29 684 Waddenzeebeleid

32 849 Mijnbouw

Nr. 216 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 mei 2021

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 17 december 2020 over o.a. mijnbouw/Groningen (Kamerstukken 29 684 en 32 849, nr. 213).

De vragen en opmerkingen zijn op 19 februari 2021 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat en Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 22 april 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Azarkan

Adjunct-griffier van de commissie, Reinders

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en Reactie van de bewindspersonen

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

1.

Rapporten Gronings Perspectief

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de rapporten nog steeds een ontluisterend beeld geven. De ministers geven aan dat met de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 en de wet versterken de meeste problemen (deels) opgelost kunnen worden. Kan nogmaals worden uiteengezet hoe de afspraken en de wet daaraan bijdragen en welke knelpunten er dan eventueel nog resteren?

De inzet van de bestuurlijke afspraken is bewoners duidelijkheid en keuzemogelijkheden te bieden. Hierbij wordt maatwerk geboden om onuitlegbare verschillen tussen verschillende wijken, buurten of staten te voorkomen. Ook worden middelen vrijgemaakt zodat elke woningeigenaar in het aardbevingsgebied, ook buiten de scope van de werkvoorraad van de versterkingsopgave, zijn woning kan verbeteren en verduurzamen. Tot slot zijn middelen beschikbaar gesteld voor schrijnende situaties en voor de integrale programma’s voor agrariërs, mkb’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning.

Met het wetsvoorstel Versterken wordt de afgesproken werkwijze inzichtelijk vastgelegd, waarmee de operatie structureel wordt verbeterd en versneld. Ook worden in het wetsvoorstel de verantwoordelijkheden van verschillende instanties vastgelegd. Daarbij is oog voor de veiligheid en voor invloed en keuzevrijheid van de bewoner. Daarnaast is in dit wetsvoorstel een grondslag opgenomen om de samenwerking tussen NCG en IMG te waarborgen. Hiermee kan voor eigenaren worden geregeld dat schade en versterken indien gewenst integraal worden opgepakt. Ook biedt het wetsvoorstel een basis voor de coördinatie van vergunningverlening bij de versterkingsopgave, en voor de financiële tegemoetkomingen voor eigenaren die kiezen voor een herbeoordeling. Tot slot biedt het wetsvoorstel laagdrempelige rechtsbescherming en kan een eigenaar hiermee zelf de uitvoering van de versterking oppakken en hier middelen voor krijgen.

Met betrekking tot de mogelijke knelpunten, wordt onder meer in de rapporten van het Gronings Perspectief aangegeven dat het in sommige gevallen wenselijk zou zijn als versterking en schade-afhandeling samen kunnen worden gevoegd. Graag wijs ik erop dat het IMG en de NCG nu reeds samenwerken op basis van een samenwerkingsconvenant dat zij in 2019 hebben afgesloten. Aanvullend hierop is in het wetsvoorstel Versterken een plicht opgenomen voor IMG en NCG om nauw samen te werken en de uitvoering van hun operaties op elkaar af te stemmen en dat, indien de eigenaar dit wenst, de vergoeding van schade en versterking in samenhang wordt behandeld. De AMvB waarin nadere regels worden gesteld over deze samenwerking wordt aan beide Kamers der Staten-Generaal voorgehangen. Verder wordt de informatievoorziening op de websites op elkaar afgestemd, en zijn door het combiteam van NCG en IMG inmiddels enkele tientallen bewoners benaderd voor een gezamenlijke behandeling van hun dossier.

2.

Versterking

De leden van de VVD-fractie hebben al meerdere malen uitgesproken dat de versterking te langzaam gaat. De cijfers voor de versterking zijn weliswaar toegenomen, maar nog steeds is het te weinig. Kan de Minister al een totaal meerjarenoverzicht of planning van de versterking geven, zodat de Groningers duidelijkheid krijgen?

De lokale plannen van aanpak van de aardbevingsgemeenten vormen de basis voor het meerjarig versterkingsplan (MJVP). De gemeenten zijn momenteel bezig met het opstellen van de lokale plannen van aanpak. Het MJVP zal op projectniveau inzicht geven in de meerjarige planning in kwartalen van de versterkingsopgave. De bestuurlijke afspraken hebben de nodige impact op het vervolg van de versterkingsopgave en daarmee op het MJVP (zie Kamerstuk 33 529, nr. 830). Zodra de gemeenten het MJVP hebben vastgesteld, stel ik uw Kamer hiervan op de hoogte.

3.

Begin 2020 is een versnellingspakket gepresenteerd. Kan de Minister per maatregel aangeven wat dat nu concreet qua versnelling heeft opgeleverd, dan wel welke versnelling en welke aantallen er in 2021 concreet kunnen worden gerealiseerd of versterkt?

Een deel van de Versnellingsmaatregelen is erop gericht het proces van opnames en beoordelingen te versnellen. Het afgelopen jaar is dit, ondanks de coronamaatregelen, gelukt. Zo zijn in 2020 in totaal 2710 opnames gedaan (tegenover 2200 in 2019), en 4008 beoordelingen uitgevoerd (tegenover 1013 in 2019). De Minister van BZK heeft u op 4 februari jl. in haar Kamerbrief over de voortgang van de versterkingsoperatie geïnformeerd over de voortgang van verschillende onderdelen van het Versnellingspakket en de verwachtingen over het aantal adressen dat in 2021 versterkt kan worden opgeleverd (zie Kamerstuk 33 529, nr. 844). In aanvulling daarop volgt per Versnellingsmaatregel een korte toelichting.

De eerste fase van de implementatie van de typologie-aanpak is conform het advies van het ACVG in januari gestart. Op dit moment vindt op basis van dat advies nog een aantal aanvullingen en controles plaats en maakt de NCG in overleg met de Rijk en regio een implementatieplan zodat de typologie-aanpak goed aansluit op de lokale plannen van aanpak. De tweede fase wordt uitgerold zodra de aanvullingen en controles die het ACVG heeft geadviseerd zijn afgerond.

Om het klassieke versterkingsproces van opname, beoordeling en uitvoering te versnellen zijn voor totstandkoming van het Versnellingspakket al stappen genomen. Het wetsvoorstel Versterken draagt hieraan extra bij door te voorzien in heldere processen en één integraal versterkingsbesluit met de gemeentelijke vergunningprocedures.

De praktijkaanpak wordt uitgevoerd door het Bedrijfsbureau van de Bouwimpuls. Op dit moment wordt de eerste fase van de praktijkaanpak uitgevoerd, waaraan 250 woningen meedoen. Als het ACVG positief adviseert over deze eerste fase, wordt de praktijkaanpak opgeschaald.

Het Bouwakkoord is op 2 september 2020 ondertekend. De versnelling in het Bouwakkoord wordt concreet gerealiseerd door betere afstemming tussen partijen.

Het onderbrengen van de uitvoering bij één uitvoeringsorganisatie is formeel per 1 januari 2020 gerealiseerd. Vanaf die datum is heeft het NCG het mandaat gekregen om de rol van de uitvoeringsorganisatie van de versterkingsopgave te vervullen.

Tot slot is de uitvoering van batch 1588 in volle gang. De eerste woningen zijn inmiddels opgeleverd.

4.

Heeft de Minister ook een beeld van welke versnellingsmaatregelen er nog extra genomen zouden kunnen worden dan wel nodig zijn?

Naast het Versnellingspakket dat in januari 2020 is overeengekomen, zijn in november 2020 bestuurlijke afspraken gemaakt. De bestuurlijke afspraken zijn complementair aan de Versnellingsmaatregelen en zijn gericht op het ondersteunen van enkele Versnellingsmaatregelen (zoals de typologie-aanpak) en het voorkomen van onuitlegbare verschillen, en voorzien daarnaast in een tegemoetkoming aan bewoners. De huidige inzet van de versterkingsopgave is gericht op het verder implementeren en optimaliseren van de Versnellingsmaatregelen en de bestuurlijke afspraken, en het toepassen van verdere versnelling waar dat mogelijk is. Met een stabiele implementatie kan ook snelheid worden gehaald. Zo is de verwachting dat met de invoering van de typologieaanpak een groot aantal gebouwen veel sneller en met minder middelen kan worden beoordeeld. Ook met de wijziging van de Tijdelijke wet Groningen wordt beoogd de versterkingsopgave verder te versnellen door te voorzien in heldere processen en één integraal versterkingsbesluit per adres.

5.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de typologie-aanpak kan helpen de versterking in Groningen te versnellen. In de brief van 17 december 2020 (Kamerstuk 33529, nr. 841) wordt ook aangegeven dat er nog te veel tijd en middelen worden besteed aan het doorrekenen van huizen en dat hier door de typologie-aanpak eindelijk verandering in kan worden gebracht. Hoe wordt dit bijgehouden of dit daadwerkelijk ook het resultaat is?

De NCG zal de uitvoering van de typologie-aanpak monitoren. Hierbij wordt gekeken naar hoeveel gebouwen via typologie worden beoordeeld en indien nodig versterkt, en voor welk deel nog één-op-één-berekening nodig is.

6.

Daarnaast lezen deze leden dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) verwacht dat in 2021 circa 1500 adressen versterkt kunnen worden opgeleverd, mits de typologie-aanpak breed kan worden toegepast. Kan de Minister aangeven waar het breed toepassen van de typologie-aanpak nog van afhangt na de positieve evaluatie eind december?

De NCG schat in dat dit jaar circa 1.500 adressen versterkt zullen worden opgeleverd. Dit aantal staat los van de brede invoering van de typologie-aanpak (zie Kamerstuk 33 529, nr. 844).

Bestuurlijk is afgesproken dat de typologieaanpak door het ACVG wordt gevalideerd en na validatie zo snel mogelijk toegepast. Op dit moment vindt op basis van het ACVG-advies over de typologieaanpak nog een aantal aanvullingen en controles plaats. Daarnaast maakt de NCG in overleg met Rijk en regio een implementatieplan zodat de typologieaanpak goed aansluit op de lokale plannen van aanpak.

Eind februari is in samenspraak met de regio reeds gestart met de eerste fase van de gefaseerde implementatie, namelijk het opnemen en toedelen van ruim 350 adressen. In de tweede fase worden alle overige adressen in de werkvoorraad van de NCG beoordeeld en waar mogelijk toebedeeld aan een typologie. De tweede fase wordt uitgerold zodra de aanvullingen en controles die het ACVG heeft geadviseerd zijn afgerond.

7.

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de rol van de Onafhankelijk Raadsman over gaat naar de Nationale ombudsman. Veel Groningers zijn tevreden over de Onafhankelijk Raadsman en hebben het gevoel dat nu de Onafhankelijk Raadsman er mee stopt ze steeds minder mogelijkheden hebben om ergens onafhankelijk terecht te kunnen met hun klachten, problemen en vragen. Kan een totaaloverzicht worden gegeven van de onafhankelijke instanties waar de Groningers straks nog terecht kunnen met hun klachten en vragen?

In het geval van schade is IMG het eerste aanspreekpunt. Bewoners kunnen met vragen over hun schadeafhandeling terecht bij het serviceloket of hun zaakbegeleider. Voor bewoners die extra ondersteuning nodig hebben bij de procedure heeft het IMG steunpunten op centrale plekken binnen de aardbevingsgemeenten geopend waar medewerkers bewoners helpen met de aanvraag. Als een bewoner niet tevreden is, kan hij terecht bij de klachtenprocedure van het IMG.

In het geval van versterking is het eerste aanspreekpunt de bewonersbegeleider. Daarnaast is er in elke aardbevingsgemeente een Versterkingspunt beschikbaar en bieden enkele gemeenten «spreekuurlocaties» aan, voor bewoners die extra ondersteuning vragen.

Als dit geen oplossing biedt, kunnen bewoners straks op een centrale plek terecht: de Nationale ombudsman. Dit is het aanspreekpunt als het misgaat tussen burger en overheid. De Onafhankelijk Raadsman (OR) en de ombudsman werken de overgang van taken en verantwoordelijkheden van de OR naar de Ombudsman samen uit in een plan van aanpak. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar het behouden van opgedane relevante kennis en ervaring en het bieden van lokale toegankelijkheid. De Tweede Kamer wordt voor het eind van het jaar geïnformeerd over de stand van zaken van dit plan.

Daarnaast zijn in veel aardbevingsgemeenten aardbevingscoaches beschikbaar. Zij denken mee en kennen goed de weg in het systeem. Ook kunnen zij laagdrempelige sociaal-emotionele ondersteuning bieden. Stut en steun is het vragenloket opgezet vanuit de maatschappelijke organisaties Groninger Bodembeweging en Groninger Gasberaad.

Indien situaties ontstaan waarbij de schadeafhandeling of versterking ook leidt tot financiële, of psychische problematiek, is er de Commissie Bijzondere Situaties (CBS). Hier kunnen bewoners terecht bij wie sprake is van meervoudige problematiek en die in een schrijnende situatie terecht zijn gekomen. Bewoners kunnen aangedragen worden door burgemeesters.

8.

De leden van de VVD-fractie vinden opname op verzoek belangrijk. Er zijn echter voorbeelden waar men hier al een jaar druk mee is en niets is opgeschoten. Een voorbeeld is ook dat er pas na acht maanden een expert langs komt. Waarom duurt het zo lang? Er zijn mensen die al een jaar bezig, maar nog geen rapport hebben gezien. Dit terwijl deze versnellingsmaatregel toch al in 2019 is aangekondigd. Kan worden aangegeven op basis waarvan de opname op verzoek beoordeeld wordt?

Voor het loket opname op verzoek geldt een aantal voorwaarden, namelijk dat de aanvrager eigenaar van het gebouw is, het gebouw in de gemeente Eemsdelta, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen of Oldambt staat en het gebouw niet al in het versterkingsprogramma van de NCG zit. In 2020 is het loket opname op verzoek gestart als een pilot. De pilot is tijdens de opstartfase en de coronamaatregelen (waardoor minder fysieke opnames mogelijk waren) moeilijk op gang gekomen. De ervaringen uit de opstartfase hebben ertoe geleid dat het proces en de capaciteit zijn verbeterd, wat de snelheid van het loket ten goede is gekomen. De coronamaatregelen brengen voor de fysieke opnames nog wel beperkingen mee.

9.

Toekomst

De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat er samen met de regio een toekomstagenda is opgesteld. Deze leden vinden dat het geen bestuurdersfeestje moet zijn of worden, dus hoe zijn de inwoners van Groningen concreet betrokken? Hoe gaan zij concreet iets merken van deze toekomstagenda? Wat zijn concrete doelen en mijlpalen die bereikt moeten worden? Hoe is er een balans gevonden tussen de korte termijn en de (middel-)lange termijn voor de investering in toekomstperspectief voor de regio? Hoe wordt voorkomen dat het geld te versnipperd ingezet gaat worden?

In de Toekomstagenda (Kamerstuk 33 529, nr. 843) hebben Rijk en regio afgesproken te investeren in de economische en duurzame ontwikkeling van de regio, waarmee het perspectief voor bewoners verder wordt verbeterd. De doelen en uitgangspunten uit de Toekomstagenda sluiten aan bij de uitdagingen en ambities van de regio en de bewoners. De Toekomstagenda is daarmee complementair aan bijvoorbeeld het NPG. De Toekomstagenda is een samenwerking om te komen tot concrete resultaten en behoeft dan ook verdere uitwerking, bijvoorbeeld met betrekking tot de besteding van de Europese middelen.

Sommige opgaven vragen een aanpak op de korte termijn, zoals investeringen in de economie of extra woningbouw. Ook wordt er geïnvesteerd in de in aardgasvrije wijken en wordt er gewerkt aan een samenwerkingsovereenkomst voor de mkb-werkplaats. Andere opgaven kennen een langere adem zoals de energietransitie of plannen met betrekking tot mobiliteit. De komende periode zullen Rijk en regio gebruiken om deze regionale uitdagingen integraal op te pakken en daarmee de Toekomstagenda, met een passende governance, verder vorm te geven.

10.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat de planning in Groningen precies gaat zijn met de JTF-gelden (Just Transition Fund), dan wel wanneer daarover duidelijkheid kan komen

Op dit moment is het kabinet aan het bezien hoe dit JTF-fonds het best kan worden ingezet in de acht geselecteerde gebieden in Nederland. De planning is om dit voorjaar in gesprek te gaan met de regio’s die geselecteerd zijn voor JTF-steun, waaronder Groningen. Uiteindelijk moet er een zogenaamd «plan voor een rechtvaardige transitie» worden ingediend bij de Europese Commissie. In dit gezamenlijke plan van Rijk en regio zal beschreven staan welke sociaaleconomische uitdagingen er in de geselecteerde gebieden zijn ontstaan naar aanleiding van de klimaattransitie en welke investeringen en arbeidsmarktinterventies passend zijn. Het kabinet verwacht richting het eind van 2021 dit plan in te dienen bij de Europese Commissie. Na goedkeuring van dit plan kan worden gestart met de uitvoering. Naar verwachting zal dit in het eerste kwartaal van 2022 zijn.

11.

Midden- en kleinbedrijf (mkb)

De leden van de VVD-fractie zijn teleurgesteld dat het oorspronkelijke voornemen van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) om de waardedalingsregeling voor het mkb nog voor 1 januari 2021 bekend te maken niet is gehaald. Het IMG heeft aangegeven voor het eind van het eerste kwartaal 2021 te communiceren over de vormgeving van de waardedalingsregeling bedrijfspanden. Wat is de actuele stand van zaken? Wat betekent «communiceren over»? De leden van de VVD-fractie vinden dat dit proces te traag verloopt.

Het IMG heeft op 7 april informatie over de werkwijze voor schade door waardedaling aan bedrijfspanden op hun website gepubliceerd. Vanaf 1 juli kunnen mkb’ers bij het IMG een aanvraag indienen voor de vergoeding van r schade door waardedaling aan bedrijfspanden, te beginnen voor reeds verkochte panden in Loppersum en Appingedam. Tegelijkertijd start het IMG een onderzoek of een modelmatige benadering (zoals die er nu voor woningen is) ook mogelijk is voor bedrijfspanden. Hiervoor heeft het IMG begin april een adviescommissie ingesteld. Het IMG geeft aan dat het de verwachting is dat het onderzoek en de eventuele ontwikkeling ervan anderhalf jaar in beslag zal gaan nemen. Voor woningen kostte het ontwikkelen van de methodiek meerdere jaren.

12.

De leden van de VVD-fractie lezen dat in de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 is afgesproken dat er 50 miljoen euro extra komt voor integrale programma’s voor agrariërs, voor mkb’ers voor erfgoed en voor sociaal-emotionele ondersteuning van de inwoners van Groningen. Hoe wordt dit geld precies verdeeld? Hoeveel geld is er beschikbaar voor de mkb’ers en waar wordt dit precies voor ingezet?

In het bestuurlijk akkoord is opgenomen dat «regio en Rijk gesprekken zullen voeren met betrokken partijen, zoals de maatschappelijke organisaties, de NCG en het IMG over de uitwerking van de inhoudelijke programma’s en een evenwichtige verdeling van de beschikbare middelen». Op verschillende terreinen hebben deze gesprekken inmiddels plaatsgevonden en hebben geresulteerd in het vaststellen of vormen van een concrete aanpak. Zo heeft, op 16 februari jl., de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) uw Kamer al geïnformeerd over de start van het Agroprogramma (Kamerstuk 33 529, nr. 846). Onder regie van de provincie is gestart met de uitvoering van dit programma.

Op basis van de gevoerde gesprekken zijn de regionale overheden op 16 maart jl. gekomen tot het volgende voorstel voor de verdeling van de 50 mln. voor integrale programma’s: Agro 19 mln., Mkb 11 mln., Erfgoed 10 mln. en Sociaal-Emotionele ondersteuning 10 mln. Het Rijk heeft inmiddels ingestemd met de voorgestelde verdeling. De belangen van het mkb en de behoefte aan een overtuigende aanpak (motie van het lid Nijboer e.a., Kamerstuk 33 529, nr. 782), waar momenteel onder regie van de provincie aan wordt gewerkt, worden daar nadrukkelijk bij betrokken.

13.

Agrariërs en mestkelders

De leden van de VVD-fractie hebben uit antwoorden van een voorgaand schriftelijk overleg begrepen dat de regio meer tijd nodig heeft voor het agro-programma, primair gericht op de meer complexe gevallen. Dit wordt nu ook einde eerste kwartaal 2021. Ook dit loopt dus weer vertraging op, en deze leden vinden dat zorgelijk. Wat is de actuele stand van zaken? Voor de problematiek van de mestkelders geldt hetzelfde. Want dit wordt zelfs pas het eerste of tweede kwartaal van 2021. Waarom kan dit niet sneller? In de beantwoording van het vorige schriftelijke overleg wordt gezegd dat het IMG in gesprek gaat met de sector. Kan hieruit worden afgeleid dat er nog geen gesprekken zijn geweest? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, wat is hier dan de stand van zaken? Waarom duurt dit zo lang?

Op 16 februari jl. heeft Minister Schouten van LNV de Kamer geïnformeerd over de start van het Agroprogramma (Kamerstuk 33 529, nr. 846). Onder regie van de provincie zal zo spoedig mogelijk een begin worden gemaakt met de uitvoering van het programma.

Het advies van het panel van deskundigen over de werkwijze voor mestkelders is eind september 2020 naar de sector gestuurd. De sector heeft vervolgens op 25 januari jl. haar appreciatie richting het IMG gecommuniceerd. Hierdoor heeft de totstandkoming van de werkwijze vertraging opgeleverd. Het IMG is met de sector over de werkwijze in gesprek en beoogt de werkwijze eind april in samenhang met andere onderzoeken te presenteren. Het IMG hecht aan een zorgvuldig proces met de betrokken sectoren. Naast de werkwijze voor mestkelders, heeft het IMG vanaf zijn oprichting structureel overleg met de sector over de schadeafhandeling met een agrarisch kenmerk.

14.

De leden van de VVD-fractie willen verder weten waarom de schriftelijke vragen over het bericht «Ik wil niet meer alleen maar over de NAM praten» nog niet zijn beantwoord (Vragen van de leden Aukje de Vries en Lodders, gesteld op 12 januari 2021) (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2126 ). Een agrariër wacht maar liefst anderhalf jaar op een vergunning van de provincie voor het herstel van de mestkelder. De leden van de VVD-fractie hebben altijd aandacht gevraagd voor het versnellen en vereenvoudigen van de procedures. Bij de behandeling van de Wet Versterken zijn zij daarop uitgebreid ingegaan. De vragen daarover worden schriftelijk gedaan. Deze leden gaan ervan uit dat dit uitgebreid en oplossingsgericht gebeurt, en zal daarom de vragen hier niet nogmaals herhalen.

De beantwoording van de schriftelijke vragen over het bericht «Ik wil niet meer alleen maar over de NAM praten» is inmiddels aan uw Kamer verzonden.

15.

Woltersum

De leden van de VVD-fractie zijn blij dat er een integrale oplossing is gekomen voor Woltersum en in het bijzonder de «4-op-een-rij». Kunnen de ministers de Tweede Kamer op de hoogte houden van de voortgang van dit project? Kan er al iets van een tijdplanning worden gegeven?

Ja. Op 9 maart jl. heb ik uw Kamer, mede namens de Minister van BZK, geïnformeerd over de laatste stand van zaken van de versterkingsopgave in het dorp Woltersum (Kamerstuk 35 603, nr. 73). Afgelopen maart zijn de versterkingsadviezen afgerond door de NCG, en de lopende schadedossiers door het IMG. Medio april staat een overleg gepland met bewoners waarin alle stukken van de gemeente Groningen (fundering), het IMG (schade) en de NCG (versterking) aan de bewoners worden uitgereikt. Ook worden de funderingsonderzoeken in april afgerond, met in achtneming van de uitkomsten van het versterkingsadvies en het schadedossier. In mei 2021 worden alle rapporten, onderzoeken en bewonerswensen samengebracht, zodat een totaalplan per woning kan worden gemaakt. Vanaf juni 2021 zal worden gestart met de voorbereiding van de uitvoering.

16.

Commissie Bijzondere Situaties (CBS)

De leden van de VVD-fractie vinden het teleurstellend dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) niet meer verantwoordelijkheid neemt voor de kosten van de CBS. Het is goed dat dit is overgenomen door het Rijk. De financiering is nu geregeld voor de periode januari 2021 tot en met mei 2022. Waarom is gekozen voor deze periode? Hoe wordt een en ander daarna geregeld? Heeft de CBS voldoende mogelijkheden om zaken op te lossen? De leden van de VVD-fractie krijgen namelijk signalen dat dit onvoldoende het geval is. Hoe is de onafhankelijkheid van de commissie geborgd? Waarom loopt het geld via de provincie en niet rechtstreeks?

In mijn brief (Kamerstuk 33 529, nr. 832) heb ik aangegeven dat de financiering op basis van werkafspraken met de provincie, via de provincie zou gaan. Bij de uitwerking van deze afspraken zijn de provincie en ik tot de conclusie gekomen dat het eenvoudiger is als de financiering direct vanuit het Rijk komt zonder tussenkomst van de provincie. Daartoe werk ik nu aan een duurzame inpassing van de CBS in het publieke bestel. Bij deze inpassing staat voorop dat de CBS onafhankelijk kan blijven adviseren.

Mei 2022 is gekozen als einddatum omdat dat overeenkomt met de periode waarvoor de commissie was ingesteld in het instellingsbesluit. Als de behoefte aan de hulp van de CBS blijft bestaan, bekijk ik hoe aan die behoefte voldaan kan worden. Totdat de CBS duurzaam ingepast is, zal de CBS haar werk verder kunnen blijven uitvoeren. Het ministerie heeft daartoe de benodigde middelen ter beschikking gesteld. De CBS heeft mij bevestigd voldoende mogelijkheden te hebben om de zaken op te lossen.

17.

Gaswinning naar nul terugbrengen

De leden van de VVD-fractie willen graag weten hoe enkele trajecten voor het verminderen van de gaswinning in Groningen lopen. Allereerst het verminderen van de export. Door de Coronacrisis lag de ombouw van installaties in het buitenland achter op schema. Is dit inmiddels weer ingelopen? Wat is de stand van zaken? Hoe loopt het met de implementatie van de wet om de negen grootste afnemers te verbieden om per 1 oktober 2022 gebruik te maken van laagcalorisch gas?

Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief over de raming van de gaswinning uit het Groningenveld voor het gasjaar 2021–2022 en verder is de vertraging van de ombouw in het buitenland inmiddels ingelopen (Kamerstuk 33 529, nr. 848). Het is afhankelijk van het verdere verloop van de pandemie en de beperkende maatregelen of zich opnieuw tegenvallers voordoen. Met betrekking tot de ombouw van de negen Nederlandse industriële grootverbruikers heb ik laten weten dat bij vier grootverbruikers sprake van een vertraging. GTS geeft aan dat deze grootverbruikers in de loop van het gasjaar 2022/2023 kunnen worden omgebouwd. Ik bezie welke mogelijkheden er zijn de vertraging te beperken. Hierover zal ik uw Kamer op een later moment in detail informeren. Vooralsnog geeft GTS aan dat de vertraging een gering effect op de benodigde gaswinning en de verwachte sluitingsdatum heeft. Het blijft de verwachting dat het veld vanaf medio 2022 alleen nodig is als reservemiddel.

18.

Gasopslag Norg

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de gasopslag Norg van cruciaal belang is voor het naar nul terugbrengen van de gaswinning in Groningen. Kan de Minister aangeven wanneer het traject rondom de gasopslag Norg definitief geregeld kan zijn?

Ik heb uw Kamer op 9 maart jl. geïnformeerd over het afronden van de overeenkomsten rondom de gasopslag Norg. Het ondertekenen van de overeenkomsten betekent dat de gewijzigde inzet van de gasopslag Norg definitief geregeld is.

19.

Stuwmeerregeling

De leden van de VVD-fractie vinden het met betrekking tot de stuwmeerregeling ook weer jammer dat de NAM niet alle kosten voor haar rekening wil nemen. Het had de NAM gesierd als ze wel het volledige bedrag voor haar rekening zou hebben genomen. Het is goed dat het Rijk ervoor heeft gekozen om de stuwmeerregeling sneller op te lossen. Hoe wordt voorkomen dat er in de toekomst weer een dergelijk stuwmeer kan ontstaan?

Sinds de stuwmeerregeling wordt er op meerdere manieren gewerkt aan een beheersbare werkvoorraad van het IMG. Het IMG heeft bijvoorbeeld gewerkt om zijn duurzame capaciteit te verhogen door maatregelen te nemen zoals o.a. het verhogen van het aantal schade-experts in dienst bij het IMG en het mogelijk maken van digitale schade-opnames.

Het IMG is van 400–500 afgehandelde schademeldingen per week eind 2019 naar gemiddeld 900–1000 afgehandelde schademeldingen per week gegaan sinds november 2020. Op het moment betekent dit dat 71% van de schademeldingen binnen een half jaar een beslissing krijgt. De verwerkingscapaciteit van het IMG is dus verdubbeld in een jaar, zelfs als de nieuwe vormen van schade zoals de schade door waardedaling buiten beschouwing worden gelaten.

Dit betekent dat het IMG een beheersbare werkvoorraad heeft. Het IMG blijft zich inspannen om het aantal meldingen dat binnen een half jaar afgehandeld wordt te verhogen, bijvoorbeeld door in te zetten op het oplossen van oude en complexe schademeldingen. Ik heb regulier overleg met het IMG, waarin de verwerkingscapaciteit en werkvoorraad ook besproken worden.

20.

Convenant investeringsaftrek gaswinning kleine velden

De leden van de VVD-fractie willen graag weten welke partijen nu allemaal wel en welke niet het convenant hebben ondertekend.

Bij brief van 17 december 2020 (Kamerstuk 33 529, nr. 836) is het Convenant investeringsaftrek kleine velden op land aan de Voorzitter van de Tweede Kamer gestuurd. Daarin zijn ook de namen van de partijen vermeld die het convenant hebben ondertekend. Dat zijn alle houders en medehouders van vergunningen voor het winnen van koolwaterstoffen op land.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

21.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken voor het schriftelijke overleg Mijnbouw/Groningen en hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Agrarische Tafel Groningen in samenwerking met de Groninger Bodem Beweging (GBB) en het Groninger Gasberaad een reactie heeft opgesteld op het paneladvies van Prof. Mr. Koeman ten aanzien van de mestkelderproblematiek. In deze reactie wordt gesteld dat het paneladvies zich eenzijdig richt op het deels vergoeden van gevolgschade/bedrijfseconomische schade van gescheurde mestkelders, maar dat de werkelijke fysieke schade wordt genegeerd. Het vergoeden van de gevolgschade beperkt zich in dat geval slechts tot de kosten van het extra afvoeren van mest uit een kelder. De fysieke schade zoals scheuren in de vloeren en muren van de mestkelder, die zelf vaak ook nog het fundament vormt voor een stal waardoor ook deze schade op kan lopen, wordt echter niet vergoed. In de reactie wordt door de Agrarische Tafel terecht aangegeven dat ongeacht het type schade, deze waar het mijnbouw betreft en er niet evident een andere oorzaak wordt bewezen in alle gevallen volledig vergoed zou moeten worden en dat dit niet beperkt zou moeten zijn tot alleen de gevolgschade. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om te reageren op deze kritiek van de Agrarische Tafel. Is het volgens de Minister te rechtvaardigen dat alleen vervolgschade wordt vergoed bij de mestkelderproblematiek, maar dat vergoeding van de fysieke schade (vooralsnog) achterwege blijft? Deze leden vragen aandacht voor het feit dat de agrarische ondernemers in het gebied vaak al jaren in een ongewisse situatie verkeren. In veel gevallen hebben deze ondernemers investering aan hun bedrijf en onderhoud aan hun bedrijfspanden en woningen uitgesteld, omdat het voor hen onduidelijk is wat er gaat gebeuren met het oplossen van de schade en de versterking. Voor deze ondernemers is daarom snel perspectief voor de toekomst nodig. Deelt de Minister in het licht voor het voorgaande de mening dat deze problematiek netjes opgelost moet worden en dat ook hier de geleden schade op praktische wijze ruimhartig en rechtvaardig vergoed zou moeten worden? Welke stappen gaat de Minister zetten om ervoor te zorgen dat dit gebeurt? Kan de Minister tevens aangeven op in hoeverre het Agroprogramma voor deze problematiek een oplossingen zal bieden? Ook door de stikstofproblematiek zullen er mestkelders/stallen moeten worden omgebouwd, dit wordt door de Agrarische Tafel als koppelkans voorgesteld. Is de Minister bereid om naar deze mogelijkheid te kijken, en in gezamenlijkheid met het Agroprogramma deze kans te benutten?

Ik ben bekend met het paneladvies en de reactie die vanuit de Agrarische Tafel daarop is gekomen. Het IMG bestudeert momenteel deze reactie en is daar met de sector over in overleg. IMG verwacht op korte termijn over de invulling van de werkwijze te kunnen communiceren. Het IMG hanteert daarbij, zoals opgenomen in de Tijdelijke wet Groningen, het uitgangspunt dat de procedure en werkwijze van het IMG een ruimhartige schadeafhandeling als uitgangspunt kennen en dat aanvragen om schadevergoeding rechtvaardig en op onafhankelijke wijze worden afgehandeld. Het past mij niet, ook gelet op de onafhankelijkheid van IMG, hierop vooruit te lopen.

Het Agroprogramma, dat op 16 februari jl. (Bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 846) door Minister Schouten van LNV naar de Kamer is gestuurd, investeert in het herstel of verbeteren van het handelingsperspectief voor agrariërs die, door de aardbevingsproblematiek, investeringen hebben moeten uitstellen. Belangrijk daarbij is de inzet van consulenten die agrariërs ondersteunen en ontzorgen in deze processen. Een ander kernpunt van het programma is het samenbrengen van financiële middelen uit bestaande regelingen (zowel regulier als bodembeweging gerelateerd) en fondsen om zo een integrale oplossing mogelijk te maken. Met het koppelen van de bredere maatschappelijke uitdagingen waarmee agrariërs in deze tijd van doen hebben, wordt de agrariër in staat gesteld te bouwen aan haar of zijn toekomst. Inzake mestkelders zou een eventuele vergoeding voor schade aan een mestkelder vanuit het IMG bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden bij de investering in een nieuw stalsysteem.

22.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in november 2020 een nader advies over schade door zettingen (verzakkingen) van ir. P.C. van Staalduinen en ing. H.J. Everts is gepubliceerd.1 Deze vorm van schade is een veel voorkomend en tegelijk technisch complex vraagstuk. In het advies wordt gesteld dat als het niet harder dan 10 mm/s heeft getrild, een gebouw niet kan zetten (verzakken) door veranderingen in de ondergrond door die trillingen. De deskundigen geven daarbij aan dat hun advies alleen is te gebruiken voor gebouwen die op staal zijn gefundeerd en niet voor gebouwen die op palen zijn gefundeerd. Het IMG stelt op haar website dat voor een volledige invoering van dit advies nog diverse voorbereidingen nodig zijn en dat het IMG bij zijn ook de inbreng van maatschappelijke organisaties zoals het Groninger Gasberaad en de Groninger Bodem Beweging zal betrekken. Voorts stelt het IMG dat het advies vooralsnog vooral ondersteuning biedt van de huidige motivering van adviezen en daarvan niet de basis vormt. Vanuit de regio horen deze leden echter andere geluiden. Daar wordt gezegd het advies handvatten geeft aan schade-experts om onder het bewijsvermoeden uit te komen en dat de uitkomst is dat schadeopnemers zullen oordelen dat alles wat op gewone funderingen is gebouwd sowieso geen mijnbouwschade is. Alleen gebouwen die wel op heipalen zijn gebouwd hoeven dan nog worden beoordeeld. De leden van de CDA-fractie ontvangen signalen dat vanaf december toch door het IMG al zou worden beoordeeld op basis van dit advies en dat dit tot veel boosheid bij bewoners leidt. Zij vragen de Minister te reageren op deze situatie. Kan de Minister aangeven wat de opdracht is geweest bij dit rapport? Hoe zou volgens de Minister om moeten worden gegaan met de conclusies en aanbevelingen die in het advies worden gedaan? Is het juist dat ondanks wat het IMG op haar website meldt, er toch vanaf december wordt beoordeeld op basis van dit advies? Wat is de reactie van de Minister op de stelling dat schadeopnemers op basis van dit advies zullen oordelen dat er bij alle gebouwen die op gewone funderingen zijn gebouwd sowieso geen sprake van mijnbouwschade is?

De vraag of schade door zetting (verzakking) veroorzaakt wordt door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg vormt een technisch complex vraagstuk en leidt soms tot technische en daarmee ook juridische onduidelijkheid. Het IMG heeft specialistische deskundigen gevraagd om praktische handvatten te ontwikkelen voor de beoordeling van aanvragen om vergoeding van schade die verband houdt met zettingen. Daarbij heeft het IMG in het bijzonder gevraagd om te adviseren welk onderzoek een deskundige moet uitvoeren om te kunnen beoordelen of de zettingen al dan niet zijn veroorzaakt of verergerd door bodembeweging als gevolg van de mijnbouwactiviteiten.

Ook heeft het IMG de opstellers gevraagd of het nodig is om dit complete onderzoek voor alle schadegevallen uit te voeren om voldoende zekerheid te krijgen over de vraag of de schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouw is ontstaan, of dat er mogelijkheden bestaan om de reikwijdte van het onderzoek te beperken. Dit omdat een compleet onderzoek een aanzienlijk beslag legt op de beschikbare onderzoekscapaciteit en niet bijdraagt aan de voortvarende afhandeling van een aanvraag. Wanneer het aantal gevallen waarin een volledig onderzoek moet worden uitgevoerd, beperkt kan worden, kan de beschikbare onderzoekscapaciteit worden ingezet waar die nodig is. Het nader advies concludeert dat als de bodem minder dan 10mm/s (overschrijdingskans 1 procent) trilde door een beving, het geen zettingsschade kan veroorzaken.

Het IMG voert zijn taak op grond van de Tijdelijke wet Groningen onafhankelijk uit. Het is dan ook niet aan mij, maar aan het IMG om te bezien hoe om het omgaat met de conclusies en aanbevelingen die in het advies worden gedaan.

Het IMG is hierover via openbare Webinars in gesprek gegaan met verschillende partijen waaronder maatschappelijke organisaties, gemeenten en de provincie. Met betrekking tot dit advies en andere adviezen zal het IMG naar verwachting eind april communiceren over mogelijke aanpassingen in de werkwijze. Waar mogelijk wordt het advies – met inachtneming van de nog openstaande vragen – wel al betrokken in lopende zaken. Het advies is daarbij vooralsnog vooral bedoeld om ondersteuning van huidige motivering van deskundigenadviezen te bieden, maar het vormt niet de basis. Conform mijn toezegging tijdens het debat op 14 april jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 68, debat over het ontwerpinstemmingsbesluit gaswinning Groningenveld), zal ik uw Kamer informeren over eventuele aanpassingen in de werkwijze van het IMG.

23.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in afwachting van advies van de Technische Universiteit Delft en Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) er voorlopig door het IMG geen besluiten worden genomen over circa 1250 schademeldingen in Oost-Groningen en het gebied rondom Norg. Dit nadat het aantal afwijzingen van dossiers in dit gebied fors toenam, hetgeen tot veel vragen en onrust leidde. Deze leden vragen de Minister wanneer het advies van de Technische Universiteit Delft en TNO opgeleverd zal worden en wanneer er vervolgens duidelijkheid wordt verwacht over deze schademeldingen.

Het advies is inmiddels opgeleverd en op 2 maart gepubliceerd op de website van het IMG. Het IMG is hierover via openbare Webinars in gesprek gegaan met verschillende partijen waaronder maatschappelijke organisaties, gemeenten en de provincie. Met betrekking tot dit advies en andere adviezen zal het IMG naar verwachting eind april communiceren over mogelijke aanpassingen in de werkwijze. Om ervoor te zorgen dat deze circa 1500 meldingen met de nieuwste kennis worden beoordeeld, wordt de behandeling van deze meldingen langer aangehouden. Bewoners zijn per brief door het IMG geïnformeerd over de vertraging in de behandeling van hun aanvraag tot vergoeding van schade.

24.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in dit kader tevens dieper in te gaan op de situatie rondom de gasopslag in Norg. Zij constateren dat er in dit gebied zorgen bestaan over het feit dat in hetzelfde gebied gaswinning en gasopslag plaatsvinden en dat ook de Onafhankelijk Raadsman oproept tot duidelijkheid over schadeafhandeling voor inwoners rond de gasopslag Norg. Bewoners vragen zich af of het wenselijk om dat te combineren terwijl de risico’s niet duidelijk genoeg in beeld zijn, mede omdat de gebruikte modellen vanuit gaswinningsgebied niet een-op-een toepasbaar zijn op het gebied rondom de gasopslag. Kan de Minister hierop reageren? Zijn de risico’s van gaswinning en gasopslag in hetzelfde gebied duidelijk genoeg in beeld? Hoe reageert de Minister op de oproep vanuit de regio om vanwege mogelijke onvoorspelbare effecten bij de besluitvorming rondom de inzet van Underground Gas Storage (UGS) Norg rekening te houden met het voorzorgsbeginsel?

In de beantwoording van recente vragen van uw leden ben ik ingegaan op de modellen die worden gebruikt om de bodembeweging in te schatten die optreedt ten gevolge van gaswinning uit het Groningenveld, de gasopslag Norg en de omliggende kleine velden (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1503). Onder bodembeweging valt zowel bodemtrilling (aardbevingen) als bodemdaling of -stijging. De kans op aardbevingen door de gasopslag Norg is klein. Er is al meer dan 20 jaar geen aardbeving meer geweest in het gasveld Norg. Experts geven aan dat winning uit kleine velden of het Groningenveld geen invloed heeft op het risico op aardbevingen in het gasveld Norg. De velden worden dus apart van elkaar beschouwd. Voor bodemdaling en -stijging worden vanzelfsprekend wel cumulatieve effecten berekend. Recent is daarover een nieuw rapport gepubliceerd (Statusrapport 2020 Bodemdaling Noord-Nederland2). Ook bij bodemdaling worden modelberekeningen getoetst aan waarnemingen uit de uitgebreide monitoringnetwerken.

De risico’s van de gasopslag zijn uitvoerig in beeld gebracht bij het instemmingsbesluit Norg van september 2019. Adviseurs, waaronder het SodM, hebben bevestigd dat de risico’s aanvaardbaar zijn. Bij het instemmingsbesluit is NAM opgedragen een risicobeheerssysteem te hanteren. Dat houdt in dat er continue monitoring plaatsvindt, niet alleen van de bodembeweging maar ook de drukken in het reservoir en de putten. Op basis daarvan kunnen maatregelen worden getroffen als dat nodig is. Het voorzorgbeginsel is in mijn ogen dan ook niet van toepassing. Ik ga bij de vragen 26 en 27 nader in op de schade en de afweging bij het instemmingsbesluit.

25.

De leden van de CDA-fractie zien dat bewoners in het gebied rond Norg zich ook afvragen of de druk niet beter verdeeld zou kunnen worden tussen meerdere gasopslagen. Er is door hen daarom voorgesteld om de lasten te verdelen door UGS Grijpskerk open te houden en daarmee het risico voor het gebied rond Norg te reduceren, doordat een deel van de capaciteitsuitbreiding van UGS Norg daarmee overbodig zou kunnen worden. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om hierop te reageren. Zij merken daarbij op dat de Minister in zijn brief van 11 februari 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 848 ) (met als onderwerp Raming Gaswinning Groningen 2021/2022) aangeeft dat omzetting van de gasopslag Grijpskerk kan bijdragen aan de versnelde sluiting van het Groningerveld en dat Gasunie Transport Services (GTS) en NAM onderzoeken of de inzet van Grijpskerk als gasopslag voor laagcalorisch gas technisch mogelijk is. Kan de Minister aangeven wat dit zou kunnen betekenen voor de capaciteit die nodig is in de gasopslag Norg? In hoeverre maakt omzetting van de gasopslag Grijpskerk het verdelen van de lasten zoals dat door bewoners rondom Norg wordt gewenst mogelijk?

Inderdaad wordt onderzocht of de gasopslag Grijpskerk kan worden benut voor de opslag van laagcalorisch gas. Dit zou het mogelijk maken dat het Groningenveld minder lang beschikbaar hoeft te blijven voor uitzonderlijke koude periodes of verstoringen in het gassysteem, omdat met behulp van Grijpskerk ook in deze situaties de leveringszekerheid is geborgd. Het Groningenveld kan daardoor eerder definitief worden gesloten. Randvoorwaarde hierbij is dat de gewijzigde inzet van gasopslag Norg wordt voortgezet. Beide gasopslagen zijn dus nodig om het Groningenveld eerder te kunnen sluiten. Ik heb uw Kamer op 9 maart jl. geïnformeerd over het ondertekenen van het Norg Akkoord waarmee de inzet van Norg geborgd is (Kamerstuk 33 529, nr. 850).

Met betrekking tot het «verdelen van de lasten» wil ik het volgende opmerken. Vanzelfsprekend is een belangrijke motivatie van het besluit van mijn ambtsvoorganger in 2019 om in te stemmen met de verruiming van de drukgrenzen van de gasopslag Norg dat hiermee de gaswinning uit Groningen sneller kan worden afgebouwd. Dat neemt niet weg dat specifiek voor Norg is beoordeeld of deze verruiming veilig is. Op basis van wetenschappelijk onderzoek en de adviezen die experts hebben gegeven, waaronder Staatstoezicht op de Mijnen, is geconcludeerd dat de veiligheid is geborgd en de risico’s op schade beperkt zijn en blijven. Ook voor gasopslag Grijpskerk zijn veilige drukgrenzen vastgesteld waarbinnen geopereerd moet worden.

Ik betrek de gemeente Westerkwartier bij de eventuele omzetting van de opslag in Grijpskerk. Daarbij heb ik aandacht voor de zorgen die er bij bewoners leven.

26.

De leden van de CDA-fractie horen verder vanuit de regio dat er inmiddels een groot aantal schadegevallen rondom de gasopslag is. Bij ongeveer 20 procent van het woningbestand in de gemeente Noordenveld is schade gemeld bij het IMG. Als daarbij de schademeldingen uit gemeente Westerkwartier op worden geteld gaat het om meer dan 8000 meldingen rondom de gasopslag Norg. Kan de Minister dit hoge aantal schademeldingen rondom de gasopslag bevestigen? Wat zegt dit aantal schademeldingen volgens de Minister over de verwachting van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) uit 2018 dat er geen directe schade aan gebouwen of infrastructuur te verwachten is? Wat is de reactie van de Minister op de stelling vanuit de regio dat de praktijk laat zien dat de verwachtingen uit het verleden en de onderliggende theoretische modellen inmiddels niet meer overeenkomen met de werkelijke situatie? In hoeverre ziet de Minister de noodzaak en de mogelijkheden om, bijvoorbeeld door de situatie rondom Norg beter te monitoren, de gebruikte modellen te verbeteren en deze meer in lijn te brengen met de werkelijke situatie?

Vanuit de gemeente Noordenveld zijn er ongeveer 3.000 schademeldingen binnengekomen bij het IMG. Voor de gemeente Westerkwartier zijn dit er ongeveer 6.300. Voor beide gemeente geldt dat dit om het aantal schademeldingen gaat, niet om het aantal adressen; er kunnen meerdere meldingen binnenkomen voor 1 adres.

Er is door verschillende deskundige partijen onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre de gasopslag in Norg kan leiden tot schade aan gebouwen en infrastructuur. Recent is daar het onderzoek van TNO en TU Delft3 bijgekomen dat zich richtte op de vraag welke bodemdaling en -stijging plaatsvindt boven en in de nabijheid van het Groningenveld en de gasopslag Norg en of deze bodemdaling direct tot het ontstaan van of het verergeren van schade aan gebouwen kan leiden. De verschillende onderzoeken laten hetzelfde beeld zien: er wordt geen directe schade verwacht door de gasopslag Norg. Dit is ook de strekking van het genoemde advies van SodM. Ik zie daarom op dit moment geen noodzaak of aanleiding de modellen te verbeteren of de monitoring van de bodembeweging uit te breiden. Vanzelfsprekend sluit ik mijn ogen niet voor de gemelde schades, ik wacht op dit punt de conclusies van het IMG af.

27.

De leden van de CDA-fractie merken als laatste punt bij dit onderwerp op dat de landsadvocaat tijdens de Raad van State-zitting omtrent capaciteitsuitbreiding UGS Norg stelde dat «een risico voor een groot gebied wordt teruggebracht naar een risico voor een klein gebied». Dat nieuwe risicogebied is echter ook woongebied. De bewoners van het gebied hebben zorgen dat de ellende vanuit Groningen wordt verplaatst naar het gebied rondom de gasopslag Norg. Deze leden horen dat er tijdens gesprekken tussen bewoners, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en Staatstoezicht op de Mijnen richting de bewoners is gezegd dat «als de Minister vooraf zou hebben geweten dat door de gasopslag verruiming er meer dan 1 op 7 gebouwen schade heeft, met causaal verband op mijnbouw, dat de Minister dan wellicht tot een ander besluit zou zijn gekomen». Deze leden vragen de Minister hierop te reflecteren en te reageren op zowel de uitspraak van de landsadvocaat als de bewering dat de Minister wellicht een ander besluit zou hebben genomen als vooraf was geweten dat er bij meer dan 1 op 7 gebouwen schade zou optreden. Ook vragen deze leden in hoeverre het risico voor een groot gebied in Groningen nu inderdaad wordt verplaatst naar een klein gebied in Drenthe en wat betekent dat voor hoe er zou moeten worden omgegaan met mogelijke schade en andere gevolgen in dit gebied.

De zitting bij de Raad van State waarnaar de leden refereren was de zitting voor het instemmingsbesluit UGS Norg met de verruiming van de operationele (druk)grenzen en daarmee effectief het werkvolume van de gasopslag. Inderdaad heeft mijn ambtsvoorganger met deze verruiming ingestemd, mede met het oog op het zo snel mogelijk afbouwen van de gaswinning uit het Groningenveld en het daarmee beperken van de veiligheidsrisico’s die daar spelen. De risico’s die spelen bij de gasopslag Norg zijn van een totaal andere orde dan de gevolgen die de gaswinning in Groningen heeft. Er is dus geen sprake van het verplaatsen van problematiek van het ene gebied naar het andere. Zie ook mijn antwoord op vraag 25 van de CDA-fractie, waar ik de zorgvuldige procedure die voor het besluit is gevolgd heb toegelicht. Inmiddels heeft de Raad van State uitspraak gedaan en daarin bevestigd dat de risico’s van de verruiming van het werkvolume van de gasopslag Norg beperkt en aanvaardbaar zijn (ABRvS 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:512).

Ik neem de zorgen van de gemeente Noordenveld serieus. Ik vind het daarom van groot belang dat mijn ambtenaren spreken met bewoners om toelichting te geven bij de besluiten van mij en mijn ambtsvoorgangers. Het is eveneens waardevol dat het Staatstoezicht op de Mijnen zijn rol en adviezen aan bewoners toelicht. Ik ken de precieze context van de uitspraak waarover de leden van de bewoners hebben gehoord niet. De suggestie wordt gewekt dat er nu is gebleken dat bij 1 op de 7 gebouwen rond de gasopslag Norg schade is ten gevolge van die gasopslag. Zoals ik in antwoord op vraag 26 heb aangeven geven onderzoeken door deskundige partijen een ander beeld. In een opdracht van het IMG door TNO en TU Delft uitgevoerd onderzoek wordt gesteld dat het onwaarschijnlijk is dat de opslag direct tot schade leidt of heeft geleid. Wat dat beeld betekent voor de manier waarop moet worden omgegaan met de schademeldingen in het gebied rond de opslag wordt momenteel door het IMG bezien. Het IMG is via openbare Webinars in gesprek gegaan met verschillende partijen waaronder maatschappelijke organisaties, gemeenten en de provincie. Over dit advies en andere adviezen en zal naar verwachting eind april communiceren over mogelijke aanpassingen in de werkwijze.

28.

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd om in de brief van de Minister over de voortgang van de versterkingsoperatie in Groningen te lezen dat zij conform de motie van het lid Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 818 ) samen met de NCG werkt aan een monitor naar de tevredenheid van bewoners in de versterkingsoperatie. Zij vragen de Minister om te verduidelijken hoe dit tevredenheidsonderzoek verder zal worden uitgewerkt. Zullen alle bewoners in de versterkingsoperatie gevraagd worden naar hun ervaringen? Over welke zaken en op welke momenten zal de tevredenheid van bewoners worden gemonitord? Kan de Minister bevestigen dat het daarbij niet alleen gaat om de kwaliteit van de communicatie, zoals de zinsnede uit haar brief waarschijnlijk onterecht doet vermoeden?

In de monitor tevredenheid gaat de Minister van BZK vragen naar relevante factoren die de mate van tevredenheid bepalen van particuliere eigenaren en huurders waarvan de woning of een ander gebouw in de versterkingsopgave zit. Uiteraard gaat het dan om de kwaliteit van de persoonlijke communicatie, maar ook om die van de dienstverlening als geheel en de mate waarin bewoners vinden dat deze tegemoetkomt aan hun belangen, rechten en wensen. Op dit moment verkent de Minister van BZK welke factoren daarbij het meest relevant zijn. Recent en eerder onderzoek van Gronings Perspectief, en ervaringen van de NCG, geven hier inzicht in. Aansluitend werken de NCG en het Ministerie van BZK de monitor in twee samenhangende sporen uit. Als eerste verankert de NCG het vragen naar de tevredenheid in de reguliere contacten van bewonersbegeleiders met particuliere eigenaren. Als tweede laat de Minister van BZK de tevredenheid de komende twee jaar elk halfjaar meten door een onafhankelijk onderzoeksbureau. Voor deze meting wordt een representatieve steekproef van particuliere eigenaren en huurders samengesteld. Dat betekent dat de Minister van BZK uw Kamer na de zomer zal informeren over de tevredenheid van bewoners in de versterkingsoperatie en vervolgens de komende twee jaar elk halfjaar. Voor de overeengekomen evaluatie twee jaar na de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020, zijn er dan vier metingen en een duiding van de tendens over deze periode beschikbaar.

29.

De leden van de CDA-fractie vinden het goed om te lezen goed dat ook de Commissie Bijzondere Situaties op afstand komt te staan van de NAM. Kan de Minister bevestigen dat de rekening ook in toekomst zal worden voldaan door de NAM zonder dat zij er dus nog tussen zitten? Of krijgen we daar dezelfde situatie als bij de stuwmeerregeling? Deze leden ontvangen hierover graag een toelichting van de Minister.

NAM heeft tot eind 2020 de Commissie Bijzondere Situaties (CBS) op vrijwillige basis gefinancierd. De NAM heeft aangegeven het niet passend te vinden om, nu zij op afstand staat en nu er publiekrechtelijke regeling is voor schadeafhandeling en NAM ook bij de versterking op afstand staat, de CBS te blijven financieren. Ik heb mijn teleurstelling hierover aan NAM kenbaar gemaakt, maar de steun die de CBS biedt betreft geen fysieke schade die door NAM is veroorzaakt of maatregelen die worden getroffen ten behoeve van het voldoen aan de veiligheidsnorm. Ik heb dan ook geen juridische basis om deze kosten bij NAM in rekening te brengen. De CBS biedt hulp in situaties waarbij er sprake is van gestapelde problematiek (financieel, medisch, sociaal etc.). De commissie zoekt hierbij naar maatwerkoplossingen en kijkt dus in elk individueel geval of begeleiding, financiële ondersteuning of andersoortige hulp gepast is. Omdat ik het werk van de CBS belangrijk vind zet het Rijk de financiering van de commissie in ieder geval tot mei 2022 door. Zoals ik in mijn beantwoording onder vraag 16 van de VVD-fractie heb aangegeven bekijk ik dan hoe verder te gaan. Ik werk momenteel aan een duurzame inpassing van de CBS in het publieke bestel. Bij deze inpassing staat voorop dat de CBS onafhankelijk kan blijven adviseren.

30.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de schriftelijke vragen over de Stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG) (vragen van het lid Mulder, Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1582) tot op heden nog niet zijn beantwoord. Kan de Minister die beantwoording zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen en een praktische oplossing bieden voor de vele huishoudens die hierdoor geraakt worden?

De beantwoording van de Kamervragen over Stichting WAG is inmiddels met de Kamer gedeeld.

31.

De leden van de CDA-fractie merken op dat zij eerder aandacht hebben gevraagd voor de verschillen tussen de vergoedingen voor waardedaling door de NAM en het IMG. Zij lezen dat externe partij hiernaar onderzoek zal doen op basis van een steekproef. Deze leden vragen de Minister hoe deze steekproef tot stand zal komen en hoeveel gevallen er door de externe partij zullen worden onderzocht. Ook vragen zij de Minister om alvast een doorkijkje te geven naar wat er zal gebeuren met de resultaten van dit onderzoek als deze volgens planning in maart bekend zijn. Is de verwachting van deze leden reëel dat er een bedrag op tafel komt te liggen waar dan bij de formatie een besluit over kan worden genomen?

Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd (Kamerstuk 33 529, nr.832) te onderzoeken of bewoners die gebruik hebben gemaakt van de Waarderegeling van NAM, hebben gekregen waar zij recht op hadden en een onderzoek te laten uitvoeren door een onafhankelijke externe partij. Het onderzoeksbureau Finance Ideas voert het onderzoek uit naar de Waarderegeling van NAM. In het onderzoek wordt bekeken of bewoners die van NAM een vergoeding voor schade door waardedaling ontvingen, gekregen hebben waar zij volgens de wet op dat moment recht op hadden. Finance Ideas trekt een steekproef uit alle bewoners die schadevergoeding hebben gekregen voor schade door waardedaling van NAM. Het onderzoekt niet de verschillen tussen de regeling van de NAM en het IMG maar gaat in op de volgende vragen die in lijn zijn met de toezegging die mijn ambtsvoorganger in december jl. heeft gedaan:

  • vormt de wijze waarop schade op grond van de Waarderegeling van NAM werd begroot een correcte toepassing van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht zoals dat op dat moment gold? en

  • heeft de toepassing van de Waarderegeling van NAM in de gevallen die deel uitmaken van de steekproef geleid tot het toekennen van vergoedingen die – uitgaande van de kennis waarover men op dat moment behoorde te beschikken – als te laag kunnen worden aangemerkt?

Indien blijkt dat hier voldoende aanwijzingen voor zijn, zal worden aangegeven wat de mogelijke oorzaken zijn die tot de te lage vergoeding hebben geleid, en een indicatie worden gegeven van het aantal eigenaren-bewoners die het betreft. Het onderzoek bestaat uit dossieronderzoek en gesprekken met bewoners en taxateurs wat de benodigde tijd vergt. Momenteel ben ik lijn met de motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 48) een plan van aanpak aan het opstellen om te kijken welke eventuele vervolgacties er mogelijk zijn mocht uit het onderzoek blijken dat bewoners niet hebben gekregen waar zij op dat moment volgens de wet recht op hadden. In mijn brief van 13 april jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 865) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de planning van het onderzoek waardedaling. Ook betrek ik de motie van de leden Agnes Mulder en Boucke (Kamerstuk 33 529, nr. 855) bij het uitvoeren van bovengenoemde motie Beckerman. Naar aanleiding van mijn toezegging op 14 april jl., zal ik uw Kamer meer feitelijke informatie verschaffen.

32.

De leden van de CDA-fractie merken op dat onlangs bleek dat er bij 166 adressen sprake was van een onterechte vergoeding voor waardedaling door het IMG bij nieuwgebouwde huizen. De leden van de CDA-fractie zijn tevreden met het feit dat de vergoeding in deze gevallen niet zal worden teruggevorderd. Wel hebben zij nog vragen over hoe het kan dat gegevens die het IMG had over de versterkingsoperatie niet volledig bleken te zijn. Kan de Minister uitleggen hoe dat mogelijk was? Welke gegevens ontbraken er bij het IMG en waarom was dat het geval? Is deze situatie inmiddels verholpen of is het mogelijk dat een dergelijke situatie in de toekomst weer voor zal komen? Deze leden lezen in de brief van de Minister tevens dat betrokken bewoners er rekening mee moeten houden dat zij, ondanks het feit dat de vergoeding niet wordt teruggevorderd, nog wel schenkbelasting van 30 procent verschuldigd zijn over het onterecht ontvangen bedrag minus de vrijstelling van 2.208 euro. Afhankelijk van de ontvangen bedragen kan ook dit bedrag behoorlijk oplopen voor bewoners die hiermee te maken krijgen door een vergissing die niet bij henzelf maar bij het IMG ontstond. Deze leden vragen de Minister in hoeverre het mogelijk is om hier coulant mee om te gaan richting de betrokken bewoners. Welke mogelijkheden ziet hij daarvoor?

Bewoners van 166 adressen hebben ten onrechte een vergoeding voor schade door waardedaling toegekend gekregen. Het IMG en de NCG hebben aanvullende afspraken gemaakt over informatiedeling. Tevens heeft het IMG toen de eerste gevallen aan het licht kwamen de aanvraagprocedure aangepast. Inmiddels wordt de aanvrager van een vergoeding voor schade door waardedaling in het aanvraagformulier expliciet gevraagd aan te geven of de woning waarop de aanvraag om vergoeding betrekking heeft, versterkt wordt door middel van sloop/nieuwbouw.

Zoals reeds aangegeven in mijn Kamerbrief van 15 januari jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 837) dienen bewoners er rekening mee te houden dat er mogelijk schenkbelasting is verschuldigd over het ten onrechte uitgekeerde bedrag. Dit is ter beoordeling aan de Belastingdienst. Aan de hand van de feiten en omstandigheden zal per geval beoordeeld worden of er sprake is van een belastbare schenking.

33.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister een overeenkomst heeft gesloten met de NAM over de kosten van de stuwmeerregeling. Daarbij is afgesproken dat de NAM 40,4 miljoen euro van de in totaal 55,6 miljoen euro aan kosten voor de stuwmeerregeling zal betalen. Deze leden merken op dat de NAM daarmee iets minder dan driekwart van de kosten op zich neemt, maar dus ook aan meer dan een kwart van de kosten geen bijdrage levert. Zij vragen de Minister welke argumenten er door de NAM naar voren zijn gebracht om deze keuze te rechtvaardigen. Wat zijn de belangrijkste redenen geweest waardoor de kosten van de stuwmeerregeling niet in zijn geheel of voor een groter deel dan nu het geval is in rekening konden worden gebracht bij de NAM? Wilde de NAM geen versnelling van de afhandeling van de schade? Vond de NAM het allemaal wel goed gaan wilde ze dit daarom niet vergoeden? De leden van de CDA-fractie begrijpen dit niet en vragen of de NAM alsnog bereid is om over te gaan tot vergoeding van deze kosten.

Zonder instemming van NAM vooraf, is de keus gemaakt om in het belang van de snelle en ruimhartige afhandeling de aanvragen om schadevergoeding niet aan alle vereisten van het civiele aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht te toetsen. Als gevolg hiervan ontbrak een juridische basis voor het verhalen van alle kosten van de uitvoering van de stuwmeerregeling op NAM. Desondanks is overeenstemming met NAM bereikt over een bijdrage van € 40,4 mln. van een totaal van 55,6 mln. aan de stuwmeerregeling. Over dit resultaat wil ik volledig transparant zijn. Daarom heb ik uw Kamer de met NAM gesloten overeenkomst en toelichting doen toekomen (Kamerstuk 33 529, nr. 842). Het is niet aan mij om vragen aan NAM te beantwoorden. In de overeenkomst is opgenomen dat zowel NAM als de Staat niets meer te vorderen hebben van elkaar ten aanzien van de stuwmeerregeling. Deze afspraak zal ik respecteren.

34.

De leden van de CDA-fractie hebben de brief van de Minister over het gebruik van de gasopslag bij Norg gelezen en de kostenposten die worden opgevoerd. Deze leden willen graag aan de hand van de onderbouwing van deze kostenposten kunnen beoordelen of het reële kosten betreffen of niet. Zij zijn van mening dat die onderbouwing transparant en gebaseerd op historische kosten moet zijn en vragen of die onderbouwing beschikbaar zal worden gemaakt. Deze leden denken dat het ook wel bijzonder is dat de NAM tot en met 30 september 2027 zekerheid wordt gegeven aan een partij, dat is toch ook wat waard zo menen zij. Hoe kijkt de Minister daarnaar?

Ik heb uw Kamer op 9 maart jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 850) geïnformeerd over het ondertekenen van het Norg Akkoord. Hierbij heb ik de vier kostenelementen genoemd die in aanmerking komen voor een vergoeding: de extra inkoopkosten van GasTerra voor het pseudo-Groningengas dat opgeslagen wordt in de gasopslag Norg, de extra transportkosten, de extra kosten door het wegvallen van flexibele inzet van Norg, en gederfde inkomsten door het wegvallen van optimalisatiemogelijkheden bij de verkoop van gas door GasTerra. De vaststelling van de hoogte van de vergoeding wordt voorgelegd aan een onafhankelijk arbitragepanel, waarmee een onafhankelijke beoordeling wordt geborgd. Het vonnis van het arbitragepanel wordt openbaar.

Op basis van de vergunningen die NAM heeft kan zij de opslag Norg gebruiken.

In 2018 zijn in het Akkoord op Hoofdlijnen afspraken gemaakt over de beschikbaarheid van de gasopslag Norg in het kader van de leveringszekerheid. NAM kon de berging verder zelfstandig inzetten. Ik heb nu met NAM afspraken gemaakt over de gewijzigde inzet van Norg tot en met 30 september 2027 waardoor de gaswinning eerder kan worden beëindigd dan in het Akkoord op Hoofdlijnen was voorzien, waarbij ook rekening wordt gehouden met de leveringszekerheid. Norg wordt nu namelijk gevuld met pseudo-Groningengas in plaats van Groningengas. Hiermee is vastgelegd hoe Norg wordt ingezet tot en met 2027. Hiermee wordt er dus juist voor de Staat zekerheid gegeven dat de gewijzigde inzet van Norg geborgd is en bijdraagt aan een zo snel mogelijke sluiting van het Groningenveld. Dit betekent dus geen extra zekerheid voor NAM, maar voor de Staat.

35.

De leden van de CDA-fractie lezen dat het Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) aangeeft dat de typologieaanpak van TNO goed is opgezet en heeft geadviseerd om in januari te starten met de implementatie van deze typologieaanpak. Het ACVG benoemt volgens deze leden in haar advies terecht dat draagvlak en acceptatie voor de typologieaanpak essentieel is. Deze leden vinden het net als het ACVG van belang dat er aandacht is voor de ommezwaai die bewoners en ook bestuurders moeten maken in hun verwachtingen van de versterkingsoperatie en vragen de ministers om uiteen te zetten hoe zij hiermee om zullen gaan. Op welke wijze zal er worden gewerkt aan draagvlak en acceptatie voor de typologieaanpak? Kunnen de ministers tevens duidelijk maken hoe zij invulling zullen geven aan de communicatie over de typologieaanpak richting bewoners? Welke stappen worden er genomen om opvolging te geven aan het advies van het ACVG om een publieksvriendelijke versie van de TNO-rapporten te ontwikkelen en een vragenloket in te richten voor bewoners?

Door de daling van de gaswinning neemt het risico op zware aardbevingen in Groningen af. Daardoor zijn veel minder versterkingsmaatregelen nodig. Deze ontwikkeling is zowel zichtbaar in beoordelingen met de NPR-methode als met de typologieaanpak. De typologieaanpak is een versnellingsmaatregel, waardoor de positieve gevolgen van de daling van de gaswinning nu sneller duidelijk worden. Er is draagvlak voor de invoering van de typologieaanpak als onderdeel van de bestuurlijke afspraken uit november 2020.

Er is een communicatieteam van regio, Rijk en NCG actief om de communicatie richting bewoners voor te bereiden. Communicatie zal zowel op het individuele niveau plaatsvinden door bijvoorbeeld een voor bewoners begrijpelijk rapport, een voorlichtingsfolder als op het publieke niveau met een specifieke website met uitleg en animaties. De NCG is aanspreekpunt voor alle vragen die bewoners hebben over de typologieaanpak. Bewoners kunnen met vragen over de typologieaanpak terecht bij de bewonersbegeleider van de NCG.

36.

De leden van de CDA-fractie merken op dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over de regeling tegemoetkoming huurders. Er is ondanks het feit dat deze regeling vanaf 1 november 2020 is gestart bij de huurders nog steeds geen duidelijkheid over hoe de compensatie eruit komt te zien en wanneer deze wordt uitgevoerd. Sommigen van hen vrezen daarom dat het nog weleens heel lang kan duren, voordat er duidelijkheid voor hen is. Deze leden vragen de Minister welke mogelijkheden zij ziet om de regeling tegemoetkoming huurders versneld uit te voeren en hiermee duidelijkheid te scheppen aan de huurders. Op welke, liefst zo kort mogelijke, termijn is dit mogelijk?

Voor huurders die in het verleden naar een wisselwoning zijn verhuisd, geldt dat de beleidsregel die gemaakt is om deze groep van een tegemoetkoming te voorzien per 15 februari jongstleden is verruimd. Bij het uitvoeren van de oorspronkelijke beleidsregel heeft de NCG moeten vaststellen dat er ook huurders van woningcorporaties zijn die ten gevolge van de versterking van hun huurwoning zijn verhuisd naar een andere huurwoning, zelf hebben voorzien in tijdelijke huisvesting of tijdens de uitvoering van de versterkingsmaatregelen in hun eigen huurwoning zijn gebleven. Deze huurders hebben net als de huurders die verbleven in een wisselwoning overlast gehad ten gevolge van de uitvoering van de versterkingsmaatregelen. Het is redelijk deze huurders ook aanspraak te laten maken op de tegemoetkoming van € 500,–, omdat er anders onuitlegbare verschillen zouden bestaan tussen huurders onderling. Per 1 maart 2021 kunnen ook die huurders een aanvraag indienen via de website van de NCG.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

37.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de reactie van de Minister op de rapporten van Gronings Perspectief gelezen en zijn van mening dat deze reactie geen recht doet aan de fundamentele misstanden die door de onderzoekers wordt gesignaleerd. Het rapport «Voortgang en voetangels in het gaswinningdossier» heeft één aanbeveling, te weten licht samen het systeem door. Is de Minister van mening dat dit voldoende zal worden gedaan gezien de beperkte mate van urgentie die de kabinetsreactie uitstraalt? Hoe lost de Minister de problemen op die worden veroorzaakt door het steeds veranderen van de beleidskaders? Wanneer de Wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen wordt aangenomen, hoe goedbedoeld ook, zal er wéér sprake zijn van een nieuw beleidskader. Wat is de stand van zaken rondom de psychische hulp aan gedupeerden?

Voor het kabinet heeft het oplossen van de problemen die voortvloeien uit de gaswinning een hoge prioriteit. De gesprekken voor het rapport «Voortgang en voetangels in het gaswinningsdossier; Professionals over een complex systeem» zijn gevoerd voor de zomer van 2020. Veel van deze signalen vormden zodoende belangrijke input voor de bestuurlijke afspraken en het wetgevingstraject. Zoals ook vermeld per brief (Kamerstuk 33 529, nr. 835) wijzigen de kaders niet met de bestuurlijke afspraken, maar worden deze aangevuld met keuzemogelijkheden voor bewoners. Met het wetsvoorstel wordt daarnaast een eenduidig versterkingsproces georganiseerd, wordt laagdrempelige rechtsbescherming geboden en kan de eigenaar zelf de versterking oppakken en krijgt hier middelen voor beschikbaar. Ook biedt het wetsvoorstel Versterken een wettelijke grondslag om kosten die noodzakelijk zijn voor de veiligheid te verhalen op NAM.

De aanbeveling in het rapport m.b.t. doorlichting of evaluatie van het systeem wordt overgenomen. De noodzaak van het evalueren van het kader zoals is opgenomen in de wet wordt gezien. Middels het amendement van D66 (Kammerstuk 35 603, nr. 22), is vastgelegd dat de wet Versterken elke twee jaar wordt geëvalueerd. Ook is in dit kader de motie van het lid Sienot (Kamerstuk 35 603, nr. 58) aangenomen, die ziet op het jaarlijks informeren van de Tweede Kamer over de voortgang van de uitvoering van de wet. Het perspectief van NCG en IMG wordt hier nadrukkelijk in meegenomen.

Uit de rapporten van Gronings Perspectief is gebleken dat de gevolgen van de gaswinning in Groningen de gezondheid van de inwoners in Groningen onder druk zetten. Daarom investeert het Rijk samen met de regio in extra sociale en emotionele ondersteuning. Onder andere vanuit de bestuurlijke afspraken gaat er 10 mln. naar dit thema. Om de effecten van deze extra inzet te monitoren heb ik de regio gevraagd een evaluatie uit te voeren naar de inzet van de middelen (Kamerstuk 33 529, nr. 833). Uit deze evaluatie blijkt dat de vraag naar extra ondersteuning voor bewoners bij de aardbevingsproblematiek groot is en dat gemeenten hier op verschillende wijzen invulling aan geven. Zo zetten gemeenten extra aardbevingscoaches en opbouwwerkers in. Opbouwwerkers zijn mensen die sociale stelsels in dorpen opbouwen. Zij ervaren allemaal een hoge vraag naar extra zorg. Ook wordt aangegeven dat de inzet pas vanaf 2020 loopt en dat het nog te vroeg is om conclusies te trekken over de gevolgen voor de gezondheidssituatie in Groningen van deze extra inzet. Daarom blijf ik de komende jaren met de GGD en de gemeenten in overleg om dit te monitoren en zullen we, mede met behulp van de onderzoeken van de Rijksuniversiteit Groningen, een beter inzicht krijgen in de gezondheidssituatie in Groningen en de extra inzet die daarop wordt gepleegd. Zo doet Gronings Perspectief op dit moment in samenwerking met Nivel onderzoek naar de gezondheidsklachten in het aardbevingsgebied in vergelijking met andere gebieden. Hierbij gaat het om gezondheidsklachten die zijn gemeld bij een huisarts. De resultaten worden in Q2 2021 verwacht.

38.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn bezorgd over de verwachting van GTS dat er meer Gronings gas zal moeten worden gewonnen dan eerst werd voorzien. Wat zijn hiervan de gevolgen met betrekking tot de seismiciteit? Waaruit bestaat de verhoogde marktvraag naar Gronings aardgas? Wat zijn mogelijke tegenvallers waardoor de stikstoffabriek niet in april 2022 kan worden opgeleverd?

Voor het gasjaar 2021–2022 is de benodigde gaswinning uit het Groningenveld geraamd op 3,9 miljard Nm3 bij een gemiddeld temperatuursverloop. De gevolgen van dit niveau van gaswinning voor de seismiciteit zijn door TNO berekend middels de publieke seismische dreiging- en risicoanalyse. Ik zal u hierover nader informeren. De inschatting van het seismische risico voor het huidige gasjaar heeft geleerd dat de lage volumes gas die de komende jaren nog uit het Groningenveld gewonnen worden slechts een beperkt effect hebben op de seismiciteit (Kamerstuk 33 529, nr. 740).

Het bijstellen van de raming voor het gasjaar 2021–2022 van een niveau van 3,1 miljard Nm3naar 3,9 miljard Nm3 is, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 februari jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 848), deels een gevolg van de hogere marktvraag in Nederland die volgt uit de Klimaat- en Energieverkenning 2020 (hierna: KEV) van het Planbureau voor de Leefomgeving. Het verschil in de vraag naar laagcalorische gas (tussen de KEV 2019 en KEV 2020) bedraagt in een gemiddeld jaar circa 1 miljard Nm3 (waarvan slechts een deel met gas uit het Groningenveld wordt ingevuld). Dit wordt met name veroorzaakt door de hogere inzet van gas in elektriciteitscentrales, als gevolg van ontwikkelingen in de brandstof- en CO2-prijs.

De oplevering van de nieuwe stikstofinstallatie in Zuidbroek ligt op schema voor april 2022, maar is mede afhankelijk van het verdere verloop van de coronapandemie en de beperkende maatregelen. Het project kan eventueel hinder ondervinden van verstoringen in logistieke ketens, waardoor niet zeker is of al het benodigde materiaal tijdig geleverd kan worden.

39.

De leden van de GroenLinks-fractie hopen dat de taak van de Onafhankelijke Raadsman goed wordt overgenomen door de Nationale ombudsman. Deze leden hechten er sterk aan dat er een lokaal steunpunt komt waar gedupeerden hun klachten kwijt kunnen. Gezien de crisissituatie zou dit meer dan terecht zijn. Het is uitermate belangrijk dat de steun van de Ombudsman laagdrempelig blijft. Is de Minister hiertoe bereid?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7 van de VVD-fractie.

40.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen tot hun verbazing in het convenant tussen de mijnbouwbedrijven en de Staat dat de Staat zich zal inspannen voor vergroting van het draagvlak voor gaswinning in regio’s waar gaswinning uit kleine velden plaatsvindt. Hier valt immers ook de gaswinning onder de Waddenzee onder. Niet alleen de leden van de GroenLinks-fractie zijn tegen deze gaswinning, maar ook veel gemeentes, provincies en maatschappelijke organisaties hebben zich uitgesproken tegen deze gaswinning. Waarom heeft de Minister deze betrokken partijen niet betrokken bij het convenant? Hoe serieus worden gemeentes en provincies genomen rondom dit dossier? Deze leden zijn van mening dat alle betrokken medeoverheden veel beter betrokken zouden moeten worden.

In het convenant investeringsaftrek kleine velden op land spreekt de Minister van Economische Zaken en Klimaat uit dat hij zich zal inspannen voor vergroting van het draagvlak voor gaswinning in regio’s waarin gaswinning uit kleine velden kan plaatsvinden. Dit is in lijn met het kabinetsbeleid dat de winning van aardgas uit de Nederlandse kleine velden, zowel op zee als op land, de voorkeur heeft boven de import daarvan. Voor alle mijnbouwactiviteiten, op zee en op land, geldt dat deze alleen kunnen plaatsvinden indien dat veilig kan. Uiteraard zullen voordat er daadwerkelijk besluiten kunnen worden genomen over mijnbouwprojecten alle zorgvuldigheden in acht worden genomen en zullen gemeentelijke, provinciale, andere (mede)overheden en maatschappelijke organisaties nauw betrokken worden. De in het convenant opgenomen inspanningsverplichting berust op een afspraak om met de betreffende operator de omgeving tijdig bij plannen te betrekken en zorg te dragen voor een zorgvuldig proces waarin de belangen van de omgeving ten volle in de afwegingen betrokken worden.

41.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het staat met de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Van der Lee en Nijboer (Kamerstuk 32 849, nr. 199) en de gewijzigde motie van de leden Dik-Faber en Sienot (Kamerstuk 33 529, nr. 739). Wanneer worden de resultaten van de onderzoeken naar mijnbouw met de «hand aan de kraan» naar de Kamer gestuurd? Is dit onderzoek nog niet klaar? Wat is de stand van zaken rondom het onderzoek naar zeespiegelstijgingsscenario’s? Deze leden lezen dat er ook een onderzoek komt naar de cumulatieve effecten van projecten voor klimaatadaptatie, duurzaam medegebruik en natuurversterkende maatregelen in het Waddengebied. Erkent de Minister dat er onwetendheid is over deze effecten en dat mijnbouw een rol kan spelen bij de achteruitgang van de Waddenzee? Is de Minister bereid om geen winningsplan of gewijzigd winningsplan goed te keuren totdat deze onderzoeken met de Kamer zijn besproken?

Ik verwacht de adviezen met betrekking tot de evaluatie van het «hand aan de kraan»-principe en de actualisatie van de relatieve zeespiegelstijgingsscenario’s, voorzien van mijn appreciatie mede namens de Minister van LNV, op korte termijn per brief aan uw Kamer te sturen. Hiermee zal ik ook uitvoering geven aan de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 35 603, nr. 75) waarin uw Kamer mij verzoekt om geen onomkeerbare stappen te zetten voordat de onderzoeken naar de effecten van gestapelde mijnbouw, het «hand aan de kraan»-principe en bodemdaling / zeespiegelstijging aan de Kamer zijn voorgelegd.

Cumulatieve effecten worden op basis van het vigerende wettelijke instrumentarium adequaat in beeld gebracht bij het toetsen van nieuwe activiteiten. Tevens speelt mogelijke cumulatie een rol in de analyses van de resultaten van de monitoring. Mijn voorganger heeft in zijn brief aan uw Kamer van 17 december 2020 (Kamerstukken 29 684 en 32 849, nr. 213) in samenspraak met de ministers van LNV en I&W aangegeven dat aanvullend gebiedsgericht onderzoek en monitoring zal worden uitgevoerd naar cumulatieve effecten en de mogelijke gevolgen van klimaatverandering in relatie tot alle economische activiteiten voor het gehele Waddengebied. In de Agenda voor het Waddengebied 2050 (Kamerstuk 29 684, nr. 210) is daarom afgesproken om aanvullende kennis te ontwikkelen over cumulatie van effecten van alle menselijke activiteiten op de waddennatuur en te verkennen hoe bij medegebruik een goede afweging gemaakt kan worden in relatie tot andere activiteiten. De nadere uitwerking daarvan zal worden gekoppeld aan de impactanalyse en het uitvoeringsprogramma 2021–2026 in relatie tot de Agenda voor het Waddengebied. Ik zie geen aanleiding om vooruitlopend en/of aanvullend hierop nieuw beleid te introduceren ofwel vergunningen aan te houden.

42.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn bezorgd over de lage mate van innovatie bij hoe de oliewinning in Schoonebeek omgaat met haar olie-afval. Grote hoeveelheden olie-afvalwater afkomstig van het Schoonebekerveld worden nu exact tien jaar geïnjecteerd in de bodem van Twente. Er is helemaal geen zicht op dat het olie-afval binnenkort op een normalere manier gaat worden verwerkt. De NAM heeft zelfs de procedure opgestart om ook in de Drentse bodem het afval te injecteren. Ziet de Minister een nadrukkelijkere rol weggelegd voor SodM in het traject om af te komen van de injecties? Wat zijn de mogelijkheden om het ogenschijnlijk al jaren stilstaande innovatietraject vlot te trekken om in ieder geval de risico’s voor de bodem te minimaliseren? Ziet de Minister mogelijkheden om de NAM extra te motiveren werk te maken van zuiveringsopties, door bijvoorbeeld een vervroegde einddatum te formuleren voor de injecties?

Het productiewater van de oliewinning in Schoonebeek wordt in uitgeproduceerde gasvelden in Twente geïnjecteerd. Deze gasvelden liggen op circa 1200 tot 1400 m diepte en worden afgesloten door een dikke zoutlaag. Studies hebben aangetoond dat de injectie veilig en verantwoord is.4 Deze wijze van verwerking van het productiewater is ook conform Europese richtlijnen.5

Om een versnelling aan de ontwikkeling van zuiveringstechnieken te geven, heeft NAM na de evaluatie in 2016, waarin onderzocht werd of injectie nog steeds de meest geschikte verwerkingsmethode is, een oproep gedaan aan bedrijven om te komen met voorstellen om het productiewater te zuiveren. Om deze voorstellen te kunnen testen zou de mogelijkheid geboden worden om een pilot te starten op het Schoonebeek terrein. Zoals reeds toegelicht (Kamerstuk 33 529, nr. 847), heeft deze oproep echter niet tot het gewenste resultaat geleid. Dit laat zien dat de huidige zuiveringstechnologieën nog niet voldoen.

In de aanstaande evaluatie, die op verzoek van de Kamer is vervroegd naar dit jaar (Kamerstuk 33 529, nr. 794), worden zuiveringstechnieken opnieuw onder de loep genomen om te bepalen of ze geschikt zijn om het productiewater te verwerken. Eén van de zuiveringsalternatieven die wordt onderzocht is het circulaire voorstel van de Stichting Stop Afvalwater Twente dat met hulp van een technische expert tot stand is gekomen. De onderzoeken die in het kader van de evaluatie worden gedaan bieden mogelijk aanknopingspunten voor de ontwikkeling van een zuiveringsoptie. Als onderdeel van de evaluatie zal NAM ook rapporteren over wat de oproep heeft opgeleverd. Een tussenstand heeft NAM reeds in 2019 gepubliceerd.6

SodM is al nadrukkelijk betrokken bij de waterinjectie en de evaluatie daarvan. Conform het verzoek van de Kamer wordt SodM betrokken bij het beoordelen van de evaluatie (Kamerstuk 33 529, nr. 794). Daarnaast houdt SodM toezicht op de uitvoering van de injectie. SodM controleert bijvoorbeeld of de injectie volgens het waterinjectie managementplan wordt uitgevoerd. Verder is SodM één van de wettelijke adviseurs aangaande de vergunningen die voor waterinjectie worden verleend.

43.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister verder kan duiden in welke mate de oliewinning en de injecties voldoen aan het BBT-principe (Beste Beschikbare Technieken) en de REACH-richtlijn (Registratie, Evaluatie, Autorisatie en restrictie van Chemische stoffen). Zij vragen de Minister om in te gaan op welke wijze de oliewinning op zichzelf minder energie zal gaan verbruiken. Deze leden constateren dat de huidige manier, waarop het hele olieveld wordt opgewarmd met stoom, een hele grote energieverbruiker is.

Ten aanzien van de vraag of de oliewinning voldoet aan BBT:

NAM maakt bij de oliewinning in Schoonbeek gebruik van een zogenaamde tertiaire winningstechniek. Dat is op dit moment de enige techniek waarmee deze olie gewonnen kan worden en om die reden BBT. Tot 1996 werd met behulp van primaire winning (door het oppompen van de olie met jaknikkers) en secundaire winning (door de injectie van stoom in verticale putten) olie gewonnen uit het Schoonebeek veld. Toen de opgepompte vloeistof bestond uit 95% zout water en 5% olie werd deze winning door de NAM gestaakt. Door ontwikkelingen op het gebied van gestuurde boringen werd het voor de NAM mogelijk om horizontale putten in het reservoir te boren voor het injecteren van stoom en het oppompen van de olie. Met deze nieuwe horizontale putten is in 2011 opnieuw gestart met de winning van olie.

Voor aanvang van deze hernieuwde winning van olie en de injectie van het water is een milieueffectrapportage (MER) opgesteld en daarover heeft de commissie MER advies uitgebracht7. Alle technische componenten moeten voldoen aan het BBT-principe. Voor sommige componenten, zoals de warmtekrachtcentrale die wordt gebruikt voor stoomopwekking, zijn specifieke Europese integrale standaarden van toepassing. De Schoonebeek warmtekrachtcentrale heeft een totaal energierendement van circa 80% en voldoet daarmee aan de BBT-eis die een range van 75–85% voorschrijft. Ook aan de andere aspecten, zoals luchtemissies, waterverontreiniging en reststoffen wordt voldaan.8

Ten aanzien van de vraag of waterinjectie een BBT techniek is:

In het document «Best Available Techniques Guidance Document on upstream hydrocarbon exploration and production»9 van de Europese Commissie staat waterinjectie omschreven als BBT voor het verbeteren van de energy efficiency en als BBT bij behandeling en management van geproduceerd water.

Voorts moet NAM, op basis van de injectievergunning, om de zes jaar een evaluatie van de huidige verwerkingsmethode (waterinjectie) uitvoeren. De evaluatie geeft uitsluitsel of het injecteren van het productiewater nog steeds de meest geschikte methode van verwerking is. NAM heeft in periode 2015–2016 een evaluatie uitgevoerd van de waterinjectie in Twente. Het eindrapport en de conclusies zijn per brief (Kamerstuk 32 849, nr. 100) met uw Kamer gedeeld en besproken tijdens het plenair debat10 over Mijnbouw op 15 februari 2017.

Uit het eindrapport van de evaluatie blijkt dat waterinjectie nog steeds de meest geschikte verwerkingsmethode is. Alhoewel de zuiveringsvarianten interessante mogelijkheden zijn, gold dat deze op dat moment nog niet voldoende ontwikkeld waren en het energieverbruik te groot was. Wel zijn er ontwikkelingen gaande op dit gebied en daarom is NAM verzocht om de ontwikkelingen en verwachtingen ten aanzien van de toegepaste technologieën en waterzuiveringsprocessen bij te houden. Mede op verzoek van de Kamer (Kamerstuk 33 529, nr. 794) zal NAM dit opnieuw een evaluatie uitvoeren naar de meest geschikte methode voor verwerking van het productiewater en hierover rapporteren.

Ten aanzien van de vraag of de oliewinning en injectie voldoen aan REACH:

SodM heeft in 2019 gerichte inspecties uitgevoerd op de veiligheidsinformatiebladen van REACH. Tijdens de inspecties is gekeken naar de hoeveelheid opgeslagen stoffen, de informatievoorziening over deze stoffen, het juiste gebruik van de stoffen en de maatregelen bij een eventuele calamiteit. Tijdens deze inspecties zijn geen tekortkomingen geconstateerd die tot strafrechtelijk opvolging of het opleggen van een Last Onder Bestuursdwang aanleiding gaven. In een aantal gevallen is er wel een aantal tekortkomingen geconstateerd dat veelal ter plaatse verholpen kon worden, zoals een fout in de administratie.

Ten aanzien van de vraag op welke wijze de oliewinning minder energie zal gaan verbruiken:

Het klopt dat de oliewinning in Schoonebeek een hogere energievraag heeft dan meer conventionele oliewinning zoals dat in landen als Saoedi-Arabië wordt uitgevoerd. De energiebalans van de oliewinning in Schoonebeek is uitvoerig onderzocht in de MER van 2006 en heb ik al eerder belicht in de beantwoording van Kamervragen11. De energiebalans van de oliewinning en waterinjectie (zie hoofdstuk 29 van de MER) laat zien dat het grootste energieverbruik gemoeid is met het maken van stoom in de warmtekrachtcentrale en de opname daarvan in het oliereservoir. Het totale energierendement, oftewel de verhouding tussen de hoeveelheid energie die wordt geproduceerd en de hoeveelheid energie die daarvoor wordt verbruikt, is positief en is het hoogst wanneer de olieproductie op het maximale niveau draait. De oliewinning zal op zichzelf niet minder energie gaan gebruiken, wel zijn er mitigerende maatregelen mogelijk, zoals beschreven in de MER.

44.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in het verslag van het schriftelijke overleg Mijnbouw/Groningen van 18 december 2020 dat een nader onafhankelijk onderzoek naar injectieput ROW-2 en haar cement niet nodig is, omdat in 2012 de cement van die put nog is onderzocht (Kamerstuk 33 529, nr. 847 ). Inmiddels is het binnenbuis inspectierapport van 2019 openbaar gemaakt en daarin staat dat de meetapparatuur niet verder de put in kon, vanwege een vernauwing/verbuiging in die put. De oorzaak van die vervorming is onbekend. Is dat niet juist aanleiding om wanneer de put eruit is gehaald, een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren hoe die verbuiging heeft kunnen plaatsvinden, en welke risico’s die oorzaak voor het injectieproces heeft?

Volgens NAM is de binnenbuis tijdens de injectiefase intact gebleven en is er geen sprake van lekkage van het productiewater. NAM baseert zich hierbij op het feit dat tijdens het injecteren van productiewater geen afwijking is geconstateerd in de druk tussen de binnen- en buitenbuis. SodM zal de bevindingen van NAM controleren en beoordelen of NAM juist gehandeld heeft. NAM voert momenteel onderzoek uit om de oorzaak van de scheur in de buitenbuis te achterhalen. SodM zal de resultaten van het onderzoek analyseren en nadere toelichting of onderzoek vragen waar ze dat nodig acht. De huidige verwachting is dat de beoordeling van het onderzoek ongeveer drie maanden duurt. Daarna zullen de onderzoeken openbaar worden gemaakt. Tevens zal SodM erop toezien dat eventuele maatregelen, indien en waar nodig, door NAM genomen worden – indien noodzakelijk óók bij andere putten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

45.

Kleine velden

De leden van de SP-fractie brengen in herinnering dat in het wetgevingsoverleg over de Wijziging van de Mijnbouwwet op 15 december 2020 (Kamerstuk 35 462, nr. 17 ) de Minister zei dat in ruil voor het geen gebruik maken van verhoogde investeringsaftrek door mijnbouwbedrijven, het kabinet het draagvlak voor gaswinning gaat vergroten. Dit staat ook in het convenant dat diezelfde dag werd getekend. Hoe gaat het kabinet het draagvlak vergroten? Hoe profiteren omwonenden mee in de lusten?

De vergroting van het draagvlak ziet onder meer op het vroegtijdig betrekken van de omgeving bij de voorbereiding van eventuele plannen en het inrichten van een zorgvuldig proces waarin de belangen van de omgeving ten volle in de afwegingen betrokken worden. Dit proces is zoals aangegeven in de brief van 18 december 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 156) in gang gezet en is een continu proces. Daarnaast is een belangrijk onderdeel van het vergroten van het draagvlak een transparante en eenvoudige schadeafhandeling voor mijnbouwactiviteiten via de Commissie Mijnbouwschade die op 1 juli 2020 van start is gegaan. Om het draagvlak voor gaswinning te verbeteren is het eveneens nodig dat informatie transparant en in begrijpelijke taal gecommuniceerd wordt, zie ook de recente beantwoording van Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1596). Of en op welke wijze en in welke mate omwonenden mee kunnen delen in de lusten laat ik over aan de besluitvorming door het nieuw te vormen kabinet.

46.

De leden van de SP-fractie vragen wat de staat is van het wetenschappelijk advies betreffende het «hand aan de kraan»-principe de Waddenzee. Klopt het dat het advies klaar is, maar dat dat nog niet met de Kamer is gedeeld? Zo ja, kan uitgelegd worden waarom dat zo is? Verder vragen deze leden zich af hoe de gas- en zoutwinning onder de Waddenzee zich zal ontwikkelen in de periode tot er een nieuw kabinet aantreedt. Zij zouden graag zien dat er geen nieuwe vergunningen verleend worden voor mijnbouwactiviteiten in dit natuurgebied door het demissionaire kabinet. Welke vergunningaanvragen er liggen nu en hoe ziet de tijdlijn van deze aanvragen eruit?

Het wetenschappelijk advies met betrekking tot het «hand aan de kraan» principe is gereed. Het is echter nog niet met uw Kamer gedeeld omdat ik het van belang acht dat te doen op basis van een zorgvuldige appreciatie in afstemming met alle betrokken partijen. Uw Kamer ontvangt hierover op zeer korte termijn een brief.

De wettelijke kaders voor vergunningverlening en de voorziene en lopende procedures heb ik uiteengezet in mijn brief aan uw Kamer van 2 februari 2021 (Kamerstukken 29 684 en 32 849, nr. 212). Daarnaast zal ik uitvoering geven aan de aan de motie Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 35 603, nr. 75). Zolang de winning veilig is en het behoud van de natuurwaarden op basis van het «hand aan de kraan»-principe gewaarborgd blijft, is er op basis van de bestaande wet- en regelgeving geen grond om mijnbouwactiviteiten te beperken of stop te zetten ofwel om lopende procedures on hold te zetten. Zie ook het antwoord op vraag 41.

47.

De leden van de SP-fractie ondersteunen van harte het manifest dat ook ondertekend is door 35 gemeenteraads-, staten- en waterschapfracties uit de provincies Fryslân, Groningen en Noord-Holland, kortom de Waddenprovincies. In dat manifest wordt het volgende geëist:

  • 1. Per direct te stoppen met de bestaande winning van zout, gas en overige delfstoffen in het Waddengebied.

  • 2. Onder geen enkel beding nieuwe winning van gas, zout of overige delfstoffen toe te staan in het Waddengebied.

    Wat is de reactie van de Minister hierop? Hoe gaat de Minister hier mee om?

Het uitgangspunt is dat mijnbouwactiviteiten alleen worden toegestaan onder de Waddenzee als dit veilig kan en er geen schade optreedt aan de natuur. Hierbij wordt extra zorgvuldigheid in acht genomen door toepassing van het «hand aan de kraan»-principe (Kamerstuk 29 684, nr. 204) Dit betekent dat indien er mogelijk schade zal optreden aan de natuur in en rondom de Waddenzee als gevolg van de winning van diepe delfstoffen doordat de snelheid van de bodemdaling, samen met de relatieve zeespiegelstijging, de toegestane gebruiksruimte overschrijdt of dreigt te overschrijden, de winning zal worden beperkt of beëindigd. Per brief aan uw Kamer van 17 december 2020 (Kamerstukken 29 684 en 32 849, nr. 213) heeft mijn voorganger samen met de Minister van LNV vastgesteld dat de gas- en zoutwinning tot op heden geen wezenlijk negatief effect heeft gehad op de ontwikkeling van de natuurwaarden in de Waddenzee. Dit betekent dat het «hand aan de kraan»-principe tot op heden heeft gewerkt zoals beoogd. Het huidige beschermingsniveau is derhalve voldoende adequaat.

48.

De leden van de SP-fractie hebben, hoewel er op de agenda geen stukken staan over de zoutwinning, daar toch enkele vragen over. Zij vragen wat de reactie van de Minister is op het verlengen van het verscherpte toezicht van Nouryon door SodM. Het blijkt dat Nouryon nog steeds winst boven mensen stelt. Wat gaat de Minister doen om Nouryon te dwingen oude cavernes veilig af te sluiten in Heiligerlee en Zuidwending en om ervoor te zorgen dat cavernes in Twente gestabiliseerd worden zodat ze veilig zijn? Is de Minister bereid dwangsommen op te gaan leggen zodat binnen afzienbare tijd de veiligheid gewaarborgd is?

Staatstoezicht op de Mijnen (SODM) heeft geconcludeerd dat het verscherpt toezicht op Nouryon heeft geleid tot veel minder lekkages. Het toezicht zal daarom op een groot aantal punten worden genormaliseerd. De toezichthouder vindt dat het afsluiten en verlaten van de cavernes bij Zuidwending en Heiligerlee voortgaande aandacht behoeft. Men heeft het verscherpt toezicht daarop toegespitst. Ik vind dat oude cavernes veilig en stabiel moeten zijn. Het toezicht op deze cavernes is belegd bij SodM. Het is aan de toezichthouder om deze taak uit te voeren en de benodigde stappen te zetten. SodM kan Nouryon aanspreken en een dwangsom opleggen wanneer dat volgens de toezichthouder aan de orde is.

49.

Groningen

De leden van de SP-fractie wijzen de regering al jaren op het pijnlijke verschil tussen de Haagse werkelijkheid en de Groninger realiteit. Zij vragen hoe het mogelijk is dat de Minister deze haaks op elkaar staande situatie stelselmatig blijft ontkennen. Van allerlei kanten wordt de Minister gewaarschuwd en op de vingers getikt, maar van een fundamentele andere aanpak, een crisisaanpak, wil de Minister niets weten. Hij blijft vasthouden aan zijn waarheid.

De problematiek in Groningen heeft grote prioriteit voor dit kabinet. Het besluit is genomen om de gaswinning te beëindigen en de afbouw gaat zeer voortvarend. Daarnaast is de schadeafhandeling binnen enkele maanden volledig op afstand van de NAM gezet en in handen van de overheid gekomen. Ook voor wat betreft de versterking wordt de afstand tot de NAM wettelijk verankerd. In de bestuurlijke afspraken zijn middelen vrijgemaakt en het Nationaal Programma Groningen (Bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 528) zet in op een toekomstrijke regio. Dit is binnen een kabinetsperiode bewerkstelligd.

50.

Schade

De leden van de SP-fractie constateren dat de ongelijkheid die in Groningen gevoeld wordt, verdiept wordt door de maatregelen die erbij komen. Zo draagt de waardedalingsregeling bij aan grotere ongelijkheid. Mensen die eerder, vaak onder druk, van de NAM compensatie krijgen, krijgen nu niet alsnog compensatie voor het te lage bedrag. In straten krijgt de een wel compensatie, maar de ander niet. De Minister kreeg binnen een week zo’n 115 verhalen van mensen die ontevreden waren met waardedalingsregeling en toch wil de Minister weer onderzoek doen. De leden van de SP-fractie betreuren dat. Waarom kiest de Minister niet gewoon voor het uitkeren van compensatie aan iedereen wiens huis in waarde is gedaald? Waarom moeten eigenaren ook hier weer zelf in actie komen?

Er is voor gekozen om alle bewoners te compenseren die schade hebben door waardedaling als gevolg van de gaswinning in het Groningenveld op de gasopslag in Norg, ook bewoners van wie het huis niet verkocht is. Het IMG voert dit beleid voortvarend uit.

Daarnaast is er een aantal bewoners die eerder een vergoeding voor schade door waardedaling van de NAM hebben ontvangen, en nu graag een aanvraag bij het IMG wil doen voor aanvullende vergoeding van schade door waardedaling. Het IMG is aan wettelijke kaders gebonden wanneer het gaat om het behandelen van aanvragen om schadevergoeding, waaronder schade door waardedaling. In de Tijdelijke wet Groningen is opgenomen dat het IMG geen aanvragen om vergoeding van schade mag behandelen wanneer die schades al door de NAM behandeld zijn. Via uw Kamer heb ik verschillende signalen ontvangen over bewoners die ontevreden zijn met de vergoeding van schade door waardedaling die door NAM is uitgekeerd. Ik vind het belangrijk dat bewoners krijgen waar zij volgens de wet recht op hadden. Ik laat momenteel door een externe partij onderzoeken of dit het geval is geweest. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek bepaal ik de mogelijke vervolgacties. Zie ook mijn beantwoording van vraag 31 van de CDA-fractie.

51.

De leden van de SP-fractie hebben ook vragen over de verhuiskostenvergoeding. Zij waren het zeer eens met de het besluit om vergoedingen voor huurders en particuliere eigenaren in de versterkingsoperatie gelijk te trekken. Dit om onuitlegbare verschillen te voorkomen. Toch krijgen deze leden nog signalen dat het niet goed gaat. Zo zijn er particuliere huurders die de verhuiskostenvergoeding niet kunnen declareren. Zijn de bewindspersonen ervan op de hoogte dat particuliere huurders, die tijdelijk hun huis uit moeten vanwege schadeherstel of versterking, geen verhuiskostenvergoeding kunnen aanvragen via de website van de NCG, omdat particuliere verhuurder als categorie geen optie is op het digitale aanvraagformulier? Welke maatregelen gaat de Minister treffen om ervoor te zorgen dat ook deze huurders gelijk als eigenaren en sociale huurders worden gecompenseerd? Is bekend hoe veel particuliere huurders ook tijdelijk hun woning uit omdat er schade hersteld of versterkt moet worden? Hoe gaat de Minister particuliere huurders op de hoogte brengen van de mogelijkheid deze verhuiskostenvergoeding te krijgen?

Op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming huurders en woningcorporaties aardbevingsgebied Groningen kunnen huurders van woningcorporaties die in het verleden zijn verhuisd in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Voor huurders van particuliere verhuurders bestaat deze mogelijkheid op dit moment niet. Ik bezie samen met de NCG of ook voor deze categorie huurders een voorziening kan worden getroffen. Van belang hierbij is of het mogelijk is om deze categorie verhuurders en huurders in beeld te brengen. Op dit moment is er geen inzicht in welke adressen in de werkvoorraad van de NCG particulier worden verhuurd en daarmee ook geen inzicht in om hoeveel particuliere huurders het gaat.

52.

Versterking

De leden van de SP-fractie krijgen signalen van gedupeerden die in tijdelijke huisvesting zitten. Soms loopt een versterking of sloop/nieuwbouwtraject vast en duurt het langer voordat de bewoners weer naar huis kunnen. Klopt het dat de NCG mensen uit het tijdelijke woonverblijf kan zetten omdat er iemand anders in moet? Kan het zijn dat wanneer een contract tot bijvoorbeeld 1 oktober loopt, de NCG dat eenzijdig kan opzeggen? Hoeveel mensen zitten er via de NCG in tijdelijke huisvesting? Welke voorwaarden zijn daaraan verbonden? Welke rechten en plichten hebben de mensen die gebruik maken van een tijdelijk woonverblijf?

Op dit moment zijn er 246 woningen voor tijdelijke huisvesting bezet. De NCG biedt tijdelijke huisvesting voor verschillende gezinssamenstellingen aan. De duur van de bruikleenovereenkomst is gekoppeld aan de oplevering van de versterkte woning. Een bewoner kan de bruikleenovereenkomst eenzijdig verlengen of verkorten als de oplevering van zijn adres eerder of later plaatsvindt dan gepland. Hierdoor kunnen bewoners gedurende de gehele duur van de versterkingswerkzaamheden aan hun woning in het tijdelijk woonverblijf blijven, ook als de werkzaamheden uitlopen.

De NCG sluit een bruikleenovereenkomst af met de bewoners die gebruik maken van tijdelijke huisvesting. Hierin is een aantal rechten en plichten opgenomen. Zo zijn de bewoners verplicht als een «goed huisvader» voor de bruikleenwoning te zorgen, wat onder meer betekent dat zij de woning, tuin en eventuele bijgebouwen schoon en netjes houden. Ook mogen geen veranderingen in de woning worden aangebracht. Daarnaast mag de woning alleen worden gebruikt als woonruimte en moet de woning door de bewoners met wie de overeenkomst is gesloten zelf worden bewoond. Voorts moeten bewoners ervoor zorgen dat de omwonenden en/of andere derden geen overlast of hinder ondervinden. De bewoners hoeven niet te betalen voor huur van de tijdelijke woning, voor het normale gebruik van internet, gas, water en licht of voor de verhuizing en voor de tijdelijke opslag van hun inboedel. Wat mensen zelf blijven betalen, zijn hun vaste lasten zoals de hypotheek of de eigen huur, gas, water, licht en (lokale) belastingen van de eigen (huur)woning. Deze lopen door tijdens het verblijf in de tijdelijke woning.

53.

Gezondheidsrisco’s

De leden van de SP-fractie lezen in de reactie op het rapport «Voortgang en voetangels in het gaswinningsdossier; Professionals over een complex systeem» (Kamerstuk 33 529, nr. 839 ) dat de gesprekken met deze professionals hebben plaatsgevonden voordat de bestuurlijke afspraken er waren en dat daar de oplossing in zit. De leden van de SP-fractie vragen zich dat ten zeerste af. Is de Minister bereid onafhankelijk, grootschaliger onderzoek te laten doen bij werknemers bij de instanties IMG en NCG, ambtenaren, experts en iedereen die er bij betrokken is? Kan het antwoord toegelicht worden?

De Minister van BZK heeft bij de aanbieding van het rapport aan uw Kamer (Kamerstuk 33 529, nr. 839) en in de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Beckerman (SP) (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1724) aangegeven dat een belangrijk deel van de knelpunten die uit dit rapport naar voren komen worden geadresseerd in de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 (Kamerstuk 33 529, nr. 830) en in het wetsvoorstel Versterken. Het kabinet en de regionale overheden zien nauwgezet toe op de uitvoering van de gemaakte afspraken en monitoren de voortgang en resultaten. De algemene aanbeveling van de onderzoekers – dat instanties en expertisegebieden een poging dienen te doen om een gezamenlijk beeld te vormen en samen conclusies te trekken – nemen wij ter harte. In verschillende overleggen worden visies en problemen in de uitvoering besproken om een gezamenlijk beeld te vormen en zo knelpunten weg te kunnen nemen, zodat de professionals voldoende worden geïnformeerd, en betrokken en toegerust zijn. Tegen deze achtergrond zien wij geen toegevoegde waarde in een nieuw en grootschaliger onderzoek naar de beleving van professionals bij de versterkingsoperatie.

54.

Ook zegt de Minister dat het positief is dat er meer aandacht is voor de psychosociale impact van de versterking. Deze leden vragen zich af waar dat uit blijkt, want wanneer zij hiernaar vragen, krijgen zij steevast het antwoord dat er geld is vrijgemaakt en dat er aardbevingscoaches zijn aangesteld. De leden vinden het ook goed dat er aandacht voor is en dat er geld wordt vrijgemaakt, maar waaruit blijkt dat het met de 10.000 mensen met gezondheidsproblemen beter gaat? Is de Minister ook bereid onderzoek te laten doen naar hoeveel en welke psychische en lichamelijke gezondheidsproblemen er in het gebied voorkomen en hoe deze mensen de nodige zorg krijgen? Blijkt bijvoorbeeld dat er in het gaswinningsgebied meer mensen met aan-stress-gerelateerde klachten voorkomen? Deze leden zouden graag weten hoe het met de gezondheid in het gebied gesteld is en wat de overheid verder van plan is om de gezondheidsgevolgen op te lossen en te beperken.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 37 van de GroenLinks-fractie, over de stand van zaken rondom de psychische hulp aan gedupeerden.

55.

De Commissie Bijzondere Situaties wordt overgedragen aan de provincie. Gaat er iets veranderen aan de organisatie van de Commissie? Hoeveel mensen worden op dit moment bijgestaan door de Commissie? Hoeveel waren dat er in het verleden? Is iedereen naar tevredenheid geholpen? Kan dit antwoord toegelicht worden?

Zie voor het eerste deel van de vraag het antwoord op vraag 16. Er zijn sinds april 2014 (de start van de CBS) 318 aanvragen bij de CBS binnengekomen en in behandeling genomen. Op dit moment zijn daarvan nog 14 aanvragen daadwerkelijk in behandeling.

Van de CBS begrijp ik dat men in algemene zin zeer tevreden is over de hulp die de CBS biedt. In een enkel geval komt het voor dat de aanvrager niet tevreden is met de geboden hulp. De CBS gaat dan in gesprek met de aanvrager. In het afgelopen jaar is het niet nodig geweest een dergelijk gesprek te voeren.

56.

Gaswinning minder snel omlaag?

De leden van de SP-fractie lezen in de brief over de stand van zaken diverse onderwerpen Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 837 ) dat het dichtdraaien van de gaskraan een cruciale stap in het verlagen van de seismiciteit in Groningen is. De Minister zegt ook dat dat de enige maatregel is om de aardbevingen de verminderen.

De leden van de SP-fractie vragen waarom er in het nieuwe gaswinningsbesluit staat dat er meer gewonnen gaat worden dan aanvankelijk begroot was. Wanneer het om een grotere vraag ging, waar kwam die vraag vandaan? Zijn het de huishoudens die zorgen voor een grotere vraag of is het de industrie die daar debet aan is? Waarom is er dan gekozen om dat gas uit het Groningerveld te halen? Welke overwegingen zijn er geweest? Welke factoren hebben de doorslag gegeven?

Voor de winning uit het Groningenveld voor het huidige gasjaar 2020/2021 (8,1 miljard Nm3 bij een gemiddeld temperatuurverloop) is er momenteel geen aanleiding om de verwachtingen bij te stellen of het vaststellingsbesluit aan te passen. Voor het gasjaar 2021–2022 is de benodigde gaswinning uit het Groningenveld geraamd op 3,9 miljard Nm3 (Kamerstuk 33 529, nr. 848). Dit is 0,8 miljard Nm3hoger dan in februari 2020 voor het gasjaar 2021–2022 werd verwacht. Bij elke raming van GTS wordt tien jaar vooruitgekeken. Daarbij wordt geen keuze gemaakt hoeveel het Groningenveld wordt ingezet. De benodigde Groningenvolumes zijn namelijk een resultante, het is het deel van de gasvraag dat niet met andere middelen kan worden beleverd. De verwachtingen worden jaarlijks bijgesteld. Voor het antwoord op de overige vragen verwijs ik naar het antwoord op vraag 38 van de GroenLinks-fractie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

57.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe lang de wachttijd na melding van schade nu is. Hoelang duurt het gemiddeld voordat schade wordt opgenomen? Welk percentage van de meldingen wordt positief beoordeeld? Hoelang duurt het gemiddeld voordat schade is vergoed en dat mensen daadwerkelijk vergoeding op hun rekening hebben ontvangen?

In de afgelopen weken ligt het percentage meldingen dat binnen een half jaar wordt afgedaan op 71%. Er zit gemiddeld circa 4–5 maanden tussen het moment van indiening van de aanvraag en opname. In het afgelopen half jaar is in bijna 90% van de aanvragen om schadevergoeding een schadevergoeding toegekend. Momenteel duurt de afwikkeling van betaling ongeveer 2 dagen. Het streven is om de termijn met de komst van een nieuw ICT systeem verder te verkorten.

58.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er inmiddels meer inzicht is in de specifieke problematiek van boeren. Schades aan funderingen en mestkelders zijn weliswaar lastiger te ontdekken, maar dienen net zo goed gecompenseerd te worden.

Agrariërs kunnen voor alle vormen van schade terecht bij het IMG en voor versterking gerelateerde problematiek bij de NCG. Voor een aantal bijzondere vormen van schade dat meer specialistische kennis vereist, loopt op dit moment een onderzoek, bijvoorbeeld naar bodemdaling en schade aan drainagesystemen. De resultaten van het eerste onderzoek is inmiddels door IMG bekendgemaakt. Het IMG is hierover via openbare Webinars in gesprek gegaan met verschillende partijen waaronder maatschappelijke organisaties, gemeenten en de provincie. Met betrekking tot het onderzoek naar bodemdaling en andere adviezen zal het IMG naar verwachting eind april communiceren over mogelijke aanpassingen in de werkwijze. De resultaten van het tweede onderzoek worden, naar verwachting, in het tweede kwartaal van 2021 bekendgemaakt Daarnaast kunnen mkb’ers (waaronder agrariërs) vanaf 1 juli bij het IMG een aanvraag indienen voor schade door waardedaling bij bedrijfspanden, te beginnen voor reeds verkochte panden in Loppersum en Appingedam.

59.

De leden van de PvdA-fractie blijven zorgen houden over het Waddengebied. Hoeveel zand is er nodig in het Waddengebied om bodemdaling op te vangen? Wordt dit op natuurlijke wijze aangevoerd? Zo nee, op welke wijze wordt dit nog meer aangevoerd? In hoeverre verandert de bodemsamenstelling hierdoor, en welke invloed heeft dit op de flora en fauna?

Zoals eerder aangegeven in antwoord op vragen van de fractie van de ChristenUnie naar aanleiding van het schriftelijke overleg Mijnbouw / Groningen van 18 december 2020 (Kamerstuk 33 529, nr. 847) onttrekt het natuurlijk meegroeien van de Waddenzee zand aan de zandvoorraad van de kusten van de Waddeneilanden wat zorgt voor een achteruitgang van de kustlijn. Hoewel de bodemdaling door de gas- en zoutwinning zorgt voor extra vraag naar zand wil ik benadrukken dat het aandeel van de mijnbouw relatief gering is. Ook wanneer er geen gas- en zoutwinning plaats zou vinden, is het suppleren van zand nodig om de basiskustlijn te handhaven. Deze zandsuppleties worden uitgevoerd door Rijkswaterstaat onder verantwoordelijkheid van de Minister van I&W.

Bij besluiten over vergunningverlening voor diepe delfstoffenwinning onder de Waddenzee op grond van de Wet natuurbescherming, wordt de verplichting tot het suppleren van een hoeveelheid zand ter grootte van het berekende dalingsvolume van de pleistocene ondergrond opgenomen in de vergunningvoorschriften. De ecologische impact van te suppleren zand is reeds verschillende malen beoordeeld, zoals ook is aangegeven in antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Raan (PvdD) per brief van 18 augustus 2020 (Kamerstukken 29 684 en 32 849, nr. 205). Voor zover nu bekend, is er geen sprake van een onnatuurlijke verandering van de bodemsamenstelling. In de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Raan (PvdD) per brief van 2 december 2020 (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 988) is weergegeven hoeveel zand er nodig is voor compensatie van de verwachte bodemdaling onder de Waddenzee als gevolg van de thans vergunde gas- en zoutwinning.

60.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat mensen moeten doen die door bodembeweging een minder grote waardestijging van hun huis zien maar geen waardedaling, ook dit is schade. Waar kunnen zij terecht?

Bij het IMG kan een bewoner een vergoeding aanvragen voor schade door waardedaling als gevolg van bodembeweging door gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg. Met behulp van de Waardedalingsregeling van het IMG (de werkwijzen van het IMG voor behandeling van aanvragen om vergoeding voor schade door waardedaling) kan een eigenaar van een woning een vergoeding krijgen voor de schade die hij lijdt doordat zijn woning in waarde is gedaald of minder hard in waarde is gestegen. Over het algemeen zijn alle woningen in Nederland in waarde gestegen de afgelopen jaren, zo ook woningen in het effectgebied van het Groningenveld en de gasopslag bij Norg. De waarde in dit gebied is echter minder hard gestegen dan van woningen in vergelijkbare delen van Nederland.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

61.

Zandsuppletie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden over zandsuppleties in de Waddenzee. Deze leden blijven zich zorgen maken over de ecologische effecten van deze praktijk. Is bij de toetsing van de natuurvergunning in voldoende mate gekeken naar alle gevolgen voor de natuur, en dan in het bijzonder wat de gevolgen zijn van het opvullen van gaten in slikkige, voedselrijke bodem met zand uit een compleet ander gebied voor bodemleven en alle daarvan afhankelijke ecosystemen van de Waddenzee? De Waddenzee is immers een natuurgebied met unieke kenmerken. Moeten dit soort suppleties, voor het opvullen van gaten die ontstaan zijn door mijnbouw, überhaupt wel doorgaan? Wanneer is dit project ten einde? Hoeveel zand gaat er nog gesuppleerd worden, voor de huidige en toekomstige winningsprojecten in de Waddenzee? Tot slot, is de Minister bereid om de contracten tussen Rijkswaterstaat en de mijnbouwbedrijven over hoeveelheden zand en prijzen voor deze suppleties te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?

Het zand wat middels sedimentatie wordt toegevoegd aan de Waddenzee is afkomstig uit de vooroever van de Waddeneilanden. Dit is een proces wat van nature ook optreedt waardoor er geen andere situatie zal ontstaan in termen van een andere ontwikkeling van het bodemleven. Zie ook het antwoord op vraag 59.

De hoeveelheden zand en de prijzen voor de suppleties zijn niet opgenomen in de contracten met NAM en Frisia. Daarin staat alleen de principeafspraak dat Rijkswaterstaat op verzoek suppleties uitvoert en dat de kosten daarvoor in rekening worden gebracht bij de veroorzakers van de bodemdaling. Deze kosten worden per suppletie vastgesteld en via een factuur in rekening gebracht. De NAM heeft voor de periode 2009–2017 een bedrag ter hoogte van € 838.596,85 (incl. BTW) voor 175.000 m³ zand betaald aan Rijkswaterstaat. Dit zijn de daadwerkelijke kosten voor de uitvoering van de zandsuppleties. Voor Frisia zijn tot op heden nog geen kosten in rekening gebracht. Als gevolg van de zoutwinning van Frisia treedt nu nog geen bodemdaling op. Zodra daar wel sprake van is, dient Frisia een suppletieverzoek bij Rijkswaterstaat in, en worden alle kosten voor de extra zandsuppletie in rekening gebracht bij Frisia

62.

Convenant investeringsaftrek kleine velden

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het Convenant investeringsaftrek kleine velden. Zij hebben hierover nog enkele vragen. Zo lezen deze leden dat de Staat heeft afgesproken met mijnbouwinvesteerders dat deze zich zal inspannen om het draagvlak voor gaswinning in de regio’s te vergroten. Dient de Staat niet een onafhankelijke, volledige belangenafweging te maken alvorens over te gaan op vergunningverlening, waarbij rekening gehouden wordt met maatschappelijke impact op alle gebieden en bij alle belanghebbenden? Hoe ziet de Minister zijn belofte om draagvlak te vergroten in dit licht? Zullen de decentrale bestuurders ook «draagvlak moeten vergroten» in hun regio naar aanleiding van dit convenant? De leden vragen hoe het zit met de betrokkenheid bij het opstellen van dit convenant. Zijn regionale overheden dan wel hun vertegenwoordigende organisaties betrokken geweest bij de opstelling?

Voor het antwoord op deze vragen wordt verwezen naar het hierboven gegeven antwoord op overeenkomstige vragen van de leden van de fracties van GroenLinks en de SP. Regionale overheden zijn niet betrokken geweest bij de opstelling van het convenant, maar worden uiteraard wel betrokken bij de uitvoering ervan, waar het maatschappelijk draagvlak in de desbetreffende regio aangaat. Over de wijze waarop omgevingsprocessen verbeterd zouden kunnen worden is parallel aan de totstandkoming van het convenant regelmatig overleg geweest met vertegenwoordigers van de decentrale overheden. Een afweging van alle betrokken belangen waarbij rekening wordt gehouden met de maatschappelijke impact op alle gebieden en bij alle belanghebbenden ligt aan de basis voor het verkrijgen van draagvlak voor gaswinning. Bij deze afweging en de uiteindelijke besluitvorming worden ook de resultaten van onafhankelijke onderzoeken betrokken.

63.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen ook terugkomen op de opvatting van de Minister dat de Waddenzee onder dit convenant zou vallen. Zij delen het standpunt dat er geen investeringsaftrek zou moeten gelden voor het Waddengebied, echter zou volgens hen voor het Waddengebied helemaal geen nieuwe mijnbouwactiviteiten moeten worden toegestaan. In vrijwel alle andere opzichten wordt de Waddenzee gezien als zee en uniek natuurgebied, en daar hoort een ander afwegingskader bij dan op land. Is de Minister bereid de Waddenzee uit te zonderen van dit convenant, met als intentie dat er geen nieuwe mijnbouwactiviteiten worden vergund? Is de Minister bovendien bereid om, zolang de Waddenzee nog wel onder dit convenant valt, alle verdere gaswinning zoals aangekondigd in het Winningsplan, niet uit te voeren totdat alle onderzoeken naar effecten van mijnbouw onder de Waddenzee met de Kamer besproken zijn?

Het convenant investeringsaftrek gaswinning kleine velden (Kamerstuk 33 529, nr. 836) biedt geen aanvullend juridisch toetsingskader voor mijnbouwactiviteiten. Dit betekent dat de afspraken uit het convenant geen onderdeel vormen van het afwegingskader voor mijnbouwactiviteiten onder de Waddenzee. Daarvoor blijft het uitgangspunt dat de winning veilig moet zijn en dat het behoud van de natuurwaarden moet zijn geborgd. De Waddenzee is dus inderdaad uitgezonderd van de investeringsaftrek. De wettelijke kaders voor vergunningverlening heb ik uiteengezet in mijn brief aan uw Kamer van 2 februari 2021 (Kamerstukken 29 684 en 32 849, nr. 212). Daarnaast zal ik uitvoering geven aan de aan de gewijzigde motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 35 603, nr. 75). Zie ook het antwoord op de vragen 41 en 46.

64.

Diverse ontwikkelingen rond mijnbouw in het Waddengebied

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief over diverse ontwikkelingen rond mijnbouw in het Waddengebied. Zij constateren dat er tot op heden diverse hiaten in kennis zijn rondom de precieze, cumulatieve effecten van de diverse winningsactiviteiten in de Waddenzee. Ook lezen zij dat het advies over de evaluatie van het «hand aan de kraan-principe», zoals verzocht in de gewijzigde motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 739 ) nog verwacht wordt. Wanneer zal de Kamer dit advies ontvangen? De leden zijn van mening dat zolang geen duidelijkheid is over het feit of het «hand aan de kraan-principe» voldoende bescherming biedt aan de natuur in de Waddenzee, en zolang geen duidelijkheid is over de cumulatieve effecten van winning in de Waddenzee, er geen verantwoord besluit genomen kan worden om gaswinning in de Waddenzee toe te staan. Is de Minister bereid om, in afwachting van dit advies, geen winningsplannen te vergunnen zolang dit advies en de resultaten van de onderzoeken omtrent de cumulatieve effecten van winning in de Waddenzee, niet met de Kamer besproken zijn? De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat het Waddengebied een uniek ecosysteem en UNESCO Werelderfgoed is. Nieuwe mijnbouwactiviteiten zouden niet moeten worden toegestaan en bestaande mijnbouwactiviteiten voortvarend worden afgebouwd. Is de Minister bereid om een afbouwplan op te stellen en naar de Kamer te sturen?

Voor wat betreft de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 739) en uw vraag over cumulatieve effecten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 41. Een besluit of en zo ja in welke mate en op welke termijn mijnbouwactiviteiten in het Waddengebied afgebouwd zullen worden is aan een volgend kabinet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

65.

Zandsuppletie om bodemdaling door gas- en zoutwinning te compenseren

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden op de vragen over zandsuppletie, om bodemdaling door gas- en zoutwinning te compenseren. Zij hebben hierover enkele vragen. De Minister geeft aan dat er tien miljoen kuub extra zand wordt gesuppleerd, geleverd door het Rijk, om de veroorzaakte bodemdaling door het winnen van gas en zout te compenseren (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 988 ). Hierbij merken de leden op dat er jaarlijks gemiddeld twaalf miljoen kuub zand nodig is om de zogeheten basiskustlijn te behouden, aldus de Milieueffectrapportage (MER) over zandwinning.12 Kortom, in plaats van bodemdaling te voorkomen, levert het Rijk zand om de gevolgen van de gas- en zoutwinning op te vangen. Beschouwt de Minister het opvullen van »mijnbouwgaten» als een nuttige toepassing, wanneer er ook kust mee beschermd had kunnen worden? Kan de Minister aangeven over welke periode de tien miljoen kuub extra zand gesuppleerd zal worden? Beaamt de Minister dat zo de economie boven de ecologie wordt gesteld, nu bodemdaling door kan gaan dankzij zandsuppletie in plaats van deze te voorkomen? Zo nee, waarom niet?

De toename van de vraag naar sediment door bodemdaling in een komberging wordt langs natuurlijke weg gecompenseerd via netto sedimenttransport, zolang de winning van gas en zout binnen de gebruiksruimte blijft. Er is dus geen sprake van het opvullen van «mijnbouwgaten». Wel ontstaat een extra vraag naar zand op basis van het beleid om de basiskustlijn te handhaven gekoppeld aan de periode van winning en eventuele na-ijling van de bodem. Zie ook de beantwoording van vraag 59.

66.

Bovendien lijkt de Minister te suggereren dat het compenseren van bodemdaling met zandsuppletie gelijk is aan kustsuppletie en ophoogzand, zaken die van nationaal belang zijn. Beaamt de Minister dat zandsuppletie om bodemdaling door het winnen van gas en zout te compenseren vermijdbaar is en dus niet van nationaal belang is, in tegenstelling tot die voor kustbescherming? Wordt zand, dat dient voor suppletie bij bodemdaling door gas- en zoutwinning, juridisch beschouwd als ophoogzand en valt het daarmee onder zaken van nationaal belang? Zo ja, kan de Minister aangeven waar dit staat?

Alle zandwinning in de Noordzee is van nationaal belang. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen suppletiezand (dat wordt gebruikt voor de kustversterking) en ophoogzand (dat wordt gebruikt voor de bouw- en infrastructuur). Dit staat op pagina 45 van de Beleidsnota Noordzee 2016–2021 (Bijlage bij Kamerstuk 31 710, nr. 35): «Zandwinning ten behoeve van kustverdediging en ophoging is een activiteit van nationaal belang.» Het zand dat wordt gebruikt voor suppletie ter compensatie van bodemdaling door gas- en zoutwinning is geen ophoogzand, maar suppletiezand.

67.

De leden van de PvdD-fractie constateren dat uit de antwoorden van de Minister ook blijkt dat door de bodemdaling ten gevolge van de gas- en zoutwinning de erosie van de kust wordt versneld, waardoor nog eens extra zandsuppletie nodig is. Hierbij merken de leden van de Partij voor de Dierenfractie op dat zelfs bij het stoppen met gas- en zoutwinning (een dichte kraan) de bodemdaling nog decennia doorgaat. Zand dat in principe gewonnen wordt om ten goede te komen aan kustbescherming, wordt nu ingezet om mijnbouwgaten te vullen. Dat verdoezelt hoe erg de bodemdaling door gas- en zoutwinning is, en gaat in tegen het «hand aan de kraan»-principe», dat stelt dat de kraan dicht gaat wanneer de bodemdaling sneller verloopt dan het natuurlijke herstelvermogen minus de zeespiegelstijging (Kamerstuk 29 684, nr. 204 ). Beaamt de Minister dat het suppleren van zand in strijd is met het «hand aan de kraan»-principe? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat het rapport over mijnbouw en het «hand aan de kraan»-principe af is? Zo ja, kan de Minister dit met de Kamer delen? Zo nee, wanneer zal dit rapport naar de Kamer gestuurd worden?

Zoals ook is aangegeven in antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Van Raan (PvdD) per brief van 18 augustus 2020 (Kamerstukken 29 684 en 32 849, nr. 205) zijn de effecten van de extra zandsuppleties ter compensatie van bodemdaling als gevolg van de diepe delfstofwinning onder de Waddenzee onderzocht in de passende beoordelingen behorende bij de vergunningen voor de gas- en zoutwinning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). De uitkomst van deze beoordelingen was dat de extra suppleties niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan werd. Met het oog hierop zijn in de Wnb-vergunningen voor de productielocaties en in het besluit tot instemming met het winningsplan eisen gesteld aan de benodigde extra suppleties. De effecten van de winning van suppletiezand op de Noordzee zijn onderzocht in het MER Winning suppletiezand Noordzee. Hiermee is gewaarborgd dat de zandsuppleties – onder de gestelde voorwaarden – veilig en verantwoord kunnen worden uitgevoerd en er dus geen sprake is van aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Noordzeekustzone of een ander Natura 2000-gebied. Er is geen sprake van additionele zandsuppletie om meer dan de natuurlijke sedimentatie van de komberging waarin de delfstoffenwinning plaats vindt te compenseren en derhalve dus ook geen strijdigheid met het «hand aan de kraan»-principe. Voor de beantwoording van uw vraag over het advies met de betrekking tot de evaluatie van het «hand aan de kraan»-principe verwijs ik u naar het antwoord op vraag 41.

68.

De leden van de PvdD-fractie merken op dat uit de MER Zandwinning blijkt dat Rijkswaterstaat zand wint voor derden, bijvoorbeeld voor waterschappen ten behoeve van kustonderhoud. In de ogen van de leden van de PvdD-fractie staat kustonderhoud niet gelijk aan het vullen van gaten in de bodem ten gevolge van gas- en zoutwinning. Bovendien stelt het Rijk dat er vanaf 2022/2023 tot 2028 in totaal twintig miljoen kuub extra zand voor derden wordt gewonnen. Klopt het dat de helft van de twintig miljoen kuub bedoeld is voor gas- en zoutwinning en niet voor waterschappen? Beaamt de Minister dat dit disproportioneel veel is, voor een grondstof die ingezet zou moeten worden voor kustbescherming? Zo nee, waarom niet? Hoeveel betalen de gas- en zoutbedrijven voor deze commerciële suppleties, hoeveel betalen de waterschappen en hoeveel kost het de overheid om dit zand te winnen?

Voor de periode 2018–2027 heeft Rijkswaterstaat 120 miljoen m³ zand nodig voor het totale kustonderhoud. In de milieueffectrapportage zandwinning 2018–2027 wordt daarnaast rekening gehouden met een toename van 20 miljoen m³. Deze 20 miljoen is opgenomen voor een mogelijke toename van het kustonderhoud.

Bij de meest recent afgegeven vergunningen voor diepe delfstofwinning zijn de effecten van de benodigde zandsuppleties uitgebreid onderzocht en meegenomen in de afwegingen. De hoeveelheden zand die extra benodigd zijn in het Waddengebied ter compensatie van de bodemdaling door diepe delfstoffenwinning zijn veel kleiner dan voor de reguliere kustbescherming. Daarnaast is de beschikbaarheid van zand in de Noordzee geen knelpunt. Ik acht het compenseren van de extra vraag naar zand middels zandsuppleties derhalve niet disproportioneel.

Voor de kosten voor de uitvoering van zandsuppleties voor gas- en zoutbedrijven verwijs ik naar de beantwoording van vraag 61.

De zorg voor de basiskustlijn is de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat en niet van de waterschappen. Rijkswaterstaat suppleert zand aan de voet van het strand. Dat komt bijgevolg deels ook in de duinen terecht, die in het beheer zijn van de waterschappen. Daarvoor worden door Rijkswaterstaat geen kosten in rekening gebracht. De waterschappen voeren zelf suppleties voor duinversterking en/of herstel uit. Er vinden daarvoor geen opdrachten/betalingen aan Rijkswaterstaat plaats.

De kosten voor de zandwinning van de overheid/Rijkswaterstaat maken integraal onderdeel uit van de kosten van een zandsuppletie. De prijs van een suppletie bevat bijvoorbeeld ook het transport en het aanbrengen van het zand op de kust.

69.

De leden van de PvdD-fractie merken op dat in het algemeen gesteld kan worden dat alle methoden van zandwinning impact hebben op het milieu, bijvoorbeeld op de kustmorfologie en het functioneren van ecosystemen. Daarnaast blijkt dat de milieueffecten voor de winning, het transport en het gebruik van zand niet volledig bekend zijn. Zo blijkt uit de MER Zandwinning dat nader onderzoek gewenst is voor de gevolgen van bijvoorbeeld vertroebeling op vogels, zoals de scholekster. Nader onderzoek is ook gewenst op het gebied van schelpdieren, op het gebied van de zee-eend, de eider, de kanoet en de topper. Kortom, meer onderzoek is nodig. Kan de Minister toezeggen dat dit onderzoek er komt? Zo ja, wanneer zal dit onderzoek afgerond worden?

In de MER Zandwinning staat inderdaad dat significante negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden niet geheel zijn uitgesloten. Er is daarom door Arcadis en Wageningen Marine Research in 2017, in opdracht van Rijkswaterstaat en Stichting LaMER, een nader onderzoek verricht, getiteld «Zandwinning Noordzee 2018–2027, nadere verdieping effecten natura 2000». In het rapport staat – kort gezegd – dat de in de MER genoemde mogelijke effecten op genoemde soorten en habitats naar verwachting niet zullen optreden. De verschillende aanbevelingen in het rapport voor verder onderzoek worden nu uitgevoerd in het kader van het Monitoring en Evaluatie Programma. Een voorbeeld daarvan is een groot onderzoek zandwinning van RWS en Stichting laMER naar onder andere de zwarte zee-eend als een van de belangrijkste en karakteristieke schelpdier-etende vogelsoorten uit onze kustzone. Het gaat om het meten en voorspellen van de effecten op langere termijn, daar zijn langere meetreeksen voor nodig, die nu – en de komende jaren – tijdens de looptijd van de huidige MER-periode worden verzameld

70.

De leden van de PvdD-fractie wijzen op het feit dat de effecten van zandsuppletie niet zijn meegenomen in de MER zandwinning. Deze leden wijzen erop dat de oorspronkelijke bodem van de Waddenzee slikkig is en rijk aan voedsel voor onder andere vogels. Het zand dat gebruikt wordt om de gaten te vullen is van een andere samenstelling. Daarmee wordt de facto de samenstelling van bodem en fauna veranderd. Deze leden menen dat hiermee de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee worden aangetast, hetgeen in strijd is met het «hand aan de kraan»-principe. De Minister stelt dat extra zandsuppletie niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt. Kan de Minister aangeven welke voorwaarden dit zijn en hoe gecontroleerd wordt dat men zich aan deze voorwaarden houdt (Kamerstukken 29 684 en 32849, nr. 205 )? Kan de Minister garanderen dat de beschermde bodem van de Waddenzee niet zal veranderen van samenstelling door bodemdaling en invoer van zand? Kan de Minister toezeggen dat de effecten van zandsuppletie meegenomen zullen worden in de volgende MER? Kan de Minister ook aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de aangekondigde herziening van de vergunningverlening voor mijnbouw onder de Waddenzee? Wanneer zal de Kamer hierover worden geïnformeerd? Klopt het dat momenteel in de vergunning is opgenomen dat natuurschade door mijnbouw gecompenseerd mag worden door aanvoer van zand vanaf de Noordzee? Zo ja, kunnen deze stukken gedeeld worden met de Kamer? Kan de Minister aangeven op welke juridische gronden dit opgenomen kan worden in de vergunningen en hoe zich dit verhoudt tot het «hand aan de kraan»-principe? Want het is, volgens de leden van de Partij voor de Dierenfractie, hiermee in strijd. Zo nee, waarom niet?

Op basis van de huidige aanpak waarbij de extra zandvraag vanuit de Waddenzee wordt aangevuld door deze hoeveelheid zand toe te voegen aan de reguliere suppleties in de vooroever van de Waddeneilanden is de Minister van LNV van oordeel dat de bodemsamenstelling van de Waddenzee niet zal veranderen op basis van de invoer van zand als gevolg van de natuurlijke sedimentatie. Voor wat betreft de ecologische beoordeling zie ook de beantwoording van vraag 59, 61 en 67. Van het compenseren van natuurschade door aanvoer van zand vanaf de Noordzee is geen sprake. De Minister van IenW zal de effecten van de zandwinning ten behoeve van de suppleties meenemen in de volgende MER Winning suppletiezand Noordzee.

Mijn voorganger heeft uw Kamer de toezegging gedaan zijn visie omtrent een herziening van het vergunningsstelsel voor de mijnbouw (niet specifiek gericht op de mijnbouw onder de Waddenzee) aan uw Kamer te sturen. Gezien de demissionaire status van het huidige kabinet wil ik dit graag aan mijn missionaire opvolger laten.

71.

Wat is de stand van zaken van het aangekondigde onderzoek en monitoring over de stapeling van cumulatieve effecten van projecten voor klimaatadaptatie, duurzaam medegebruik en natuurversterkende maatregen in relatie tot alle economische activiteiten in het Waddengebied dat uitgevoerd wordt via het Deltaprogramma (Kennisprogramma Zeespiegelstijging), het Programma naar een Rijke Waddenzee (PRW), en het Uitvoeringsprogramma Waddengebied 2021–2026 (Uitvoeringsagenda)? Wanneer is het af en zal het naar de Kamer worden gestuurd? Is de Minister bereid te wachten met het vergunnen van nieuwe, of gewijzigde, winningsplannen totdat het onderzoek is afgerond? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister aangeven hoe zeespiegelstijging door klimaatverandering in deze analyse is meegenomen? Van klimaatverandering is immers al volop sprake in het Waddengebied. Vanwege het unieke karakter van dit intergetijdengebied zullen de gevolgen in het Waddengebied van gebied tot gebied verschillen. Sommige plekken zullen dalen, andere stijgen. Een tekort aan sediment leidt bijvoorbeeld tot erosie, wat weer leidt tot sterkere golfkracht op andere plekken. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat extra golfkracht aan de kusten leidt tot verplaatsing van zand van het ene Waddeneiland naar het andere, met als gevolg dat versterkte erosie zal plaatsvinden van de dichter bevolkte eilanden. Kortom, klimaatverandering heeft grote, nog onbekende gevolgen voor erosie en daarmee zal er een onbekende behoefte aan zandsuppletie zijn voor het beschermen van onze kustlijn. Daarom willen deze leden weten hoe de Minister extra bodemdaling door gas- en zoutwinningsuppletie, gevolgd door extra zandsuppletie, in een gebied, dat zo uniek en gevoelig is voor verandering, kan toestaan. Kan de Minister laten onderzoeken hoeveel sediment nodig is om het intergetijdengebied van de Waddenzee mee te laten groeien met zeespiegelstijging?

Uit het onderzoeksprogramma Kustgenese 2.0 is gebleken dat de huidige zandbehoefte van het intergetijdengebied naast de zeespiegelstijging zeer sterk wordt beïnvloed door morfologische aanpassingen van het systeem door menselijke ingrepen, zoals de aanleg van de Afsluitdijk. De hoeveelheid zand die op langere termijn nodig is, is zeer sterk afhankelijk van de optredende zeespiegelstijging. De huidige zandexport (tot 2035) van het Noorzeekustfundament naar de Waddenzee wordt geschat op bijna 5 miljoen m³ per jaar. Zie verder het antwoord op vraag 46.

72.

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) mede-opgestelde scenario voor zeespiegelstijging om de «gebruiksruimte» voor mijnbouw onder de Waddenzee te kunnen vaststellen? Is het scenario af en wanneer zal het scenario met de Kamer worden gedeeld?

Het advies met betrekking tot de actualisatie van het beleids- en richtscenario voor de relatieve zeespiegelstijging zal ik tezamen met het evaluatieadvies met betrekking tot het «hand aan de kraan»-principe aan uw Kamer sturen. Ik verwacht dat op korte termijn te doen. Zie ook het antwoord op vraag 41.

73.

De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat het gebruik van zand in lijn zal moeten komen met het beleid aangaande circulaire economie. Voor de circulaire economie moet onderzocht worden hoeveel zand Nederland gebruikt en hoe we dit circulair kunnen maken, aangezien het zand dat nu gesuppleerd wordt ten behoeve van kustbescherming decennialang in gebruik is en hiermee niet circulair. Kan de Minister aangeven hoeveel bruikbaar zand er beschikbaar is, hoeveel zand er nodig zal zijn in de toekomst en hoeveel zand onttrokken en gesuppleerd kan worden zonder het milieu te beschadigen? Deelt de Minister de mening dat we het zand waarover we nu beschikken moeten koesteren en dat we dit niet kunnen inzetten voor praktijken die niet duurzaam zijn, zoals gaswinning?

Uit het onderzoeksprogramma Kustgenese 2.0 is gebleken dat de winbare hoeveelheid zand in de Noordzee bij de Waddenkust wordt geschat op 3.500 miljoen m³ (tot 2050). De beschikbaarheid van (winbaar) zand in de Noordzee zal de komende decennia geen knelpunten opleveren voor het uitvoeren van kustonderhoud. Ook is er daarbij nog voldoende zand beschikbaar voor derden. In de MER Zandwinning Noordzee zijn voor de periode 2018–2027 de effecten op de ecologie in kaart gebracht. De winning van zand wordt daarnaast gemonitord. Bij de uitvoering van suppleties langs de kust worden uitvoeringskaders gehanteerd om de ecologische effecten zoveel mogelijk te beperken. Het kabinet is van mening dat zandsuppleties die nodig zijn om de bodemdaling door gaswinning onder de Waddenzee te compenseren noodzakelijk zijn als onderdeel van het beleid gericht op de transitie naar een duurzame energievoorziening.

74.

Convenant investeringsaftrek kleine velden op land

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van het convenant Investeringsaftrek kleine velden op land. Deze leden staan niet achter dit convenant, dat is opgesteld als onderdeel van het verhogen van de investeringsaftrek voor de winning van aardgas op zee. Hiermee wordt namelijk het winnen van aardgas op zee goedkoper gemaakt met belastinggeld. In de ogen van de leden van de PvdD-fractie is de investeringsaftrek en zeker het verhogen ervan een fossiele subsidie. Mede daarom hebben deze leden vorig jaar tegen de investeringsaftrek gestemd. Beaamt de Minister dat de investeringsaftrek een belastingvoordeel is en daarmee een fossiele subsidie volgens de definitie van de World Trade Organization (WTO)?13 Zo nee, waarom niet? Erkent de Minister dat Nederland in 2013 had afgesproken om vóór 2020 alle fossiele subsidies af te bouwen?14 Hoe gaat de Minister zich aan deze afspraak houden?

Dat de investeringsaftrek door organisaties als de WTO wordt gekwalificeerd als een fossiele subsidie die afgebouwd moet worden, neemt niet weg dat we de komende decennia nog behoefte hebben aan aardgas en er onvoldoende duurzame alternatieven zijn. Zolang Nederland in de komende decennia nog aardgas nodig heeft en er onvoldoende duurzame alternatieven zijn, geeft het kabinet de voorkeur aan winning van aardgas uit de Nederlandse kleine velden boven de import daarvan, daar waar het veilig kan. Dat betreft zowel de kleine velden op de Noordzee als die op land. Overigens is het niet zo dat de belastingbetaler opdraait voor het stimuleren van het opsporen en winnen van aardgas uit de kleine gasvelden op de Noordzee. Boven op de vennootschapsbelasting dragen mijnbouwbedrijven op grond van de Mijnbouwwet een extra afdracht, het winstaandeel, af aan de Staat. Daardoor betalen mijnbouwbedrijven effectief meer belasting dan andere bedrijven. De investeringsaftrek maakt die extra afdracht iets lager en kan alleen worden toegepast als er dankzij die aftrek ook daadwerkelijk wordt geïnvesteerd in activiteiten die leiden tot meer gewonnen aardgas en dus ook tot meer inkomsten voor de Staat.

75.

De leden van de PvdD-fractie hebben verder nog enkele vragen over het convenant. Op welke juridische gronden wordt de Waddenzee als land gedefinieerd, gezien de Minister stelt dat de Waddenzee hoort bij kleine gasvelden op land? Betekent dit dat er niet meer gevist kan worden, omdat het land is? Hoe verhoudt het convenant zich tot de afspraken in het regeerakkoord dat er geen opsporingsvergunningen worden afgegeven voor nieuwe gasvelden op land, inclusief de Waddenzee (Kamerstukken 29 684 en 32849, nr. 213 )? Zijn er afgelopen vier jaar (gedurende de looptijd van het regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34 )) exploitatievergunningen afgegeven? Zo ja, hoeveel en waar?

De afspraak die in het Convenant investeringsaftrek kleine velden op land is vastgelegd om geen aanspraak op de investeringsaftrek te maken, heeft betrekking op investeringen in mijnbouwwerken, niet zijnde mijnbouwinstallaties op de Noordzee. Met andere woorden, alleen investeringen in mijnbouwinstallaties op de Noordzee, en dus niet in de Waddenzee, kunnen voor de investeringsaftrek in aanmerking komen. Het convenant heeft geen gevolgen voor de in het regeerakkoord vastgelegde afspraak om geen nieuwe opsporingsvergunningen af te geven voor nieuwe gasvelden op land. Gedurende de looptijd van het regeerakkoord zijn er op land geen nieuwe opsporingsvergunningen verleend.

76.

De leden van de PvdD-fractie merken op dat veel inwoners, evenals sommige gemeenten en waterschappen in Friesland, zich verzetten tegen de winning van gas uit kleine gasvelden. Beaamt de Minister dat er verzet is tegen het winnen van gas uit kleine velden? Wanneer is er volgens de Minister te weinig draagvlak om gaswinning door te zetten? Of is de Minister van plan gaswinning zonder lokaal draagvlak doorgang te laten vinden?

Ik beaam dat er zorgen zijn rondom gaswinning uit kleine velden waardoor weerstand ontstaat bij groepen burgers en decentrale overheden. Om het draagvlak te vergroten, zet ik daarom onder meer, samen met de winningsbedrijven, in op een transparante communicatie met de regio over mogelijke effecten en risico’s en een betrouwbare, onafhankelijke en transparante afhandeling van schade. De veiligheid voor mens en milieu staat daarbij voorop. Daarnaast benadruk ik dat de ontwikkeling van andere energiedragers tijd kost en dat aardgas daarom de komende decennia noodzakelijk blijft voor elektriciteit en warmte. Het huidige kabinet geeft hierbij de voorkeur aan gaswinning uit Nederlandse kleine velden omdat dit beter is voor klimaat, de werkgelegenheid en de Nederlandse economie. Tevens zorgt dit voor behoud van kennis van de diepe ondergrond en de aanwezige gasinfrastructuur welke beide een cruciale rol spelen in de energievoorziening van de toekomst. Dit betekent dat indien gaswinning uit kleine velden veilig kan en past binnen de vigerende juridische en beleidsmatige kaders, deze gaswinning vergund wordt.


X Noot
1

Staalduinen, van en Everts, «Over de invloed van trillingen door bevingen op zettingen van gebouwen», 23 oktober 2020, in opdracht van het Instituut Mijnbouwschade Groningen.

X Noot
8

Herontwikkeling olieveld Schoonebeek Rapport III: milieueffecten, 2006.

X Noot
10

Handelingen II 2016/17, nr. 53, item 6

X Noot
11

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3486.

X Noot
12

Duin, van, e.a., «Winning suppletiezand Noordzee 2018 t/m 2027», Milieueffectrapportage. (te raadplegen via:

00003198.pdf (commissiemer.nl))

X Noot
13

UNEP, OECD and IISD (2019). Measuring Fossil Fuel Subsidies in the Context of the Sustainable Development Goals. UN Environment, Nairobi, Kenya. (te raadplegen via: https://wedocs.unep.org/bitstream/handle/20.500.11822/28111/FossilFuel.pdf)

X Noot
14

NRC, 9 oktober 2019, «Twee keer zoveel subsidie voor fossiele brandstoffen als voor duurzame energie». (https://www.nrc.nl/nieuws/2019/09/10/onderzoek-twee-keer-zoveel-subsidies-voor-fossiele-brandstoffen-als-voor-duurzame-energie-a3972776)

Naar boven