9 Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Regels tot invoering van een toets betreffende verwervingsactiviteiten die een risico kunnen vormen voor de nationale veiligheid gezien het effect hiervan op vitale aanbieders of ondernemingen die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie (Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames) ( 35880 ).

De voorzitter:

Ik heropen het debat over de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames. We zijn toe aan de eerste termijn van de zijde van de regering.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik geef de minister van Economische Zaken en Klimaat het woord.

Minister Adriaansens:

Voorzitter, dank u wel. Ook dank aan de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik denk dat het goed is dat ik kort begin met de context van de wet; daar zal ik geen uren aan besteden want die hebben we volgens mij allemaal redelijk scherp. Daarna zal ik in een aantal blokjes de antwoorden geven. Ik begrijp dat het prettig is als ik die van tevoren bij u meld. Stelt u er prijs op dat ik ze even noem?

De voorzitter:

Ik denk dat de leden dat fijn vinden, ja.

Minister Adriaansens:

Ik heb er zeven, geloof ik. Doel, reikwijdte, vestigingsklimaat, evaluatievragen, dat wat te maken heeft met de uitvoering, hoe een besluit wordt genomen, en de campussen.

Voorzitter. Nederland is een handelsland, zoals ook al door een aantal van uw leden is aangegeven. De kracht van onze economie ligt in ons vestigingsklimaat, onze infrastructuur, onze open samenleving, onze creativiteit, onze arbeidsethos en onze handelsgeest, al honderden jaren lang. Alleen, er spelen nu geopolitieke veranderingen op, zodat we kritisch moeten kijken in hoeverre we daarin nog in die vrije mate in kunnen bewegen. Bepaalde staten willen macht uitoefenen door invloed op bedrijven, technologieën en vitale infrastructuur. Daardoor kan de nationale veiligheid van Nederland worden geraakt. Investeringen, overnames en fusies zijn middelen die staten inzetten om geopolitieke doelen te behalen. Bijvoorbeeld het verkrijgen van een gasopslag kan het proces van distributie van gas saboteren, waardoor de levering van gas voor Nederlandse gezinnen en bedrijven in gevaar komt. Dat kan de samenleving ontwrichten. Ik noem een ander voorbeeld: een nieuwe eigenaar van een onderneming die sensitieve technologie ontwikkelt, zoals kwantumtechnologie. Dat kan de nationale veiligheid ook in gevaar brengen, want kwantumcomputers kunnen in de toekomst mogelijk digitaal versleutelde systemen kraken waardoor persoonlijke en staatsgeheimen buitgemaakt kunnen worden. En dat soort technologie mag niet in verkeerde handen vallen. Daarom deze wet. Deze wet heeft tot doel de nationale veiligheid te beschermen. De noodzaak daartoe is op dit moment des te voelbaarder door de situatie in Oekraïne, waar een aantal leden ook aan hebben gerefereerd.

De Wet vifo is niet het enige instrument dat we hebben om dreigingen binnen het economisch domein tegen te gaan, maar is aanvullend. Het is een vangnet. We hebben bijvoorbeeld ook exportcontroles, de wetgeving ter beveiliging van netwerk- en informatiesystemen, de aanbestedingswetgeving en maatregelen rond kennisveiligheid. Vifo is effectief en proportioneel door het maatwerk en een transparante toetsingsprocedure en tegelijkertijd doet het recht aan het belang van een goed vestigings- en investeringsklimaat en de internationale oriëntatie van ons bedrijfsleven. Wij moeten die balans bewaken en dat hebben we ook in deze wet geprobeerd te doen. Daar gaat ook een groot deel van de vragen van de leden over.

Dan kom ik bij het doel en de reikwijdte, waarover een aantal leden vragen hebben gesteld. De heer Graus van de PVV heeft gevraagd of alle bedrijven van nationaal belang kunnen worden meegenomen, bijvoorbeeld bedrijven die voorzien in primaire levensbehoeften, zoals warmte, energie, volksgezondheid en medicijnen, alles wat van belang is om te overleven. Nee, en daarom hechtte ik ook aan die introductie. Er is met dit wetsvoorstel juist voor gekozen om de nationale veiligheid als enige aangrijpingspunt te nemen, ook om de balans te kunnen bewaken, om het instrument zuiver en proportioneel te kunnen inzetten en ook om de gevolgen voor het investerings- en vestigingsklimaat niet onnodig te schaden. Zouden we het oprekken naar andere belangen, dan zou de toepassing van het instrument ook wat meer tot politieke willekeur kunnen leiden. Dat zou dus weer afdoen aan de rechtszekerheid van bedrijven en wederom aan ons investeringsklimaat. Maar we hebben nationale veiligheid wel heel breed gedefinieerd. Het gaat over de continuïteit van vitale processen, dus over de leveringszekerheid van bijvoorbeeld energie, maar ook over ongewenste kennisoverdracht en strategische afhankelijkheden. Op die wijze hebben we dus geprobeerd om daarin te voorzien.

Voorzitter. Mevrouw Van Dijk zei dat het goed is dat het kabinet een hernieuwde vitaliteitsbeoordeling doet. Zij vroeg specifiek of we ook een vitaliteitsbeoordeling van de voedselvoorziening zouden kunnen doen. U weet dat die wordt gedaan. U was benieuwd naar de resultaten daarvan. Er loopt inderdaad op dit moment een vitaliteitsbeoordeling van de voedselvoorziening. Die wordt gedaan door LNV. Als daar vitale aanbieders worden aangewezen, dan zullen we de Kamer hierover informeren. Daarna zullen we dan bekijken of dat ook onder de Wet vifo gebracht kan worden. Dat is ook precies het proces dat we voorstaan om met een AMvB de doelgroep te kunnen uitbreiden.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Aan welke termijn moet ik ongeveer denken? Hoe snel of hoe langzaam gaat dit?

Minister Adriaansens:

Dat weet ik niet, want dat gebeurt bij een ander departement, maar ik kan dat wel even checken en daarop terugkomen in de tweede termijn.

Vervolgens vroeg mevrouw Van Dijk ook hoe we bijvoorbeeld aankijken tegen de postvoorziening. U noemde de gevoeligheid van post bij bijvoorbeeld essentiële producten als medicijnen of iets democratisch zeer relevants als briefstemmen. De postvoorziening is niet aangemerkt als een vitaal proces en valt dus ook niet onder de Wet vifo. Wij menen namelijk dat de universele postdienst in de Postwet voldoende is beschermd. Daarvoor geldt eigenlijk ook het principe van deze wet, dat dit een vangnet is en dat het niet overdoet wat al in andere wetten is opgenomen en is beschermd. Bovendien, of daarnaast, zou ik eigenlijk moeten zeggen, beschikt PostNL ook over een beschermingsconstructie. Dan kijken we dus weer naar de vennootschapsrechtelijke middelen die bedrijven ook hebben om beschermingen te realiseren. Ze hebben bijvoorbeeld een onafhankelijke stichting opgericht: Stichting Continuïteit PostNL. Die kan zelfstandig in actie komen als de continuïteit in gevaar komt, bijvoorbeeld via de uitgifte van preferente aandelen en een call-optie. Je ziet wel meer in het vennootschapsrechtelijke domein dat op die manier beschermingsconstructies worden gebouwd.

Mevrouw Van Dijk vroeg ook wat we nog meer doen, aan welke maatregelen wij werken, naast deze Wet vifo. We hebben een breed instrumentarium. Dat richt zich enerzijds op het "protect", dus het beschermen en anderzijds op het "promote", zo mooi gezegd, dus het promoten, het zorgen voor een innovatieve en weerbare economie. Dat doen we bijvoorbeeld ook in Europees verband, door te werken aan IPCEI's, maar bijvoorbeeld ook met het Nationaal Groeifonds, waarmee we een impuls willen geven aan onze economische structuur. Overigens zullen we morgen een besluit nemen over de investeringsvoorstellen in dat NGF. Als we het hebben over "protect", dus de maatregelen die wij nemen, de beschermingsconstructies, dan hebben we bijvoorbeeld investeringstoetsen al in de Telecommunicatiewet, de Gaswet en de Elektriciteitswet. Die wetten gaan dus ook voor; ze zijn specifieker dan de Wet vifo. Daarnaast hebben we een sectorspecifiek wetsvoorstel in voorbereiding dat over defensiegerelateerde industrie gaat. Wij hebben dus een aantal investeringstoetsen in verschillende wetten geborgd. Dit is het vangnet voor wat daar niet specifiek is geregeld.

De heer Van Strien vroeg of de wet toereikend is. U vroeg me eigenlijk om daarop te reflecteren. Wij monitoren de situatie doorlopend. Mocht blijken dat het niet voldoende is, dan zullen we moeten bijschakelen. Ik ben uiteraard ook zeer bereid om dat te doen, want we moeten de doelstelling van de wet wel halen. Ik gaf net al aan dat we een aantal andere maatregelen, andere instrumenten, hebben om de veiligheidssituatie in de gaten te houden. Strafbaarstelling van spionage is in voorbereiding. Het wetsvoorstel Bevordering digitale weerbaarheid bedrijven is nu volgens mij naar de Raad van State gestuurd voor advies. Ook hebben we nog de verruimde toepassing van de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied. Wij denken dat daarmee op dit moment voldoende instrumentarium voorhanden is om de veiligheid te bewaken, maar het is inderdaad belangrijk dat we dat monitoren. U gaf zelf in het vervolg van uw betoog aan dat vijf jaar misschien wel lang is om dat in de gaten te houden. Ik wil hier wel de toezegging doen — volgens mij stelde meneer Graus die vraag ook — om na twee jaar terug te blikken. Dat is dan geen volledige wetsevaluatie, want daar hebben we dan echt nog te weinig informatie voor, maar het kan ons wel een eerste indruk geven van of het effectief is, of het werkt, hoe vaak het wordt toegepast en dat soort zaken.

De voorzitter:

De heer Van Strien, voor een verduidelijking op dit punt.

De heer Van Strien (VVD):

Ik dank de minister voor de toezegging. Even voor de helderheid: het gaat niet alleen om de werking van de wet, maar ook om het doel. Wordt het doel bereikt of moeten er eventueel nog andere instrumenten worden ingezet? Het gaat dus om een bredere blik.

Minister Adriaansens:

Het lijkt mij zeer functioneel om het breder te bekijken, want het is inderdaad een samenstel van instrumenten dat we inzetten.

De heer Van Strien vroeg of de Kamer inzage kan krijgen in de lijst van vitale bedrijven. De PVV refereerde daar ook aan. Het klopt inderdaad dat de departementen bepalen welke processen vitaal zijn. De lijst met vitale processen is gepubliceerd op de NCTV-website. Daar kunt u lezen welke processen daaronder vallen. Uiteraard bepaalt het departement uiteindelijk welke dan officieel als vitaal proces worden aangemerkt, maar dat gebeurt in samenspraak met bijvoorbeeld de NCTV en andere organisaties.

De heer Kwint vroeg of een overname door een buitenlands bedrijf ook kan worden tegengehouden als er geen buitenlandse statelijke actoren achter zitten, maar er wel een risico zou zijn voor de veiligheid. Het antwoord daarop is: ja. Vifo richt zich niet specifiek op statelijke actoren. Het gaat om de vraag of de verwerving een risico vormt voor de nationale veiligheid. Dat staat dus los van de vraag of het verwervende bedrijf een statelijke actor of iets anders is. Dan moet ik heel hard nadenken over wat dat andere zou kunnen zijn, maar het gaat in ieder geval vooral over de vraag van de verwerving. Dat wordt beoordeeld op basis van de criteria van vifo.

De heer Kwint (SP):

Dat andere zou bijvoorbeeld een misdaadsyndicaat kunnen zijn, om maar eens iets te noemen. Het is goed om dat nog een keer bevestigd te horen. Ik begrijp dat er een maximale termijn is waarin dat opgeschroefd mag worden. Dat is een halfjaar, zeg ik even uit mijn hoofd. Op welke manier wordt voorkomen dat die termijn wordt overschreden door een schuld die buiten Nederland ligt, waardoor er alsnog een bedrijf kan worden aangetrokken? Ik noem maar een dwarsstraat: een bedrijf uit Argentinië wil hier een investering doen. Wij moeten daarvoor informatie opvragen in Argentinië. Door toedoen van een andere overheid duurt het heel erg lang voordat wij die informatie hebben. Deze wet heeft dan een termijn van een halfjaar en dan moeten wij alsnog iets toestaan, terwijl er misschien ook een belang kan zijn om dat uit de termijn te laten lopen, zodat een verwerving wordt toegestaan. Ik ben benieuwd hoe daarop wordt toegezien.

Minister Adriaansens:

Ik denk dat de heer Kwint volledig gelijk heeft. Mij staat ook bij dat je het kan verlengen, maar dat moet ik even checken. Ik geef even de volgorde weer. Na een melding moet het Bureau Toetsing Investeringen binnen acht weken laten weten of het toetsingsbesluit nodig is. In dit geval zouden we zeggen: ja. Dan moet er een onderzoek worden gedaan om te kijken of er inderdaad een besluit wordt genomen. Die eerste termijn van acht weken kan verlengd worden met maximaal zes maanden, maar dat gaat dus echt feitelijk over het besluit of er nader onderzoek wordt gedaan. Ik zie dat de termijn dan wordt gesteld op maximaal tien maanden, namelijk acht weken plus acht weken plus zes maanden. Dan kunnen er parallel nog drie maanden aan toegevoegd worden. De vraag is wat we doen als het niet genoeg is. Ik denk dat het terecht is dat ik daar nog even op terugkom in de tweede termijn, want ik deel de zorgen van de heer Kwint. Dus ik zal daar nog even naar kijken.

De voorzitter:

De minister vervolgt haar betoog.

Minister Adriaansens:

Dan de vraag over de besluiten en het nemen van de besluiten, maar ook over de uitvoering. Hoe komt de minister tot het besluit om voor een bepaalde maatregel te kiezen? Daar vroeg de heer Van Haga naar. Het is heel moeilijk om bepaalde risico's nu al te koppelen aan een bepaald instrument of een bepaalde maatregel. We maken een hele goede analyse en zorgen dat we niet met een te zwaar middel reageren.

Hij vroeg ook of dergelijke situaties zich al hebben voorgedaan. Ja, het is in deze termijn al een paar keer voorgekomen dat een onderzoek gedaan moest worden. Mijn ervaring is ook dat dat heel proportioneel gebeurt. Een besluit nemen tot het verbieden van de overname is echt wel het zwaarste middel. Er wordt gekeken of er andere manieren zijn, bijvoorbeeld beschermingsconstructies en andere waarborgen, om toch te zorgen dat we dat investerings- en vestigingsklimaat niet onnodig zouden beperken.

De heer Van Haga vroeg ook naar het risico van willekeur. Het is een individuele beoordeling waarbij we inderdaad met elkaar goed in de gaten moeten houden dat gelijke gevallen gelijk beoordeeld worden. Dat is volgens mij op alle manieren noodzakelijk, omdat de bedrijven die het betreft zelf ook een stap naar de rechter kunnen zetten om aan te geven dat ze onevenredig benadeeld zijn. Dus het dwingt ons om heel scherp te zijn in de zuiverheid van de beslissing.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

Als ik het goed begrijp, zijn er sinds de peildatum geen gevallen bekend die echt die zwaarste sanctie boven het hoofd hangt.

Minister Adriaansens:

Helaas kan ik dat niet op die manier bevestigen, want het gaat echt over een klein aantal gevallen. Dat zou dan ook al bepaalde vertrouwelijke informatie betreffen. De vraag was: is het al voorgekomen? Het antwoord op die vraag is: ja.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

Oké, dank u wel.

Minister Adriaansens:

Voorzitter. De heer Van Haga vroeg ook of de termijnen korter kunnen. In de wet worden uiterste termijnen genoemd. De meeste onderzoeken zullen binnen de termijn van acht weken worden afgerond. Wij streven er ook naar om dat echt als maximale termijn te hanteren en daar niet overheen te gaan, behalve in een situatie zoals de heer Kwint noemde, waarin je echt informatie nodig hebt om de goede afweging te kunnen maken en dat buiten je eigen toedoen vertraging oploopt. De inschatting over de termijnen heb ik net gegeven.

Dan kom ik bij de terugwerkende kracht. Gaat dit zorgen voor een precedent waardoor dit soort praktijken in de toekomst veel vaker gaat voorkomen, vroeg de heer Van Haga. Ik ben het ermee eens dat het ongebruikelijk en ook onwenselijk is om te makkelijk met terugwerkende kracht om te gaan. We hebben gemeend dat het in dit geval echt belangrijk is vanwege het belang van het beschermen van nationale veiligheid, maar we moeten hier terughoudend mee omgaan.

Waarom hebben we deze datum gekozen? Op 8 september 2020 ging vifo in internetconsultatie. Op dat moment waren ook de essentialia, de belangrijke kenmerken van de wet, bekend. Dus op dat moment was er ook een kenbaarheid van waar we mee bezig waren. Om die reden, gecombineerd met het belang van nationale veiligheid, meenden we dat het redelijk was om deze termijn te hanteren. Maar in algemene zin heeft u gelijk dat we daar terughoudend in moeten zijn.

De voorzitter:

Geeft u aan het eind van uw termijn oordelen over de amendementen? Ik geloof dat de heer Van Haga op dit punt een amendement had ingediend, maar dat mag u ook op het eind doen.

Minister Adriaansens:

Ik denk dat ik die even aan het eind pak, voorzitter. Dat lijkt me goed.

Over de verwervingsactiviteiten heb ik het gehad.

Ik kom bij de vraag van de heer Van Strien of we voldoende capaciteit hebben met 3 fte. De uitvoering is zoals u weet belegd bij het Bureau Toetsing Investeringen van EZK. Die beschikken op dit moment over voldoende middelen en capaciteit, maar dat heeft te maken met de ervaring die we nu hebben. Mocht het nodig zijn, dan moeten we inderdaad uitbreiden. Dan kunnen we naar de flexibele schil kijken en ook expertises van andere onderdelen gebruiken. Ik ben blij met de aandacht hiervoor, want volgens mij geeft u aan dat het belangrijk is dat we niet door capaciteitsproblemen dit soort belangrijke kwesties niet goed zouden kunnen doen. Dat ben ik met u eens.

Voorzitter. Dan kom ik bij de vragen over het vestigingsklimaat. De heer Van Strien vroeg wat de verwachte effecten zijn op het investerings- en het vestigingsklimaat. Dat is die zorgvuldige balans die we proberen te bewaken, dat we zo min mogelijk belemmeringen opwerpen voor onze openheid, ons handelsland, ons concurrentievermogen, ons vestigings- en investeringsklimaat. Dat hebben we gedaan op de wijze zoals we dat hebben vormgegeven, dus door heel gericht dit wetsvoorstel in te zetten en niet te breed. Het Nederlandse screeningsmechanisme past in de Europese trend, maar je ziet wel dat wij wat preciezer en wat transparanter zijn dan andere lidstaten. Daardoor menen wij dat de gevolgen voor onze concurrentiepositie beheersbaar zijn en proportioneel. Dat is eigenlijk het belangrijkste.

Mevrouw Van Dijk vroeg of wij kunnen schetsen wat de gevolgen zijn van het wetsvoorstel voor het mkb en met name de zorg dat er geen mkb-toets heeft plaatsgevonden door een gebrek aan deelnemers. In een ander debat, zeg ik via u, voorzitter, aan mevrouw Van Dijk, heb ik daar inderdaad ook mijn zorgen over gedeeld. De mkb-toets is een heel mooi instrument, maar het is ook wel echt een beslag op de tijd van mkb'ers. Je ziet dat we daar tegen grenzen aanlopen. Dat is jammer. We hebben geprobeerd het te organiseren, maar zoals u weet, is er onvoldoende deelname geweest. We hebben wel in de internetconsultatie een uitgebreide reactie gehad van MKB-Nederland. Die hebben we meegenomen bij het opmaken van het wetsvoorstel. Maar in algemene zin ben ik wel op zoek naar een goede manier om het mkb te betrekken.

De heer Van Haga vroeg naar een heropening van eerder getoetste casussen en hoe dat in verhouding staat tot investeringszekerheid. Je moet wederom ook daar terughoudend mee omgaan. In die zin deel ik de zorgen van de heer Van Haga als het gaat over het bewaken ons vestigingsklimaat, maar de veiligheidssituatie in de wereld of in een land kan veranderen. Dan kunnen er zwaarwegende redenen zijn om opnieuw te kijken naar een situatie. Kijk bijvoorbeeld naar wat er nu gebeurt in Oekraïne. De rol van Rusland daarin kan een aanleiding zijn om bepaalde overnames opnieuw te bekijken. Dat is gecreëerd in het wetsvoorstel, zodat er een mogelijkheid is om te heropenen. Maar dat moet echt gaan over zwaarwichtige risico's die leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Het moet echt een directe bedreiging zijn van de Nederlandse soevereiniteit, het besluit moet genomen worden in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad. Dus je moet het expliciet daar agenderen en ook daar het gevoelen toetsen of dit de goede manier is om hiertegen in het geweer te komen. Bedrijven kunnen overigens aan de andere kant ook schadevergoeding vragen op het moment dat dat disproportioneel zou zijn.

Voorzitter. De heer Van Strien vroeg hoe we de ondernemers goed gaan informeren. Dat is inderdaad belangrijk. Wij zullen in ieder geval alle ondernemers die aan sensitieve technologieën werken —we kennen er echt een heleboel — gaandeweg goed informeren over dit soort ontwikkelingen. Er zijn informatiebijeenkomsten en er gebeurt ook via de branchevereniging het nodige. Voorts vallen zij onder de exportregelingen. Via die weg krijgen ze ook informatie. Dat gaat dan in ieder geval over de vitale processen. Ik moet het even goed zeggen. Ik haal ze nog weleens door de war. Enerzijds gaat het over de exportverboden en anderzijds gaat het over de sensitieve technologieën. We moeten er dus voor zorgen dat we dat heel transparant maken. Ze kunnen met vragen over de wet ook contact opnemen met het Bureau Toetsing Investeringen. We doen dus ons best om hen zo goed mogelijk mee te nemen.

De heer Van Strien (VVD):

Dat is goed om te horen. Het gaat mij vooral ook om de start-ups en scale-ups, die vooral bezig zijn met innovatie en wilde ideeën, die er misschien plotseling mee geconfronteerd worden dat ze onder deze wet gaan vallen. Hoe adresseren we die?

Minister Adriaansens:

Daar heeft de heer Van Strien gelijk in. Als je heel enthousiast bezig bent met het ontwikkelen van een nieuwe technologie die hieronder zou kunnen vallen, dan kan het zijn dat je dat niet helemaal doorhebt. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn bij dual-usetechnologie. Maar goed, er is in ieder geval een toets op het moment dat je gaat exporteren. Dat is dus in ieder geval iets wat speelt. En ook op het moment dat er een overname aan de hand is, zullen we er via het notariaat voor moeten zorgen dat de goede vragen worden gesteld. Ik verwacht ook echt dat daar een toets plaatsvindt op het moment dat het aan de orde is.

Voorzitter. Over de evaluatie heb ik het nodige gezegd. Dan kom ik bij de campussen. Dat is volgens mij een beetje het heikele onderwerp van dit debat. Wat valt er wel en wat valt er niet onder? De heer De Jong vroeg: hoe onderzoeken we welke technieken er zijn die potentieel aangemerkt moeten worden als sensitief? Mijn voorganger heeft in een brief van juli 2021 uiteengezet dat het Analistennetwerk Nationale Veiligheid een systematiek heeft ontwikkeld, waarmee je kan beoordelen of een technologische ontwikkeling van invloed kan zijn op de nationale veiligheid. Dat helpt ons dus. TNO is gevraagd om op basis daarvan een methode te ontwikkelen die specifiek is toegesneden op vifo. We zijn er nog mee bezig daar een goed afwegings- en beoordelingskader voor te maken. Daarin wordt onder andere rekening gehouden met bijvoorbeeld de uniciteit, de beschikbaarheid en de toegankelijkheid van de technologie in kwestie. Dat afwegingskader gebruiken wij dan om de beslissingen te nemen. Dat is het proces dat we daarvoor doorlopen.

De heer Romke de Jong (D66):

Ik ben blij met dit antwoord, maar het gaat nu wel heel erg over de processen. Naar ons idee zit het probleem 'm in de steden. We investeren als overheid ongelofelijk veel in die campussen, om juist die knappe koppen bij elkaar te zetten om te kijken of we zo meerwaarde kunnen creëren. De heer Van Strien refereerde daar ook aan. Daar investeren we in. Daarvoor heb je ook stenen nodig, en dat noemen we dan een "campus". Maar die campussen vallen niet onder deze wet, dus laat ik de vraag breder stellen aan de minister: hoe kijkt de minister aan tegen die campussen, waar wij als overheid en u als kabinet vol op inzetten? Dat wil je toch enigszins beschermen?

Minister Adriaansens:

Dan pak ik deze vraag er even uit, want ik had ze heel keurig op volgorde liggen, maar ik begrijp heel goed de gevoeligheid rondom de campussen. Ik introduceerde ze natuurlijk zelf ook al zo. Ik heb kennisgenomen van uw vragen hierover in een eerdere fase en ik heb ook het ministerie gevraagd om nogmaals met mij te onderzoeken waar nu de gevoeligheden zitten in die campussen en waarom dat wel of niet onder de wet zou kunnen vallen. In eerste instantie was ik geneigd om ook een wat bredere reikwijdte te willen hanteren. Dat was mede naar aanleiding van de pers, van artikelen die daarover zijn gepubliceerd en van geluiden uit de samenwerking. Maar ik ben toch overtuigd geraakt dat dat niet de goede manier is, omdat er een aantal belemmeringen zijn.

Eén. De overname van het vastgoed waar wij het in dit geval over hebben bij HTC Eindhoven, gaat echt over een vastgoedverwerving. Dat zou theoretisch niet anders zijn dan bijvoorbeeld iemand die New Babylon overneemt als vastgoedbeheerder. Dan is al de eerste vraag: wanneer is vastgoed zodanig specifiek dat het onder deze wet zou moeten vallen? Wat verwerf je nou eigenlijk? Dat is een juridische vraag. In dit geval wordt er vastgoed verworven. Daarmee bestaat een soort van veronderstelling — dat is namelijk waar u naartoe wilde — van: op dat terrein gebeuren een heleboel dingen en als je als vastgoedbeheerder ook bijvoorbeeld het facilitair beheer doet, dan heb je toch toegang tot bijvoorbeeld ICT of kun je bij bedrijven naar binnen lopen. Toch is dat niets anders dan dat er hier in dit gebouw ergens een start-up zou zitten met sensitieve technologie, die in beginsel zijn eigen zaak moet beschermen. Op het moment dat een ander bedrijf die start-up met sensitieve technologie zou overnemen, valt die weer wel onder deze wet. Als het gaat over informatietechnologie en informatiebeveiliging, cyber en dat soort zaken, dan hebben we daar een ander repertoire voor.

De heer Romke de Jong (D66):

Ik snap de overwegingen die de minister hier met de Kamer deelt. De minister snijdt ook terecht de punten aan waar de Kamer echt heel veel moeite mee had. Wat zijn de gevolgen? Kunnen we die overzien? De minister geeft aan dat ze zich heeft laten overtuigen dat het puur over de stenen gaat. Voor onze partij zit daar wel echt een pijnpunt. Je brengt daar namelijk heel veel kennis en energie bij elkaar en wij stoppen er ook financiële middelen in om die knappe koppen daar te krijgen. Maar laat ik de vraag aan de minister heel specifiek maken: is de minister bereid om alsnog te kijken naar die campusstrategie en naar hoe we ervoor zorgen dat we die kunnen waarborgen? Of zegt de minister eigenlijk in haar antwoord: dit is het en hier zult u het als Kamer mee moeten doen?

Minister Adriaansens:

Nee. Op het moment dat iets breed gedragen wordt door de Kamer, vind ik sowieso al uit democratisch oogpunt dat ik daar echt goed naar moet kijken. Maar ik deel de zorgen ook. Het is niet eens iets wat ik mijzelf verplicht moet opleggen. Ik heb alleen nog niet de goede oplossing, en ik vraag mij ook serieus af of het onder deze wet brengen de goede oplossing ís, puur al vanwege de definitie van wat nu een hightechcampus is en wat niet. Is ieder bedrijventerrein waar toevallig ook een bedrijfje zit dat ook bepaalde technologie ontwikkelt, dan ook een hightechcampus? Dan kom ik weer bij de andere kant van de balans die we moeten bewaken. Als wij vastgoedinvesteringen zo ingewikkeld en zo bewerkelijk gaan maken in dit land, terwijl we er maar een heel klein resultaat mee bereiken, dan wordt het ingewikkeld. Maar als u vraagt: wilt u dat nog eens nader onderzoeken? Waar zitten de risico's? Ik lok wat uit, merk ik. Ik wil absoluut onderzoeken op welke manier hightechcampussen een risico lopen en wat dan het goede instrumentarium is om er waarborgen voor te treffen dat je de nationale veiligheid niet raakt.

De heer Romke de Jong (D66):

Met deze toezegging ben ik heel gelukkig. Ik ben ook blij — ik deel die mening ook — dat de minister zegt dat dit wellicht niet de juiste wet is om dit te behandelen. Als ik de toezegging zo mag beluisteren dat de minister er in een andere setting, in een commissiedebat of in een brief, op terugkomt, dan snap ik dat volledig en dan kan ik er ook helemaal mee akkoord gaan dat we het vandaag niet alleen puur op deze wet toepassen.

Minister Adriaansens:

Dan wil ik de toezegging doen dat ik hier een brief over ga schrijven, want ik denk dat dit zorgvuldig geformuleerd moet worden, zodat we met elkaar weten waar we het over hebben. Dan kunnen we eventueel daarna nog een debat hebben om te kijken of het voldoende is. Maar de zorgen over toegang tot sensitieve technologie in dit soort situaties deel ik. Het is de vraag of vastgoedverwerving de sleutel kan zijn om toegang te krijgen tot die technologieën. Daar waar dat een risico is, moeten we ze beschermen. Ik vraag me af wat dan het goede instrumentarium is. Op die manier wil ik het amendement beantwoorden.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Er wordt hier gezegd dat we investeringen zo ingewikkeld maken. Volgens mij vragen we vooral om te toetsen aan de voorkant zodat we naïeve beslissingen aan de achterkant voorkomen. Fijn dat er een toezegging is, maar voordat we überhaupt iets opgetuigd hebben, zijn we weer jaren en jaren en jaren verder, terwijl we allemaal weten — we hebben het over zeilen en over onrustige wateren gehad — dat enige snelheid hierin echt wel geboden is.

Minister Adriaansens:

Ik wil snel reageren, maar dat wil niet zeggen dat ik snel alle antwoorden heb. Misschien moet ik dan de toezegging doen dat ik de dilemma's die ik nog heb, bijvoorbeeld rondom de definitie, met u deel op het moment dat ik daar geen antwoord op heb. Want die definitie is echt wel ingewikkeld: wat is nou een hightechcampus en wat niet? Ik wil mijn best doen om u bijvoorbeeld voor de zomer mee te nemen in de stand van zaken.

De heer Van Strien (VVD):

Ook in het kader van de snelheid: in Q1 zou er een brief komen van het ministerie over het vestigingsklimaat en de nieuwe economie. Daarin zou ook de campusstrategie meegenomen worden waar de heer Amhaouch en ikzelf om gevraagd hebben. Volgens mij hoeven we niet heel lang te wachten. Als het goed is, is er een brief in de maak. Die kan volgens mij sneller dan voor de zomer hiernaartoe komen. 1 april is niet gelukt, maar laten we dan 1 mei afspreken. Dan kunnen we inderdaad het debat, dat zo belangrijk is, voeren op basis van de juiste informatie.

Minister Adriaansens:

Ik zal de exacte datum in de tweede termijn doorgeven, zodat de verwachtingen helder zijn.

De voorzitter:

De heer Kwint nog op dit punt.

De heer Kwint (SP):

Ik snap dat het ingewikkeld is om een precieze definitie te hanteren, maar vandaag hebben we het over een wet die juist een definitie van nationale veiligheid hanteert waarin strategische afhankelijkheden en het weglekken van kennis expliciet worden genoemd als onderdeel van die nationale veiligheid. Ik vind het eigenlijk logisch dat er dan een vraag opgeworpen wordt of het genoeg is, maar ik vind ook dat hier dan de plek zou moeten zijn waar het antwoord gegeven wordt. Ik vind dat tijdens dit debat dan ook gesproken zou moeten kunnen worden over bijvoorbeeld het risico van het weglekken van kennis door het verwerven van vastgoed bij die hightechcampussen. Dat wordt nu in een nieuwe brief geschoven. Maar wanneer je die afweging wilt maken, juist of bijvoorbeeld hightechcampussen erbij horen met het oog op precies de wet die we vandaag bespreken en de nationale veiligheid, zou dat dan niet hier moeten horen?

Minister Adriaansens:

Op dit moment, zoals het wetsvoorstel nu bij u voorligt, hebben we het niet onder de wet gebracht. De reden daarvoor heb ik net voor een deel beschreven, maar die is ook dat we een ander instrumentarium hebben, bijvoorbeeld het aanwijzen van vertrouwensfuncties. Dat zou je bijvoorbeeld in de beheerorganisatie kunnen neerzetten. Op het moment dat je het niet hebt over het verwerven van vastgoed, maar bijvoorbeeld over de risico's die samenhangen met het hebben van een beheerorganisatie — dat is een andere vraag — dan zou je wellicht wat dichter bij het risico zelf komen. Dan wordt ook het artikel in de wet wat meer proportioneel. Dat is de reden dat ik hier niet een kant-en-klaar antwoord heb, want dat hebben we onvoldoende uitgewerkt. Maar dat zou een mogelijke denkrichting kunnen zijn.

De heer Kwint (SP):

Laat ik het andersom vragen: is het punt van het mogelijk afschrikken van investeringen in vastgoed een voldoende zwaarwegend argument om nu te zeggen dat we bijvoorbeeld niet gaan ingrijpen bij die acquisities van hightechcampussen, waarover het net ook ging, wetende dat we daarmee een risico lopen omdat het instrumentarium gewoon nog niet helemaal rond is?

Minister Adriaansens:

Ik heb daarop twee reacties. Eén. We weten niet dat we dat risico lopen, want het is nog niet tot ons gekomen dat er echt situaties zijn geweest waarin dit een daadwerkelijk risico was voor de nationale veiligheid. Wel zijn er situaties bekend van het verwerven van eigendom van een vennootschap, maar niet van het verwerven van vastgoed. Dat wil niet zeggen dat het in de toekomst geen risico kan zijn. Daar hebben we het nu over. Dan het eerste deel van uw vraag. Ik moet even bedenken wat u daarvoor zei; daar wil ik ook op reageren.

De heer Kwint (SP):

Het was een inleiding. Ik wilde meer vragen: is het afschrikken van vastgoedinvesteringen een dusdanig zwaarwegend argument? Daar hebben we niet echt een gebrek aan.

Minister Adriaansens:

De heer Kwint triggerde mij op dat punt, want toen dacht ik: ja, dat moet ik misschien ook zichtbaar maken. Er wordt namelijk door buitenlandse bedrijven heel veel geïnvesteerd in vastgoed in Nederland. Op het moment dat wij dat niet meer toelaten, doen we ook iets met onze economie in brede zin. Daaraan wil ik dan wel even wat cijfers toevoegen, want ik denk dat het goed is om daarin de balans te zien.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Dan naderen we toch het volgende punt, volgens mij. Het is mij bekend dat er veel geïnvesteerd wordt door buitenlandse bedrijven in ons vastgoed. Maar in hoeverre dat iets is wat je maar ongeclausuleerd in stand moet houden, is volgens mij datgene waar we over van mening verschillen. Maar ik nodig de minister graag uit om die cijfers met ons te delen.

Minister Adriaansens:

Ik denk dat het punt van de campus op dit moment even geparkeerd is.

De heer De Jong vroeg hoe de Kamer wordt geïnformeerd over een voornemen of een beslissing om een algemene maatregel van bestuur te gebruiken om de technologie aan te merken als sensitief. U overweegt een AMvB om daarbij een lichte voorhang te hebben of om daar in ieder geval kennis van te nemen. U wilt weten wat de reikwijdte is. Er komen namelijk twee AMvB's onder de wet te hangen: een om de reikwijdte van sensitieve technologieën verder te verfijnen en een om de technisch juridische aspecten verder in te vullen. Die twee AMvB's worden voor de zomer in internetconsultatie gedaan. We verwachten de inwerkingtreding eind 2022. In het wetsvoorstel is geen voorhangprocedure voorzien, omdat dat gewoon staatsrechtelijk het gebruik is. Ik kan me op dit punt wel voorstellen dat we daar in dit geval misschien iets ruimer naar kijken.

De heer Romke de Jong (D66):

Volgens mij begon mijn fractie niet over de voorhangprocedure. Volgens mij was dat de VVD.

De voorzitter:

Ja, dat was de heer Van Strien inderdaad. Hij heeft daar ook een amendement op ingediend.

Minister Adriaansens:

Excuus. Dat is een heel groot verschil, voorzitter.

De voorzitter:

Alle amendementen komen op tijd.

Minister Adriaansens:

Ik zit even in mijn stapeltje te kijken, maar ik heb die hier niet paraat. Volgens mij vroeg de heer De Jong wel iets over ons proces omtrent de AMvB. Die vraag heb ik dan hierbij beantwoord.

Deze vraag heb ik ook beantwoord. De onderdelen daarvan hingen samen met de campus.

De heer Kwint vroeg nog — ik voeg spontaan het mapje overig toe — hoe de belangen van werknemers geborgd worden op de lange termijn: worden de werknemersbelangen voldoende meegenomen? Hoezeer ik de werknemersbelangen ook onderschrijf, we hebben ervoor gekozen om in deze wet juist die nationale veiligheid als aangrijpingspunt te nemen om het proportioneel te houden. Als we het breder zouden oprekken, bijvoorbeeld ook naar werknemersbelangen, dan zou het een best wel heel breed instrument worden. Dat zou misschien tot willekeur kunnen leiden. Ik moet dus toch naar andere middelen kijken om de werknemersbelangen goed te borgen.

De heer Kwint (SP):

Dat snap ik, maar we hadden het net ook al even over de definitie van "nationale veiligheid" die gehanteerd wordt. Noem als voorbeeld het risico van het weglekken van strategische kennis. Een acquisitie van een bedrijf met mogelijk personele consequenties, kan wel degelijk, ook gezien vanuit het perspectief van nationale veiligheid, negatief zijn voor Nederland. Een nieuwe eigenaar wil bijvoorbeeld misschien wel een totaal nieuw personeelsbestand neer gaan zetten. Daarmee kan de nieuwe eigenaar misschien wel de kennis die is opgebouwd meenemen, maar niet de werknemers die die kennis hebben opgebouwd. Daardoor verdwijnt er dus uiteindelijk een hele hoop kennis. Dan kan er wel degelijk een risico bestaan voor de nationale veiligheid. Dat was een van de redenen waarom ik deze vraag stelde.

Minister Adriaansens:

De relatie met nationale veiligheid is hier iets indirecter, maar zie ik wel. Het weglekken van kennis is een risico. Er is overigens ook een brief door mijn collega van OCW naar uw Kamer gestuurd over het belang van kennisveiligheid. Ik zou graag naar die brief willen verwijzen, want daarin wordt dit thema behandeld. Hoe bewaken we kennisopbouw, ook in relatie tot samenwerkingen die we bijvoorbeeld hebben met landen die wellicht wat anders ten opzichte van kennisverwerving staan dan wij? Die zaken zijn in die brief redelijk goed uitgewerkt.

De heer Kwint (SP):

Dat klopt als het bijvoorbeeld gaat om onderzoekstrajecten, maar juist niet als het gaat om overnames. Dat is namelijk het domein dat we hier, in dit debat, bespreken. Ik acht de minister van OCW tot veel in staat, maar zij kan hier volgens mij weinig aan doen. Volgens mij is dit wel degelijk de plek waar wij de weging moeten maken in hoeverre het weglekken van kennis door buitenlandse acquisitie van een bedrijf de nationale veiligheid raakt.

Minister Adriaansens:

Als het de nationale veiligheid raakt, hoort het onder dit wetsvoorstel. Als het veel indirecter negatieve consequenties heeft voor onze economie, of leidt tot het weglekken van arbeidscapaciteit en kennis, is het een andere vraag. Ik wil dan toch ook verwijzen naar de beschermingsconstructies die bedrijven zelf hebben om op te treden tegen ongewenste overnames. Voor beursgenoteerde vennootschappen is er bijvoorbeeld recent een bedenktijd ingevoerd. Daarin kunnen ook aandeelhouders, zelfs een klein percentage daarvan, vragen om een herziening van strategie. Zij kunnen zelfs ook de positie van bestuurders ter discussie stellen op het moment dat die bestuurders met dit soort voorstellen mee zouden gaan. Ik geef maar een voorbeeld, maar er zijn heel veel middelen om dit soort risico's aan te vechten.

De heer Kwint vroeg ook waarom niet ook de maakindustrie, het tegengaan van vervuiling en het oplossen van de klimaatcrisis onderdeel zijn van deze wet. Ik zeg wederom: we hebben de wet zo geformuleerd dat hij proportioneel is. Maakindustrie is niet gedefinieerd als een vitaal proces. Als er zulke bedrijven zouden zijn op het gebied van bijvoorbeeld sensitieve technologie, dan zouden die er wel onder kunnen vallen. Dat zou dus zeker kunnen gelden voor bedrijven die bijvoorbeeld technologie ontwikkelen om energietransities door te maken, dus bedrijven rond waterstof en dat soort zaken. Dus in brede zin zou het mogelijk kunnen zijn. Maar we hebben geprobeerd om het overzichtelijk te houden in deze wet.

De heer Kwint (SP):

In dat tweede deel wordt inderdaad een deel van mijn vraag beantwoord. Bij de maakindustrie noemde ik het voorbeeld van Tata Steel juist in relatie tot de veiligheid van de mensen en de directe leefomgeving. Dat raakt wel aan de definitie van "nationale veiligheid" die wordt neergelegd. Die definitie vind ik dan wel heel erg eng. Want als je rond die fabriek een levensverwachting hebt die vijftien of twintig jaar korter is dan in de rest van Nederland, dan raakt dat je veiligheid. En dan heb je er denk ik niet zo'n boodschap aan hoe dat precies gedefinieerd wordt in Den Haag, maar het raakt dan wel degelijk je veiligheid.

Minister Adriaansens:

Ik begrijp de zorg van de heer Kwint en ik vind het heel goed dat hij daarop wijst. Alleen, dit soort risico's worden door andere wetten geborgd, en in dit geval door vergunningen. Daarbij gaat het over de veiligheidsrisico's, over milieumaatregelen. Die vallen onder de vergunningen. De wet waar we vandaag over spreken, is echt een vangnetwet voor expliciet dit doel.

De voorzitter:

Helder. De minister vervolgt haar betoog.

Minister Adriaansens:

Ik ben door de vragen heen. Ik ben even op zoek. Heb ik de amendementen nu volledig op het netvlies?

De voorzitter:

Het eerste amendement is dat van de heer Van Haga, op stuk nr. 8, over het schrappen van de peildatum.

Minister Adriaansens:

Dank dat u mij helpt, voorzitter. Het amendement over de terugwerkende kracht en de peildatum wil ik ontraden. Die terugwerkende kracht hebben we opgenomen om strategisch gedrag en ontduiking van die investeringstoets te voorkomen. Ik zei al dat op 8 september 2020, toen wij de internetconsultatie startten, kenbaar was wat we wilden doen met die wet. Volgens mij was het 8 september 2020. Wij wilden voorkomen dat bedrijven daarop vooruit zouden lopen door snel te handelen. Dat hebben we gedaan voor de bescherming van de nationale veiligheid en ook gezien de recent veranderde geopolitieke situatie. De partijen waren er dus al mee bekend, dus om die reden moet ik dit amendement ontraden.

De voorzitter:

Het amendement op stuk nr. 9 is van de heer Kwint. Dat gaat volgens mij over het onttrekken van kapitaal aan een verworven onderneming.

Minister Adriaansens:

Dat klopt, voorzitter. Ik zit even te zoeken naar mijn appreciatie. Ik heb die hier niet bij de hand. Ik zou daar even op terug willen komen in tweede termijn, want ik wil het zorgvuldig doen.

De voorzitter:

Ja. Dan is er nog een amendement van mevrouw Van Dijk over de campussen.

Minister Adriaansens:

Ja. Daar wil ik graag verwijzen naar wat ik hiervoor heb gedeeld in de discussie. Ik zal het in de vorm waarin het voorligt ontraden, maar met de toezegging die ik gedaan heb.

De voorzitter:

Tot slot het amendement op stuk nr. 11, van de heer Van Strien, over de lichte voorhangprocedure.

Minister Adriaansens:

Dat kan ik oordeel Kamer geven.

De voorzitter:

Heel goed. Dan heeft de heer De Jong nog een vraag.

De heer Romke de Jong (D66):

Dat klopt, voorzitter. Ik had hem ook aan de heer Van Strien kunnen stellen en misschien doe ik dat ook nog in tweede termijn. Het amendement van de VVD roept bij mij toch wel vragen op. Wij hebben met elkaar in de wet afgesproken dat we de controle en de toetsing overlaten aan het ministerie. Met die lichte voorhang betrekken we ook de Kamer erbij. Mijn vraag daarbij is: waarom zouden we dat willen, waarom zouden we dit soort instrumenten — ik ga ervan uit dat er op uw ministerie experts zitten — over willen laten aan de Kamer? Niks ten nadele van de kunde van ons als Kamerleden, maar wij zijn geen experts als het gaat om sensitieve technologie. Ik ben dus heel benieuwd waarom de minister toch vindt dat de Kamer hier invloed op moet hebben.

De tweede vraag die hieraan is gekoppeld, is als volgt. Daarmee betrekt u de Kamer eventueel ook in een conflict als het ministerie toch een andere afweging maakt. Als de Kamer in de voorhang zegt "dit willen wij" en het ministerie zegt "nee", dan maken wij dit onnodig politiek in mijn optiek. Daarom ben ik heel benieuwd waarom de minister dit amendement toch oordeel Kamer geeft.

Minister Adriaansens:

Ik vind het echt een democratische afweging van de Kamer zelf. Onze insteek was om het niet te doen, met name om de redenen die u noemt. Maar ik kan mij ook voorstellen dat sensitieve technologie in de context van de tijd waarin we leven wellicht ook politieke elementen bevat en dat de Kamer dat op prijs stelt. Mijn keuze is om het niet te doen. Daarom staat het ook niet in het wetsvoorstel, maar ik zeg wederom: ik vind het een democratische afweging en daarom leg ik het bij de Kamer, en niet omdat ik het eens ben met het voorstel.

De heer Romke de Jong (D66):

Als de minister het niet eens is met een voorstel, dan krijgt het amendement toch "ontraden", waarbij u deze overweging kunt meegeven? Mijn vraag aan de minister is als volgt. U zegt net tot twee keer toe: "Ik vind het geen goed idee en daarom staat het ook niet in de wet. Maar vanuit democratisch oogpunt wil ik het wel voorleggen, met oordeel Kamer." Dan bent u mij even kwijt.

Minister Adriaansens:

Nee, dan moet ik het zorgvuldig formuleren. Vanuit de wetstechnische benadering is het niet nodig en ook niet gebruikelijk, maar het gaat hier over zaken die van grote importantie zijn, die verder gaan dan wat er regulier gebeurt. Het gaat over nationale veiligheid en het beoordelen van sensitieve technologieën, en daar zit een politieke lading onder. Ik leg dat bewust bij de Kamer neer en op het moment dat de Kamer uitspreekt dat zij daarover wil gaan, dan is het aan de Kamer.

De voorzitter:

Afrondend de heer De Jong op dit punt.

De heer Romke de Jong (D66):

Dan concludeer ik toch dat de Kamer haar invloed ook achteraf kan uitoefenen. Het ministerie komt met een toetsing en de Kamer kan achteraf altijd controleren. Dat vind ik ook onze taak hier als Kamer. Het verbaast mij dat u dat oordeel meegeeft. Op dit ogenblik heeft u mij er nog niet van kunnen overtuigen dat het moet worden voorgehangen bij de Kamer.

Minister Adriaansens:

Ik heb gezegd wat ik daarover te zeggen had.

De voorzitter:

De heer Van Strien? Hij gaat weer zitten. Bent u daarmee aan het einde van uw termijn gekomen?

Minister Adriaansens:

Ik krijg net een mapje amendementen, dus wellicht is het handig om het amendement-Kwint er even uit te halen. Dat ging over schorsingen als gevolg van niet-naleving en het de verwerver afnemen van het recht op de opbrengsten, het dividend en dergelijke. Dat amendement ontraden we. Het effect van dit amendement is dat er maatregelen worden opgelegd aan de verwerver zonder dat dit de risico's voor de nationale veiligheid verkleint. Ik begrijp best dat daar vraagtekens bij te plaatsen zijn omdat iemand zichzelf dan toch bevoordeelt, maar dat heeft niet te maken met het doel van deze wet, namelijk het beperken van de risico's voor de nationale veiligheid. Het is dus ook niet proportioneel en sluit ook niet aan bij de vennootschapsrechtelijke manier waarop we het georganiseerd hebben.

De heer Kwint (SP):

We komen weer terug op het punt dat de één een wat ruimere definitie van "nationale veiligheid" heeft dan de ander. Maar volgens mij klopt dit echt niet, op ten minste twee manieren niet. Eén. Iemand kan heel veel geld verdienen en daar zaken mee doen of er spullen mee aanschaffen die wel degelijk slecht zijn voor de nationale veiligheid. Zeker wanneer het over statelijke actoren gaat, hebben we volgens mij in de recente geschiedenis genoeg voorbeelden gezien van manieren om geld te verdienen waarvan je weet dat het direct naar dodelijk wapentuig gaat. Er was ook nog een andere manier, maar daarvan zit ik me nu even te bedenken hoe dat ook alweer zit. O ja, de continuïteit van een bedrijf. Op het moment dat er reserves worden onttrokken, op het moment dat er geld wordt onttrokken uit een bedrijf, op het moment dat de continuïteit van een bedrijf dat wij van strategisch belang vinden in gevaar komt door het handelen van een nieuwe eigenaar waar nog onderzoek naar plaatsvindt, snijden wij onszelf volgens mij in de vingers wanneer we dit niet doen. Er staat nergens "het mag niet", er staat alleen "het moet een van de mogelijke sancties kunnen zijn".

Minister Adriaansens:

We hebben het volgens mij over de situatie waarin we onderzoek doen en waarin we een soort schorsing hebben totdat er een besluit is genomen. Op het moment dat het besluit is genomen en de overname verboden wordt, is het helder. Dan kunnen er geen middelen meer verkregen worden of dividenduitkeringen gedaan worden. Dan zullen we een besluit nemen, bijvoorbeeld een verbod met voorwaarden. Dat is de reden om het niet te doen. Totdat dat besluit is genomen, is er ook nog niet vastgesteld dat er sprake is van een situatie die zich niet verhoudt tot het doel van de wet. Het tweede dat u zegt, gaat over de continuïteit en het onttrekken van middelen. Ik vind dat echt een andere discussie, want dat kan op ieder moment bij ieder bedrijf gebeuren. Daar zijn gewoon beschermingsconstructies voor. Het gaat te ver om die nu allemaal uit de doeken te doen, maar die zijn er. Ik vind dat die twee dingen niet met elkaar verward moeten worden.

De heer Kwint (SP):

Maar er is sprake van een schorsing. Op het moment dat een voetballer geschorst is, gaat die ook niet een voetbalwedstrijd spelen in afwachting van een definitieve uitspraak. Een schorsing is een schorsing. Dat betekent dat je op basis daarvan gedurende een onderzoek wel degelijk kunt zeggen: het is misschien geen sanctie, maar we willen voorkomen dat er in afwachting van ons besluit of er eventueel sancties moeten worden opgelegd, onomkeerbare stappen worden gezet. Het leegtrekken van de reserves is bijvoorbeeld een heel erg onomkeerbare stap. Dat raakt ook aan de continuïteit van het bedrijf. Wanneer het een bedrijf is dat wij van vitaal belang vinden, denk ik echt dat we daar verstandiger mee zouden moeten omgaan dan we nu doen. Dan vind ik het argument dat het niet past binnen de vennootschapsrechtelijke verhoudingen zoals we die hebben afgesproken, onvoldoende overtuigend.

Minister Adriaansens:

Ik wilde daarmee zeggen dat er in allerlei situaties het risico kan zijn van het onttrekken van het vermogen. Dat klopt, en dat vind ik een grote zorg. Maar we hebben er best wel veel instrumentarium voor om daar tegen op te komen. Wat betreft die voetballer vraag ik me af of die zijn salaris niet meer krijgt en hij zijn schoenen moet inleveren, hoor. De vraag is even wat er gebeurt in een schorsing. Het is geen voetballer. Ja, u had het over de voetballer die geschorst werd en niet meer mocht spelen, maar de vraag is of die nog wel zijn geld krijgt. Dat is volgens mij de situatie die u beschrijft: wat doe je in die tussenliggende periode? Het doel van dit soort overnemende partijen is overigens vaak niet om geld te onttrekken aan een onderneming, maar juist om de kennis eruit te halen. Ik weet ook niet of die twee risico's zich tot elkaar verhouden.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Kwint (SP):

Als laatste dan. Ik ben het onmiddellijk met de minister eens dat het vaak niet het hoofddoel zal zijn. Ik ben het er helemaal mee eens: het gaat vaker om de kennis dan om het geld eruit te halen. Maar op het moment dat je weet dat je een bedrijf niet inclusief de kennis kan aanschaffen omdat je dan nou eenmaal niet door de toetsing van deze wet heen komt, kun je er wel degelijk strategisch voor kiezen om een bedrijf in een ander land schade toe te brengen. Dat kan bijvoorbeeld door onttrekking van die reserves of door de continuïteit van het bedrijf te schaden, wetend dat je uiteindelijk die acquisitie toch niet gaat kunnen doen. Maar je zet die wel in, zodat in die tussentijd een bedrijf dat wij van vitaal belang vinden door een ons niet al te vriendelijk gezinde actor, laat ik het zo zeggen … Volgens mij is dat soort zaken voorkomen nou precies het doel van deze wet. Ik zie dit als een hele kleine, makkelijke en overzichtelijke manier om de wet effectiever te maken.

Minister Adriaansens:

Ik begrijp de zorgen, maar daar hebben we andere maatregelen voor en die zijn niet specifiek aan de orde bij het risico van nationale veiligheid. Het kan dus zo zijn dat die twee samenlopen, maar dat is niet automatisch zo en we hebben voor het ongewenst onttrekken van middelen andere maatregelen.

De heer Van Strien (VVD):

Excuses dat het even duurde. Ik moest even herstellen van het feit dat de woordvoerder van Democraten 66 tégen democratische controle was. Daar moest ik even op kauwen, maar ik heb toch ook een vraag over de appreciatie van de minister. Zij zegt in haar beantwoording dat het wat ongebruikelijk is om zo'n voorhangprocedure bij zo'n wet te introduceren. Volgens mij is het vrij gebruikelijk. Als je als sensitieve technologie, ondernemer of aanbieder ondergebracht wordt onder zo'n AMvB, dan heeft dat verstrekkende consequenties. Dan is het toch vrij gebruikelijk dat je zo'n voorhangprocedure inricht?

Minister Adriaansens:

Er zitten ook andere kanten aan — die gaf de heer De Jong ook aan — waardoor wij meenden dat die niet automatisch in de wet hoefde te zitten. Er wordt om gevraagd om de redenen die uzelf gemotiveerd heeft. Ik heb ook uitgelegd dat ik het in dat geval redelijk vond dat dat de Kamer daar zelf over zou beslissen, omdat dit op onderdelen wellicht wel verstrekkende gevolgen kan hebben.

De heer Van Strien (VVD):

Over die redelijkheid zijn we het eens.

De voorzitter:

De heer De Jong komt toch nog met een nabrander op dit punt.

De heer Romke de Jong (D66):

Ja, als ik zo uitgedaagd word, kan ik het natuurlijk niet laten liggen. Aan het democratisch proces is, zoals de heer Van Strien aangeeft, niks mis. Dat kunnen we hier als Kamer nog steeds doen, aan de voorkant of aan de achterkant. Maar wat de heer Van Strien wil, even blijvend bij zijn metafoor van de zeilboten …

De voorzitter:

U moet nu niet in debat gaan met de heer Van Strien. U mag een vraag aan de minister stellen.

De heer Romke de Jong (D66):

Nee, ik kijk naar de minister. Laat ik het aan de minister vragen. Het voelt een beetje alsof er voor de zeilboot van de VVD nog een klein sleepbootje hangt om toch te kijken of we naar de Cariben gaan varen of naar het noorden. Dat voelt toch ongemakkelijk. Ik vraag de minister dus nogmaals die appreciatie nog een keer te overwegen. Ik snap dat de minister het graag bij de Kamer neer wil leggen, maar ik heb toch wel een beetje moeite met de verschillen van inzicht tussen de VVD-minister en het VVD-Kamerlid. Ik hoor dus graag nog één keer die duidelijkheid: wat heeft de voorkeur van de minister?

Minister Adriaansens:

Dan ga ik mezelf herhalen. In dit geval heb ik er geen bezwaar tegen als de Kamer daarover wil gaan. Dan kan de heer De Jong zijn eigen afweging maken.

De voorzitter:

Heel goed. Volgens mij heeft de minister daarmee alle vragen beantwoord en heeft zij ook de vier amendementen van een oordeel voorzien. De amendementen op de stukken nrs. 8, 9 en 10 zijn ontraden en het amendement op stuk nr. 11 krijgt oordeel Kamer.

Ik stel voor dat we direct doorgaan met de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Dan begin ik weer bij de heer Van Haga, die namens de Groep Van Haga het woord zal voeren voor zijn tweede termijn bij dit wetsvoorstel.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

Voorzitter. Ik dank de minister voor alle antwoorden. Het was allemaal heel helder. Jammer dat ons amendement voor het schrappen van de peildatum is ontraden. Het blijft toch een beetje een rare figuur wat ons betreft. Het is strijdig met het nulla-poenabeginsel. Op die manier raak je toch aan de rechtszekerheid in Nederland en daarmee ook aan het vestigingsklimaat. Maar misschien gaan de collega's nog voor het amendement stemmen.

Ik heb twee moties, die ik niet bij me heb, zie ik. Een ogenblikje. Ik heb tijd genoeg.

De voorzitter:

Oké. De heer Van Haga loopt even naar zijn plek. U mag blijven lopen, hoor.

Gaat uw gang.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

Dank voor het stopzetten van de tijd.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de procedures tot het al dan niet overgaan op toetsing en het komen tot het uiteindelijke toetsingsbesluit vele maanden in beslag kunnen nemen;

overwegende dat snelle duidelijkheid over een verwervingsactiviteit voor alle partijen van groot belang is;

verzoekt de regering de duur van de procedure in de praktijk nauwlettend te monitoren en tijdig in te grijpen als blijkt dat te veel te doorlopen procedures langer duren dan de standaard acht weken die gelden voor zowel het bepalen of er een toetsing nodig is als het nemen van een uiteindelijk toetsingsbesluit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Haga en Smolders.

Zij krijgt nr. 12 (35880).

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

De minister heeft wat gezegd over de evaluatie na twee jaar. Maar om dat te borgen, heb ik toch een motie daarvoor.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames potentieel van toegevoegde waarde kan zijn en dat tijdige duidelijkheid over de doeltreffendheid en andere effecten, zoals die op het investeringsklimaat, in het nationale belang zijn;

verzoekt de regering na twee jaar op hoofdlijnen de doeltreffendheid en andere effecten van de wet te evalueren, boven op de geplande evaluatie na vijf jaar,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Haga en Smolders.

Zij krijgt nr. 13 (35880).

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng in tweede termijn. De volgende spreker is mevrouw Van Dijk namens het CDA. Gaat uw gang.

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb een paar puntjes naar aanleiding van de beantwoording van de vragen. Ik weet zeker dat er nog verder over de mkb-toets gesproken gaat worden in vervolgdebatten. Het is goed om te horen dat de zorg gedeeld wordt. Als een van de argumenten werd aangegeven: het legt heel veel beslag op de tijd van mkb'ers en daarom schiet het er misschien bij in. Maar dat maakt het niet minder belangrijk. Om het risico van reparatie achteraf te voorkomen, zou het inderdaad wel goed zijn om na te denken over hoe je ze kunt helpen om toch op een goede manier invulling te geven aan die mkb-toets.

Dan, uiteraard, de campussen. Daarover verschillen we toch echt van mening, merk ik, als het gaat over de vastgoedverwerving. Voor ons gaat het er echt om wat er plaatsvindt binnen die stenen en hoe belangrijk het is voor Nederland om dat te beschermen en te behouden, of in ieder geval daarop te toetsen. We horen bij de minister dat ze dat ergens ook wel voelt, maar ook dat ze nog aan het zoeken is naar hoe het op te lossen. Wij hebben met het amendement zoals we dat in eerste instantie hebben ingediend, geprobeerd om daar een voorzet voor te geven. Wij zijn echt wel bereid om daar verder over na te denken, maar vinden het ook belangrijk om het overeind te houden, want we zouden het een gemiste kans vinden als we niet nu deze stap zouden zetten.

Daarnaast heb ik nog een motie. Misschien gaat de minister zeggen: het is een toezegging. Dan ondersteunt het elkaar. Dat hoor ik dan wel bij de appreciatie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de High Tech Campus Eindhoven is overgenomen door een Singaporees staatsbedrijf en deze overname niet vooraf is getoetst;

overwegende dat innovatie een groot publiek belang is, maar niet altijd veilig is voor ongewenste overnames;

overwegende het belang om overnames van bedrijfscampussen, of andere plaatsen waar publiek-privaat wordt samengewerkt aan technologieën en toepassingen die van economisch en strategisch belang zijn voor Nederland, vooraf te kunnen toetsen en in het uiterste geval tegen te houden;

verzoekt de regering aanvullend op de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames instrumenten te verkennen ter bescherming van dergelijke plekken, zoals bedrijfscampussen of regionale onderzoeks- en innovatie-ecosystemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Inge van Dijk.

Zij krijgt nr. 14 (35880).

Mevrouw Inge van Dijk (CDA):

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

U ook bedankt voor uw inbreng in tweede termijn. Het woord is aan de heer Graus namens de PVV.

De heer Graus (PVV):

Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik heb één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering naast nationale veiligheid om borging van betaalbaarheid, leveringszekerheid en onafhankelijkheid van het buitenland inzake primaire levensbehoeften, voedselveiligheid, dier- en volksgezondheid en -welzijn, financieel-economische en sociaal-maatschappelijke gevolgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Graus.

Zij krijgt nr. 15 (35880).

De heer Graus (PVV):

Meneer de voorzitter, het is een hele mond vol. Ik weet dat de minister heeft uitgelegd dat het hier meer te doen is om de nationale veiligheid. Maar als je als Kamerlid aan een enquête- en onderzoekscommissie hebt deelgenomen, dan weet je dat je er als Kamerlid altijd alles aan moet hebben gedaan, niet alleen voor jezelf, zodat je ooit rustig kan sterven, maar ook voor het geval dat je er ooit op aangesproken wordt, om een bepaalde fusie of overname te voorkomen die van nationaal belang kan zijn en die de veiligheid kan aantasten. Bij de heer Kwint was het ook al veel breder dan waar de veiligheidstoets in de wet voor bedoeld is. Je moet dan alles hebben gedaan. Ook al haalt deze motie het niet, ik kan in ieder geval zeggen: "Luister, jongens, ik heb mijn best gedaan en gestreden als een leeuw. Maar je hebt natuurlijk altijd een Kamermeerderheid nodig, dus ik doe mijn best."

Ik zegen de avond.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng in de tweede termijn. De heer Van Strien namens de VVD.

De heer Van Strien (VVD):

Dank aan de minister voor de beantwoording en voor het debat met de collega's. De minister toont in haar beantwoording aan dat de urgentie wordt gevoeld en dat de balans die we allen zoeken in deze Kamer, in grote mate is gevonden. De kern blijft: is een actie een risico voor de nationale veiligheid? Dat is wat betreft de VVD het enige juiste anker, om maar eens in de nautische termen te blijven.

Ik ben ook blij met de toezegging van de minister dat ze breder zal kijken of het doel van de wet wordt gehaald en of andere instrumenten ingezet kunnen of moeten worden om de nationale veiligheid te borgen. Het is ook goed dat ze de evaluatie wil vervroegen, dus na twee à drie jaar, met die bredere blik. We zijn verheugd dat de minister zich er vol voor gaat inzetten dat ondernemers, ook de knappe koppen in de start-ups, voldoende op de hoogte zijn van het wetsvoorstel. Ik kan me zomaar voorstellen dat dit punt ook naar voren komt in de vervroegde evaluatie.

Tot slot. De beantwoording van de minister ten aanzien van het vestigingsklimaat en het investeringsklimaat stelt ons gerust, want kennelijk zijn we preciezer en transpanter dan andere lidstaten. Dan hebben we juist een voordeel of dan halen we inderdaad de wind uit de zeilen van de ander, en dat is een goed ding.

Dank u wel.

De voorzitter:

U ook bedankt voor uw tweede termijn.

Van de zijde van de Kamer is tot slot het woord aan de heer Kwint van de Socialistische Partij.

De heer Kwint (SP):

Dank u wel, voorzitter. Ik kan het redelijk kort houden, want wij zien wel degelijk het belang van het kunnen inperken van bepaalde overnames omwille van de nationale veiligheid; absoluut.

Ik denk wel dat wij een wat andere definitie hanteren als het erom gaat hoe breed die nationale veiligheid gezien moet worden. Ik denk niet dat je dat zo een-twee-drie met een motie ondervangt. Vandaar dat wij onder andere een poging hebben gedaan met een amendement. Daar wil ik toch nog een keer de mening van de minister over horen. Wij kunnen van mening verschillen over de vraag hoe breed je die nationale veiligheid kunt definiëren. Dat is prima. Dat is ook niet erg. Ik vind het ook niet erg als een voorstel van mij een keer geen meerderheid haalt. Ik kan u zeggen dat dat in mijn positie een niet helemaal onbekend fenomeen is. Maar in dit geval snap ik het gewoon niet, want het voorstel dat wij doen, sluit volgens mij juist aan bij de wens van een meerderheid van de Kamer en dit kabinet. Daarmee wordt precies datgene gedaan wat deze wet beoogt, namelijk het voorkomen van het weglekken van kennis of van het ontstaan van strategische afhankelijkheden. Je kunt ook strategisch afhankelijk worden als je eigen bedrijfsleven op cruciale plekken beschadigd raakt. Dat kan dus niet alleen voorkomen als het bedrijf verkocht wordt, maar ook als het beschadigd raakt. Dat zien wij volgens mij vaker om ons heen. Dit zou volgens mij een verstandige manier kunnen zijn om dat probleem te tackelen. Ik zou de minister dan ook in overweging willen geven om daar nog eens goed naar te kijken.

De voorzitter:

De heer Graus heeft nog een vraag voor u.

De heer Kwint (SP):

Dat kan.

De heer Graus (PVV):

Meneer Kwint was, dacht ik, zo'n beetje de enige die een beetje op mijn lijn zat om het te verbreden. Dat begreep ik ook uit zijn verhaal. Maar nu zegt meneer Kwint: tja, om dat nu in een motie te vatten ... Stel dat de motie die ik ter verbreding hiervan indien een Kamermeerderheid haalt, dan is zo'n motie wél daadkrachtig en goed. Zo is het wel, meneer Kwint.

De heer Kwint (SP):

O nee, het was niet bedoeld als een soort van omfloerste kritiek richting de heer Graus. Ik zei het meer om aan te geven waarom ik daarover geen motie heb ingediend. De definitie van "nationale veiligheid" die wordt gehanteerd, staat immers gewoon in de wet. Daar zat mijn probleem. Ik vind dan van mezelf dat ik een amendement had moeten indienen. Of we moeten op een ander moment verder discussiëren over nationale veiligheid en nationaal belang, over hoe je de verschillende wegingen daarbij maakt en over hoe die het beste tot hun recht komen.

De heer Graus (PVV):

Kijk, van zo'n motie maak ik echt heel graag en gretig gebruik, en dat is niet alleen omdat op een A4'tje vaak alles duidelijk is. Het is ook altijd mooi om aan je achterban te kunnen laten zien wat concreet je verzoeken zijn geweest. Bovendien kunnen ze daardoor natuurlijk ook door de Kamer komen. Maar het is ook zoals ik net zei: in de parlementaire enquêtecommissies en onderzoekscommissies wordt echt gekeken naar wat Kamerleden nou eigenlijk hebben gedaan om iets te voorkomen. Dat bleek ook bij de commissie-De Wit, uw partijgenoot De Wit. Heel veel Kamerleden hadden niet tijdig, niet daadkrachtig en niet goed opgetreden. Dus als u zich dezelfde zorgen maakt als ik: een motie steunen kan in de toekomst een hoop ellende voorkomen, ook al haalt die geen meerderheid.

De heer Kwint (SP):

Ik ben mij pijnlijk bewust van de uitgebreidheid van een onderzoek dat bij een parlementaire enquête wordt gedaan, al is het alleen maar omdat de voorzitter van de parlementaire enquête waar ik deel van uitmaak, hier direct naast mij zit. Ik weet dat het een hoop werk is en ik weet dat daar zeer grondig naar gekeken wordt. Maar ik kan de heer Graus verzekeren dat ik ook zonder de dreiging van een parlementaire enquête zijn moties goed zal lezen en zal kijken wat ik daarmee ga doen.

De voorzitter:

De heer De Jong heeft ook nog een vraag.

De heer Romke de Jong (D66):

Ja, voorzitter, los van het feit dat ik weer ongelofelijk veel aan het leren ben. De heer Kwint spreekt toch over het verbreden. In zijn optiek is de wet breder dan de minister die interpreteerde. Hij heeft daar ook een aantal voorstellen voor gedaan. Een ervan doet hij in de vorm van een amendement. In de eerste termijn heb ik verteld dat ik best met hem meevoel als het gaat om de vraag wanneer je nou een greep in de kas doet en wanneer een overnemende partij nou schade kan toebrengen door middel van het uithollen van de reserves of anderszins. Ik vind het heel fijn dat de heer Kwint vandaag bij de commissie EZK is, maar ik wil hem ook de suggestie doen om daar toch eens verder van gedachten over te wisselen. Ik ben het met de minister eens dat dit niet de plek is. Ik zou graag verder willen spreken over de vraag hoe we omgaan met ons bedrijfsleven en hoe we voorkomen dat bedrijven kwetsbaar zijn doordat nieuw vreemd vermogen in het bedrijf wordt gepompt, waardoor het met schulden wordt opgezadeld, of doordat het eigen vermogen wordt uitgehold. Want ik ben het met de minister eens dat er op dit ogenblik al heel veel mogelijkheden zijn bij alle bedrijven om dit te voorkomen. Maar ik vind het wel een heel terecht punt dat de heer Kwint aanzwengelt. Daarom zou ik toch graag aan hem willen vragen om dit op een later moment opnieuw te agenderen bij deze commissie.

De heer Kwint (SP):

Ik weet niet of ik het ermee eens ben dat er op dit moment voldoende zaken zijn om dat te voorkomen. We hebben ook in heel andere sectoren gezien, bijvoorbeeld in de kinderopvangsector — dan ga ik toch even putten uit de dingen waar ik zelf mee te maken heb gehad — dat het het omgekeerde is. Daarbij gaat het niet om een greep uit de kas, maar bijvoorbeeld om het behangen met schulden. Bepaalde financieringsconstructies zijn verrekte lastig te weren. Dat is niet zo makkelijk. Maar belangrijker, de reden waarom ik dit voorstel hier wil doen — nogmaals, ik wil het er graag ook in bredere zin met u over hebben — is omdat ik het hier vind passen, omdat het gaat over de nationale veiligheid. Het is niet omdat we niet zonder één bedrijf zouden kunnen, maar omdat we specifieke kennis ontwikkeld bij één bedrijf in Nederland kwijt kunnen raken op het moment dat dat bedrijf beschadigd raakt. Dus daarom zou ik deze specifieke mogelijke inbreuk op een overname juist bij deze wet willen behandelen.

De heer Romke de Jong (D66):

Dat snap ik, maar dan concludeer ik vanuit mijn zijde dat het amendement daarvoor niet verstrekkend genoeg is. U wilt eigenlijk heel direct kunnen ingrijpen bij bedrijven. Maar we spreken hier niet af wat een reserve is, wat een stille reserve is, of waar daadwerkelijk uitholling plaatsvindt door financiën te veranderen. Dat is best wel complexe materie. Ik geloof niet dat dat hier op te lossen is. We kijken even naar de minister, die daar misschien nog enigszins op kan reflecteren. Dan blijf ik toch bij het standpunt om dit later nog een keer op te pakken. Uw visie is mij duidelijk, maar ik zie niet voor me hoe we dat tot een maakbare uitwerking kunnen brengen.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Dan ben ik benieuwd naar de reactie van de minister. Mocht zij tot de conclusie komen dat D66 terecht tot de conclusie komt dat mijn voorstel om de vrije markt op dit punt in te perken niet ver genoeg gaat, dan weet ik u te vinden. Dan zal ik zorgen dat er een nog iets verdergaand voorstel uw kant op komt. Misschien kunnen we dat dan samen doen.

De voorzitter:

Dank voor uw inbreng in tweede termijn. Daarmee is ook de inbreng in tweede termijn van de Kamer voltooid. De minister heeft aangegeven direct door te kunnen in haar tweede termijn. Zij zal daarin ook een appreciatie geven van de volgens mij vier ingediende moties. De minister.

Minister Adriaansens:

Voorzitter, dank u wel. Ik loop ze langs.

De eerste motie is de motie op stuk nr. 12 van de heren Van Haga en Smolders. Die motie gaat vooral over het monitoren van de duur van de procedure en over ingrijpen als de termijn wordt overschreden. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer. Tijdige procedures en een snelle afwikkeling zijn ook mijn streven. Als het te lang duurt, zal ik maatregelen nemen, bijvoorbeeld door meer capaciteit in te zetten. Dat vraagt natuurlijk wel dat we alle informatie hebben om een beslissing te kunnen nemen, maar daar kunnen we dan ook tempo mee maken. Dus oordeel Kamer voor deze motie.

Dan de motie op stuk nr. 13, over een evaluatie op hoofdlijnen na twee jaar. Ik heb al aangegeven dat ik na twee jaar een lichte evaluatie kan doen. Dan gaat het bijvoorbeeld over de effecten op het investeringsklimaat, het beeld van de algemene ervaringen, het aantal meldingen en de toetsingsbesluiten. Dat zal ik daar in ieder geval in meenemen. Dus dat is een toezegging zodat ik de motie oordeel Kamer kan geven.

De motie op stuk nr. 14 van mevrouw Van Dijk verzoekt de regering aanvullend op de Wet vifo instrumenten te verkennen ter bescherming van plekken, zoals bedrijfscampussen of regionale onderzoeks- en innovatie-ecosystemen. Het gaat dus echt om het onderzoeken daarvan. Deze motie wil ik ook oordeel Kamer geven. Ik vat de motie zo op dat die zorgen er zijn. Ik erken die wel en wil ze ook onderzoeken, zeker om te kijken welke maatregelen dan passend zouden kunnen zijn om een effectief instrumentarium te krijgen.

Dan de motie op stuk nr. 15 van de heer Graus. Tja, dat is wat mij betreft een beetje zoeken. Het is te breed geformuleerd. De motie vraagt om naast nationale veiligheid ook zaken als voedselzekerheid onder de Wet vifo te brengen. Daarmee wordt de wet niet beter en het is bovendien niet proportioneel. We moeten ook niet vergeten dat de wet ook grote impact heeft op investeerders. Bovendien krijgen we forsere bevoegdheden om in te grijpen, wat we eigenlijk alleen maar willen doen bij zware publieke belangen. Zo hebben we het ook gedefinieerd. Dus om die reden moet ik de motie ontraden. Dat doe ik dus niet omdat ik de doelstellingen van wat meneer Graus beoogt niet sympathiek vind maar omdat het niet past in deze wet.

Dan moet ik nog reageren op een punt dat de heer Kwint naar voren bracht. Daar kom ik zo nog even op terug, want dat was mij niet helemaal duidelijk.

De voorzitter:

Ja.

Minister Adriaansens:

Ik pak 'm op. Ik krijg 'm net aangereikt, voorzitter. Het gaat om het amendement-Kwint om ook dividenden en uitkeringen te schorsen. Ik blijf bij mijn standpunt dat ik het ontraad. Als een investeerder in zijn stemrecht is geschorst, beslist hij niet mee of er dividend wordt uitgekeerd, of dat soort zaken. Hij verliest dus wel een deel van zijn zeggenschap. Het gaat te ver — dat ben ik in die zin met de heer De Jong eens — om nu het hele brede spectrum van beschermingsconstructies hier te gaan bespreken, want dat is gewoon een ander gesprek dat we dan moeten hebben. Als de Kamer dat zou willen, dan vind ik het zeker zinvol om dat een keer te doen, omdat het risico natuurlijk wel aanwezig is. Alleen, ik meen dat we een repertoire hebben om daartegen op te treden. Het amendement op stuk nr. 9 ontraad ik dus.

Dan kom ik nog bij twee openstaande vragen, om het even volledig te maken. Er was nog een openstaande vraag van mevrouw Van Dijk over het LNV-onderzoek naar de vitaliteitsbeoordeling van de voedselwaardeketen. Het klopt — dat heb ik gezegd — dat LNV dat onderzoek doet. Zij verwachten die beoordeling op 1 augustus 2022 op te leveren en de Kamer daar dan over te informeren. Mocht het dan zo zijn dat uit die beoordeling blijkt dat de voedselvoorziening als vitaal proces wordt aangewezen, dan zal het via een AMvB onder de reikwijdte van de Wet vifo gebracht kunnen worden.

Dan kom ik bij de betalingstermijn. De heer Kwint had zorgen dat, als de informatie niet komt, de procedure daar dus eigenlijk mee wordt gefrustreerd. Als wij informatie opvragen bij de verwerver, dan wordt de toetsingstermijn opgeschort. Dat had ik niet helemaal scherp. Maar dat geeft, volgens mij, de waarborg.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Er was nog een vraag, namelijk op welke datum de brief komt die u heeft toegezegd. O, dat wil de heer Van Strien ook vragen.

De heer Van Strien (VVD):

Inderdaad. Dat is de brief over het vestigingsklimaat plus de toekomstige economie, waarin de vragen die het CDA en wij hebben gesteld over de campusstrategie zouden worden meegenomen. Die zou het eerste kwartaal komen. Dat is inmiddels voorbij. U gaf aan een realistische termijn te willen hebben.

Minister Adriaansens:

Ja, helaas blijft die achter. We zijn nu halverwege april. Zullen we afspreken dat die brief in mei komt? Dan ga ik gewoon mijn best doen om die op te leveren. Ik krijg hier "voor de zomer" door van mijn ambtenaren, maar we streven naar mei. Daar zijn ze nu heel blij mee in het andere zaaltje.

De heer Van Strien (VVD):

Anders wil ik het wel via rappels doen, maar dat komt vast goed. Laten we, gezien het belang van het debat van vandaag en de argumenten die zijn uitgewisseld … U gaf zelf ook al aan dat een van de belangrijkste punten in het debat die campusstrategie is. Laten we daar dus ook gewoon voortgang mee maken.

Minister Adriaansens:

Eens, dat ben ik met de heer Van Strien eens.

De voorzitter:

Dank. Daarmee is die toezegging ook voor iedereen duidelijk. Die integrale brief, die ook specifiek over de campussen gaat, komt in mei naar de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister en haar staf voor de beantwoording. Ik dank de leden en hun staf voor de inbreng. Er zijn vier amendementen en vier moties ingediend. Daar gaan we, inclusief het wetsvoorstel, dinsdag aanstaande over stemmen.

Ik ga de vergadering enige tijd schorsen, want het volgende debat zal gaan over het correctief referendum. Dat zal om 16.00 uur plaatsvinden. O, sorry. Ik was wat te snel. Het gaat niet om een debat over het correctief referendum, maar om een tweeminutendebat. Dat begint om 16.00 uur.

De heer Kwint (SP):

Kunt u dat debat niet naar voren halen?

De voorzitter:

Nee. Ik heb signalen gekregen dat ik het debat niet naar voren mocht halen. Ik schors de vergadering tot 16.00 uur. Ik dank iedereen.

De vergadering wordt van 14.30 uur tot 16.00 uur geschorst.

Naar boven