3 Wetenschapsbeleid

Aan de orde is het VAO Wetenschapsbeleid (AO d.d. 06/06).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap welkom in ons midden. Het is een VAO. U heeft de gelegenheid om moties in te dienen. Als eerste spreker van de zijde van de Kamer geef ik het woord aan de heer Bruins van de ChristenUnie. U heeft twee minuten spreektijd. Dat geldt ook voor de andere collega's.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister en haar medewerkers hartelijk voor de zeer duidelijke en concrete antwoorden die we tijdens het AO hebben gehad. Een heleboel moties die ik in voorbereiding had, hoef ik niet in te dienen omdat er voortreffelijke antwoorden zijn geweest. Ik heb er twee over, die ik bij dezen graag indien. De eerste gaat over voldoende aandacht en ondersteuning voor geesteswetenschappen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er geld voor een sectorplan SSH is gereserveerd in de plannen van dit kabinet;

constaterende dat aan de Nederlandse universiteiten de sociale wetenschappen in financiële omvang vele malen groter is dan de geesteswetenschappen;

constaterende dat sommige richtingen, zoals theologie en religiewetenschappen en taal- en letterkunde, van hoge kwaliteit zijn maar een kwetsbare omvang hebben;

van mening dat bij sectorplannen scherpe keuzes nodig zijn en dat investeren nodig is daar waar de nood het hoogst is;

verzoekt de minister het komende sectorplan SSH met name te toetsen op voldoende aandacht en ondersteuning voor de geesteswetenschappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins, Özdil, Futselaar en Van der Molen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 166 (29338).

De heer Van Meenen maakt onmiddellijk gebruik van de mogelijkheid om hierover te beraadslagen.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter, hartelijk dank. De kern van een sectorplan is dat de sector zelf aan bod is. Is dit niet een motie die daar dwars doorheen gaat? Want de motie zegt: leuk dat u zelf in uw eigen kring aan het beraadslagen bent en scherpe keuzes aan het maken bent, als u uiteindelijk maar deze keuze maakt.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Jarenlang werd er in de Tweede Kamer nauwelijks over wetenschap gepraat. Ik ben heel blij dat we er nu vaker over praten. Tegelijkertijd ben ik van de school die vindt dat politiek zich niet met wetenschap moet bemoeien. Ik wil dat hier graag benadrukken. De wetenschap moet vooral vrij zijn om zichzelf te organiseren. De academische vrijheid is de kern van wetenschap. Ik vraag hier voldoende oog en aandacht te houden voor de geesteswetenschappen. Ik doe dat vooral, omdat ik in de communicatie op dit moment zie dat social sciences en humanities in één term worden gebruikt, waar vroeger alfa en gamma nog werden gesplitst. Ik ben er een beetje bang voor dat de humanities, die klein en kwetsbaar zijn in Nederland — er zijn ook kleine opleidingen en kleine onderzoeksgebieden — worden vergeten.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik wil benadrukken dat ik met deze motie niet per se iets wil veranderen. Het proces dat nu gaande is, de eerste tekenen die ik daarvan zie, is vooral goed. Ik wil vooral verankeren dat we, ondanks dat we alles in een term zetten, voldoende oog en aandacht blijven houden voor de geesteswetenschappen in ons land.

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, een korte vervolgvraag.

De heer Van Meenen (D66):

Wie kan er tegen zijn om voldoende aandacht te willen hebben voor de geesteswetenschappen? In dit geval gaat het over aandacht binnen het sectorplan. Daar moeten scherpe keuzes gemaakt worden. Eigenlijk lees ik de motie zo dat die keuze alleen maar voor de geesteswetenschappen kan zijn. Ik ben er niet op tegen dat dat gebeurt, maar ik ben er wel op tegen dat wij dat als politiek gaan vinden en niet het veld.

De voorzitter:

Meneer Bruins, kort.

De heer Van Meenen (D66):

Moet ik die motie zo duiden of niet? Zo niet, wat betekent die dan?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik zeg dus zeker niet dat het sectorplan moet bestaan uit geesteswetenschappen. Het is "social sciences and humanities" en dan wil ik ze ook allebei terugzien in het sectorplan, niet alleen social sciences.

De voorzitter:

Dank u wel. Vervolgt u uw bijdrage.

De heer Bruins (ChristenUnie):

De tweede motie gaat over voldoende ruimte voor vrij en ongebonden onderzoek.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de "open competitie" of "vrije competitie" in de tweede geldstroom een goed instrument is om bij wetenschapsfinanciering tot scherpe keuzes te komen op basis van (met name) wetenschappelijke kwaliteit;

constaterende dat de vrije competitie onder wetenschappers altijd een zeer gewaardeerd en geaccepteerd instrument is geweest;

constaterende dat in sommige wetenschapsdomeinen de vrije competitie als instrument in het verleden geheel was wegbezuinigd;

constaterende dat in een wetenschapsdomein als de humaniora de vernieuwingsimpuls welhaast nog de enige manier is om een aio-positie te financieren;

constaterende dat in het regeerakkoord staat "De vrije competitie blijft in stand";

verzoekt de regering te onderzoeken op welke wijze de vrije competitie een herwaardering kan krijgen en hoe ook in de toekomst voldoende ruimte kan worden gegeven aan de financiering van vrij en ongebonden onderzoek in alle wetenschappelijke disciplines;

verzoekt de regering voorts te laten onderzoeken, bijvoorbeeld door het Rathenau Instituut, wat de optimale verhouding is in omvang tussen instroom (talentprogramma's, vernieuwingsimpuls) en vrije competitie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins, Özdil en Van der Molen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 167 (29338).

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Bruins. Dan ga ik naar de volgende spreker van de zijde van de Kamer. Dat is de heer Özdil van GroenLinks.

De heer Özdil (GroenLinks):

Dank u, voorzitter. Ik wil graag mijn collega's bedanken voor het constructieve debat. In het bijzonder wil ik collega Bruins bedanken, omdat hij de aanjager is geweest van het debat. Zoals de minister terecht aangaf, waren wetenschap en wetenschapsbeleid in de afgelopen jaren misschien ondergeschoven kindjes, maar we gaan er met zijn allen aan werken om dat te veranderen. Ik kijk daarnaar uit.

Ik heb twee moties. De eerste motie gaat over q-tech.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat quantumtechnologie en biotechnologie fundamenten zijn van de hightecheconomie;

overwegende dat Nederlandse universiteiten en onderzoeksinstellingen wereldwijd leidend zijn op deze gebieden;

overwegende dat de sector waarschuwt dat Nederland die voorsprong dreigt kwijt te raken aan de Verenigde Staten en China;

overwegende dat het regeerakkoord een sterkere focus van het topsectorenbeleid bepleit op de economische kansen die quantum te bieden heeft;

verzoekt de regering om op het gebied van quantum- en biotechnologie een verbinding aan te brengen tussen de Nationale Wetenschapsagenda en het topsectorenbeleid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 168 (29338).

De heer Özdil (GroenLinks):

Mijn laatste motie gaat over de inbeddingsgarantie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat NWO met ingang van komende aanvraagrondes voor Veni- en Vidi-financiering kandidaten gaat vragen om een inbeddingsgarantie;

overwegende dat daarmee onderzoekers alleen nog met steun van hun beoogde onderzoeksinstelling aanvragen voor Veni en Vidi kunnen indienen;

verzoekt de regering de inbeddingsgarantie zo in te richten dat de wetenschappelijke vrijheid en onafhankelijkheid van onderzoekers ten opzichte van hun beoogde onderzoeksinstelling gewaarborgd blijft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 169 (29338).

De heer Özdil (GroenLinks):

Dan rest mij nog ook u te bedanken, voorzitter. Tot een volgende keer.

De voorzitter:

Nou, dat is heel vriendelijk van u. Dank u wel, meneer Özdil. Dan gaan wij naar de heer Beertema van de PVV.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Uit het debat bleek dat deze minister niet overtuigd is van het feit dat er sprake is van een dusdanige bias in academia dat de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van meningsuiting en zelfs de academische vrijheid onder druk komen te staan. De vorige minister deed dat ook niet. Het is heel lastig om ministers van D66-huize en van PvdA-huize daarvan te overtuigen. Toch een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er zich over enkele decennia in academia gevallen hebben voorgedaan van fnuikende politieke vooringenomenheid — te denken valt aan prof. dr. Buikhuizen in de jaren tachtig tot prof. dr. Ruud Koopmans, dr. Jan van de Beek en dr. Dap Hartmann vandaag de dag — waarbij er sprake was van bestuursdwang, het belemmeren van doorgroei in de carrière, van laster en zelfs van intimidatie;

van mening dat de vrijheid van wetenschapsbeoefening daarmee wel degelijk al decennia onderhevig is aan een bepaalde politieke vooringenomenheid;

constaterende dat het waarborgen van diverse perspectieven binnen het wetenschappelijk onderwijs een absolute noodzakelijkheid dient te zijn;

verzoekt de regering de VSNU op te dragen een meldpunt in te richten en een ombudsman aan te stellen ten behoeve van studenten, medewerkers, docenten en hoogleraren die zich op welke wijze dan ook belemmerd voelen in hun recht op academische vrijheid en de uitoefening van het vrije woord,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 170 (29338).

De voorzitter:

U heeft een vraag van de heer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Een meldpunt is eenvoudig ingericht, maar dan komt er een melding. Wat moet er dan volgens de heer Beertema gebeuren?

De heer Beertema (PVV):

Dan gaat die melding naar de ombudsman, of de ombudspersoon, die is aangesteld door de VSNU. Die heeft een verantwoordelijkheid over het hele academische veld en de hogescholen om te onderzoeken wat daar precies aan de hand is en of er sprake is van bias, van vooringenomenheid. Dan zullen daar maatregelen op volgen.

De heer Van Meenen (D66):

Door wie te nemen? Dat lijkt me wel even relevant.

De heer Beertema (PVV):

Ik denk dat die ombudsman dusdanig onafhankelijk is en een dusdanige statuur heeft, dat die maatregelen er ongetwijfeld zullen komen. De naming-and-shaming die daaruit tevoorschijn zal komen, gaat werken. Dat kan ik u verzekeren.

De voorzitter:

Meneer Van Meenen, afrondend.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, afrondend. Een meldpunt klinkt natuurlijk leuk, maar evident is er niet doorgedacht over hoe het daarna verdergaat. Ik nodig de heer Beertema nog één keer uit om aan ons duidelijk te maken hoe zo'n melding dan verloopt. Stel dat die ombudspersoon dat constateert, waar gaat het dan heen en wie neemt dan maatregelen? Dat is mijn vraag.

De heer Beertema (PVV):

Laten we naar die hele oude gevallen kijken, onder andere Buikhuisen die ik noemde. Wat er met die man gebeurde, was schandelijk. Hij is door de linkse media aan het kruis genageld. Zijn carrière is gebroken. Ik geloof dat hij een antiekwinkeltje of zo is begonnen; er is gigantisch talent aan die man verloren gegaan. Er is geen enkele tegenspraak geweest. Als er toen een meldpunt en een ombudsman waren geweest, dan had die ombudsman inderdaad het gezag gehad om een onafhankelijk onderzoek in te stellen, naar academische maatstaven. Hij had dan kunnen zeggen: deze Buikhuisen is een bonafide wetenschapper, die man moet gewoon z'n subsidies krijgen en zijn onderzoek in alle vrijheid kunnen doen, zonder belemmerd te worden door, in dit geval, een linkse zeloot die columnist was in dat zelotenblaadje Vrij Nederland.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Beertema (PVV):

Die heeft inderdaad op zijn geweten dat die man z'n carrière totaal naar de gallemiezen is geholpen.

De voorzitter:

U heeft nog een vraag.

De heer Beertema (PVV):

Dat is schandelijk. Ik wil dit soort schandelijke zaken in de toekomst vermijden en ik denk dat u dat ook wilt. Dus wat is ertegen om mijn motie te steunen?

De voorzitter:

Mevrouw Tielen, u heeft ook een vraag voor de heer Beertema.

Mevrouw Tielen (VVD):

Is de heer Beertema ervan op de hoogte dat er al een soort ombudsman is opgericht door KNAW en VSNU om, in gevallen waar de heer Beertema naar verwijst, bij in beroep te gaan tegen beperkingen van de academische vrijheid, namelijk het LOWI?

De heer Beertema (PVV):

Nee, dat ken ik niet, maar als dat er is, zal ik dat van de minister horen. Ik zou de minister dan ook willen oproepen om die organisatie ... Hoe heet die organisatie? Het LOVI?

Mevrouw Tielen (VVD):

LOWI.

De heer Beertema (PVV):

LOWI. Als die organisatie zodanig onbekend is dat al dit soort gevallen nog steeds plaatsvindt, dan zou ik zeggen dat er iets aan de hand is.

Mevrouw Tielen (VVD):

Dan zijn de heer Beertema en ik het daarover eens. We hebben het er in het debat over gehad dat de minister zich eigenlijk niet zo'n zorgen maakt over de beperking van academische vrijheid. Meneer Beertema en ik herkenden elkaar erin dat dit echt nog wel zo is. Een dergelijk meldpunt zou in ieder geval een overzicht kunnen geven van de gevallen. Nu vond ik de motie van meneer Beertema nogal stevig, dus mijn vraag of de oproep aan hem is of hij straks met mij wil meedenken over het blijvend aandacht houden voor dit soort dingen.

De heer Beertema (PVV):

Dat wil ik zeker. Ik doe dezelfde oproep aan u: om ook eens aan een stevige motie mee te werken.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Beertema. De volgende spreker van de zijde van de Kamer is de heer Van der Molen. Hij is lid van de fractie van het CDA.

De heer Van der Molen (CDA):

Nog steeds, voorzitter. Dank u wel.

Dank aan de minister voor de heldere beantwoording in het algemeen overleg. Dank ook dat de minister in de verdeling van middelen met name bètatechniek een plek heeft gegeven. Het CDA is daar erg blij mee.

Ik dien twee moties in. De eerste gaat over praktijkgericht onderzoek, waarvoor de minister nog met een nadere visie komt. Dat onderzoek wordt vaak door hogescholen uitgevoerd.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister een visie rondom praktijkgericht onderzoek uitwerkt en daar de Kamer over zal informeren;

constaterende dat publiek-private samenwerking belangrijk is, al helemaal voor het praktijkgericht onderzoek door hogescholen;

constaterende dat het mkb veel baat kan hebben bij een goede kennisdeling;

verzoekt de minister om in haar visie rondom praktijkgericht onderzoek het mkb en kennisdeling met het mkb expliciet op te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen, Amhaouch en Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 171 (29338).

De heer Van der Molen (CDA):

Dank u wel. Deze motie borduurt verder op de motie die eerder door de heer Rog van het CDA is ingediend. Die had hetzelfde doel. We kunnen het ijzer smeden nu het heet is. De tweede motie gaat over de aandachtspunten in de wetenschapsbrief waarmee de minister gaat komen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Kamer later dit jaar de wetenschapsbrief ontvangt en hierin onder andere de criteria voor toekenning van middelen met betrekking tot de Nationale Wetenschapsagenda verder worden uitgewerkt;

constaterende dat veel nieuwe technologische ontwikkelingen ook maatschappelijke vraagstukken opleveren;

constaterende dat de minister heeft aangegeven, zonder verdere onderbouwing of invulling, het criterium "diversiteit" te willen hanteren bij de toekenning van middelen;

verzoekt de minister om in de wetenschapsbrief terug te koppelen hoe zij bevordert dat binnen het deel "bèta techniek" er ruimte is voor onderzoek rond "techniek en maatschappij" (deel van de Nationale Wetenschapsagenda) en dat de minister in de wetenschapsbrief nader uiteen zet hoe zij denkt het criterium "diversiteit" bij de toekenning van wetenschapsmiddelen toe te (laten) passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen en Tielen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 172 (29338).

De voorzitter:

Een vraag van de heer Bruins.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik heb een vraag voor mijn begrip, zodat ik de motie kan inschatten. Wat bedoelt de heer Van der Molen met "diversiteit" in deze motie?

De heer Van der Molen (CDA):

Eigenlijk heeft deze motie als strekking: wat bedoelt de minister met "diversiteit"? De minister heeft in het AO namelijk gezegd dat zij graag diversiteit als onderdeel van de beoordeling wil meenemen. Ik heb even de call van het mbo bekeken. Daar wordt diversiteit besproken in het kader van het consortium, dus de organisaties die met elkaar samenwerken, maar ik had het idee dat de minister ook nog aan andere dingen zat te denken. Daar zou ik graag in de Kamer met elkaar over van gedachten kunnen wisselen. Daarom vraag ik de minister het in haar brief nader uit te werken, want bij een terloopse opmerking dat het goed zou zijn zou ik het niet willen laten.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Dat is interessant. Het is goed om dan op deze manier in de Handelingen vast te leggen dat we daar een antwoord verwachten. Daarbij wil ik er dan speciaal op wijzen dat bijvoorbeeld het type diversiteit waar de heer Beertema op wijst, politieke diversiteit of mensvisie-diversiteit, ook een type diversiteit is dat de minister misschien wel bedoelt. Ik ben wel erg benieuwd om scherp te krijgen in de antwoordbrief van de minister wat hier nou precies de bedoeling is.

De heer Van der Molen (CDA):

Daar begrijp ik maar uit dat de heer Bruins de motie zou willen gaan ondersteunen, want ik deel met hem dat "diversiteit" een containerbegrip is. Laten we het met elkaar dus even scherp hebben waar we het met elkaar over hebben, voordat we gaandeweg de toekenningen erachter komen dat we iets aan het doen zijn waar we met elkaar politiek niet achter staan.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van der Molen. De volgende spreker is de heer Futselaar, lid van de fractie van de SP.

De heer Futselaar (SP):

Voorzitter. Er is een tweetal moties van onze kant. De eerste betreft de onafhankelijkheid in de wetenschap. We hebben een advies gekregen van de KNAW. Die zegt dat het in het algemeen goed zit met de onafhankelijkheid van wetenschap in Nederland, maar dat er wel wat zorg is over de relatie tot opdrachtgevers. Daarom zou je eigenlijk gezamenlijk de Verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid moeten onderschrijven. Ik heb daar in het AO iets over gezegd. De minister zei: ik ben in gesprek met de instellingen, dus wacht even. Maar sindsdien is er bijvoorbeeld een publicatie geweest van Follow the Money over een onderzoek van de Rotterdam School of Management, waaruit blijkt dat de financiers niet worden genoemd als sponsors et cetera. Dat zijn dingen die je wel zou kunnen ondervangen. Ik heb dus toch een motie om hier wat vaart in te maken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen wanneer het gaat om onafhankelijke wetenschap het advies geeft om universiteiten en hun opdrachtgevers een verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid te laten onderschrijven;

van mening dat de onafhankelijkheid en wetenschappelijkheid van Nederlandse publiek gefinancierde instellingen gegarandeerd moet worden;

verzoekt de regering, hetzij door bindende afspraken met universiteiten en hogescholen, hetzij met wetgeving, het algemeen gebruik van de verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid bij onderzoeksopdrachten te bewerkstelligen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Futselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 173 (29338).

De heer Futselaar (SP):

Dan kom ik bij de tweede motie. Ik heb in het AO aan de ene kant mijn zorg over de geesteswetenschappen geuit en aan de andere kant ook wel een beetje mijn onvrede over de lectoraten en het functioneren daarvan. Dat leidt tot de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat uit signalen van universiteiten en studenten blijkt dat met name bij de geesteswetenschappen de financiële nood hoog is, zowel binnen onderwijs als onderzoek;

overwegende dat het Rathenau Instituut constateert dat de ontwikkeling van de lectoraten op hogescholen traag gaat, hun inbedding in het onderwijs zeer beperkt is en dat een visie mist op de verdere onderzoeksfunctie van hogescholen;

van mening dat de 60 miljoen die binnen de sectorplannen voor onderzoek op het gebied van bèta en techniek is gereserveerd rechtvaardig is, maar dat de 10 miljoen die dan overblijft voor SSH (sociale wetenschappen en geesteswetenschappen) wel karig is ten opzichte van de hoge nood;

verzoekt de regering het bestedingsplan wetenschapsbudget als volgt te wijzigen: door de investeringen in wetenschap via de sectorplannen met 5 miljoen structureel te verhogen, specifiek te gebruiken voor het sectorplan SSH, en dit te bekostigen door de geplande investeringen in praktijkgericht onderzoek structureel met 5 miljoen te verlagen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Futselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 174 (29338).

Er is een vraag van de heer Bruins over deze motie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

De heer Futselaar suggereert dat er maar 10 miljoen zou zijn voor SSH, maar er komt in dit regeerakkoord 200 miljoen structureel extra bij voor wetenschap. Van die 200 miljoen gaat er jaar na jaar na jaar 130 miljoen ongeoormerkt naar alle wetenschappelijke disciplines om te werken aan maatschappelijke uitdagingen, over de disciplines heen. En dan is er een klein stukje, van 70 miljoen, dat voor sectoren bestemd is. Begrijp ik het nou goed dat meneer Futselaar binnen dat kleine stukje nou nog een klein stukje wil gaan verschuiven? Dat is toch micromanagement? Dat moeten we aan de minister overlaten.

De heer Futselaar (SP):

Ik wil 5 miljoen toevoegen aan die 70 miljoen van de pot praktijkgericht onderzoek. Is schuiven met 5 miljoen micromanagement? Als je van 25 miljoen structureel 20 miljoen maakt, is dat een korting van 20%. Dat is vervelend. Maar als je van 10 miljoen 15 miljoen maakt, komt er 50% bij, en dat kan in de praktijk heel veel betekenen. Daar komt nog het volgende bij; ik vind toch dat ik dit wel moet beargumenteren. Je moet je de vraag stellen in hoeverre je slecht gedrag beloont. Ik vind het functioneren van lectoraten op dit moment echt niet goed. Ik begrijp dat als je een visie hebt en iets wilt hebben, je dat moet betalen. Maar ik vind het nogal ver gaan als je zegt: ik ga een visie maken en ik gooi er gelijk structureel 25 miljoen in. Op deze manier kun je daar ook wel uiting aan geven.

De voorzitter:

Dank u wel, uw standpunt is duidelijk. Meneer Van der Molen.

De heer Van der Molen (CDA):

Het is de eerste keer dat de SP zegt: we hebben ergens een probleem en de oplossing is mínder geld. Dat heb ik nog niet zo vaak meegemaakt. Maar het gaat over dat praktijkgericht onderzoek. Beluister ik nu in de bijdrage van de heer Futselaar dat hij er zó weinig vertrouwen in heeft dat het hoger beroepsonderwijs ook goed onderzoek kan doen, dat hij daar liever mee op wil houden? Dat vertaalt hij nu met: iets minder geld. Maar eigenlijk zit er toch een soort wantrouwen achter ten opzichte van hogescholen. Universiteiten kunnen onderzoek doen, maar kunnen hogescholen dat ook wel?

De heer Futselaar (SP):

Als ik ermee op zou willen houden, had ik 25 miljoen uit dit budget gehaald. Ik moet zeggen: in het algemeen is het mooi om te zien wat er gebeurt als wij een gedekte motie indienen. Dan wordt er gezegd: het is micromanagement. Als wij een ongedekte motie indienen, is het "gratis bier". Ik geef het u maar mee. Maar goed, is het een motie van wantrouwen tegen hogescholen? Vind ik dat ze het absoluut niet kunnen? Nee. Is het een uiting van kritiek dat het op dit moment in veel opzichten niet goed gaat? Ja, dat is het wel. En dan moet je zeggen: middelen zijn altijd beperkt, je moet daar keuzes in maken en ik heb liever dat er een andere keuze wordt gemaakt.

De voorzitter:

Meneer Van der Molen, afrondend.

De heer Van der Molen (CDA):

Het CDA hecht wél aan het praktijkgericht onderzoek bij hogescholen. Ik plaats er de kanttekening bij dat een hogeschool een beroepsopleiding is, dus het moet niet overwegend onderzoek worden. Maar u verwijst heel nadrukkelijk naar de visie waar de minister mee moet komen. Wat zou er wat de heer Futselaar betreft inhoudelijk in die visie van de minister moeten staan waardoor het beroepsgericht onderzoek wél zou slagen? Want korten is misschien wel de meest makkelijke oplossing, die in ieder geval niet op onze steun zal kunnen rekenen.

De heer Futselaar (SP):

Nou ja, die lectoraten bestaan nu denk ik een jaar of tien. Ongeveer tien jaar geleden zijn ze begonnen. Het is natuurlijk eigenlijk een beetje raar dat wij nu, na tien jaar, moeten constateren: eigenlijk zit er al die tijd al geen visie achter. Dat zegt het Rathenau Instituut ook al. We hebben het nu over 600+ lectoren. Eigenlijk is het een beetje raar dat je nu dan gaat zeggen: we gaan nu een visie maken en dan komt het goed. Ik vind dat je daaraan dan ook wel een paar consequenties moet verbinden. Het veld zelf heeft eigenlijk heel traag gereageerd. Meneer Van der Molen praat over de opleidingen, maar lectoraten zijn nauwelijks in het onderwijs ingebed. Dat is een van de problemen. Binnen een hogeschool heb je dus een soort mini-instellinkje dat aan onderzoek doet. Ik zie niet in wat daarvan in de praktijk de grote meerwaarde is. Dan geef ik liever een signaal, dan neem ik liever een deel van het geld terug waarvan ik denk dat het beter terechtkomt.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Futselaar, voor uw bijdrage. Dan ga ik naar de volgende spreker en dat is de heer Van Meenen, die al klaar staat. Hij is lid van de fractie van D66.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter, dank. Ik heb een vraag en een motie. Een vraag over investeringen in digitale technologieën, want dit kabinet gaat fors investeren in onderzoek en innovatie: 400 miljoen euro structureel. Wat D66 betreft, is het van groot belang dat een groot deel van dat geld wordt geïnvesteerd in onderzoek naar digitale technologieën. De afgelopen jaren is onze samenleving al ingrijpend veranderd door digitale technologieën, zoals de computer, het internet en de smartphone. Daarnaast komt er een aantal cruciale digitale technologieën aan, waar Nederland en Europa niet op kunnen achterlopen. Technologieën zoals kunstmatige intelligentie en kwantumcomputers. Gelukkig erkent de minister het belang hiervan ook en geeft ze aan, hierin fors te willen investeren. De komende tijd gaan de extra middelen hun weg vinden naar verschillende onderzoeksprojecten. Mijn vraag aan de minister is of zij bereid is, de Kamer te informeren over de investeringen die naar digitale onderwerpen gaan.

Voorzitter. Dan heb ik ook nog een motie over de patenten, aansluitend op het overigens prettige en fijne debat, waarvoor ik iedereen nogmaals hartelijk dank. Die motie luidt als volgt:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat extra publiek geld geïnvesteerd wordt in wetenschappelijk onderzoek;

overwegende dat verwacht mag worden dat met deze publieke investeringen nieuwe vindingen en innovaties gerealiseerd zullen worden;

overwegende dat patenten voor universiteiten en onderzoeksinstituten een belangrijke bron van private financiering kunnen zijn;

verzoekt de regering te onderzoeken op welke wijze universiteiten en onderzoeksinstituten maximaal ondersteund en gefaciliteerd kunnen worden bij het verwerven, onderhouden en benutten van patenten en de Kamer daarvoor nog dit jaar te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 175 (29338).

Dank u wel, meneer Van Meenen. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is mevrouw Tielen van de VVD.

Mevrouw Tielen (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Aan wetenschap kun je misschien niet genoeg aandacht besteden. Gelukkig hebben we daar vorige week een heel helder, informatief en leuk AO over gehad. En er zijn er nog een paar in het vooruitzicht, dus dat ondergeschoven kindje hebben we volgens mij echt onder de tafel weg gehaald. Er zijn twee onderwerpen waar ik wat extra nadruk op wil leggen met behulp van moties. De eerste motie is wel grappig, op de dag dat Einstein en zijn reisdagboeken in de media kwamen. Wie daarover niet heeft gehoord of gelezen, roep ik op om de berichten daarover te lezen. De motie gaat over de blijvende aandacht voor academische vrijheid.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er altijd plek moet zijn voor het vrije woord in de wetenschap, gedreven door nieuwsgierigheid en waarheidsvinding;

van mening dat de vrije wetenschap nooit gehinderd mag worden door verschillen in morele of politieke meningen;

constaterende dat er voorbeelden zijn van controversiële sprekers en open debatten waar geen ruimte voor bleek aan universiteiten;

van mening dat het beschermen en verbeteren van het vrije woord in de wetenschap continu onderhoud, debat en verkenning nodig heeft;

verzoekt de regering universiteiten en kennisinstituten op te roepen aandacht te houden voor het voorkomen en terugdringen van zelfcensuur en beperking van diversiteit van perspectieven in de wetenschap,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tielen, Van der Molen en Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 176 (29338).

Mevrouw Tielen (VVD):

Voorzitter. En nog een motie over de bijdrage van het bedrijfsleven, waarover we in het AO hebben gesproken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in Europees verband is afgesproken om in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product (bbp) te besteden aan R&D;

constaterende dat dit percentage alleen maar zal dalen richting 2020;

constaterende dat Nederlandse bedrijven fors minder investeren in R&D dan in onze Europese buurlanden;

verzoekt de regering te onderzoeken in hoeverre de bijdrage van het bedrijfsleven kan worden vergroot,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tielen en Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 177 (29338).

De voorzitter:

Onderzoek en ontwikkeling, denk ik dat bedoeld wordt. Dank u wel, mevrouw Tielen. Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer. Ik kijk eventjes naar de minister. Zij heeft nog niet alle moties. Dan schors ik de vergadering voor enkele ogenblikken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de beantwoording van de vragen en een appreciatie van de moties die zijn ingediend in dit VAO over wetenschapsbeleid.

Minister Van Engelshoven:

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de Kamer voor het prettige AO — het werd al genoemd — dat wij gehad hebben. Het is goed dat wij dat debat over wetenschap hebben gevoerd. Ik hoop dat ook vaker met u te doen. Dat zal in ieder geval dit najaar gebeuren, hoop ik. Ik heb mevrouw Tielen beloofd dat dit een heel bevlogen Wetenschapsbrief zal worden.

Ik loop de moties maar even langs. Ik begin bij de motie-Bruins c.s. op stuk nr. 166. Ik dank de heer Bruins overigens voor zijn compliment over de heldere beantwoording. Toch had hij nog twee moties nodig. Kennelijk was de beantwoording een 8 en nog geen 10. Ik zal de volgende keer zo mijn best doen dat hij het zonder moties kan doen.

De motie-Bruins c.s. op stuk nr. 166 gaat over geesteswetenschappen. Ik snap uw worsteling, maar in het interruptiedebatje met de heer Van Meenen kwam al even langs dat het maken van het sectorplan echt aan de sector zelf is. Terecht is gezegd dat daar scherpe keuzes gemaakt moeten worden. U wilt nu focussen op waar de nood het hoogst ligt, maar we moeten ook kijken waar de grootste kansen liggen. Dat is ook een idee achter het sectorplan. Het zou niet zo mogen zijn dat daar waar we zien dat bijvoorbeeld de Universiteit Utrecht en de UvA bezuinigen op de geesteswetenschappen wegens teruglopende studentenaantallen, het sectorplan wordt gebruikt om daar bezuinigingen ongedaan te maken. Ik wil ook nog even erop wijzen, zoals ik ook in het debat heb gedaan, dat bij de geesteswetenschappen 17 miljoen al beschikbaar was voor het huidige sectorplan, dat afloopt. We gaan uiteraard wel met de geesteswetenschappen in gesprek over hoe men een vervolg kan geven aan die successen. Maar een motie die nu vraagt en de sector eigenlijk al een opdracht meegeeft om scherpe keuzes te maken en daar toch ook al op voorsorteert, vind ik niet verstandig. Daarom ontraad ik deze motie.

De motie-Bruins c.s. op stuk nr. 167 gaat over voldoende ruimte voor vrij en ongebonden onderzoek. Ik zou bijna zeggen: wie wil dat niet, voldoende ruimte voor vrij en ongebonden onderzoek? Ook in het regeerakkoord is opgenomen dat die ruimte er moet zijn. De NWO heeft in haar strategisch plan opgenomen dat ieder domein een open competitie heeft. De financiële ruimte daarvoor is ook vergroot. Ik heb in mijn reactie op dat strategisch plan van de NWO aangegeven dat het goed aansluit op deze ambitie in het regeerakkoord. Als ik uw motie zo mag interpreteren dat ik de Kamer informeer over de herwaardering van talentprogramma's en vrije competitie en over hoe we zorgen dat de vrije competitie echt goed geborgd wordt, dan laat ik het oordeel over deze motie graag aan de Kamer.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Dank voor de waardering van de tweede motie. Ik wil nog even terug naar de eerste motie, die op stuk nr. 167. Als ik de minister goed hoor, zit haar grootste bezwaar bij deze motie eigenlijk in de overweging "investeren daar waar de nood het hoogst is". Ik ben het met de minister eens dat universiteiten hun eigen afwegingen maken als het gaat om waar ze in investeren. Als ik de tweede helft van de laatste overweging loslaat, waarbij dus "scherpe keuzes" behouden blijft en we de universiteiten laten bepalen waar de nood het hoogst is, kan ik dan wel de oproep doen om in het sectorplan voldoende oog en aandacht te hebben en te houden voor de geesteswetenschappen?

Minister Van Engelshoven:

Dan blijft mijn bezwaar bestaan, want dan geeft u de sector, die een sectorplan wil maken voor de SSH, al aan de voorkant de opdracht mee: wat u ook doet en waar u ook scherpe keuzes wilt maken, het zal in ieder geval voor de geesteswetenschappen zijn. De heer Van der Molen zei terecht dat we bewust de keuze hebben gemaakt om extra te investeren in bèta en techniek. Dat betekent dat we een bedrag hebben voor het sectorplan SSH. We weten allemaal dat dat niet een heel groot bedrag is. Dat vraagt van die sector om binnen dat hele domein scherpe keuzes te maken. Ik vind het gewoon niet verstandig om nu in de Kamer al voor te sorteren door aan te geven waar het binnen die scherpe keuzes in ieder geval naartoe moet. Laat nou eerst die sector een goed plan maken en laten we dat dan beoordelen en er dan iets van vinden. Als u het heeft over het belang van vrije en ongebonden wetenschap, laat die keuze in eerste instantie dan ook daar gemaakt worden en laten we niet hier al een opdracht aan de voorkant geven.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de heer Bruins. De minister heeft aangegeven dat zij de motie op stuk nr. 167 op een bepaalde manier wil interpreteren om er een positief oordeel aan te koppelen. Kan zij dat doen of niet?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Als daarmee niet verloren gaat dat we het Rathenau Instituut vragen of het mogelijk is om eens op een kwantitatieve manier te kijken naar de juiste verhouding tussen instroom en het uiteindelijke budget voor degenen die door die instroom heen zijn gekomen, dus als dat nog steeds in de motie zit, kan ik de interpretatie van de minister volgen.

Minister Van Engelshoven:

Daar zat nou eigenlijk net mijn probleem. Ik zou zeggen: laten we het nou zo doen dat ik de Kamer ga informeren over de verhouding tussen talentprogramma's en de open competitie. Dat is wel een beetje het vergelijken van appels en peren, maar het gaat om hoe we die vrije competitie daar een goede rol geven. Het gaat mij net een stapje te ver om het Rathenau Instituut weer apart om een oordeel te vragen, maar ik beloof u dat ik in mijn wetenschapsbrief uitdrukkelijk op dit punt zal terugkomen.

De voorzitter:

Ik kijk u toch even aan, meneer Bruins, want ik krijg de indruk dat het positieve oordeel afhankelijk is van de vraag of u er wel of niet mee instemt dat de minister de motie op deze manier kan interpreteren.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik zou heel graag zien dat het Rathenau Instituut met dit onderwerp aan de slag gaat.

Minister Van Engelshoven:

Dan spijt het mij, maar dan ga ik deze motie toch ontraden. Ik probeerde maximaal aan de heer Bruins tegemoet te komen, maar het gaat mij even te ver om hier nou weer een apart advies over te vragen.

De voorzitter:

Helder. De motie op stuk nr. 168 van de heer Özdil.

Minister Van Engelshoven:

De motie op stuk nr. 168 van de heer Özdil gaat over q-tech. Ik laat het oordeel graag over aan de Kamer. We hebben dit ook in het AO gewisseld. Hij moet zich er overigens wel van bewust zijn dat het geen gegeven is dat de genoemde technologieën gefinancierd worden uit de NWA. Dat is altijd afhankelijk van de kwaliteit van de calls, maar als er gehonoreerd wordt, moet je uiteraard de verbinding maken.

De motie op stuk nr. 169, ook van de heer Özdil, gaat over de inbeddingsgarantie. Ook het oordeel over die motie laat ik graag over aan de Kamer. De bedoeling van de inbeddingsgarantie is om tijdelijke contracten terug te dringen. Volgens mij wordt in de Kamer ook breed gedeeld dat die wens er ligt, maar ik deel met u dat dit niet haaks mag komen te staan op academische vrijheid.

De motie op stuk nr. 170 van de heer Beertema gaat over de meldpunten. Volgens mij zijn die meldpunten niet de oplossing voor een vraagstuk dat er zou zijn rondom academische vrijheid. Debat en openheid zijn natuurlijk wel goed. Het gaat er juist om binnen universiteiten een cultuur van openheid, debat en vrije meningsvorming te stimuleren. Daar is juist bij onze universiteiten ook volop aandacht voor. Ik zeg tegen de heer Beertema dat er overigens al vertrouwenspersonen zijn waar studenten en personeel terechtkunnen als zij een probleem ervaren. Voor gevallen waarin echt sprake is van integriteitsvraagstukken, wees mevrouw Tielen heel terecht op de rol van het LOWI, het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit, dat dan een rol kan vervullen. Dus deze motie is ontraden.

Dan de zesde motie, de motie van mevrouw Tielen.

De voorzitter:

Ik heb meneer Van der Molen op de zesde ingediende motie, namelijk Van der Molen c.s.: mkb in visie praktijkgericht onderzoek opnemen.

Minister Van Engelshoven:

Ik heb mijn eigen aantekeningen iets anders genummerd. De motie op stuk nr. 171 van de heer Van der Molen en medeondertekend door de heer Bruins over het opnemen van het mkb in de visie op het praktijkgericht onderzoek geef ik het oordeel "Kamer". Gezien het karakter van het praktijkgerichte onderzoek is de betrokkenheid van het mkb heel belangrijk; de heer Van der Molen signaleert dat heel goed. U hoeft zich volgens mij geen zorgen te maken dat dat wordt vergeten, maar het is goed om dit hier nog eens goed te onderstrepen.

De voorzitter:

Toch is er nog een reactie van de heer Van der Molen, zie ik.

De heer Van der Molen (CDA):

Dank voor het oordeel "Kamer" namens de minister. Het accent zit ook bij kennisdeling met het mkb. Dus alvast even een voorschot: het is niet alleen de vraag hoe men betrokken is, maar ook hoe wat daar aan praktijkonderzoek wordt verricht, ook zo beschikbaar wordt gesteld dat andere in de nabijheid van zo'n instelling — de minister noemde dat de regio — daarvan kunnen profiteren. Wij verheugen ons alvast op het antwoord van de minister op dat punt.

Minister Van Engelshoven:

Ja, dit is een heel terechte aanvulling van de heer Van der Molen. Het gaat niet alleen om betrokkenheid bij het onderzoek zelf, maar ook om de verspreiding van de resultaten daarvan. Dan kan de regio er optimaal van profiteren.

Ook de motie op stuk nr. 172 van de heer Van der Molen en mevrouw Tielen over aandachtspunten voor de wetenschapsbrief laat ik aan het oordeel van de Kamer. Ik wil hier wel enige interpretatie aan geven. Wij zullen in de Wetenschapsbrief uiteenzetten hoe de diversiteit van onderzoekers bij onderzoekaanvragen kan worden vergroot. Met diversiteit wordt hier niet gedoeld op diversiteit van politieke opvattingen of van mensbeelden waar de heer Bruins op doelde, terecht niet. Het aandeel van bèta en techniek in de NWA wordt uiteraard ook gemonitord. Verder is uiteraard ook de verbinding met de maatschappij een belangrijk uitgangspunt voor de NWA. De punten die u noemt, zijn terechte punten waarbij in de wetenschapsbrief nog eens zal worden stilgestaan. Dus "oordeel Kamer" voor deze motie.

Dan de motie op stuk nr. 173 van de heer Futselaar over de onafhankelijkheidsverklaring. Na het debat dat wij hebben gevoerd, zal het u niet verbazen dat ik deze motie ontraad. Alle onderzoekers in Nederland zijn al gebonden aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening. Een verklaring daar bovenop is eigenlijk vooral een verhoging van de administratieve lasten. Overigens is het goed om hier in de plenaire zaal te zeggen dat ik op het punt dat u even noemde, binnenkort een brief aan de Kamer zal sturen over de kwestie bij de Rotterdam School of Management, zoals de Kamer mij ook heeft gevraagd.

De heer Futselaar (SP):

Dat laatste betreft het onderzoek dat daar heeft plaatsgevonden, maar ik verwees eigenlijk naar een ietwat andere casus. In opdracht van VNO-NCW is een onderzoek uitgevoerd naar de vraag hoe je locaties voor multinationals binnenhoudt, zal ik maar zeggen. Het is gebleken dat dit is gefinancierd door een aantal multinationals, Shell, Akzo Nobel. Dat stond niet in het onderzoek en dat is precies wat je zou kunnen ondervangen met een verklaring zoals de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen adviseert. Dat is voor mij aanleiding — niet omdat ik geen vertrouwen heb in de gesprekken die de minister voert — om nu toch te zeggen: misschien moeten wij hier wat scherper op zitten? Begrijpt de minister dat?

Minister Van Engelshoven:

Ik begrijp dat u zegt dat wij hier scherp op moeten zitten, maar in mijn ogen voorziet de gedragscode daarin. Wellicht moet die wat scherper worden toegepast. Daar wordt op dit moment ook naar gekeken. De Rotterdam School of Management heeft ook gezegd dat hier maatregelen moeten worden genomen Maar om daar nu weer een verklaring naast te leggen ... Ook zo'n verklaring is weer een extra document. Waar het volgens mij vooral om gaat, is dat er in de praktijk goed mee wordt omgegaan, en wat dat betreft is hier wel echt een vinger op de zere plek gelegd.

De voorzitter:

Helder. Ik ben bang dat u het niet eens wordt. De tweede motie van de heer Futselaar. Dat is de motie op stuk nr. 174.

Minister Van Engelshoven:

De overheveling van praktijkgericht onderzoek hbo naar de geesteswetenschappen: ook in het debat dat wij gevoerd hebben na het AO, hebben wij bij de verdeling van de middelen eigenlijk een heel goed evenwicht gevonden. Volgens mij was dat ook een breed gevoelen in de Kamer. Ik hecht zeer aan het belang van dat praktijkgericht onderzoek. Dat blijkt ook uit de motie van de heer Van der Molen. Dat is heel belangrijk voor de regionale economieën en het is ook heel belangrijk voor het mkb. Van deze overheveling ben ik dus geen voorstander, dus ik ontraad de motie.

De voorzitter:

Ik zie toch dat de heer Bruins een heel korte opmerking wil maken.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik waardeer de woorden van de minister over het praktijkgericht onderzoek. Buitengewoon belangrijk. Voor mijn afwegingen rondom het al dan niet voor of tegen deze motie stemmen, vraag ik aan de minister of zij in haar visie over praktijkgericht onderzoek ook aandacht zal besteden aan de scherpe stijging van het budget in de afgelopen jaren, aan het opbouwen van kwaliteit — dat kost tijd — en aan het aantal lectoraten dat we hebben. Is daar ook aandacht voor in de visie?

Minister Van Engelshoven:

Dat is een terechte vraag. Dat debat heeft u net tijdens het interruptiedebatje gevoerd. Je kunt zeggen "er is hier en daar best nog een knelpunt rondom kwaliteit" en vervolgens "ja, dan halen we het geld er maar weg". Gelet op de belangrijke kansen die hier liggen, is het belangrijk om hierin te blijven investeren, maar dan moet je natuurlijk tegelijkertijd heel scherp oog hebben voor kwaliteitsbewaking. Dus daar zullen we in de brief aandacht aan besteden.

Dan ga ik in op de vraag van de heer Van Meenen over de digitale onderwerpen. Dat betreft een vraag en geen motie. Ik onderschrijf het belang daarvan. Niet voor niks gaan er ook behoorlijk wat middelen naartoe. Ik ben graag bereid om de Kamer te informeren over hoe de middelen voor de digitale onderwerpen goed terugkomen op de verschillende terreinen, want het is een belangrijk vraagstuk. Wellicht kan dat ook in het najaar, als we met de Wetenschapsbrief komen.

De motie op stuk nr. 175 van de heer Van Meenen gaat over de patenten. Ook daarover laat ik graag het oordeel aan de Kamer. Het is een belangrijk onderwerp, ook om ervoor te zorgen dat de universiteiten en onderzoeksinstituten op dit punt voldoende worden ondersteund.

Dan de motie op stuk nr. 176 van mevrouw Tielen over de academische vrijheid. Natuurlijk, wij onderschrijven allemaal het belang van academische vrijheid, maar ik heb wel echt een probleem met de formulering. Mevrouw Tielen heeft het over het terugdringen van zelfcensuur en beperking van diversiteit. Als ik over de motie een positief oordeel zou geven, zou ik daarmee onderschrijven dat er sprake is van zelfcensuur, en die opvatting deel ik niet met haar. Om die reden ontraad ik de motie. Er is echt voldoende aandacht voor die vrije meningsvorming. Ja, ik vind het met haar van belang dat we daar continu scherp op blijven en daar aandacht voor blijven vragen, maar zeggen dat iets teruggedrongen moet worden, gaat mij echt een stap te ver. Dus ik ontraad deze motie.

Dan de motie van mevrouw Tielen op stuk nr. 177 over de bijdrage van het bedrijfsleven. Dat is een heel terecht pleidooi van mevrouw Tielen, dat ik van harte ondersteun. Als we willen zorgen dat de Nederlandse uitgaven op het gebied van onderzoek echt op peil komen — de overheid heeft nu echt een heel belangrijke stap voorwaarts gezet — dan moet ook het bedrijfsleven het been gaan bijtrekken. Het is terecht dat u daar in een motie nog even aandacht voor vraagt. Dus hierover laat ik ook graag het oordeel aan de Kamer.

Voorzitter, dat was mijn appreciatie van de moties.

De voorzitter:

Minister, dank u wel voor uw komst naar de Kamer wat betreft dit onderwerp. We zijn hiermee aan het einde gekomen van het VAO Wetenschapsbeleid.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Stemmingen over de ingediende moties vinden volgende week dinsdag plaats.

Naar boven