31 209 Schoon en zuinig

Nr. 117 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 april 2010

Met deze brief bied ik u, mede namens de ministers van Economische Zaken, van Verkeer en Waterstaat, voor Wonen, Wijken en Integratie en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de resultaten aan van de tussenbalans Schoon en Zuinig. Dit kabinet heeft bij zijn aantreden ambitieuze doelstellingen geformuleerd op het gebied van klimaatbeleid: 30% reductie van broeikasgassen in 2020 ten opzichte van 1990, 20% hernieuwbare energie in 2020 en in de periode 2011 tot 2020 gemiddeld jaarlijks 2% energie-efficiency verbetering. Het klimaatbeleid dat dit kabinet heeft uitgezet is gericht op het hier en nu (meters maken) en beleid gericht op (over)morgen (innovatie). Voor het halen van deze doelen is het belangrijk de voortgang goed in de gaten te houden. Daarom stuur ik u bij deze toe 1) de Referentieraming energie en emissie 2010–2020, 2) de Monitor 2010, 3) de evaluatie van de convenanten, 4) de rapportage over mogelijke aanvullende beleidsopties Schoon en Zuinig en 5) de resultaten van het innovatieprogramma energietransitie.1 Gegeven de demissionaire status van het kabinet is geen keuze gemaakt voor en tussen de mogelijke aanvullende beleidsopties. Hierdoor is er geen sprake van een eindevaluatie, maar van een tussenbalans Schoon en Zuinig.

Referentieraming

In de Referentieraming ramen ECN en PBL de uitstoot van broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen in 2020 op basis van beleid dat inmiddels definitief vaststaat (en bijvoorbeeld in de Staatscourant heeft gestaan) en beleid dat nog uitgewerkt moet worden. Het rapport kent bij volledige uitvoering van dit vaststaande en voorgenomen beleid twee belangrijke algemene conclusies. Dankzij de forse groei van het aandeel duurzame energie is er het komende decennium sprake van een trendbreuk in het fossiele energiegebruik: de voortdurende groei van het gebruik van fossiele energie slaat om in een (lichte) daling. Daarnaast daalt de uitstoot van broeikasgassen in Nederland sinds 2004. Deze dalende trend continueert zich tot 2020. Het kabinetsdoel voor broeikasgassen voor 2011 (zie de monitor 2010) wordt (hoogstwaarschijnlijk) gerealiseerd. Uit de Referentieraming blijkt dat zonder aanvullend beleid de doelen in 2020 niet worden gehaald (zie tabel 1). De referentieraming laat ook zien dat, door het ingezette klimaat- en luchtbeleid, voor Nederland de emissieplafonds voor vier luchtverontreinigende stoffen binnen bereik zijn. Deze plafonds gelden op grond van de Europese NEC-richtlijn (2001/80/EG) per 2010.

Tabel 1: Doelbereik klimaatdoelen
 

2011

2020

 

Doel

Raming

Doel

Raming

CO2-emissiereductie (Mton)

209

201–213

150

174 – 207

Hernieuwbare energie (MW)

2.285

2.762–3.113

20%

11 – 15,5%

Energiebesparing

(% per jaar)

29–61 PJprim

Wordt naar verwachting gehaald

2,0

1,1 – 1,8

De meeste sectoren liggen op koers om de gestelde doelstellingen voor 2011 te realiseren en er worden aanzienlijke stappen richting 2020 gezet. In de land- en tuinbouwsector maken akkerbouw, glastuinbouw en veehouderij aansprekende stappen: Innovatieprogramma Precisielandbouw, CO2-vereveningsysteem en het innovatieprogramma emissiearm veevoer. In de sector verkeer worden met name personenvoertuigen door o.a. EU bronbeleid en fiscale vergroening steeds schoner en zuiniger. Het verduurzamen van het goederenvervoer blijft hier nog bij achter. De laatste monitorgegevens voor energiebesparing in de gebouwde omgeving wijzen de goede richting op. In 2008–2009 zijn bijna 350 000 woningen verbeterd, terwijl de doelstelling voor 2008 en 2009 tezamen op 80 000 ligt. De 300 000 woningen die jaarlijks in de periode 2011–2020 moeten worden aangepakt zal niet worden gehaald. Er is een trendbreuk, maar het tempo is nog ontoereikend.

Het aandeel duurzame energie in 2020 wordt bij uitvoering van het voorgenomen beleid geraamd op 15,5% bij een nationale doelstelling van 20% (Nederlandse definitie). Naast de Nederlandse doelstelling van 20% geldt een Europese verplichting voor Nederland van 14% (Europese definitie). De Europese doelstelling voor Nederland ligt binnen de marge van de realisatieraming. In het kader van de richtlijn hernieuwbare energie moet Nederland eind juni een Actieplan Hernieuwbare Energie naar de EC sturen. Dit actieplan bevat gedetailleerde informatie over hoe dit Europese doel gehaald kan worden en sluit aan op de referentieraming. In het actieplan wordt expliciet vermeld dat de gekozen invulling een tentatief karakter heeft: besluitvorming over de meest wenselijke mix van duurzame opties alsmede of en in hoeverre extra middelen worden ingezet voor het realiseren van het Europese doel is immers aan volgende kabinetten.

Monitor 2010 en evaluatie convenanten

In de monitor 2010 wordt de voortgang beschreven in de afgelopen jaren: de gestelde doelen in die jaren zijn gerealiseerd. In de monitor is ook een evaluatie van de convenanten opgenomen. Uit de evaluaties van de convenanten kan een algemeen beeld gedistilleerd worden over de werking van de convenanten. De evaluaties laten zien, dat het afsluiten van de convenanten dialoog en samenwerking heeft gecreëerd tussen de overheid en marktpartijen en zo beweging te weeg heeft gebracht in de betreffende maatschappelijke sectoren wat betreft de drie Schoon en Zuinig doelstellingen: «Er is een vliegwiel ontstaan, waarmee de sector in beweging is gezet.» Deze beweging is een noodzakelijke, maar niet automatisch voldoende voorwaarde voor het bereiken van de doelstellingen.

Mogelijke aanvullende beleidsopties

ECN en PBL hebben een aantal mogelijke beleidsopties doorgerekend op effecten op CO2-emissiereductie, energiebesparing en duurzame energie. Het kabinet heeft met het oog op de demissionaire status geen keuze gemaakt voor, en tussen de mogelijke aanvullende beleidsopties die ECN en PBL hebben doorgerekend.

De beleidsopties dienen niet alleen beoordeeld te worden op (1) de effecten op de klimaatdoelen, maar ook op (2) samenhang en robuustheid van het gehele pakket (bestaand en aanvullend beleid), (3) de (maatschappelijke en overheids-) kosten en baten van de beleidsopties, (4) haalbaarheid (in termen van tijdige invoering, juridische belemmeringen en maatschappelijk draagvlak) en (5) economische effecten (waaronder gelijk speelveld, effect op administratieve lasten en koopkrachteffecten).

In het rapport van ECN en PBL zijn de beleidsopties alleen individueel beoordeeld op de effecten op CO2, energiebesparing en duurzame energie. De effecten mogen dan ook niet zomaar bij elkaar worden opgeteld; er treden dan dubbeltellingen op. ECN en PBL hebben getracht zoveel als mogelijk de maatschappelijke kosten en baten en de budgettaire gevolgen van de beleidsopties in kaart brengen.

Innovatieprogramma Energie

In het programma Schoon&Zuinig heeft innovatie een belangrijke plaats. Gericht op de 3de golf van maatregelen (lange termijn innovatie) is de interdepartementale Innovatieagenda Energie opgesteld. Deze is in juni 2008 door het Kabinet vastgesteld, met een totaal budget van € 451,2 miljoen. Inmiddels is de Innovatieagenda uitgewerkt en is een groot aantal innovatieprogramma’s van start gegaan.

De programma’s hebben als doel het innovatieve vermogen van het Nederlandse bedrijfsleven en de kennisinstellingen te versterken. Verwacht wordt dat de financiële impuls door deze programma’s leidt tot een investeringsimpuls van ca. € 2,7 mld.

Met de nu uitgewerkte Innnovatieprogramma’s wordt een flinke stap gezet in de CO2 vermindering die in het werkplan Schoon en Zuinig wordt voorzien.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. C. Huizinga-Heringa


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Naar boven