8 Regionale samenwerking voortijdig schoolverlaten

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake regionale samenwerking voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie ( 34812 ).

De voorzitter:

Aan de orde is het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake regionale samenwerking voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie (34812). Ik geef het woord aan mevrouw Van den Hul namens de PvdA-fractie.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. De beste, gelukkigste versie van jezelf worden. Dat is een zekerheid die je iedereen gunt. Op deze Dag van de Leerplicht hadden we wat ons betreft dan ook geen beter moment kunnen kiezen om het te hebben over voortijdig schoolverlaten. Voortijdig schoolverlaten leidt namelijk nog steeds tot veel jong talent dat niet het beste uit zichzelf kan halen. Jongeren die zonder diploma van school gaan hebben minder kans op een baan, worden vaker verdacht van een misdrijf en hebben hogere zorgkosten. Gelukkig zien we dankzij een gerichte aanpak het aantal uitvallers al een tijd gestaag dalen. In 2015-2016 vielen ruim 22.000 jongeren uit. In 2002 waren dit er nog 71.000. In 2021 mogen maximaal 20.000 nieuwe scholieren uitvallen zonder diploma.

Het zal u niet verbazen dat wij het een goed idee vonden van de toenmalig minister om de onderwijswetgeving aan te passen om de regionale aanpak van voortijdig schoolverlaten structureel te borgen en te verbreden naar jongeren voor wie het halen van een startkwalificatie tijdelijk of überhaupt niet haalbaar is. Het wetsvoorstel beoogt dat alle jongeren van 12 jaar tot 23 jaar zonder startkwalificatie optimaal worden ondersteund met een regionaal vangnet van onderwijs, gemeente, zorg en arbeid. Maar om het wetsvoorstel tot een duurzaam succes te maken, moet nog wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Ik wijs op de taak en de doelgroep van regionale meld- en coördinatiecentra en hun rol, die verandert van een registrerende naar een meer coördinerende rol. Dat vraagt wat ons betreft ook om betere samenwerking en afstemming, maar ook om een goede informatievoorziening om de betreffende jongeren goed te kunnen monitoren. Ik wijs hierbij in het bijzonder op informatie over jongeren die uitstromen uit pro en vso, iets wat ook met deze wet nog niet is geregeld. Wat gaat de minister ondernemen om ook deze voorwaarden te scheppen?

De PvdA is blij met het voornemen van het kabinet om de kwalificatieplicht te verhogen naar 21 jaar. Er worden pilots uitgevoerd in grote steden, zo lezen we in het regeerakkoord. Op deze manier wordt mede gestalte gegeven aan de belangrijke overwegingen achter het wetsvoorstel Introductie verlengde kwalificatieplicht. Graag hoor ik van de minister hoe en wanneer we de resultaten van deze pilots tegemoet kunnen zien.

Voorzitter. Voortijdig schoolverlaten is lang niet altijd een probleem dat op zich staat, vaak niet zelfs. Vaak hebben voortijdig schoolverlaters ook andere problemen. Vaak hebben zij ook een arbeidshandicap. Nu heeft een grote groep jongerenorganisaties ons het manifest Aan het werk gestuurd. Zij stellen dat de verantwoordelijkheid van individuele gemeenten te vaak nog buiten beschouwing blijft. Concreet vragen zij ons om de verantwoordelijke bewindspersonen van OCW en SZW op de volgende punten aan te spreken. Zorg dat jongeren met een arbeidshandicap tijdig in beeld zijn en op een zorgvuldige manier worden begeleid naar een passende plek, ongeacht of dat school of werk is. Breng goede voorbeelden in kaart. Stimuleer pilots om nieuwe oplossingen te ontwikkelen. En wat ons betreft is het belangrijkste punt: betrek jongeren en hun organisaties, want zij weten wat werkt in de praktijk. Vooral dat laatste punt gaat nog weleens mis. Vaak zien we dat we praten óver in plaats van mét jongeren waar het om gaat. Onze vraag is dus ook wat de minister gaat doen om te zorgen voor meer ruimte voor maatwerk en hoe zij ervoor gaat zorgen dat jongeren beter worden betrokken.

De bestrijding van voortijdig schoolverlaten vereist een regionale en interdisciplinaire aanpak waarbij betrokken jongeren, onderwijs, jeugdzorg, gemeenten en het lokale bedrijfsleven de handen ineen moeten kunnen slaan. De minister schrijft in haar brief van 7 maart jongstleden over een steviger verbinding tussen onderwijs en zorg. Zij gaat onderzoeken hoe knelpunten van integrale voorzieningen op het gebied van onderwijs, zorg en het vinden van werk kunnen worden opgelost. Dat ondersteunen wij van harte. Ook wij willen graag dat verkokering wordt tegengegaan, zodat interdisciplinaire samenwerking goed mogelijk wordt. Kan de minister aangeven welke slagen zij hierin concreet denkt te kunnen maken en welke doelen zij hierbij voor ogen heeft?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van den Hul. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Westerveld namens GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Het wetsvoorstel dat we nu bespreken, moet bijdragen aan de ondersteuning bij het vinden van een passende plek voor jongeren van 12 tot 23 jaar zonder startkwalificatie. Dat gebeurt dankzij een regionaal vangnet van partijen uit het onderwijs, gemeenten, zorg en arbeid. Gedeeltelijk legt dit wetsvoorstel nu vast wat eerder met convenanten al is gedaan. Het is goed dat we aandacht hebben voor kwetsbare jongeren en het terugdringen van vroegtijdig schoolverlaten. Hierbij zijn veel partijen nodig. GroenLinks vindt het een prima wetsvoorstel.

Maar natuurlijk zijn we er niet met alleen deze wet. Uiteindelijk ligt het aan de inzet van alle verschillende partijen die ik hiervoor al noemde. Wij horen bijvoorbeeld dat de samenwerking niet altijd vanzelfsprekend is, en dat een infrastructuur hebben niet hetzelfde is als die ook goed gebruiken. De rol, taak en doelgroep van de regionale meld- en coördinatiefunctie verandert, van registrerend naar meer coördinerend, en dat vraagt extra inspanning en financiering. We zouden daar graag van de minister een reactie op hebben. Is zij het met ons eens?

In het wetsvoorstel wordt een leeftijdsgrens van 23 jaar gehanteerd. Mijn fractie vraagt zich af of deze harde knip wel in het belang is van jongvolwassenen. Kan het misschien zijn dat in sommige gevallen ook jongvolwassenen van 24 jaar nog steeds deze ondersteuning nodig hebben? Graag een reactie van de minister.

Niet lang geleden had ik een gesprek met jongeren met een handicap. Een aantal van hen gaf aan wat langer de tijd nodig te hebben om hun studie af te maken. Ze vertelden ook dat er geen goed onderwijs meer is voor de al wat oudere jongeren. Ik vraag aan de minister: hoe gaan we hiermee om, ook in het kader van passend onderwijs, en verandert dit wetsvoorstel daar iets aan?

Het wetsvoorstel verkleint ook de toelatingsmogelijkheden tot het volwassenenonderwijs, het vavo. In het jaar dat jongeren 18 worden, kunnen ze worden doorverwezen in het kader van het voorkomen en bestrijden van uitval. Dat klinkt natuurlijk goed, maar ik hoor nu al van 18-jarigen dat ze het gevoel hebben naar de vavo gestuurd te worden omdat de eigen school ze niet meer wil hebben. Dus hoe zorgen we ervoor dat begeleiding op scholen wel het uitgangspunt blijft en dat er niet te snel van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt?

Tot slot. De regionale aanpak wordt binnenkort geëvalueerd. Deze evaluatie heeft dus geen invloed meer op het wetsvoorstel zelf. We zouden graag van de minister willen weten wat ze van de evaluatie verwacht en wanneer we die evaluatie zullen ontvangen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Beertema namens de PVV.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter, dank u wel. Deze wetswijziging wil het passend onderwijs en het voortgezet onderwijs opnemen binnen de monitoring van vroegtijdige schoolverlaters zonder startkwalificatie. Dat monitoren heeft zin gehad. De cijfers laten zien dat er sprake is van een dalende trend. Dat is een hele positieve ontwikkeling. Het levert maatschappelijk kapitaal op. Al deze jongeren die uit de uitzichtloze situatie van een Wajong-uitkering zijn gebleven, dat is allemaal pure maatschappelijke winst. De pro- en de vso-scholen hebben daarvoor al heel positief daaraan bijgedragen, vanuit hun eigen, unieke manier van werken. Sinds 2002 hebben diverse regeringen ingezet op het terugdringen van het aantal vroegtijdige schoolverlaters. De vsv-aanpak is pas vanaf 2008 echt goed op gang gekomen, met het programma Aanval op schooluitval en het afsluiten van convenanten. Die intensivering heeft haar vruchten afgeworpen. Door het onder te brengen in een regionale aanpak, in de vorm van een bestuurlijk vsv-overleg, en een daarop aansluitend regionaal programma is er een enorme afname van het aantal vroegtijdige schoolverlaters gerealiseerd. De doelstelling van maximaal 25.000 is in 2016 gehaald. Toch vallen er jaarlijks nog steeds 25.000 jongeren uit zonder startkwalificatie. Dat blijft, ondanks het succes van de regionale aanpak, een enorm aantal. Het streven van de regering om dit aantal in 2021 terug te dringen tot maximaal 20.000, moedigen we dan ook aan. We hopen van harte dat dat gaat lukken.

Voorzitter. We hebben wel moeite met de doelstelling om oude vsv'ers terug naar het onderwijs te begeleiden. We praten over een groep die al die jaren dat ze is gemonitord, niet de bewustwording heeft gekregen om toch een startkwalificatie te behalen. Als die bewustwording er niet is, wat voor zin heeft het dan nog om die groep vsv'ers, die simpelweg niet wil, toch weer terug het onderwijs in te trekken? Het gaat hier om een ontzettend moeilijke groep, die je eigenlijk niet in je onderwijs wilt hebben. Ze bederven het onderwijsproces door overmatig veel aandacht op te eisen, door ordeproblemen en vooral door heel veel verzuim. Wie zijn daarvan het slachtoffer? Daar wil ik toch aandacht voor. Dat zijn al die goedwillende mbo-jongens en -meisjes op niveau 2 en 3, die ook maar één kans hebben om een mooie, goede opleiding te volgen. De PVV heeft niets tegen het in kaart brengen van vsv'ers. Maar de bewustwording bij deze volwassenen — daar hebben we het over; het zijn volwassenen — moet toch echt uit henzelf komen. Niemand kan hen na hun 18de nog verplichten om toch weer ingeschreven te zijn bij een onderwijsinstelling. Misschien moeten we ons afvragen of deze problematiek niet hoofdzakelijk ondergebracht kan worden bij SZW, juist omdat onderwijs voor al die jongeren die al jaren niet te bewegen zijn om toch die startkwalificatie te halen, waarschijnlijk niet het antwoord is. We moeten ervoor waken, we moeten het onderwijs ervoor behoeden dat te veel maatschappelijk ongemak altijd maar weer op het bordje van OCW terechtkomt. Begrijp me goed: het onderwijs zal wat ons betreft elke leerling die gemotiveerd is om iets van zijn leven te maken, van harte verwelkomen. Maar laat het niet gebeuren dat die echt ongemotiveerde leerlingen worden gedwongen, op welke manier dan ook, om weer naar school te gaan nadat de leeftijd van 18 jaar bereikt is.

Mevrouw Kuik (CDA):

Scheert de heer Beertema niet al deze mensen over één kam? Zijn er ook niet mensen die een zetje nodig hebben, die moeten worden geholpen om een startkwalificatie te halen? Is hij dat niet met mij eens?

De heer Beertema (PVV):

Nee, ik ben dat niet met mijn collega van het CDA eens. Ik zit net vrij omstandig uit te leggen dat er ontzettend veel goedwillende mensen zijn, ook vsv'ers, die een tijdje nodig hebben om die school uit te zijn, aan dat leven deel te nemen en tot inzichten te komen. Dat is het belangrijkste: die inzichten. Die moeten er komen. Als die er niet komen, dan wens ik u een klas vol van dat soort jongeren toe. Maar ga mij niet in de schoenen schuiven dat ik ze allemaal over één kam scheer. Kom nou op, zeg.

Mevrouw Kuik (CDA):

Ook vsv'ers die er wat langer uit zijn hebben soms een gesprek nodig. Die hebben soms hulp nodig om weer op de juiste track te komen. Is de heer Beertema dat met mij eens? Of zijn die mensen volgens hem allemaal verloren?

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp deze hele interruptie niet. Waar wilt u nou naartoe? Natuurlijk zijn die mensen welkom. Natuurlijk kunnen die een gesprek krijgen. Waar gaat dit over? Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Kuik namens het CDA.

Mevrouw Kuik (CDA):

Dank, voorzitter. Mevrouw Van den Hul zei het al: het is vandaag de dag van de leerplicht. Er zijn jongeren die dreigen uit te vallen, of jongeren die al geen opleiding meer volgen terwijl ze nog geen startkwalificatie hebben. We moeten jongeren juist in deze cruciale fase in hun leven helpen om in actie te komen, want anders ondervinden ze hier nog jaren last van. Feit is dat schoolverlaters meer moeite hebben met het vinden van een baan. Het behalen van een startkwalificatie zorgt ervoor dat jongeren een betere start in het leven hebben en een betere kans op de arbeidsmarkt maken.

Er is in de afgelopen jaren ingezet op het tegengaan van voortijdig schoolverlaten, en met resultaat. Er wordt heel goed werk verzet, bijvoorbeeld in Rotterdam, waar ambtenaren en ook wethouder Sven de Langen de schoolverlaters thuis opzoeken. Wel zien we dat het cijfer stagneert. Hoewel we het liefst zien dat we natuurlijk totaal geen uitval meer hebben, moeten we realistisch ambitieus zijn. Daarom is het goed om te zien dat het kabinet ernaar streeft om de uitval in 2021 te verlagen naar maximaal 20.000 vsv'ers per jaar.

We steunen het doel van dit wetsvoorstel, waarbij de regionale aanpak van voortijdig schoolverlaters structureel wordt geborgd en wordt verbreed naar jongeren voor wie het behalen van een startkwalificatie niet direct haalbaar is. Zoals we in het regeerakkoord hebben afgesproken, gaan we ook kijken naar het mogelijk maken van vakcertificaten. We kijken ook welke rol de maatschappelijk dienstplicht die we gaan invoeren kan spelen bij het halen van een startkwalificatie. Ik zou ook de aandacht van de minister willen vragen voor de specifieke groep van jongeren met een arbeidshandicap. Hoe worden die daadwerkelijk betrokken bij deze aanpak van vsv?

Een belangrijk element voor het CDA in dit wetsvoorstel is de uitbreiding van de ondersteuning van jongeren tot en met 23 jaar zonder startkwalificatie. Dat is met name omdat we zien dat het terugdringen van de uitval onder jongeren tussen 18 en 23 jaar moeizaam gaat, omdat we daar de juridische instrumenten missen. We zijn dan ook benieuwd of de minister in dit kader wat meer kan zeggen over de invulling van de pilot van de verlengde kwalificatieplicht in de grote steden. Het kabinet heeft zich voorgenomen om de kwalificatieplicht te verhogen naar 21 jaar. Wanneer kunnen we daarover een voorstel verwachten?

De verschillen in de indeling van de RMC en de arbeidsmarktregio worden als knelpunt ervaren. De minister gaf in de memorie van toelichting aan dat het Rijk en de gemeenten nu gaan samenwerken om dit knelpunt op te lossen. Het CDA zou graag horen hoe dit wordt vormgegeven en hoe wordt geborgd dat dit integrale beleid tot stand komt.

Tot slot wil ik ingaan op twee specifieke punten die het CDA zorgen baren. Dat zijn de hoge ziekteverzuimcijfers en de hoge uitval onder jongeren met een niet-westerse achtergrond.

Ziekteverzuim is een belangrijke reden voor langdurig thuiszitten en vsv. Dan is goede informatievoorziening om zo snel mogelijk te kunnen handelen van belang. Onderwijsinstellingen hoeven geoorloofd verzuim van studenten niet te melden bij de gemeente. Zou het toch niet wenselijk zijn, als er sprake is van regelmatig verzuim, dat dit wel gebeurt? Ook bestaat er geen wettelijke verplichting voor instellingen om bij geregeld ziekteverzuim met ouders en leerlingen in gesprek te gaan. Ik wil de minister vragen om toch eens te kijken of hier in de bestuursakkoorden afspraken over gemaakt kunnen worden. Het is namelijk wel belangrijk dat school, ouders en leerlingen hierin samen optrekken. Welke rol ziet de minister hierbij weggelegd voor de gemeenten?

Dan kom ik op de uitvalcijfers onder jongeren met een niet-westerse achtergrond. Die zijn relatief hoog. Graag vragen wij de minister of zij kan aangeven wat de redenen hiervoor zijn en of er ook een specifieke aanpak van vsv onder deze jongeren nodig is.

Voorzitter, tot zover.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Kwint namens de SP.

De heer Kwint (SP):

Dank u wel, voorzitter. We hebben het vandaag over een wonderlijke wet. Bij de meeste wetten is er een aanpassing nodig omdat je iets anders wilt gaan doen. Eigenlijk is het bij deze wet net anders. Om te blijven doen waar we al eerder aan begonnen zijn, moet de wet alsnog worden aangepast. Het doel is natuurlijk fantastisch: alle jongeren tussen 12 en 23 zonder startkwalificatie krijgen de ondersteuning die zij nodig hebben om alsnog een passende plek te vinden op school of in werk. Dat is een fantastische ambitie, maar laten we ook even kijken naar de oorzaken hiervan.

Laat ik beginnen met het ziekteverzuim. Je hoeft er geen raketgeleerde voor te zijn: als iemand zich vaak ziek meldt, dan komt het moment dat hij helemaal niet meer naar school komt rap dichterbij. Nu is het protocol hoe daarmee om te gaan vrij helder. Na vier aaneengesloten weken moet er een melding bij de gemeente gedaan worden. Na nog eens vier weken komt er een vervolgmelding. Is dat niet wat ruim? Wiskunde was nooit mijn sterkste vak, maar dan heb je het in totaal toch al snel over bijna twee maanden niet op school zijn. Ziet de minister dit risico ook? Zou een inschatting van bijvoorbeeld een onderwijsinstelling of iemand wel daadwerkelijk ziek is, een eerdere melding, een huisbezoek of wat dan ook, misschien niet een beter idee zijn? Ik kan me namelijk voorstellen dat de gemiddelde leraar echt wel doorheeft dat er iets aan de hand is alvorens die twee maanden voorbij zijn. Volgens mij kun je daar een hoop ellende mee voorkomen. En dan is dit nog in de perfecte situatie, waarin bijvoorbeeld de aanwezigheidsregistratie op orde is.

Als de aanwezigheidsregistratie al faalt, dondert het hele zorgvuldig opgebouwde kaartenhuis, dat we vandaag bespreken, in elkaar, zoals gebeurde bij roc Zadkine. Nu ging daar wel meer fout dan alleen de aanwezigheidsregistratie. De inspectie was bepaald niet lovend. Hoe staat het daar nu mee? Kunnen we over de verbeteringen die daar moeten worden doorgevoerd, op de hoogte worden gehouden? Als zelfs de verzuimregistratie, het allereerste beginpunt van de hele aanpak, faalt, dan is de rest ook zinloos. Dat zou zonde zijn, want de ambities zijn zo mooi.

Top ook om de toelatingsmogelijkheid tot het volwassenonderwijs te verruimen. Ik zou haast zeggen dat we alles moeten doen om deze groep de schoolbanken weer in te krijgen, maar verliezen we niet een groep uit het oog? Mevrouw Van den Hul had het daar ook al over. Het is niet voor niets dat onder andere Ieder(in) aandacht vroeg voor jongeren met een arbeidsbeperking die uiteindelijk wel hun startkwalificatie halen, aangezien voor hen een baan ook lang niet altijd een gegeven is, ondanks het feit dat zij die opleiding misschien wel hebben afgerond. Natuurlijk is er ook de aanpak jeugdwerkloosheid en zijn er de aanpakken voor mensen met een arbeidsbeperking, maar zou het niet goed zijn de infrastructuur die we al hebben en die in de regio vaak goed werkt, ook open te stellen voor jongeren met een arbeidsbeperking die wel degelijk een startkwalificatie gehaald hebben? Ik stel dat als een open vraag. Ik heb mijn conclusie nog niet getrokken. Uiteraard moeten we dit alleen doen als het nodig is, maar als we daarmee extra mensen aan het werk kunnen helpen, lijkt me dat alleen maar mooi.

Mevrouw Kuik sprak ook al over jongeren met een niet-westerse achtergrond. Recentelijk kwam in Amsterdam de monitor jeugdwerkloosheid uit, omdat het daar eindelijk gelukt is om behalve de door de hele stad fors kelderende jeugdwerkloosheid, ook de jeugdwerkloosheid onder jongeren met een allochtone afkomst fors terug te dringen. Dat is echt vrij snel gegaan. Natuurlijk heeft dat alles te maken met de briljante wethouder die daar zit: Arjan Vliegenthart, SP, 21 maart gemeenteraadsverkiezingen! Doe er uw voordeel mee. Ik verwacht niet dat de minister SP gaat stemmen — dat is misschien wat ambitieus — maar ik zou zeggen: doe uw voordeel met de ervaringen die in Amsterdam zijn opgedaan. Ik zie de heer Van Meenen al opstaan. Ik wilde net zeggen dat het een heel succesvol college is, samen met onder andere D66.

Ten slotte zou ik graag van het kabinet willen horen of het denkt dat de gemeenten de uitbreiding op de meld- en controlefunctie zoals die nu bij de gemeenten ligt, aankunnen. Er zit een kleine verhoging van het budget in, maar wij horen ook wel signalen dat men zich zorgen maakt of dat budget wel in relatie staat tot de extra taken die zij krijgen. Nu snap ik dat je dat nooit van tevoren met zekerheid kunt stellen, maar mochten er dingen fout gaan, dan zou ik daar graag van op de hoogte gesteld worden, zodat we ook dat kunnen oplossen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Kwint. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Meenen namens D66.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Zo zie je maar: het kan nog best wat worden met de SP, als die goed begeleid wordt door wat D66'ers die de leiding hebben. 21 maart verkiezingen, ik zeg het nog maar eens.

Voorzitter. In het tv-programma DREAM SCHOOL wordt aandacht besteed aan de groep jongeren die hier in Den Haag wordt afgekort tot vsv'ers, voortijdig schoolverlaters. Het zijn jonge mensen, die zijn gestopt met school en moeite hebben om hun leven weer op de rails te krijgen. Sommige van deze jongeren hebben al meer meegemaakt in hun leven dan veel volwassenen. Ze verdienen toegankelijke en gestructureerde ondersteuning. De afgelopen jaren is er een flinke verbetering geweest in het bestrijden van deze uitval. Vanaf 2002 is het aantal vroegtijdig schoolverlaters met twee derde afgenomen. Een geweldig resultaat, dat veelal is bereikt met tijdelijke convenanten. De inzet van de minister om deze aanpak nu wettelijk te waarborgen en te verbreden, is dan ook goed. Door een betere regionale samenwerking tussen onderwijs, gemeente, zorg en arbeid is het streven om minder dan 20.000 uitvallers te hebben in 2020. Daar kan mijn fractie zich volledig in vinden. Hierdoor kunnen we de kansen vergroten van jonge mensen die om wat voor reden dan ook in de knel komen en die moeite hebben om hun startkwalificatie te halen of een goede baan te vinden. Gerichte ondersteuning kan deze jongeren helpen om op het goede pad te blijven.

Voorzitter. Via deze wetswijziging wordt de doelgroep uitgebreid tot 23 jaar. Daarmee worden de huidige vsv'ers betrokken bij de aanpak. Deze jongeren lopen extra risico bij de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt. Om in te staan voor een blijvend effect, is het van belang de ondersteuning voort te zetten. Daarnaast wordt de aanpak integraler, door arbeid, zorg en onderwijs te betrekken bij het regionale beleid. De minister geeft aan dat het bestaande budget kan worden gehandhaafd omdat de RMC-functie niet groter wordt door het uitbreiden van de doelgroep. Kan de minister toelichten of het huidige budget toereikend is voor de uitbreiding van overleggen met onderwijs, arbeid en zorg?

Voorzitter. D66 vindt het een positieve ontwikkeling dat de RMC-functie — de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie, zeg ik nog maar even voor de luisteraars — volledig in staat wordt gesteld om passende ondersteuning te bieden. Door deze wetswijziging worden jongeren zonder startkwalificatie gevolgd. Wanneer ze dreigen vast te lopen of hulp nodig hebben, worden ze direct verbonden aan de juiste partijen. Wel hebben we nog enkele vragen aan de minister over de gevolgen voor het directe contact met jongeren. Kan de minister uitleggen hoe deze verbetering zich vertaalt naar de voorkant van de ondersteuning, dus naar degenen die contact met de jongeren onderhouden? Wordt hierdoor ook de ondersteuning integraler, waarbij jongeren met complexe problematiek goed kunnen worden bereikt en niet van het kastje naar de muur worden gestuurd? Daarnaast verschuift de subsidie om maatregelen voor een regionaal vsv-programma uit te voeren van de school naar de gemeente. Kan de minister voorbeelden geven van dit soort maatregelen voor een regionaal vsv-programma? Als er goede voorbeelden zijn, is het dan ook mogelijk om die landelijk te delen?

Voorzitter. Scholen hebben door dagelijks contact een vertrouwensband opgebouwd met deze jongeren, waardoor ze eenvoudig ondersteuning kunnen aanvragen. Kan de minister uitleggen of door de verschuiving van de subsidie van school naar gemeente ook deze taak verschuift? Het is voorstelbaar dat de gemeente een minder toegankelijk aanspreekpunt is voor deze jongeren en dat daardoor een vroegtijdige en snelle aanpak verloren gaat. Kunnen de samenwerking en de taakverdeling tussen gemeente en scholen uitgebreid worden meegenomen in de evaluatie?

Ten slotte, voorzitter. De indeling van RMC-contactgemeenten valt niet samen met de indeling van de arbeidsmarktregio's. Dit kan praktische obstakels opleveren bij de ondersteuning en samenwerking tussen arbeid en zorg in het regionaal overleg. Graag een reactie van de minister. Hoe gaat zij samen met de minister van SZW voor een betere aansluiting zorgen? Waarom laat de minister het initiatief voor de indeling bij de gemeenten, terwijl de minister uiteindelijk bepaalt hoe de RMC-regio's zijn ingedeeld? Ik vermoed zomaar dat de heer El Yassini daar in de tweede termijn een motie over indient. Daar staat mijn handtekening al onder.

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Meenen. Tot slot is het woord aan de heer El Yassini namens de VVD.

De heer El Yassini (VVD):

Voorzitter. Onderwijs, goed onderwijs, is de verdeling van een sterke en welvarende samenleving. Het is onmisbaar voor een zelfredzame en zelfstandige toekomst en broodnodig voor de start van een carrière en het bouwen van een mooie loopbaan. Het biedt namelijk kansen in het leven. Het creëert een ladder waarmee iedereen zijn eigen hoogtes kan bereiken en daardoor kan streven naar zijn of haar geluk.

Helaas zijn er te veel voortijdige schoolverlaters zonder startkwalificatie en worstelen kwetsbare jongeren met het leven van nu en later. Jongeren zonder startkwalificatie zijn vaker werkloos, ontvangen vaker een uitkering, maken meer gebruik van zorg en worden vaker verdacht van een misdrijf dan jongeren met een startkwalificatie. Het is schadelijk voor hen en voor de samenleving, en het kost ons meer dan alleen geld. We kunnen het ons echt niet veroorloven om mensen aan de kant te laten staan, terwijl we enorme tekorten hebben op de arbeidsmarkt.

Zelf heb ik van dichtbij meegemaakt wat het doet met jongeren, hun wijk en hun omgeving als er sprake is van schooluitval. De hoop is vaak verdwenen, want wie wil je nog aannemen? Je hebt geen inkomsten en je woont nog steeds bij je ouders. De problemen stapelen zich op, net als je schulden. En voordat je het weet, hang je op straat, kijkend of je een paar barkies bij elkaar kunt hosselen. Daarom is het van levensbelang — en ik gebruik dat woord niet lichtzinnig — dat voortijdig schoolverlaten aangepakt wordt.

De teller staat nu op 22.948, dus bijna 23.000. Dat ligt onder de grens van 25.000 die het vorige kabinet heeft gesteld. Daar zijn we ook heel blij mee. De nieuwe grens staat nu op 20.000 per schooljaar. In de komende kabinetsperiode wordt daarop ingezet. Ik vind het heel nobel dat het kabinet verdergaat met het verlagen van het aantal voortijdig schoolverlaters en natuurlijk begrijp ik dat nul onhaalbaar is, maar 20.000 is evenveel als het aantal inwoners van de gemeente Alblasserdam. En let wel, het is 20.000 per jaar. Ik wil graag van de minister weten hoe het kabinet is gekomen tot die doelstelling van precies 20.000 en waar deze grens op is gebaseerd. Hoe heeft het ministerie deze doelstelling onderbouwd? Daarnaast wil ik graag van de minister weten wat het zou betekenen als we de doelstelling iets ambitieuzer zouden maken. Laten we zeggen dat we de grens op 18.000 zouden stellen. Welke effecten heeft dat? Wat gebeurt er dan, wat betekent dat? Het zijn ten slotte 5.000 jongeren meer met een startkwalificatie. Het aantal gaat dan 23.000 naar 18.000. Graag hoor ik van de minister een reactie hierop.

Daarnaast zien we ook dat de oorzaken van schooluitval heel divers en complex zijn. We hebben in ieder geval informatie gezien waaruit blijkt dat het voor een groot gedeelte schoolgerelateerde zaken zijn. Ik meen zo'n 47%.

In totaal geven wij 82 miljoen uit aan het voorkomen van voortijdig schoolverlaten en aan kwetsbare jongeren, om hun een beter perspectief en een kansrijkere toekomst te geven. Dat is een flink bedrag, maar de moeite waard wanneer we daadwerkelijk jongeren die gewoonlijk zouden uitvallen, toch een startkwalificatie kunnen gunnen. Daarbij speelt doelmatigheid een belangrijke sleutelrol. Daarom wil ik aan de minister vragen hoe gemeenten en de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie-regio's de bestedingen van de resultaten verantwoorden naar het Rijk. Is hier met een specifieke uitkering sprake van een inspannings- of een resultaatsverplichting? De minister geeft namelijk aan dat zij de invulling graag regionaal wil laten. Daar ben ik het ook helemaal mee eens. Ik denk ook dat het draagvlak van onderop moet komen. Het is van belang dat direct duidelijk wordt wie verantwoordelijkheid draagt en wat de consequenties zijn als de taken niet worden uitgevoerd of als de resultaten uitblijven, want we hebben tenslotte met z'n allen die landelijke norm op 20.000 gezet. Het is dan heel goed om te kijken of we dat kunnen doorvertalen naar de regio's.

Het voornemen van de minister is verder om de specifieke uitkering om te voren tot een decentrale uitkering. Voor de VVD is het nu nog even niet duidelijk welke tijdslijn de minister hierbij voor ogen heeft. Kan de minister duidelijk maken wanneer de specifieke uitkering zal worden omgevormd tot een decentrale uitkering? Hoe zorgt zij ervoor dat zij toch controle houdt op het halen van de landelijke grens van het aantal voortijdig schoolverlaters en dat zij geen invloed of controle verliest als een gemeente bijvoorbeeld laks is of een afwachtende houding inneemt ten aanzien van het behalen van resultaten? Ook hierop hoor ik graag een reactie van de minister.

Ook heeft de VVD vragen over de aansluiting van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie-regio's. Een aantal collega's van mij hebben het hier al over gehad, onder wie de heer Paul van Meenen, maar ik dacht ook mevrouw Kuik van het CDA. We zien dat er geen goede aansluiting is tussen die twee regio's. In de memorie van toelichting staat dat voor het wijzigen van de regio-indeling het initiatief nadrukkelijk ligt bij de gemeenten, maar dat de regio's wel worden vastgesteld door het UWV, en dus SZW, en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Wanneer de regio's vragen om wijziging, zo staat in de memorie van toelichting, zal het Rijk hieraan tegemoetkomen. Vervolgens schrijft de minister in diezelfde alinea dat de rijksoverheid binnen het Programma Sociaal Domein nu samenwerkt met gemeenten en andere partners om knelpunten met betrekking tot regio-indeling op te lossen. De VVD hoort graag van de minister wat op dit moment de status is van de aansluiting van de regio's, alsmede of er verzoeken zijn geweest vanuit de regio's zelf of vanuit gemeenten om tot herindeling of wijziging te komen. Als dat inderdaad zo is: zijn er oplossingen? Waar zijn we op dit moment? Hoever lopen we? Hoe zien we dat voor de toekomst?

Voorzitter. Dan het belangrijkste punt, de ouders. Ouders zijn de belangrijkste personen in het leven van jongeren. De VVD vindt dat ouders hun verantwoordelijkheid moeten nemen bij de opvoeding van hun kinderen en bij de begeleiding naar school. Soms kunnen ouders helaas ook de oorzaak zijn van de problemen bij voortijdig schoolverlaten, maar bijna altijd horen ze een onderdeel te zijn van de oplossing. Daar wil ik even op inzoomen. Het is cruciaal dat we bij de aanpak van voortijdig schoolverlaten de instrumenten gebruiken die we tot onze beschikking hebben, met name als het gaat om de betrokkenheid van ouders. We hebben al wettelijk geregeld dat ouders die niet of nauwelijks betrokken zijn en onwelwillend zijn, kunnen worden gekort op de kinderbijslag. Dat is een instrument dat noodzakelijk is en nu ook al voorhanden is.

De VVD heeft geprobeerd uit te zoeken hoe vaak deze maatregel de afgelopen acht jaar is uitgevoerd. De laatste cijfers die wij hebben kunnen vinden, komen uit de beleidsdoorlichting van 2013. Daaruit bleek dat er tussen 2010 en 2012 77 meldingen van ernstig verzuim bij de Sociale Verzekeringsbank zijn binnengekomen. In 23 gevallen, dus 30%, bleek dat de dreiging van het korten al voldoende was voor ouders om toch betrokken te raken en het kind op school te houden. Dat betekent dus dat wij er in 23 gevallen voor hebben gezorgd dat die kinderen op school zijn gebleven. Vier kinderen gingen na ingang van de sanctie weer terug naar school. De maatregel wordt dus helaas te weinig ingezet. In de gevallen dat dit wel gebeurt, lijkt het wel heel effectief.

Een aantal collega's sprak in hun bijdrage over leerlingen met een niet-Westerse achtergrond. Je ziet dat betrokkenheid van ouders daarin een heel stevige en belangrijke rol speelt. Wij willen ervoor zorgen dat de ouders dusdanig betrokken zijn dat ze daarin meegenomen worden en er uiteindelijk voor zorgen dat de kinderen op school blijven. Als ze niet betrokken willen zijn, als de leerplichtambtenaar voor een dichte deur staat, als de school een lege stoel tegenover zich heeft tijdens een overleg met de ouders, dan moeten we ook de instrumenten gebruiken om ervoor te zorgen dat de kinderen uiteindelijk op school kunnen blijven. De recente cijfers hebben we nog niet gevonden. We hebben het dus echt over de cijfers tussen 2010 en 2012. Kan de minister ons vertellen hoe vaak dit instrument tussen 2013 en 2017 is ingezet om voortijdig schoolverlaten aan te pakken en de ouders echt betrokken te houden bij hun kinderen en het begeleiden naar school?

Voorzitter. We kunnen voortijdig schoolverlaten helaas nooit op nul krijgen, hoe graag we dit ook zouden willen. Maar elke jongen die en elk meisje dat voortijdig de school verlaat, is er eentje te veel. Alleen als we de lat hoog leggen en echt samenwerken, niet alleen vanuit het Rijk maar ook vanuit de regio's, de arbeidsmarkt en de gemeenten, waarbij we gebruikmaken van de instrumenten die we nu tot onze beschikking hebben, kunnen we meer jongeren de kans geven om een mooi en goed leven te leiden. Want in onze ogen heeft iedereen het recht op het streven naar geluk en het waarmaken van zijn of haar eigen Dutch dream. Dat lukt alleen met goed onderwijs.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer El Yassini. De minister heeft behoefte aan een schorsing van tien minuten.

De vergadering wordt van 16.19 uur tot 16.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef de minister het woord.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter, dank u wel. Ik dank de leden voor hun bijdragen. Ik begin met u een compliment te geven voor de agendering, want het is natuurlijk heel mooi dat dit wetsvoorstel is geagendeerd op de dag van de leerplicht, die ik zelf altijd graag de "dag van het leerrecht" noem. Want wij moeten leren niet als een plicht zien, maar vooral als een recht: een recht om je te ontwikkelen. Wat zou het mooi zijn als wij alle mensen die zich bezighouden met het bestrijden van vsv kunnen melden dat wij hier vandaag vaststellen dat zij de zekerheid krijgen dat zij daar structureel mee kunnen doorgaan.

Mevrouw Van den Hul zei het ook: met dit wetsvoorstel wordt de aanpak die wij tot voor kort in convenanten hadden, ook wettelijk geborgd. Tot iets minder dan een jaar geleden was ik zelf RMC-wethouder. Ik weet hoe belangrijk die aanpak is en hoe goed het is dat er nu een wettelijke basis voor komt, zodat al degenen die zich daar heel hard voor inzetten nu ook weten dat zij daarmee kunnen doorgaan. Zij zei ook dat het heel goed is dat wij dit uitbreiden naar de groep pro en vso. Ik zal daar straks nog iets meer over zeggen.

Het wetsvoorstel sluit heel goed aan bij het onlangs door mij met de mbo-sector getekende bestuursakkoord voor het mbo. In de nieuwe ronde kwaliteitsafspraken die wij met het mbo hebben gemaakt komen drie thema's terug waarop instellingen echt verplicht ambities moeten formuleren. Een van die thema's betreft de minder zelfredzame studenten. De vsv-aanpak, maar ook het vinden van werk, maakt onderdeel uit van die verplichte thema's. De mensen in het werkveld van de instellingen, zoals gemeenten, de leerplicht, het RMC, moeten door de instelling expliciet worden betrokken bij het formuleren van die afspraak. Wij hebben met het mbo de afspraak gemaakt in de trant van: u moet ambities formuleren op het gebied van de minder zelfredzame jongeren. Maar je moet er ook de stakeholders, dus bijvoorbeeld de RMC-functie en de gemeente, bij betrekken. Ik verwacht van scholen dat zij in samenwerking met de gemeenten onverminderd doorgaan met het bestrijden van het voortijdig schoolverlaten. Ik geloof dat de heer El Yassini het ook benadrukte: elke vsv'er is er natuurlijk echt een te veel.

Laten wij hier ook even markeren dat er natuurlijk de afgelopen jaren dankzij de inzet van heel velen in de regio's heel veel is bereikt. In 2002 vielen er nog 71.000 jongeren uit zonder startkwalificatie. Nu zijn dat er minder dan 24.000. Wij zijn dus al wel een heel eind gekomen. De doelstelling verlagen naar 20.000 nieuwe vsv'ers per jaar in 2021 is helaas nog niet in zicht, dus daar moet nog wel hard aan gewerkt worden. In antwoord op de vraag van de heer El Yassini hoe het zit met de doelstelling en hoe ik daarbij kom, zeg ik het volgende. Wij willen natuurlijk graag ambitieus zijn. U vroeg of wij de doelstelling niet alvast op 18.000 kunnen vaststellen. Dan hebben wij er weer een aantal minder. De vorige regering heeft de doelstelling vastgelegd op 20.000. Ik ondersteun die doelstelling. Ik zei het al: het aantal vsv'ers is de afgelopen jaren steeds verder gedaald. Wij merken nu ook wel — dat zie je in de regio's heel goed — dat je nu wel tot een kern komt van vsv'ers die de wat moeilijkere gevallen zijn. De mensen die vrij gemakkelijk terug naar de schoolbanken zijn te krijgen, hebben wij er wel uit door de aanpak.

Er is ook gekeken naar de vooropleiding van de jongeren die uitvallen. De inschatting is gemaakt welke van die uitvallers dan nog wel in staat zijn om alsnog een startkwalificatie te halen. Wij hebben natuurlijk ook gegevens uit de evaluatie. Uit al die gegevens samen is de doelstelling van 20.000 gekomen. We moeten ook realistisch zijn, want het zal nooit nul worden. Dat weten we ook en ik zie nu al dat het nog een hele klus zal worden om die 20.000 op tijd te halen. We hadden aanvankelijk een wat snellere daling maar die vlakt nu wat af, juist omdat het een zwaardere opgave wordt. Dus ik zou zeggen: laten we eerst eens goed kijken of we die doelstelling goed kunnen halen.

Sinds 2008 kreeg de aanpak vorm in de vorm van convenanten. Er was een tijdelijke basis met convenanten tussen mijn voorgangers, de scholen en gemeenten, waarmee veel is bereikt. Maar die convenanten zijn inmiddels wel afgelopen. We hebben ervoor gekozen om het vervolg niet middels een nieuwe verlenging van de convenanten vorm te geven, maar om het een wettelijke basis te geven. Dat vervolg moest ook breder zijn dan de huidige vsv, want er zijn ook jongeren voor wie het bereiken van een startkwalificatie niet haalbaar is maar die bijvoorbeeld wel aan het werk willen. Dat geldt voor sommige jongeren uit het praktijkonderwijs, maar ook voor jongeren uit het vso en de entreeopleiding. Dit wetsvoorstel wil ook bevorderen dat voor die jongeren de samenwerking tussen scholen en gemeenten verder vorm krijgt om ook hen te helpen om eventueel aan het werk te gaan. Ook de jongeren voor wie tijdelijk een startkwalificatie niet haalbaar is, willen we zo in beeld houden en blijven monitoren. Soms is het ook goed dat zij tijdelijk even aan het werk gaan om vervolgens weer terug naar de schoolbanken te gaan voor een startkwalificatie.

Het klinkt wat oneerbiedig maar in dit wetsvoorstel kijken we ook naar de oude vsv'ers, de mensen die eerder zijn uitgevallen. De heer Beertema vroeg of je niet moet proberen om die terug te halen. U, mijnheer Beertema, zei: je moet toch niet willen dat we die allemaal terug moeten halen naar de schoolbanken? Dat is ook niet de bedoeling. Je wilt natuurlijk dat zo veel mogelijk jongeren een startkwalificatie halen, want uiteindelijk zijn ze daar het best mee geholpen en versterkt dat hun positie op de arbeidsmarkt. Maar je moet ook reëel zijn en u zegt heel terecht: soms is het noch voor de jongeren noch voor de opleiding wenselijk dat je een jongere dwingt terug te gaan naar de schoolbanken. Daarom kijken gemeenten, bijvoorbeeld in samenwerking met de zorg of de arbeidsvoorzieningen, of die jongeren niet aan het werk kunnen gaan om zo alsnog een kwalificatie of een certificaat te halen. We moeten daar met elkaar dus creatief in zijn. Het is wel goed dat die jongeren in beeld zijn, maar ik stel u gerust: nee, we willen ze niet allemaal terug in de schoolbanken.

Het wetsvoorstel moet ervoor zorgen dat de structuur die we de afgelopen jaren hebben opgebouwd, kan worden voortgezet. Een aantal van de afspraken die voorheen via het convenant werden geregeld, worden nu wettelijk geborgd. Dat betreft vooral het bestuurlijk overleg dat scholen en gemeenten in de RMC-regio moeten voeren over de bestrijding van vsv en de ondersteuning van jongeren tussen de 12 en 23 jaar in een kwetsbare positie. Scholen en gemeenten moeten daar samen een regionaal programma voor maken. Maar we voegen ook een aantal onderdelen toe, waarvan we eigenlijk op basis van ervaringen zeggen dat het goed is om die aan de aanpak toe te voegen. Ik noemde al het volgen van de oud pro-leerlingen en de vso-leerlingen tussen de 16 en 23 jaar om te voorkomen dat deze groepen tussen wal en schip vallen.

Het wetsvoorstel verplicht de RMC-partijen ook om de partijen uit de domeinen arbeid en zorg voor het regionaal bestuurlijk overleg uit te nodigen. Een aantal van u vroeg daarnaar en ik vind het zelf ook heel erg belangrijk, want die integrale benadering is echt belangrijker. Ik heb zelf ook gezien dat je, als je met elkaar om de tafel zit, met elkaar kunt bekijken hoe je die domeinen goed op elkaar kunt laten aansluiten. Gemeenten hebben veel bevoegdheden gekregen in het sociale domein en dan is het natuurlijk heel goed dat ze daar ook gezamenlijk kunnen schakelen.

We maken voor leerlingen de toegang tot de vavo mogelijk in het jaar dat zij 18 worden en wanneer ze dus nog geen 18 zijn. Ik geloof dat mevrouw Van den Hul hierover zei: dat betekent toch niet dat vo-scholen die jongeren te snel gaan loslaten? Laten we er vooral helder over zijn: er is dan geen plicht voor die jongeren om naar de vavo te gaan. Ik ben het zeer met u eens — en dat moet ook in het lokaal overleg goed bekeken worden — dat scholen in het voortgezet onderwijs de jongeren niet snel loslaten. Zij moeten hun uiterste best doen om die te blijven begeleiden. In sommige gevallen is het voor jongeren ook wel heel fijn dat zij naar een andere omgeving, naar de vavo kunnen omdat zij in die omgeving beter tot hun recht komen. Het is vooral het creëren van een mogelijkheid, maar het is zeker niet de bedoeling dat het in alle gevallen gebeurt. Nieuw in het wetsvoorstel is de verplichting voor mbo-instellingen om aan te sluiten bij dit overleg. Dat is ook heel logisch als je het hebt over jongeren van 18 tot 23 jaar.

Ik probeer de gestelde vragen zo veel mogelijk in volgorde te beantwoorden. Dat lijkt mij voor de Kamer ook het overzichtelijkst. Mevrouw Van den Hul vroeg hoe het gaat met de pilot over de verhoging van de kwalificatieplicht. Ook mevrouw Kuik vroeg daarnaar. Op dit moment zijn wij aan het verkennen hoe we die maatregel uit het regeerakkoord kunnen uitvoeren. U weet allen dat de discussie over de verlenging van de kwalificatieplicht best een lange historie heeft. Ik geloof dat mijn voorvoorvoorganger al pogingen heeft gedaan om dat te regelen. Dat vereist wetswijziging. We weten uit het verleden dat het een kwetsbaar traject is waar we zorgvuldig mee moeten omgaan. Ik wil u voor de zomer een brief sturen over hoe wij dat gaan aanpakken. Ik zeg er nu al bij dat uit de eerdere periode bekend is hoe groot de juridische haken en ogen zijn die aan het voor een selectieve groep verlengen van de kwalificatieplicht zitten. Daar gaan we u over berichten. Om die reden heb ik daar even tot de zomer tijd voor genomen.

De voorzitter:

Ik zie u wel bij de interruptiemicrofoon staan, mevrouw Westerveld, maar ik meen dat de minister bezig is met het beantwoorden van de vragen van mevrouw Van den Hul. Daarna komt zij bij u, want u was de volgende spreker.

Minister Van Engelshoven:

Mevrouw Van den Hul en mevrouw Kuik vroegen mij eigenlijk naar een reactie op het pamflet van Ieder(in) over de vraag hoe jongeren met een arbeidsbeperking goed naar werk kunnen worden begeleid. De oproep die Ieder(in) doet, is belangrijk. Ik zal mij die ook ter harte nemen. Ik vind het heel belangrijk dat jongeren met een arbeidsbeperking ondersteuning krijgen bij het vinden van werk. Dit wetsvoorstel gaat er in ieder geval voor zorgen dat die jongeren in beeld zijn bij de gemeenten, namelijk bij de RMC. Het RMC heeft de taak om de juiste partij in te schakelen om deze jongeren te ondersteunen bij het vinden van werk en aan het werk te houden. Om ervoor te zorgen dat dit ook in de praktijk gebeurt, werk ik samen met de collega's van Sociale Zaken, VWS en Justitie en Veiligheid in het programma kansen creëren voor minder zelfredzame jongeren om de knelpunten die wij in de regio tegenkomen op te lossen. Ik kan mij goed voorstellen dat men in de regio knelpunten tegenkomt als men daar daadwerkelijk mee aan de slag gaat. Met de collega's hebben wij gezegd dat we zeer oplossingsgericht met de knelpunten aan de slag moeten gaan.

Met de scholen, gemeenten en de zorgpartners is afgesproken dat zij een regionale werkagenda gaan opstellen om de problemen in de samenwerking op te lossen en daarbij specifiek aandacht te besteden aan de jongeren met een arbeidsbeperking. Het vraagstuk staat volop op het netvlies. Ik vind het goed dat Ieder(in) er in het kader van dit debat op heeft gewezen dat daar echt aandacht voor moet zijn. Door het in deze wet te regelen is het probleem nog niet opgelost.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik ben blij te horen dat het thema bij de minister op het netvlies staat. Een zeer specifiek onderdeel van hun pleidooi was: praat niet over ons, maar praat met ons. Ik zal mijn vraag hierover herhalen. Staat het meepraten met de organisaties die deze jongeren vertegenwoordigen ook op het netvlies?

Minister Van Engelshoven:

Dat staat in elk geval bij mij heel goed op het netvlies. Ik heb namelijk in mei een afspraak met ze om dat gesprek aan te gaan. Dan gaat het om jongeren met een chronische aandoening en over een aantal jongerenpanels. Ik wil daarmee doorgaan en daar regelmatig over spreken met jongeren. Ik hoop ook dat dat lokaal gebeurt. Ik heb als wethouder gemerkt hoe praktisch het is als je jongeren gewoon eens vraagt: hoe zou het voor jullie werken, welke oplossing komt tegemoet aan jullie vragen? Ik ga in mei al dat gesprek aan.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Ik ben heel blij dat te horen. Ik wil de minister vragen om die ambitie ook vooral te delen met haar lokale gesprekspartners, om wellicht ook hen te inspireren met dat goede voorbeeld.

Minister Van Engelshoven:

Dat zal ik zeker doen. Dank u wel voor die tip.

Mevrouw Van den Hul had ook nog een vraag over de informatievoorziening pro en vso. Hoe zorgen we er nou voor dat die informatie wordt geleverd? Het is goed opgemerkt door u dat dat met dit wetsvoorstel nog niet automatisch geregeld is. De monitoringfunctie overigens wel. Het leveren van de gegevens regelen we nog apart in een AMvB, die we begin 2019 gereed hopen te hebben.

Mevrouw Westerveld vroeg mij of RMC-regio's goed in staat zijn om hun veranderende rol op te pakken, om te gaan van een registrerende naar echt die coördinerende rol. We zien inmiddels in de regio's dat eigenlijk die rol al goed is opgepakt, dat men al volop daarmee bezig is. Na de zomer, dus dit najaar, komt er een evaluatie naar de Kamer waarin we zullen bekijken hoe het heeft gewerkt en of die coördinerende rol goed uit de verf komt. Een aantal van u vroeg of de financiën toereikend zijn voor de nieuwe functies, ook voor het toevoegen van pro en vso. De heer Van Meenen vroeg daar ook naar. Die vragen kunnen we eigenlijk op basis van de ervaringen van de afgelopen jaren al beantwoorden. Die informatie komt in het najaar naar u toe. Ik zal met name naar dat financiële aspect kijken. Er wordt zowel organisatorisch als financieel naar gekeken. Ik verwacht zomaar dat we daar dan dit najaar een verder gesprek met u over zullen hebben.

Een aantal van u, onder wie in ieder geval mevrouw Westerveld, vroeg naar de leeftijdsgrens, die op 23 ligt. Volgens mij komt dat voort uit de aanbevelingen die Ingrado heeft gedaan. Het is een terechte vraag of er als je zo'n knip maakt, jongeren van 24 of 25 zijn die net buiten de boot vallen. Dat is inderdaad een risico. Voor jongeren tot 27 jaar zonder startkwalificatie die een uitkering aanvragen, geldt natuurlijk al dat ze eerst een startkwalificatie moeten halen. De RMC kan hen niet monitoren of begeleiden. Daarom heeft de minister van Sociale Zaken vorig jaar de Participatiewet gewijzigd, waardoor elke gemeente via de Dienst Werk en Inkomen kan zien welke jongeren tussen 23 en 27 jaar geen startkwalificatie hebben en hen vervolgens een aanbod kan doen. Die houden we dus wel in beeld. Er lopen nu ook tien pilots in testgemeenten om te kijken hoe dat in de praktijk werkt, of die aanpak voldoende is en of we dat zo landelijk kunnen uitrollen. Maar uw vraag is terecht. We hebben dat in beeld en dat loopt via de lijn van de Participatiewet.

De vraag van mevrouw Westerveld over de vavo heb ik beantwoord. Zij vroeg ook of er met dit wetsvoorstel iets verandert aan passend onderwijs. Nee. Aan passend onderwijs verandert niks, maar we bevorderen wel de samenwerking, ook op het gebied van passend onderwijs, tussen het voortgezet onderwijs, het mbo en de gemeenten voor jongeren die passend onderwijs nodig hebben, juist ook om hen te verplichten om bij dat overleg aan te sluiten.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Daarom stond ik net op toen de vragen van mevrouw Van den Hul over de vavo werden beantwoord. Ik zei in mijn inbreng dat het enerzijds prima is dat die leeftijdsgrens wordt verlaagd, maar dat we anderzijds niet willen dat het een soort excuus wordt waarbij jongeren weg kunnen worden gehaald van de gewone school omdat ze bijvoorbeeld geen goede begeleiding kunnen krijgen of omdat ze meer flexibel onderwijs nodig hebben. Dat zegt de minister ook. Dit moet niet als excuus worden gebruikt om ze dan maar naar de vavo te sturen. Kunnen we op de een of andere manier monitoren dat het omlaag brengen van die leeftijdsgrens niet deze ongewenste effecten met zich meebrengt?

Minister Van Engelshoven:

Ik zou zeggen dat we dat zouden moeten kunnen zien aan het aantal 18-minners dat bij de vavo terechtkomt. Dat lijkt mij iets wat je moet kunnen tellen. Ik kijk even naar de mensen rechts achter in de zaal. Daar wordt geknikt. Dat kunnen we tellen, dus dat kunnen we ook monitoren. Het is goed om daarbij een vinger aan de pols te houden, want als daar opeens een enorme stijging zou zijn dan moet je je afvragen of het voortgezet onderwijs op dat punt haar zorgplicht wel voldoende vervult.

De voorzitter:

Ik zie dat dit antwoord voor mevrouw Westerveld voldoende is. De minister gaat verder.

Minister Van Engelshoven:

Mevrouw Kuik vroeg mij wat wij gaan doen om de hoge uitval onder niet-westerse allochtonen tegen te gaan. Ze heeft daar een punt, want we zien dat die uitval ook echt gewoon hoog is. De meesten van hen die uitvallen zitten in de entreeopleiding of op niveau 2. Daar zien we de grootste uitval. Maar gelukkig zien we ook dat die uitval de laatste jaren wel fors terugloopt. Dat is natuurlijk winst. Dat komt ook door het verbeteren van die ondersteuning in de entree- en de niveau 2-opleidingen. Scholen en gemeenten zijn zich hier heel erg van bewust en ik zie ook dat zij maatregelen nemen om die uitval te voorkomen, bijvoorbeeld door bij die extra begeleiding extra taalondersteuning aan te bieden. Dat kan echt een manier zijn om te voorkomen dat jongeren uitvallen. Zo is er echt nog meer heel specifieke ondersteuning die je kunt gebruiken. Ik vertrouw erop dat gemeenten en de mbo-instellingen hiermee concreet aan de slag gaan, ook gezien de verplichting die zij hebben. Maar ik zeg erbij: dit is ook maatwerk. Soms moet je echt per wijk een andere aanpak hebben om vsv tegen te gaan.

Mevrouw Kuik, maar ook de heer Kwint vroegen mij waarom wij niet verplicht stellen dat ziekteverzuim aan de gemeente wordt gemeld, omdat ziekteverzuim en veelvuldig ziekteverzuim vaak signalen en voorlopers zijn van uitval. Dat was hun vraag. Ziekteverzuim an sich is natuurlijk geoorloofd verzuim, want een jongere kan gewoon ziek zijn. Dat hoeft dan niet meteen aan de gemeente gemeld te worden. Maar als een jongere nou heel vaak ziek wordt gemeld, kan er natuurlijk meer aan de hand zijn; volgens mij doelde de heer Kwint daar op. Dan kan het soms goed zijn om dat ziekteverzuim toch te melden en bijvoorbeeld een jeugdarts in te schakelen. Dat doen we bijvoorbeeld via wat de "M@ZL-aanpak" heet (Medische Advisering Ziekgemelde Leerling). Daarbij gaan scholen toch echt sneller ingrijpen als een leerling vaak verzuimt vanwege ziekte. De jeugdarts wordt er dan bij betrokken en er wordt dan ook vaak gewoon een huisbezoek afgelegd, of men komt op het spreekuur. Zo wil men toch achterhalen wat er nou echt aan de hand is. Er zouden bijvoorbeeld ook gevallen bij kunnen zijn waarbij echt jeugdhulp aangewezen is of waarbij bijvoorbeeld in het gezin een heel ander vraagstuk speelt.

Als we dit zouden willen regelen via een verplichting om ziekteverzuim altijd te melden, dan zou dat een forse uitbreiding van taken, maar ook van de administratieve last voor scholen en gemeenten betekenen. Ik kan me herinneren dat één school het ooit voor de grap bij mij heeft gedaan. Nou, toen gingen bij ons de meldingen redelijk op hol, want als een school echt alles gaat melden, ga je ook echt de verkeerde signalen oppikken. Maar het is wel goed dat ouders, scholen en gemeenten goede afspraken maken over hoe ze hier nou mee omgaan.

De heer Kwint vroeg ook al in dit kader: zijn die termijnen niet te lang? Daar heeft u echt een terecht punt. In de praktijk zie je vaak dat gemeente en scholen de afspraak maken dat zij bij een kortere termijn dan de wettelijke termijn toch al actie gaan ondernemen, dus dat je niet die vier weken gaat zitten wachten tot je in actie komt. We zien dat dat effectief is. Uw vraag is: moeten we dan ook niet die wettelijke termijn gaan verkorten? Dat vind ik niet verstandig. Dat zou ook betekenen dat je de werklast enorm verhoogt. Maar het is wel goed dat gemeenten en onderwijs met elkaar afspreken: wij hebben een wettelijke termijn, maar die moet je eigenlijk zien als de uiterlijke termijn waarop je in actie moet komen. Maar het is wel verstandig om te kijken of je toch ingrijpt als er een signaal is, bijvoorbeeld omdat iemand al eerder een redelijk periode afwezig was. Die ruimte is er. Dan kun je met huisbezoeken en met een jeugdarts gaan optreden. Ik zie ook dat dat gebeurt. Ik wil uw punt best in de contacten die onze accounthouders in de regio hebben nog eens onder de aandacht brengen, namelijk dat de termijnen in de wet uiterste termijnen zijn en geen minimale termijnen.

De heer Kwint (SP):

De termijn is vier weken. Dan moet er een melding gedaan worden bij de gemeente, maar die hoeft voor de rest niet opgevolgd te worden. Pas na die tweede melding, dan ben je dus al twee maanden verder, zou een gemeente in actie moeten komen, en zelfs dan is het nog maar de vraag. Ik had het eerder over het voorbeeld van Zadkine. Daarvan is aangegeven bij de gemeente: jongens, hier gaat iets ongelofelijk fout met de registratie. Daar heeft de gemeente niks aan gedaan. Nu los je een nalatige gemeente niet op met een wijziging van de wet, maar toch. Ik hoef daar niet nu meteen een uitgewerkt antwoord op, maar wat betreft die periode van acht weken kan ik mij gewoon niet een concreet geval voorstellen waarin het twee maanden moet duren voordat de school voor het eerst contact opneemt met een leerling om te kijken hoe het gaat. Als er geen enkele goede reden is om het in een wet te zetten, dan snap ik dat het misschien niet meteen heel veel administratieve lasten met zich mee moet brengen, maar waarom staat het dan in de wet, als iedereen toch eerder dan twee maanden contact opneemt? En als het wel nodig is, als blijkbaar die grens van twee maanden nodig is om gemeenten of scholen alsnog contact met een leerling op te laten nemen, dan zou ik het misschien toch nog wat terug willen brengen, omdat ik het gewoon een hele, hele verre grens vind. Je schooljaar is bijna weg op het moment dat je twee maanden thuiszit.

Minister Van Engelshoven:

Meldingen worden altijd meteen opgepakt. Met een melding wordt altijd wat gedaan. We hebben wel een termijn waarop echt maatregelen moeten volgen. Die hebben we maximaal gesteld. De termijn van twee keer vier weken waar u naar vraagt, geldt als ik het goed heb voor 18-plussers, niet voor 18-minners. U vraagt eigenlijk: zouden we die termijnen niet gelijk moeten trekken? Is daar nou echt niet een probleem? Laat ik het volgende met u afspreken. Ik zie overigens dat het in de praktijk vaak wel goed gaat, maar ik heb mijzelf ook weleens afgevraagd: goh, zijn het nou allemaal handige termijnen? Als we in het najaar naar u toekomen met de evaluatie van de huidige werkwijze, zal ik dan eens specifiek op dit punt ingaan om te kijken of we daar nog iets naders moeten doen?

De heer Kwint (SP):

Dat lijkt mij een uitstekend idee. Dat scheelt mij ook weer een motie en dan kunnen we er dan rustig naar kijken.

De voorzitter:

Gaat u verder, zeg ik tegen de minister.

Minister Van Engelshoven:

De heer Kwint vroeg ook: is dan soms een huisbezoek niet een beter idee dan alleen registreren? Ja, dat is vaak een heel goed idee. Dat gebeurt ook heel vaak. Maar in deze aanpak zien we ook dat gemeenten veel ruimte hebben om in de regio afspraken te maken over de organisatie van de aanpak. Wij organiseren dat regio's van elkaar kunnen leren, maar er moet wel ruimte zijn voor maatwerk. De goede voorbeelden verspreiden we.

Ik krijg hier net een melding. Ik zei dat de evaluatie dit najaar kwam. Wij doen de evaluatie dit najaar en die komt dan net na de jaarwisseling met een beleidsreactie naar de Kamer. Het duurt dus een paar weken langer dan ik u eerder voorhield; excuus daarvoor.

In het kader van de aanpak van jeugdwerkloosheid, van verzuim en uitval van jongeren met een niet-westerse achtergrond gaf de heer Kwint mij de tip om eens te kijken hoe het in Amsterdam gaat. Dat zal ik zeker doen, maar wij kijken niet specifiek naar Amsterdam maar naar alle regio's om te zien wat een succesvolle aanpak is en of we die onder de aandacht van andere regio's kunnen brengen.

Op de vraag van de heer Kwint of de RMC-functies de nieuwe taken ook budgettair aankunnen, heb ik gezegd dat dit een punt van aandacht in de evaluatie is. Eerder vroeg de heer Van Meenen mij dat ook. Deze punten komen allemaal terug in de eerder genoemde evaluatie.

De heer Van Meenen vroeg ook of met het verschuiven van de financiële stroom van scholen naar gemeenten ook de taken meegaan. Het is wel even goed om aandacht te hebben voor dit punt. Dat is natuurlijk niet het geval. Men blijft gezamenlijk verantwoordelijk voor die aanpak. Niet voor niets hebben we het in de bestuursafspraken die we met het mbo hebben gemaakt nadrukkelijk opgenomen als een van de belangrijke thema's in de kwaliteitsafspraken, waar het niet de vraag is of men iets wil doen. Nee, dat is wel iets waar we op gaan monitoren, want het is zeer belangrijk dat het een gezamenlijke aanpak blijft.

De heer Van Meenen vroeg verder of ik een voorbeeld kan geven van verschuiving van budget van scholen naar gemeenten. Hoe werkt dat? Waar leidt dat toe? Een heel concreet voorbeeld van een aanpak in de regio staat mij niet voor ogen. We zien met name gebeuren dat jongeren die al langer zijn uitgevallen en die echt een doelgroep zijn voor de gemeenten, hierdoor beter worden bereikt. Bij de school zijn ze immers al te lang uit beeld. Het is vaak een wat lastige groep. Hierdoor ontstaat er echt meer ruimte, en dat vind ik wel winst. Het is dus goed dat dat geregeld is.

De heer El Yassini vroeg mij hoe de verantwoording werkt. In de aanpak van voortijdig schoolverlaten gaat, zoals hij terecht zei, een behoorlijke hoeveelheid geld om. Het is ook goed dat we dat doen, want dat bespaart de samenleving in een latere fase heel veel geld. Geld om jongeren een startkwalificatie te laten halen verdienen we later als samenleving altijd dubbel en dwars terug. Gemeenten verantwoorden hun uitgaven van deze subsidie via de normale SiSa-verantwoording, zoals dat heet. Dat is een systeem waarin gemeenten de subsidies verantwoorden. Ik zie de heer El Yassini knikken ten teken dat hij het systeem kent. Dat is een inspanningsverplichting. De gemeenten verantwoorden mij waaraan zij dat geld hebben besteed. Scholen en gemeenten beslissen vervolgens samen in de regionale aanpak hoe ze met het regionale budget omgaan. Daar zit ook al een zekere verantwoording in, omdat men echt gezamenlijk tot een aanpak moet komen. In alle regio's houden wij actief de vinger aan de pols wat betreft de vsv-reductie en de effectiviteit van de maatregelen. Wij zijn continu in gesprek, ook via onze accountmanagers. Wat heel goed werkt in die verantwoording, is de vsv-atlas van gemeenten. Ik neem aan dat u die ook ieder jaar even doorkijkt. Die atlas wordt ieder jaar gepubliceerd. Daarin zien gemeenten precies hoe het gaat met hun vsv-cijfers. Ik kan uit ervaring zeggen dat als je cijfer het ene jaar iets minder is dan het andere, je een pittig debat in de gemeenteraad te gaan hebt. Die lokale controle op hoe het met die aanpak gaat, of die effect heeft en of die echt tot resultaat leidt, werkt echt. Wij controleren of het geld wordt besteed voor het doel waarvoor wij het geven.

De heer El Yassini (VVD):

Ik ben het helemaal met de minister eens dat de invulling regionaal moet worden bepaald. Je moet ook het vertrouwen hebben in de regionale samenwerking tussen gemeenten en scholen om dat op te pakken. Maar ik kom toch even in de knel, want je kan niet scoren zonder doel. Dat geldt ook voor gemeenten. Als we met z'n allen een doel stellen — we hebben nu al een landelijk doel, namelijk voor het einde van de kabinetsperiode uitkomen op minder dan 20.000 vsv'ers — maar dat doel niet regionaal doorvertalen, wat is dan überhaupt het effect van die landelijke doelstelling? In feite zeggen we: we vertalen het niet door. Er is vervolgens geen optelsom waarmee we kunnen bekijken of we die 20.000 gaan halen en we hebben daar ook geen sturing op. Wat wij in deze Kamer ook vaak zien, ook bij andere portefeuilles — ik kijk ook even de andere partijen aan — is dat het dan in de decentralisatie terechtkomt. Wij geven het geld uit, maar ze hebben dus vervolgens niks te zeggen over het resultaat. Als er dan in den lande wat gebeurt, kijken zowel de media als andere partijen meteen naar de minister en die zegt dan: u bent verantwoordelijk; ga ermee aan de slag. Ik wil dat juist voor zijn door tegen de minister te zeggen: denk nou eens na, niet zozeer over de invulling, niet zozeer over het hoe, maar over het wat, over wat we willen bereiken en de afspraken die daaruit voortkomen. Als het dan later wordt omgevormd tot een decentrale uitkering — dat las ik ook — zitten we niet in een situatie waarin we als Rijk gewoon volledig de controle kwijt zijn.

Minister Van Engelshoven:

Ik zou u toch willen zeggen: kijk nou eens naar wat we in het verleden bereikt hebben. Wat hier vooral heel goed werkt, is een grote mate van transparantie over hoe het in alle regio's gaat, hoe het per gemeente gaat en hoe die cijfers zich ontwikkelen. We zijn niet voor niks van meer dan 70.000 naar rond de 23.000 gegaan. Dat heeft plaatsgevonden via deze systematiek waarin wij zeggen: wij financieren en er moet verantwoording worden afgelegd over waar het geld aan is besteed, maar het debat over de vraag of de maatregelen effectief zijn en hoe het met het resultaat zit, wordt lokaal gevoerd. Ik zie dat dat een heel krachtig instrument is geweest. Ik denk dat weinig aanpakken in dit land zo succesvol zijn geweest als deze. Niet voor niks zijn wij ook in Europa echt het goede voorbeeld op dit punt. Volgens mij hebben we hier dus een redelijk goed werkend systeem te pakken.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, meneer El Yassini.

De heer El Yassini (VVD):

Ik ben daar ook heel blij mee, want we hebben een hele weg afgelegd, van die 71.000 naar die 22.948 van nu. Ik rond het aantal niet af, want elke vsv'er is er een te veel. Ik merk wel op, en ik leg dat even voor, dat wij die specifieke uitkering, die later misschien wordt omgevormd tot een decentrale uitkering, dan altijd blijven geven aan gemeenten. Dat is trouwens nu nieuw met die wetswijziging, want die ging eerst naar scholen, als ik het goed heb begrepen. Die uitkering gaat nu voor het eerst naar gemeenten. Dat betekent dus dat die uitkering blijft worden uitgegeven aan gemeenten, en, nogmaals, de gemeenteraad kan op een gegeven moment ook zeggen "wij gaan er niet verder op in" of "we vinden het prima dat het vsv oploopt". De kans bestaat dus dat het vsv in de toekomst weer oploopt en dat wij geld blijven uitgeven zonder dat we daar controle over hebben. Die kans is er. De VVD maakt zich zorgen daarover.

Minister Van Engelshoven:

De decentralisatie-uitkering is er nu nog niet. Daar is een wetswijziging voor nodig. Ik neem daar in 2019 een besluit over, ook nadat we de evaluatie van hoe het werkt hebben gehad. Uw vrees is dat het weer uit de hand loopt als we het gedecentraliseerd hebben. Dat straalt weinig vertrouwen uit in hoe gemeenten, onderwijs en zorg dat op dit moment doen. Als die vsv'ers er zijn en lokaal tot problemen leiden, draait men daar ook op voor die kosten. Realiseert u zich dat wel. Gemeenten hebben er alle belang bij om dat op een goede manier te doen. De aanpak van nu werkt heel goed. Als we zien dat er regio's achterblijven in de effectiviteit van hun aanpak, is daar een gesprek over. Er zijn ook veel gesprekken over tussen regio's. We stimuleren echt die kennisuitwisseling. Het is ook niet één gemeente, maar het gaat om de gemeenten gezamenlijk, die mét de scholen moeten beslissen over de aanpak. Daar zit al een redelijk systeem van checks-and-balances in.

De voorzitter:

Uw laatste opmerking, meneer El Yassini.

De heer El Yassini (VVD):

Heel kort. De minister zegt dat ik geen vertrouwen zou hebben in de regio. Daar ben ik het absoluut niet mee eens, want ik heb wel degelijk dat vertrouwen. Anders hadden we namelijk niet gezegd dat het regionaal ingevuld moet worden. U heeft mij dat ook horen zeggen in mijn bijdrage. Dat geeft aan dat er vertrouwen in is. Wat ongelooflijk belangrijk is — dat heb ik al gezegd — is dat je zonder doel niet kan scoren. Daar moet ook een getal bij zitten. Ik vind het belangrijk dat de minister afspraken maakt met de regio's dat er ook een doel op zit per regio, zo van: jongens, let op, dit is het magische getal; blijf daar alsjeblieft onder zitten. Dat mis ik nu.

Minister Van Engelshoven:

Als ik u goed begrijp, vraagt u om het doel van de 20.000 te vertalen naar een getal per regio. Daarmee gaan we bureaucratie optuigen. Ik zal u vertellen waarom. Als we dat moeten vertalen, moeten we ook per regio inschattingen maken over de precieze instroom in de niveaus van het mbo en de ontwikkeling van de werkgelegenheid in een regio. Je moet dan per regio zo veel dingen gaan tellen en vertalen tot een getal dat gezamenlijk optelt tot de landelijke doelstelling. De afgelopen jaren is dit behoorlijk goed gegaan en zijn de landelijke doelstellingen gehaald, zonder een verdeling van doelstellingen naar regio, ook omdat, zoals we terugzagen, dat debat lokaal vrij stevig wordt gevoerd en men lokaal bestuurders heel goed aanspreekt of men de doelstelling heeft gehaald. Ik vraag u — dat is misschien een wedervraag — om er eens over na te denken waarom het de afgelopen jaren wel heeft gewerkt en het dadelijk niet meer zou werken. Dat zit niet in de decentralisatie-uitkering. Via deze wet — daarom is de wettelijke verankering goed — hebben we heel goed scherp dat gemeenten die opgave hebben. De mbo-instellingen hebben de plicht hier wat aan te doen. Via allerlei kanten is dat wettelijk geregeld. Alleen, ik geloof er niet in dat het ons verder helpt om daar per regio een heel exact getal aan te hangen. Als nou blijkt dat we dat hebben gedaan en de ene regio komt er ver onder en de andere blijft daarboven, komt dat dan omdat de regio's het niet goed hebben gedaan of omdat wij de vertaalslag van de doelstelling naar de regio niet goed hebben gemaakt? U wilt iets doen waarvan volstrekt niet duidelijk is waarom dat nodig zou zijn. Regio's stellen zich vaak wel zelf dat doel. Die aanpak wisselen we met elkaar uit. Lokale bestuurders worden daar lokaal behoorlijk op bevraagd.

De voorzitter:

Het was net de laatste opmerking van de heer El Yassini, maar hij krijgt nu een vraag terug van de minister. Dan moet ik hem dus de ruimte geven om daarop te reageren.

De heer El Yassini (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Ik had echt de intentie om de minister door te laten praten, maar zij kwam met een wedervraag. Dan kan ik niet anders dan opstaan om antwoord te geven. Zij stelt de vraag oprecht, want zij weet het antwoord niet. Ik denk dat ik het antwoord wel weet. In het begin van haar bijdrage heeft de minister als volgt gesproken over het getal van 20.000.

Hoe komen we daar nou op? In feite zijn wij eerst begonnen met het laaghangend fruit. Dat hebben we opgepakt. Vervolgens hebben wij de volgende stappen genomen en eigenlijk de makkelijkste versie qua begeleiding mee kunnen pakken. Die 20.000 van nu: dat wordt wel stevig. Dus het is niet makkelijk om dat aantal naar beneden te brengen.

Dit is exact waarom we dat voorheen in een convenant konden steken en die zaak in gesprek met de regio's oppakten. Dat kon gewoon, want dat laaghangend fruit was makkelijk te pakken. Maar nu wordt de groep steeds moeilijker en moeten we juist ook duidelijke afspraken maken met de regio's.

Als de minister dan vervolgens zegt "maar als ze het niet halen", dan is het de bedoeling dat OCW samen met de regio's — ik heb het niet over de individuele gemeentes — daarnaar gaat kijken: ligt het nou aan de inefficiëntie van de aanpak van de regio zelf en moeten we hier bijsturen naar voorbeeld van andere regio's waarin dit wel succesvol is, of zijn dit zaken waar de regio zelf niks aan kan doen en moeten we daar dan in het vervolg gaan bijsturen? We moeten echt doelen gaan stellen en dit doorvertalen naar regionale doelstellingen. Dat heeft ook te maken met het feit dat we dat laaghangend fruit nu niet meer kunnen plukken.

De voorzitter:

Dat was uw tweede termijn?

De heer El Yassini (VVD):

Nee.

De voorzitter:

De minister.

Minister Van Engelshoven:

Als we voor een regio het doel te laag stellen, haalt die dat makkelijk, maar dan missen we weer de inspanning. Nogmaals, we hebben het in de afgelopen jaren bij een heel succesvolle aanpak niet nodig gehad. Waarom zouden we dan een bureaucratie gaan optuigen om dat helemaal te gaan vertalen? Om dat op te bouwen moet ik allemaal gegevens hebben waaruit per regio precies blijkt hoe allerlei dingen zitten. Ik zie de meerwaarde niet. U kunt mij hier niet van overtuigen.

Voorzitter. Ik kom volgens mij bij de laatste twee punten. Inzake de regio-indeling heeft de Kamer natuurlijk een punt. De Kamer zegt dat regio's in de regio-indeling niet steeds op elkaar aansluiten. Arbeidsmarktregio's, RMC-regio's en andere regio's — ik kan er nog tientallen noemen — zijn vaak niet hetzelfde. Als gemeenten daarom verzoeken, passen wij de regio's aan, want uiteindelijk kiest de gemeente zelf bij welke regio ze wil horen. Ik beloof u dat ik best bereid ben om dat gesprek aan te gaan, bijvoorbeeld in het kader van het sociale domein: kunnen we dat nou niet beter op elkaar laten aansluiten? Maar ja, als gemeenten zeggen dat zij toch liever bij een andere regio horen, dan is dat hun goed recht. Overigens blijkt uit de bestuurlijke werkelijkheid van dit land in de afgelopen decennia dat het je nooit lukt om het helemaal passend te krijgen. Want we hebben ook nog veiligheidsregio's; die zijn ook belangrijk in dit kader. Ik noem verder de jeugdzorgregio's. We kunnen ze allemaal opnoemen. Ik beloof u dat we met de regio's het gesprek zullen aangaan over de wens om de regio's zo veel mogelijk op elkaar te laten aansluiten als er een samenhang moet zijn.

De heer El Yassini had tot slot nog een vraag. Daarbij kom ik ook terug op een ander punt, maar laat ik beginnen met het punt van de ouderbetrokkenheid. Die is ook door mevrouw Kuik genoemd. Ouderbetrokkenheid is ontzettend belangrijk bij het tegengaan van voortijdig schoolverlaten. Op dat punt gebeurt echt heel veel en dat is ook nuttig. Ik ken zelf de voorbeelden. Als een mbo-instelling eens bij ouders thuis gaat vragen wat er echt aan de hand is, dan blijkt soms dat de situatie in het gezin een grotere rol speelt dan het eventuele probleem bij de jongere zelf. De betrokkenheid van die ouders is dus groot. De andere kant daarvan is dat zeker 18-plussers af en toe het recht hebben om te zeggen dat de ouders er niet bij betrokken worden. Je moet dus wel hun toestemming hebben. Dat is ook belangrijk. Dat is voor de coördinator op school altijd een beetje balanceren, maar u heeft daar een punt. Dat gebeurt ook. Ik heb ook het gevoel dat de mbo-instellingen daarbij zeer betrokken zijn. Op Europees niveau wordt Nederland vaak als voorbeeld gebruikt om te laten zien dat ouderbetrokkenheid ook bij die doelgroep goed werkt.

De voorzitter:

Volgens mij is dit punt genoeg gewisseld.

Minister Van Engelshoven:

Ja.

Tot slot. De heer El Yassini vroeg naar het sanctie-instrument van de kinderbijslag. Dat wordt niet vaak geëffectueerd, omdat het dreigen ermee vaak al voldoende is. Bij de aanpak van tijdelijke schooluitval gaat het er vaak om samen tot een oplossing te komen. Dan is dreigen met een financiële sanctie vaak niet het eerste instrument dat partijen en gezinnen om tafel helpt. "Hoe kunnen we elkaar verder helpen?" is dan vaak een iets betere aanpak dan: "Ik kom met een stok binnen en als u niet luistert, ga ik daarmee slaan." Dat zeg ik even heel cru. U ziet het niet in de cijfers terug, maar als er een brief naar ouders gaat of een gesprek aan het vsv-loket wordt gevoerd — ik heb daar zelf vaak bij gezeten — wordt dit vaak wel gemeld, zo van: als het puntje bij paaltje komt, kan het. Ook dat is effectief, omdat men ziet dat escalatie mogelijk is. Daarom ziet u in de cijfers niet zo heel veel van deze sancties terug. Gelukkig zijn ze vaak niet nodig en is ze noemen al voldoende. En laten we wel wezen: als een gemeente een dergelijke sanctie wil opleggen, moet ze hard kunnen maken dat er sprake is van ernstig verwijtbaar gedrag. Het feit dat een maatregel bestaat en dat RMC-functionarissen die kunnen noemen, is vaak al voldoende, kan ik uit eigen ervaring melden. Laten we dus niet sturen op vaker sanctioneren. Laten we sturen op het vaker voortijdig oplossen van problemen. Het kan dan helpen dat zo'n sanctie in de wet staat, maar we moeten met elkaar willen dat die zo min mogelijk wordt toegepast.

De voorzitter:

Een korte vraag, meneer El Yassini.

De heer El Yassini (VVD):

Voorzitter, ik wil u sowieso bedanken voor uw geduld, maar dit is een heel stevig punt, dat effect heeft op levens van jongeren en kinderen. Ik snap dat u het kort wilt, maar ik wil dit debat met de minister wel goed ...

De voorzitter:

Maar interrupties moeten sowieso kort zijn. Bij elk onderwerp.

De heer El Yassini (VVD):

Dat snap ik, maar dit is wel even een punt in dit debat.

Natuurlijk wil de VVD niet dat dit te pas en te onpas wordt gebruikt. Ik heb het even over de cijfers tussen 2010 en 2012, want we hebben geen recente cijfers. Die heb ik in ieder geval niet gevonden. Als we zien dat 34 gemeentes ...

De voorzitter:

En de vraag is?

De heer El Yassini (VVD):

Toen pasten maar 34 gemeentes van de toen nog 400 gemeentes het toe. Het gaat er bij mij niet in dat het bij alle andere gemeentes wel gewoon goed gaat ...

De voorzitter:

Wat is de vraag, meneer El Yassini?

De heer El Yassini (VVD):

Ik vind dat de minister zich moet gaan inzetten om te zorgen dat dit instrument wordt gebruikt ...

De voorzitter:

De minister.

Minister Van Engelshoven:

De vraag is wat "gebruiken" hier is. In de evaluatie van een paar jaar geleden, toen de maatregel er net was, zagen we dat er een krachtige preventieve werking van uitgaat. Gemeenten laten ouders en jongeren bijvoorbeeld weten de kinderbijslag uiteindelijk te kunnen stopzetten als ze niet op gesprek komen bij het vsv-loket. Dat gebeurt. Dat ziet u alleen niet in de cijfers terug. Als een vsv-functionaris dat aan de telefoon tegen een gezin zegt, registreren we dat niet. Ik mag hopen dat u dat ook niet van mij gaat vragen. Ik proef in uw vraag een zekere wens om het instrumentarium vaker te effectueren, maar laten we met elkaar blij zijn de preventieve werking zo krachtig is dat uit de cijfers blijkt dat we het niet nodig hebben.

Voorzitter, ik ben klaar met mijn beantwoording.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we nu naar de tweede termijn. Of is er een vraag blijven liggen?

De heer Kwint (SP):

Ik heb nog één onbeantwoorde vraag. Dan hoef ik verder ook geen tweede termijn meer.

De voorzitter:

Ja, oké.

De heer Kwint (SP):

Ik had de minister gevraagd of de hele infrastructuur die bij de roc's bestaat eventueel zou kunnen helpen om jongeren met een arbeidsbeperking die wél een startkwalificatie hebben gehaald richting werk te krijgen. Of denkt ze dat die infrastructuur daar niet geschikt voor zou zijn? Die vraag kwam namelijk van jongeren met een arbeidsbeperking. Zij zagen allerlei mooie dingen en dachten: hiervan zouden wij ook kunnen profiteren.

Minister Van Engelshoven:

Volgens mij had ik die vraag beantwoord. De samenwerking die we nu optuigen tussen mbo-instellingen, zorg, gemeenten en Werk en inkomen kan er ook voor zorgen dat ... Deze jongeren zijn dan niet in beeld in de RMC-functie, maar wel bij Werk en inkomen, als het goed is. Als je een effectieve methodiek hebt om die jongeren naar werk te begeleiden, dan kunnen gemeenten die dus inzetten voor zowel jongeren met een startkwalificatie als jongeren zonder startkwalificatie.

De voorzitter:

Ik dank de minister. Dan gaan we nu naar de tweede termijn. De leden Van den Hul, Westerveld, Beertema, Kuik, Kwint — hij zei het al — en Van Meenen zien af van het woord. De heer El Yassini.

De heer El Yassini (VVD):

Voorzitter. Ik heb een enorme passie voor dit onderwerp. Het doet me veel, dus vandaar dat we er vaak over in debat gaan. Ik zal het kort en krachtig houden. Ten eerste wil ik de minister bedanken voor de beantwoording. Fijn om dat gesprek aan te gaan, want het is een serieus onderwerp, niet alleen voor de jongeren zelf, omdat het ook echt hun levens raakt, maar ook voor hun directe omgeving en de samenleving.

Na naar de minister geluisterd te hebben, wil ik toch een drietal moties indienen. Ik wil beginnen met het korten op de kinderbijslag. Ik zie trouwens op het schermpje dat mijn spreektijd van drie minuten plotseling naar twee minuten is gegaan.

De voorzitter:

Dat is preventief bedoeld.

De heer El Yassini (VVD):

Dat snap ik, maar ik dacht dat we de helft van de spreektijd in eerste termijn hadden en ik had in eerste termijn tien minuten. Ik ga de moties even voorlezen. Ik wil beginnen met het korten op de kinderbijslag. Ik vind het belangrijk dat we dat instrument ervoor inzetten om het aantal van 20.000 naar beneden te krijgen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voortijdig schoolverlaten schadelijk is voor de toekomst van jongeren en ze zo onvoorbereid in de samenleving terecht komen;

constaterende dat jongeren zonder startkwalificatie vaker werkloos zijn, vaker een uitkering ontvangen, meer gebruik maken van zorg en vaker verdacht worden van een misdrijf dan jongeren met een startkwalificatie;

overwegende dat ouders een betrokken rol moeten spelen bij het tegengaan van uitval van hun eigen kinderen, maar dat er helaas nog onwelwillende, niet-betrokken ouders zijn;

constaterende dat de Algemene Kinderbijslagwet geregeld heeft dat de leerplichtambtenaar het stopzetten van de kinderbijslag als instrument kan inzetten om ernstig schoolverzuim te corrigeren;

constaterende dat recente cijfers over 2010, 2011 en 2012 laten zien dat het aantal meldingen van verzuim, aangemeld door de leerplichtambtenaar bij de Sociale Verzekeringsbank, en het aantal stopzettingen van kinderbijslag enorm achterblijven ten opzichte van de cijfers van het voortijdig schoolverlaten;

constaterende dat recente cijfers over 2010, 2011 en 2012 wel laten zien dat het wel gaat om 30% en het dus een effectief middel is;

overwegende dat het instrument voor aanpak van voortijdig schoolverlaten meer moet worden ingezet om ouders te bewegen meer betrokken te zijn bij het tegengaan van schooluitval van hun kind;

verzoekt de regering in gesprek te gaan met alle RMC-regio's en gemeenten met als doel dat dit instrument door alle gemeenten en alle leerplichtambtenaren wordt ingezet, ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten;

verzoekt de regering tevens de Kamer met een jaarlijkse voortgangsrapportage te blijven informeren over het aantal meldingen van verzuim door de leerplichtambtenaar aan de Sociale Verzekeringsbank en de daarbij behorende stopzettingen van de kinderbijslag,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid El Yassini. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (34812).

De heer Kwint (SP):

Dit was in ieder geval het einde van de spreektijd van de heer El Yassini, geloof ik.

Dit is toch een heel raar idee. Je dient een motie in en zegt: die mensen zitten in heel vervelende omstandigheden, ze hebben vaak te maken met armoede en zo, ze hebben het moeilijk. Wat gaan we nou doen om dit op te lossen? We gaan de kinderbijslag afpakken. En dan vraag je de regering om met regio's in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat elke regio dit middel in gaat zetten. Misschien is het wel helemaal niet nodig. Misschien zit er in die regio wel helemaal niet ... U vraagt nu om regio's ergens mee aan de slag te laten gaan terwijl u geen idee hebt of ze ermee in aanraking komen. De minister denkt van niet; u denkt van wel. Ze hebben de mogelijkheid om het te doen. Wat voor zin heeft dan een motie waarin staat dat ze dit moeten gaan inzetten?

De heer El Yassini (VVD):

Die zin is er. Ik kom zelf uit een wijk waar ik heb gezien wat voor effect het heeft. Ik zie dat ouders hun kinderen aan de goden overlaten, zelf de kinderbijslag ontvangen en die vervolgens uitgeven aan een huis in het buitenland. Ik heb dat persoonlijk meegemaakt en gezien. Ik heb ook gezien dat die jongeren door schooluitval in de criminaliteit kwamen. Op basis van de cijfers die we wel hebben, zie ik dat dit instrument te weinig wordt ingezet: door 34 van de 388 gemeentes. Het gaat er bij mij niet in dat het niet meer speelt. Daarnaast zien we ook nog eens dat het effectief is, want 30% van de kinderen blijft hierdoor op school of gaat hierdoor weer terug naar school. Dit is toch een instrument dat werkt? Daar zou u toch achter moeten staan? Dat zeg ik tegen meneer Kwint, via u, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Kwint (SP):

Ik geloof dat de voorzitter het wel goedvindt.

Maar nee, dit is totaal geen antwoord op mijn vraag. U kunt toch onmogelijk inschatten of dit in al die verschillende regio's een effectief middel is? De minister geeft aan dat alleen het noemen van die maatregel soms al heel effectief is. Je kunt toch niet straks teams met de opdracht op pad sturen om een sanctie uit te delen zonder te weten wat de feitelijke omstandigheden zijn?

De heer El Yassini (VVD):

We moeten kijken naar de meldingen, want er is een verschil tussen het aantal meldingen en het aantal stopzettingen. Als we nou zien dat er 77 meldingen zijn, waarvan er 24 stopzettingen zijn en het bij de overige juist om een dreiging gaat, dan vind ik het raar dat het alleen maar in 77 gevallen gebeurt van de, laten we zeggen, tienduizenden gevallen. Daarom is het dus van belang dat we juist met de regio's in gesprek gaan en zeggen: gebruik dit instrument nu wat vaker, je hebt de mogelijkheid, pak die dan ook gewoon en zorg ervoor.

Ik heb nog twee korte moties, en dan is de voorzitter voor vandaag van mij af.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er 35 arbeidsmarktregio's zijn en 39 RMC-regio's;

overwegende dat de verschillen in de indeling van de RMC- en arbeidsmarktregio's tot knelpunten kunnen leiden in het betrekken van de domeinen arbeid en zorg en bij het regionaal bestuurlijk vsv-overleg;

overwegende dat binnen het programma Sociaal Domein de verschillen in regio-indeling ook als knelpunt zijn geïnventariseerd;

overwegende dat de regio-indeling gedragen moet worden door de betrokken arbeidsmarktpartijen en onderwijspartijen en dat de regering de regio-indeling niet eenzijdig aanpast;

verzoekt de regering proactief in samenwerking met gemeenten dit knelpunt op te lossen en de regio's zodanig op elkaar af te stemmen dat gemeenten een integraal beleid kunnen voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden El Yassini, Westerveld, Van Meenen en Kuik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (34812).

De heer El Yassini (VVD):

Dan de laatste motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Rijk 82 miljoen euro jaarlijks uitgeeft om voortijdig schoolverlaten aan te pakken en kwetsbare jongeren een beter perspectief te geven;

constaterende dat de minister graag de invulling van de aanpak van voortijdig schoolverlaten en kwetsbare jongeren regionaal wil laten;

constaterende dat het Rijk een landelijke doelstelling heeft geformuleerd om uiteindelijk te komen tot onder de 20.000 voortijdig schoolverlaters aan het einde van deze kabinetsperiode;

constaterende dat de landelijke doelstellingen niet zijn doorvertaald naar regionale en lokale doelstellingen;

verzoekt de regering om te komen tot afspraken met gemeenten en RMC-regio's over het maximale aantal voortijdig schoolverlaters, zodat evaluatie op basis van resultaten plaatsvindt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid El Yassini. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (34812).

Dank u wel. Ik constateer dat u niet geïnterrumpeerd bent. We wachten even op de laatste motie.

Mijnheer El Yassini, bent u iets vergeten?

De heer El Yassini (VVD):

Dat klopt. De motie over de indeling van de regio's wordt ook namens mevrouw Kuik van het CDA ingediend. Die naam komt er dus ook nog onder.

De voorzitter:

Dat gaan we aanpassen.

Het woord is aan de minister.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter, dank u wel. Er liggen drie moties van de heer El Yassini. De eerste motie gaat over de inzet van het instrument stopzetting van de kinderbijslag. Volgens mij hebben we er voldoende over gewisseld. In de motie staat dat het aantal sancties achterblijft bij de aantallen vsv'ers. Ik vind die redenering een beetje krom. Je zou het kunnen vergelijken met de redenering dat het aantal verkeersovertredingen achterblijft bij het aantal auto's op de weg. Dat zou ik ook een verkeerde vinden. In de motie wordt verzocht om het meer inzetten van het instrument als doel te hebben en dat te monitoren. Ik heb geprobeerd uit te leggen dat wat wij zien aan gevallen waarin de kinderbijslag daadwerkelijk wordt stopgezet, echt moet worden gezien als een topje van de ijsberg, omdat de preventieve werking van het instrument juist zo goed is. We hebben dit instrument in handen van de gemeenten gegeven om het waar nodig toe te passen. Zij weten wat er precies in een gezin aan de hand is. Ik vind het dan een beetje een typische maakbaarheidsgedachte dat wij vanuit hier gaan sturen wanneer door een gemeente aan een concreet gezin een boete opgelegd gaat worden.

Ik kom op de motie-El Yassini c.s. op stuk nr. 10 over de regio's. Ik heb gezegd dat ik het standpunt met u deel dat we nog beter kunnen kijken hoe de regio's op elkaar kunnen worden afgestemd. Ik laat het oordeel hierover graag aan de Kamer.

De motie-El Yassini op stuk nr. 9 ontraad ik dus. Die conclusie had ik nog niet getrokken, maar die was volgens mij al duidelijk.

Ik kom op de motie-El Yassini op stuk nr. 11. Ik begrijp werkelijk niet wat het toevoegt als de landelijke doelstelling wordt opgeknipt in een aantal regionale doelstellingen. We hebben voldoende instrumenten om de inspanningen per gemeente te monitoren en om hen aan te sporen. De praktijk heeft ook bewezen dat dat werkt. Ik zie hier dus werkelijk geen meerwaarde in, behalve dat we het wellicht een tikkeltje bureaucratischer maken. Ik ontraad dus deze motie.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we ook aan het eind gekomen van dit debat.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

We zullen volgende week stemmen over de ingediende moties en natuurlijk ook over het wetsvoorstel.

Ik dank de minister en de Kamerleden, in het bijzonder de heer El Yassini.

De vergadering wordt van 17.35 uur tot 17.55 uur geschorst.

Naar boven