprogramma’s van het RIVM, TNO, ECN en Universiteit Utrecht (IRAS). In de EU-richtlijn luchtkwaliteit is vastgelegd dat in 2013 een evaluatie van de fijn stofgrenswaarden zal worden afgerond. In dat kader acht ik het zinvol dat de WHO gevraagd wordt te evalueren of het bij de dan beschikbare wetenschappelijke kennis verantwoord is om de roetfractie apart te beschouwen en daarvoor eventueel normstelling te ontwikkelen naast de normstelling voor PM10 en PM2,5. Aangezien de discussie over normen en indicatoren een Europese (en zelfs mondiale) kwestie is, zie ik vooralsnog in dat verband geen rol weggelegd voor de Gezondheidsraad.

100 

Wanneer wordt de NSL-monitoringsrapportage, voorzien van kabinetsstandpunt, aan de Kamer gezonden? Bent u bereid deze uiterlijk een week voor de begrotingsbehandeling te sturen?

Zie het antwoord op vraag 98.

101 

Wanneer is er meer duidelijkheid over een nieuw NEC-plafond (National Emission Ceilings)?

De Europese Commissie en de lidstaten onderhandelen momenteel over de herziening van het Gotenburg Protocol waaraan nieuwe nationale emissieplafonds voor 2020 zullen worden toegevoegd. Dit Protocol valt onder het VN-ECE Verdrag inzake grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand. Het VN-proces zal naar verwachting eind 2011 worden afgerond. De Commissie zal in de loop van 2011 een strategische discussie voeren over de vraag of het daarnaast een eigen voorstel moet doen om de NEC-richtlijn (2001/81/EG) te herzien. Is het antwoord ja, dan wordt dit voorstel in 2013 verwacht als onderdeel van de herziening van de thematische strategie luchtkwaliteit.

102 

Kunt u uiteenzetten aan welke ordegrootte moet worden gedacht (percentuele afwijking) ten aanzien van de marge van onzekerheid met betrekking tot de afwijking in de uitstoot van luchtverontreinigende emissies?

Voor de emissies van zwaveldioxide, stikstofoxiden, ammoniak en het totaal aan verzurende stoffen (zuurequivalenten) is door TNO in 2004 een onzekerheidsmarge bepaald. Deze zijn in onderstaande tabel weergegeven. Voor de emissies naar lucht van overige luchtverontreinigende stoffen is deze informatie niet beschikbaar.

Stof

95% betrouwbaarheidsinterval  Onzekerheid in jaarlijkse emissies

NH3

± 17%

NOx

± 15% 

SO2

± 6% 

Zuurequivalenten

± 10% 

103 

Op welke termijn zou de genoemde aanpassing aan de Euro V voertuigen gerealiseerd kunnen worden? Zijn er al ontwikkelingen te melden op dit gebied?

De eerste uitkomsten van het TNO-onderzoek naar de praktijkprestaties van Euro V vrachtwagens zijn besproken met de betrokken fabrikanten en met de Europese Commissie. In de gesprekken met de fabrikanten is de mogelijkheid van hercalibratie van de reeds afgeleverde en de komende jaren nog af te leveren Euro V vrachtwagens aan de orde gesteld. De fabrikanten zagen diverse belemmeringen voor een succesvolle hercalibratie. 

Ik heb begrip voor de aangevoerde bezwaren en constateer dat hercalibratie niet is af te dwingen, noch bij de fabrikanten, noch bij de gebruikers van de voertuigen. De betreffende motoren voldoen immers aan de geldende Euro V emissienorm.

Ik hecht er sterk aan dat een herhaling van tegenvallende praktijkemissies bij de komende generatie Euro VI motoren wordt voorkomen door lering te trekken uit de nu voorliggende onderzoeksresultaten. Mede op Nederlands aandringen organiseert de Europese Commissie op 23 november 2010 een workshop over deze materie.

De zeer scherpe Euro VI normstelling, in combinatie met een veel beter representatieve testcyclus en een reeks van andere voorschriften en bepalingen om lage praktijkemissies af te dwingen geeft goede hoop dat het verschijnsel van tegenvallende praktijkemissies met de introductie van Euro VI tot het verleden zal behoren en met Euro VI een grote sprong gemaakt kan worden. Daarom ben ik bereid om marktintroductie van Euro VI te stimuleren. Dit laat onverlet dat ik de vinger aan de pols zal houden en in het steekproefcontroleprogramma de praktijkprestaties van voertuigen intensief zal blijven monitoren.

104 

Zijn er naar aanleiding van het stopzetten van Anders Betalen voor Mobiliteit (ABvM) al compenserende maatregelen voor het verbeteren van de luchtkwaliteit voorzien?

Tijdens het vorige kabinet werd al duidelijk dat de uitvoering van «Anders Betalen voor Mobiliteit» (ABvM) niet meer gedurende de looptijd van het NSL zou plaatsvinden. Daarom is eerder dit jaar door de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat het besluit genomen de maatregel «stimuleren Euro VI vrachtwagens» in het NSL op te nemen als compensatie voor het wegvallen van het effect van ABvM. In combinatie met het effect van het stimuleren van Euro 6 voor dieselpersonenauto’s is aangetoond dat met deze maatregel voldoende compensatie wordt geboden. Het niet uitvoeren van de kilometerheffing brengt dus de uitvoering van het NSL niet in gevaar. Het stimuleren van Euro 6 voor dieselpersonenauto’s was al opgenomen in het belastingplan voor 2010.

105 

Wat is de definitie van het kabinet van duurzame mobiliteit, en hoe zal deze bevorderd worden?

In het betreffende beleidsartikel wordt duurzaamheid in enge zin bedoeld, ofwel bevorderen dat de broeikasgassen en luchtverontreinigende emissies van mobiliteit worden gereduceerd. 

Dat vindt plaats via drie lijnen: bevorderen schonere en zuinigere voertuigen (bronbeleid), bevorderen van alternatieve brandstoffen en beïnvloeden van het gebruik van voertuigen (bijv. Het Nieuwe Rijden, Mobiliteitsmanagement).

106 

Bent u voornemens om nationale milieunormen voor de industrie aan te scherpen ten behoeve van de kwaliteit van de leefomgeving? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?

Milieunormen voor de industrie worden vooral op Europees niveau vastgesteld. Nederland zet zich actief in voor Europese normering vanuit het streven naar een gelijk speelveld. De Europese richtlijn industriële emissies, de opvolger van de IPPC-richtlijn, geeft het wettelijke kader voor de industrie.

107 

Welke financiële prikkels en instrumenten zijn er om milieuvriendelijke productie te stimuleren, hoeveel zijn de totale kosten hiervan en op welke wijze wordt gemonitord in hoeverre hiermee milieuwinst wordt geboekt?

Milieubeleid bestaat uit vele onderdelen waaronder regelgeving en fiscale maatregelen, emissiehandel etc. Van een aantal van die instrumenten dient ook een stimulans uit te gaan om milieuvriendelijk te produceren.

De kosten voor de milieumaatregelen van alle doelgroepen samen tezamen bedragen over 2007 2,4% van het BBP of ca. 13,6 mrd euro (Compendium voor de Leefomgeving). Onder milieukosten wordt verstaan: de jaarlijkse kosten (kapitaalkosten en operationele kosten) van maatregelen die in het kader van milieubeheer genomen worden binnen Nederland.

PBL komt jaarlijks met de «Balans voor de leefomgeving» waarin over de verandering van de milieukwaliteit wordt gerapporteerd. Eventuele milieuwinst is in vele gevallen niet één op één te herleiden tot specifieke maatregelen, er zijn immers nog vele andere factoren die een rol spelen.

108 

Welke financiële prikkels en instrumenten zijn er die in feite onduurzame productie stimuleren, zoals het gebruik van fossiele energie; hoeveel zijn de totale kosten hiervan en op welke wijze wordt gemonitord welke effecten deze regelingen voor het milieu hebben

In de heroverwegingsrapporten «Energie en Klimaat», en «Leefomgeving en Natuur» is een aantal regelingen geïnventariseerd die in hun uitwerking niet altijd bijdragen aan een duurzame economische groei. Daarbij zijn de volgende fiscale regelingen genoemd. Rode diesel, met een fiscaal budgettair belang van € 236 mln, het verlaagde tarief voor de energiebelasting in de glastuinbouw (€ 100 mln) en het accijnsverschil tussen LPG en diesel (€ 60 mln). Er zijn ook niet-fiscale regelingen die mogelijk averechts uitwerken op een duurzame economische groei.

De eventueel nadelige effecten worden niet doorlopend gemonitord. 

109 

Hoeveel geld is er beschikbaar voor de regeling Groenprojecten, en op welke wijze zal dit geld worden besteed? Wat zijn hierbij de criteria?

De in de begroting genoemde bedragen voor groen beleggen (in 2010 € 153 mln, in 2011 € 156 mln) betreffen de verwachting voor gederfde belastinginkomsten. 

De gederfde belastinginkomsten bestaan uit de belastingkorting van 2.5% (1.2% rendementsheffing box 3 en 1.3% heffingskorting box 1) die particuliere spaarders ontvangen over hun inleg in groenfondsen (max. € 55 145).

Met deze gederfde belastinginkomsten is momenteel voor een bedrag van circa € 7 miljard in groene projecten geïnvesteerd door de groenfondsen.

Om voor groenfinanciering in aanmerking te komen moet worden voldaan aan de criteria die zijn vastgelegd in de Regeling groenprojecten. Deze ambitieuze criteria, die de doelgroep beperken tot koplopers (maximaal 5–10% van de markt), betreffen verdiensten voor de natuur en het milieu, innovativiteit en economisch rendement. 

Bovenstaande geldt voor de huidige situatie. In het Regeerakkoord is afgesproken dat de heffingskorting zal verdwijnen; bij behandeling van het belastingplan heeft de staatssecretaris van Financiën toegezegd het onderzoek naar groene fondsen te zullen bestuderen.

110 

Het FES-project in Maastricht Belvedere heeft een versnelling opgelopen, waardoor er 28 miljoen Euro extra is uitgegeven. Welke gevolgen heeft dat voor de komende begrotingen?

Op 6 februari 2009 heeft de ministerraad besloten een bijdrage uit het Nota Ruimte budget voor het project Maastricht Belvedere te verlenen ter hoogte van € 10 mln. Vanuit Rijkszijde zijn geen extra middelen toegezegd aan dit project. Er is derhalve geen sprake van gevolgen voor komende (rijks) begrotingen.

111 

Onder 4.1 inzake Duurzaam produceren (artikel 4) wordt aangegeven dat de inzet met name gericht is op bijvoorbeeld het stimuleren en verder ontwikkelen van duurzaam inkopen Kunt u uiteenzetten in hoeverre duurzaam inkopen in de nieuwe regeerperiode onderdeel van beleid blijft?

Met duurzaam inkopen is de afgelopen jaren veel in de samenleving in beweging gezet. Het Regeerakkoord biedt ruim voldoende aanknopingspunten om het beleid voor duurzaam inkopen voort te zetten. Het akkoord legt de nadruk op het toekomstbestendig maken van de economie, door het bevorderen van innovatie, energie- en dus kostenbesparing, en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Steeds meer inkoop-miljarden van de overheden worden nu al ingezet om deze doelen te bereiken. De huidige milieucriteria van duurzaam inkopen bieden daarvoor een goede basis. Binnenkort worden daar sociale voorwaarden aan toegevoegd (aangekondigd bij brief van 16 oktober 2009; 30 196 nr. 82).

Het rijk blijft onverminderd inzetten op duurzaam inkopen. Om duurzaamheidswinst en draagvlak te blijven houden, zullen we de criteria wel moeten laten meegroeien met de actuele marktontwikkelingen. Door gericht te vragen naar innovatieve producten en diensten en deze zo nodig grootschalig toe te passen, kan het ambitieniveau zelfs sneller omhoog. De concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven is erbij gebaat als we bovendien zorgen dat het Europese beleid voor duurzaam inkopen sneller handen en voeten krijgt en beter aansluit bij de met uw Kamer gedeelde uitgangspunten zoals ruimte voor creativiteit en voor het MKB, lage regeldruk en focus op de grootste duurzaamheidswinst. 

112 

Onderschrijft u de algemene beleidsdoelstelling «Het zorgen dat nu en in de toekomst verstandig wordt omgegaan met de aarde en haar natuurlijke hulpbronnen, gericht op een planeetvriendelijke economie»? Zo ja, hoe wilt u dit uitdragen als de milieu- en natuur doelstellingen worden losgelaten? Zo nee, wat betekent dit voor de leefsituatie van toekomstige generaties?

De algemene beleidsdoelstelling «het zorgen dat nu en in de toekomst verstandig wordt omgegaan met de aarde en haar natuurlijke hulpbronnen, gericht op een planeetvriendelijke economie» onderschrijf ik. De doelstelling van het behalen danwel bestendigen van een adequaat beschermingsniveau voor mens, milieu en natuur blijft ook onder het nieuwe kabinet overeind.

113 

Op welke wijze wordt de bezuiniging op de post «verbeteren van milieukwaliteit van bodem en water» ingevuld? Welke gevolgen zal dit hebben voor het realiseren van de gestelde (Europese) doelen?

De vermindering in de uitgave op het programma «verbeteren van milieukwaliteit van bodem en water» in 2010 en verder (ten opzichte van 2009) wordt veroorzaakt door het eindigen van programma’s en door het stellen van prioriteiten bij het verwerken van budgettaire taakstellingen. Dit is gebeurd door het verminderen van de uitvoerende opdracht aan AgentschapNL en door het beperken van beleidsonderbouwend onderzoek.

Waar mogelijk is er inzet van andere instrumenten zoals innovatie en stimulering van de markt. Dit heeft vooralsnog geen gevolgen voor de realisatie van de (Europese) doelen.

114 

Welke plannen bestaan er om de recycling van plastic afval te verbeteren? Kunt u bij het beantwoorden van deze vraag ook ingaan op de knelpunten en mogelijke oplossingen die hiervoor worden gesuggereerd in het artikel «Helft ingezameld afval wordt verbrand»? (Trouw, 26 oktober 2010, online: http://www.trouw.nl/groen/nieuws/article3269027.ece/Helft_ingezameld_plastic_verbrand_.html)

Om het al behaalde niveau van kunststofrecycling te behouden en verder te verbeteren zet Nedvang namens het verpakkende bedrijfsleven in op:

  • Toepassing van state of the art sorteertechnieken. Bij de tendering van sorteercapiciteit heeft Nedvang eisen gesteld om zo geavanceerd mogelijke technieken aan te bieden. Van installaties die niet aan de eisen kunnen voldoen wordt afscheid genomen.

  • Bij de inzameling zorgen voor een zo schoon mogelijke stroom kunststof verpakkingsafval door communicatie richting consumenten.

  • Hanteren van acceptatiecriteria (ondermeer vervuilingsgraad materiaal) voor gecontracteerde afvalbedrijven.

  • Zicht en sturing op verwerkingsketen van het uitgesorteerde materiaal. Nedvang wil zodanig eisen stellen aan haar contractpartners dat ze zicht houdt op de keten en eindverwerking van het materiaal en innovatieve toepassingen gestimuleerd worden.

In het artikel in Trouw wordt voorgesteld om kunststof verpakkingen bij de productie te voorzien van een «marker». Deze oplossing zal niet op korte termijn inzetbaar zijn. Om dergelijke technieken effectief en grootschalig toe te passen zal dit in de gehele Europese (verpakkingenmarkt) ingevoerd moeten worden. Producenten van verpakkingen en recyclingbedrijven zouden daar gezamenlijk toe moeten besluiten en dan zal het nog enige tijden vragen voordat een dergelijk systeem breed ingezet wordt. Bovendien moet er ook een milieuafweging worden gemaakt, omdat het toepassen van markers metaaldeeltjes van die markers zou toevoegen aan de materiaalstroom.

Ook wordt gesteld dat bepaalde soorten kunststofsoorten via statiegeld moeten terugkeren naar de fabriek. Over statiegeld zijn voor de periode tot en met 2012 keuzes en afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in de Raamovereenkomst verpakkingen.

115 

Wat is uw inzet bij de herschikking van de AEEA-richtlijn op het gebied van elektrische- en elektronische afvalstoffen?

In lijn met het BNC-fiche (TK 22 112, nr. 800) richt de Nederlandse inzet zich op het volgende: 

  • Verduidelijken welke apparatuur onder de richtlijn valt (de reikwijdte).

  • Doelstellingen opnemen die recht doen aan het milieubeschermingsdoel van de richtlijn. Nederland is voorstander van een relatieve inzameldoelstelling, waarbij een vast percentage van de op de markt geplaatste elektrische en elektronische apparatuur moet worden ingezameld. Daarbij pleit Nederland tevens voor gedifferentieerde doelstellingen per productcategorie om te voorkomen dat producenten vooral grote, zware apparaten inzamelen om de doelstellingen te kunnen halen en kleine apparatuur, zoals kwikhoudende lampen, worden vergeten;

  • Verplichting invoeren tot afgifte van apparatuur aan producenten.Nederland pleit voor de invoering van een verplichting voor de gemeenten en detaillisten, om alle door hen ingenomen afgedankte apparaten af te geven aan de producenten en importeurs (afgifteverplichting). Op deze manier wordt een instrument gecreëerd om een ambitieuze inzameldoelstelling te bereiken en wordt tegelijkertijd een toename van de administratieve lasten zoveel mogelijk beperkt. Zie ook antwoord op vraag 6.

  • Behouden van producentenregister op nationaal niveau. Nederland vindt de invoering van een op EU-niveau interoperabel producentenregister waarbij een producent eenmalig wordt geïdentificeerd op EU-niveau niet wenselijk. Uit het nationale Impact Assessment voor Nederland blijkt dat dit voor producenten eerder meer dan minder kosten met zich meebrengt. Nederland werkt daarom liever toe naar verdere harmonisatie van nationale registratie en rapportage eisen, waarbij producenten nog steeds op nationaal niveau worden geregistreerd. Het betreffende impact assessment is op 19 maart aan uw Kamer toegestuurd (Kamerstuk 28 694, nr. 85).

  • Ruimte geven aan lidstaten om het stopzetten van de zichtbare verwijderingsbijdrage in nationale wetgeving op te kunnen nemen.

116 

Bent u van oordeel dat producentenverantwoordelijkheid een gedeelde verantwoordelijkheid door de gehele keten moet zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan dat worden vormgegeven? Momenteel wordt slechts een derde van alle ICT-afval ingezameld door erkende inzamelsystemen zoals de stichting ICT~Milieu.

Ik ben van mening dat producentenverantwoordelijkheid een gedeelde verantwoordelijkheid is, waarbij een belangrijk deel van de verantwoordelijkheden bij de producenten zijn ondergebracht. Naast producenten krijgen ook andere partijen (zoals detaillisten en gemeenten) elk eigen verplichtingen voor bepaalde activiteiten binnen de afvalbeheersketen. Dit is in de regelgeving vastgelegd. Eigenlijk is er dus sprake van een ketenverantwoordelijkheid. Om het aantal afgedankte apparaten dat via de erkende inzamelsystemen (zoals ICT~Milieu) wordt afgedankt te vergroten, pleit ik bij de herschikking van de AEEA-richtlijn voor een afgifteplicht (zie verder het antwoord op vraag 6).

117 

Welke resultaten verwacht u van de in de begroting aangekondigde Ministeriële Regeling Scheiden afvalstoffen tijdens bouw- en sloopwerkzaamheden? Op welke wijze wordt invulling gegeven aan meer bronscheiding van afvalstoffen die vrijkomen tijdens bouw- en sloopwerkzaamheden, om zodoende maximaal hergebruik van deze stromen te kunnen waarborgen? Op welke wijze overlegt u hierover met het afvalbedrijfsleven?

In het ontwerp van het bouwbesluit is in art. 1.28 opgenomen dat een sloopmelding moet worden gedaan waarbij een globale inventarisatie wordt gevoegd van de onderscheiden afvalstoffen die bij de sloop vrijkomen. Art. 8.2 regelt dat bouw- en sloopwerkzaamheden zodanig worden uitgevoerd dat tijdens de uitvoering vrijkomend bouw- en sloopafval deugdelijk wordt gescheiden. Het is de vraag wat deugdelijk in de praktijk zal moeten inhouden. Om die reden is in art. 8.8 opgenomen dat bij ministeriële regeling voorschriften kunnen worden gegeven omtrent de nader te scheiden categorieën afvalstoffen en de opslag en afvoer van deze stoffen op en van het terrein. De verwachting is dat de regeling zal bevorderen dat, meer dan nu het geval is, afvalstoffen bij bouwen en slopen gescheiden zullen worden gehouden. Daarmee wordt bevorderd dat deze stoffen een hoogwaardige verwerking zullen krijgen. 

Het bouwbesluit zal niet eerder dan op 1 januari 2012 in werking treden. De ministeriële regeling zal tegelijkertijd in werking treden. 

Over de invulling van de verplichting tot bronscheiding is gesproken met branche-organisaties, waaronder Veras en de BRBS. Met deze organisaties zal hierover nog nader overleg volgen over de precieze invulling.

In het criteria document voor duurzaam inkopen van sloop van gebouwen zijn de ambities inzake duurzaam slopen duidelijk verwoord, waarbij in de gunningscriteria is aangegeven welke afvalstoffen gescheiden moeten worden gehouden.

118 

Kan meer helderheid over de te verwachten ontwikkelingen in het afvalaanbod bijdragen aan een effectieve capaciteitsplanning voor een zo hoogwaardig mogelijke verwerking van afvalstoffen en het daarmee overzichtelijk houden van kosten voor burger en bedrijfsleven? Kunt u toelichten hoe de inschatting van het ING Economisch Bureau (september 2010), dat het afvalaanbod de komende jaren met circa 10% zal afnemen, zich verhoudt tot zijn eigen inschattingen? Zie vervolg vraag in de bijlage.

Bij het opstellen van het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) is aangesloten bij CPB scenario’s tot 2 040, resulterend in prognoses over het toekomstig afvalaanbod in Nederland in de periode 2009–2021.

Het is mogelijk om op elk moment bestaande prognoses aan te passen of nieuwe prognoses te maken. De vraag is echter hoe robuust die nieuwe prognoses dan zijn en of het echt zinvol is om (langjarige) prognoses steeds maar weer aan te passen op basis van recente ontwikkelingen.

Steeds nieuwe prognoses leiden eerder tot onzekerheden en onrust, omdat steeds een ander beeld kan worden geschetst van de toekomst. Verder blijkt uit de jaarlijkse monitoring dat het afvalaanbod in de jaren 2006 t/m 2008 niet significant afwijkt van wat in de prognoses vanaf 2006 werd ingeschat. Daarom blijft het LAP aansluiten bij de langjarige CPB scenario’s en worden op dit moment de prognoses over afvalaanbod niet herzien.

Overigens ga ik ervan uit dat het bedrijfsleven bij het plannen van verwerkingscapaciteit niet alleen kijkt naar de scenario’s van het LAP, maar ook zelf het nodige (markt)onderzoek zal verrichten.

Het is mogelijk om in detail in te gaan op de inschatting van het ING Economisch Bureau en de verhouding daarvan tot de LAP-scenario’s. Ik beperk me echter tot de volgende opmerkingen:

  • De ING stelt dat het afvalaanbod tot 2015 zal groeien tot maximaal 62 miljoen ton. Uit de jaarlijkse monitoring blijkt echter dat, in lijn met de LAP-prognoses, het afvalaanbod in 2008 al 63 miljoen ton bedroeg.

  • De ING acht het niet waarschijnlijk dat de hoeveelheid industrieel afval in Nederland zal toenemen. Uit de jaarlijkse monitoring blijkt echter dat, opnieuw in lijn met de LAP-prognoses, de hoeveelheid industrieel afval is gestegen van 16,3 miljoen ton in 2006 naar 16,8 miljoen ton in 2008.

Het ING-rapport is voor mij in ieder geval geen aanleiding om een herziening van de LAP-prognoses te overwegen.

119 

Hoeveel geld is er in 2011 beschikbaar voor milieu- en natuurorganisaties?

In het kader van de SMOM-regeling is in 2011 geen geld meer beschikbaar voor nieuwe projecten van maatschappelijke organisaties. Er zal nog wel budget (4,5 mln) gevonden moeten worden om aan de nog lopende verplichtingen te voldoen. 

120 

Wat is de definitie van eco-innovatie? Kunt u uiteenzetten welke pilots op gebied van eco-innovatie van voorgaande jaren daadwerkelijk in de praktijk overgenomen zijn en opgeschaald worden?

Eco-innovatie wordt breed geïnterpreteerd. Het is zowel innovatie voor het beperken van schadelijke emissies naar de omgeving (ook wel aangeduid als milieutechnologie), als innovatie voor duurzaamheid. Dit laatste heeft in toenemende mate de aandacht: technologische en niet-technologische (bijvoorbeeld organisatorische) vernieuwing in producten, processen en diensten met het oog op verminderen van de belasting voor het ecosysteem als gevolg van het gebruik van grondstoffen en energie.

De door het toenmalige Ministerie van VROM geïnitieerde pilots voor eco-innovatie liggen op de gebieden van duurzaamheid binnen midden- en kleinbedrijf en het ketengericht afvalbeleid. Het doel is bedrijven en andere economische actoren aan te zetten opnieuw te overdenken op welke wijze zij met de minste milieubelasting de functies kunnen leveren waaraan de maatschappij behoefte heeft. Het Ministerie van I&M zal deze pilots verder steunen.

In het kader van het programma Ketengericht afvalbeleid voor verduurzaming van zeven materiaal/productketens worden in 2011 (pilot)projecten afgerond en worden voor tenminste vier ketens de resultaten opgeschaald naar de hele markt. Enkele voorbeelden van deze door I&M ondersteunde projecten zijn:

  • hergebruik van afgedankte KLM-bedrijfskleding (textielketen); 

  • minder materiaalverspilling in de grafische sector (papierketen); 

  • meer terugwinning van aluminium uit verbrandingsslakken van Nederlandse avi’s (aluminiumketen);

  • recyclen van meubels en matrassen in Stedendriehoek Apeldoorn, Deventer en Zutphen (grof huishoudelijk afval); 

  • terugdringen voedselverspilling bij huishoudens in de Stedendriehoek en bij bedrijfscatering (voedselketen). 

Syntens (het innovatienetwerk voor ondernemers) heeft met steun van het ministerie van VROM een sterke kennisbasis op het gebied van duurzaamheid en duurzame innovatie ontwikkeld. Hierdoor stimuleert en ondersteunt zij nu in haar reguliere werk ook MKB-bedrijven bij duurzame innovatie. 

In het kader van het subsidie programma Milieu en Technologie (ProMT) werd een aantal succesvolle pilot projecten in het MKB gedaan. Bedrijven hebben zelf het initiatief genomen tot de campagne «1001 Klimaatoplossingen» met steun van het Ministerie van I&M. 

121 

Welke rol spelen convenanten en publiekprivate samenwerking in het verminderen van de milieudruk van economische activiteiten, en welke rol ziet u hierbij voor de overheid?

Convenanten en publiek-private samenwerking kunnen bijdragen aan verlaging van de milieudruk. Zo zijn de milieuconvenanten die het Rijk in de jaren ’90 met elf bedrijfstakken en het IPO, VNG en de Unie van Waterschappen heeft afgesloten succesvol geweest. De ambitieuze doelen voor vermindering van de industriële milieubelasting (onder meer emissies naar lucht en water) zijn grotendeels gehaald. Omdat de meeste onderwerpen uit deze milieuconvenanten inmiddels onder Europese regels vallen, is de ruimte voor eigenstandige nationale afwegingen zo beperkt geworden dat voortzetting van dit type convenanten weinig zinvol meer is.

Convenanten kunnen het voordeel hebben dat ze flexibel zijn (in deelnemers, looptijd, procesafspraken e.d.) en draagvlak hebben bij doelgroepen. Afhankelijk van de situatie kunnen er ook nadelen zijn, zoals een beperkte binding van de achterban aan afspraken met koepelorganisaties en het ontbreken van harde afspraken. Ik wil afhankelijk van het specifieke milieuprobleem en de context bepalen welke mix van instrumenten ingezet moet worden (convenanten, regelgeving, economische en communicatieve instrumenten).

122 

Kunt u uiteenzetten of en zo ja, op welke wijze u in het kader van het 100% duurzaam inkoopbeleid in 2011 stappen onderneemt om de consumptie van dierlijke producten in overheidsinstellingen te verminderen?

De criteria voor het duurzaam inkopen van catering bevatten momenteel een eis van 40% duurzaam assortiment. Gezien het aanbod van duurzame producten is het goed denkbaar dat cateraars dankzij dit percentage ervoor kiezen om minder dierlijke producten aan te bieden. De voortzetting van het beleid voor duurzaam inkopen leidt ertoe dat steeds meer overheden steeds hogere percentages duurzaam assortiment zullen vragen. Dit kan dus leiden tot een lagere consumptie van dierlijke producten, maar de consument heeft daarin zelf de beslissende stem.

Daarnaast wordt momenteel in intensief overleg met alle betrokkenen (bedrijfsleven en inkopers van overheden zelf) bezien of de opgestelde criteria aanpassing behoeven.

123 

Wat zijn de concrete doelen van het kabinet ten aanzien van recycling?

In het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP, 30 872, nrs. 49 en 52) zijn in hoofdstuk 8 de belangrijkste (overkoepelende) doelstellingen van het afvalbeleid opgenomen, waaronder ook de recyclingsdoelstellingen. 

Op 19 november 2008 is de nieuwe Kaderrichtlijn afvalstoffen gepubliceerd (2008/98/EG). Deze richtlijn moet worden geïmplementeerd in nationale wet- en regelgeving. Het voorstel tot wijziging van onder meer de Wet milieubeheer ligt momenteel ter goedkeuring bij de Tweede Kamer. Na goedkeuring van het voorstel door het parlement, zal een (inspraak)procedure starten om het LAP te wijzigen. Deze voorgenomen wijziging kan ook gevolgen hebben voor de recyclingdoelstellingen.

124 

Op welke wijze wordt het draagvlak voor duurzaam ondernemen vergroot bij het midden- en kleinbedrijf?

MKB-bedrijven worden op verschillende wijze gestimuleerd en gefaciliteerd duurzaam te ondernemen en te innoveren. Het draagvlak voor duurzaam ondernemen wordt vergroot door financiering van MVO Nederland (bevorderen van bewustwording, kennis- en informatieoverdracht en dialoog tussen ondernemers onderling en met stakeholders) en door grootschalige projecten als MKB Doe Mee (sectorgewijze bevordering duurzame innovatie bij MKB-ondernemers), Duurzame Toekomst MKB – Metaal (verduurzaming gehele sector van middelgrote ondernemers) en het FME project «Duurzaam Ondernemen en Ecodesign». Andere mogelijkheden om het draagvlak te vergroten worden voortdurend afgetast.

Drijfveer is dat investeren in duurzaam ondernemen loont in termen van meer kennisontwikkeling (en daarmee de bevordering van de kenniseconomie), imagoverbetering, goed werkklimaat, maar ook geld oplevert door kostenreducties en een groeiend marktaandeel van duurzame producten. Tegelijkertijd vermindert duurzaam ondernemen de milieu-impact.

125 

Bent u voorstander van de vorming van gemeenschappelijke afvalwaterbedrijven van gemeenten en waterschappen, om de huidige kostbare inefficiëntie in het waterbeheer te verminderen? Zo ja, op welke termijn acht u realisatie van dergelijke afvalwaterbedrijven wenselijk?

Het is nodig om in de (afval)waterketen de doelmatigheid te vergroten.

Om dat te kunnen realiseren is er een omvangrijk veranderingsproces nodig dat gericht is op het bundelen van kennis en capaciteit en het verder professionaliseren van het beheer. Alleen dan lukt het om goed opdrachtgeverschap te realiseren, continuïteit in de uitvoering te houden, voldoende innovatiekracht te ontwikkelen, klantgerichtheid vorm te geven èn de noodzakelijke besparingen te halen.

Dat alles is nodig om belangrijke vraagstukken zoals de noodzakelijke rioleringsvervanging, het inspelen op klimaatveranderingen, het terugdringen van het netto energieverbruik, het oplossen van een toenemend personeelsgebrek en het zorgen voor het behoud van de vereiste hoge kwaliteit van product en dienstverlening te kunnen borgen. 

Dat vraagt om een slimme en doelmatige aanpak van de waterketen en daarbij is het creëren van gemeenschappelijke afvalwaterbedrijven van gemeenten en waterschappen een voor de hand liggende, doch niet de enige organisatorische vorm om e.e.a. te realiseren. 

Met het totale veranderingsproces is een periode tot 2020 gemoeid. Ik verwacht echter dat er in het jaar 2015 al substantiële stappen zullen zijn gezet.

Een afvalwaterbedrijf kan binnen de huidige wettelijke kaders worden gerealiseerd. Daar hoeft dus niet veel tijd mee gemoeid te zijn. 

126 

Bent u voornemens om het conform de motie Koppejan inzake kostentransparantie per watersoort aangepaste Drinkwaterbesluit voorafgaand aan vaststelling toe te zenden aan de Kamer?

Binnen enkele weken zal een ontwerp van het Drinkwaterbesluit voor advies aan de Raad van State worden aangeboden. De Drinkwaterwet verplicht niet om het Drinkwaterbesluit na advisering door de Raad van State en voor de vaststelling nog aan het Parlement voor te leggen.

Op verzoek van het Parlement kan een ontwerp van het besluit voorafgaand aan de adviesaanvraag aan de Raad van State nogmaals aan hen worden gezonden. Het is niet mogelijk het besluit na advisering door de Raad van State, maar voor de uiteindelijke vaststelling, aan het Parlement voor te leggen. Wanneer het Parlement het besluit wenst te bespreken voor de adviesaanvraag aan de Raad van State dan zal de beoogde datum van inwerkingtreding (1 juli 2011) van de Drinkwaterwet en het Drinkwaterbesluit zeer waarschijnlijk niet gehaald worden. De proceduretermijnen zijn zodanig dat een adviesaanvraag vóór 1 december bij de Raad van State moet liggen om de beoogde datum van inwerkingtreding te halen.

127 

Welk budget is gereserveerd voor taken van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, waaronder voor het toezicht op naleving van het verbod op kruissubsidies, als gevolg van de in 2011 voorziene inwerkingtreding van de Drinkwaterwet?

Het toezicht op de naleving van het in de Drinkwaterwet opgenomen verbod op kruissubsidies valt binnen de reguliere taken van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

128 

Gaat de voorgestelde hoofdlijn van de nieuwe emissie-immissietoets voor lozingen op oppervlaktewater niet verder dan de Europese Kaderrichtlijn Water van Nederland vraagt? Geldt de voorgestelde hoofdlijn voor alle wateren, met inbegrip van de Rijkswateren?

De nieuwe emissie-immissietoets gaat niet verder dan de Europese Kaderrichtlijn Water vraagt. De toets geeft invulling aan een deel van de tamelijk abstracte verplichtingen van de Richtlijn, die nationaal nadere uitwerking vereisen.

De emissie-immissietoets is een hulpmiddel voor de nadere uitwerking van de immissiebeoordeling van puntlozingen op de plaats van de lozing. Toepassing in een concrete situatie vindt plaats door de waterbeheerders, die rekening houden met de lokale omstandigheden (type water, omvang van de waterlichamen, etc) en handhaving van het bestaande beschermingsniveau.

Voor de meest milieubelastende stoffen is de immissiebeoordeling deels wel op Europees niveau nader uitgewerkt in de Richtlijn prioritaire stoffen en de bijbehorende Guidance van de Commissie over het gebruik van mengzones. De emissie-immissietoets is in overeenstemming met deze nadere uitwerking op Europees niveau voor deze stoffen.

De emissie-immisietoets geldt voor alle wateren, waarbij de systematiek van de toets wel rekening houdt met de verschillen tussen de wateren en de lozingen. 

De toets is geen beoordelingskader voor het bepalen van het effect van activiteiten/lozingen in het licht van de milieukwaliteitseisen voor een oppervlaktewaterlichaam. Met het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 is die beoordeling gekoppeld aan de plannen van de waterbeheerder. 

129 

Op welke wijze wordt de benutting van aardwarmte en de opslag van warmte en koude onder de grond gestuurd door landelijk beleid? Bent u van plan, of bent u bereid, een visie op het duurzaam gebruik van de bodem hiervoor op te stellen, zodat conflicten van de plannen onderling, en met het bereiden van drinkwater, worden voorkomen?

In april 2010 is de Rijksvisie voor duurzaam gebruik van de ondergrond aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2009/10, 32 123, nr. 67). Hierin is aangegeven dat het Rijk ten principale de positie inneemt dat gebruik van de ondergrondse ruimte mogelijk is. Hierbij wordt met name gedacht aan de mogelijkheden die de ondergrondse ruimte biedt voor het leveren van een bijdrage aan prioritaire, landelijke doelstellingen, zoals de benutting van bodemenergie (waaronder warmte/koude-opslag (WKO) of geothermie) maar ook de opslag van CO2. Bij ondergronds ruimtegebruik is het van belang een afweging te maken tussen de verschillende benuttingsmogelijkheden enerzijds en de functies die de ondergrond kan bieden voor maatschappelijke doeleinden (bijvoorbeeld de draagfunctie, het waterbergend vermogen of de bron voor drinkwater). De sturingsfilosofie die in de rijksvisie is uitgewerkt hanteert daarbij primair het instrumentarium van de ruimtelijke ordening. De rijksvisie is een uitgangspunt voor het beleid van provincies, waterschappen en gemeenten. Zij zullen het beleid voor de ondergrond daadwerkelijk vastleggen in hun plannen cq uitvoeren. 

Specifiek ten aanzien van WKO wordt samen met andere overheden en de branche een regeling voor Bodemenergie als uitwerking van de Crisis- en Herstelwet opgesteld, die begin 2011 naar de Kamer zal gaan. Hiervoor is inmiddels een breed draagvlak. De regeling zal een gelijk speelveld creëren voor alle WKO-systemen en zorgt ervoor dat vergunningenprocedures worden verkort, dat voorschriften worden geüniformeerd en dat EU-regelgeving wordt geïmplementeerd. In drukke gebieden wordt tenslotte mede in het belang van de initiatiefnemers van WKO-systemen sturing mogelijk, waardoor WKO-systemen niet aan hun eigen succes ten onder gaan, maar daarentegen een zo groot mogelijk rendement zullen ressorteren.

130 

Door de provincies zijn in het agrarisch gebied pilots «Duurzaam produceren"opgestart. Hebben de provincies hier ook middelen in gestoken en wat is de verhouding tussen die middelen en rijksmiddelen in fte’s en geld? Waar hebben de pilots betrekking op en wanneer worden de eerste resultaten verwacht? Hoe voeden die het toekomstig beleid?

Voor bevordering van functionele agrobiodiversiteit is door het Kabinet in het kader van het ILG € 10 mln (€ 835 000 per provincie) uitgetrokken voor de periode 2007–2013. Dit komt neer op ongeveer € 1,43 mln per jaar. Voor het ILG is daar bovenop € 3 mln budget uit het Plattelans Ontwikkelings Porgramma (POP) beschikbaar (€ 250 000 per provincie).

In de subsidievoorwaarden is gesteld dat de ILG-Rijksmiddelen door de provincies verdubbeld moeten worden. Per provincie is er dus ongeveer € 2 170 000 beschikbaar voor de periode 2007–2013. Vanuit het Rijk is er globaal 0,15 fte beleidscapaciteit beschikbaar; per provincie is de inzet afhankelijk van het aantal pilots dat wordt opgestart, inzicht hierin ontbreekt op Rijksniveau.

De pilots hebben onderwerpen als akkerranden ten behoeve van natuurlijke plaagbeheersing, duurzaam bodembeheer, verduurzaming maisteelt en biodiversiteit. Een aantal kort lopende pilots is inmiddels afgerond. De land- en Tuinbouworganisaties LTO werkt momenteel een voorstel uit om de resultaten van de pilots te verzamelen en de kennis te verspreiden via de website Spade.

Het Kabinet zet in op stimulerend beleid voor het functioneel gebruik van Biodiversiteit, waar mogelijk zullen koppelingen worden gelegd met de vernieuwing van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB). Met de op gedane kennis kunnen op regionale schaal (provincie, waterschap, gemeente) scenario’s worden uitgewerkt om tot een duurzame inrichting van het landelijk gebied te komen.

131 

Hoeveel vermindering van administratieve lasten verwacht u te bereiken door het moderniseren en integreren van genoemde besluiten zoals het Besluit landbouw milieubeheer en verder?

De vermindering van de administratieve lasten door het moderniseren en integreren van genoemde besluiten is berekend op circa € 57 mln. 

Hier past echter een kanttekening bij. Een belangrijk deel van deze lastenvermindering, circa € 20 mln, wordt bereikt door het opheffen van de Wet milieubeheer vergunningplicht van de kleinere intensieve veehouderijbedrijven die niet onder de werking van de Europese IPPC-richtlijn vallen. Tegelijkertijd moet echter een aanpassing van de regelgeving in verband met de milieueffectrapportage plaatsvinden. Door deze aanpassing, die nodig is in verband met een veroordeling door het Europese Hof van Justitie, kan voor (een deel van) de genoemde intensieve veehouderijbedrijven de vergunningplicht niet geheel vervallen en zal er op grond van de thans voorliggende voorstellen nog een beperkte milieuvergunning nodig zijn.

Op dit moment is nog niet duidelijk voor welk deel van de bedoelde intensieve veehouderijbedrijven dit het geval zal zijn. Aangezien deze beperkte milieuvergunning, administratieve lasten met zich mee zal brengen, moet de berekende lastenvermindering zoals hierboven genoemd nog naar beneden worden bijgesteld zodra de precieze invulling bekend is. Naar verwachting zal dat nog dit jaar zijn.

132 

Wordt bij de vergunningverlening in het kader van de ammoniakregelgeving bij stallen ook getoetst op het voldoen aan dierenwelzijnswetgeving, en wordt hierbij ook gekeken naar de effecten op de volksgezondheid van omwonenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?

Bij het verlenen van een milieuvergunning – sinds 1 oktober jl. onderdeel van de omgevingsvergunning – worden in beginsel alle relevante milieuaspecten in de beoordeling betrokken. Bij veehouderijen is dat ondermeer het effect van de emissie van ammoniak uit de stallen. Daarbij is het bevoegd gezag gebonden aan de specifieke ammoniakregelgeving, de Wet ammoniak en veehouderij en het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. De ammoniakregelgeving heeft uitsluitend betrekking op de ammoniakemissie uit stallen en niet op volksgezondheids- of dierenwelzijnsaspecten.

Bij het verlenen van een milieuvergunning voor een stal kunnen de effecten voor de gezondheid van de omwonenden wel in aanmerking worden genomen, maar die voor dierenwelzijn niet. Volgens vaste jurisprudentie omvat het milieubelang namelijk mede het aspect volksgezondheid, maar niet het aspect dierenwelzijn. Of een stal aan de wetgeving voor dierenwelzijn voldoet, kan en wordt dan ook niet getoetst door de instantie die bevoegd is een milieuvergunning te verlenen (veelal het gemeentebestuur), maar door de Algemene Inspectie Dienst (AID). 

Indien het bevoegd gezag bij de vergunningverlening aan een veehouderij het noodzakelijk vindt dat, gezien de plaatselijke omstandigheden, ook de mogelijke gezondheidseffecten voor omwonenden in beeld worden gebracht, kan daartoe advies worden gevraagd aan de GGD. Zie in dit verband ook de brief van de minister van VWS aan de Tweede Kamer van 28 mei 2009 over de gezondheidsrisico’s van de intensieve veehouderij (Kamerstuk 29 973, nr. 35, blz. 2 en 3).

133 

Bent u bereid bij de vergunningverlening in het kader van de ammoniakregelgeving bij stallen een gezondheidseffectrapportage verplicht te stellen?

Naar aanleiding van de Q-koorts-problematiek wordt momenteel door de ministeries van I&M, VWS en EL&I samen met de VNG en het IPO bezien of het noodzakelijk en wenselijk is om het volksgezondheidsbelang steviger in de Wet milieubeheer en/of de Wet ruimtelijke ordening te verankeren. In dat verband zal ook worden nagegaan of er aanleiding is om bij de vergunningverlening aan intensieve veehouderijen onder bepaalde omstandigheden het uitvoeren van een gezondheidseffectscreening (GES) verplicht te stellen. Zie daarover ook de toezegging aan de Kamer tijdens het Algemeen Overleg van 15 september 2010 (Kamerstukken II 2010/2011, 28 286, nr. 48, blz. 28 en 29).

134 

Hoeveel geld is er beschikbaar voor het opschalen van de pilots met betrekking tot duurzaam produceren in het agrarisch gebied?

Voor het opschalen van de pilots Duurzaam produceren is op de Rijksbegroting geen reservering gemaakt.

135 

Hoeveel geld wordt er uitgetrokken ter bevordering van de functionele agrobiodiversiteit?

Vanuit het ministerie van I&M is op jaarbasis via het ILG € 1,43 miljoen beschikbaar. Verder wordt € 300 000 per jaar tot en met 2011 geïnvesteerd in het project Land- en Tuinbouw Organisatie Functionele Agrobiodiversiteit (LTO-FAB2). Daarnaast is in 2009 € 150 000 geïnvesteerd in de totstandkoming van het EU learning network FAB voor de periode 2010–2011.

Daarnaast investeert het ministerie van EL&I in FAB. Voor deze informatie verwijs ik u naar de begroting van mijn collega van EL&I. 

136 

Kunt u uiteenzetten wat de meest recente cijfers (v.b. 2009 of 2010) zijn ten aanzien van het nitraatgehalte in het grondwater?

De nitraatconcentraties in het bovenste grondwater onder landbouw in de klei- en veenregio zijn gemiddeld lager dan het doel van 50 mg/l. In winter 2008/2009 was de gemiddelde nitraatconcentratie in de kleiregio 30 mg/l en in de veenregio 6 mg/l. Voorlopige cijfers voor winter 2009/2010 laten een zelfde beeld zien: kleiregio 31 mg/l en veenregio 11 mg/l.

In de zandregio is de gemiddelde nitraatconcentratie in grondwater onder landbouw zover gedaald dat het doel van 50 mg/l volgens het PBL binnen bereik komt; de gemiddelde concentratie in 2009 was 52 mg/l (weersgecorrigeerd: 58 mg/l). In de lössregio met een gemiddelde concentratie in 2009 van 88 mg/l (voorlopig cijfer) is dit volgens PBL nog niet het geval. 

Binnen regio’s bestaan er verschillen tussen gebieden. Binnen regio’s komen ook grote verschillen voor tussen individuele bedrijven en tussen verschillende bedrijfstypen.

137 

Welke bijdrage levert u aan het interdepartementale programma duurzame voedselketens? Kunt u een overzicht geven van de bijdragen van de verschillende betrokken departementen in fte’s en middelen? Kunt u een overzicht geven van overig beleid (buiten het programma) bij de verschillende departementen op het gebied van duurzame voedselketens?

Voor 2011 bedraagt het totale budget voor het Programma Duurzame Voedselsystemen € 750 000. Hierin is de bijdrage van het ministerie van I&M van € 100 000 opgenomen. 

Het Ministerie van EL&I heeft 5,5 fte structureel verbonden aan het programma. I&M heeft 0,8 fte toegewezen aan het programma. Buitenlandse Zaken is beleidsinhoudelijk betrokken maar levert geen structurele FTE’s aan het programma. 

Hoewel de voedseltransitie een Rijksbrede opgave is, ligt het trekkerschap bij EL&I. Het programma zelf richt zich op strategie, synergie en aanjagen, inclusief innovatie. De mainstream verduurzaming gebeurt via lopende beleidsdossiers als verduurzaming veehouderij, visserij en plantaardige ketens, verduurzaming grondstofketens, verduurzaming internationale marktontwikkeling, versterking van het aanbod van duurzaam en gezond voedsel, versterking van de mondiale voedselzekerheid, het stimuleren van kennis en innovatie in de voedselketen, verduurzaming mineralenstromen, het klimaatdossier en het veiligstellen van essentiële ecosystemen en ecosysteemdiensten. 

138 

Op welke wijze zal de vermindering van de impact van bestrijdingsmiddelen gerealiseerd worden? Deelt u de mening dat nu het convenant is mislukt, er strengere regelgeving ingevoerd zal moeten worden om de gewenste doelen te bereiken?

De vermindering van de impact van bestrijdingsmiddelen zal worden gerealiseerd via het toelatingsbeleid en via de verdere implementatie van methoden van geïntegreerde gewasbescherming. In het toelatingsbeleid wordt getoetst of chemische middelen voldoen aan de EU eisen voor veiligheid voor mens, dier en milieu. Bij de geïntegreerde gewasbescherming wordt de inzet van chemische bestrijdingsmiddelen tot het noodzakelijke beperkt. Dit zal onder meer verlopen via het Nationale Actieplan dat wordt opgesteld en uitgevoerd in het kader van de EU-Richtlijn voor een duurzaam gebruik van pesticiden (2009/128/EG). 

Ik deel niet de mening dat het convenant is mislukt. In de tussenevaluatie is gebleken dat de tussendoelstellingen voor 2005 in belangrijke mate zijn gerealiseerd. Niettemin moet er op worden gerekend dat de einddoelstellingen voor vermindering van de milieubelasting niet worden gerealiseerd. Voorts heeft het convenant als effect gehad dat actoren gezamenlijk verantwoordelijkheid hebben genomen om de belasting van het milieu door bestrijdingsmiddelen te verminderen. De beleidsactiviteiten uit de Nota duurzame gewasbescherming (Kamerstuk 27 858, nr. 47), die grotendeels lopen via de begroting van voorheen LNV, zijn nog niet geheel afgerond. In 2011 wordt het beleid, zoals is ingezet door de nota en het Convenant duurzame gewasbescherming dan ook voortgezet. 

Momenteel voert het Planbureau voor de Leefomgeving een evaluatie uit van de nota. Hieruit zal blijken welke opgave er nog resteert. Deze zal dan worden meegenomen in het op te stellen actieplan. 

139 

Op welke wijze wordt de fijnstofuitstoot verminderd, hoeveel geld is hiervoor beschikbaar en hoe zal dit worden besteed?

De uitstoot van fijn stof uit de landbouw wordt verminderd langs drie sporen: 

  • Voorkómen van nieuwe overschrijdingen van de normen doordat bij nieuwvestiging of uitbreiding in de vergunningprocedure wordt getoetst op fijn stof.

  • Wegnemen bestaande overschrijdingen van de normen. 

  • Nemen van brongerichte maatregelen via een uitbreiding van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij met fijn stof. Hierbij worden emissiegrenswaarden gesteld voor fijn stof uit stallen. 

Voor het oplossen van bestaande overschrijdingen is 45 mln euro beschikbaar, conform de afspraken die daartoe zijn gemaakt in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Een subsidieregeling van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is opgesteld specifiek voor veehouderijen die nu de normen overschrijden en voor pluimveebedrijven die moeten omschakelen naar welzijnsvriendelijke huisvesting en daardoor de normen zouden gaan overschrijden. Deze regeling ondersteunt het tijdig nemen van technische maatregelen die de emissie van fijn stof verminderen.

Daarnaast is voor alle bedrijven het fiscale instrumentarium van VAMIL/MIA beschikbaar.

140 

Op welke wijze worden de effecten van nanodeeltjes op milieu en volksgezondheid onderzocht en wordt hiermee rekening gehouden in het beleid?

Voor het onderzoeken van de effecten van nanodeeltjes op het milieu en de volksgezondheid zijn primair de bedrijven die deze stoffen op de markt brengen of emitteren, verantwoordelijk. Deze bedrijven zijn ook verantwoordelijk voor het beheersen van de risico’s op basis van kennis over de effecten. Bij de overheid ligt de verantwoordelijkheid voor een eenduidige en efficiënte beoordeling van de beheersing van de risico’s door de bedrijven, alsmede de verantwoordelijkheid voor het bevorderen van de interne (EU) markt. Daarom zijn geharmoniseerde test- en beoordelingsmethoden vereist. Deze worden vervaardigd zowel op mondiaal niveau (OECD), als op EU en nationaal niveau. 

De voortgang van dit proces stoelt voor een belangrijk deel op de beschikbaarheid van kennis binnen het bedrijfsleven over het gedrag en effecten van de nanodeeltjes. 

Deze kennis over gevaren en risico’s moet resulteren in risicobeoordelingsmethodieken die worden opgenomen in de diverse wetgevende (beoordelings-) kaders, zoals die voor milieubescherming, voedsel- en productveiligheid en arbeidsomstandigheden.

141 

Hoe beoordeelt u de veiligheid van goederentransport via het spoor, zoals het vervoer van ammoniak en chloor?

Voor vervoer van ammoniak en chloor geldt dat de kans op een ongeluk erg klein is, maar dat het aantal slachtoffers groot kan zijn indien er toch een ongeluk gebeurt in dicht bevolkt gebied. Bovendien wordt een buitengewoon beroep gedaan op de hulpverlening. In het Kabinetsstandpunt Ketenstudies (TK 2004–2005, 27 801, nr. 26) heeft het kabinet daarom uitgesproken te streven naar het beëindigen van bepaalde chloor- en ammoniakstromen over het spoor, met uitzondering van de Betuweroute, en het voorkomen van nieuwe stromen. Dit streven sluit aan bij de veiligheidsvisie van het kabinet om te streven naar permanente verbetering. 

Aan de beëindiging en beperking van bestaande stromen is inmiddels invulling gegeven door het sluiten van convenanten met AKZO Nobel, DSM en Yara Sluiskil en het maken van afspraken met Microchemie. Daarmee is een einde gekomen aan de structurele chloorstromen naar Rotterdam en Delfzijl en aan de ammoniakstroom van Geleen naar IJmuiden. Om nieuwe ammoniak- en chloorstromen te voorkomen is een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen in voorbereiding. 

142 

Op welke wijze wordt de bezuiniging op de post «verantwoorde toepassing van ggo’s» gerealiseerd, en wat zijn de verwachte gevolgen hiervan?

De uitgaven onder de post «verantwoorde toepassing van ggo’s» namen in het jaar 2010 af ten opzichte van 2009. In 2011 zullen de uitgaven weer lager zijn dan in 2010. Daarentegen zullen de uitgaven op deze post in de jaren daarna weer toenemen tot het niveau van 2009. De kosten die gemaakt worden onder de post «verantwoorde toepassing van ggo’s» zijn opgebouwd uit juridisch verplichte uitgaven in het kader van de vergunningverlening en onderzoek naar de veiligheid van toepassingen van ggo’s. De tijdelijke «dip» in de uitgaven in 2011 is het gevolg van een variatie in het aantal onderzoeksopdrachten in de afgelopen jaren en de daarmee samenhangende kosten. 

Ook de komende jaren is het van essentieel belang in verband met de veiligheid van mens en milieu om goede beoordelingsmethodieken te hebben, die rekening houden met de nieuwste inzichten, voor het bepalen van de risico’s van toepassingen van ggo’s.

143 

Wat gebeurt er om bedrijven goed te betrekken bij de verdere invoering van REACH?

In aanloop naar de invoering van REACH heeft de overheid geïnvesteerd in voorlichting van bedrijven door informatie ter beschikking te stellen aan brancheverenigingen en de Kamers van Koophandel, die deze informatie vervolgens hebben verspreid onder hun leden. Daarnaast zijn er voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd, is bijgedragen aan bijeenkomsten van brancheverenigingen en de Kamers. Tenslotte kunnen bedrijven direct informatie krijgen over hun verplichtingen via de speciale Helpdesk REACH. 

Er vindt regelmatig overleg plaats met het bedrijfsleven over door hen ervaren knelpunten bij de implementatie van REACH en zo nodig wordt daarop ingespeeld met bijvoorbeeld speciale factsheets of FAQs die op de website van de Helpdesk worden gepubliceerd. Op dit moment wordt niet voorzien dat bedrijven nadere ondersteuning nodig hebben om aan hun verplichtingen te voldoen bij het opstellen van de registratiedossiers. Ook in de toekomst zal regelmatig overleg worden gevoerd zodat snel kan worden ingespeeld op mogelijke knelpunten.

144 

De ambitie om duurzaam in te kopen van marktpartijen is nogal een vage doelstelling. Dit geld lijkt te verdwijnen zonder meetbaar resultaat. Kan deze ambitie duidelijker worden uitgewerkt?

De ambitie om duurzaam in te kopen is gedefinieerd als het toepassen van de duurzaamheideisen die beschikbaar zijn gesteld. Begin volgend jaar monitor ik de toepassing van de criteria door de overheden en de resultaten zal ik u sturen. Op dit moment actualiseer ik ook het inzicht in de milieu-effecten die de criteria hebben. Bovendien zal ik, in het verlengde van een Europese studie die mijn voorganger in maart 2009 naar uw Kamer zond, de financiële effecten van de criteria onderzoeken, in de verwachting dat daarmee het vooroordeel kan worden weggenomen dat duurzaam inkopen duur zou zijn. Zo ontstaat een helder beeld van de huidige en potentiële resultaten. Aangezien de kosten en duurzaamheideffecten afhangen van de ontwikkelingen in de markt, blijft de mate van toepassing van de criteria het meest duidelijk te meten resultaat. Uiteraard blijft de doelstelling voor het Rijk in alle gevallen, dus 100%, de duurzaamheideisen toe te passen. De medeoverheden hebben reeds een 100%-doelstelling voor 2015 vastgelegd.

145 

Deelt u de mening dat de Vereniging van Universiteiten zelf de ambitie zou moeten hebben om duurzaam in te kopen en dat daar geen subsidie voor uitgetrokken moet worden? Zo nee, waarom niet?

Ik ben inderdaad van mening dat organisaties uit eigen beweging aandacht moeten hebben voor duurzaamheid. Ik ben dan ook blij dat vele organisaties die aandacht volop hebben, los van een eventuele financiële bijdrage. Zo heeft onder meer de VSNU de ambitie om duurzaam in te kopen in een convenant vastgelegd. 

Wel vind ik dat ik enig budget – geen subsidie – moet kunnen inzetten om koepelorganisaties die willen starten met duurzaam inkopen te ondersteunen bij het informeren en faciliteren van hun leden. Een dergelijke landelijke regie leidt tot een zo efficient en uniform mogelijke aanpak en is in goed overleg met uw Kamer eerder toegepast bij de mede-overheden.

146 

Deelt u de mening dat de aandacht voor duurzaamheid bij de (politie)organisaties zelf moet komen en niet gesubsidieerd moet worden vanuit het rijk? Zo nee, waarom niet?

Zie het antwoord op vraag 145.

147 

Deelt u de mening dat een decentrale overheid, de Unie van Waterschappen, die zo veel bezig is met de kwaliteit van natuur en water, niet gestimuleerd hoeft te worden om duurzaam in te kopen? Zo nee, waarom niet?

Zie het antwoord op vraag 145.

148 

Kunt u nader toelichten waarom de milieudrukindicatoren voor acht prioritaire stoffen zich lijken te stabiliseren? Wordt het doel van 2010 voor de milieudruk van acht prioritaire stoffen gehaald? Zo nee, wat zijn hiervan de oorzaken en welke maatregelen neemt u om te zorgen dat dit doel alsnog wordt gehaald?Is er aanvullend beleid nodig om het voor 2010 gestelde doel te kunnen realiseren?

De afname van de milieudruk van prioritaire stoffen, zoals die zichtbaar is aan de hand van acht indicatorstoffen, gaat de laatste jaren minder snel dan in het verleden. Dit is het gevolg van het feit dat de relatief eenvoudig te implementeren maatregelen om emissies te reduceren veelal al genomen zijn. De resterende vermindering van emissies van zowel industriële puntbronnen als diffuse bronnen, met name verkeer en vervoer, vereist andere maatregelen. De verwachting is dat door gebruik van schonere motoren en schonere brandstoffen de emissies nog verder afnemen.

In het kader van de Europese stoffenwetgeving REACH zijn producenten en registranten verplicht om uiterlijk per 1 december 2010 dossiers aan te leveren over stoffen die in hoge volumes op de markt worden gebracht (meer dan 1 000 ton per jaar per producent of importeur) en alle stoffen met CMR eigenschappen (kankerverwekkend, mutageen en giftig voor de voortplanting) die in hoeveelheden van meer dan 1 000 kilo per producent of importeur op de markt worden gebracht. 

Dit betekent dat er een aanzienlijk grotere hoeveelheid informatie over stoffen met CMR eigenschappen beschikbaar komt dan in het verleden het geval was.

Om ook voor deze veel grotere groep gevaarlijke stoffen, aangeduid met de bewoordingen «Zeer Ernstige Zorgstoffen», een effectief en efficiënt beleid te kunnen voeren, gericht op het verminderen van milieublootstelling, wordt het bestaande beleid voor prioritaire stoffen herzien. De bestaande systematiek van het Verwaarloosbaar Risico niveau als uitgangspunt blijft bestaan. De wijze waarop de vermindering van de milieudruk, de verbetering van de milieukwaliteit en dus de verbetering van de veiligheid van mens en milieu middels indicatoren wordt gevolgd zal wel veranderen.

149 

Kunt u uiteenzetten of het doel voor Zeer Ernstige Zorgstoffen uitgaat van de bestaande doelstelling voor prioritaire stoffen in 2010?

Zie het antwoord op vraag 148.

150 

Kunt u uiteenzetten welke inzet door ambtenaren (fte) voorzien wordt in verband met de aanvraag voor een vergunning voor een nieuwe kerncentrale? Worden deze uitgaven deels verhaald op de vergunningaanvrager?

Deze vraag is doorgeleid naar de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Hij zal deze in een separate brief beantwoorden.

151 

Wordt voor de uitbreiding van Urenco ook het alternatief van verplaatsing naar Borssele onderzocht aangezien daar ook de COVRA is gevestigd om zo het vervoer van gevaarlijke grondstoffen en kernafval te beperken?

Deze vraag is doorgeleid naar de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Hij zal deze in een separate brief beantwoorden

152 

Welke locaties worden onderzocht voor de nieuwe onderzoeksreactor? Is alleen Petten een optie of wordt er ook gekeken naar andere locaties?

Deze vraag is doorgeleid naar de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Hij zal deze in een separate brief beantwoorden. 

153 

Op welke wijze zal Nederland inzetten op het uitvoeren van de milieuraadconclusies van december 2008 om de beoordeling van ggo’s door de European Food Safety Agency te verbeteren?

Ik ben tevreden over de wijze waarop de Milieuraadconclusies op dit punt worden uitgewerkt. De Commissie heeft in dit kader aan de European Food Safety Agency (EFSA) gevraagd om de guidance met betrekking tot de risicobeoordeling van ggo’s aan te passen/te herzien. De EFSA is op dit moment nog met dit proces bezig. Zij heeft tussentijds informele bijeenkomsten georganiseerd om in een vroeg stadium input vanuit lidstaten over gewenste aanpassingen te verkrijgen. 

De aangepaste guidance documenten voor de voedsel- en de diervoederveiligheidsbeoordeling zijn door de lidstaten – waaronder Nederland – becommentarieerd en de EFSA is momenteel bezig met de verwerking van de binnengekomen opmerkingen.

Aan de eerste aanpassing van de guidance voor uitvoering van risicobeoordeling ten aanzien van het milieu wordt op dit moment nog gewerkt door de EFSA. Ook deze zal aan de lidstaten worden voorgelegd waarbij Nederland commentaar zal geven. Nederland zal het verdere proces actief volgen en daar waar mogelijk inbreng leveren.

154 

Wat draagt Nederland in totaal financieel bij aan het IPCC?

Deze bijdrage loopt in de begroting 2011 nog via het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (KNMI). Vorig jaar bedroeg de Nederlandse bijdrage aan het IPCC trustfund 50 000 Zwitserse frank, tegen de actuele koers € 35 000.

155 

Hoe precies wordt gebruik gemaakt van de beïnvloedingsmogelijkheden in Brussel? Hoeveel fte zijn daar in totaal vanuit de rijksoverheid mee gemoeid en met welke prioriteiten?

Via de formele en informele Raden kunnen de bewindspersonen invloed uitoefenen op (ontwikkeling van nieuw) EU beleid. Zo komt de Milieuraad zes keer per jaar bijeen. Daarnaast vinden op ambtelijk niveau op wekelijkse basis vergaderingen in Brussel plaats waar onderhandeld wordt over nieuw EU beleid. Vanuit elk ministerie zijn hiertoe beleidsmedewerkers in Brussel gestationeerd bij de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging van de Europese Unie (PV-EU). Standpunten worden in Den Haag voorbereid samen met andere overheden. Vaak wordt wetenschappelijk onderzoek als basis gebruikt, in de vorm van een Impact Assessment (IA).

Veel beleidsmedewerkers werken zowel op nationaal niveau als op Europees en/of mondiaal niveau aan een inhoudelijk dossier. Zij nemen de Europese danwel mondiale aspecten mee in hun dagelijks werk. Het is dan ook niet mogelijk om aan te geven hoeveel fte er in totaal mee gemoeid is. Alleen van de genoemde PV-EU kan met zekerheid worden gesteld dat ongeveer 60 beleidsmedewerkers zich volledig bezighouden met het beïnvloeden van ofwel de Europese Commissie, de andere lidstaten in de Raad, het Europees Parlement, hetzij formeel via overlegfora, hetzij op tal van informele manieren. Dit geldt het totale Nederlandse beleid.

Het kabinet zal, mede aan de hand van het recent verschenen werkprogramma van de Commissie, aangeven wat prioritaire EU-dossiers zijn voor de komende jaren. Daarover wordt nog dit jaar (13 december) een debat met Uw Kamer gehouden. Het bereiken van een gelijk speelveld is hierbij een belangrijk uitgangspunt, zoals ook beschreven in het regeerakkoord. Het samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit wordt verder uitgevoerd, Nederland zet in op de verdere verbetering van de kwaliteit van oppervlaktewater, met name in stedelijk gebied. Nauwe samenwerking met andere partijen als kennisinstellingen en bedrijfsleven wordt voorzien bij afvalbeheer. Het Nederlandse standpunt ten aanzien van de Kaderrichtlijn bodem is ongewijzigd: het instrument «richtlijn» is niet proportioneel. Voor klimaat zijn de doelstellingen als binnen de EU overeengekomen voor 2020 leidend. Tot slot is ook de nieuwe meerjaren begroting van de Europese Unie een prioriteit voor Nederland. 

156 

Hoe vindt in de nieuwe constellatie de verdeling plaats tussen het ministerie van Buitenlandse zaken en het ministerie van Infrastructuur en Milieu als het gaat om internationaal milieubeleid?

De minister van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor de algehele coördinatie van het Europese en internationale milieubeleid in brede zin, dus inclusief duurzaamheid en biodiversiteit, klimaat en milieugerelateerde aspecten van watermanagement; de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken voor de ontwikkelingsdimensie daarvan. De coördinerende rol vervult BZ door het voorzitterschap van de Coördinatie Commissie Internationale Milieu-aangelegenheden (CIM).

De staatssecretaris van I&M is belast met de portefeuille voor milieu (inclusief duurzaamheid) en daarnaast voor water, luchtvaart en KNMI. Het kabinet neemt voor het klimaatbeleid de Europese doelstelling van 20 procent CO2-reductie als uitgangspunt. De verantwoordelijkheid voor de realisatie van deze doelstelling berust bij het ministerie van I&M.

De verantwoordelijkheid voor de algehele coördinatie ligt bij de minister van Buitenlandse Zaken omdat het internationale milieu,- biodiversiteits- en duurzaamheidsbeleid een onderdeel is van buitenlands beleid. Milieubeleid in brede zin heeft immers vaak gevolgen op beleidsterreinen die onder de competentie vallen van meerdere departementen. Daarom moet een voortdurende en samenhangende afweging worden gemaakt tussen de verschillende nationale belangen die bij de formulering van het internationale milieubeleid in het geding zijn zoals milieu, klimaat, natuur en ecosystemen, volksgezondheid, transport, concurrentiepositie van het bedrijfsleven, handelspolitieke betrekkingen met derde landen, markttoegang en ontwikkeling. Het ministerie van I&M is en blijft verantwoordelijk voor de inhoudelijke inbreng ten aanzien van Europees en internationaal milieu- en klimaatbeleid en de wetenschappelijke en maatschappelijke onderbouwing ervan.

157 

Op welke wijze wordt de voorgenomen bezuiniging op het internationaal VROM en WWI beleid gerealiseerd (zowel HGIS en Niet-HGIS)? Welke consequenties zal deze bezuiniging hebben?

In het Regeerakkoord wordt een ombuiging voorzien door het afschaffen van subsidieregelingen voor milieuorganisaties, waaronder begrepen subsidies op het terrein van internationaal milieubeleid (tabel B in de financiële bijlage). Zo zal de Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties en Milieu (SMOM), dat ook een internationale component kende, worden afgeschaft. Het Rijk zal daardoor niet langer kleinschalige duurzame initiatieven steunen. 

Daarnaast voorziet het regeerakkoord in bezuinigingen op internationale samenwerking binnen het ODA-deel van de begroting. Hoewel hier ook bijdragen gerelateerd aan I&M-terrein onder vallen, valt dit onder de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ik verwijs u daarvoor dan ook naar de behandeling van dat begrotingshoofdstuk.

158 

U noemt duurzame ontwikkelingsprojecten als meetbaar gegeven onder beleidsartikel 7. Aan hoeveel projecten heeft u bijgedragen? Hoeveel geld uit de VROM-begroting is daarmee gemoeid geweest, vallen deze projecten onder de officiële ODA-(official development assistance)criteria? Op welke wijze wordt de coherentie van inspanningen tussen Ontwikkelingssamenwerking en VROM gewaarborgd?

Onder deze activiteit valt op dit moment één concreet project dat samen met de FMO en het AgentschapNL in Tanzania wordt ontwikkeld. Indien dit project als een CDM-project wordt geregistreerd, is hiermee een bedrag van ca. € 1 mln. over een periode van 7 jaar gemoeid. Dit project zelf valt niet onder de ODA-criteria. Alleen financiële instrumenten ten behoeve van de ontwikkeling, implementatie en uitvoering van projecten in ontwikkelingslanden kunnen onder ODA-criteria vallen.

Door verbeterde samenwerking bij en afstemming over de activiteiten van de direct betrokken organisaties I&M, BZ, OS, FMO, AgentschapNL, KfW en GTZ wordt de coherentie zo goed mogelijk gewaarborgd. Zo vindt regulier overleg plaats om de inspanningen op het gebied van duurzame energie af te stemmen. 

159 

Op welke wijze zal de Nederlandse rol in de besprekingen over klimaatgeld nu ingevuld worden, welke ambities zijn daarbij gesteld en hoeveel geld is er voor de uitvoering hiervan beschikbaar?

Voor de inzet van Nederland op dit punt zijn de conclusies van de Europese Raad leidend. Nederland zet zich in om te komen tot een efficiënte, transparante internationale financiële architectuur waarin publieke gelden zo effectief mogelijk benut worden om klimaatwinst te boeken. Daarnaast zal Nederland zich inspannen om de rol van de koolstofmarkt te versterken en manieren te vinden waarop de private financiering van klimaatbeleid effectief benut kan worden, zoals bijvoorbeeld via privaatpublieke samenwerking. Daarbij zal Nederland de kracht en mogelijke bijdrage van het Nederlandse bedrijfsleven betrekken. Het recent verschenen rapport van de High-Level Advisory Group on Climate Change Financing geeft goede ideeën om dit te realiseren. 

De bijdrage van Nederland aan korte termijn klimaatfinanciering bedraagt 300 miljoen euro voor de periode 2010 – 2012. Zoals in het regeerakkoord is weergegeven, komen vanaf 2012 de uitgaven voor internationaal klimaatbeleid onder de 0,7% van het BNP wat voor ODA bestemd is, te vallen.

Met deze Nederlandse bijdrage aan Fast Start Finance worden o.a. Afrikaanse landen en Indonesië ondersteund met programma’s voor hernieuwbare energie, inclusief capaciteitsopbouw en technologieoverdracht. Steun wordt gegeven aan de volgende programma’s/fondsen: Energising Development, Scaling Up Renewable Energy Program in Low Income Countries (SREP), Regional Programme on renewable energy in the Great Lakes, National Programme on Renewable Energy in Rwanda, National Programme on Renewable Energy in Indonesia, Africa Biogas Partnership Programme (ABPP) and Dutch fund for sustainable production of biomass for energy purposes. Meer informatie over de Nederlandse bijdrage, en die van andere landen, kunt u vinden op de website www.faststartfinance.org. 

160 

Kunt u uiteenzetten of u in het kader van de versterkte inzet op biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen ook nieuwe maatregelen neemt ten gunste van het verduurzamen van naar Nederland geïmporteerd hout? Kunt u uiteenzetten of er ook in Europa een discussie is gestart op dit punt, na het «verbod op fout hout»?

In het Beleidsprogramma Biodiversiteit (kamerstuk 26 407, nr. 28) heeft het kabinet zich ten doel gesteld dat het aandeel duurzaam geproduceerd hout op de Nederlandse markt in 2011 minimaal 50% bedraagt. 

Zelf koopt de rijksoverheid met ingang van 2010 alleen nog duurzaam geproduceerd hout in, om zo het goede voorbeeld te geven en de vraag naar duurzaam hout te stimuleren. 

Uit een onderzoek dat in 2009 is uitgevoerd, blijkt dat de doelstelling van 50% duurzaam hout op de Nederlandse markt in 2011 binnen bereik is. Wel is het marktaandeel van duurzaam hout uit tropische gebieden nog relatief laag vergeleken met het marktaandeel van duurzaam hout uit gematigde gebieden. Dit valt te verklaren doordat er in tropische gebieden nog relatief weinig bos duurzaam gecertificeerd is. Voor aanvullende maatregelen zie ik op dit moment geen aanleiding. Binnenkort wordt u uitvoeriger geïnformeerd over de voortgang van het Beleidsprogramma Biodiversiteit.

Het bevorderen van de handel in legaal en duurzaam geproduceerd hout staat al geruime tijd op de Europese agenda. Dat heeft in 2003 geleid tot het Europese Actieplan FLEGT (Forest Law Enforcement, Governance and Trade) dat zich richt op het bestrijden van de handel in illegaal hout. 

In aanvulling hierop is recent een Verordening aangenomen die het in de handel brengen van illegaal gekapt hout in de EU verbiedt. 

Voor het duurzaam produceren van hout is legaliteit van de houtoogst een basisvoorwaarde. Daaraan levert FLEGT en de Verordening een belangrijke bijdrage. Voor FLEGT is binnen afzienbare tijd een evaluatie voorzien; de Verordening treedt pas in 2013 in werking. Om die reden is er op Europees niveau nog geen discussie gestart over het nemen van nieuwe maatregelen. De bestaande maatregelen moeten eerst geïmplementeerd en geëvalueerd worden. 

161 

Hoe wordt het behoud en ontwikkeling van de biodiversiteit in Nederland gewaarborgd nu de EHS onder het nieuwe kabinet niet verder wordt aangelegd?

De aanleg van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS) is één van de middelen om het behoud van biodiversiteit te bevorderen. Een groot deel van de EHS is al aanwezig en door bescherming van deze gebieden wordt in principe alhier de biodiversiteit geborgd. Bovendien zal, na herijking, tot en met 2018 verder worden gewerkt aan de completering van de EHS. Dit biedt kansen voor verdere ontwikkeling en behoud van de biodiversiteit. Deze is echter niet alleen afhankelijk van de EHS.

Verbetering van de kwaliteit en omvang van de groenblauwe dooradering kan hieraan ook een bijdrage leveren en tevens andere maatschappelijke doelen dienen. Op lokaal en regionaal niveau worden hier al initiatieven genomen, zowel in de stad als op het platteland, onder andere met het oog op verbetering van de waterkwaliteit en adaptatie aan klimaatverandering. 

162 

Op welke wijze gaat zorg gedragen worden voor artikel 7: versterken van het internationale VROM en WWI-beleid nu beiden waarschijnlijk opgaan in verschillende ministeries?

Het internationale milieu en ruimte beleid is belegd binnen het nieuwe ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M). De Minister van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor de algehele coördinatie van het Europese en internationale milieubeleid in brede zin. Het internationale WWI beleid is belegd bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Het opgaan in verschillende ministeries als zodanig heeft geen consequenties voor de inhoud en uitvoering van het beleid, zoals omschreven in artikel 7.

163 

In de een na laatste alinea wordt gesproken over een «level playing field» in het kader van een goed functionerende handhaving. Wat betekent dit concreet voor de handhaving op de export van E-waste?

Door het verbeteren van de organisatie van het toezicht in andere EU-lidstaten wordt het mogelijk om binnen de EU op eenzelfde manier en met eenzelfde intensiteit te controleren op de naleving van de regelgeving rond export van E-waste. Dit maakt eventueel uitwijkgedrag van bedrijven dat nu ontstaat door een verschil in handhavingsdruk onaantrekkelijk. Per saldo leidt dit tot strengere handhaving op de naleving van die regelgeving in de EU. Maar ook andere gezamenlijke activiteiten moeten leiden tot een betere naleving. Concreet noem ik als voorbeeld de onlangs door IMPEL (European Union network for the Implementation and Enforcement of Environmental Law) geïnitieerde en in samenwerking met het secretariaat van het Verdrag van Basel uitgevoerde training over E-waste aan een groep Afrikaanse milieu-inspecteurs uit vijf verschillende landen (Ghana, Nigeria, Senegal, Benin, Egypte) met als doel om problemen van illegale export ervan naar deze landen te voorkomen.

164 

Welke extra inspanningen gaat u ondernemen om sluikhandel naar het buitenland van elektrische- en elektronische apparaten tegen te gaan? Indien het antwoord ontkennend is, waarom dan niet?

Ook in 2011 is elektronica-afval aangemerkt als prioritaire stroom voor het toezicht. Door middel van gericht ketenonderzoek, controle acties en voorlichting wordt beoogd de naleving van de EVOA door bedrijven op dit terrein te versterken, om met name illegale export naar niet-OESO landen en nieuwe toetredende landen tot de EU tegen te gaan. Ook worden samen met de brancheorganisaties en andere overheden activiteiten verricht om de Nederlandse elektronica afvalketen zoveel als mogelijk te sluiten. Daarnaast is de VROM-Inspectie in IMPEL-verband actief op dit terrein (zie ook het antwoord op vraag 163).

165 

Onder welk ministerie komt de VROM-Inspectie (VI) te vallen?

De VROM-Inspectie komt onder het Ministerie van Infrastructuur en Milieu te vallen.

166 

Op welke wijze wordt op Saba, Sint Eustatius en Bonaire uitvoering geven aan de VI (VROM-inspectie) als baten- en lastendienst? Op welke wijze worden inspecties gehouden op Saba, Sint Eustatius en Bonaire? Op welke wijze wordt er uitvoering gegeven aan toezicht op maat, en de uitvoering van thematisch en systematisch onderzoek naar het naleefgedrag van bedrijven, instellingen en burgers?

In het jaar 2011 heeft de VROM-Inspectie (nog) niet de formele status van baten-lastendienst.

Nadat de Wet Infrastructuur, Milieu en Wonen Caribisch Nederland in werking is getreden kan de VROM-Inspectie een toezichtprogramma gaan uitvoeren. In principe wordt dit op dezelfde wijze vorm gegeven als in Nederland.

Op geen van de drie eilandgebieden zijn momenteel milieuvergunningen van kracht. Er wordt een inhaalslag gemaakt om die bedrijven die vergunningplichtig zijn alsnog op korte termijn van een adequate vergunning te voorzien. Niet-vergunningplichtige bedrijven vallen onder een specifiek voor Caribisch Nederland opgesteld Activiteitenbesluit. Vooruitlopend op vergunningverlening en het in werking treden van dit Activiteitenbesluit worden bedrijfscategorieën door de VROM-Inspectie bezocht, samen met toezichthouders van de eilandgebieden. Hiermee wordt op een praktische manier coaching gegeven (learning on the job). Tegelijkertijd wordt informatie verschaft aan bedrijven en draagvlak verkregen om de regelgeving na te leven. Deze methode is inmiddels succesvol toegepast bij alle garagebedrijven op Bonaire; in november 2010 worden de hotels bezocht. Zo wordt in gebieden waar toezicht en handhaving nog geen gemeengoed zijn maatwerk geleverd. Na deze fase wordt een handhavingstrategie vastgesteld voor Caribisch Nederland, waarin aan elke soort overtreding een handhavingwijze wordt gekoppeld.

167 

Onder welke provincie komen respectievelijk Saba, Sint Eustatius en Bonaire in ruimtelijke ordening opzicht te vallen?

Bonaire, Sint-Eustatius en Saba zijn als bijzondere gemeenten in Nederland niet ingedeeld binnen het gebied van een Nederlandse provincie. Dit betekent dat deze eilanden ook in ruimtelijk ordeningsopzicht niet onder een provincie vallen. Voor ruimtelijke belangen die de eilandgebieden overstijgen is het Rijk verantwoordelijk.

168 

Is het VROM-programma transitie BES-eilanden inmiddels klaar en wanneer komt dit naar de Kamer toe?

Het BES-programma zal zo spoedig mogelijk naar de Tweede Kamer worden verzonden.

169 

Wat gebeurt er voor het verbeteren van de externe veiligheid met bedrijven die stelselmatig niet aan eisen uit de milieuvergunning voldoen?

Het bevoegd gezag, de gemeente of de provincie, verleent voor deze bedrijven de milieuvergunning en is ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving. 

Tegen bedrijven die stelselmatig niet aan een milieuvergunning voldoen zal het bevoegd gezag de beschikbare bestuursrechtelijke middelen (bijvoorbeeld een dwangsom) en zo nodig strafrechtelijke middelen inzetten. In het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moet ook in de ruimtelijke ordening rekening gehouden worden met de risicocontouren rond deze bedrijven. 

Bij bedrijven in de hoogste risicocategorie die vallen onder de werking van het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) wordt daarnaast gezamenlijk toezicht gehouden door een team van bevoegd gezag Wet milieubeheer (Wm), Arbeidsinspectie en brandweer. Ook hier wordt bij overtredingen van het bedrijf handhavend opgetreden.

De VROM-Inspectie (VI) voert regelmatig thematische onderzoeken uit om na te gaan hoe het staat met de borging van de externe veiligheid en de handhaving door het bevoegd gezag. Indien het bevoegd gezag de milieuvergunningen niet tijdig actualiseert (vastleggen stand der techniek), niet adequaat handhaaft op de vergunning of geen rekening houdt met risicocontouren in de ruimtelijke ordening, zal de VI de betreffende gemeente of provincie formeel verzoeken de vergunning aan te passen of handhavend op te treden. Dit is momenteel het geval bij een tiental gemeenten als gevolg van het recente onderzoek van de VI naar de brandveiligheid bij grote opslagen van verpakte gevaarlijke stoffen. 

170 

Hoe wordt in 2011 vormgegeven aan de opzet van Regionale Uitvoeringsdiensten en de onderliggende kwaliteitscriteria en het gewenste regionale maatwerk en bottom up proces daarbij, mede naar aanleiding van de uitkomsten van het in oktober 2010 geplande bestuurlijk overleg met de provincies (Kamerstuk 31 953 nr. 37)?

Het in oktober 2010 geplande bestuurlijk overleg heeft nog niet plaats kunnen vinden, omdat nog niet alle provincies hebben gerapporteerd over de stand van zaken bij de realisering van de Regionale uitvoeringsdiensten en de eventuele aanpassing van de eind 2009 ter zake gedane voorstellen. In sommige provincies is de bestuurlijke besluitvorming tussen de gemeenten en de provincies nog niet afgerond. 

Op basis van de rapportages van de provincies zal de balans van het bottom up proces en het regionaal maatwerk worden opgemaakt, die begin december 2010 zal worden besproken in de Stuurgroep van het (interbestuurlijke) Programma Uitvoering met Ambitie (PUmA). Over de bevindingen zal kort daarna een bestuurlijk overleg plaatsvinden. Over de uitkomsten van het bestuurlijk overleg zal ik de Tweede Kamer informeren.

Ten aanzien van de kwaliteitscriteria voorziet het programma PUmA in de toepassing hiervan door alle gemeenten in de vorm van een zelfevaluatie van de kwaliteit van de uitvoering, die in de eerste helft van 2011 plaatsvindt. Hiervoor komt zeer binnenkort een digitaal hulpmiddel ter beschikking. 

171 

Behoort tot het instrumentarium van de VROM-Inspectie ook het voordragen voor strafvervolging bij het Openbaar Ministerie? Zo nee, waarom niet en wie doet dat dan? Zo ja, hoe vaak is dat afgelopen jaar gebeurd?

De buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s) van de VROM-Inspectie maken voor overtredingen proces-verbaal op en sturen dit naar het Openbaar Ministerie voor strafvervolging. De bijzondere opsporingsdienst van de VROM-Inspectie, de VROM Inlichtingen- en Opsporingsdienst (VROM IOD) doet grote opsporingsonderzoeken naar milieucriminaliteit en integriteit woningcorporaties. De bevoegdheden van de BOA’s en VROM IOD zijn wettelijk geregeld. Jaarlijks worden hier afspraken over gemaakt met het Openbaar Ministerie; in 2009 zijn 118 processen-verbaal gerealiseerd. Voor 2010 is geraamd dat de BOA’s circa 150 processen-verbaal aanzeggen (indicatief aantal; voor 2011 is dit 140) en dat de VROM-IOD 10 onderzoeken doet. Begin 2011 zullen deze zaken worden geëvalueerd en worden verdere afspraken gemaakt voor dat jaar.

172 

Hoe verloopt het overleg en hoe is de voortgang met betrekking tot spoedlocaties bodemsanering?

Naar aanleiding van het convenant bodemontwikkelingsbeleid hebben partijen besloten om een gezamenlijk uitvoeringsprogramma in het leven te roepen, gefaciliteerd via agentschapnl. Belangrijk onderdeel hiervan is de werkgroep spoedlocaties. Deze werkgroep zorgt ervoor dat de inventarisatie van spoedlocaties op schema ligt, zodat zoals in het convenant is afgesproken er begin 2011 een overzicht zal liggen van de werkvoorraad humane spoedlocaties. Bovendien wordt door het bevoegd gezag al volop gewerkt om met voorrang de (humane) spoedlocaties te saneren of te gaan beheren.

173 

Is het waar dat er na 2014 geen geld begroot zal worden specifiek voor de aanpak van bodemverontreiniging? Betekent dit dat het Rijk de 2030-doelstelling (aanpak van ernstige gevallen van bodemverontreiniging die niet spoedeisend zijn) loslaat? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot hetgeen in artikel 8.4 van het Convenant bodemontwikkelingslocaties en aanpak spoedlocaties (juli 2009) is opgenomen: «(...). Een en ander neemt niet weg dat het Rijk medeverantwoordelijk blijft ten einde het bevoegd gezag Wet bodembescherming in staat te stellen de 2030-doelstelling te realiseren via een decentralisatie-uitkering of een algemene uitkering.»

Het Rijk behoudt commitment aan de 2030-doelstelling, zoals ook in het convenant is opgenomen. De middelen voor bodemsanering blijven ook na 2014 in een vergelijkbare hoogte beschikbaar. Wel zal worden bezien of deze middelen deels onderdeel kunnen gaan uitmaken van de generieke uitkering in het provincie- en gemeentefonds.

174 

Wat zijn de ambities van dit kabinet met betrekking tot het realiseren van stiltegebieden en zorg te dragen dat storende, voor de omgeving vreemde geluiden afwezig zijn? Op welke wijze wordt hier uitvoering aan gegeven, zijn hiervoor gelden beschikbaar gemaakt? Zo ja, waar op de begroting zijn deze gelden opgenomen?

Het Rijk heeft m.b.t. stiltegebieden alleen een taak als wetgever. De uitwerking van het beleid is gedecentraliseerd naar de provincies.

Het aanwijzen van stiltegebieden is geregeld in de Wet milieubeheer. Hierin staat dat de provincies eenmaal per vier jaar een provinciaal milieubeleidsplan vaststellen. Daarin wijzen zij gebieden aan waarin voor het behoud van de kwaliteit van het milieu of aspecten daarvan bijzondere bescherming nodig is; de milieubeschermingsgebieden. In het geval van stiltegebieden gaat het dan om het aspect stilte.

Verder staat in de Wet milieubeheer in art 1.2, tweede lid, onder b. dat provinciale staten gehouden zijn regels op te stellen inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder in de bij die regels aangewezen gebieden. De provincie is dus verantwoordelijk voor het voorkomen van verstorende geluiden. 

In het kader van stimulerend beleid is in het verleden ondersteuning verleend aan provincies om de stiltegebieden op te zetten. Deze ondersteuning aan IPO is bijna afgebouwd. Voor 2011 wordt nog eenmaal ondersteuning geboden, in de vorm van een bedrag van 50 000 euro. Dit bedrag maakt onderdeel uit van artikel 10 (tegengaan van geluidhinder).

175 

Kunt u uiteenzetten op welke wijze de projecten vallend onder de Crisis- Herstelwet concreet hebben geleid tot meer duurzaamheid? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze wordt dan zorg gedragen voor dat we naar een duurzamere samenleving gaan?

De experimentele projecten die vallen onder de Crisis- en herstelwet hebben alle een meer of minder groot effect op duurzame ontwikkeling, omdat deze specifiek zijn geselecteerd op de drie criteria die in de wet worden genoemd; werkgelegenheid, duurzaamheid en versterking van de economische structuur. 

De experimentele ontwikkelingsgebieden betekenen de herstructurering van binnenstedelijke industrieterreinen die anders geen mogelijkheid hadden voor vernieuwing of verduurzaming. 

De innovatieve experimenten geven ruimte aan projecten die zowel innovatie als duurzame en economische ontwikkeling beogen. 

176 

Op welke wijze wordt de omvattende verdrogingsproblematiek van natuurgebieden aangepakt? Bent u bereid de inspanning te verhogen om dit probleem aan te pakken? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?

De minister van EL&I is in deze primair verantwoordelijk. Vanuit I&M wordt financieel (via het ILG) bijgedragen. Zoals reeds door de minister van EL&I geantwoord, vindt de concrete aanpak van verdroging in natuurgebieden plaats onder regie van provincies. Het is aan hen te bepalen waar en op welke termijn inzet nodig is. Hiernaast vindt een extra impuls plaats via de «Strategie Water en Natura 2000», die puntsgewijs aangeeft hoe men per gebied tot realisatie van de wateropgave kan komen en beschrijft welke prioritaire acties nodig zijn. De strategie is bestuurlijk geaccordeerd en de voortgang wordt nu bewaakt door het regiebureau Natura 2000.

177 

Kunt u uiteenzetten waarom de geraamde uitgaven voor communicatie-instrumenten in de jaren vanaf 2011 fors dalen? Welke communicatie komt te vervallen ten opzichte van eerdere jaren?

Geraamde uitgaven dalen als gevolg van: 

  • de uitwerking van een meerjarige budgettaire taakstelling (laatste jaar 2011),

  • het, in navolging van andere departementen, afboeken van het centrale budget voor inzet op massamediale PB-51 campagnes (€ 1,5 mln.) op het communicatie-instrument,

  • het meerjarig overhevelen van participatiebudget via DG Ruimtelijke Ordening naar het Centrum voor Publieksparticipatie en 

  • het eindigen van het programma Ondersteuning Maatschappelijke Initiatieven 

Grotendeels is er eigenlijk sprake van budgetherverdeling en niet van het korten op communicatieactiviteiten. Daar waar sprake is van echte korting op het budget, wordt de focus nog meer dan voorheen gelegd op de beleidsprioriteiten. Ondersteuning van Maatschappelijke initiatieven wordt niet als apart programma meer vormgegeven, maar in de lijnorganisatie ingebed. 

178 

Hoe komt het dat de bekostiging van externe uitvoeringsorganisaties bijna 50% lager ligt vanaf 2011?

Het is niet juist dat de uitvoeringskosten van externe uitvoeringsorganisaties 50% lager liggen in 2011; wel is sprake van het realiseren van bezuinigingen. Het gaat om de uitvoeringskosten van RIVM en Agentschap NL. De uitvoeringskosten RIVM zijn meerjarig in de begroting opgenomen. De uitvoeringskosten Agentschap NL worden elk jaar, op basis van het uitvoeringsprogramma van dat jaar, bij de 1e suppletoire begroting overgeboekt van de betreffende beleidsartikelen naar artikel 91 Algemeen. De opdrachten RIVM en Agentschap NL 2011 zijn in voorbereiding. Naar verwachting zal op deze opdrachten een bezuiniging worden gerealiseerd van circa € 19 miljoen ten opzichte van 2010. Dat is inclusief het wegvallen van circa € 5 miljoen uitvoeringskosten, in verband met het uitvoeren een aantal subsidieregelingen, als uitvloeisel van de crisismaatregelen.

179 

Op welke termijn wordt de Raad voor de Leefomgeving opgericht?

De Wet Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (kamerstuk 32 314, nr. 2) en in verband daarmee het wetsvoorstel tot intrekking van de Adviesraad gevaarlijke stoffen liggen ter behandeling bij de Staten-Generaal. Vanaf het moment dat die wetten door de Staten-Generaal worden aangenomen, zal de raad binnen een periode van zes maanden kunnen worden opgericht. Derhalve verwacht ik dat de raad in de eerste helft van 2011 kan worden opgericht.

180 

Wat zijn de kosten van de verbouwing van het ministerie aan de Rijnstraat? Waar in de begroting zijn die kosten opgevoerd? Welk financieel voordeel levert dit het ministerie op termijn op?

Conform rijksbeleid zal de verbouwing van Rijnstraat 8 worden aanbesteed als PPS. Dat betekent, dat een consortium van marktpartijen de investeringskosten voor zijn rekening neemt. De kosten van de verbouwing komen dus niet ten laste van de rijksbegroting.

Nadat de verbouwing is afgerond, stelt het consortium het pand beschikbaar aan de rijksoverheid tegen betaling van een jaarlijkse vergoeding. De onderdelen van de rijksoverheid, die in het pand worden gehuisvest, moeten deze kunnen betalen binnen de bestaande meerjarenramingen voor apparaatskosten. Weliswaar stijgen de kosten per m2, maar door de verbouwing wordt het ook mogelijk om in het pand veel meer ambtenaren te huisvesten, dan nu het geval is. Daardoor kunnen er naast de voormalige ministeries van VROM en VenW (nu I&M geheten) ook andere onderdelen van het Rijk in het verbouwde pand worden ondergebracht.

De uiteindelijke omvang van de financiële besparingen zijn afhankelijk van de keuzes die het ministerie van Infrastructuur en Milieu maakt, binnen de kaders en normen ten aanzien van werkplekoppervlak en werkplekgebruik, die rijksbreed zijn (en nog worden) vastgesteld. Door de intensivering van het gebruik van de Rijnstraat 8 kunnen elders in Den Haag perifere panden worden afgestoten.

De vernieuwing van de Rijnstraat maakt onderdeel uit van het Masterplan Den Haag. Dit Masterplan biedt een samenhangend beeld van de ontwikkeling van de rijksgebouwenvoorraad in Den Haag, gegeven de krimpende overheid en de strakkere huisvestingsnormen en levert een besparing op van € 28 mln in 2014. Die besparing loopt in de jaren daarna verder op. Deze financiële besparingen zijn reeds ingeboekt en komen ten goede aan de rijksbegroting in brede zin. Overigens onderzoekt de minister van BZK op dit moment de effecten van het regeerakkoord op de huisvesting in Den Haag.

181 

Hoe groot was de externe inhuur van VROM in 2008, 2009 en 2010 en hoe groot zal deze naar verwachting zijn in 2011 voor de VROM-taken? Hoe groot was de externe inhuur van de taken die nu worden ondergebracht bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu in 2008, 2009 en 2011 en hoe groot zal deze naar verwachting zijn in 2011?

In 2008 en 2009 is door VROM respectievelijk 54,8 mln en 64,0 mln uitgegeven voor de externe inhuur. Het is op dit moment te vroeg om een uitspraak te doen over de uitgaven voor inhuur in 2010; daarover wordt via het jaarverslag verantwoord. Er is nu ook geen concrete verwachting voor de uitgaven voor inhuur in 2011, anders dan de intentie zowel bij BZK als bij I&M om de geformuleerde norm als uitgangspunt te nemen.

Op dit moment wordt gewerkt aan de precieze afbakening van taken die overgaan van het ministerie van VROM naar andere ministeries. Na afronding van die takendiscussie zal de financiële vertaalslag worden gemaakt en in het bijzonder hoe de apparaatsuitgaven van VROM worden herschikt over de verschillende ministeries. Daarna zal het de vraag zijn hoe wordt omgegaan met informatie over apparaatsuitgaven uit het verleden.

Nu Verkeer en Waterstaat en delen van het ministerie van VROM worden samengevoegd tot één ministerie van Infrastructuur en Milieu, beschik ik niet over een inhuurprognose over 2011 die op een solide basis rust. Zolang gewerkt wordt aan een integraal beeld, kan ik geen uitspraak doen over de omvang van de benodigde externe inhuur voor 2011. De samenvoeging van taken en wijziging van die taken door nieuw of gewijzigd beleid hebben gevolgen voor de behoefte aan personele capaciteit, zowel permanent als tijdelijk.

182 

Hoe verhoudt de geraamde compensatie aan de Raad van State voor een hogere werklast als gevolg van de invoering van de Wro zich tot een concrete toename in het aantal door de Raad behandelde zaken? Zijn de uitgaven voor deze post een schatting die nader kan worden aangepast op basis van de daadwerkelijke realisatie van aanvullende werkzaamheden, of ligt het bedrag hiervoor vast?

In opdracht van het ministerie van VROM is naar de gevolgen van de invoering van de Wro voor de werklast van de Raad van State een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd, afgerond in juli 2009. De basis hiervoor was de definitieve wet. De verleende compensatie is gebaseerd op de resultaten uit het onderzoeksrapport, waarmee VROM en de Raad van State hebben ingestemd. Er zijn geen afspraken gemaakt om de daadwerkelijke lastenverzwaring te meten en een eventuele herberekening van de werkelijke kosten uit te voeren en te verrekenen. Met de reeds uitgevoerde structurele verrekening ligt het bedrag dus vast.

183 

Kunt u nader toelichten wat de «budgettaire problematiek bij de interne bedrijfsvoering VROM» inhoudt? Waarom doet deze problematiek zich in de jaren 2013 tot 2015 voor? Hoe verhoudt de aanwezigheid van deze problematiek zich tot de op pagina 115 omschreven bezuinigingen ten aanzien van de bedrijfsvoering?

Deze post bevat meer dan enkel interne bedrijfsvoering. De problematiek vanaf 2013 is het gevolg van een rijksbrede taakstelling op de bedrijfsvoering die in het aanvullend beleidsakkoord is vastgelegd. De bezuinigingen ten aanzien van de bedrijfsvoering dragen bij aan de dekking van deze problematiek.

184 

Kunt u toelichten wat voor extra activiteiten er worden bekostigd door middel van de post «extra middelen t.b.v. de bedrijfsvoering»?

Dit betreft geen extra activiteiten, maar het aandeel van de VROM-Inspectie in de interne herschikkingen ter dekking van personele en materiële kosten.

185 

Kunt u toelichten wat de «efficiencymaatregelen» ten aanzien van het budget uitvoeringskosten voor het artikel 10 leefomgevingskwaliteit behelzen?

De voormalige minister van VROM (thans I&M) heeft een efficiencykorting van 20% op de apparaatskosten en de bijdrage van VROM aan de projectmiddelen van het Agentschap NL doorgevoerd. Bij artikel 10 leefomgevingskwaliteit is de korting van 20% op de opdracht Bodem+ verwerkt.

186 

Kunt u nader toelichten hoe zeker de realisatie van de onder de post «productiviteitstaakstelling» ingeboekte bezuinigingen is? Is hier sprake van het verdwijnen van ambtenaren middels natuurlijk verloop?

Een productiviteitstaakstelling heeft als doel om hetzelfde werk met minder fte te doen. Er wordt naar gestreefd om deze taakstelling te realiseren via natuurlijk verloop. Deze opgave is niet gering, gegeven de diverse personele taakstellingen. Daarom voer ik actief beleid en monitor of ik op koers zit, zodat ik zonodig kan bijsturen.

187 

Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met de post «Extrapolatie 2015» op artikel 91?

In beginsel is de VROM-begroting structureel, tenzij afspraken zijn gemaakt voor bepaalde tijd. De VROM-begroting 2010 bevat de jaren 2010 tot en met 2014 en een doorkijk naar 2015. Met uitzondering van de rijksbrede taakstellingen bedrijfsvoering en arbeidsproductiviteitskorting zijn geen wijzigingen voorzien in het apparaatsbudget van VROM/WWI. Dat wordt tot uitdrukking gebracht met de post extrapolatie.

188 

Kunt u de apparaatkosten uitsplitsen naar kosten van huisvesting, overige faciliteiten, personeel en andere relevante posten? Hoe is de taakstelling op de bedrijfsvoering verdeeld over personeel, huisvesting en overige posten?

Ja. Van de gemeenschappelijke voorzieningen (€ 170 mln) betreft € 25 mln huur. De resterende € 145 mln bestaat voor circa € 55 mln uit ICT-beheer, voor € 20 mln uit facilitaire zaken, voor € 60 mln uit personele kosten en voor € 10 mln uit materiële kosten, waaronder bedrijfsvoeringsprioriteiten en communicatie. De taakstelling versobering bedrijfsvoering rijksdienst wordt vooral ingevuld op materiële kosten (overige posten).

189 

Hoe zijn de diverse taakstellingen met betrekking op de VROM-inspectie verdeeld over taken, personeel en huisvesting?

De taakstellingen met betrekking tot de VROM-Inspectie zijn wat personeel en taken betreft gerealiseerd door herijking van de prioriteiten voor 2011. Het takenpakket van de VROM-Inspectie voor 2011 past zo bij haar formatie voor dat jaar. Voor de jaren daarna zal de takendiscussie opnieuw gevoerd worden gezien de verdere reductie van de formatie.

Wat betreft het huisvestingscenario is besloten dat op het moment dat dat contractueel mogelijk is, bezien zal worden wat bedrijfseconomisch de beste oplossing is. Hierbij is het uitgangspunt dat er gestuurd wordt op bijvoorbeeld het dynamiseren van het gebruik van kleinere en flexibelere werkplekken door medewerkers, in plaats van iedereen een vaste werkplek aan te bieden. Daarnaast is de komende fusie met de IVW aanleiding om gezamenlijk kritisch naar de huisvesting te kijken. 

190 

Hoe onzeker is de vanaf 2011 ingeboekte post versobering bedrijfsvoering Rijksdienst?

Binnen VROM/WWI zijn maatregelen genomen om deze bezuiniging zeker te stellen. Naast verdergaande interdepartementale samenwerking is een taakstellende verlaging doorgevoerd op diverse materiële budgetten, zoals bv externe accommodaties en vervoer.

191 

Is het waar dat het ministerie van VROM enkele maanden geleden een lening heeft gehaald uit de Waddenfonds, hetgeen in de begroting is verwerkt als mutatie 1e suppletore begroting 2010 met een bedrag van € 29 381 000? Is hier sprake van een temporisering? Zo ja, wanneer wordt dit bedrag teruggestort in het Waddenfonds? Kunt u specificeren waaraan het bedrag van € 29 381 000 dat met terugwerkende kracht over 2010 uit het Waddenfonds gehaald is wordt uitgegeven? Kunt u zeker stellen dat de geleende gelden uit het Waddenfonds in later jaren alsnog worden aangezuiverd waardoor het totaalbedrag voor het Waddenfonds 800 miljoen Euro blijft?

Bij voorjaarsbesluitvorming heeft VROM vanwege brede budgettaire problematiek een leenconstructie op het Waddenfonds toegepast. Het gaat hier om een totaal van € 29,3 mln. De leenconstructie van € 29,3 mln kon worden toegepast omdat in de jaren 2007–2009 driemaal sprake is geweest van een storting in het Waddenfonds ter hoogte van totaal € 101,4 mln. In dezelfde jaren zijn er slechts 2 tenders geweest, waardoor 1/3 van de totale storting nog niet is benut. Het meerjarig kasbeeld van het Waddenfonds geeft daardoor ruimte voor deze leenconstructie. De leenconstructie wordt in de meerjarenraming tot en met 2015 in zijn geheel aan het Waddenfonds terugbetaald. Toebedeling van problematiek en dekking in zijn geheel is niet 1 op 1 mogelijk. Volgens het regeerakkoord wordt in de periode van 2012–2026 jaarlijks € 5 miljoen als efficiencykorting ingeboekt op het Waddenfonds.

192 

Kunt u uiteenzetten wat de waarde van de effectindicator «natuurkwaliteit» was in 2010, en wat de streefwaarden hiervoor zijn voor 2015 respectievelijk 2020?

De natuurkwaliteit is een maat voor de biodiversiteit en is in de Nederlandse zoute wateren nog ongeveer de helft van die in een meer natuurlijke situatie. In de Waddenzee zijn de concentraties aan voedingsstoffen (nutriënten) voor de algen te hoog. Zeegras (een hogere plant) is mede hierdoor afwezig in de Waddenzee. Gegevens voor de vulling van deze indicator zijn verschenen in 2010 en beslaan de periode van 2002 tot en met 2007 (zie www.compendiumvoordeleefomgeving.nl). Recentere informatie is nog niet beschikbaar.

De streefwaarde is om de ca 50% in natuurlijke situatie niet verder te laten afnemen.

193 

In de 13 geformuleerde programma’s van het Waddenfonds zijn doelstellingen en subdoelstellingen geformuleerd. Wat zijn de effecten van de voorgestelde bezuinigingen op de geformuleerde (sub)doelstellingen van de 13 geformuleerde programma’s? Worden de geformuleerde doelstellingen voor 2014 en 2026 gehaald?

Vanaf 2012 zal het Waddenfonds worden gedecentraliseerd, met een efficiencykorting van € 5 miljoen per jaar. Aangezien dit om een bescheiden bedrag gaat in vergelijking tot het totaal (€ 33,8 miljoen), mag verwacht worden dat dit geen substantiële gevolgen zal hebben voor de realisatie van zowel de korte als de lange termijndoelen van de 13 geformuleerde programma’s.

194 

Kunt u een overzicht geven van de volledige omvang van de achteruitgang in middelen die de komende jaren ten goede komen van het Waddenfonds, als gevolg van de mutaties die in de begroting voor 2011 worden voorgesteld?

Volgens het regeerakkoord wordt in de periode van 2012–2026 jaarlijks € 5 miljoen als efficiencykorting ingeboekt op het Waddenfonds, hetgeen neerkomt voor de totale resterende looptijd van het Fonds op totaal € 75 miljoen.

195 

Kunt u nader specificeren wat de oorzaak is van de post «Doorwerking realisatie 2009» onder artikel 1, Waddenfonds? Betreft het hier uitgaven die begroot waren voor 2010, maar die niet zijn gerealiseerd? Is de desbetreffende tender vorig jaar uitgezet?

Het genoemde bedrag van € 23 miljoen onder het kopje «doorwerking realisatie 2009» in het verdiepingshoofdstuk houdt verband met het doorschuiven van niet gerealiseerde kasuitgaven. In de systematiek van een rijksbegrotingsfonds worden niet gerealiseerde kasuitgaven doorgeschoven naar het volgende begrotingsjaar.

196 

Zijn er al eerder middelen ten behoeve van een «herprioritering» in mindering gebracht op de storting in het Waddenfonds? Kunt u een overzicht geven van dergelijke mutaties sinds 2007?

Ten behoeve van een «herprioritering» zijn er eerder geen middelen in mindering gebracht op de storing in het Waddenfonds. Wel hebben er mutaties plaatsgevonden teneinde de beschikbare middelen in overeenstemming te brengen met de benodigde middelen.

197 

Kunt u uiteenzetten hoe het begrip «juridisch verplicht» met betrekking tot de begroting voor het Waddenfonds in 2011 moet worden geïnterpreteerd, met het oog op de mutatie van € 29. 381 000 Euro ten opzichte van de oorspronkelijk op € 40 478 000 Euro geraamde uitgaven waarvan € 16 233 000 Euro in de begroting voor 2010 als «juridisch verplicht» gekwalificeerd werd ?

De stand «juridisch verplicht» komt voort uit de gehonoreerde projecten uit de eerste en tweede tender van het Waddenfonds en uit verplichtingen die zijn aangegaan voor het beheer van het Fonds, totaal ongeveer € 70 miljoen. Doordat enige projecten vertraging hebben opgelopen, worden in de opeenvolgende begrotingen de benodigde kasmiddelen aangepast aan de liquiditeitsbehoefte van de projecten.

198 

Kunt u toelichten of de omschrijving van een deel van de uitgaven in de jaren 2011 tot 2014 als «juridisch verplicht» en «bestuurlijk gebonden» uitsluit dat deze vanwege «herprioritering van middelen binnen de begroting» blijvend veranderen?

Deze middelen kunnen niet op een andere wijze worden aangewend, omdat die rechtstreeks voortvloeien uit de liquiditeitsbehoefte van gehonoreerde projecten. Eenmaal gehonoreerde projecten zullen niet tussentijds worden stopgezet, tenzij niet voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in de subsidiebeschikkingen.

199 

Welk deel van de voorziene uitgaven uit het Waddenfonds zijn voor de komende jaren juridisch verplicht en bestuurlijk gebonden? Moeten deze uitgaven op een later moment alsnog in het Waddenfonds worden gestort, mochten deze getemporiseerd worden?

Tot nu toe is uit het Waddenfonds ongeveer € 70 miljoen juridisch verplicht. In 2010 zal hier een bedrag van ongeveer € 34 miljoen bijkomen voor projecten uit de derde tender van het Waddenfonds. Door de decentralisatie van het fonds in 2012 naar provincies komen toezicht en regie van het beleid en de middelen uit het Waddenfonds bij de provincies.

200 

Hoe verhoudt zich de uitwerking van motie 31 089, nr. 31 (Van Leeuwen) tot de plannen in het Groene Hart van het kabinet Rutte -Verhagen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?

Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) zal zich, als coördinerend bewindspersoon voor het Rijksprogramma Groene Hart, beraden op de huidige Rijksrol in het Groene Hart en zal daarover met mij en de andere betrokken collega-bewindslieden in overleg treden. Het voorstel uit het Regeerakkoord om meer ruimte te bieden voor kleinschalige woningbouw onder andere in het Groene Hart, speelt hierbij een rol.

201 

Op welke wijze gaat uitvoering geven worden aan de toezegging dat samen met het IPO een handreiking wordt opgesteld voor het vaststellen van de grenzen van bestaand gebouwd gebied?

De Handreiking voor de periodieke vaststelling van de grenzen van het bestaand bebouwd gebied door de provincies, maakt onderdeel uit van de wijze van definiëring van begrippen in de ontwerp- AMvb Ruimte. Deze wijze van definiëring is nog onderwerp van nadere besluitvorming. De gedachten gaan momenteel uit naar een efficiëntere manier die minder bestuurlijke lasten met zich mee brengt en waar de provincies en gemeenten mee kunnen instemmen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, beraadt het kabinet zich over de opzet en inhoud van de beoogde AMvb Ruimte.

202 

Wat bedragen de kosten van de Wabo? (naar aanleiding van de toezegging om hier schriftelijk op terug te komen na het zomerreces 2010)?

De kosten van de Wabo zijn in te delen in 3 categoriën, nl: incidentele kosten gepaard gaande met de invoeringskosten die de bevoegde gezagen hebben ten gevolge van het invoeren van de Wabo, de ontwikkelkosten van het digitale instrument het Omgevingsloket Online en de structurele beheerkosten van het Omgevingsloket. De structurele kosten van beheer bedragen € 3.8 mln/jaar.

Met de invoering van de Wabo zijn de volgende incidentele kosten gemoeid: 

  • Invoeringskosten bij de uitvoerende overheden. Met de VNG zijn de directe kosten voor de invoering van de Wabo vastgesteld op € 62 mln. Dit bedrag hebben de gemeenten reeds uitgekeerd gekregen via het gemeentefonds. Met het IPO is een bedrag van € 9 mln. overeengekomen ter dekking van de invoeringskosten voor de provincies. Deze eenmalige kosten zijn eveneens conform artikel 2 van de Financiële Verhoudingenwet vergoed. 

  • Kosten invoeringsbegeleiding van de zijde van het ministerie van VROM. Ten behoeve van een zorgvuldige invoering zijn er vanuit het ministerie tal van activiteiten verricht en producten ontwikkeld. Zo zijn er bijvoorbeeld handreikingen ontwikkeld, bijeenkomsten gehouden, is er een (virtueel) kennisplein in de lucht gebracht, zijn er standaarddocumenten die alle overheden vrij kunnen gebruiken en is er een helpdesk. Gemeenten zijn actief begeleid bij het aansluiten op het omgevingsloket. Vanuit het ministerie is er communicatiemateriaal ontwikkeld dat overheden hebben gebruikt richting burgers en bedrijfsleven. Ter ondersteuning van de invoering is een opleidingstraject voor ca. 6 000 ambtenaren gerealiseerd, ondersteund door een e-learningtool en een juridisch praktijkboek. In totaal is er in de periode 2006–2009 ca. 4 mln. euro besteed aan concrete invoeringsproducten (inclusief opleidingen). In 2010 is de implementatiebegeleiding voortgezet ten einde een kwalitatief goede invoering van de omgevingsvergunning te realiseren. Hiermee is ca. 8 ton aan directe kosten gemoeid. 

  • De ontwikkelkosten voor het digitale instrument online bedragen: ca. € 14 miljoen,

De invoering van de Wabo levert daarnaast de volgende structurele baten op: 

  • Structurele verlaging van de administratieve lasten van ca. € 105 mln per jaar voor het bedrijfsleven en ca. € 26 mln en 18 000 uur per jaar aan tijdsbesteding voor de burgers. 

  • Structurele verlaging kosten overheden. Uit een aantal uitgevoerde business-cases blijkt dat de Wabo een belangrijke impuls is om de werkprocessen binnen de betrokken overheden efficiënter in te richten. Digitaal werken speelt hierin een belangrijke rol. Hoeveel er structureel bespaard kan worden is afhankelijk van de mate van digitalisering en van de grootte van de gemeente.

203 

Wanneer krijgt de Kamer het (concept) eindrapport en kabinetsstandpunt over het onderzoek eigendommen en grondpositie op twee locaties? (n.a.v. het algemeen overleg grondbeleid 23-09-2009)

Deze maand stuur ik het desbetreffende onderzoek naar de Tweede Kamer. Daarnaast zal ik dit onderzoek betrekken bij een bredere beleidsbrief die ik medio volgend jaar naar u hoop te zenden, waarin ook het onderzoek van Ecorys wordt betrokken.

204 

Wanneer krijgt de Kamer aanvullende informatie over het proefonderzoek van justitie over frauduleuze praktijken op de grondmarkt? (n.a.v. het algemeen overleg grondbeleid & brief 30 015, nr. 37)

N.a.v. het algemeen overleg grondbeleid van 23 september 2009 (27 581, nr. 37) is contact geweest met het voormalig ministerie van Justitie. De toezegging om te onderzoeken hoe inzicht kan worden verkregen in frauduleuze praktijken op de grondmarkt is vervat in een proefonderzoek naar de gemeente Rotterdam. Voor meer informatie verwijs ik u naar mijn collega van Veiligheid en Justitie. Overigens komt uw verwijzing naar de zaak van een frauderend bodemadviesbureau in het proefonderzoek niet aan de orde en is in dit algemeen overleg ook niet toegezegd.

205 

Wanneer wordt de kabinetsvisie verwacht over de SP-rapporten «Sanering asbest cementdaken» en «Rood sein voor ammoniakterrein», in relatie tot de asbestpublicatie van de Gezondheidsraad (voorzien oktober 2010)?

In de Kabinetsreactie op de asbestpublicatie van de Gezondheidsraad die voor dit najaar reeds staat gepland zal ook worden ingegaan op het SP-rapport «Sanering asbestcementdaken».

Er is geen relatie tussen het rapport «Rood sein voor de ammoniaktrein» en de publicatie van de Gezondheidsraad over asbest. Aan het rapport «Rood sein voor de ammoniaktrein» wordt reeds inhoudelijk invulling gegeven door het op 19 maart 2009 tussen Rijk en DSM gesloten «Convenant DSM afbouw ammoniaktransporten». Met de uitvoering van dit convenant is de grootste ammoniakstroom per spoor door Nederland (tussen Geleen en IJmuiden) definitief beëindigd en zal deze totale stroom ammoniak in 2 fasen uiterlijk in 2015 volledig in Geleen worden verwerkt tot tussen- of eindprodukten. Een deel van het ammoniak wordt conform het convenant nu nog via de korste route afgevoerd naar Duitsland en/of België/Frankrijk.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Gent, W. van (GL), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), voorzitter, Slob, A. (CU), Haverkamp, M.C. (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), Bashir, F. (SP), Mos, R. de (PVV), Tongeren, L. van (GL), Monasch, J.S. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Veldhoven, S. van (D66), Koolmees, W. (D66), ondervoorzitter, Huizing, M.E. (VVD), Leegte, R.W. (VVD) en Vacature, (PVV).

Plv. leden: Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Koopmans, G.P.J. (CDA), Lucas, A.W. (VVD), Smeets, P.E. (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Hijum, Y.J. van (CDA), Bontes, L. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Bochove, B.J. Van (CDA), Karabulut, S. (SP), Agema, M. (PVV), El Fassed, A. (GL), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Jacobi, L. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Ham, B. van der (D66), Verhoeven, K. (D66), Boer, B.G. de (VVD), Lodders, W.J.H. (VVD) en Bemmel, J.J.G. van (PVV).

Naar boven