Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 17 maart 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Ik vervang mevrouw Gesthuizen, die helaas ziek is. Zij had een motie willen indienen, die ik graag toelicht.

Omdat het nogal lastig kan zijn om in het buitenland te opereren, is de fractie van de SP voorzichtig als het gaat om het opwerpen van belemmeringen daarvoor. Handel is belangrijk, niet alleen voor het Nederlandse bedrijfsleven maar ook voor de mensen in de landen waarmee handel wordt gedreven. Het buitenlandinstrumentarium van de overheid, waarover het algemeen overleg ging, is er dan ook op gericht om deze initiatieven te steunen. Wij vragen wel van bedrijven die met steun van de Nederlandse overheid in het buitenland opereren, om zich aan de regels te houden, dus om zich netjes te gedragen. Wij zien daarbij graag een consistente benadering van de vier fundamentele arbeidsrechten, bijvoorbeeld omdat er een samenhang is tussen het al dan niet schenden van normen op het gebied van kinderarbeid en vakbondsvrijheid. Wij willen dan ook een verplichte risicoanalyse voor ondernemingen inzake de mogelijke negatieve impact op de vier fundamentele arbeidsrechten. Dit moet een voorwaarde zijn voor bedrijven voor toegang tot het financieel buitenlandinstrumentarium. Daartoe dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bedrijven welke gebruikmaken van het financieel buitenlandinstrumentarium reeds verplicht worden om, op straffe van ontzegging van toegang tot dat instrumentarium, bij de eerste directe toeleverancier af te zien van gebruikmaking van kinderarbeid en dwangarbeid zoals is vastgelegd in twee van de vier fundamentele arbeidsrechten van de ILO;

constaterende dat op diverse niveaus wordt benadrukt dat bij gebruik van het financieel buitenlandinstrumentarium een consistente benadering ten aanzien van de vier fundamentele arbeidsrechten gewenst is;

verzoekt de regering om een risicoanalyse voor ondernemingen wat betreft een mogelijk negatieve impact op de vier fundamentele arbeidsrechten als voorwaarde te stellen aan bedrijven voor toegang tot het financieel buitenland instrumentarium,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Velzen en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 90(26485).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Over de risicoanalyse van de vier arbeidsnormen heeft de Kamer eerder een motie aangenomen van Cynthia Ortega. Ik vraag mij af wat de toegevoegde waarde is van deze motie ten opzichte van die van mevrouw Ortega.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Ik moet de heer Voordewind teleurstellen. Op het moment dat mij werd gevraagd om dit VAO over te nemen, waren wij aan het debatteren over vliegtuigen en ik heb dus niet de kans gehad om mij dusdanig vast te bijten in het dossier dat ik deze vraag kan beantwoorden. Ik zal mijn collega Gesthuizen vragen om in contact te treden met de heer Voordewind om hem te overtuigen van nut en noodzaak van deze excellente motie, waarvoor ik uiteraard op de steun van de heer Voordewind reken.

De voorzitter:

Mevrouw Van Velzen, nog een laatste opmerking.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Voorzitter. Er is een aangehouden motie van mevrouw Gesthuizen, die op 17 december 2009 is ingediend en over hetzelfde onderwerp gaat. Bij de stemmingen over dit VAO zullen wij deze motie ook in stemming brengen. Ik zal de Griffie het nummer van de motie doorgeven.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik ga nog even terug naar de brief die wij bij het laatste debat van de regering hebben gekregen. Ik ben erg blij dat de regering zo'n stevige brief heeft neergelegd in het mvo-proces. Het zijn echt grote stappen voorwaarts die het kabinet nu met moed heeft genomen; veel dank daarvoor. Ik wijs het kabinet er nog wel op dat er een motie-Ortega-Martijn is aangenomen die nog wel verwees naar vier arbeidsnormen in plaats van naar de twee die wij nu toepassen. Ik begrijp dat het allemaal lastig is omdat we met een demissionair kabinet te maken hebben, maar ik vraag de minister om dit in ieder geval in het overdrachtsrapport te noteren voor de opvolgers.

In de motie die leidde tot de brief die wij hebben gekregen over dwangarbeid en kinderarbeid, stond ook een pleidooi voor een overgangstermijn voor de bedrijven die kinderarbeid willen afschaffen en voor een plan van aanpak. De sector heeft mij gevraagd om het kabinet er nog eens op te wijzen dat de subsidie niet à la minute moet worden gestopt. Als de bedrijven bereid zijn om in een overgangstermijn de kinderen naar school te helpen, zou dat zelfs nog beter zijn. De intentie van de motie was niet zozeer om de bedrijven te willen afstraffen, als wel om ze vooral ertoe aan te zetten het goede te doen.

Ik kom op de aangekondigde motie over het rechtsbijstandsfonds, waarover de Kamer heeft gesproken. De minister zei dat het prachtig en aardig zou zijn als advocaten dit pro deo willen doen, maar dat was volgens mijn fractie iets te mager. Daarom dien ik de volgende motie in.

De VoordewindKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat John Ruggie, speciaal vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor mensenrechten en multinationals, betoogt dat slachtoffers van mensenrechtenschendingen recht op verhaal moeten hebben;

overwegende dat er volgens het rapport van professor Castermans ook voor buitenlandse gedupeerden mogelijkheden zijn om Nederlandse moederbedrijven voor de Nederlandse rechter privaatrechtelijk aansprakelijk te stellen voor door een dochterbedrijf in het buitenland veroorzaakte schade;

van mening dat het van belang is, jurisprudentie op het gebied van schendingen van mensenrechten en milieurechten door buitenlandse dochterondernemingen op te bouwen en dat de Nederlandse overheid gedupeerden van schendingen van mensen- en milieurechten en maatschappelijke organisaties die hen ondersteunen, laagdrempelige toegang moet geven om verhaal te halen;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken van de oprichting van een Nederlands rechtsbijstandsfonds voor gedupeerden van milieu- en mensenrechtenschendingen in het buitenland, waarop gedupeerden een beroep kunnen doen als zij een Nederlands moederbedrijf aansprakelijk willen stellen voor falend toezicht op onrechtmatige handelingen van een buitenlandse dochteronderneming en daarover de Kamer te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Ortega-Martijn, Kalma en Van Gent. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 91(26485).

De heer Elias (VVD):

Waarom dient de heer Voordewind een motie in met het verzoek om een fonds in het leven te roepen waar overheidsgeld in moeten worden gestopt, zonder dat hij zelfs maar heeft onderzocht of het bedrijfsleven, de advocatuur in Nederland, dat pro deo wil doen, of pro bono zoals zij dat zelf noemen? Die suggestie omarmde de minister van Buitenlandse Zaken in het algemeen overleg. Dit gaat over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er zijn advocatenkantoren die met plezier iets voor de samenleving willen doen en die dat eventueel gratis willen doen. Waarom roept de heer Voordewind ertoe op om daarvoor geld uit de overheidskas te halen, terwijl hij niet eens heeft onderzocht of dat vanuit het bedrijfsleven zelf kan komen?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik verwacht niet dat het bedrijfsleven, dat zelf het risico loopt om een proces aan de broek te krijgen, zal meebetalen. Als de heer Elias doelt op de advocatuur, dan zou het fantastisch zijn als het op die manier kan worden geregeld. Ik vraag in eerste instantie ook niet dat de overheid meebetaalt, maar ik vraag de overheid om met een plan te komen om te bezien of wij een rechtsbijstandsfonds in het leven kunnen roepen. Het is fantastisch en hartstikke goed als dat volledig wordt gefinancierd door de advocatuur. Als dat de overheid niet lukt, moet toch de mogelijkheid worden bekeken dat de overheid daar zelf een steentje aan kan bijdragen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Zoals de heer Voordewind het nu vertelt, lijkt het alsof hij een oproep doet aan de advocatuur om dat te doen. Waarom dient hij dan een motie in aan het adres van de regering? Hij zegt namelijk dat de regering het moet onderzoeken. In het debat dat wij hebben gevoerd, heeft de heer Voordewind helder aangegeven dat hij vindt dat de overheid het moet doen. Waar moet dat uit worden betaald?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik verwijs even naar de motie, want die is zeer zorgvuldig geformuleerd. Ik zie aan uw gezicht dat u die motie goed hebt beluisterd. Daarin wordt de regering gevraagd of zij plannen wil ontwikkelen om te bekijken hoe wij tot zo'n rechtsbijstandsfonds kunnen komen. Ik laat het dus allereerst aan het kabinet om te bezien of de weg van de advocatuur een mogelijkheid is. Ik leg het initiatief bij het kabinet – de regering regeert, de Kamer controleert – en ik vraag het kabinet om hierin actief te bemiddelen. Mocht dat niet volledig lukken met de advocatuur – en volgens mij zal dat niet lukken – dan is de vraag aan het kabinet: kijk eens of er een plan kan komen en waarmee wij dat kunnen betalen. De commissie heeft daarover al een beetje gebrainstormd. Ik heb de suggestie van een mensenrechtenfonds gedaan, anderen hebben andere mogelijkheden aangekondigd. Ik laat de bal echter even bij het kabinet.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):

Als ik advocaat zou zijn en ik had geluisterd naar hetgeen wij hier hebben gewisseld, dan zou ik heerlijk achterover leunen. U hebt namelijk al min of meer bepaald dat het kabinet het moet doen. Als u dat vindt, geeft u dan ook aan waar het uit gefinancierd moet worden. U komt er namelijk niet mee weg door te zeggen: er moet even keurig netjes een plannetje worden opgesteld. U moet boter bij de vis leveren.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik vind het ook iets te gemakkelijk van de heer Van Dijk om te zeggen: laten wij maar achteroverleunen. We hebben een oproep gedaan. De heer Van Dijk heeft die oproep ondersteund. Daarin zegt de regering tegen de advocatuur: kom maar eens in de benen en laat zien dat u maatschappelijk verantwoord wilt ondernemen. Als dat het enige is wat wij willen doen voor de gedupeerden, dan denk ik dat er weinig zal gebeuren. Ik vraag aan dit kabinet om actief te bemiddelen richting de advocatuur, om te bezien of we dit van de grond kunnen krijgen. Als het volledig via de advocatuur kan, dan is dat fantastisch. De overheid blijft er dan buiten, maar faciliteert het wel. Ik ben echter realistisch genoeg om te weten dat daarmee niet alle gaten gedicht zullen worden.

De voorzitter:

De heer Elias wenst het woord niet te voeren. Dan is nu het woord aan de heer Kalma van de PvdA-fractie.

De heer Kalma (PvdA):

Voorzitter. In het algemeen overleg is onder meer gesproken over de Nederlandse inzet bij het updaten van de OESO-richtlijnen en de mogelijkheden voor het versterken van het Nationaal Contact Punt. De regering heeft toegezegd dat de uitspraken van het NCP consequenties kunnen hebben voor de verleende of te verlenen overheidssteun. Mijn fractie is daar blij mee, maar is wel bang dat de toezegging van het kabinet zeer ruim uit te leggen is. Een NCP-uitspraak is er niet helder in of er nu wel of niet een schending heeft plaatsgevonden; vaak is zij ook voorzichtig verwoord. Gelukkig is er een oplossing, denken wij. Het kabinet dient namelijk na de NCP-uitspraak een reactie te formuleren. In deze reactie, zo stellen wij voor, zou standaard moeten worden aangegeven welke gevolgen de uitspraak heeft voor verleende dan wel te verlenen overheidssteun. Op die manier is voor iedereen, en niet in de laatste plaats voor de Kamer, duidelijk wat er met NCP-uitspraken en dus ook met belastinggeld gebeurt. Het dwingt kortom van geval tot geval tot het concreet invullen van de toezegging. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bedrijven die overheidssteun ontvangen een inspanningsverklaring voor de OESO-richtlijnen moeten ondertekenen;

constaterende dat de regering heeft toegezegd dat, wanneer het Nationaal Contact Punt overtreding van de OESO-richtlijnen door bedrijven vaststelt, dat gevolgen kan hebben voor de gegeven overheidssteun;

overwegende dat uitspraken van het NCP niet altijd eenduidig zijn met betrekking tot de vraag of er overtreding van de OESO-richtlijnen heeft plaatsgevonden;

verzoekt de regering, in haar reacties op uitspraken van het NCP aan te geven welke gevolgen de uitspraak zal hebben voor verleende dan wel te verlenen overheidssteun voor het bedrijf in kwestie;

verzoekt de regering voorts om in haar inzet voor de update van de OESO-richtlijnen op te nemen dat door nationale NCP's vastgestelde overtreding van deze richtlijnen gevolgen dient te hebben voor de eventuele overheidssteun die bedrijven ontvangen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kalma, Van Gent, Voordewind, Ortega-Martijn en Gesthuizen.

Zij krijgt nr. 92(26485).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. De heer Voordewind heeft mij een paar vragen gesteld over de motie-Ortega-Martijn. Laat ik daar eerst antwoord op geven. Uiteraard zorg ik ervoor dat die in het overdrachtsdossier terechtkomt. Dat geldt overigens ook voor andere aangenomen moties die nog niet zijn uitgevoerd. Wij zitten wat dat betreft natuurlijk in een fase dat er van alles kan gebeuren, maar er moet wel gevolg aan worden gegeven. Het is aan een volgend kabinet om dat te doen, maar ik zorg ervoor dat wat op mijn terrein ligt, zo wordt aangepakt.

Ik kan mij voorstellen dat er wordt gevraagd om de overgangstermijn positief in te vullen. Mij lijkt dat dit het nodige overleg zal vergen, maar het is natuurlijk wel van belang.

Gesproken is ook over een brief. Bekend is dat daar tijdens het debat enkele wijzigingen in zijn aangebracht. Dat betekent dat de Kamer van ons een getekende versie krijgt. Dat zij die nog niet heeft, is te wijten aan mijn afwezigheid vorige week en aan die van de minister van Buitenlandse Zaken deze week. De getekende versie komt dus nog naar de Kamer toe.

Nu ga ik het over de moties hebben, allereerst over die mevrouw Van Velzen heeft ingediend. Dat zijn er eigenlijk twee. Een motie was al ingediend, de ander is vandaag ingediend. Ik geef op beide een reactie.

Mevrouw Van Velzen heeft net een motie over een verplichte risicoanalyse van het financieel buitenlandinstrumentarium ingediend. Het kabinet heeft inzake de ILO-normen een aantal strenge eisen gesteld aan het gebruik van het financieel buitenland instrumentarium. Zo zijn er heldere resultaatsverplichtingen en contractuele inspanningsverplichtingen afgesproken. Het is primair aan het bedrijf zelf om na te gaan of het risico bestaat dat de ILO-normen worden geschonden. Een verplichte risicoanalyse vooraf is dan ook niet aan de overheid. Prioriteit wordt wat het kabinet betreft verleend aan de implementatie van die strenge criteria voor het gebruik van de buitenland instrumenten. Dat alles overwegende, ontraad ik de motie in haar huidige vorm.

Mevrouw Gesthuizen heeft een motie (26485, nr. 76) ingediend over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Voor alle investeringsprojecten die met het financieel buitenland instrumentarium worden gefinancierd, geldt dat ze conform de fundamentele ILO-norm moeten worden uitgevoerd. Daarnaast vereisen we dat bedrijven die op die manier investeringssteun krijgen, een extra inspanning leveren om van hun eerst wezenlijke toeleveranciers het gebruik van dwang- of kinderarbeid uit te sluiten. Voor de twee andere ILO-normen, vakbondsvrijheid en non-discriminatie, bestaat een inspanningsverplichting. Zodra er signalen zijn dat deze toeleveranciers de ILO-rechten ten aanzien van vakbondsvrijheid of non-discriminatie schenden, wordt bedrijven uiteraard gevraagd, eens kritisch naar hun toeleveranciers te kijken. Overigens heeft zich dat tot op heden niet voorgedaan. We zijn dus wat dat betreft sowieso onbetwist de Europees koploper op dit front. Prioriteit wordt verleend aan een goede, strakke implementatie. Dat is aan de orde en niet nog eens verdergaan, zoals via deze motie wordt gevraagd. Om deze reden ontraad ik haar.

De heer Voordewind heeft samen met GroenLinks en de PvdA een motie ingediend waarmee wordt beoogd dat er een Nederlands rechtsbijstandsfonds wordt opgericht voor gedupeerden van mensenrechtenschendingen in het buitenland, waarop zij een beroep kunnen doen als zij een Nederlands moederbedrijf aansprakelijk willen stellen voor falend toezicht op onrechtmatige handelingen van een buitenlandse dochteronderneming. De regering wordt daarin verzocht, de Kamer daarover te rapporteren. De collega van Buitenlandse Zaken en ik hebben uw Kamer een kabinetsreactie toegezegd op het rapport van professor Castermans. Het gaat met name om de aansprakelijkheid van de moederbedrijven. In die reactie worden ook de resultaten van het nu lopende onderzoek van de Europese Commissie betrokken. Dat onderzoek krijgt u eind 2010.

Het is inderdaad waar dat er een Mensenrechtenfonds bestaat bij Buitenlandse Zaken. Het is ook waar dat uitvoerig aan de orde is geweest dat dit eigenlijk via een pro-bonoconstructie met de advocatuur zou moeten worden geregeld. De heren Elias en Jan Jacob van Dijk hebben daarop in een AO gewezen en hebben dat hier herhaald. Als de motie wordt aangenomen, betekent dit ook dat wij zeer zeker de opmerkingen zoals daarnet door de heren Elias en Jan Jacob van Dijk aan de orde gesteld rondom het pro-bonofonds zullen meenemen in onze reactie, want het kan natuurlijk niet zo zijn dat eigenlijk een blanco cheque wordt afgegeven in de richting van de advocatuur, waarop gezegd kan worden: nou effe vangen. Maar ik heb begrepen dat de heer Voordewind dat ook niet wil.

Dan kom ik bij de laatste motie van de heer Kalma.

De voorzitter:

De heer Voordewind heeft nog een vraag, maar ik wil ook weten wat uw oordeel is over de motie.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat was ook mijn vraag, wat ik kan instemmen met de kanttekening van de minister, dus dat maakt het misschien wat gemakkelijker.

Minister Van der Hoeven:

Als u kunt instemmen met mijn kanttekening, betekent dit dat niet alleen deze motie, maar ook de pro-bonoaanpak voor de advocatuur daarin wordt meegenomen. Ik laat het oordeel over de motie dan over aan uw Kamer, maar ik heb al aangegeven dat ook die andere elementen in de reactie komen waarom u vraagt. Overigens zal die reactie komen aan het eind van dit jaar, dus als de motie wordt aangenomen, gaat zij mee in het overdrachtsdossier, met mijn aantekening erbij.

Dan heb ik twee verzoeken van de heer Kalma. Het eerste verzoek is om in reacties op uitspraken van het NCP aan te geven welke gevolgen de uitspraak zal hebben voor verleende, dan wel te verlenen overheidssteun voor bedrijven in kwestie. Het tweede verzoek is om in de inzet van de regering voor de update van de OESO-richtlijnen op te nemen dat door nationale NCP's vastgestelde overtredingen van die richtlijnen gevolgen dienen te hebben voor de eventuele overheidssteun die zij ontvangen. Het kabinet geeft standaard een oordeel aan het NCP over de uitspraken van het NCP, het Nationaal Contact Punt. Die reacties zijn openbaar. Daarbij kan dus ook worden aangegeven welke gevolgen het kabinet verbindt aan de uitspraken voor de overheid.

Wat het tweede verzoek betreft over de update van de OESO-richtlijnen, moet ik zeggen dat dit uitkomst is van onderhandelingen. Er zijn meer dan 35 lidstaten die daarover allemaal hun mening hebben. Nationaal gezien – dat vindt de heer Kalma ook van belang, ik heb goed naar hem geluisterd – zijn de schendingen van de OESO-richtlijnen al gekoppeld aan de verlening van de overheidssteun. Nationaal hebben wij dat geregeld. Internationaal hangt dit af van de onderhandelingen, dus op dit punt kan ik alleen een inspanning aangeven, maar zeer zeker geen resultaatsverplichting.

De heer Kalma (PvdA):

Die inspanning wil het kabinet graag leveren, begrijp ik?

Minister Van der Hoeven:

Zoals ik al zei, is het veel belangrijker wat je nationaal doet. Daar gaat het om, daarop kunt u ons aanspreken. Wat nationaal gebeurt, is dat die schendingen van die OESO-richtlijnen gekoppeld zijn aan de verlening van die overheidssteun door Nederland. Dat wilt u en dat doen wij ook. Dat vind ik eerlijk gezegd veel belangrijker dan datgene waar wij al onderhandelende uit moeten komen en wat misschien veel minder kan zijn dan wat wij nationaal hebben afgesproken. Dus ik zou u eigenlijk willen vragen, als ik dat mag, mevrouw de voorzitter: kijkt u nog eens naar dat tweede verzoek.

De heer Kalma (PvdA):

Misschien had ik erbij moeten zeggen dat dit gedeelte van de motie ook in zekere zin was bedoeld als een compliment, namelijk dat als wij dit in Nederland ...

De voorzitter:

Dat is een novum!

De heer Kalma (PvdA):

... zo willen doen, zou het dan niet mooi zijn als dat ook in andere landen gebeurt? Die koppeling van het oordeel over wat een bedrijf gedaan heeft en het ter beschikking stellen van overheidsmiddelen.

Minister Van der Hoeven:

Ja, dat begrijp ik wel. Kunnen wij het niet anders doen? Als u mij vraagt om de Nederlandse aanpak onder de aandacht te brengen van de andere OESO-lidstaten daar waar dat mogelijk is, dan is dat een ander verhaal. Maar wanneer ik daarover ga onderhandelen, weet ik niet waarmee ik thuiskom. Er zijn meer dan 35 onderhandelaars. Van belang is dat u de Nederlandse aanpak graag als voorbeeld wilt neerzetten. Kijkt u dus nog eens naar het tweede verzoek.

De voorzitter:

Wat is uw oordeel over de motie, minister?

Minister Van der Hoeven:

Laat de heer Kalma nog eens kijken naar het tweede verzoek. Over het eerste verzoek zeg ik: dat is geen punt en dat doen we. Over het tweede verzoek zeg ik: het is maar de vraag of ik daaraan, al onderhandelend, uiteindelijk kan voldoen. Bovendien gaat het de heer Kalma eigenlijk om iets anders.

De voorzitter:

Wil de heer Kalma de motie wijzigen? Als dat niet het geval is, moet ik de minister toch om een oordeel vragen.

De heer Kalma (PvdA):

Ik overleg hierover graag nog even met de medeondertekenaars.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Kalma stel ik voor, zijn motie (26485, nr. 92) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 13.25 uur tot 14.00 uur geschorst.

Voorzitter: Verbeet

De voorzitter:

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven