12 Veteranenwet

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het voorstel van wet van de leden Eijsink, Van Dijk, Hachchi, El Fassed, Voordewind, Ouwehand, Van der Staaij, Hernandez, Bruins Slot en Bosman tot vaststelling van regels omtrent de bijzondere zorgplicht voor veteranen (Veteranenwet) (32414).,

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

We zijn toegekomen aan het antwoord van de initiatiefnemers. Vanmorgen heeft de Kamer haar eerste termijn gehad. Het was een bijzonder moment voor de heer Holtackers, omdat hij vanmorgen tijdens deze eerste termijn zijn maidenspeech heeft gehouden. De initiatiefnemers hebben laten weten dat drie van hen het woord voeren, eerst mevrouw Eijsink, daarna de heer Van Dijk en daarna de heer Bosman.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Ook de initiatiefnemers feliciteren de heer Holtackers. Zijn bijdrage was veelbelovend. We willen graag met hem verder samenwerken ten behoeve van deze Veteranenwet. Zijn inbreng was fantastisch en ondersteunend. Wij kunnen daar zeker mee verder als initiatiefnemers.

Sinds mei 1940 is de Nederlandse krijgsmacht veelvuldig ingezet voor de handhaving van democratie en vrijheid. In 1940 gebeurde dat allereerst in een nationale context, maar tijdens en vooral na de Tweede Wereldoorlog gebeurde dit steeds vaker ook vanuit een diepgeworteld gevoel van internationale rechtsorde en van menselijke solidariteit. In internationaal verband heeft Nederland sindsdien al aan vele tientallen grote en kleinere vredesmissies bijgedragen. Daarbij heeft Nederland zo'n 90.000 militairen ingezet. Velen van hen werden meer dan eens uitgezonden. Ook vandaag de dag werken Nederlandse militairen aan vrede en veiligheid op zulke uiteenlopende plekken als Irak, Bosnië, Libië en momenteel natuurlijk ook Afghanistan. Ze doen daar belangrijk en vaak ook risicovol werk. Tijdens deze missie kwamen tot op heden 189 militairen om het leven. Een veelvoud van hen raakte lichamelijk of psychisch gekwetst en ondervindt nog iedere dag de consequenties van hun inzet. Zij allen hebben recht op onze waardering en onze gevoelens van solidariteit. Ik betrek daarin nadrukkelijk ook hun thuisfront.

De hedendaagse militaire inzet verschilt op veel punten van die ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, van de politionele acties en van de inzet in Korea of Nieuw-Guinea. Toen werden veel dienstplichtige militairen ingezet, terwijl vandaag de dag de Nederlandse krijgsmacht is gevuld met vrijwilligers. Niet alleen is de achtergrond van de militair veranderd. De kritiek van vooral de oudere veteranen heeft ook geleid tot verbeterde begeleiding tijdens uitzendingen en na terugkeer. De succesvolle strijd van vooral de Indiëveteraan voor erkenning en nazorg komt nu de jonge veteranen ten goede. Soms kijken oudere veteranen daarom met een scheef oog naar hun jongere collega's. Enerzijds snap ik dat, maar anderzijds zou ik tegen hen ook willen zeggen dat er gelukkig zoveel is veranderd. Anders zou namelijk blijken dat we niets hebben geleerd van de kritiek die de oudere veteranen later en in duidelijke bewoordingen hebben geleverd op de gebreken in de toenmalige voorbereiding en opvang. Als volksvertegenwoordiger ben ik die oudere veteranen dankbaar. Ik ben hen dankbaar voor hun vasthoudendheid op dit punt en voor de lessen die wij van hen hebben mogen leren. Ik betuig namens de indieners ook mijn grote spijt dat voor veel van die oudere veteranen ons inzicht te laat kwam.

Ik noemde het begrip “solidariteit”. We komen solidariteit ook telkens tegen als wij militairen op uitzending bezoeken. Je ziet dan de sterke onderlinge band tussen de buddy's die samen optrekken en aan een half woord of soms minder genoeg hebben. Ze delen immers dezelfde ervaring en dezelfde emoties. Deze kunnen ze aan de buitenwacht zo moeilijk uitleggen. De ondertussen overleden Indiëveteraan Alex Roelofs omschreef dit gevoel zo mooi toen hij zei: "Hoe moet je iemand zeggen hoe de zee eruitziet als hij nog nooit de zee heeft gezien?"

Opvallend is ook de sterke band die Nederlandse militairen zo vaak hebben met de lokale bevolking. Ze zijn militair aanwezig, maar ze assisteren de bevolking ook bij wederopbouwprojecten die de terugkeer naar een vreedzame en stabiele samenleving mogelijk moeten maken. Daardoor lukt het om een sfeer van orde, vrede en vertrouwen te scheppen. Dat was het geval in de naoorlogse jaren in Nederlands-Indië en, met alle verschillen die er zijn, dit is gebleven tot op de dag van vandaag in Afghanistan.

Uit deze overeenkomsten hebben we lessen getrokken. Regelmatig wordt er gesproken over jonge en oude veteranen. Hoewel ik dit onderscheid gezien de leeftijd uiteraard begrijp – soms heb je bij wijze van spreken te maken met een opa die tegen zijn kleinzoon spreekt – ben ik er niet altijd even gelukkig mee. In mijn beleving is er namelijk veel meer wat de generaties veteranen bindt dan wat hen van elkaar onderscheidt. En ook dat maken we mee bij de herdenking in Roermond en de bijeenkomsten daarna, waarop veteranen met elkaar in gesprek gaan. Laat mij dat verduidelijken. Contacten tussen jonge militairen en veteranen zoals wij die meemaken, zijn indrukwekkende ontmoetingen, waarbij natuurlijk de verschillen tussen toen en nu aan de orde komen. Daar wordt echter lang niet altijd over gesproken, omdat militairen en veteranen veel liever stilstaan bij alle overeenkomsten. Denk bijvoorbeeld aan de onzekerheid die hoort bij het verruilen van de eigen, vertrouwde omgeving voor een exotisch land. Denk ook aan de confrontatie met ontreddering en wanorde en aan het menselijke leed dat daarvan het gevolg is. De bermbommen in Afghanistan lijken verdacht veel op de trekbommen in Indië van toen.

Maar denk vooral ook aan positieve zaken die militairen en veteranen hebben ervaren. Ze hebben immers geleerd om hun sobat, hun buddy, te vertrouwen. Ze hebben kameraadschap ervaren en, misschien wel het belangrijkste, ze hebben zich in opdracht van de volksvertegenwoordiging en daarmee dus de Nederlandse samenleving ingezet om orde en vrede te brengen waar die werden bedreigd of soms helemaal waren verdwenen. Het uitvoeren van die taak heeft deze militairen voor altijd verbonden met hun missie van toen, met het inzetgebied en bovenal met hun toenmalige collega's, die vaak ook jarenlang hun vrienden blijven. Dat komen we tegen bij de bezoeken, zoals het bezoek afgelopen week van mijn collega's aan Bosnië. Wat mij betreft kunnen we niet trots genoeg zijn op de prestaties die zij samen hebben geleverd, want zij hebben meegeschreven aan een stuk wereldgeschiedenis.

Steeds nadrukkelijker ondervinden deze militairen en veteranen die trots en verbondenheid ook vanuit de eigen samenleving. Het is de solidariteit die ze zo lang onterecht hebben moeten ontberen. Een jaarlijks opinieonderzoek door het Veteraneninstituut toont namelijk aan dat er sprake is van een toenemende maatschappelijke waardering voor hun inzet, hun offers en hun prestaties. Pijnlijk was daarbij wel dat die waardering tot voor kort zeker in nationaal verband niet of nauwelijks werd uitgesproken. Ik denk daarbij in de eerste plaats aan de grote groep Indiëgangers en Nieuw-Guineagangers die tussen de jaren 1945 en 1962 in opdracht van de toenmalige regering tevergeefs heeft geprobeerd het tij van dekolonisatie te keren. Bij hun terugkeer in de civiele samenleving – een enkele woordvoerder heeft hier al aan gerefereerd – ondervonden ze niet het luisterend oor en het begrip dat minstens een deel van hen nodig had en waarop ze in ieder geval allemaal recht hadden. Ze kwamen terecht in een land dat afstand wilde nemen van zijn koloniale verleden. Daarbij paste niet een voortdurende herinnering aan het gewelddadige einde van een tijdperk. Het gebrek aan aandacht daarvoor, inclusief het gebrek aan aandacht voor de ruim 6200 militairen die achterbleven op de erevelden in de Oost maakte dat hun terugkeer nodeloos droef was en niet goed verliep.

Pas decennia later, medio jaren tachtig, zien we een omslag in denken, die overigens vooral door Indiëgangers zelf werd bewerkstelligd en die langzamerhand heeft geleid tot de ontwikkeling van een voldragen veteranenbeleid. De instelling van de Nederlandse Veteranendag is daarvan een in het oog springend voorbeeld. De afgelopen 25 jaar is er met en voor veteranen veel gerealiseerd, maar dat betekent niet dat we tevreden achterover kunnen leunen. Integendeel, zo zeg ik samen met de andere initiatiefnemers. Er dienen zich nieuwe generaties jonge veteranen aan met eigen wensen en behoeften. In februari 2006 zei toenmalig minister-president Balkenende rond de uitzending naar Uruzgan: wij zullen onze militairen nimmer aan hun lot overlaten. Als volksvertegenwoordigers staan we nu op het punt om de lijn door te trekken en daaraan toe te voegen: wij zullen ook onze veteranen nimmer meer aan hun lot overlaten. Zij hebben zich immers namens ons ingezet voor de nationale en internationale rechtsorde. Zij gaven op die manier concreet vorm en inhoud aan onze Nederlandse solidariteit met de rest van de wereld. Omgekeerd mogen zij er daarom op rekenen dat wij als samenleving solidair zijn en blijven met hen en met hun mensen thuis.

Zo kom ik te spreken over het thuisfront: de partners, de kinderen en de buren, iedereen die zorg draagt voor de militair die op uitzending gaat. De zorg voor deze militair van vandaag, de veteraan van morgen, maar vooral ook de waardering voor veteranen, komt ook toe aan de partners. Zij zijn de stille kracht op de achtergrond. Ook dat is door diverse woordvoerders zeer terecht ingebracht. Hun rol als klankbord, als eerste aanspreekpunt, blijft vaak onderbelicht.

Ook zijn het de mensen die vaak het eerst de pijn voelen van de partner die terugkomt van een missie. Zij moeten de eerste signalen opvangen en horen de eerste verhalen. Dit is heel mooi verwoord door veteraan Manja Blok die als F-16-piloot in voormalig Joegoslavië diende en van wie de partner ook militair was en uitgezonden was. Zij kent dus beide kanten van de medaille. Over die verschillende situaties zei zij: als thuisfront is het het moeilijkst. Je zit in feite alleen maar te wachten tot de ander thuiskomt. Dat is één, want daarna begint het pas. Na terugkeer van de partner gaat de missie overdacht worden. Dan wordt er in samenspraak met de partner en de kinderen en soms ook de ouders betekenis aan toegekend. Wij hechten eraan met name die partners nadrukkelijk te noemen, zodat niet alleen recht wordt gedaan aan de inzet en prestaties van de veteraan zelf, maar ook aan hen. Daarbij zal misschien geen sprake zijn van uitbundig eerbetoon, want dat past nauwelijks bij onze volksaard en cultuur. Mevrouw Peters maakte daar een prachtige opmerking over. Wij vinden het belangrijk dat onze solidariteit door hen ervaren wordt in de vorm van goede nazorg, volwaardige maatschappelijke erkenning en de borging daarvan in deze aanstaande wet.

Deze wet is mede gebaseerd op talloze gesprekken met veteranen en een rondetafelgesprek dat vorig jaar gehouden is met specialisten, huisartsen en betrokkenen. Wij weten ons verantwoordelijk voor een goede begeleiding van onze militairen tijdens, voor en na de uitzending. Het recht daarop is onomstreden en wat ons betreft géén gunst. Het is een ereschuld zoals de Nationale ombudsman, Alex Brenninkmeijer, onlangs zei. Over die ereschuld zijn door diverse woordvoerders verschillende vragen gesteld. Het moge duidelijk zijn dat de initiatiefnemers heel graag willen dat door de schadeloosstelling de ereschuld ingelost wordt en ook wij kijken naar de minister die straks wellicht met een heel mooi antwoord op dit punt komt. De ereschuld wordt nu ten dele en in formele zin ingevuld door de aanstaande Veteranenwet die – en dat verheugt ons allemaal – Kamerbreed is ingediend. We worden daar heel erg blij van, zoals vanochtend ook door diverse mensen is aangekaart. Het is natuurlijk belangrijk dat de Kamer veteranen steunt als de Kamer militairen eropuit stuurt en veteranen van belang vindt. De vakbonden ACOM en AFMP hebben dit hele proces gesteund en hebben meegedacht. Die brede steun is een geruststellende gedachte. Die vergroot immers de kans dat niet alleen de letter, maar ook de geest van deze wet door de volksvertegenwoordiging zal worden verinnerlijkt. Dat is ook mooi door de heer Holtackers gezegd.

Velen hebben bijgedragen aan dit wetsvoorstel. Veteranen hebben hun buddy's, maar ook de initiatiefnemers hadden buddy's onder de ambtenaren van de minister. Ik weet niet of ik daarmee iets aan de minister verklap, want het hoort misschien niet, maar namens de initiatiefnemers zou ik graag generaal Leij bedanken. Hij heeft de afgelopen jaren drie bewindspersonen gediend. In die zin heeft hij een brug geslagen tussen iedereen die nodig was voor de samenwerking rondom deze Veteranenwet. De generaal was een buddy voor ons. Het was fantastisch om met hem te mogen samenwerken. Hij neemt komende maandag afscheid en gaat met functioneel leeftijdsontslag. Dit is zijn laatste werkdag. Is het niet mooi om je laatste dag als ambtenaar als onze buddy in vak-K te mogen slijten? Wij danken generaal Leij zeer voor alle ondersteuning en voor zijn inzichten in het leven van de veteraan, de militair en de mensen thuis. Hij heeft ons daar steeds in gesteund. Het ging soms met vallen en opstaan, maar ik kan alleen maar zeggen dat het ongelooflijk belangrijk was bruggen te mogen slaan met mensen als generaal Leij. Daar willen wij hem enorm voor bedanken.

(applaus)

De voorzitter:

Hoewel dit eigenlijk niet mag, heb ik dit met plezier toegestaan. Dank.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Dit is nu een blijk van ere wie ere toekomt. Dank u.

Minister, wij hadden nog twee buddy's binnen uw ministerie. Het mag niet, maar ik ga ze toch één keer noemen, want generaal Leij werd afgelopen periode ook bijgestaan door de heren Van der Knaap en Schwab. Onze dank gaat ook uit naar hen, want zonder hen hadden wij het niet kunnen doen. Die menselijke maat, die generaal Leij heeft neergezet, is fantastisch.

Die menselijke maat ondervonden wij als initiatiefnemers ook bij onze adviseurs. Dat is de heer Van der Meijden …

(applaus)

De voorzitter:

Dit applaus was ook voor iedereen die hierna nog genoemd gaat worden. Het klonk prachtig. Mevrouw Eijsink gaat nu verder.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Het is toch geweldig om te weten dat wij hier de juiste mensen hebben zitten. Dat is toch echt een eerbetoon aan die mensen die wij als adviseurs hebben. Geweldig! Dit applaus was dus ook gelijk voor Jacqueline van Rossum, die hier namens de vakbonden ACOM en AFMP zit. Niet te vergeten noem ik last but not least Eline Bosman, mijn steun en toeverlaat. Zij heeft al die tijd heel geduldig en heel welwillend geluisterd en alles meegeschreven.

Zoals gezegd hebben hier veel woordvoerders, veel collega's aan meegedaan. Zoals een aantal woordvoerders terecht aangaf, zijn wij natuurlijk niet de eersten en zullen wij ook niet de laatsten zijn die werken aan het voorstel voor de Veteranenwet. Er moet namelijk nog zo veel gebeuren, en er kan ook nog zo veel en het wordt ook nog veel mooier dan wij al gedacht hebben. Ook wil ik mevrouw Tiesinga noemen. Zij heeft zestien jaar als lid van de Eerste Kamer voor D66 gewerkt. In die periode heeft zij het rapport-Tiesinga geschreven en heel goed bijgedragen aan wat hier nu staat. Ook de heer Van den Doel heeft daartoe bijgedragen, en niet te vergeten de heer Remi Poppe.

Voorzitter, ik ben er bijna. Als initiatiefnemers hebben wij het motto "ere wie ere toekomt" en dus gaan we ze ook noemen. Niet aanwezig vandaag zijn mevrouw Ine Aasted-Madsen en mevrouw Jelleke Veenendaal. Zij hebben afgelopen jaar ook veel inzet geleverd. Als ook maar iemand mocht denken dat je iets alleen kunt doen in dit werk, dan klopt dat niet. Je doet het samen, met zijn allen, en door de jaren heen. Vervolgens komt er dit geweldige product uit. Uiteraard dank ik ook de heer Mat Herben. Met hem hebben we vele jaren mogen samenwerken.

Dat ik zo veel mensen heb genoemd, daarvan begrijpt u dat ik dit niet zomaar doe. Al deze mensen hebben zich verbonden aan deze wet. Dat betekent dat diezelfde volksvertegenwoordiging aanspreekbaar is en zal blijven op de inhoud van de wet. Aangezien Nederland en de Nederlandse politiek min of meer onbenoemd altijd al solidair waren met de veteranen, krijgt de solidariteit in de vorm van deze wet ook een heel uitgesproken karakter. Dat zal recht doen aan de wensen en behoeften van onze veteranen en het is tevens een weliswaar laat maar passend eerbetoon aan diegenen die alleen nog in verhalen en gedachten bij ons zijn.

Voorzitter, zoals door uzelf al aangekondigd, zullen meerdere collega's het woord voeren. Collega Jasper van Dijk zal ingaan op de vragen van de woordvoerders over de klachtencommissie, de veteranenombudsman en het veteranenregistratiesysteem. Collega Bosman zal ingaan op alles wat met geld heeft te maken, namelijk de inkomensvoorziening en de financiën, en ik zal vervolgens een aantal afsluitende opmerkingen maken over de overige vragen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Het is een eer om hier te mogen staan in het kader van de Veteranenwet. Een wet waaraan door veel mensen hard is gewerkt. Ik dank iedereen voor die inzet, en niet het minst mevrouw Eijsink. Terecht wordt hiermee de erkenning en waardering van veteranen vastgelegd. Militairen, die hun eigen leven op het spel zetten, verdienen alle steun, zeker ook vanuit de overheid. Het rechtvaardigt een bijzondere zorgplicht.

Ik ga in op twee zaken, het veteranenregistratiesysteem en de veteranenombudsman. Allereerst het veteranenregistratiesysteem. Met deze wet krijgt Defensie de verplichting opgelegd om een veteranenregistratiesysteem, afgekort VRS, in te richten en te onderhouden. Dat systeem dient verschillende doeleinden. In de eerste plaats gaat het om het identificeren van degenen die tot de doelgroep van veteranen behoren.

In de tweede plaats is de registratie van de gegevens bedoeld voor het opnemen van contact met de veteranen. Dit kan nodig zijn voor informatieverstrekking over faciliteiten op het gebied van erkenning en waardering van veteranen of voor informatieverstrekking over ontwikkelingen in de zorg voor veteranen. Het opnemen van contact kan daarnaast zijn aangewezen voor het bieden van adequate zorg als bijvoorbeeld zou blijken dat militairen tijdens deelname aan een uitzending aan bepaalde gezondheidsrisico's hebben blootgestaan.

In de derde plaats kunnen gegevens worden gebruikt voor beleidsmatig, wetenschappelijk of historisch onderzoek.

Gezien het belang om met veteranen in contact te treden indien dat noodzakelijk is in het kader van mogelijke gezondheidsrisico's ten gevolge van deelname aan een uitzending, is opname in het veteranenregistratiesysteem niet vrijwillig. Alle veteranen worden erin opgenomen. Het verplichte karakter van opname in het VRS betekent een inmenging in, respectievelijk een beperking van het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals opgenomen in respectievelijk artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en artikel 10 van de Grondwet. Uitgangspunt daarbij is dat inmenging bij wet moet worden geregeld. Weliswaar hoeft die eis in de context van het EVRM niet noodzakelijkerwijs met zich te brengen dat die inmenging bij formele wet wordt geregeld, maar deze keus is in dit geval wel gemaakt. Er wordt hier ook een Algemene Maatregel van Bestuur voor gemaakt en die wordt nog voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens.

De inmenging voorziet in een dringende maatschappelijke behoefte. Het inzicht is gerezen dat eerst na verloop van enige tijd na terugkomst van een veteraan uit een uitzendgebied duidelijk wordt dat hij mogelijk aan een gezondheidsrisico heeft blootgestaan. De inmenging is daarom gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van de gezondheid van veteranen. Niet uitgesloten is dat dit gezondheidseffect ook betekenis kan hebben voor de directe omgeving van een veteraan, bijvoorbeeld zijn partner of gezin, zodat de inmenging ook gerechtvaardigd kan worden geacht uit hoofde van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

De SGP vraagt of er nu genoeg mogelijkheden zijn om een veteraan op te sporen. Het antwoord luidt dat wij zo veel mogelijk doen om deze mensen te bereiken. Dat doen wij door de verplichte inschrijving en bovendien blijft de militair na uitzending minimaal drie maanden in dienst bij Defensie, waarmee eventuele opsporing eveneens wordt gefaciliteerd. De vraag is of je daarmee alle zorgmijders kunt bereiken. Indien een zorgmijder bewust geen contact wil met Defensie, is dat zijn keuze. Er is natuurlijk een grens aan de verantwoordelijkheid die je kunt nemen.

De indieners beogen met de instelling van een veteranenombudsman deze functie onder te brengen in het instituut van de Nationale ombudsman. Een veteraan kan net als iedere andere Nederlander een klacht indienen bij de Nationale ombudsman. De initiatiefnemers achten het evenwel van belang dat de mogelijkheid van het indienen van een klacht door veteranen bij de Nationale ombudsman nadrukkelijk wordt gemarkeerd, omdat dit de drempel tot het indienen van een klacht verlaagt. Een ombudsman geniet door deze laagdrempeligheid en vormvrijheid de voorkeur boven een klachtencommissie, die licht zou kunnen bijdragen aan een verdere juridisering van de problematiek van veteranen die met een dergelijke ontwikkeling niet geholpen zouden zijn. In mijn ogen geven de indieners daarmee ook ruimschoots uitvoering aan de motie-Poppe c.s.

De fracties van D66, SP, GroenLinks, PVV en SGP hebben vragen gesteld over de veteranenombudsman. Allereerst vragen zij naar de meerwaarde van een veteranenombudsman in relatie tot de klachtencommissie alsook tot de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht. De veteranenombudsman is geen apart instituut, maar voor een deel de markering van een ombudsfunctie die reeds bestaat bij de Nationale ombudsman. Ook nu al is de Nationale ombudsman bevoegd voor het behandelen van klachten van veteranen over de overheid. Dit zal voor veteranen drempelverlagend werken.

Tegelijk betekent de veteranenombudsman een aanvulling speciaal voor veteranen ten opzichte van de bevoegdheden die de Nationale ombudsman nu al heeft. In de rol van veteranenombudsman kan de Nationale ombudsman ook klachten behandelen over andere instanties dan de overheid, bijvoorbeeld zorgaanbieders en de ggz. Mevrouw Peters vroeg daarom. De veteranenombudsman kan ook op basis van zijn ervaringen met klachten van veteranen adviseren over de uitvoering van de Veteranenwet en beleid dat veteranen raakt. Het voordeel van deze keuze ten opzichte van zowel een klachtencommissie als een Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht is dat de Nationale ombudsman een reeds bestaand, gezaghebbend instituut voor klachten is dat niet alleen onafhankelijk is, maar ook laagdrempelig. Het heeft een uitgebreide expertise in het zoeken naar niet-juridische oplossingen, oplossingen op maat en herstel van vertrouwen als de relatie tussen de overheid en veteranen geschonden is.

De Nationale ombudsman is ook in zijn functie als veteranenombudsman een tweedelijnsorganisatie. Hij is dus geen vervanging van de klachtbehandeling binnen organisaties, maar treedt pas op als instanties in hun klachtbehandeling geen oplossing vinden voor veteranen. De veteranenombudsman kan daarom goed bestaan naast de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht. Waar de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht alleen bemiddelend optreedt, heeft de veteranenombudsman bovendien een breder mandaat. Zoals reeds is genoemd, is hij bevoegd over meer instanties en adviseert hij over de uitvoering van de Veteranenwet en over beleid dat veteranen raakt. Bovendien is hij onafhankelijk. Een afzonderlijk in te stellen klachtencommissie die net als de Nationale ombudsman een tweedelijnsfunctie krijgt, zou taken krijgen die deels overlappen met die van de Nationale ombudsman en zou bovendien duurder zijn dan de oplossing die de indieners kiezen. Je moet dan immers een nieuwe instantie oprichten.

Diverse fracties vragen naar de wijze waarop de veteranenombudsman wordt vormgegeven binnen de Nationale ombudsman. In het bijzonder mevrouw Peters vraagt naar de financiering hiervan. De heer Van Gerven vraagt hoe de expertise binnen de Nationale ombudsman wordt opgebouwd. En mevrouw Berndsen vraagt naar de vrijblijvendheid van adviezen en de verhouding tot het Veteranenloket.

Tegen mevrouw Peters zeg ik dat we de Nationale ombudsman met relatief minimale middelen invulling kunnen laten geven aan de functie van de veteranenombudsman. De Nationale ombudsman is reeds bevoegd voor klachten van veteranen. Voor zover de nieuwe taken van de veteranenombudsman niet binnen de capaciteit van het huidige bureau kunnen worden ondervangen, zullen de uitvoeringskosten hiervoor de € 300.000 niet te boven gaan.

Tegen de heer Van Gerven zeg ik dat de Nationale ombudsman ook nu al ervaring heeft met de behandeling van klachten van veteranen. Vorig jaar heeft de Nationale ombudsman bemiddeld tussen vertegenwoordigers van militaire vakbonden en het ministerie van Defensie. Het resultaat daarvan was dat er concrete uitgangspunten zijn vastgesteld voor een regeling voor gewonde veteranen, onder wie degenen met PTSS.

Tegen mevrouw Berndsen zeg ik dat de aanbevelingen en de adviezen van de Nationale ombudsman geen bindend karakter hebben, maar zijn gebaseerd op het gezag en de kwaliteit van zijn werk. Ook in zijn functie van veteranenombudsman is het wenselijk dat zijn adviezen geen bindend karakter hebben, wat overigens niet hoeft te betekenen dat ze vrijblijvend zijn. Ik kan mevrouw Berndsen melden dat meer dan 90% van de aanbevelingen van de ombudsman wordt opgevolgd.

Het idee van één loket geldt voor veteranen die zorg nodig hebben. Als in dat traject problemen ontstaan, dan treedt de veteranenombudsman op.

Tot slot. Het is een eer om hier te mogen staan. Als indiener ben ik natuurlijk volkomen neutraal, maar ik kan niet ontkennen dat de Kamer vanuit dit vak een inspirerend uitzicht biedt. Dit smaakt naar meer!

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Ik heb aan de initiatiefnemers gevraagd hoe de Inspectie voor de Gezondheidszorg zich verhoudt tot de bevoegdheden van de ombudsman. Heeft de heer Van Dijk daar nog naar gekeken?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nee, want ik heb gekeken naar de verhouding van de ombudsman tot de Inspecteur-Generaal en tot de klachtencommissies. Mevrouw Wolbert haalt daar nu de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij. Dat lijkt mij legitiem. Het is mogelijk dat we daar nog even op terugkomen.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Graag, want die vraag heb ik in mijn inbreng al gesteld.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik hoor zojuist dat mevrouw Eijsink er nog in eerste termijn op terugkomt.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Heel goed, dank u wel.

De heer Bosman (VVD):

Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor hun inbreng in de eerste termijn. Zoals velen al hebben gememoreerd, is dit een bijzonder moment in deze Kamer. Aan de orde is de behandeling van de Veteranenwet, een wet die zorg voor, tijdens en na uitzending zal borgen.

Ik kan mij nog herinneren hoe mijn broer in 1982 als dienstplichtig kok van het 44ste Pantserinfanteriebataljon te Assen werd uitgezonden naar Libanon in het kader van UNIFIL. Het was een tijd waarin Defensie nog niet heel erg veel kennis had van uitzendingen, om het maar even heel netjes te zeggen. Als je kennis had van het maken van een roadblock, was je ongeveer geschikt om uitgezonden te worden. En dat is ook gebeurd. Hij is naar Libanon gegaan en heeft daar een heel bijzondere tijd meegemaakt. Hij was weliswaar kok, maar ook hij heeft zijn patrouilles door de wadi gelopen. Hij zat daar in een periode dat de Israëli's met de tanks door de linies gingen, waarbij de auto van de commandant doormidden werd gereden. Het was dus een bijzondere tijd. Ik herinner mij ook nog de communicatie met mijn broer. Die verliep via luchtpostvelletjes; dat was lichtblauw vloeipapier. Als je op de ene kant schreef, kon je de andere kant niet meer lezen. Dat was de communicatie met thuis een keer in de week. Een heel enkel keertje mocht hij bellen. Toen hij thuiskwam, werd hij ontvangen en zeiden ze: dank u wel voor uw bewezen diensten, u mag uw plunjebaal over twee weken inleveren en u bent klaar.

Hoe anders gaat dat nu? Als ik mag refereren aan mijn eigen ervaring met uitzending als F-16-liaisonofficier in Kabul, Afghanistan, daarbij waren de voorbereidingen stukken beter. Je wordt als persoon gezien, waarbij je wordt geconfronteerd met emoties, mogelijke gevoelens van angst, eenzaamheid, teleurstelling en al dat soort zaken. Daar wordt over gesproken. Soms moet je je ook kwetsbaar opstellen. Je hebt een buddy en gelukkig ook heel veel collega's met wie je kunt praten, omdat de kennis en ervaring binnen de Defensieorganisatie enorm zijn toegenomen en geprofessionaliseerd. Zo'n buddy is er ook voor je gezin.

Om een mooi klein voorbeeld te geven, toen ik in Kabul zat, was het winter. Als je naar de douche ging, moest je buiten langs lopen. Het was erg koud en dan is het handig om een badjas te hebben. Mijn buddy heeft er via de militaire post voor gezorgd dat ik mijn badjas kreeg.

Als je kijkt naar de hoeveelheid post die je kon versturen, als je de communicatie ziet via skype, e-mail, telefoon, en alle andere mogelijkheden die Defensie biedt om contact te hebben met je gezin, met je achterban of met je collega's, om op die manier feeling te houden met wat er gebeurt bij het thuisfront, dat is tegenwoordig een heel andere zaak. Defensie is in de afgelopen jaren ver gekomen om de zorg voor militairen en veteranen te verbeteren. Dit wetsvoorstel is een mooie afronding van dat proces, maar het zal zeker geen afsluiting zijn.

Dan kom ik bij de vragen van de verschillende woordvoerders over de tijdelijke inkomensvoorziening of de 80%-regeling. De verschillende vragen worden door mij gebundeld en samengevat beantwoord, dus niet per woordvoerder. Ik heb het idee dat in de beeldvorming een aantal zaken door elkaar heen liepen en ik wil deze graag afpellen. Voor de militair in militaire dienst verandert deze wet niets aan de huidige situatie. De zorg die Defensie geeft aan haar militairen, is uitstekend. Ongeacht wat er gebeurt als je in militaire dienst bent, je wordt uitstekend verzorgd, en daar zal deze wet niets aan veranderen.

Mocht een militair niet genezen en daardoor de dienst verlaten, dan maakt deze aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en het militair invaliditeitspensioen. Ook voor deze groep verandert deze wet niets aan de huidige situatie. Voor de militair die de dienst verlaat, elders werk vindt en ziek wordt, is eerst de werkgever verantwoordelijk voor de zorg en de re-integratie. De werknemer valt onder het stelsel van sociale zekerheid.

Als een ziekte missiegerelateerd is, is de tijdelijke inkomensvoorziening vervolgens wel van toepassing. Er kunnen soms vele jaren liggen tussen het verlaten van de militaire dienst en het constateren van de missiegerelateerde ziekte. Dit brengt mij tot de groep die echt baat heeft bij de tijdelijke inkomensvoorziening, te weten de groep veteranen die zorg nodig had, maar deze nooit heeft gekregen. Ik laat in het midden of zij dat opzettelijk ontweken of dat het niet bij hen opkwam om die zorg te vragen. Hoe dan ook, op enig moment wordt de noodzaak van zorg vastgesteld. Deze groep bestaat uit mensen die langzaam afglijden, bij wie langzaam maar zeker steeds meer problemen zijn, zowel privé als op het werk; drugs- en alcoholproblemen, gokken, schulden maken. Deze groep valt tussen wal en schip.

Als op een gegeven moment de nood voor de veteraan of zijn of haar omgeving zo groot wordt dat er een melding komt, is het zaak dat er zo snel mogelijk wordt ingegrepen, in het belang van de veteraan, maar zeker ook van de samenleving en van zijn of haar gezin. Deze tijdelijke inkomensvoorziening kan dan worden toegepast om financiële rust te creëren voor de veteraan en zijn of haar gezin of relaties, om actief te gaan werken aan het genezingsproces en waar mogelijk aan het re-integratieproces. Dat re-integreren kan ook geleidelijk tijdens het genezingsproces plaatsvinden, wanneer het ondersteunend is voor het genezingsproces. Hoe sneller deze groep in het genezingsproces terecht kan komen, hoe beter het is.

Hiermee heb ik ook duidelijkheid gegeven over de grootte van de groep. Het is een beperkte groep mensen die gebruik zal maken van de tijdelijke inkomensregeling. De schatting van 100 tot 150 lijkt ons en Defensie reëel, zeker omdat deze Veteranenwet inzet op preventie van problemen door de zorg voor, tijdens en na de uitzending goed te regelen. Deze groep zou zelfs kleiner kunnen worden. Zoals de heer Azmani zei: voorkomen is beter dan genezen. Door deze aanpak kunnen zelfs langdurige uitkeringen worden voorkomen en is er mogelijk zelfs sprake van een inverdiencapaciteit.

Er is gekozen voor een uitkeringsniveau van 80% om daarmee vooral te benadrukken dat de veteraan die gezondheidsklachten ondervindt als gevolg van zijn deelname aan een vredesmissie, een bijzondere positie heeft en uit dien hoofde ook een bijzondere behandeling verdient. Dat gaat samen met het doel van de inkomensvoorziening om de veteraan in een financieel stabiele situatie te brengen, zodat hij zich volledig kan richten op zijn herstel en re-integratie. Teneinde mogelijke verwarring te voorkomen, zal bij nota van wijziging artikel 7, tweede lid onder b worden gewijzigd door het schrappen van de woorden "ten minste".

Er is een vraag gesteld over het plafond. De 80% is de inkomensvoorziening; 80%, dat is het, niet meer maar ook niet minder. Dat er daarnaast nog kosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen, is al conform de huidige praktijk, zoals in het militaire pensioen is geregeld. Er kunnen dus situaties zijn die een extra vergoeding van kosten met zich mee brengen. Ik noem bijvoorbeeld extra ziektekosten, vervoersvoorzieningen en schuldenregelingen. Ik wil nog wel benadrukken dat de defensievoorzieningen aanvullend zijn en niet "in plaats van". Bij de 80% gaat het dus om de aanvulling tot 80%, en niet om een vergoeding naast de bestaande vergoedingen. Er is dus sprake van verrekening.

Ik kom ten slotte te spreken over de financiering. Het extra bedrag van 3 mln. vindt zijn grondslag in het inkomensverschil ten tijde van de toepassing, 80% van het laatst genoten salaris en de pensioengrondslag die al in de begroting is opgenomen. Per veteraan wordt dit verschil op € 20.000 geschat waardoor je, als je de totale groep van 150 zou bekijken, op 3 mln. uitkomt. Dit is extra geld dat wordt gevonden in de herschikking van de verschillende posten in de uitgaven voor pensioen en uitkeringen voor gewezen defensiepersoneel op de defensiebegroting.

De voorzitter:

Ik geef mevrouw Eijsink het woord. Daarna zal de minister nog een paar opmerkingen maken in zijn rol als adviseur.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Ik zal nog even een aantal andere onderwerpen en vragen behandelen. Meerdere woordvoerders hebben gesproken over de uitvoering van de wet. Ik heb in mijn inleiding al gezegd dat het natuurlijk gaat om een uitvoering waar we zo meteen met z'n allen verantwoordelijk voor worden. Bij een goede uitvoering van de wet en een goede samenwerking van de organisaties is natuurlijk een strakke sturing van belang. Dat zal het uitgangspunt zijn van de Algemene Maatregel van Bestuur die door de minister van Defensie in samenspraak met de minister van SZW en de minister van VWS zal worden opgesteld. Dat is ook van belang, daar zijn ook vragen over gesteld. Het is nogmaals aan ons als Kamer, dus aan 150 volksvertegenwoordigers, om dat nauwlettend te volgen en in de gaten te houden.

Zoals afgesproken, zal de regering capaciteit en middelen ter beschikking moeten stellen voor zowel de materiële als de immateriële zorg. Voor dit laatste kan de minister ook gebruikmaken van de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek. Ik verwijs even naar mevrouw Tiesinga die hier ook aanwezig is. Deze raad zal namens de minister toezien op de kwaliteit van de samenwerking tussen betrokken instellingen op het gebied van maatschappelijke opvang en geestelijke gezondheidszorg. Dat is in goede handen bij de RZO en dat zal ook in goede handen blijven bij de RZO.

Er zijn ook vragen gesteld over de uitvoering en de operationalisering van het zorgloket. Dat is zeer terecht, want daar gaat het over. Het gaat over vragen als: waar kunnen mensen terecht, hoe wordt dat ingericht? Die inrichting zal verder gestroomlijnd moeten worden. "Stroomlijning van dienstverlening in één zorgloket" klinkt natuurlijk prachtig, maar het gaat erom dat diverse organisaties – ook hier aanwezig – met elkaar nog beter die samenwerking moeten en zullen vormgeven. We kunnen makkelijk zeggen: één zorgloket. Het gaat erom dat er één aanspreekpunt is. Het gaat erom dat de veteraan, de man of de vrouw, weet dat hij bij dat loket niet van kastjes naar muren wordt gestuurd. Dat is de opzet.

Wij hebben dit met veel organisaties besproken. Het is niet een kwestie van alleen een letter die er staat, maar wij zullen ook toezien op de geest en de uitvoering daarvan. Daar zal enige tijd mee gemoeid zijn. Het is niet een kwestie van vandaag op morgen. Ik zeg wel dat dit een inzet is die wij gepleegd hebben, maar ook een inzet en een verplichting van de betrokken organisaties. Het gaat immers om de militairen van vandaag en de veteraan van morgen. Zij moeten daar terecht kunnen. Dat is geen loze opmerking.

Mevrouw Wolbert heeft gevraagd naar de kennis van huisartsen als het gaat om het posttraumatisch stresssyndroom. Dat is een zeer terechte vraag.

Vorig jaar maart is een handreiking "opgesteld". Generaal Van Uhm en de voorzitter van de huisartsenvereniging, de heer Van Eijck, hebben daarover een bijeenkomst belegd. Het betreft de bekendheid van huisartsen met niet alleen een posttraumatisch stresssyndroom, maar ook lichamelijk onverklaarbare klachten en andere zaken die van belang zijn als het gaat om problemen die kunnen ontstaan. Als mevrouw Wolbert bedoelde te zeggen dat de huisarts een enorm belangrijke plek heeft, dan is dat natuurlijk zo. Het is in heel veel gevallen de huisarts die de gezinnen kent en bij wie ook de partner van de veteraan terechtkan. Het is natuurlijk ook de huisarts die denkt: hé, er is iets aan de hand in dat gezin; ik zou eens langs moeten gaan om een gesprek te voeren. Ook kan een van de kinderen bij de huisarts langskomen voor iets heel anders en ontstaat er een gesprek. Daar heeft mevrouw Wolbert een punt. De initiatiefnemers hebben dit dan ook gezien als iets wat van groot belang is. De huisarts kent het gezin en de omgeving. De kennis van de huisarts kan inderdaad nog wel worden vergroot. Ook daarvoor zal Defensie, zo hebben wij met de diverse organisaties overlegd, extra input leveren.

Mevrouw Wolbert en mevrouw Thieme hebben vragen gesteld over het toetsingskader. Het voorstel was om de zorg in de Veteranenwet goed onder te brengen in het toetsingskader. Voorgesteld is om dit bij de evaluatie van de Nederlandse bijdrage aan ISAF, die wij van de regering hebben ontvangen, te vergroten. Mevrouw Thieme heeft verwezen naar de pagina's in de evaluatie die hierover gaan. Wij zijn het met beide woordvoerders eens dat het goed is om dit breder op te nemen in het toetsingskader. Dat is ook de belofte van de regering geweest, maar het lijkt me goed dat dit punt opnieuw wordt ingebracht. De woordvoerders Defensie hebben een rondetafelgesprek gepland over de evaluatie. Het is wellicht goed dat de woordvoerders van vandaag daarbij ook aanwezig zijn, want – daar ging mijn inbreng ook over – hoe meer woordvoerders bij onze veteranen zijn betrokken, vanuit VWS of vanuit Sociale Zaken of wat dan ook, hoe beter. Ik nodig de woordvoerders dus uit om aanwezig te zijn bij het rondetafelgesprek van 5 december en met ons mee te doen, want de gerichte vragen hierover zijn van groot belang. Als woordvoerders Defensie denken wij enig specialisme te hebben op dit gebied, maar wij nodigen de woordvoerders die hier zitten vanuit een Sociale Zaken- of VWS-achtergrond graag uit om aanwezig te zijn. Als zij het nodig vinden om daar nog eens naar huisartsen te luisteren, nemen wij die raad graag over en zullen wij daaraan meer aandacht besteden. Ik zou zeggen: breng dat punt nog eens in, want het is een groot punt en het is van belang om daaraan meer aandacht te besteden bij de evaluaties.

Mevrouw Wolbert heeft ook gevraagd naar de garantie van de veteranenzorg en de geestelijk verzorgers. Het mag duidelijk zijn dat de initiatiefnemers de positie van geestelijk verzorgers van groot belang vinden, uit welke richting zij ook komen. Geestelijk verzorgers zijn de onafhankelijke buddy's binnen defensie. Geestelijk verzorgers zijn geen luxe maar een noodzaak, zowel voor de mensen die thuisblijven en zo een luisterend oor hebben, als in het geval er een geestelijk verzorger meegaat op missie. Tijdens werkbezoeken hebben wij diverse malen mogen ervaren wat de rol van een geestelijk verzorger is. De geestelijk verzorger heeft namelijk geen dossier waar hij op let, maar hij heeft de menselijke maat. Uiteraard hebben maatschappelijk werkers die ook. Deze rol van de geestelijk verzorger vinden wij van groot belang. Wij zullen de minister dan ook – dat was de vraag van mevrouw Wolbert – zeer houden aan zijn eerdere belofte aan de Kamer om geen bezuinigingen door te voeren op de zorg voor, tijdens en na terugkeer van onze militairen en veteranen. Wij zullen de minister daar graag aan houden en wij zullen hem ook blijven volgen op dit punt. De geestelijk verzorgers verdienen ook van ons een compliment. Ik heb afgelopen week nog mogen lezen en ervaren hoeveel zij vernemen van de mensen die terugkomen van missie en hoe gevoelig het luisterend oor is dat zij hebben voor deze militairen en veteranen.

Mevrouw Berndsen vroeg naar de voorzieningen voor erkenning en waardering. Het gaat dan om voorzieningen zoals de Veteranenpas, het draaginsigne en vervoersvoorzieningen. Ik zou bijna verwijzen naar de motie-Herben over vervoersmogelijkheden in het ov. Deze voorzieningen vallen op zich al onder deze wet. Deze wet regelt eigenlijk de verschillende voorzieningen in een kader. Misschien is het ook van belang om hier te zeggen dat Defensie proactief uitvoering gaat geven aan de verstrekking van het draaginsigne en de veteranenpas. Ik zeg hier nog een keer dat dit proactief gaat gebeuren. We weten uit de ervaring van veteranen dat dit niet altijd makkelijk en vanzelf verloopt. Ook dat nemen we nog even mee. Dank dat u ons daar nog even aan herinnert, mevrouw Berndsen, want zo kunnen wij er de minister ook nog een keer aan herinneren.

Er is ook een vraag gesteld over het begrip "relatie", en dan met name over "levensgezel". De Kamer mag best weten dat ook wij als initiatiefnemers een behoorlijke discussie hebben gehad over vragen zoals wat daar nu onder valt en wat van belang is. Wat is van belang als het gaat om uitzendingen en om missiegerelateerde zaken en mogelijk om repatriëring? Defensie, zo kunnen wij als initiatiefnemers zeggen, heeft de afgelopen jaren waar dat nodig was, waar er noodzaak toe was en waar het mogelijk was, altijd mensen de mogelijkheid gegeven om in bepaalde omstandigheden die er helaas waren, terug te keren naar huis. Dat is heel belangrijk. Dat was niet gelinkt aan een definitie van een relatie of van een levensgezel. Wat deze wet ook doet, voor de toepassing van deze wet geldt dat het begrip "levensgezel" moet worden opgevat in de ruimste zin des woords. Ik zeg met nadruk: in de ruimste zin des woords.

De Kamer mag weten dat we ook over het volgende een discussie gehad hebben. Misschien is het goed om dat hier te vermelden. Stel je hebt een definitie, dan krijg je toch een discussie over de vraag welke commandant dan onder welke omstandigheden welke definitie leidend acht. Dat zou een verbreding kunnen zijn, maar het kan de mogelijkheden ook beperken. Wij kunnen zeggen dat Defensie ook hierbij uitgaat van de menselijke maat. Het is niet van belang of er sprake is van een formele verbinding of van samenwonen. Het gaat om de persoon die in de beleving van de veteraan zijn of haar relatie is. Dat is de definitie. Het is goed en ook fijn dat de Kamer ons de kans geeft om dat hier nog een keer goed neer te zetten. We begrijpen namelijk dat dit voor veel mensen heel belangrijk is in deze tijd. Als je een vriendschap hebt opgedaan en je wordt uitgezonden, als je een relatie hebt, een vriend of een vriendin, als je elkaar een halfjaar kent en dan gebeurt er iets – en dat is voorgekomen – dan moet de mogelijkheid er zijn om gerepatrieerd te worden. Met Defensie hebben we dit uiteraard ook besproken. Dit is een heel belangrijk punt. Het is ook voor mevrouw Berndsen een belangrijk punt. Dit is waar zeer veel waarde aan wordt gehecht, ook door Defensie zelf.

Hoe wordt er omgegaan met militairen die gewond of invalide terugkeren uit het inzetgebied? Dat was een vraag van de heer Van Gerven. Voor deze militairen geldt op dit moment al op basis van hun militaire rechtspositie dat ze aanvankelijk zullen worden verzorgd in het centraal militair hospitaal, waar alles is gericht op hun genezing. Vervolgens komen ze in het militaire revalidatiecentrum, waar ze verder werken aan hun herstel. Het is misschien goed om te noemen dat wij als initiatiefnemers ook in het afgelopen jaar nog een bezoek gebracht hebben, eveneens in het kader van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel, aan zowel het centraal militair hospitaal als aan het militaire revalidatiecentrum. Het is niet iets wat wij hier zomaar even noemen. We hebben ons laten voorlichten. We hebben ons door de artsen en de mensen daar laten vertellen wat de mogelijkheden zijn en wat de onmogelijkheden en waar er ook nog verbreding mogelijk is. Voor die mensen geldt dus de garantie dat zij in dienst kunnen blijven van Defensie. Dat is een belangrijk punt. Indien dat niet meer kan als militair, dan kunnen zij als burgerambtenaar in dienst blijven. Voor zover ze bij Defensie willen vertrekken, zullen ze ondersteund worden bij hun re-integratie bij een andere werkgever. Het laatste gaat niet altijd vanzelf. Dat weten we ook uit ervaring. Dat betekent echter ook dat de initiatiefnemers daarover zullen blijven doorvragen bij de minister. Het betekent eveneens – ik leg weer even een link naar de evaluatie van de missie in Uruzgan – dat we ook bij de evaluatie de minister zullen vragen wat er is gebeurd met onze militairen die voor re-integratie in aanmerking kwamen. Wat is hun positie nu? Is er recht gedaan aan wat toegezegd is?

Mevrouw Peters stelde een vraag over de andere beroepsgroepen. Uiteraard geldt ook voor andere beroepsgroepen dat zij tijdens de uitvoering van hun werk te maken kunnen krijgen met risico's. Dat realiseren wij ons terdege. Voor hen geldt evenzeer een bijzondere verantwoordelijkheid. Vandaag hebben we het echter specifiek over de bijzondere positie van de militairen. Voor zover de indieners hebben begrepen, is er ook sprake van initiatieven, zo hoorden we van mevrouw Wolbert, om bijvoorbeeld de verantwoordelijkheid voor politie nader vorm te geven. We weten ook dat meer partijen daarmee bezig zijn.

Mevrouw Peters heeft uiteraard een punt. Er zijn meer beroepsgroepen die in omstandigheden werken die zeker, en wellicht nog meer, de aandacht verdienen. Vandaag spreken wij echter over de bijzondere positie van de militair en de daaraan gerelateerde bijzondere zorgplicht.

Mevrouw Peters vroeg ook naar de criteria voor de definitie van "veteraan". Zij vroeg op grond van welke criteria de veteranenstatus wordt toegekend. Alle militairen die het Koninkrijk hebben gediend, onder oorlogsomstandigheden of tijdens vredesmissies, worden als veteraan aangemerkt. Ik herhaal dat alle militairen, uitgezonden door de politiek, die het Koninkrijk hebben gediend onder oorlogsomstandigheden of tijdens vredesmissies, als veteraan worden aangemerkt. Dat geldt ook voor voormalige militairen van bijvoorbeeld het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger.

Voorts vroeg mevrouw Peters waarom de zorgplicht van de werkgever Defensie niet volstaat. Uiteraard draagt Defensie als werkgever een bijzondere verantwoordelijkheid, maar niet alleen Defensie doet dat. Het is de regering die de militairen met instemming van het parlement inzet voor militaire operaties, waar dan ook ter wereld. De regering draagt namens de Nederlandse samenleving een verantwoordelijkheid voor een goede voorbereiding van de inzet, de begeleiding tijdens de inzet en de zorg na afloop daarvan. Die verantwoordelijkheid ligt dus veel breder. Defensie is ook geen zorgdepartement. Voor zaken die vallen onder SZW of VWS, die te maken hebben met een uitkering of andere zaken, is de regering in de breedte verantwoordelijk. Uiteraard heeft Defensie de eerstelijnsverantwoordelijkheid, maar de verantwoordelijkheid is veel breder gericht op de regering, de samenleving en de berokken organisaties.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik dank mevrouw Eijsink voor haar beantwoording. Actieve militairen evengoed als oud-militairen hebben recht op gelijksoortige hulp van Defensie bij het vinden van de weg in het oerwoud van allerlei zorginstanties. Mag ik het antwoord zo begrijpen?

Mijn vraag over de definitie ging erover wie daar allemaal onder vallen. Mevrouw Eijsink zegt dat dit alle militairen zijn. Ik maak daaruit op dat dit niet alleen Nederlandse militairen zijn, maar ook de militairen die eerst Nederlander waren, maar later om de een of andere reden niet meer. Begrijp ik het ook goed dat het gaat om alle militairen, ongeacht de functie die zij hebben bekleed? Of men nu achter in de keuken stond of ergens voorin, zegt niets over de soort van ervaringen die men kan opdoen in de omstandigheden waarin men zich bevindt. Begrijp ik ook goed dat men recht heeft op hulp, ongeacht de duur van de missie? Valt bijvoorbeeld de theoretisch korte verkiezingswaarnemingsmissie waar een militair bij betrokken kan zijn, daar ook onder? Wij weten niet van tevoren wat een militair kan meemaken, dus wij sluiten niets op voorhand uit.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Het spijt mij dat ik dat zo begrepen heb. De definitie van "veteraan" is heel ruim. Voor de duidelijkheid merk ik op dat daar ook de reservisten onder vallen. Of het nu gaat om de generaal die buiten poort gaat, de sergeant, de kok of wie dan ook, iedereen valt onder de definitie "veteraan". De militair van vandaag die door de politiek wordt uitgezonden, ongeacht of het gaat om oorlogsomstandigheden of vredesmissies, is de veteraan van morgen. Dat is belangrijk.

Ook de duur van de missie speelt geen rol. Ongeacht de duur van de missie worden militairen voorbereid op hun missie. Het mag duidelijk zijn dat het niet uitmaakt of iemand twee of drie maanden, dan wel een halfjaar wordt uitgezonden.

Wij kennen natuurlijk verschillende soorten verkiezingswaarneming. Mevrouw Peters kent zelf de verkiezingswaarneming in de vorm van het ergens naar uitgezonden worden voor de duur van een week. Bezien zal moeten worden of een dergelijke waarneming militair of civiel is. Dat zal afhankelijk zijn van de situatie.

Ik hoop dat ik mevrouw Peters voldoende beantwoord heb.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Er spreekt logica uit de antwoorden van mevrouw Eijsink. Ik kan daar goed mee leven. Ik ben blij met het antwoord dat ook reservisten, als die worden ingezet, onder de definitie kunnen vallen. Ook die moeten onder allerlei spannende omstandigheden opereren.

Ik heb ook gevraagd of hetzelfde geldt voor mensen die tijdens de Koude Oorlog hebben gediend. Dat is een bijzondere situatie. Ik weet niet hoe wij die moeten definiëren aan de hand van die criteria waar de wet naar verwijst. Ik nodig de indieners graag uit om mij dit uit te leggen.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Dit geldt niet voor militairen in de Koude Oorlog. Het gaat om militairen die gediend hebben onder oorlogsomstandigheden of tijdens vredesmissies. Militairen die gediend hebben tijdens de Koude Oorlog zijn militairen die toen nog de dienstplicht hadden. Dat is een andere omstandigheid en daar is al over gesproken. Als initiatiefnemers hebben wij daarover behoorlijk wat discussies gevoerd, omdat wij heel graag alle groepen militairen onder de definitie zouden willen scharen. Maar deze definitie is nu neergezet.

De heer Azmani vroeg naar de kwetsbaarheid van zorgcoördinatoren en dat is een heel terecht punt. De positie van de zorgcoördinator luistert natuurlijk heel nauw. Als wij zeggen dat er een aanspreekpunt moet zijn, een persoon waar de veteraan naartoe kan, betekent dit ook dat die coördinator heel stevig in zijn schoenen moet staan en niet alleen onafhankelijk ten opzichte van de veteraan moet zijn, maar zich ook heel onafhankelijk van instanties moet kunnen opstellen. Dat is een heel belangrijk punt en juist om die reden zal de zorgcoördinator niet worden belast met de beslissing over aanspraken van de veteraan bijvoorbeeld op het recht op een inkomensvoorziening. Dat blijft de bevoegdheid van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. Het mag echter wel duidelijk zijn dat wanneer de zorgcoördinator de persoon en de situatie kent – de menselijke maat – de gegevens van de zorgcoördinator belangrijk zijn voor de verdere afweging. De zorgcoördinator is iemand die stevig in zijn schoenen moet staan, die de militair goed moet kennen en die deze verantwoordelijkheid ook heel zwaar neemt.

De heer Azmani (VVD):

Voorzitter. Hier komt wel iets nieuws naar voren, dat wil zeggen dat het op deze manier bedoeld is. Ik ging ervan uit dat de zorgcoördinator een veel integralere functie zou hebben en dat hij de inkomensvoorziening ook kan toekennen en daarover dus ook de beslissing neemt. Ik begrijp dat dit niet het geval is. Ook krijg ik nog graag een bevestiging of het sanctioneren van het niet meewerken van de veteraan aan herstel en verbetering van de gezondheidstoestand ook op een andere manier plaatsvindt.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Het is goed dat de heer Azmani mij nog een keer de gelegenheid geeft, hierop te reageren. Nogmaals, de zorgcoördinator – de case manager – is enorm belangrijk in het leven van de veteraan die in moeilijkheden zit. Er is een vertrouwensrelatie; het is iemand die gebeld kan worden als het nodig is. Het is iemand die benaderbaar is en het is iemand die de persoon kent en weet wie de mens is. Hij kijkt niet alleen maar naar de dossiers. De zorgcoördinator zit uiteraard ook niet alleen maar op zijn werkplek. Het is geen kantoorfunctie. Hij gaat langs bij de mensen en hij spreekt met hen. Hij kent de mensen uiteraard goed. Nogmaals, de zorgcoördinator gaat niet over de besluitvorming, maar hij vervult een belangrijke functie als het gaat om de menselijke maat en als we van mening zijn dat de veteraan gehoord, gezien en bezocht moet worden.

Behalve op re-integratie moet ook worden ingezet op het behoud van werk, zo zei de heer Holtackers. Dat is zeer terecht. In de inleiding sprak ik over solidariteit; solidair zijn is een baan, solidair zijn betekent onder de mensen komen, zodat ze gezien en gehoord worden, contact hebben en geïsoleerd raken. Als de veteraan die in moeilijkheden raakt nog werk heeft, zal alles in het werk gesteld worden om hem dat werk te laten behouden. Ook daarin heeft de zorgcoördinator een functie. De werkgever zal ook uitdrukkelijk bij de zorg voor de veteraan worden betrokken. Dat is niet altijd gemakkelijk, want we kennen situaties waarin de veteraan er weinig behoefte aan heeft om zijn werkgever te laten weten wat er thuis aan de hand is. Dat vergt ook weer dat ogen en oren open gehouden moeten worden, dat huisarts en behandelend artsen weten waar het thuis over gaat en ook signalerend kunnen werken. Nogmaals, dat werk is enorm belangrijk. Ik heb al eerder verwezen naar generaal Lei; er zijn al eerder plannen opgesteld om de werkgevers meer te betrekken bij de dagelijkse realiteit waarin veteranen terecht zijn gekomen.

Voorzitter. Ik heb al even gesproken over reservisten. Nogmaals, als beroepsmilitairen vallen zij onder deze wet. Dat betekent dat zij de veteranenstatus krijgen als zij uitgezonden zijn geweest en zij kunnen deze status ook niet verliezen.

De heer Dijkgraaf vroeg of het mogelijk is de veteranen te volgen. Het moge duidelijk zijn dat een actieve benadering kernelement van deze wet is. Daarvoor is het onderhouden of, als dat nodig is, het opnemen van contact met veteranen van wezenlijk belang. De wet voorziet hierin. Dit is de grondslag van het veteranenregistratiesysteem. Wij als initiatiefnemers huldigen de slogan: de militair van vandaag is de veteraan van morgen! Militairen zijn geregistreerd bij Defensie. Dat betekent dat zij direct in het veteranenregistratiesysteem zitten en zij niet uit het oog verloren kunnen worden. Verschillende bewindslieden, de heer Van der Knaap, de heer De Vries en ook deze minister, hebben er hier al op gewezen dat militairen zich wel moeten willen melden als er iets is, bijvoorbeeld als het thuis misgaat. Zij moeten dat wel laten weten. Wij hebben in dit verband vaak gesproken over de risicomijders.

Deze wet biedt de mogelijkheid om problemen te bespreken en hulp te vragen als dat nodig is. Dit vraagt echter wel een actieve houding van de veteranen zelf. Ik zou willen zeggen: de schaamte voorbij. Gelukkig gebeurt het nu ook, dat is geen probleem meer, maar wij blijven er bovenop zitten.

Mevrouw Wolbert verwees naar Checkpoint. Ik kan niet nalaten om het hier even te laten zien, voorzitter, want ik vind het een fantastisch blad. Ik zou bijna zeggen: het enige ongecensureerde blad van Defensie. Ik weet dat ik dat zo niet mag zeggen en dat ik de minister nu een beetje zit te plagen, maar als ik aan de andere kant van de tafel zit als woordvoerder komt er ook wel eens plagerijtje. De minister kan dat zeker hebben. Checkpoint is een heel belangrijk blad voor de veteranen. Daarin staan de verhalen waarnaar verwezen wordt. Ook wij hebben veel van Checkpoint geleerd. Heel veel verhalen spreken ons aan. Dat is de praktijk. Checkpoint wordt als het goed is door alle veteranen ontvangen. Dat betekent dat informatie over veteranen daarin terug te vinden moet zijn. Zij moeten kunnen lezen wat deze wet voor hen betekent. Ik weet ook dat andere bladen van Defensie daaraan zeker aandacht zullen besteden.

Mevrouw Wolbert heeft terecht een vraag gesteld over de Inspectie voor de Gezondheidszorg. De gezondheidszorg van Defensie valt onder de IGZ en is in 1989 gemandateerd aan de Inspectie Militaire Gezondheidszorg. Defensie heeft dus een eigen inspectie, maar de verantwoordelijkheid ligt bij de IGZ. De IMG heeft hulp van de Raad voor Zorg en Onderzoek onder leiding van mevrouw Tiesinga. De RZO kijkt naar de landelijke zorg veteranen. Daarbij zijn achttien organisaties aangesloten, o.a. de geestelijke gezondheidszorg, Centrum '45, Stichting De Basis, Sinaï en andere ggz-instellingen. Zo is het opgebouwd, maar uiteindelijk is de IGZ verantwoordelijk. Het moge duidelijk zijn dat de Inspecteur Militaire Gezondheidszorg hier een belangrijke rol heeft. Hij kan namelijk ook bezoeken afleggen in het buitenland. Dat kan de IGZ niet. De IMG gaat naar Uruzgan en hopelijk ook naar Kunduz om daar met de mensen te spreken. Dat is belangrijk omdat onze militairen daar op missies zijn. Daar gebeurt het, daar leven de verhalen, daar werken de geestelijke verzorgers en de mensen die het allemaal meemaken.

Voorzitter. Dit was de inbreng in eerste termijn van de zijde van de initiatiefnemers.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu het woord aan de minister van Defensie, de heer Hillen, in zijn rol als adviseur bij de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel.

Minister Hillen:

Voorzitter. Ik wil beginnen met de heer Holtackers te complimenteren met zijn maidenspeech. Ja echt, dat gaat de hele dag door, zoals u merkt. Ik heb goed naar u geluisterd. Het past de regering nooit om oordelen te hebben over de Tweede Kamer – omgekeerd mag alles, maar van deze kant uit niets – maar ik heb toch de indruk dat uw inbreng een toevoeging is aan de sectie kwaliteit. Ik zou in het Nederlands willen toevoegen: many happy returns, ik hoop dat u nog vaak het woord voert en dat wij er een en ander van kunnen opsteken.

Dan de rol van de minister bij een initiatiefwetsvoorstel. Ik ben adviseur. De Kamer heeft het initiatiefwetsvoorstel ingediend en verdedigt het, want de Kamer is medewetgever in het Nederlandse staatsbestel. De bewindspersoon, in dit geval de bewindspersoon van Defensie, moet uiteindelijk contrasigneren. Uiteindelijk moet er altijd een overeenstemming zijn, zodat de minister en de initiatiefnemers elkaar kunnen vinden. Ik heb zelf ooit een initiatiefwetsvoorstel ingediend en heb mogen meemaken dat de toenmalige bewindspersoon mijn initiatiefwetsvoorstel tot aan de grond heeft afgebroken. Ik kan u vertellen dat het initiatiefwetsvoorstel gewoon het Staatsblad heeft gehaald, zo sterk is de Kamer ook wel weer. Dat geeft de betrekkelijkheid van de regering aan wanneer de Kamer zijn positie kent en initiatieven neemt.

Dergelijke tegenstellingen zijn er vandaag niet en ik wil de initiatiefnemers op een aantal punten graag complimenteren. Allereerst natuurlijk met de inhoud van het initiatiefwetsvoorstel. Die is evenwichtig en rondt op buitengewoon belangwekkende wijze het bouwwerk van de veteranenwetgeving in Nederland af. Het is heel goed dat deze wet het Staatsblad zal halen. Daarmee geef ik te kennen dat het advies van de regering positief is.

Vervolgens wil ik de Kamer complimenteren met het feit dat dit unaniem gebeurt door alle fracties die in vak-K vertegenwoordigd zijn. Dat is niet alleen omdat ik een fan ben van een nationaal kabinet, want in de praktijk laat ik daar weinig van zien, maar omdat het in dit geval gaat om de groep waarop het betrekking heeft: de veteranen. Dat daarvoor Kamerbreed een wetsvoorstel unaniem wordt aangenomen, vind ik buitengewoon waardevol. Het is een goed signaal en ik ben er erg dankbaar voor. Toen ik minister werd, trof ik twee wetsvoorstellen aan. Een van de kant van de regering en een van de kant van initiatiefnemers van de Kamer. Het initiatiefwetsvoorstel van de Kamer heb ik met plezier voorrang gegeven. Het wetsvoorstel is niet alleen een buitengewoon goed wetsvoorstel geworden, maar ook zodanig gerijpt dat alle fracties zich erachter konden scharen. Ik vind dat een verrijking voor de wetgeving voor de veteranen. Chapeau hiervoor!

Dan is er van de zijde van de regering nog wel een punt ter toevoeging over de ereschuld. Hierover zijn door alle woordvoerders opmerkingen gemaakt en ik zou het volgende willen zeggen. Ik zou het prachtig hebben gevonden als de schadeloosstelling bij amendement door de Kamer was geregeld, waarbij de Kamer laat zien dat er Kamerbreed prioriteiten worden gesteld en dat het geld daarvoor in de begroting bijeen is geharkt. Dat is er helaas niet van gekomen. De bal ligt bij de minister van Financiën en ik ben er nog niet helemaal uit, hoewel ik goede vorderingen maak.

Inmiddels heb ik een substantieel bedrag bij elkaar geharkt en zo gauw ik het binnen het kabinet heb kunnen afronden, zal ik u daarvan onmiddellijk in kennis stellen. Ik erken de verantwoordelijkheid op dat punt en probeer er met het kabinet uit te komen op een zodanige wijze dat de schadeloosstelling tot zijn recht kan komen. Ik teken daarbij wel aan dat de uitgangspunten van de schaderegeling zoals die eerder onder leiding van de Nationale ombudsman door Defensie en de Algemene Centrale van Overheidspersoneel is vastgesteld, natuurlijk nog nader moeten worden uitgewerkt in het sectoroverleg. De schaderegeling moet een conflictoplossend karakter hebben, gekenmerkt door snelle uitbetalingen en met een forfaitair karakter, want de veteraan is daarmee meer gediend dan met jarenlang slepende procedures.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Ik ben blij dat de minister nogmaals uitspreekt dat hij echt werk gaat maken van de schadeloosstelling, maar dat wisten wij al. Ik ben ook blij om te horen dat er inmiddels een substantieel bedrag bij elkaar is geschraapt of gehaald, of hoe zei de minister dat ...

Minister Hillen:

Geharkt.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Oké, geharkt. Kan de minister iets specifieker zijn? Hebben wij het over 10 mln., 30 mln. of 70 mln.?

Minister Hillen:

Ik zou het graag willen zeggen, maar in het belang van de zaak doe ik het niet. Ik heb daar afspraken over met de minister van Financiën. Als ik voor mijn beurt zou spreken, wordt hij toornig en een toornige minister van Financiën is zunig. Dan zou ik dus nog grotere moeite hebben om de zaak rond te krijgen. Ik heb met hem afgesproken dat ik eerst in de ministerraad de zaak met het kabinet zal afkaarten. Daarna kan ik er mededelingen over doen hier. Het gaat wel om een substantieel bedrag.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Dan is het natuurlijk aan de PvdA-fractie om te zeggen wat zij beschouwt als substantieel. Wij vinden iets minder dan de helft substantieel en meer dan de helft vinden wij al ruim. Ik constateer dat de minister tussen de 30 mln. en 40 mln. gegarandeerd moet hebben. Ik ben benieuwd of ik daarmee een eind in de richting zit. De vraag is echter wanneer wij dat precies weten. Bovendien is een substantieel bedrag niet het volledige bedrag. Moeten wij tot de volgende begroting, dus tot eind volgend jaar, wachten totdat de minister van Financiën de rest bij elkaar weet te schrapen? Ik mag hopen van niet.

Minister Hillen:

Ik durf het niet te zeggen, maar ik doe mijn uiterste best. Ik ben hier al een hele tijd mee bezig, met grote druk. Ik ga ervan uit dat dit jaar, dit kalenderjaar, duidelijk zal worden waar wij op uitkomen. Ik hoop dat ik het nog voor de behandeling van de begroting van Defensie aan de orde kan stellen. Ik wil overigens nog opmerken dat ook in het kabinet iedereen altijd naar de minister van Defensie kijkt. Het wetsvoorstel is zo symbolisch omdat het Kamerbreed is ingediend. De verantwoordelijkheid voor de veteranen moet ook als een kabinetsbrede verantwoordelijkheid worden gezien. De bal de hele tijd terugspelen naar de minister van de Defensie, even los van het feit dat die begroting aardig onder druk staat, versmalt de verantwoordelijkheid te veel. Ik hoop dat ik in het kabinet de kans blijf krijgen om de rekening zo breed mogelijk te delen met mijn collega's.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

De minister wil nog geen mededelingen doen over de hoogte van het bedrag. Dat vind ik natuurlijk verschrikkelijk jammer, maar ik kan het begrijpen. Weet hij wel voor het einde van dit jaar of het hele bedrag beschikbaar komt en, zo ja, wanneer?

Minister Hillen:

Als ik dat zou toezeggen, wordt in het kabinet gezegd – dat is de manier van werken binnen een regering – dat ik dan ook verantwoordelijk ben voor de invulling ervan. Dan zou het dus van mijn begroting afgaan. Zo werkt dat. Daarmee zou ik mijn eigen hand van kaarten dus niet versterken. Ik probeer op het ogenblik door te onderhandelen – dat gaat goed – tot een goede representatie te komen. Daar wil ik nog even mee doorgaan. Ik hoop dat de Kamer mij die kans geeft.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

De minister geeft geen antwoord op het tweede deel van mijn vraag, namelijk of wij aan het eind van dit jaar weten of het gelukt is.

Minister Hillen:

Als ik dat zou zeggen, zou ik voor mijn beurt spreken. Ik ga ervan uit van wel. Ik doe daar mijn uiterste best voor. Ik hoop zelfs dat ik eruit ben voor de behandeling van de begroting van Defensie, maar dat kan ik niet garanderen.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Op zich begrijp ik dat de minister erop wijst dat de ereschuld een nationale ereschuld is die de hele regering draagt en niet alleen de minister van Defensie. Ik beschouw de minister van Defensie echter wel als de vlaggendrager van het project rond het inlossen van de ereschuld die door het hele kabinet moet worden gedragen. De minister is daarvoor ons aanspreekpunt. Hij is degene die dit onderwerp onvermoeibaar zal inbrengen binnen de regering totdat het is geregeld, maar de gehele regering moet zich erachter scharen. In dat licht verbaast het mij een beetje dat de minister niet eens een tipje van de sluier kan oplichten, met de redering dat als hij dat doet het automatisch van zijn eigen begroting afgaat. Kan het kabinet hierover misschien al het een en ander regelen bij de Najaarsnota? Als niet alle middelen ervoor kunnen worden gevonden in 2011, zou dat kunnen worden gecorrigeerd bij de begroting van Defensie of de Voorjaarsnota 2012.

Minister Hillen:

In de eerste plaats heeft de Nationale ombudsman zijn brief waarin hij het kabinet herinnert aan de belofte, naar de minister-president gestuurd en niet naar mij. Daaruit blijkt dat ook hij dit beschouwt als een kabinetsbrede ereschuld. In de tweede plaats vind ik dat het moment waarop wij de Najaarsnota behandelen, hiervoor een uitstekend moment is. Ik hoop dat dit kan.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Mag ik dan constateren dat de regering ernaar streeft om vóór de behandeling van de Najaarsnota een regeling te hebben met een uitgewerkt principeakkoord voor het gehele bedrag? Is dat de insteek van de minister? Van dat bedrag kan dan bij de Najaarsnota mogelijk al een gedeelte in 2011 worden uitgekeerd.

Minister Hillen:

Ik beschouw dit als een inspanningsverplichting en niet als een taakstelling. Ik doe hiervoor mijn uiterste best, maar ik heb daarvoor mijn collega's nodig. Ik kan niet voor de beurt van mijn collega's praten. Met hen kan ik in de ministerraad tot een gemeenschappelijke uitspraak komen.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Hillen:

De heer Van Gerven vroeg naar de brief van de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers die nog bij Defensie ligt. De Kamer zal binnenkort hierop een antwoord ontvangen.

Over de procedure kan ik zeggen dat het wetsvoorstel van de regering nog steeds aanhangig is bij de Tweede Kamer. Ik zal dat intrekken, althans de procedure van in werking stellen, zodra het voorliggende wetsvoorstel door de Kamer is aangenomen. Als het wetsvoorstel ook door de Eerste Kamer is aangenomen, zal ik het kabinet adviseren om mij toestemming te geven het contraseign te geven als het door de Koningin is getekend.

De heer Van Gerven (SP):

Ik dank de minister dat hij komt met een brief in reactie op de brief van de bond. Op het punt van de omkering van de bewijslast wil ik nog iets benadrukken. Ik ben natuurlijk erg benieuwd hoe de minister daarin staat. Het is een moeilijke kwestie: 120 mensen hebben al bezwaar gemaakt. Voor deze individuele gevallen gaat het niet om weinig. Ik vraag de minister het volgende bij zijn beantwoording te betrekken. Als mensen in dienst komen, vindt er een strenge keuring plaats van de gezondheid van de toekomstige militair. Deze keuring vindt ook in geestelijk opzicht plaats. Mochten er later ernstige PTSS-klachten ontstaan, dan is het immers heel aannemelijk dat deze te wijten zijn aan ervaringen die zijn opgedaan in de militaire dienst. Dat kan zeker als er daarbij sprake was van gevaarlijke missies. Dan ligt het meen ik voor de hand om uit te gaan van het principe van de omkering van de bewijslast. Men mag er immers van uitgaan dat deze mensen gezond het leger zijn ingegaan.

Minister Hillen:

Dat is uiteraard precies de kern van het probleem. Ik zal hierop uitvoerig ingaan in de brief. De heer Van Gerven kan een onderbouwd antwoord op deze vraag verwachten.

De heer Van Gerven (SP):

Ik dank de minister daarvoor.

De voorzitter:

Wij zijn gekomen aan het einde van de eerste termijn van de indieners en de regering. Ik zie aan de Kamerleden dat er behoefte is aan het houden van een tweede termijn. Het woord is aan mevrouw Wolbert.

Voorzitter: Van Beek

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Voorzitter. Het is goed dat wij vandaag veel aandacht hebben kunnen besteden aan het initiatiefwetsvoorstel inzake een Veteranenwet. De PvdA-fractie constateert in de tweede termijn dat zij antwoorden heeft gehad op de meeste vragen die nog openstonden. Wij moeten ook constateren dat een aantal uitwerkingen in de komende tijd nog zullen volgen. Onze fractie zal die kritisch maar positief bezien.

Ik wil afsluiten met het uitspreken van een hartgrondige wens dat wij de gevolgen van dit wetsvoorstel straks in de volle omvang zullen tegenkomen in de praktijk. Het zal de indieners en de minister niet verbazen dat wij deze wens hebben. Wij hopen dat dit ertoe leidt dat wij met tevreden veteranen te maken krijgen. Wij hopen dat zij zeggen: dit is goed geregeld, wij zijn blij dat het zo is geregeld en wij hebben er vertrouwen in dat het in de toekomst zo zal blijven.

Zoals bekend vindt de Partij van de Arbeid de voorwaarden voor het inlossen van de ereschuld een belangrijk item. Ik heb de minister net horen zeggen dat wij erop moeten rekenen dat het goed komt. Ik heb daar vertrouwen in. Ik hoop dat we daar niet al te lang meer op hoeven te wachten, niet voor mezelf en al helemaal niet voor de Partij van de Arbeid, maar voor de mensen om wie het hier gaat: oude veteranen, omdat het al veel te lang geduurd heeft, en nieuwe veteranen, zodat ze echt vertrouwen kunnen krijgen in deze nieuwe Veteranenwet.

Mevrouw Berndsen (D66):

Voorzitter. Ik dank de initiatiefnemers voor hun beantwoording, die buitengewoon adequaat was. Ik sluit mij aan in de rij collega's die de heer Holtackers hebben gefeliciteerd met zijn maidenspeech. Zijn woorden zijn mij als voormalig politiechef uit het hart gegrepen. Ik ben niet voor niets zo blij met deze Veteranenwet. Dit is voor mij namelijk de opmaat naar volgende wetgeving voor uniformberoepen, waar mevrouw Wolbert al aan refereerde, die ik samen met mevrouw Kuiken van de Partij van de Arbeid zal ontwikkelen. Wij kunnen mooi gebruik maken van al het werk dat voor deze Veteranenwet al is gedaan. Ik hoop dat we de heer Holtackers mee zullen krijgen in dit initiatief.

Ik ben blij met de verduidelijking omtrent de veteranenombudsman. Ik snap dat niet wordt gekozen voor een systeem van juridificatie. Ik vind het uitstekend dat het bij de ombudsman ondergebracht kan worden zonder dat daar dan sprake van is. Omdat je niet kunt spreken van een bindend advies, wil ik wel de vinger aan de pols houden of er daadwerkelijk wat wordt gedaan met de uitgebrachte adviezen. Op enig moment zou dat gemonitord moeten worden. Dat vind ik erg belangrijk.

Ik hoop oprecht dat het de minister gaat lukken om de hele regering ervan te overtuigen dat de ereschuld nu ook financieel daadwerkelijk ingelost zal worden, want uiteindelijk heeft ook de Nationale ombudsman daar een advies over uitgebracht.

Ik ben blij dat er aan het begrip "levensgezel" nog iets meer tekst gegeven is, maar het is vooral belangrijk dat het ministerie van Defensie coulance betracht bij invulling van dit begrip en dat er sprake zal zijn van maatwerk.

Dit waren mijn laatste punten. Nogmaals dank aan de initiatiefnemers. Ik ga ervan uit dat we dit wetsvoorstel heel snel door het parlement kunnen loodsen.

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Ik wil de initiatiefnemers hartelijk danken voor hun inbreng in eerste termijn. Het debat volgende, lijkt het mij duidelijk dat er zowel in vak-K als in het parlement grote eensgezindheid is om de Veteranenwet tot een goed einde te brengen.

Het is goed te vernemen dat de eensgezindheid die er was, is gebleven en alleen nog maar sterker is geworden. Dat biedt perspectief voor de toekomst voor de vele mensen die zullen zijn aangewezen op de effecten van de Veteranenwet en daar hun voordeel mee kunnen doen.

Ik had net een kort interruptiegesprek met de minister over de PTSS-brief van de bond. Kan hij daar nog een termijn verbinden? Wanneer is die brief beantwoord? Dat was nog blijven liggen.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de indieners voor hun antwoorden op de vragen. Velen hebben het gememoreerd: vandaag is een bijzondere dag waarop de puntjes op de i zijn gezet van een Kamerbreed ingediende en verdedigde nieuwe Veteranenwet voor alle mensen die vanaf nu op missies zullen worden uitgezonden.

Wij stonden er ook Kamerbreed bij stil dat, als wij het voor de toekomst goed regelen, het ook voor het verleden goed geregeld moet zijn. Ik dank in het bijzonder de minister van Defensie, die hier als adviseur staat, voor zijn klip-en-klare taal. Hij zei namelijk zich ervoor in te spannen dat de regering in haar geheel die verantwoordelijkheid voelt en op zich neemt en ernaar streeft om bij de Najaarsnota duidelijk te maken waar de 2000 veteranen uit Libanon, Korea, Nieuw-Guinea en Bosnië na jarenlang procederen eindelijk aan toe zijn.

Ik ben blij dat ik mijn inbreng in tweede termijn kan afronden met een blik naar de toekomst, maar ook naar het verleden.

De heer Azmani (VVD):

Voorzitter. Allereerst dank ik de indieners, de heren Jasper van Dijk en Bosman en mevrouw Eijsink in het bijzonder, voor de beantwoording. Ik dank ook de minister en de andere aanwezigen in vak-K. Zoals ik al in eerste termijn heb gezegd, is dit echt een unieke dag in de parlementaire geschiedenis. Daarbij mogen we stilstaan. Volgens mij hebben we dat ook gedaan vandaag. Het is belangrijk dat dit wetsvoorstel, waaruit blijkt dat het parlement pal achter de veteranen staat, die unieke positie ook heeft in de parlementaire geschiedenis.

Ik merkte dat de diverse woordvoerders vandaag passioneel hebben gesproken over dit wetsvoorstel. Niet in het minst was dat de heer Holtackers – daar valt zijn naam weer – van de CDA-fractie, die het voorrecht had om zijn maidenspeech te houden op zo'n bijzonder moment in deze Kamer. Ik merk dat het toch altijd lastig is om namen te noemen in bijdragen. Op de een of andere manier doe je dan altijd weer anderen tekort die ook hun inzet hebben betoond. Namens de VVD-fractie dank aan een ieder die hier een bijdrage aan geleverd heeft, op welke manier dan ook.

Zoals mevrouw Eijsink in haar betoog al aangaf: het is aan de Kamer om scherp te blijven, zowel bij de voorhangprocedure voor de verdere invulling van AMvB's, als bij de evaluaties die komen gaan. Ik ben ervan overtuigd dat dit wetsvoorstel door de Staten-Generaal zal worden aangenomen. We streven naar een wet met zo'n bijzonder karakter, een sluitstuk van ruim twintig jaar ontwikkeling, dat deze ook voor de lange duur houdbaar is, juist in het belang van veteranen. Rechtszekerheid is voor hen het meest van belang.

De heer Holtackers (CDA):

Voorzitter. Het is nu mijn beurt om een bedankje uit te delen aan de indieners van dit initiatiefwetsvoorstel. Ik constateer dat al mijn vragen in eerste termijn tot volle tevredenheid zijn beantwoord.

Ik heb nog wel één observatie naar aanleiding van het antwoord in eerste termijn. Er is sprake van mijding en van de verantwoording van een veteraan. Hij moet ook zelf iets doen om in de zorg opgenomen te worden. Daar ben ik het van harte mee eens. Iedereen heeft immers eigen verantwoordelijkheden, ook veteranen. Mijding kan echter een symptoom zijn van de klachten. Het zou jammer zijn als dat geïnterpreteerd wordt alsof iemand niet wil meewerken. Dat zou het doel voorbijschieten. Ik zou op dat punt nog gerustgesteld willen worden.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Voorzitter. Ook ik dank de initiatiefnemers hartelijk voor de beantwoording en toelichting in eerste termijn. Ik vroeg om een nota van wijziging. En wat schetst mijn verbazing? Ik werd op mijn wenken bediend en kreeg een nota van wijziging. Alleen, hij is nog niet volledig naar mijn smaak. Daar kom ik zo op terug.

Ik heb nog een aantal vragen. Waarom hebben de initiatiefnemers gekozen voor 80% in plaats van 70%? Ik ben woordvoerder voor sociale zaken en moet toch oog houden voor uniformiteit en solidariteit tussen de verschillende regelingen in de sociale zekerheid. Vanuit die controlerende rol leg ik die vraag nog eens nadrukkelijk neer.

In de nota van wijziging staat dat het woord "tenminste" wordt geschrapt. Daarmee zijn de bodem en het plafond gelijk geworden. We hebben nu een uniform uitkeringspercentage gecreëerd. Van de heer Bosman heb ik begrepen dat de kosten die vervolgens worden gemaakt, daar bovenop komen. Dat zijn in feite geen inkomensbestanddelen, hoewel de fiscus dat anders ziet. Het zijn echter geen onderdelen van de inkomensvoorziening zoals wij deze kennen in de sociale zekerheid. Mijn dank voor de heldere toelichting.

Ik kom op de rapportage. Het is goed om deze in het eerste jaar na de inwerkingtreding van de wet te doen om na te gaan wat de stand van zaken is en of alles goed loopt. Vervolgens kan de rapportage elke twee jaar worden gedaan.

Ik ga in op de veteranenombudsman. De heer Jasper van Dijk zei: bij de Nationale ombudsman wordt nu al een aantal zaken behandeld en dat gebeurt op een goede manier. Dan is er toch nog maar één probleem? Het verschil dat ik geconstateerd heb tussen de veteranenombudsman en de Nationale ombudsman is gelegen in de aanvullende bevoegdheden. Kunnen wij die aanvullende bevoegdheden voor veteranen dan niet gewoon neerleggen bij de Nationale ombudsman? Dan is de problematiek volgens mij opgelost.

De voorzitter:

Dit was de tweede termijn van de Kamer. Wij gaan over naar de tweede termijn van de initiatiefnemers.

De heer Bosman (VVD):

Voorzitter. Er is gevraagd naar het percentage van 80. Het belangrijkste is om na te gaan om welke groep het gaat en wat het doel van de 80% is. Zoals ik in eerste termijn heb uitgelegd, betreft het een kleine groep. Het gaat juist om de mensen die zodanig zijn afgeleden en in de problemen zijn gekomen, dat je ze eigenlijk direct een goede faciliteit moet bieden om hen snel weer op de been te helpen. Je moet hen direct in de mogelijkheid stellen om geen financiële zorgen te hebben, zodat zij gelijk kunnen starten met re-integratie, gezond worden en terugkomen op de arbeidsmarkt. Wij kunnen hun een stabiele financiële situatie geven, ook voor het gezin en de mensen in hun omgeving. Als je dit niet goed aanpakt, blijf je met problemen zitten, ook voor de betrokkene zelf. Vanwege het unieke karakter van de militair is gekozen voor die 80%. Daarnaast heeft de historie bewezen dat dit een bedrag is dat mensen op de been kan helpen. Daarmee sluit het direct aan op hetgeen zij moeten doen: gezond worden en re-integreren.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Er zijn drie vragen gesteld. De woordvoerder van D66 vroeg of de niet-bindende adviezen worden gemonitord. Het antwoord is ja; deze komen in de evaluatie. De woordvoerder van de PVV vroeg naar de toegevoegde waarde van de veteranenombudsman. Wat de woordvoerder zei, is wat wij gaan doen. De aanvullende bevoegdheden komen juist bij de veteranenombudsman terecht en deze valt onder de Nationale ombudsman. Volgens mij zijn wij het dus niet oneens met elkaar. De toegevoegde waarde van een aparte veteranenombudsman als instituut is de zichtbaarheid ervan.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Dat laatste is erg verduidelijkend. De heer Van Dijk zegt daar in feite mee dat de zichtbaarheid voor veteranen op allerlei terreinen heel belangrijk is. Dat heb ik ook in mijn eerste termijn aangegeven. De Nationale ombudsman heeft geen aanvullende bevoegdheden, maar als wij deze aan hem geven, kan het voor de veteranen in feite hetzelfde blijven. Of je hem dan veteranenombudsman of Nationale ombudsman noemt, maakt voor de veteranen geen verschil. De heer Van Dijk zegt nu: voor de zichtbaarheid noemen we hem veteranenombudsman. Daar kan ik mee instemmen, want de zichtbaarheid was een van de belangrijke onderdelen voor de veteranen, zo heb ik aangegeven.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Daaraan kan ik het volgende toevoegen. Aanvankelijk bestond er een idee voor een aparte klachteninstantie. De indieners hebben echter bedacht om deze bij de ombudsman te voegen. Dat is nog een stuk goedkoper ook. Volgens mij is dat ook een aantrekkelijk argument.

De woordvoerder van het CDA vroeg naar de zorgmijding en merkte terecht op dat dit in het laatste geval een mogelijkheid moet kunnen zijn. Als een zorgmijder echt niet geholpen wil worden, als hij bijvoorbeeld ver weg gaat wonen en alles doet om Defensie te ontwijken, is de vraag wat je daaraan kunt doen. Maar de centrale boodschap van deze dag is volgens mij dat de indieners van deze wet alles doen om de veteraan ten dienste te staan en om hem te bereiken, met het registratiesysteem, met de zorg en met het ene loket. Dat is de intentie van deze wet.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Ter afsluiting maak ik nog enkele opmerkingen namens de initiatiefnemers. Mevrouw Wolbert sprak terecht over de uitwerking in de komende tijd. Zij zei dat het haar hartgrondige wens is om de uitwerking in volle omvang tegen te komen. Dat zijn wij met haar eens. Wij zitten hier als de tien initiatiefnemers, maar na vandaag krijgen wij er, denk ik, 140 collega's bij die zich medeverantwoordelijk weten voor deze wetgeving. Dat is het mooie. Het is van belang dat ook de woordvoerders Sociale Zaken en VWS zich hiervoor medeverantwoordelijk voelen. Het zal dan ook niet zo zijn dat alleen de woordvoerders in vak-K, veelal woordvoerders Defensie, dit op de voet willen en zullen volgen. Wij hebben vandaag ook bondgenoten bereikt. Mogelijk sluiten volgende week 140 collega's zich aan bij de tien die vandaag in vak-K zitten. Daar zien wij zeer naar uit. Geloof mij, wij zullen de Veteranenwet blijven volgen.

Mevrouw Berndsen vroeg naar de adviezen inzake de ombudsman en het monitoren daarvan. Dat is een terecht punt. Zoals men zal begrijpen, zullen wij dit blijven volgen. De ombudsman brengt jaarlijks een jaarverslag uit. Met de instelling van de substituut-veteranenombudsman zullen wij uiteraard ook de uitvoering van deze niet-bindende adviezen blijven volgen. Helaas zijn ze niet-bindend; wij zouden ze wel bindend willen zien. Waar het mogelijk is, zullen we de adviezen ook meenemen in rapportages.

Hetzelfde zullen wij doen met betrekking tot de monitoring, waarover de heer Van den Besselaar een vraag heeft gesteld. Hij vroeg hoe wij die monitoring in het eerste jaar na inwerkingtreding zullen doen. Zijn punt is terecht. Wij zullen dit ook het eerste jaar op de voet volgen. Afgesproken is dat de Kamer jaarlijks een Veteranennota blijft ontvangen. Daar hechten wij als initiatiefnemers zeer aan. Wij kennen nu immers een landelijke Veteranendag, en het is een goed gebruik geworden om enige weken voor die dag in de Kamer voluit te spreken over de vorderingen en de veranderingen en over alles wat wij nodig vinden voor veteranen. De Veteranennota behouden wij dus. Daarnaast zullen wij goed kijken naar de uitwerking van een Algemene Maatregel van Bestuur voor de komende jaren, zoals die in de voorstellen is opgenomen. Dat is nog veel werk, zoals eerder werd gezegd. Wij zullen dat blijven volgen. Zoals ik eerder opmerkte, zullen wij niet de enigen zijn die dat doen. De heer Van den Besselaar zal dat met ons doen als woordvoerder Sociale Zaken. Wij zijn blij dat hij dit met ons zal volgen, wat zijn beslag zal krijgen in rapportages.

Mag ik namens de initiatiefnemers zeggen dat het groot nieuws is dat deze minister spreekt over een bedrag van, let wel, 110 mln. voor schadeloosstelling? Mevrouw Wolbert gaf aan wat volgens haar een substantieel deel is. Zij deed een poging. De minister zegt namens de regering dat er zo snel mogelijk een substantieel deel komt van dat bedrag van 110 mln. dat nodig is. Namens de initiatiefnemers zeg ik dat dit goed nieuws is. Daar worden wij blij van voor de veteranen, die al heel lang zitten te wachten.

Wat de minister zei over dat substantiële deel, betekent ook dat wij met de uitwerking ervan kunnen beginnen. Ieder die de regeling van de ombudsman van 1 juni vorig jaar kent, weet dat wanneer er geld komt, de uitwerking nog gedaan moet worden. Wij zullen niet nalaten nog morgen te beginnen met de uitwerking daarvan, want daar zitten mensen op te wachten. Dat is de schadeloosstelling waar mensen jaren naar uit hebben gezien. Zoals door diverse woordvoerders is ingebracht: dat is waarmee het ooit begonnen is. Wij hebben als initiatiefnemers gesproken over een plan van aanpak. Toen kwam het bij de ombudsman. Toen werd het een schadeloosstelling. Dat was de opeenvolging en dan komt de inwerkingtreding van de initiatiefwet voor de mensen. Het een kan niet zonder het ander.

Nogmaals, wij worden er heel blij van dat de minister heeft gezegd dat er een substantieel deel vrijkomt. Wij hopen hierover zo snel mogelijk zekerheid te krijgen van de minister. Ik weet wanneer de Defensiebegroting in de Kamer aan de orde is, en dat weten de collega's met mij. Wij zien daar zeer naar uit.

Dat brengt mij aan het eind van deze inbreng namens de initiatiefnemers. Ik heb al diverse mensen dankgezegd voor hun bijdrage. Ook mevrouw Verbruggen en de heer Arts van Bureau Wetgeving, zoals dat intern heet, wil ik dankzeggen voor de goede raad en daad. We hebben als initiatiefnemers als motto: ere wie ere toekomt. Dat geldt ook voor de medewerkers van de initiatiefnemers, die een bijdrage hebben geleverd. Dank daarvoor. Verder dank ik de griffier, de heer De Lange, en de adjunct-griffier, mevrouw Lemaier, omdat zij dit initiatief mogelijk hebben gemaakt.

Het is logisch dat mijn laatste woord is gericht tot de veteranen zelf. Als initiatiefnemers begonnen wij daarmee. Zij hebben ons door de jaren heen op de vingers getikt. Zij hebben ons zo nodig toegesproken, want dat moest ook gebeuren, en bemoedigd. Op 27 oktober 2011 staat de hele Kamer, met alle 150 leden, achter dit initiatiefwetsvoorstel. Dat is niet te danken aan onszelf, maar aan de vasthoudendheid van de veteranenorganisaties. Hun gesprekken met ons en hun vastbijten hebben ons zo ver gebracht, en dat is de taak van de volksvertegenwoordiging. Nogmaals, ik dank iedereen, ook de minister voor de substantiële bijdrage die gaat komen.

Minister Hillen:

Geen dank. Ik heb de heer Holtackers ook al gehad. Ik ben nog een antwoord schuldig aan de heer Van Gerven. De brief zal de Kamer binnen twee weken bereiken.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Er zal komende dinsdag over dit wetsvoorstel worden gestemd.

De vergadering wordt van 17.44 uur tot 18.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik constateer dat het algemeen overleg over de jonge asielzoeker nog gaande is en stel daarom voor om de vergadering voorlopig te schorsen, in ieder geval tot na afloop van dit algemeen overleg. Mocht dit algemeen overleg om 19.30 uur nog niet zijn afgelopen, dan heropen ik in ieder geval de vergadering om de agendapunten die voor 19.30 uur geagendeerd zijn, eerst aan de orde te stellen.

De vergadering wordt van 18.31 uur tot 19.30 uur geschorst.

Naar boven