Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998, tot versterking van de werking van de gasmarkt, verbetering van de voorzieningszekerheid en houdende regels met betrekking tot de voorrang voor duurzame elektriciteit, alsmede enkele andere wijzigingen van deze wetten (31904).

(Zie vergadering van 13 januari 2010.)

De voorzitter:

Ik heet de minister van harte welkom. Wij zijn toe aan het antwoord van de minister.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Van der Hoeven:

Mevrouw de voorzitter. Er zijn heel veel vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de Kamer. Daarom heb ik aangegeven dat ik een aantal vragen schriftelijk zou beantwoorden. Dat heb ik ook gedaan. Bij de mondelinge beantwoording zal ik in eerste instantie op een aantal algemene opmerkingen ingaan, daarna zal ik spreken over de gasmarkt, vervolgens over voorrang voor duurzaam en ten slotte over netwerken en regulering. In die blokjes zal ik ook de amendementen bespreken, voor zover die zijn ingediend.

Ik begin dus met het algemene deel. Vooropstaat natuurlijk dat wij zorg dragen voor een betaalbare, betrouwbare en schone energievoorziening. Die moet – dat ben ik met onder andere de heer Zijlstra eens – gebaseerd zijn op economische principes, zo simpel is dat. Partijen moeten elkaar uitdagen waar het kan, want als je concurrentie hebt, ontstaat ook de prikkel tot een innovatieve vorm van duurzame energie en een prikkel om de tarieven te verlagen. Maar de Kamer heeft ook terecht aangegeven dat wij moeten ingrijpen als dat nodig is. Een markt waar mogelijk, een overheid waar nodig. Wij zien dat energie steeds meer internationale politiek wordt en dat investeringen in infrastructuur inderdaad niet altijd voldoende tot stand komen in een markt zonder duidelijke kaders vanuit de overheid. Je moet dus gerichte keuzes maken. Dat hebben wij gedaan bij de splitsing van de energiebedrijven. De netwerken blijven in overheidshanden en de bedrijven die verantwoordelijk zijn voor productie en levering laat je concurreren en dingen naar de gunst van de consument.

Nu is natuurlijk de vraag waar het vandaag over gaat. Het gaat in de eerste plaats om het regelen van een betere werking van de markt, zodat gas en stroom uiteindelijk tegen lagere tarieven geregeld kunnen worden. Dat betreft dus de betaalbaarheid. Maar de partijen moeten ook de juiste stimulans krijgen om te investeren in hun netwerken. Dat is die betrouwbaarheid. Verder gaat het om voorrang voor groene energie. Wij grijpen namelijk in in de markt om te zorgen dat de duurzame elektriciteit onbelemmerd toegang heeft tot het net in geval van congestie. De drie pijlers van het energiebeleid komen dus bij elkaar: betaalbaar, betrouwbaar en schoon.

Als het gaat om het versterken van het investeringsklimaat gaat het om het investeringsklimaat voor zowel groene als grijze stroom. Het bundelen van de onderdelen grijs en groen in het wetsvoorstel geeft voor mij ook weer aan dat het niet gaat om kiezen tussen groen en grijs in zijn absolute vorm, dus dat het ene gekozen wordt en het andere wordt uitgebannen. Dat lukt niet, want de crux is dat wij voor lange tijd zowel grijs als groen nodig hebben. Wij willen onze groene-energiedoelen halen voor 2020, maar zelfs als wij die halen, moet er in 2020 nog altijd heel veel grijze stroom worden geproduceerd. Daarom moeten wij regelen dat daar toegang toe is. Dus moeten er voldoende worden geïnvesteerd in infrastructuur, moet de markt goed functioneren en moet de stroom tegen zo laag mogelijke tarieven verkrijgbaar zijn.

Wij hebben die kolen- en die gascentrales dus nog hard nodig. Stellen wij daar dan geen eisen aan? Natuurlijk wel. Die centrales moeten efficiënt en schoon zijn, zo min mogelijk CO2 produceren en ze moeten de groene stroom niet in de weg zitten. Mijn motto is dan ook: zo veel mogelijk groen en zo schoon mogelijk grijs. Als je je realiseert dat je ze allebei nodig hebt, moet je ook de randvoorwaarden creëren om beide te kunnen inzetten. Daar zijn terecht vragen over gesteld, onder anderen door de heer Vendrik. Ik heb eerder toegezegd dat ik in het voorjaar in het kader van de brandstofmix uitgebreid terugkom op de interactie tussen de ontwikkelingen van duurzame en fossiele elektriciteit, maar ik wil hier wel het volgende over zeggen. Af en toe bekijken wij deze complexe vraagstukken toch wel eenzijdig. Wij importeren en exporteren al jarenlang energie. Milieu en markt houden ook niet op bij de landsgrenzen. Betaalbaarheid en betrouwbaarheid zijn en blijven cruciaal. Centraal staat dat je voldoende capaciteit moet hebben in je netwerk om zowel grijs als groen te kunnen transporteren. Het wetsvoorstel biedt daarvoor extra handvatten.

Laat ik duidelijk zijn: de hoofdroute is congestie voorkomen. De groeiende behoefte aan transportcapaciteit leidt tot de noodzaak aan structurele maatregelen. Juist om die congestie te voorkomen, heb je forse investeringen in het netwerk nodig. Dat is inderdaad waar. Tegelijkertijd moet je ervoor zorgen dat de investeringen tijdig en efficiënt worden gedaan. Ook op dat punt levert het wetsvoorstel een bijdrage: zekerheid vooraf in plaats van achteraf over de vraag of wij investeringen kunnen terugverdienen. Partijen willen ook duidelijkheid over de beoordeling van hun investeringen. Die krijgen zij ook. De minister oordeelt over nut en noodzaak van alle investeringen van nationaal belang en alle overige investeringen van landelijke netbeheerders. De NMa oordeelt over nut en noodzaak van de overige investeringen van regionale netbeheerders. Op de beoordeling van nut en noodzaak kom ik terug bij de bespreking van de amendementen, want daar zijn enkele amendementen over ingediend.

Dit geeft een aantal verbeteringen, want dit geeft netbeheerders eerder zekerheid over de mogelijkheid om hun investeringen terug te verdienen. Gekoppeld aan de Rijkscoördinatieregeling, die wij inzetten om projecten te versnellen, heb je een kader waarbinnen de netbeheerders tijdig, efficiënt en snel kunnen investeren. Maar goed, de noodzaak van een aantal tijdelijke maatregelen als er toch congestie optreedt, blijft. Vandaar de spelregels voor congestiemanagement die in het wetsvoorstel worden vastgelegd. Daarmee wordt ook de voorrang voor duurzame elektriciteit en hoog renderende wkk bij transport in situaties van ernstige en omvangrijke transportschaarste geregeld. Daarmee is voorrang voor duurzaam een sluitstuk van het integrale beleid.

Bij de inbreng van de Kamer heb ik brede steun gehoord voor veel onderdelen van het wetsvoorstel, maar ik realiseer mij dat een aantal partijen en lobbygroepen niet tevreden zijn. Een aantal partijen ziet graag dat de gasmarkt verder wordt opengebroken en dat de positie van GasTerra wordt "verkleind". Groene producenten vragen om 100% garantie van aansluiting op het net. Milieugroeperingen vragen om ook CO2-uitstoot mee te nemen in de criteria voor de toegang tot het net. Ik zie dat allemaal wel. Al die belangengroepen zijn ook bij mij langs geweest, maar je moet wel bekijken op welke manier je een afweging maakt tussen die belangen. Daarbij moet je vooral het algemeen belang niet uit het oog verliezen. Ik kom daarop terug bij de verdere behandeling, maar het verder openbreken van de gasmarkt is niet altijd in het belang van kleinere marktpartijen en 100% garantie van toegang tot het net gaat uiteindelijk ten koste van de netveiligheid en raakt daarmee alle gebruikers. CO2-uitstoot als criterium voor kostentoerekening of toegang tot het net maakt het systeem vele malen duurder en gevoeliger voor fraude. Daardoor kan uiteindelijk eenieder slechter af zijn.

Al die dingen komen aan de orde in de volgende drie blokjes, met name bij de amendementen die daarover door de Kamer zijn ingediend. Dat brengt mij bij het onderdeel van de gasmarkt. Daarbij ga ik ook in op het amendement op stuk nr. 26 over het schrappen van de leden 2 en 4 van artikel 66d en op het amendement op stuk nr. 19 over de kwaliteit van het stuursignaal. Ik begin dus met de gasmarktmaatregel. Het wetsvoorstel bevat een grote systeemwijziging met als doel om die groothandelsmarkt beter te laten werken, want de evaluatie van de Gaswet in 2006 gaf duidelijk aan dat daar nogal wat fricties waren. Op dit moment zijn verbeteringen zichtbaar. Met name de handel op de TTF is flink toegenomen, maar er is meer nodig. Met het wetsvoorstel geef ik ook uitvoering aan een aantal moties van de Kamer: de motie-Crone over versterking van de gasmarkt en de motie-Zijlstra over de bevoegdheden van de NMa ten aanzien van de gasmarkt.

Wat willen we? Eén binnenlandse markt voor gas, iedere marktpartij moet zelf kunnen bijdragen aan het in balans houden van het gastransportnet, een koper van gas moet zelf kunnen bepalen wat hij met zijn gas doet – verbruiken of doorverkopen – en de beschikbaarheid van de grensoverschrijdende transportcapaciteit moet bevorderd worden. Voor dit onderdeel heb ik met de derde nota van wijziging de wettelijke basis versterkt. Die inhoud wordt momenteel verder uitgewerkt in de wijziging van de Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden gas. Die komt dit voorjaar in het kader van een voorhangprocedure naar de Kamer toe. Dus, kortom, een grote systeemwijziging. Met name een gebrek aan informatie in combinatie met het huidige balanceringsregime bleek uiteindelijk marktpartijen ervan te weerhouden om zelf actief te worden op de groothandelsmarkt en dat wordt nu veranderd. De grootste verandering is het gevolg van de ontkoppeling van de levering van gas en de programmaverantwoordelijkheid. Daarmee wordt in beginsel alle gas vrij verhandelbaar. Ik zei het al, als je gas koopt, kun je zelf bepalen wat je ermee doet, doorverkopen of verbruiken.

Ik zie dat hier steun voor is, maar daarnaast zie ik dat de leden nog twee hoofdzorgen hebben. De eerste is dat de maatregelen niet ver genoeg gaan. De heer Zijlstra en mevrouw Spies hebben hierover gesproken. De tweede heeft betrekking op de kwaliteit van het stuursignaal. Daarover hebben de heer Samsom en mevrouw Wiegman gesproken. Op beide punten zijn amendementen ingediend. Ik zal daar nu op ingaan.

Ik begin met het amendement op stuk nr. 26 van de hand van de heer Zijlstra. Hij wil lid 2 en lid 4 van artikel 66d schrappen omdat die zijns inziens de verhandelbaarheid van het gas belemmeren en daarmee de marktwerking. Ik begin met het voorstel om lid 2 te schrappen. Daarna zal ik ingaan op het voorstel om lid 4 te schrappen, om te voorkomen dat dit door elkaar loopt.

De heer Zijlstra is eigenlijk van mening dat het wetsvoorstel niet ver genoeg gaat. Mevrouw Spies heeft dit ook gezegd. Artikel 66d, lid 2 bepaalt dat een verkoper van gas de programmaverantwoordelijkheid mag opeisen als een koper van gas kiest voor levering op de aansluiting. De heer Zijlstra zegt dat alle marktpartijen het erover eens zijn dat dit lid moet worden geschrapt. Misschien dat alle partijen die hij gesproken heeft, daar zo over denken, maar ik praat ook met marktpartijen en lang niet alle partijen zijn even enthousiast over zijn voorstel. Dit heeft te maken met de omvang van de partijen, laat daarover geen misverstand bestaan. Ook kan er geen misverstand bestaan over de hoofdlijn dat gas wordt verhandeld op de TTF. Daar moeten wij sowieso naartoe. De kleinere partijen op de groothandelsmarkt willen echter wel gebruik blijven maken van de profielcontracten, maar dat kan niet op de TTF. Dan wordt het gas op de aansluiting geleverd zonder dat de partij vooraf hoeft aan te geven hoeveel gas hij wil afnemen; de afrekening vindt plaats op basis van de meterstand. Door het tweede lid van artikel 66d blijft deze levering op de aansluiting mogelijk en kunnen ook de kleine spelers ervaring opdoen op de groothandelsmarkt voor gas. Naarmate de liquiditeit toeneemt, zal er meer gas worden ingekocht en verkocht op de TTF.

Zal ik eerst mijn commentaar afmaken, mevrouw de voorzitter, dat is misschien gemakkelijker?

De voorzitter:

Als de leden daarmee kunnen instemmen? Ja, de leden zijn vol verwachting.

Mevrouw Van der Hoeven:

Dank u wel. Ik noem dit de zachte landing van het systeem waarmee alle partijen, ook de kleinere, de kans krijgen om te wennen aan die ingrijpende wijziging van dit systeem. Het schrappen van lid 2 betekent dat levering op de aansluiting per direct niet meer mogelijk is; dat is de consequentie. Schrappen bevordert weliswaar de handel in gas, dat klopt ook, omdat er meer op de TTF verhandeld zal worden, maar het leidt er wel toe dat er een kleiner assortiment ontstaat, dat er minder aanbieders, minder partijen zullen zijn en dus dat er ook minder keuze is voor de afnemers. Kleinere leveranciers hebben daar problemen mee. Ik snap eerlijk gezegd de zorg van de partijen die dit willen schrappen niet helemaal, want de grote partijen hebben geen behoefte aan profielcontracten, zij willen alles via de TTF laten verlopen. Dat is prima en ik ben van mening dat het daar naartoe moet, maar ik geef de kleinere partijen ook de kans om mee te blijven doen.

Ik ontraad dus het schrappen van dit lid als onderdeel van het amendement op stuk nr. 26. Ik ben echter wel van mening dat ik een tegenbod moet doen. De heer Samsom heeft gezegd: laten wij eens kijken hoe het werkt. Daarmee geef ik eigenlijk al aan dat dit wat mij betreft geen permanente bepaling in de wet hoeft te zijn. Dit lijkt ook in lijn met het voorstel van mevrouw Spies, om eens te kijken hoe de markt zich op dit punt ontwikkelt en of de maatregelen het gewenste effect hebben. Aan het einde van de eerste termijn van de Kamer heb ik al toegezegd dat ik aan de NMa zal vragen om de liquiditeit van de TTF de eerste jaren na de inwerkingtreding van de wet in de gaten te houden en daarbij ook de vraag mee te nemen of de levering op de aansluiting, de ontwikkeling van de TTF onnodig schaadt. Als na een jaar of twee blijkt dat artikel 66d, lid 2 niet langer nodig is, schrappen wij het. Wij hebben dan in ieder geval ook de kleinere partijen de kans gegeven om in te groeien, maar wij zetten er wel een tijdslimiet op.

De heer Zijlstra (VVD):

Ik ga ervan uit dat de minister klaar was met dit onderdeel van het betoog.

Minister Van der Hoeven:

Met lid 2 wel.

De heer Zijlstra (VVD):

De minister zegt als verdediging dat je het voor kleine partijen onmogelijk maakt om dergelijke contracten af te nemen, als je dit amendement, even toegespitst op lid 2, doorvoert.

Minister Van der Hoeven:

Je maakt het in ieder geval heel lastig.

De heer Zijlstra (VVD):

Dat vind ik een gekke redenatie. De wet maakt het onder lid 1 mogelijk dat je dit soort contracten afsluit. Je mag de programmaverantwoordelijkheid overdragen. Lid 2 is een beperking daarvan. Het houdt in dat je als verkopende partij de programmaverantwoordelijkheid mag opeisen. Daar zit de pijn. Zij kunnen wat ons betreft nog steeds dergelijke contracten afnemen. Een partij die dat graag wil, zal daarover met de verkoper ongetwijfeld overeenstemming bereiken. Dit geldt bijvoorbeeld als een partij tegen de verkoper zegt dat ze nog moet ingroeien en die mogelijkheid graag wil gebruiken en dus de programmaverantwoordelijkheid aanbiedt. Het wetsartikel houdt in dat die opgeëist mag worden. Als de kopende partij de vrijheid van de programmaverantwoordelijkheid zelf wil houden, dan plaatst dit lid de verkopende partij in een machtspositie. Dat vind ik het gekke. Uw verdediging gaat volgens mij helemaal niet op.

Minister Van der Hoeven:

Ik wil niet vervelend doen, maar wat u nu naar voren brengt, heeft mijns inziens te maken met lid 4 van artikel 66d. Ik ga dadelijk in op de programmaverantwoordelijkheid. Het gaat nu om de levering op de aansluiting. Dat heeft wel een relatie met de programmaverantwoordelijkheid, dat ontken ik niet. Als de koper van gas kiest voor levering op de aansluiting, bepaalt het artikel dat je de programmaverantwoordelijkheid mag opeisen. Daarin hebt u gelijk. Op deze manier verklein je eigenlijk de markt wat betreft het aantal deelnemende partijen. Dat houdt mij bezig. Ik kies dus voor een andere invalshoek dan u. Het verschil zit met name in de profielcontracten. Die worden niet aangeboden op de TTF. Hierop spitst ons verschil van inzicht zich toe. U kunt niet ontkennen dat de profielcontracten niet aangeboden worden op de TTF.

De heer Zijlstra (VVD):

Nee, maar met dit amendement worden ze ook niet onmogelijk gemaakt. Daar gaat het om. Je kunt profielcontracten afsluiten, als de kopende partij die graag wil. De verkopende partij kan echter door middel van lid 2 eisen dat je in zo'n contract terechtkomt. Daar ligt het probleem met de marktwerking en daarom willen wij van dat artikel af. Misschien moet er nog een nadere duiding plaatsvinden. Als ons amendement feitelijk zou inhouden dat flexcontracten, dus levering op afleverpunten, onmogelijk worden, hebben wij een andere discussie. Ik bestrijd dit echter ten zeerste, omdat dit niet uit het amendement volgt. Het enige wat uit het amendement volgt, is dat de verkopende partij niet per definitie mag eisen dat de programmaverantwoordelijkheid naar haar toe komt. De verkopende partij moet dus feitelijk een bieding doen voor de commodity gas of de commodity gas en programmaverantwoordelijkheid. Dit laatste heeft het voordeel dat je een beprijzing van de programmaverantwoordelijkheid krijgt. Dat is een heel goede stimulans. Volgens mij zorgt dit amendement er juist voor dat alles wat u wilt versterkt wordt.

Minister Van der Hoeven:

Ik begrijp wat u zegt, maar ik denk dat u geen gelijk hebt. Als u er straks nog verder naar wilt kijken, vind ik dat prima. Als wij het tweede lid van artikel 66d schrappen, is de levering op de aansluiting niet meer mogelijk. Door het te laten staan, blijft de levering op de aansluiting wel mogelijk. Dat is mijn punt. Als wij doen wat u voorstelt, gaan profielcontracten uit de markt. Daardoor ontstaat er een kleiner assortiment voor de afnemer. Als u dat wilt, moet u zich dit wel realiseren. Dat zie ik gebeuren en daarom wil ik dit amendement niet uitvoeren. Laten wij in de komende twee jaar wel precies kijken wat er gebeurt. Uiteindelijk zal de hele handel via de TTF moeten gaan. Dat ben ik met u eens. U bent echter te snel hiermee.

De heer Zijlstra (VVD):

Ik vind niet eens dat alle handel via de TTF moet. Partijen, een verkopende en een kopende partij, kunnen overeenkomen om een flexcontract op te stellen. Wij moeten die mogelijkheid in de markt laten. Laat dat helder zijn. Ik verzoek de minister alleen nog eens nader naar de wettekst te kijken. Uit die tekst blijkt namelijk niet wat de minister nu als bezwaar opwerpt. Als het inderdaad een feitelijk bezwaar zou zijn, denk ik dat wij daar uitkomen. Nogmaals, volgens de wettekst betreft het alleen het opeisen versus het mogen doen. Als het mag, verdwijnt het toch niet?

Minister Van der Hoeven:

Wij zijn het op dit punt niet met elkaar eens, maar ik ben gaarne bereid, ook in de voorbereiding van de tweede termijn, opnieuw de consequenties van een en ander te bekijken. Daarom hebben wij dit debat ook. Ik vind echter dat u dit ook moet doen.

De heer Zijlstra (VVD):

Ja.

Minister Van der Hoeven:

Oké.

De heer Samsom (PvdA):

Ik wil hierop even verder bouwen. Volgens mij kunnen wij het namelijk nog iets concreter maken. U hebt het over de situatie als het amendement is ingevoerd. U weet ook dat mijn partij al heeft aangegeven, daarbij een dilemma te zien. Wij denken dus wel serieus na over dit amendement; ook zien wij nadelen. Daar is dit debat ook voor. U zegt: op het moment dat dit amendement wordt ingevoerd, verdwijnen de profielcontracten van de markt.

Minister Van der Hoeven:

Ja.

De heer Samsom (PvdA):

Er is eigenlijk maar een heel grote aanbieder van profielcontracten, toch? Laten wij die de vraag voorleggen. Immers, uw premisse is dat GasTerra dan onmiddellijk ophoudt en onmiddellijk de andere kant kiest, omdat het als gevolg van dit amendement niet meer die machtspositie heeft. De redenering zal dan zijn: als ik het niet meer mag afdwingen, doe ik het helemaal niet meer. GasTerra heeft zich niet op die manier bij ons gemeld, maar ik weet het niet. Eerlijk gezegd, denk ik dat GasTerra dit in dat geval wel had gedaan, omdat het dit amendement ook ziet drijven. Ik wil graag weten wat GasTerra beweegt. Ik heb een voorstel en daarmee kunnen wij het sneller bereiken dan met mijn aanvankelijke voorstel om dit aan de NMa voor te leggen. Laten wij GasTerra nu dus vragen hoe het zal reageren. Ik weet natuurlijk dat wij geen objectieve informatie krijgen, maar u kunt dat wel redelijk objectiveren. Hoe zal GasTerra dus reageren op dit amendement? Is uw vrees bewaarheid of wordt de vrees van de heer Zijlstra bewaarheid? Daar gaat het nu om.

Minister Van der Hoeven:

Ik sta hier natuurlijk niet onvoorbereid. Dat begrijpt u ook wel. Die vragen zijn gesteld, maar die worden nu in het openbaar opnieuw gesteld. Wat let mij om het in het openbaar opnieuw te vragen en in het openbaar het antwoord mee te delen? Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel zijn dergelijke vragen ook aan GasTerra voorgelegd. Daarbij heb ik tot nu toe van GasTerra begrepen dat het met ons eens is dat de profielcontracten zullen verdwijnen. Uw vraag is heel direct: ik wil weten of GasTerra dat inderdaad gaat doen. Deze heel directe vraag neem ik dus mee naar de tweede termijn.

Mevrouw Spies (CDA):

Mede gezien het grote aantal leden dat zich bij de interruptiemicrofoons bevindt, is het duidelijk dat dit voor veel fracties een dilemma is, althans voor de CDA-fractie, bij de behandeling van dit wetsvoorstel. Ik wil nog even een andere invalshoek noemen. Ik meen dat minister zo begrepen te hebben dat zij veronderstelt dat, als dit deel van het artikel geschrapt wordt, het aantal aanbieders kleiner wordt, omdat het aantal kleine partijen dan niet meer geïnteresseerd zal zijn. Wij zouden dan precies het tegenovergestelde bereiken van wat wij willen, namelijk meer marktwerking. Ik zou dus graag een nadere onderbouwing willen hebben van uw veronderstelling dat het schrappen van het artikel de facto leidt tot minder aanbieders.

Minister Van der Hoeven:

De hoofdlijn van het wetsvoorstel is dat gas verhandeld moet worden op de TTF. Het is bekend dat niet iedereen daar direct voor de volle 100% gebruik van kan maken. Dat is het punt en dat betreft met name de kleinere partijen. Daar zitten namelijk ook de profielcontracten aan en dat is niet mogelijk op de TTF. Op het moment dat het allemaal op de andere manier moet gaat, verdwijnt dat, zoals ik zojuist ook heb aangegeven. Het bestaansrecht van de kleinere partijen komt dan natuurlijk onder druk te staan. Dat staat echter haaks op datgene wat wij willen en wat ook de filosofie van dit wetsvoorstel is, en wel dat je voldoende keuzevrijheid houdt, dat je voldoende assortimentskeuze houdt en dat je voldoende keuze houdt inzake de partij waarmee je in zee wilt gaan. Dat is inderdaad precies datgene waar ik beducht voor ben.

Nogmaals, ik begrijp ook de andere kant van de medaille. Om die reden heb ik aangegeven, zeer wel bereid te zijn om in de komende twee jaar, als het amendement niet wordt aangenomen, te bezien of die vrees van mij bewaarheid wordt. Als die vrees niet bewaarheid wordt, kan je op een gegeven ogenblik zeggen: oké, de werking van die markt kan verder verbeterd worden en wij schaffen alsnog lid 2 van artikel 66d af. Dan doen wij het dus in de vorm van een tweetrapsraket. Die toezegging heb ik zojuist gedaan in de richting van de heer Samsom.

De heer Jansen (SP):

Wij proberen ook een goede afweging te maken, maar voorlopig neigen wij meer naar het standpunt van de heer Zijlstra en de heer Crone, die destijds ook een van de geestelijke vaders was van deze denkrichting. In haar tegenvoorstel pleit de minister er eigenlijk voor om maar gewoon te doen wat in het wetsvoorstel staat en over twee jaar te bekijken hoe dat uitpakt en of het de goede kant op gaat. Kan zij een iets nauwkeuriger omschrijving geven van hetgeen zij verwacht dat er zal gebeuren? Zij zei zojuist dat zij wil dat er straks voor 100% via de TTF verhandeld wordt. Is dat inderdaad zo? Wat de heer Zijlstra betreft, hoeft dat namelijk helemaal niet. Ik vind dat daarin ook wel wat redelijks zit. Hoe moet die handel zich ontwikkelen? Waar wil de minister over twee jaar staan? Kortom: wat is over twee jaar het referentiepunt aan de hand waarvan wordt bepaald of dit wel of niet kan?

Minister Van der Hoeven:

Mijn referentiepunt is tweeledig. In de eerste plaats moet er voldoende keuzevrijheid blijven in het assortiment van aan te bieden contracten. Dat is ook in het belang van de afnemer. In de tweede plaats moet er voldoende keuze blijven met betrekking tot de aantallen leveranciers. In de derde plaats moet de liquiditeit van de gasmarkt zodanig zijn dat deze is verbeterd ten opzichte van de situatie van nu. Daarom doen wij dat wetsvoorstel. Anders hoeven wij dat wetsvoorstel niet te doen.

Die drie punten zijn voor mij van belang. Deze moeten wij monitoren om te bezien of zij zich goed ontwikkelen. Wij kunnen dan bekijken of artikel 66, lid 2 nog echt nodig is en aan de hand daarvan uiteraard overwegen om dat te schrappen. Overigens heeft met name de NMa een uitdrukkelijke taak wat betreft de liquiditeit van de TTF. Dat is helder.

De heer Jansen (SP):

De minister is nu ineens een stuk minder concreet dan zojuist, want toen zei zij dat haar einddoel 100% is. Zij geeft, naar aanleiding van mijn vraag, geen enkele indicatie van het tussendoel na twee jaar, behalve dat het omhoog moet. Misschien is dus een stijging van 0,5% al voldoende voor haar. Hoe moet de situatie over twee jaar globaal zijn? Wij houden elkaar niet op een paar procenten, maar hoe sterk moet de liquiditeit over twee jaar zijn gestegen, wil de minister tevreden zijn, zodat zij de wet op dit punt niet hoeft aan te passen?

Minister Van der Hoeven:

Ik vind dat het overgrote deel van het gas binnen twee jaar via de TTF moet lopen. Het gaat daarbij dus om meer dan 50%. Wij moeten de kleinere partijen echter wel de kans blijven geven om mee te doen op die markt. Ik heb er moeite mee om dat nu eigenlijk onmogelijk te maken door de aanneming van dit amendement.

Overigens is bij de evaluatie ook het criterium van belang of er op het TTF een alternatief komt voor die profielcontracten. Ik heb dat zojuist niet genoemd, maar dat is mijn vierde punt. Als er een alternatief wordt ontwikkeld, is dit artikel immers ook niet meer nodig. Dat is volgens mij een heel herkenbaar ijkpunt.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voor mijn fractie was het punt van de liquiditeit ook belangrijk. De minister is daarop zojuist al ingegaan, maar wanneer is de markt voldoende liquide? Gaat het daarbij om hetzelfde percentage als het streefpercentage dat de minister noemde? Ik vraag dat omdat mij een ander woord in gedachten schiet nu wij het hierover hebben, namelijk flexibiliteit. Gascentrales moeten heel snel kunnen meedoen bij het komen tot meer duurzame energie. Zij moeten flexibel in kunnen spelen op de hoeveelheid wind- en zonne-energie. Kan de minister op dit thema nog ingaan vanuit het principe van flexibiliteit?

Ik vraag tot slot ook naar de juridische houdbaarheid van hetgeen de minister voorstelt, maar ook van hetgeen in het amendement wordt voorgesteld.

Minister Van der Hoeven:

De juridische houdbaarheid van het amendement is volgens mij even goed als dat van mijn voorstel. Daarover moeten wij helder zijn, want het betreft hier een keuze. In het wetsvoorstel wordt een andere keuze gemaakt dan in het amendement. Beide zaken zijn echter juridisch houdbaar. Wat dat betreft, is er geen enkel misverstand.

Het tweede punt van mevrouw Wiegman over de gascentrales begrijp ik eerlijk gezegd niet helemaal in het kader van dit amendement. Ik weet niet waarop zij doelt.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Bij het komen tot duurzame energie hebben wij steeds ook het belang van gas benadrukt, omdat een en ander heel snel op- en afgeregeld kan worden om in te kunnen spelen op de fluctuaties in de windenergie. De benodigde flexibiliteit bij met name gas heeft ook een relatie met dit punt, namelijk het flexibel kunnen inspelen. Ik heb de indruk dat het wetsartikel, zoals het nu geformuleerd is, deze flexibiliteit in de weg kan staan.

Minister Van der Hoeven:

Vindt u het goed dat ik dit onderdeel meeneem in het laatste blokje, over flexibiliteit? Dan kan ik ook ingaan op de andere aspecten van flexibiliteit. Het is namelijk iets breder dan de werking van het amendement. Ik kan dan ook meteen de andere aandachtspunten meenemen. Ik begrijp uw punt, mevrouw Wiegman, maar ik wil er graag op terugkomen in de context van het totale begrip van flexibiliteit.

Mevrouw Spies (CDA):

Voorzitter.

De voorzitter:

U bent in deze termijn al aan het woord geweest op hetzelfde punt.

Mevrouw Spies (CDA):

Ja, maar ik heb een andere vraag die betrekking heeft op TTF, GasTerra en de beantwoording van de feitelijke vragen.

De voorzitter:

Ik vind het goed, maar dan sta ik het de heer Zijlstra ook toe. U kent mij immers: gelijke monniken, gelijke kappen.

Mevrouw Spies (CDA):

De minister zegt in de beantwoording naar aanleiding van het amendement dat ze ernaar streeft om uiteindelijk alles via TTF te laten verlopen.

Minister Van der Hoeven:

Zo veel mogelijk.

Mevrouw Spies (CDA):

In mijn eerste termijn heb ik een aantal opties geschetst die de gasmarkt verder kunnen verbeteren. Een daarvan is het aanbieden van grotere volumes door GasTerra via TTF. In de antwoorden op de feitelijke vragen zegt de minister hier niet voor te willen kiezen. Ik kan beide zaken niet zo goed met elkaar rijmen.

Minister Van der Hoeven:

Kunt u mij even aangeven waar dat precies staat?

Mevrouw Spies (CDA):

Het staat op pagina 2, in de tweede helft van de alinea waarin u ingaat op de feitelijke vragen.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb aangegeven dat ik de vrije markt niet wil sturen op het marktaandeel van een individueel bedrijf. Ik begrijp dat u denkt dat sprake is van een discrepantie met wat ik zo-even aangaf in mijn verdediging van artikel 66d, lid 2. Een en ander zit toch iets anders in elkaar. Als je de wetgeving zo maakt dat de kleinere bedrijven uit de markt gedrukt worden, ben je bezig met een verschraling van die markt. Dat is de achtergrond van hetgeen ik beweerd heb. Je kunt nooit sturen op basis van het marktaandeel van een individueel bedrijf, dat ben ik met u eens. Als je je wetgeving zodanig inkleedt dat bepaalde delen van het assortiment van de markt verdwijnen – het gaat hierbij om de profielcontracten – of bepaalde bedrijven van de markt verdwijnen omdat ze zich niet staande kunnen houden, dan is het maar de vraag of de wetgeving voldoende goed in elkaar zit. Dat is de achtergrond van mijn opmerking over het amendement van de heer Zijlstra.

De heer Zijlstra (VVD):

De minister komt er op terug, dat hebben wij zo-even afgesproken. Zij gaat met name in op profielcontracten en de effecten op de kleinere kopende partijen. Daar ziet de minister de problemen. Een van de problemen waarop ik in de toelichting van het amendement ben ingegaan, betreft het juridische aspect. Mevrouw Wiegman begon er al over. Stel dat een sterke partij op de markt zijn sterke positie gebruikt om op een andere markt, zijnde de nieuwe markt van programmaverantwoordelijkheid, een positie te verwerven. Dat is in strijd met Europese regelgeving. Daar heb ik nog niets over gehoord. Kan de minister daarop terugkomen? Wij hebben het nu over de positie van de afnemers waar de minister een probleem ziet. Deze discussie is met name gestart naar aanleiding van de positie van de leverancier, namelijk de overheersende marktpositie van GasTerra. Wij kunnen er wel omheen draaien, maar dat is het bedrijf waar het om gaat. Dat komt met name omdat dit bedrijf – daar kan het ook niets aan doen – eigenlijk de enige partij is die flexibiliteit kan leveren. De combinatie van flexibiliteit en commodity gaf en geeft dit bedrijf deze sterke positie. Dit blijft in stand met deze vorm van contracten. Dat is ook een van de redenen waarom het amendement is ingediend. Kan de minister bij de nadere toelichting ook op dat punt ingaan? Hoe wordt deze bijna monopoliepositie weggenomen, opdat de gasmarkt op gang komt? Daar zien wij namelijk de grootste problemen.

Voorzitter: Van der Ham

Minister Van der Hoeven:

Dat begrijp ik. Ik zal op dat laatste punt zeker ingaan, dat heb ik hierbij toegezegd. De heer Zijlstra vraagt of artikel 66d, lid 2 en 4, in strijd is met het Europese mededingingsrecht. Dat denk ik niet, want op grond van artikel 86, eerste lid van het EG-Verdrag mogen lidstaten met betrekking tot ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten verlenen, geen maatregelen nemen die in strijd zijn met de regels van het verdrag. Dat weet de heer Zijlstra. Aan dit verbod komt geen zelfstandige betekenis toe, maar het moet worden gezien in samenhang met de andere verdragsregels. Daarbij hebben wij het over het arrest van het Europese Hof van Justitie van september 2006, de zaak C-295/05, Asemfo tegen Tragsa. Die samenhang is er bijvoorbeeld als een bijzonder of uitsluitend recht misbruik van economische machtspositie als bedoeld in artikel 2 van het EG-Verdrag tot gevolg heeft.

Die situatie is hierbij echter niet aan de orde, want artikel 66, tweede lid richt zich niet specifiek op GasTerra maar op alle verkopers van gas. Concreet zijn dat – hiermee ga ik toch nog even in op de vraag van mevrouw Wiegman – de partijen die toegang hebben tot de flexbronnen zoals de bestaande opslagen evenals de geplande opslag van Bergermeer. Het is dus niet een bepaling die speciaal en alleen voor GasTerra is geschreven.

Zoals ik eerder heb eerder aangegeven, speelt verder het gerechtvaardigde belang, namelijk het behoud van de profielcontracten, omdat die niet op TTF kunnen worden aangeboden. Daarin is namelijk niet bepaald hoeveel gas er wordt overgedragen; het gaat om een onbepaalde hoeveelheid. Mijn verwachting is dat zonder artikel 66, lid 2 partijen die profielcontracten niet meer aanbieden, omdat de verkoper op grond van artikel 66d, lid 1 het product dan ook separaat moet aanbieden. Dat zei de heer Zijlstra ook. Ik ben het met de heer Zijlstra eens dat het schrappen van dit artikel de handel in gas bevordert. Dat ontken ik ook niet. Mijn tegenargument is echter dat dit wel leidt tot productverschraling en hogere kosten voor de kleinere afnemers en leveranciers.

Artikel 66d, tweede lid stimuleert niet dat GasTerra misbruik maakt van een economische machtspositie of die verkrijgt, of dat daardoor verboden kartelafspraken ontstaan. Dat laatste zit bij de heer Zijlstra natuurlijk ook in het achterhoofd; dat zie ik aan zijn gezicht. Het artikel is opgenomen in het belang van de kleinere partijen. De hoofdregel over ontkoppeling van de verkoop van gas en programmaverantwoordelijkheid wordt in alle andere situaties onverlet gelaten.

Dat neemt niet weg dat voor zover GasTerra een dominante partij is, deze onderneming zich wel moet houden aan de verboden van artikel 81 en artikel 82 van het EG-Verdrag over misbruik van de economische machtspositie en het kartelverbod. Daarop houdt de NMa ook toezicht. Als het gaat over artikel 66, vierde lid geldt dat GasTerra in het belang van het kleineveldenbeleid, waarop ik dadelijk zal terugkomen, een dienst van algemeen economisch belang uitvoert, die wij met elkaar wettelijk hebben vastgelegd. Daarbij gaat het om het planmatig beheer van natuurlijke hulpbronnen, de kleine velden. Artikel 86, lid 2 van het EG-Verdrag geeft aan dat in dat geval de mededingingsregels van toepassing zijn, maar uitsluitend voor zover de toepassing daarvan de bijzondere taken van de ondernemingen niet verhindert. Juist om te voorkomen dat de publieke taak die aan GasTerra is opgelegd ten behoeve van het kleineveldenbeleid wordt doorkruist, is artikel 6, vierde lid noodzakelijk, en op grond van artikel 86, tweede lid EG-Verdrag verenigbaar met het Europese recht. Dat is de achterliggende argumentatie om het op deze manier te doen.

Voorzitter: Verbeet

De heer Zijlstra (VVD):

Dat wordt een juridisch welles-nietes. Daar gaan wij hier niet uit komen, denk ik. Feitelijk zegt de minister dat zij niet bang is dat GasTerra een aanmerkelijke positie zal verwerven op de markt van programmaverantwoordelijkheid op basis van de positie van deze onderneming op het gebied van flexibiliteit.

Minister Van der Hoeven:

Ja.

De heer Zijlstra (VVD):

Dat zullen wij zien. Ik denk dat de minister op dit punt nog wel eens van een koude kermis thuis zou kunnen komen, maar dat zullen wij zien. Tot slot stel ik de volgende vraag op dit punt. De minister gaf aan te streven naar 100% of in ieder geval zo veel mogelijk TTF. Ook anderen hebben hiernaar gevraagd. Wat bedoelt zij daarmee? Gaat het hierbij om gas dat over TTF gaat of bedoelt zij verhandelbaarheid op TTF? Zoals zij weet, gaat er veel meer gas administratief over TTF dan de hoeveelheid gas die feitelijk op TTF wordt verhandeld. Dat laatste is echt de liquide gasmarkt. Het andere is gewoon een administratief proces, waaraan wij, eerlijk gezegd, uit het perspectief van de gasmarkt natuurlijk niets hebben.

Minister Van der Hoeven:

De heer Zijlstra geeft het antwoord op zijn eigen vraag.

Ik kom op het amendement op stuk nr. 26. Wij hebben hierover al even gesproken. Dit gaat ook over het schrappen van lid 4 van artikel 66d. Daarin wordt bepaald dat GasTerra als uitvoerder van het kleineveldenbeleid de programmaverantwoordelijkheid mag opeisen als een partij gas uit een klein veld aanbiedt. Deze discussie is van een andere orde dan de discussie over lid 2, waar we het net over hadden. Dit artikel, artikel 66d, lid 4, is van belang voor het kleineveldenbeleid, dat door de Kamer is geaccordeerd. GasTerra vervult hierin een belangrijke publieke taak, een taak die wettelijk is vastgelegd. Het uitgangspunt voor de kleine velden is dat de producent een keuze heeft. Of hij biedt het gas op de markt aan, of hij biedt het aan aan GasTerra, als onderdeel van het kleineveldenbeleid. GasTerra heeft de wettelijke plicht om het gas te accepteren

In het wetsvoorstel staat de scheiding tussen de handel in gas en de programmaverantwoordelijkheid centraal. De programmaverantwoordelijkheid is de verantwoordelijkheid voor onder andere het transport van het gas. Dat is de hoofdregel. Voor het kleineveldenbeleid hebben we echter wel een uitzondering nodig. Als uitvoerder van het kleineveldenbeleid moet GasTerra weten hoeveel gas op elk moment uit het betreffende veld komt. Anders kan GasTerra zijn verantwoordelijkheid niet nemen en het kleineveldenbeleid niet vormgeven. Je weet dan niet waar het gas vandaan komt en kunt dan je producenten niet optimaal bedienen. Als GasTerra niet weet waar het gas vandaan komt – de producent kan een deel van zijn gas zelf op de markt zetten – is dat een beetje raar.

Ik heb de indruk dat er partijen zijn die het een en het ander willen. Enerzijds willen zij profiteren van de acceptatieplicht van GasTerra. Dat levert gunstige prijzen op en de garantie dat je het gas kwijt kunt. Anderzijds willen zij, als het zo uitkomt, zelf op de markt handelen, om dan een nog betere prijs te krijgen. Op die manier gebeuren er twee dingen. De wettelijke taak van GasTerra wordt ondermijnd en de optimale inzet van het Nederlandse gas wordt belemmerd. Wat ik nog belangrijker vind, is dat het ongewenste gevolgen heeft voor het succesvolle kleineveldenbeleid. Het kan toch niet zo zijn dat de publieke taak van GasTerra voor het kleineveldenbeleid in het gedrang komt? Dat wil de heer Zijlstra toch ook niet? Om die reden ontraad ik het amendement op stuk nr. 26, ook wat betreft het schrappen van artikel 66d, lid 4.

Mevrouw Spies heeft gevraagd of het niet beter is om in het artikel acceptatieplicht op te nemen in plaats van het recht van GasTerra om de programmaverantwoordelijkheid op te eisen. Hier gaat het dus om: om de acceptatieplicht voor de programmaverantwoordelijkheid. Die staat los van de wettelijke acceptatieplicht voor het gas. Die heeft GasTerra al, op basis van het kleineveldenbeleid. Mevrouw Spies stelt voor om de opeisbaarheid in lid 4 te vervangen door een acceptatieplicht van GasTerra. Als uitvoerder van het kleineveldenbeleid heeft GasTerra sowieso de programmaverantwoordelijkheid. Ik heb geen bezwaar tegen het toevoegen van een acceptatieplicht voor GasTerra voor de programmaverantwoordelijkheid voor gas in het kader van het kleineveldenbeleid. Dit mag het recht van GasTerra om de programmaverantwoordelijkheid op te eisen, niet vervangen. Het afzwakken van de werking van artikel 66d, lid 4 belemmert de optimale inzet van het Nederlandse gas en heeft ongewenste gevolgen voor het succesvolle kleineveldenbeleid.

Mevrouw Spies (CDA):

In heel vriendelijke bewoordingen zegt u eigenlijk dat het toevoegen van de acceptatieplicht overbodig is?

Minister Van der Hoeven:

Ik heb er geen bezwaar tegen. Het voegt niets toe, maar ik heb er ook geen bezwaar tegen.

Mevrouw Spies (CDA):

Laten we het helder benoemen. Dat helpt. Het is al ingewikkeld genoeg.

Minister Van der Hoeven:

Dit brengt mij bij het amendement op stuk nr. 19, over de kwaliteit van het stuursignaal. Dit amendement is ingediend door mevrouw Wiegman en de heer Samsom. De strekking van het amendement is als volgt. In het huidige wetsvoorstel staat het woord "actueel". De indieners van het amendement willen graag dat de informatie correct, tijdig en volledig is. Zoals het er nu staat, zou de programmaverantwoordelijke beperkt zijn in het uitoefenen van zijn balansverantwoordelijkheid. De financiële risico's daarvan zijn te groot. Nu zeggen de indieners dat het amendement het mogelijk maakt dat de NMa mandaat heeft om de correctheid, tijdigheid en volledigheid van de verschafte informatie te controleren. Ik vroeg mij af wie dit eigenlijk wil. Wie heeft er belang bij om dat te doen? Ik kon aan slechts één partij denken, de tuinders. En waarom wil men dat? Om zelf iets wat men onderling moet verevenen, beter mogelijk te maken. Maar moet je dat in een wetsvoorstel regelen? Het is een deelbelang. Ik heb niet voor niets gekozen voor de term "actuele informatie". Het is de bedoeling dat partijen zelf hun onbalans kunnen herstellen en kunnen bijdragen aan de balans van het systeem. Daarvoor moet je beschikken over de actuele data van de eigen positie en die van de positie van het systeem. Alleen dan kun je er een bijdrage aan leveren. Je kunt dan onbalans verrekenen op basis van gevalideerde meetgegevens of op basis van actuele onlinegegevens. Het is maar wat je kiest.

Het amendement lijkt uit te gaan van de gevalideerde meetgegevens, terwijl het wetsvoorstel uitgaat van actuele online meetgegevens. Die gevalideerde meetgegevens zijn gecontroleerd en gecorrigeerd en daardoor vollediger en correcter dan actuele meetdata; dat klopt. Het duurt echter wel een tijdje voordat je die meetdata hebt gevalideerd. Daardoor zijn de gevalideerde meetdata pas een aantal dagen later beschikbaar, terwijl de actuele stuurinformatie binnen een uur kan worden verstrekt. Op basis van de actuele gegevens kunnen de programmaverantwoordelijken hun eigen onbalans herstellen en bijdragen aan het in balans houden van het gasnet. Alleen op basis van actuele meetgegevens is ook het nieuwe balanceringsregime mogelijk. Het kan natuurlijk niet als de gegevens pas dagen later beschikbaar komen. Dat is de reden waarom een heel groot deel, een meerderheid, van de marktpartijen heeft aangedrongen op het gebruik van de actuele stuurinformatie.

De NMa kan ook op basis van het wetsvoorstel in de gascodes nadere eisen stellen aan de stuurinformatie die de netbeheerder van het landelijke gastransportnet moet verstrekken aan programmaverantwoordelijken. Dat staat in artikel 12b en artikel 10a. Er kan door de NMa ook toezicht op gehouden worden. De kwaliteit van het stuursignaal is al versterkt door recente maatregelen en zal door de invoering van het nieuwe balanceringsregime verder verbeteren. Ik ontraad dit amendement, omdat marktpartijen bij aanneming ervan niet meer actief kunnen bijdragen aan het in balans houden van het gasnet. Daarmee verliest het wetsvoorstel een belangrijke pijler. Daar zit ik een beetje mee.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

De argumenten die de minister noemt, zal ik zeker in overweging nemen. Het is een kwestie van alles goed afwegen, want we willen tot goede voorstellen komen. Kunnen we misschien iets doen met het woord "tijdigheid"? Zit op dat woord de meeste pijn of zit het ook in de andere termen? Dat je iets in de tijd moet doen, daar kan ik me best iets bij voorstellen; daar wil ik verder over nadenken. De correctheid lijkt me echter, ook voor de NMa, ook erg belangrijk om goed te kunnen toetsen.

Minister Van der Hoeven:

Het verschil van mening zit in het uitgangspunt. Het wetsvoorstel gaat uit van actuele meetgegevens, waardoor je heel snel je eigen onbalans kunt herstellen. De gegevens kunnen binnen een uur online verstrekt worden. Dat is het uitgangspunt van het wetsvoorstel. Het lijkt erop dat het amendement uitgaat van gevalideerde meetgegevens. Die zijn gecontroleerd en gecorrigeerd en daardoor uiteraard vollediger en correcter dan actuele meetdata, maar het duurt een aantal dagen voordat ze er zijn. Gedurende die dagen kan men dus niet de eigen onbalans herstellen. Dat is het probleem waar ik mee zit. Het is niet alleen de tijdigheid; het is vooral het verschil in uitgangspunt. Voor gevalideerde meetdata is een bepaalde procedure en tijd nodig. Dat is een ander uitgangspunt dan ik gekozen heb.

De heer Samsom (PvdA):

De minister zegt het eerlijk: het lijkt erop dat ... Het lijkt er echter op dat er op dit moment spijkers op laag water worden gezocht door de minister in haar rol als beschermer van de wetgeving die zij heeft voorgesteld. Dit amendement beoogt niets anders dan ervoor te zorgen dat, als er straks veel meer programmaverantwoordelijken komen, die ervan op aan kunnen dat degene die het stuursignaal aanbiedt, bij latere conflicten niet op basis van de wet kan zeggen: ja, maar ik hoefde alleen op tijd aan te leveren. Degene die het stuursignaal aanbiedt, is volgens dit amendement ook verplicht om juiste informatie aan te leveren, uiteraard op tijd. Dat is dus niet de gevalideerde informatie waar de minister nu mee komt, want daarop kun je helemaal geen programmaverantwoordelijkheid waarmaken. Het gaat er puur om dat het woordje "actuele" aan de mensen die straks programmaverantwoordelijkheid willen dragen – ik hoop dat dat er meer zijn dan één partij – niet voldoende houvast biedt. Dat woordje moet dus worden vervangen. Wij vonden het als indieners wel een aardig idee om er "correct", "tijdig" – dat is ook actueel – en "volledig" van te maken. Als de minister een ander voorstel heeft om de woorden zo te veranderen dat wij wel allemaal hetzelfde bedoelen, vind ik dat prima.

Minister Van der Hoeven:

De term "actueel" eruit halen, kan echt niet. Die is echt essentieel. Het gebruik van andere termen die eigenlijk leiden tot misverstanden, moeten wij ook niet hebben. Wij zitten pas in de eerste termijn van mijn zijde. Het lijkt me dus verstandig dat wij daar nog even naar kijken. Ik begrijp wat de heer Samsom bedoeld. Ik begrijp dat heel goed. Het kan echter niet zo zijn dat wij weliswaar van elkaar begrijpen wat wij bedoelen, maar dat door de gekozen formulering degene om wie het straks gaat, iets anders gaat doen. Dat willen wij allebei niet. Laten wij dan nog even naar de formulering kijken.

Mevrouw Spies (CDA):

Ik heb een vraag aan de indieners en aan de minister. Aan de indieners zou ik willen vragen of hun bedoeling geen andere is dan die van de minister, namelijk om voorafgaand aan balancering te garanderen dat de informatie zo correct, tijdig, volledig et cetera mogelijk is. Zo heb ik het amendement gelezen en daarom als sympathiek beoordeeld. Dan hebben de indieners namelijk bijna een synoniem voor het woord "actueel" proberen te zoeken, maar verder met het amendement niets bedoeld. Graag krijg ik een bevestiging daarvan.

Aan de minister wil ik iets vragen over de uitleg die zij geeft aan het amendement en de duiding die zij in de eerste zinnen gaf, namelijk dat dit een amendement is dat vooral door de tuinders een warm hart zal worden toegedragen. Zij hebben alle belang bij balancering en zullen dit niet zozeer in termen van "achteraf" nodig hebben, maar juist ook vooraf om goed aan die balancering mee te kunnen doen.

Minister Van der Hoeven:

Dat ben ik met u eens. Het gaat natuurlijk om twee dingen. Het gaat om de balancering en uiteindelijk om de afrekening, laten wij wel wezen. Bij die balancering kan het woord "actueel" niet weg. Dat gaat niet. "Actueel" kun je niet vervangen door "correct, tijdig en volledig", zoals in het amendement staat. Dan zou het namelijk niet actueel hoeven zijn. Dat kan niet. Ik stel echt voor om nog even naar de formulering te kijken. Ik heb heel goed begrepen dat de Kamer ook die actualiteit wil vervolmaken, als ik dat zo mag zeggen. Laten wij zien of wij er op die manier uitkomen. Als je "actueel" schrapt, zou dat betekenen dat je elke keer een aantal dagen moet wachten voordat je die onbalans kunt opheffen. Dat wil de Kamer niet en dat wil ik ook niet. Ik heb het gevoel dat wij allemaal weten wat wij willen, maar dat wij nog even naar de tekst moeten kijken.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Mevrouw Spies vroeg een reactie van de indieners. Het is inderdaad bedoeld als aanvulling. Die correctheid en tijdigheid willen wij benadrukken. Wij kennen elke dag onze actualiteiten, maar soms kun je je achteraf afvragen hoe correct die gegevens waren. Dat wil je wel goed bij elkaar houden.

Mevrouw Spies (CDA):

Als ik het goed begrijp en precies probeer te formuleren, is de bedoeling van de indieners om ten tijde van een balancering die informatie zo compleet mogelijk te hebben en niet na afloop nog eens een keer die gewaardeerde, gevalideerde informatie van de NMa af te wachten.

Minister Van der Hoeven:

Zo zou het amendement inderdaad gelezen kunnen worden. En dat moeten wij natuurlijk niet hebben.

De heer Zijlstra (VVD):

Ik heb een aanvulling over de manier waarop het woord "actueel" gelezen kan worden. Actuele informatie kan compleet fout zijn.

Minister Van der Hoeven:

Zo ken ik er nog wel een paar.

Dat brengt me bij het volgende blokje, over voorrang voor duurzaam. Daarbij zal ik ingaan op de amendementen op de stukken nrs. 15, 16 en 17.

De voorzitter:

Mag ik de leden vragen of alle amendementen zo intensief behandeld gaan worden? Ja? Wij hebben er nu namelijk twee van de tweeëntwintig gehad.

Minister Van der Hoeven:

Zo veel zijn het er niet, voorzitter. Er is er nog een aantal ingediend, maar daarover ga ik niets zeggen. Die heb ik namelijk nog niet kunnen bekijken. Dat zijn de amendementen op de stukken nrs. 34, 35 en 36. Die heb ik nog niet gezien.

De voorzitter:

Wij gaan ervoor. De minister vervolgt haar betoog.

Minister Van der Hoeven:

voorrang voor duurzaam is een aanvullend maar noodzakelijk sluitstuk van integraal beleid voor het zorgen voor een betaalbare, betrouwbare en schone energievoorziening. Wij willen natuurlijk een aantrekkelijk investeringsklimaat hebben voor zowel groen als grijs en voor voldoende transportcapaciteit. Heb je onverhoopt congestie? Dan heeft groene elektriciteit voorrang. Dat wordt gewaarborgd, met name voor duurzame elektriciteit en hoogrenderende wkk. Dan hebben wij het over voorrang bij transport. Met dit instrument wordt inderdaad noodgedwongen, maar altijd tijdelijk ingegrepen in de markt. Dat levert zowel voor consumenten als voor producenten baten op. De daarmee gemoeide kosten zijn slechts een fractie ervan. Tegelijkertijd wordt hiermee artikel 16 van de richtlijn duurzame elektriciteit ingevuld. Die richtlijn is bedoeld om het marktaandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen te vergroten en moet in december van dit jaar geïmplementeerd zijn. Om dit te realiseren, is het systeem van congestiemanagement nodig. In het voorstel wordt de primaire verantwoordelijkheid voor het oplossen van die congestie bij de netbeheerder gelegd. Die wijst op basis van een biedladder partijen aan om af en op te regelen. Dat sluit aan bij wat gebruikelijk is. Het is een eenvoudig systeem, het is snel te implementeren en sluit tegelijkertijd aan bij de stappen die worden gezet in het kader van het Europese systeem van marktkoppeling.

Ik realiseer mij dat de tweede nota van wijziging op dit punt niet meer spoort met het nu voorgestelde systeem. Daarom heb ik u de derde nota van wijziging toegestuurd. Ik zal het systeem op hoofdlijnen verder vastleggen in de AMvB. De praktische uitwerking kan geschieden in technische codes, maar ik kan de tweede nota van wijziging niet helemaal intrekken omdat er ook wijzigingen in zitten die in stand moeten blijven.

Binnen het systeem van congestiemanagement maken wij een paar hoofdkeuzes. Leidend is de efficiëntie van het systeem. Hoe hoog worden de totale kosten voor alle gebruikers samen? Die moet je zo laag mogelijk houden en dus moet je die kosten leggen bij die partijen die een reden hebben om die kosten zo laag mogelijk te houden. Dat zijn de grijze producenten.

Misbruik van het systeem moet voorkomen worden. Dat betekent dat het gebied en het aantal gebruikers waarop het congestiemanagement van toepassing is, niet te groot gemaakt moet worden. Verder zijn er de politieke wensen van u en van mij dat consumenten en groen niet meebetalen.

Tijdens de eerste termijn van de Kamer spitsten de belangrijkste vragen zich toe op drie kernpunten: de kostenverdeling van het congestiemanagement en het willen en kunnen toepassen van een nader onderscheid naar duurzaam en schoon, zoals het toepassen van een vorm van de CO2-ladder. Het gaat om de amendementen op stuk nrs. 15, 16 en 17. Verder een grotere rol voor de connectoren bij het congestiemanagement plus een aantal overige punten dat betrekking heeft op de rol van de netbeheerder bij het aansluiten en op het al dan niet toepassen van congestiemanagement op basis van redelijkheid en proportionaliteit. Dat betreft amendement op stuk nr. 30, dit amendement vervangt de amendementen op stuk nrs. 18 en 21, en de amendementen op stuk nrs. 22 en 24.

Er zijn eigenlijk twee kostenposten. Die worden in alle situaties op dezelfde manier behandeld. De eerste kostenpost is het op regelen van het productievermogen. In alle gevallen worden die kosten doorberekend aan de producenten waarop het congestiemanagement van toepassing is. De reden daarvoor is dat die groep de kosten ook het best kan beïnvloeden en op deze manier een stimulans heeft om die kosten zo laag mogelijk te houden.

De tweede kostenpost betreft de inrichting en het beheer van het systeem van congestiemanagement. Het gaat daarbij om ICT-voorzieningen en implementatiekosten. Deze kosten zijn eenmalig en beperkt en komen terecht in de transporttarieven. Ik zeg tegen de heer Van der Vlies en de heer Jansen dat dit inderdaad de enige kosten zijn die worden verrekend in de transporttarieven. De reden dat deze kosten worden gesocialiseerd, is dat het systeem en de daarvoor benodigde technische voorzieningen ook buiten het oplossen van congestie van nut zijn voor doelmatig netbeheer en monitoring van de kwaliteit van het net. Daarom vind ik het rechtvaardig dat die kosten door alle aangeslotenen gedragen worden.

Mevrouw Spies vroeg naar de gevolgen van die kostenverdeling voor de aantrekkelijkheid voor investeerders om in Nederland die extra productiecapaciteit te willen realiseren. Nederland als aantrekkelijke vestigingslocatie is voor mij een belangrijk punt. Wij kiezen juist voor deze kostenverdeling omdat wij verwachten dat het systeem op die manier het minst gevoelig is voor strategisch gedrag en de kosten van het systeem het laagste blijven omdat die terechtkomen bij die partijen die de kosten kunnen beïnvloeden. Ik ben het met u eens dat de kosten voor grijze producenten dan licht stijgen en dat zij daarover natuurlijk hun beklag zullen doen. Dat doen zij ook bij mij. Ik denk echter dat wij op deze manier wel een goed evenwicht gevonden hebben. Op dit moment is de aantrekkelijkheid van Nederland voor investeerders uit binnen- en buitenland groot. De belangrijkste redenen daarvan zijn: de ruime beschikbaarheid van koelwater, de geschikte geografische ligging in de Europese markt en het toch wel heel betrouwbare netwerk dat Nederland kan bieden. Ik verwacht dat de invloed op het vestigingsklimaat van een dergelijk systeem van congestiemanagement beperkt zal zijn, omdat de kosten relatief beperkt blijven. Congestie is tijdelijk en zal op elke plek waar die zich voordoet, zo snel mogelijk worden verholpen door de netbeheerders. Aangezien de kosten bij de producenten terechtkomen, hebben die er alle belang bij om de kosten zo laag mogelijk te houden. Op deze manier borgen wij een goedwerkend systeem. Ik vind dus ook de stijging van de kosten voor de grijze producenten verantwoord.

Zowel mevrouw Spies als de heer Zijlstra vroeg of het niet verstandiger is om de kosten te socialiseren. Ik weet dat zij daar naartoe willen. Ik vind dat geen optie omdat je de economische prikkel om iets aan de kosten te doen, op de juiste plek moet geven. De introductie van congestiemanagement brengt de noodzaak mee om de kosten zo laag mogelijk te houden. Als de kosten worden gesocialiseerd voelen de producenten geen enkele stimulans meer om congestie te voorkomen of te beperken. Dat vind ik niet acceptabel. Ik weet wel dat producenten daarop aandringen. Het kan een verslechtering van hun concurrentiepositie betekenen als zij ervoor kiezen om deze kosten door te berekenen in de tarieven. Kan dat? Misschien worden aandeelhouders boos als zij een lager rendement halen. Ik weet het niet. De kostentoedeling zal best effect hebben. Dat spreek ik ook niet tegen. Ik vind echter het publieke belang in dit kader van een hogere orde, dat is toch echt het voorkomen van onnodig hoog oplopende kosten en het zo veel mogelijk beperken van congestie. Daar zijn dus die effectieve prikkels voor nodig. Als congestiemanagement wordt toegepast, is dit de hoofdregel.

Nu weet ik dat een partij als E.ON – laten wij maar man en paard noemen – vreest in een nadelige positie te komen. Ik weet dat E.ON maar één vestiging in Nederland heeft. Ik wijs erop dat in de AMvB "redelijk en proportioneel" nader wordt uitgewerkt. Daarom heb ik die AMvB ook nodig. Als kosten onevenredig bij een enkele partij terechtkomen, wat in dit geval zou kunnen, biedt dit een uitzonderlijk grond om congestiemanagement toe te passen. Ik snap dus het belang van die partij, maar dat belang is niet zodanig dat het probleem moet worden veralgemeniseerd. Ik heb er een uitgesproken voorkeur voor om dat belang met naam en toenaam te noemen en te kijken op welke manier bij de uitwerking van de AMvB aan dat belang voldoende aandacht kan worden geschonken.

De heer Jansen (SP):

Ik ben er sowieso nog niet van overtuigd dat wij bij de uitwerking in de AMvB rekening zouden houden met het belang van deze concrete partij. Deze partij had ook kunnen kiezen voor spreiding in Nederland. Er is echter bewust gekozen voor concentratie. Dat mag, maar dat is haar eigen bedrijfsrisico. Waarom zou de minister daar in de AMvB eventueel rekening mee moeten houden?

Minister Van der Hoeven:

De heer Jansen heeft een heel andere invalshoek dan zijn collega's in deze Kamer. Ik heb zijn beide collega's juist geantwoord dat ik mij kan voorstellen dat dit een probleem kan zijn, omdat een bedrijf inderdaad maar één vestiging heeft. Niet voor niets willen wij nog die nadere uitwerking van "redelijk en proportioneel". Ik ben het dus niet met de heer Jansen eens. Hij zegt eigenlijk dat zij maar een andere aanpak hadden moeten kiezen. Ik deel die formulering niet. Ik vind dat wij rekening moeten houden met gerechtvaardigde belangen. In feite wordt dan de algemene mogelijkheid van een uitzondering in een hardheidsclausule geregeld. Dan toets je ook welk individueel geval eronder valt. Dat hoeft niet altijd hetzelfde individuele geval te zijn. Daarvoor is het een hardheidsclausule. Dat vind ik een betere aanpak dan het hele systeem aanpassen alleen voor het belang van één partij. Dat is mijn antwoord geweest aan mevrouw Spies en de heer Zijlstra. De heer Jansen heeft er een andere opvatting over. Dat weet ik.

De heer Jansen (SP):

De minister noemt het gerechtvaardigde belangen, maar ik ken, eerlijk gezegd, de criteria voor die belangen niet. Ik mag dan op zijn minst verwachten dat wij in de AMvB kunnen lezen hoe de minister gaat bepalen of sprake is van een gerechtvaardigd belang. Laat zij echter eens ingaan op mijn argument dat E.ON zelf de keuze heeft gemaakt om voor concentratie in het Botlekgebied bij de Maasvlakte. Dat mag, dat is een eigen keuze en daar zal E.ON ook de gevolgen van moeten dragen.

Minister Van der Hoeven:

Laat ik daar twee dingen op zeggen. Een keuze is uiteraard een keuze, maar als de overheid de spelregels verandert door in dit geval dat congestiemanagement van toepassing te verklaren, dan moet je kijken of de uitwerking daarvan redelijk en proportioneel is. U weet hoe het gaat met die AMvB. Die AMvB wordt bij de Kamer voorgehangen. Ik zeg u graag toe dat daarbij dat "redelijk en proportioneel" zal worden uitgewerkt.

De heer Jansen (SP):

Dan zou ik wel willen horen wat dit betekent voor de andere producenten in dat gebied. Het enige wat ik mij dan kan voorstellen, is dat de glastuinders in het Westland de rekening gaan betalen. Dat zijn namelijk de andere grote producenten in het gebied. En dat staat haaks op de verduurzaming.

Minister Van der Hoeven:

Nu wilt u iets van mij horen wat ik ga regelen in die AMvB. Ik ben het met u eens dat het niet zo kan zijn dat zonder meer gekozen wordt voor één belang. Het is aan de netbeheerder om te onderbouwen of er een gerechtvaardigd belang is. Dat is het punt waar het om draait. De NMa toetst wat redelijk en proportioneel is. En dat wordt uitgewerkt in de AMvB. Het is dus niet zo dat op voorhand een bepaalde keuze wordt gemaakt, maar ik vind wel dat je in voorkomende gevallen een hardheidsclausule moet hebben waarin enerzijds de netbeheerder de onderbouwing moet leveren en anderzijds de NMa toetst of dit een redelijk en proportioneel geval is.

De heer Zijlstra (VVD):

In de derde nota van wijziging kiest de minister heel duidelijk voor betaling door grijze producenten in congestiegebieden. In de AMvB zullen nadere dingen worden uitgewerkt, maar dit is het leidend principe. Dat ligt ter besluitvorming voor. In haar betoog zegt de minister dat zij niet wil socialiseren uit vrees voor gaming. Laten wij het beestje gewoon maar bij de naam noemen. De minister wil niet dat men gebruik gaat maken van de positie binnen en buiten het congestiegebied. Deelt de minister onze mening dat gaming alleen zal plaatsvinden als er sprake is van een niet goed werkende markt, als partijen posities in de markt hebben waardoor zij kunnen gaan gamen? In een goede marktwerking zullen zij het niet doen, omdat zij anders door de concurrentie worden ingehaald.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb gisteren een voorstel ontvangen van de grote producenten met een alternatief voor het beteugelen van gaming. Ik wil dat de kosten zo laag mogelijk blijven. Ik wil geen stapeling van kosten bij eindgebruikers. Andere partijen in de Kamer hebben dat ook aangegeven. Als de kosten niet enkel terechtkomen bij de grijze producenten binnen het congestiegebied, dan is er een groter risico op strategisch marktgedrag. Daar hebben wij gisteren dus een voorstel voor gekregen. Men wil dat achteraf informatie door de NMa wordt opgevraagd. Het gaat dan om biedingen, controle, transportprognoses van de individuele centrales en de feitelijke inzet ervan. Men kiest voor een bepaald systeem van prijsregulering. Eerder heb ik aangegeven dat ik niet zoiets wil als een free lunch voor producenten. Dat was de belangrijkste reden om de kosten van dat congestiemanagement neer te leggen bij de grijze producenten in de congestiegebieden. In het voorstel van de producenten geven zij zelf aan dat gaming in elke markt tot de mogelijkheden behoort. In je wetsvoorstel moet je prikkels inbouwen om dit soort strategisch gedrag tot een minimum te beperken. De producenten willen het beperken door een sterker toezicht vanuit de NMa. Ik heb eerder aangegeven dat de kosten heel sterk kunnen stijgen door gedrag dat niet per definitie verboden, maar wel ongewenst is. Ik vind het prima dat producenten meedenken over het beperkt houden van de kosten, maar ik zie een aantal uitvoeringsproblemen.

De heer Zijlstra (VVD):

Dat was niet de vraag. Als de markt goed werkt, zal gaming niet optreden, omdat je je als partij dan uit de markt prijst. Immers, je concurrenten hebben in het biedingsproces dan een zodanige positie dat je je eigen voordeel niet binnen en buiten kunt uitbuiten. Ik neem aan dat de minister, als minister van onder andere marktwerking, dat deelt. Dat is toch wat wij met marktwerking hebben beoogd. Als die situatie zich voordoet, deelt de minister dan onze mening dat gaming slechts een theoretisch risico is?

Minister Van der Hoeven:

Nee.

De heer Zijlstra (VVD):

Waarom niet?

Minister Van der Hoeven:

Die mening deel ik niet, aangezien de sector zelf aangeeft dat gaming in elke markt tot de mogelijkheden behoort. Op het moment dat je de wetgeving zo maakt dat je de mogelijkheden niet beperkt tot het congestiegebied, maar die voor heel Nederland laat gelden, vergroot je de markt en vergroot je ook de mogelijkheden om tot gaming over te gaan. Al de zaken die door de sector worden aangegeven, zijn eigenlijk alleen maar reparaties achteraf om hieronder uit te komen. Ik voel hier dan ook niets voor. Bovendien is hier ook geen sprake van een ideale markt. Het is een markt met maar een beperkt aantal partijen. Ik vind het prima dat de heer Zijlstra het nog een keer probeert, maar ik ben het gewoon niet met hem eens.

De heer Zijlstra (VVD):

Als de markt groter wordt en er meer partijen meedoen, zal het risico op gaming juist afnemen. Dat pleit ervoor om het voor het hele land te laten gelden. De minister geeft in haar schriftelijke beantwoording een aantal zaken aan. De NMa kan volgens haar niet controleren. Kan zij dat nader onderbouwen? Met gaming wordt namelijk feitelijk misbruik gemaakt van marktmacht. Kan zij daarbij meenemen het recente voorbeeld dat een inefficiënte gascentrale in het noorden van het land die op een koude dag bleef draaien vanwege het mogelijk bevriezen van de wateruitlaat en de volgende dag al de NMa op de stoep vond met de vraag waarom dit gekke gedrag werd vertoond? Kennelijk kan de NMa dit soort controles wel uitvoeren. Kan zij dat eens nagaan?

Verder zei de minister dat binnen de congestiegebieden de inefficiënte centrales staan en buiten die gebieden de efficiënte centrales.

Minister Van der Hoeven:

Dat heb ik niet gezegd.

De heer Zijlstra (VVD):

Dat staat in uw schriftelijke beantwoording. Ik wil de tekst er wel bij pakken. Dan kan ik het voorlezen.

Minister Van der Hoeven:

Dat kunt u doen, maar dan moet u wel de hele tekst voorlezen. Zoals u het formuleert heb ik het niet gezegd. Wij spreken niet altijd over hetzelfde congestiegebied. De zinsnede zoals u die aanhaalt, kan ik nooit zo hebben opgeschreven.

De heer Zijlstra (VVD):

Ik kom zo nog wel even terug met de tekst. Ik wil het punt nu even afmaken. Congestiegebieden ontstaan daar waar nu nieuwe centrales worden gebouwd. Dat zijn over het algemeen de meest efficiënte centrales. Buiten de congestiegebieden staan de minst efficiënte centrales. Ik noem als voorbeeld de Amercentrale en de Clauscentrale. Deelt de minister onze mening dat als je naar grijze producenten in congestiegebieden toerekent, je daardoor feitelijk een bedrijfseconomisch voordeel neerlegt bij inefficiënte kolencentrales, waarmee je dus een impuls krijgt om inefficiënte kolencentrales langer te laten doordraaien?

Minister Van der Hoeven:

Ik zie dat eerlijk gezegd niet zo. Ik snap ook niet helemaal op basis waarvan de heer Zijlstra deze positie inneemt. Ik kan hem niet helemaal volgen in zijn argumentatie.

De heer Zijlstra (VVD):

Als je een centrale hebt in een congestiegebied en er ontstaat congestie, dan volgen er kosten en die worden toegerekend aan de betreffende grijze producent in dat gebied. Vervolgens zal dat buiten dat gebied moeten worden verrekend en in die gebieden daarbuiten heb je bijvoorbeeld inefficiëntere centrales. Het financiële nadeel van die efficiëntere centrales en het financiële voordeel vanwege het op kunnen schakelen buiten het gebied, zorgen ervoor dat die inefficiënte centrales langer zullen doordraaien. Dat lijkt mij bedrijfseconomisch niet een heel moeilijke rekensom.

Minister Van der Hoeven:

Ik denk toch dat het anders gaat uitpakken. Nogmaals, ik vind het belangrijkste dat de stapeling van kosten niet bij de eindgebruikers terecht komt. Als de kosten niet alleen terecht zouden komen bij die grijze producenten die zich binnen dat congestiegebied bevinden, wordt wat mij betreft het risico op strategisch marktgedrag groter. Dat vereist een effectieve rem. Op dat punt vinden wij elkaar niet.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Als woordvoerder van de fractie van GroenLinks vind ik het fijn dat de heer Zijlstra zich zorgen maakt over inefficiënte kolencentrales. Dat doet mijn fractie al langer. Ik steun de minister in haar volhardendheid waarmee zij de afrekening van het congestiemanagement binnen het congestiegebied wil behouden. Dat lijkt mij verstandig en ook overeenstemmend met een van de belangrijkste aanbevelingen uit het Brattlerapport. Andere landen, blijkbaar met name het Verenigd Koninkrijk – misschien kan de minister dat bevestigen – lijken deze minister juist te volgen om af te stappen van socialisatie vanwege het uit de hand lopen van de kosten. Volgens mij zijn de kosten in het Verenigd Koninkrijk in één jaar verviervoudigd naar een slordige £270 mln. Men zoekt juist naar een methodiek waarbij afrekening per congestiegebied nu de norm wordt. Dan mijn tweede vraag. De minister opent de mogelijkheid van een uitzonderingsbepaling. Met de heer Jansen word ik daar lichtelijk nerveus van. Niet alleen nut en noodzaak van die uitzondering, maar ook de juridische risico's staan bij mijn fractie nog echt ter discussie. Via een uitzonderingsbepaling zal het afrekenen per congestiegebied waarschijnlijk massaal betwist worden voor de daartoe bevoegde rechter, omdat waarschijnlijk heel veel grijze producenten dan gaan proberen om die uitzonderingsbepaling van toepassing te laten verklaren op het gebied waarin zij opereren. Kan de minister daarop reageren? Het lijkt mij namelijk zeer onwenselijk om dat risico te nemen.

Minister Van der Hoeven:

Wat dat laatste betreft: ik wil dat graag doen in het kader van het amendement op stuk nr. 30, want daarin wordt voorgesteld om de woorden "redelijk" en "in proportionaliteit" te schrappen. Ik kom daar dus op terug. Wat uw eerste opmerking betreft: u hebt gelijk. In de ons omringende landen waar wel sprake is van socialisatie, wordt juist gesproken over een andere toedeling van de kosten. Er zijn daarvoor twee redenen, ten eerste de implementatie van artikel 16 van de richtlijn en ten tweede het feit dat de kosten gierend uit de hand lopen. Wat dat betreft, ben ik dus blij dat ik u deze keer aan mijn zijde heb.

Mevrouw Spies (CDA):

Ook ik heb nog twee vragen. Ik heb in mijn eerste termijn vooral zorgen geuit over de uitvoerbaarheid en de houdbaarheid van het door de minister voorgestelde systeem. De houdbaarheid heeft te maken met het feit dat sommigen menen dat het juridisch niet houdbaar zou zijn. De minister gaat daar in haar feitelijke beantwoording heel summier op in. Ik citeer: "De Europese kaders staan toe dat aan partijen die onder een bepaald regulerend systeem van de netbeheerder vallen, ook de kosten daarvan in rekening worden gebracht." Ik had dat graag iets verder uitgewerkt willen zien, want dit is een stelling en geen onderbouwing van de juridische houdbaarheid. Dat is de eerste vraag. Nu de tweede vraag. Door het niet socialiseren wijken wij af van de bestaande algemene regel en creëren wij in feite een verbijzondering daarop. Dat maakt een systeem altijd lastiger uitvoerbaar. Dat kan een politieke keuze zijn, maar ik wil wel graag zeker weten dat het door de minister voorgestelde systeem uitvoerbaar is en met zo weinig mogelijke administratieve lasten gepaard gaat. Ook op dat punt krijg ik graag een nadere toelichting.

Minister Van der Hoeven:

Mag ik ook daarop terugkomen bij de bespreking van de amendementen? Daarbij komen immers de houdbaarheid en de relatie tot de Europese regelgeving aan de orde. Ik wil dit straks dus graag bij de amendementen aan de orde stellen, want dan vindt dit zijn juiste plek.

De heer Zijlstra (VVD):

Ik kom nog even terug op de discussie van zojuist. Kan de minister later terugkomen op de onderste zinsnede uit haar schriftelijke beantwoording op vraag 7? Daar gaat zij heel helder in op "efficiënt" en "inefficiënt", maar dat is in vergelijking met wat zij zojuist heeft gezegd, precies andersom.

Mevrouw Van der Hoeven:

Ik zal dat in de tweede termijn doen.

Er ligt nog een aantal vragen voordat ik overga naar de amendementen op stukken nrs. 15, 16 en 17. De heer Zijlstra vroeg of de voorgestelde kostentoedeling kan leiden tot schadeclaims van producenten. Natuurlijk worden zij in hun belangen geraakt. Ik heb hier ook met hen over gesproken, maar we moeten twee zaken van elkaar onderscheiden: het contract van een producent met een afnemende partij en de kosten van congestiemanagement. Minder transporteren betekent niet dat de producent niet kan voldoen aan zijn verkoopverplichtingen, want er wordt ook capaciteit buiten het congestiegebied geregeld en de hele productie in Nederland blijft gelijk. Er ontstaan wel kosten voor congestiemanagement. Daar hebben wij het over gehad: die worden doorberekend aan de producent in het congestiegebied en zijn verbonden aan een bepaald type regulering. De Europese kaders staan toe om de kosten van regulering door te berekenen aan degene op wie de regulering van toepassing is. Ik acht de kans op het toewijzen van schadeclaims dus gering.

De heer Zijlstra vroeg ook of de kostentoedeling bij wet of bij AMvB wordt geregeld. Oorspronkelijk was in het wetsvoorstel opgenomen dat de kostentoedeling bij AMvB zou worden geregeld. Ik heb in antwoord op de vragen over de brief van 16 november al gezegd dat in alle gevallen system redispatch toegepast zal worden. Wij hebben er al over gesproken dat daarbij de kosten altijd zullen worden toegerekend aan de betreffende producenten in het congestiegebied.

Om hierover absolute helderheid te scheppen, heb ik bij derde nota van wijziging geschrapt dat dit kostenmodel bij algemene maatregel van bestuur moet worden ingeschakeld. In de derde nota van wijziging is opgenomen dat de producenten in het congestiegebied waarop congestiemanagement wordt toegepast, ook de kosten daarvan betalen. Daarmee is de grondslag om de kosten bij de producenten in het congestiegebied neer te leggen, in de wet opgenomen.

De heer Zijlstra (VVD):

Dat is helder. Begreep ik goed dat de minister straks nog terugkomt op het juridische kader?

Minister Van der Hoeven:

Ja, ik kom daarop terug bij de amendementen.

De heer Zijlstra heeft gevraagd hoe ik een prikkel bij TenneT zal inbouwen om bij voorbaat investeringen te doen om congestie te voorkomen. Ik heb hier begrip voor, want de prikkel om tijdig te investeren is een goede prikkel. Ook andere woordvoerders hebben hieraan gerefereerd in de eerste termijn van het debat. Ik ben het ermee eens dat een netbeheerder alles moet doen wat binnen zijn mogelijkheden ligt om tijdig te investeren.

Ik onderscheid vier maatregelen. In de eerste plaats helpt het dat de netbeheerder zowel voor elektriciteit als voor gas de zekerheid heeft dat hij zijn investeringen kan terugverdienen. Die zekerheid wordt met dit wetsvoorstel geboden. De tweede is de Rijkscoördinatieregeling. De derde is dat de netbeheerders momenteel werken aan nadere regels in de netcode die eerder zekerheid geeft over voorinvesteringen. Dan ligt er nog het visiedocument van de NMa van begin vorig jaar, waarin staat wat minimaal van de netbeheerder verwacht mag worden. Als er toch geschillen zouden ontstaan, kan het toetsingskader van de NMa worden toegepast.

Ik heb al gezegd dat ik met het systeem voorrang voor duurzame elektriciteit en hoogrenderende wkk bij transport wil regelen vooral in een situatie van ernstige en omvangrijke transportschaarste. Verschillende partijen hebben aangegeven dat bij congestiemanagement het systeem moet worden verbreed, het begrip duurzaam moet worden verbreed en daarmee ook de voorrang moet worden uitgebreid, of er moet onderscheid worden gemaakt in vervuilendheid van de verschillende grijze en groene energievormen. In dit kader is gesproken over de CO2-ladder. Ik kom hierop terug bij de bespreking van de amendementen.

Ik zal daar nu ook mee beginnen. Als eerste het amendement op stuk nr. 15 van de heren Van der Ham en Vendrik. Dit amendement beoogt dat het afschakelen van producenten bij congestiemanagement niet wordt bepaald door een biedladder maar door een mate van CO2-uitstoot.

De heer Van der Ham (D66):

Ik meld dat er op dit amendement een nieuw amendement is gekomen. Ik veronderstel dat de minister dit nog niet heeft gezien. In het amendement op stuk nr. 37 sluit ik aan bij de formulering in een van de eerdere versies van het wetsvoorstel. Het amendement beoogt de mogelijkheid dat per algemene maatregel van bestuur te bepalen nadere regels kunnen worden gesteld naar de mate van de uitstoot van broeikasgas door de productie-installatie. Ik heb het wat ruimer opgeschreven en kom hiermee misschien tegemoet aan de bezwaren van de minister. Het leek mij nuttig dit te melden voordat zij zou ingaan op het oude amendement.

Mevrouw Van der Hoeven:

Ik zal dan in de tweede termijn ingaan op het amendement op stuk nr. 37 en niet ingaan op het amendement nr. 15. Dat is van tafel, neem ik aan.

De heer Jansen (SP):

Voorzitter. Ik heb in eerste termijn al vrij uitgebreid een principieel probleem van de benadering van het amendement op stuk nr. 15 besproken. Dit probleem zit nog steeds in het amendement op stuk nr. 37. Als je een CO2-ladder zou toepassen in het afschakelen, moeten de langzaamste centrales, de kolencentrales, worden gebruikt om in het geval van files op het net bij te regelen. Dat kost erg veel energie; het is dus erg energie-inefficiënt. Kortom, daarmee schiet je in je eigen voet als je energie wilt besparen. Wil de minister nu alvast ingaan op dit principiële punt?

Minister Van der Hoeven:

Ik heb begrepen dat de Kamer volgende week de tweede termijn wil doen. Dit lijkt mij verstandig en ik zal dan op de nieuwe amendementen reageren. Laat ik hier in ieder geval iets van zeggen. Het amendement dat er lag, laat de voorrang voor duurzame elektriciteit in principe ongemoeid. Dat vind ik goed, maar als je dit afregelt op grond van de uitstoot van CO2 is dat lastig. Je gebruikt het congestiemanagement dan voor de voorrang aan duurzame energie en daarnaast voor de andere doelstelling, namelijk het verminderen van CO2-uitstoot. Je wilt dus eigenlijk met één instrument twee doelen realiseren. Dit draagt in ieder geval ertoe bij dat de kosten van het systeem verhoogd worden, omdat de meest kosteneffectieve centrales dan niet als eerste worden afgeregeld. Als kolencentrales als eerste moeten worden terug geregeld, zullen de kosten van het congestiemanagement stijgen van ongeveer 50 mln. naar zo'n 250 mln. per jaar. Dat was mijn argument om het eerdere amendement te ontraden.

Het is de vraag of een CO2-ladder juridisch houdbaar is. Ik heb eerder aangegeven dat er Europeesrechtelijk geen ruimte is om te discrimineren op basis van CO2. Ik heb ook de notitie van Houthoff Buruma gezien, waarin staat dat de richtlijn duurzaam is. Het gaat om een zogenaamde "minimumharmonisatie"; je mag dus verder gaan. Wij spreken hierbij van nationale koppen. Ik weet hoe de Kamer denkt over nationale koppen. Een ander argument is dat een rangorde op basis van uitstoot van CO2 zou passen bij de doelen en de strekking van de richtlijn. Ik heb mij natuurlijk ook laten adviseren. De richtlijn voor duurzame energie gaat uit van minimumharmonisatie en er worden verdergaande beschermingsmaatregelen toegestaan. Dat zegt niet alles. De richtlijn staat namelijk naast de derde elektriciteitsrichtlijn. Die richtlijn gaat uit van maximumharmonisatie wat betreft het beginsel van gelijke toegang tot het net. Voor het maken van een uitzondering op dat beginsel via verdergaande nationale maatregelen en de daaraan verbonden kostenallocatie is in de richtlijn geen expliciete machtiging gegeven. Wel kan als uitzondering op de derde elektriciteitsrichtlijn voorrang gegeven worden aan duurzaam als Europees gedefinieerde categorie. Dit geldt dus niet voor nationaal gedefinieerde categorieën. De CO2-ladder valt daarbuiten. Dat was mijn argumentatie om het amendement op stuk nr. 15 te ontraden. Voor een deel geldt die argumentatie ook voor het nieuw ingediende amendement, maar ik wil er echt even op mijn gemak naar kijken om te bepalen of de bezwaren die ik had tegen het eerdere amendement ook gelden voor het amendement dat er nu ligt. Ik kom daar volgende week op terug.

De heer Jansen (SP):

De minister betoogt nu eigenlijk dat het systeem dat zij zelf voorstelt economischer is. Dat klopt, dat denk ik ook. De nobele motieven van de heren Van der Ham en Vendrik hadden echter meer betrekking op de CO2-efficiency. Ik verwacht dat dat heel slecht kan uitpakken omdat, energetisch gezien, het afschakelen van kolencentrales buitengewoon kostbaar is. Kunt u daarop ingaan?

Minister Van der Hoeven:

Ik ga daar graag op in. Ik heb er ook geen enkel bezwaar tegen om dat op dit moment te doen. Ik kan dat echter niet doen in het kader van het amendement dat is voorgesteld door de heer Van der Ham want ik heb niet de kans gekregen om dat op mijn gemak te bekijken.

De heer Jansen (SP):

Ik heb dat in eerste termijn naar voren gebracht en dat past hier volgens mij prima bij.

Minister Van der Hoeven:

Ik zie het probleem dat u aankaart. Het is natuurlijk mogelijk dat uit nader onderzoek blijkt dat ook kolencentrales afgeschakeld kunnen worden. Daarvan moeten de gevolgen wel in de gaten worden gehouden. Het grootste probleem in het geval van het amendement van de heer Van der Ham is dat met één instrument twee doelen worden gediend. Dat verdraagt zich niet tot elkaar en dat verdraagt zich ook niet tot de derde Europese richtlijn, de derde energierichtlijn, aan de ene kant en de richtlijn waarover wij vandaag spreken, die de minimum harmonisatie betreft, waarvan wij artikel 16 implementeren, aan de andere kant. Die twee zaken verdragen zich niet met elkaar. Ik kom daar evenwel uitgebreid op terug in het kader van het nieuw ingediende amendement.

De heer Van der Ham (D66):

Ik geef graag een paar dingen mee in die beoordeling en stel nog een vraag. De kwestie waarover de heer Jansen en u spraken, het afschakelen van iets, wat zo inefficiënt kan zijn dat het misschien wel tot meer CO2-uitstoot leidt, moet natuurlijk worden meegenomen in de afweging of het verstandig is om te doen. De heer Vendrik en ik willen dat ook graag. Wij doen geen dingen die puur symbolisch van aard zijn maar uiteindelijk niet nuttig zijn voor het beoogde resultaat. Die kwestie wordt dus meegewogen in zo'n ladder. U gebruikt als tegenargument dat twee doelen tegelijkertijd worden gediend, maar als dat mogelijk is, dan is daar natuurlijk niets mis mee. Ik hoop ook dat de minister daarnaar wil kijken.

Ten slotte mijn vraag aan de minister. Zij is het ongetwijfeld met ons eens dat het te prefereren is dat de energiemaatschappijen energiecentrales stimuleren om, als zij "fossiel" werken, vooral op gas en niet op kolen te werken. Dat is altijd goed. Wat wil de minister nu doen binnen de werking van deze wet om dat extra te stimuleren? Dat is ook wat wij onder andere met dit amendement beogen.

Minister Van der Hoeven:

Dat is nu precies het probleem dat ik met dit amendement heb. U streeft namelijk een heel ander doel na: u wilt een wijziging in de energiemix. Dat kan ik mij ook nog voorstellen; laat daar geen misverstand over bestaan. Dit moet dan niet in dit wetsvoorstel geregeld worden. U weet net zo goed als ik dat wij verduurzaming en beprijzing van CO2 doen via ETS. Je moet de zaken op een gegeven ogenblik dus niet door elkaar gaan halen.

De heer Van der Ham (D66):

Toch vind ik dit een beetje raar. Wij zitten wel in de Tweede Kamer waar wij ook debatten houden die allemaal in elkaar haken. Bij dit wetsvoorstel zou het mogelijk zijn om ervoor te zorgen dat wat wij nog aan fossiele brandstof gebruiken, zo duurzaam mogelijk gebeurt. Het zou toch raar zijn als wij die kans niet zouden grijpen bij dit wetsvoorstel. De discussie over dit amendement en het nieuwe amendement gaat over de vraag hoe wij, indien mogelijk, twee vliegen in een klap slaan. U zegt zelf dat het een legitiem doel is. Volgens mij kan het ook, dus waarom zouden wij het dan niet doen?

Minister Van der Hoeven:

Ik begrijp best dat de heer Van der Ham dit mede gezien zijn politieke filosofie naar voren brengt. Er bestaat ook geen misverstand over; ik snap het helemaal. Het gaat mij evenwel om het volgende. Het staat ten eerste haaks op het kader van de Europese regelgeving; dat heb ik ook aangegeven. Ten tweede hebben wij niet voor niets ETS. Ten derde zouden wij misschien zelfs kunnen doen wat u aangeeft, maar dan moet u ook de prijs betalen die eraan hangt. Zo simpel is het. Dat is wel iets wat ver buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel gaat.

De heer Van der Ham (D66):

Wij hebben het amendement behoorlijk versoepeld: het moet een AMvB worden en u hebt heel veel vrijheid om zo te schakelen dat het zinniger gebeurt en dat niet dingen gedaan worden die uiteindelijk schadelijker zijn voor het milieu of die economisch echt onrendabel zouden zijn. Ik vind het echter van groot belang dat er een haakje in deze wet zit dat wij wel degelijk kunnen benutten, ook in het internationale debat en binnen de Europese Unie, om desgewenst meer op dit soort zaken te sturen. Dat haakje is misschien niet onmiddellijk, maar misschien later heel wenselijk, zodat u het kunt benutten.

Minister Van der Hoeven:

Ik zal de argumenten meewegen bij mijn beoordeling van het amendement. Dat was ook waar de heer Van der Ham naar vroeg.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Als medeondertekenaar van dit amendement hecht ik er ook aan, het misverstand bij de heer Jansen recht te zetten. Het is nooit de bedoeling geweest van het oorspronkelijke amendement dat je er van het ene op het andere moment maar voor kiest om een kolencentrale uit te zetten. Uiteraard gaat het om de CO2-prestatie, om het zo maar te zeggen, van de afregeling, waartoe je op dat moment besluit. Je praat dan niet over het zo maar even aan- en uitzetten van een kolencentrale. In het debat ontstond eerder ook het misverstand dat je een dag van tevoren wel even kan bepalen dat je de exploitant van de kolencentrale belt. Zo gaat congestiemanagement niet: dat zie je weken, maanden van tevoren aankomen. Wij hebben het hierbij niet over onbalanssituaties. Wat ik een wonderlijke redenering vind, is dat de minister ons als ondertekenaars van het amendement voorhoudt dat wij twee doelen dienen met een instrument, terwijl ik echt onder de indruk ben van dit onderdeel van het wetsvoorstel. Het gaat ons uiteindelijk om één ding, namelijk het verbeteren van de CO2-prestatie van de hele energiesector. Daartoe strekt de regeling voorrang voor duurzaam; dat heeft dus uiteindelijk dat doel. Het zou dan vreemd zijn om dat doel buiten de orde te verklaren, als het gaat om het afregelingsregime. Dat snap ik niet.

Ik wil verder een vraag aan de minister herhalen. Wat is van het biedsysteem, zoals de minister dat voor zich ziet, de te verwachten CO2-prestatie? Is mijn vermoeden gerechtvaardigd dat wij dan inderdaad in de situatie terechtkomen, waarbij vrijwel uitsluitend gasgestookte centrales als eerste aan de beurt zijn om afgeregeld te worden in geval van congestie? Dat zou ik wel een heel wonderlijk effect vinden van dit wetsvoorstel over voorrang voor duurzaam: binnen grijs gaan wij de meest optimale energieopwekking afregelen. Dat is toch ook gek?

Ik heb nog een vraag aan de minister. Zij hield ons zojuist een rekensom voor. Nu er misschien toch wat meer tijd ontstaat tussen eerste en tweede termijn, wil zij dat nader duiden? Het lijkt mij handig dat dit schriftelijk gebeurt.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb er geen enkel bezwaar tegen om hetgeen wij schriftelijk kunnen doen, schriftelijk te doen, omdat dit het mogelijk maakt om het debat meer toe te spitsen op de politieke uitgangspunten. Ik zal ook de vragen die nu aan de orde zijn geweest, schriftelijk beantwoorden.

Wij regelen niet alles in het wetsvoorstel voorrang voor duurzaam. Dat is nu eenmaal zo. Een aantal andere zaken en instrumenten komt aan de orde bij het bespreken van de brandstofmix. Mijn grote bezwaar is dat de heer Vendrik op dit moment een heleboel zaken tegelijkertijd in dit wetsvoorstel wil regelen. Ik heb aangegeven dat ik dat niet verstandig vind. Het gaat nu om het wetsvoorstel voorrang voor duurzaam. Ik heb er moeite mee dat de heer Vendrik daar een aantal andere elementen bij brengt die leiden tot nationale koppen op Europese regelgeving of die juist iets inbrengen wat niet handhaafbaar is. Dat heb ik willen aangeven. Ik heb ook aangegeven dat ik in het kader van het nieuw ingediende amendement heel goed heb geluisterd naar hetgeen ook de heer Van der Ham heeft gezegd en dat ik die argumenten laat meewegen bij de uiteindelijke beoordeling van het amendement.

Dat brengt mij bij het amendement op stuk nr. 16 van de heer Jansen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik hoor of lees graag het nadere oordeel van de minister, maar ik herhaal expliciet de vraag of de minister een indicatie kan geven hoe zij het CO2-effect van het biedsysteem op dit moment voor zich ziet.

Minister Van der Hoeven:

U wilt de CO2-effecten en de CO2-ladder inbrengen. Ik heb juist aangegeven dat ik dat niet van plan ben. Ik vind het geen goede zaak om de CO2-ladder in het kader van het wetsvoorstel voorrang voor duurzaam te introduceren als een element op basis waarvan een keuze wordt gemaakt over de afschakeling. Ik heb dat al eerder aangegeven en wij zijn het op dit punt gewoon niet met elkaar eens. Ik deel uw opvatting op dit punt dus niet.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik vroeg niet of de minister mijn opvatting deelt. Ik vroeg om informatie. Ik vraag hoe de minister zich het mogelijk effect van dit biedsysteem voor het op- en afregelen van grijs vermogen voorstelt. Ik vraag haar om voor mij inzichtelijk te maken of mijn vermoeden klopt dat het vrijwel uitsluitend de gasgestookte centrales zijn die in de praktijk van het voorstel van de minister op- en afgeregeld zullen worden. Dat zou ik wel een heel wonderlijke consequentie vinden van het wetsvoorstel voorrang voor duurzaam. Kan de minister voor mij inzichtelijk maken of dat wellicht zo is en wat het CO2-effect daarvan is? Meer of minder vraag ik op dit moment niet.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb de vraag gehoord. Ik zal bekijken of ik aan die vraag kan voldoen. Het antwoord komt dan uiteraard schriftelijk.

Dan kom ik op het amendement op stuk nr. 16 van de heer Jansen. Dat gaat over het voorrang verlenen aan elektriciteit die wordt opgewekt met productiegassen zoals hoogovengas en raffinagegas boven ander conventioneel vermogen.

Ik wil twee zaken helder maken. Congestiemanagement heeft alleen betrekking op de invoeding van elektriciteit op het net. De meeste bedrijven gebruiken de geproduceerde elektriciteit zelf. Deze wordt achter de meter geproduceerd. Het gebruik draagt niet bij aan congestie en zal dus in het systeem ongemoeid blijven. Als er dan toch nog elektriciteit overblijft die met het systeem mee moet doen, dan biedt het systeem aan de bedrijven de mogelijkheid om een zodanig bod te doen dat zij niet zullen worden afgeroepen om terug te regelen. Het gaat hierbij om restgassen en met name om de inzet van efficiënte warmtekrachtcentrales. Deze krijgen al voorrang, dus dat is voor mij geen punt. Die restgassen zijn een bijproduct en zijn goedkoop.

De definitie van groene stroom omvat die restgassen eigenlijk niet. De heer Jansen wil dus eigenlijk de definitie van groene stroom oprekken in een wat mij betreft ongewenste richting voor een probleem waarvan ik mij afvraag of dat eigenlijk wel bestaat. Ik ontraad dus de aanneming van het amendement.

De heer Jansen (SP):

Dat is opmerkelijk, want het gaat natuurlijk wel om heel veel kubieke metertjes. In het grootste geval, Corus, staan er op dit moment drie elektriciteitscentrales. Die staan niet op het eigen terrein, maar daarnaast op het terrein van Nuon. Deze centrales werken grotendeels op dat productiegas. Ik moet er eerlijk gezegd niet aan denken dat al die miljoenen kubieke meters straks afgefakkeld worden als er congestie is. Daaraan moet de minister toch ook niet denken, neem ik aan? Kortom: ziet de minister het probleem en wat is haar alternatief om te voorkomen dat er afgefakkeld moet worden?

Minister Van der Hoeven:

Het is de vraag of het probleem zich als zodanig voordoet, zoals de heer Jansen stelt. Ik twijfel daar echt aan. Daarnaast vraag ik mij echt af of restgassen moeten worden betrokken bij de definitie van groene stroom, zoals de heer Jansen in feite doet. Restgassen behoren namelijk niet tot groene stroom.

De heer Jansen (SP):

Als we in Nederland enkele tientallen miljoenen kubieke meters of misschien wel honderden miljoenen kubieke meters productiegas hebben die samenhangen met productie die doorgaat – immers, de staalproductie gaat ook door bij congestie – en als wij daarbij de keuze hebben tussen enerzijds de elektriciteitscentrale afschakelen en het productiegas affakkelen, en anderzijds doordraaien, dan weet ik wel wat ik zou kiezen. Volgens mij moet de minister van Economische Zaken dat met mij eens zijn. Ik leg daarbij de nadruk op de woorden "economische zaken".

Minister Van der Hoeven:

Laten wij eens kijken wat het systeem aan mogelijkheden biedt en waar het hierbij om gaat. Het gaat hierbij om een bijproduct en om restgassen. Dit product kost dus in feite niets. Het is dus goedkoop. Het is bekend dat met name de duurste centrales als eerste worden afgeschakeld. Het zit er dik in dat dit het laatste is. Daarom vraag ik mij af of dit wel een reëel probleem is. Gaat het probleem zich wel voordoen? Het systeem dat wij willen invoeren, biedt aan bedrijven alle mogelijkheden om een zodanig bod te doen dat zij niet zullen worden afgeroepen om terug te regelen. Men heeft de beslissing of men gaat affakkelen of niet dus in eigen handen. Het systeem biedt hiervoor nu al voldoende mogelijkheden. Ik blijf erbij dat het hierbij niet gaat om groene stroom. Deze stroom wordt niet duurzaam opgewekt. Ik vraag mij echt af of wij het over een reëel probleem hebben dat zich kan voordoen. In het systeem in de vorm die nu voorligt, wordt aan bedrijven alle mogelijkheden geboden om een zodanig bod te doen dat ze niet worden afgeroepen om terug te regelen.

De heer Jansen (SP):

Er zijn mogelijkheden om via de biedladder de problemen op te lossen. Het is echter de vraag of die mogelijkheden in de komende periode groot blijven. Ik zei al dat er drie elektriciteitscentrales draaien op dat gas. In de regio is dat dus een substantieel aandeel. De vraag is of dit helemaal buiten schot kan blijven in een situatie waarin wordt geconcurreerd om schaarse netwerkcapaciteit. Ik heb liever dat deze capaciteit doordraait, dan dat er wordt afgefakkeld.

Minister Van der Hoeven:

Ik blijf benadrukken dat het maar de vraag is of dit probleem zich voordoet. Ik stel ook dat het systeem voldoende mogelijkheden biedt voor bedrijven om te regelen dat zij niet worden afgeroepen om terug te regelen. Het probleem van het affakkelen hoeft zich dus mijns inziens niet voor te doen. Ik zie dus niet de noodzaak om de definitie van groene stroom verder op te rekken op de manier die in het amendement wordt voorgesteld. Ik kan mijn antwoorden wat dit betreft alleen maar herhalen.

De heer Samsom (PvdA):

Toch gaat het hierbij mijns inziens niet om een theoretisch probleem. De minister heeft gelijk als zij stelt dat Corus op de biedladder in dit geval de nul zal invoeren. Daar zal men denken: we bieden helemaal niks om afgeschakeld te worden, dus er zal wel een ander komen. Als die ander er niet komt, dus als de biedladder niet functioneert, biedt het wetsvoorstel mogelijkheden, bijvoorbeeld aan TenneT, om af te schakelen met een soort dwang-en-drangmethode. Dat zit er wel in. In dit amendement wordt geregeld dat op zo'n moment elektriciteitsproductie door gebruik van restgassen ook uitgezonderd moet blijven. Dat lijkt mij voordelig. Als wij in een situatie komen dat er gedwongen moet worden afgeregeld, moet TenneT kunnen kiezen, maar niet de keuze krijgen om de centrales op restgassen af te schakelen. Als dat zou gebeuren, zou er door het affakkelen van deze restgassen een enorme hoeveelheid CO2 de lucht in gaan. Deze situatie zal zich niet vaak voordoen. Toch lijkt mij dit amendement als noodklep niet slecht, vooropgesteld dat het Europeesrechtelijk en definitietechnisch moet kunnen. Wij hebben wkk er echter ook inzitten, dus ik denk dat dit moet kunnen.

Minister Van der Hoeven:

Ik zal de Europese aspecten hiervan in ieder geval meenemen. Over de amendementen en over een en ander komen wij nog te spreken bij de tweede termijn van de Kamer en van mij. Op dit moment heb ik echter gezegd wat ik ervan vind. Ik heb ook goed geluisterd naar wat de heer Samsom en de heer Jansen hebben ingebracht.

De heer Zijlstra (VVD):

Wat de minister hierover zegt, is duidelijk. Zij zegt ook dat zij dit niet zo snel ziet gebeuren. Ik zie echter ook haar plannen voor windparken op zee en de aanlandingspunten daarvan. Een van de belangrijkste aanlandingspunten is ongeveer waar deze drie restgascentales staan. De kans dat daar dus congestie zal optreden, is aanzienlijk. Vanuit die vrees is wat mij betreft dit debat gestart. Hoe voorkomen we dat wij straks de productie met dit type gassen inderdaad moeten afschakelen? Mijn fractie zou het onwenselijk vinden als dat zou moeten. Kan de minister hierop nog eens ingaan, eventueel later en schriftelijk? Kan zij nog eens naar de effecten kijken? Hoe groot is het risico dat dit gebeurt? De VVD-fractie is het met de minister eens dat wij geen problemen moeten oplossen die er niet zijn, maar volgens ons is dit wel degelijk een probleem.

Minister Van der Hoeven:

Dan zou het probleem zich echter kunnen voordoen op de langere termijn, namelijk op het moment dat de windparken op zee er zijn. Vanuit die optiek wil ik er nog naar kijken, maar dat hoeft dus niet nu te leiden tot aanneming van het amendement. Ik ben het wel met de heer Zijlstra eens dat op het moment dat er nieuw opgesteld vermogen op wind op zee bijkomt, de situatie anders zou kunnen zijn. Ik zal er naar kijken vanuit die invalshoek.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Zijlstra.

De heer Zijlstra (VVD):

Inderdaad, volgens ons is het niet op korte termijn een probleem. Als het kabinet inderdaad op schema ligt met Schoon en Zuinig, zoals de minister zegt dat het ligt, zal zich dit echter wel binnen afzienbare tijd voordoen. Mijn fractie is dus benieuwd.

Minister Van der Hoeven:

Misschien dat er dan een ander haakje nodig is dan het haakje dat nu wordt voorgesteld door de heer Jansen.

Mevrouw Spies (CDA):

Juist als je ziet dat zich mogelijk een probleem zal voordoen, is regeren vooruitzien. Dat zou een argument zijn om dit juist wel nu al te voorzien en er een oplossing voor te bieden. Ik laat even in het midden welke oplossing dat dan precies moet zijn. Wil de minister bij de nadere duiding ingaan op het verschil tussen de afvalverbrandingsinstallaties die wel onder een voorkeurspositie vallen en deze productiegassen, die daar niet onder vallen? Beide zijn namelijk in ieder geval gevoelsmatig vergelijkbaar nuttig bezig. Het zou heel jammer zijn als we in geval van nood een hele hoop extra CO2 de lucht in laten gaan.

Minister Van der Hoeven:

Ik begrijp de gevoelsmatige component, de opmerking van mevrouw Spies dat het ene niet erger is dan het andere. Het ene is minstens even erg als het andere. We moeten ook heel goed kijken naar de gehanteerde Europese definities. Volgens mij vallen de restgassen daar gewoon niet onder. Ik heb al aangegeven dat ik bij de verdere duiding van dit amendement ook de vragen van mevrouw Spies en de heer Zijlstra zal meenemen.

Dit brengt mij bij het amendement op stuk nr. 17, van de heer Jansen. Hij zegt dat hij differentiatie wil binnen de vergoedingen die producenten moeten betalen, in verband met de kosten die samenhangen met het congestiemanagement. Die differentiatie moet plaatsvinden aan de hand van de mate van duurzaamheid van de opgewekte stroom. Dit gaat niet zo ver als het amendement op stuk nr. 15, dat er eerst lag. De heer Jansen stelt eigenlijk een CO2-ladder voor bij het verdelen van de kosten van het congestiemanagement. De inhoudelijke bezwaren hiertegen zijn eigenlijk hetzelfde als de bezwaren die ik eerder al kenbaar heb gemaakt, namelijk dat het congestiemanagementsysteem gebruikt wordt voor een andere doelstelling: het verminderen van CO2-uitstoot. Dit stuit op juridische belemmeringen, omdat het discriminerend is. De Europese kaders staan namelijk toe dat bij partijen die onder een bepaald regulerend regime van de netbeheerder vallen, ook de kosten daarvan in rekening worden gebracht. Het bepalende regulerende regime is in dit geval het congestiemanagement.

Het regime van het congestiemanagement wordt alleen toegepast op grijze producenten in een gebied waar congestie dreigt. Bij die producenten wordt ook de rekening neergelegd. Alleen wanneer de grijze producenten die congestie niet kunnen voorkomen, valt duurzame elektriciteit ook onder het congestiemanagement en anders niet. Als producenten van duurzame elektriciteit dan onder het regime vallen, betalen ze mee aan de kosten. Op de kostenverdeling is de elektriciteitsrichtlijn weer van toepassing. Dat betekent dat de netbeheerder bij het toerekenen van de kosten niet mag discrimineren.

Ik moet dit amendement dus ontraden, omdat een CO2-ladder bij de kostenallocatie – dat is het verschil met het eerdere amendement – wel discrimineert.

De heer Jansen (SP):

Een heel belangrijk verschil tussen het amendement op stuk nr. 17 en dat op stuk nr. 37, het amendement-Van der Ham/Vendrik, is dat wij het uitgangspunt van de system redispatch als mechanisme voor afschakelen en opschakelen zien zitten. Daarover zijn we het eens. Wij denken alleen dat je bij de kostentoerekening wel iets zou kunnen doen. In zoverre zit ik dan weer op de lijn van de heren Van der Ham en Vendrik. De minister zegt dat het niet kan volgens de elektriciteitsrichtlijn, maar zij heeft dit niet verder gespecificeerd. Ik zou een en ander graag wat nauwkeuriger onderbouwd zien, want naar mijn mening schrijft de elektriciteitsrichtlijn in ieder geval transparantie voor, dus dat je moet aangeven op grond van welke criteria die kosten bepaald worden. Dat is prima, maar volgens mij kan dat binnen het kader van het amendement geregeld worden. Ik heb nergens kunnen vinden dat het onmogelijk is om op grond van de CO2-ladder te differentiëren in de vergoeding die betaald moet worden, mits het maar transparant is.

Minister Van der Hoeven:

Het gaat niet alleen om transparantie. Het gaat er ook om dat je niet mag discrimineren. Als je een CO2-ladder hanteert bij de kostenallocatie, discrimineer je op dat punt, want je laat de ene meer betalen dan de andere op basis van een CO2-ladder. Dat is het punt waar ik het net over had. Dat punt houd ik overeind.

De heer Jansen (SP):

Volgens mij betekent discriminatie dat je in gelijke gevallen personen of bedrijven anders behandelt. Ik bestrijd dat hierbij sprake is van een gelijke situatie. Er zijn namelijk bedrijven met een verschillende CO2-emissie per kilowattuur. Dat is een objectief verschil. Mijn stelling is dat het gewoon is toegestaan om te differentiëren, ook in het kader van Europees recht, als je dat objectieve verschil in de wet verankert als kader voor de kostentoerekening.

Minister Van der Hoeven:

Daarover verschillen wij van mening. Ik ben het met de heer Jansen eens dat er een objectief verschil is, maar naar mijn mening is dat een objectief verschil dat je niet mag hanteren. Ik zal er echter op terugkomen, want het is van belang dat we dit met elkaar uitdiscussiëren. Het heeft ook te maken met de twee elektriciteitsrichtlijnen, waarbij de ene wel iets toestaat en de andere niet. Ik kom daar graag op terug. Overigens is het wel zo – dat lost het probleem van de heer Jansen misschien enigszins op – dat je volgens de richtlijn duurzaamheid mag hanteren als onderscheidend criterium, maar CO2 niet. Daar zit het verschil. Misschien kan de heer Jansen nog eens op die manier naar zijn amendement kijken.

De voorzitter:

De heer Van der Ham heeft een voorstel.

De heer Van der Ham (D66):

Naar aanleiding van de toezegging die de minister heeft gedaan aan de heer Jansen, is het misschien handig om dat punt rond de tweede elektriciteitsrichtlijn en de interpretatie daarvan, voor de tweede termijn van de Kamer schriftelijk toe te lichten.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb daar geen moeite mee. Het is met dit soort dingen beter dat het op papier staat dan dat je elkaar mondeling met een welles-nietesspel bezig blijft houden. Geen enkel probleem!

De heer Zijlstra (VVD):

De minister weet dat wij precies de andere kant opgaan dan de heer Jansen, namelijk naar socialisering. Dat is ook vanwege het feit dat wij vinden dat hetgeen zelfs de minister doet, discriminatoir is. De minister geeft op pagina 5 van de schriftelijke beantwoording aan dat het feit dat zij de toerekening van kosten aan alleen grijze producenten in congestiegebieden doet, te maken heeft met het feit dat de Europese kaders toestaan dat aan partijen die onder een bepaald regulerend regime van de netbeheerder vallen, in dit geval congestiemanagement, ook de kosten daarvan in rekening worden gebracht. Dat volg ik nog.

Vervolgens beschrijft de minister het systeem en constateert zij dat zich gevallen kunnen voordoen waarbij groene, duurzame producenten moeten meedoen met congestiemanagement en dus wel degelijk onder het regulerende kader vallen. Geeft zij daarmee niet impliciet aan dat er wel degelijk sprake is van discriminatoir gedrag in deze regeling? Weliswaar is het heel vaak zo dat het alleen geldt voor grijze producenten, maar ook groene producenten vallen onder dit regulerende kader. Als grijze producenten het namelijk niet volledig kunnen dichtboeken, komt de minister uiteindelijk bij groene producenten uit. Daarmee vervalt toch haar rechtsgrond om te zeggen "ik mag dit vanuit Europees recht toepassen"? Als de redenering van de minister zou kloppen, zou de groene producent namelijk per definitie niet onder het regulerende kader moeten vallen. Kan zij dat ook meenemen in de hele exercitie die eraan komt?

Minister Van der Hoeven:

Dat wil ik zeker doen. Ik dacht dat ik deze vraag al beantwoord had, maar ik doe het graag nog een keer schriftelijk. Ik heb precies datgene wat u zei, aangegeven. Op het moment – dat staat er ook – dat met het afrekenen van niet-duurzame elektriciteit congestie niet kan worden voorkomen, valt die duurzame elektriciteit er wel onder en anders niet. Binnen de richtlijnen bestaat de mogelijkheid om duurzaamheid wel te hanteren als criterium en de CO2-ladder niet. Dat merkte ik op tegen de heer Jansen.

De heer Zijlstra (VVD):

De kern van mijn vraag was de volgende. Doordat zij op dat moment onder het regulerende kader vallen, vervalt voor u het Europeesrechtelijk argument dat u binnen het kader een specifieke groep mag toerekenen.

Minister Van der Hoeven:

Dat mag wel. Dat heeft ook te maken met de manier waarop je artikel 16 implementeert. Ik denk dat dit geen enkel probleem hoeft te zijn. Maar ook hiervoor geldt dat ik daar nog op terugkom in relatie tot hetgeen zojuist is gevraagd.

Voorzitter. Ik kom op de rol van de grensverbinding in het congestiemanagement. Een aantal leden heeft ervoor gepleit dat ook elektriciteit die via een interconnector bijdraagt aan de congestie, wordt betrokken bij het congestiemanagement. Ik snap dat wel, want die importstroom kan inderdaad bijdragen aan congestie en de buitenlandse producenten kunnen dus ook bijdragen aan een efficiënte oplossing. Ik ben het ook eens met het doel. Ik vind dat de rol van interconnectoren bij het oplossen van congestie moet worden vergroot. Dat gebeurt nu ook al.

Enerzijds kunnen marktpartijen die over de grens handelen, hun binnen- en buitenlandse centrales betrekken bij het congestiemanagement, bijvoorbeeld via de intraday handel op de grenspunten. Dat is vrijwillig en klopt met de spelregels die in de EU zijn overeengekomen. Anderzijds roept de verordening de lidstaten op, een systeem te ontwikkelen voor congestiemanagement op grensoverschrijdende verbindingen. Daar ben ik het ook mee eens. Dat vergt een vergaande internationale afstemming. Nederland loopt, samen met België, Duitsland, Denemarken en Frankrijk, daarin voorop. Ik denk echter niet dat het mogelijk is om harder te lopen dan de afspraken die er op dit moment zijn. Je hebt daarvoor namelijk ook de landen aan de andere kant van de grens nodig. Ik ben het er overigens zeer mee eens dat de geoptimaliseerde oplossing voor congestie nog verder uitgewerkt moet worden. Over enkele jaren zullen ook de internationale grenzen voor de elektriciteitsmarkt vervagen en kan het nationale congestiemanagement verweven worden met de internationale handel.

Eerlijk gezegd lijkt het mij nagenoeg onmogelijk om nu al interconnecties verplicht in ons nationale congestiemanagementsysteem te verweven. Ik ben het er echter zeer mee eens dat wij alles op alles moeten zetten om in Europees verband tot betere afspraken te komen. Binnen het Pentalateraal Energie Forum zijn er al afspraken over gemaakt. Wij zijn bezig met de invoering van een marktkoppelingssysteem. Als dat systeem in 2011 wordt ingevoerd, wordt het ook beter mogelijk om die netcapaciteit op de grenzen en in het binnenland integraal toe te delen. Als de opmerkingen hierover opgevat mogen worden als een oproep om op dit punt in Europees verband verder werk te maken van de rol van de grensverbinding in het congestiemanagement, dan wil ik dat graag doen.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. De minister heeft het ook in de schriftelijke beantwoording hierover gehad en verwezen naar een komend overleg waarin zij dat wil inbrengen. Dat is allemaal hartstikke goed. Zij zei echter zojuist iets opmerkelijks, namelijk "het is nagenoeg onmogelijk". Dat raakt aan "onmogelijk", maar is dat nog net niet. Ik ken de minister als iemand die haar woorden zeer zorgvuldig kiest. Wat is er dan wel mogelijk?

Minister Van der Hoeven:

Ik kan interconnecties niet verplicht in ons nationale congestiesysteem verweven, want ik heb de landen aan de andere kant van de grens daarvoor nodig. Dat gaat dus niet. Je kunt er niet op vooruitlopen. Ik vind wel dat verder gewerkt moet worden aan het optimaliseren van de oplossingen. Ik heb aangegeven dat ik daaraan verder wil werken en daarmee verder wil gaan. Ik voel er niks voor om iets te doen dat leidt tot ingrijpen van de Europese Commissie. De heer Van der Ham weet waarschijnlijk dat recent is opgetreden tegen TSO uit Zweden vanwege het systematisch beperken van de capaciteit op de interconnector om binnenlandse redenen. In een dergelijke situatie moeten wij niet terechtkomen. Dat is de achtergrond van mijn opmerking.

De heer Van der Ham (D66):

Dan benadruk ik toch de woorden "nagenoeg onmogelijk". U kunt in Europees verband onderhandelen en aangeven dat Nederland dat graag wil, in de hoop dat andere landen daarin meegaan. Het kan dan helpen om op een aantal punten de druk op te voeren. Ook de energiemaatschappijen kunnen vragen om een gelijk speelveld in Europa. Als Nederland aan de gang gaat met de dingen die nog wel mogelijk zijn, kan dat helpen om de discussie meer op scherp te stellen, ook in Europees verband. Wat is de definitie van de minister van "nagenoeg onmogelijk"? Welke ruimte blijft er nog over?

Minister Van der Hoeven:

Op dit moment kunnen marktpartijen, netbeheerders op vrijwillige basis hun buitenlandse centrales en contracten benutten voor het optimaliseren van de oplossing voor de congestie. Ik heb echter aangegeven dat ik vastloop als ik verder ga in de richting van een verplichting. Daarvoor ontbreken mij de mogelijkheden. Dat leidt tot risico's die ik niet wil lopen. Ik kan mij wel voorstellen dat dit in de vorm van een motie opnieuw tot een uitspraak van de Kamer leidt, maar dat is iets anders dan dit op dit moment in de wet vastleggen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb deze vraag ook in eerste termijn gesteld en hij past zeer bij dit onderwerp. Uit de schriftelijke behandeling is gebleken dat de minister zich op dit punt verlaat op artikel 1.7 uit de bijlage bij verordening nr. 1228 uit 2003. Deze verbiedt dat netbeheerders de interconnectiecapaciteit reduceren, omdat dit als een vorm van marktbederf wordt gezien.

Minister Van der Hoeven:

Ja, omdat er binnenlandse congestieproblemen zijn.

De heer Vendrik (GroenLinks):

In artikel 1.7 staat ook een tenzijbepaling, onder verwijzing naar artikel 1.3 uit dezelfde bijlage van dezelfde verordening. Daarin wordt de netbeheerder opgedragen om ervoor te zorgen dat de kosten die voortvloeien uit het toepassen van congestiemanagement op een economisch efficiënt niveau liggen. Dat is een uitzonderingsclausule. Met andere woorden: het uitsluiten van interconnectoren bij congestiemanagement is geen wet van Meden en Perzen. Op grond van artikel 1.3, voortvloeiend uit de tenzijbepaling, is er dus wel degelijk een mogelijkheid dat in het buitenland geproduceerde stroom via de interconnector wordt betrokken bij het congestiemanagement. Zoals ik het zie lijkt de minister meer ruimte te hebben, nationaal gezien, om interconnectoren bij het congestiemanagement te betrekken dan zij nu doet voorkomen. Waarom maakt zij daar geen gebruik van?

Minister Van der Hoeven:

Mevrouw de voorzitter. Ik zie u met enige regelmaat naar de klok kijken. Ik stel het volgende voor.

Ik begrijp de vraag die is gesteld. Ik zal graag in de schriftelijke ronde, die toch zal volgen, aangeven waarom ik denk dat het gebruikmaken van de tenzijbepaling al dan niet kan. Dan kunnen wij daarover verder van gedachten wisselen.

De heer Zijlstra (VVD):

Kan de minister dan ook ingaan op de mogelijkheid van gaming via interconnectie? Het eerder aangehaalde bedrijf E.ON heeft een centrale in een congestiegebied in Nederland, maar ook een centrale aan de andere kant van de interconnector. Het grote bezwaar van de minister tegen socialisatie is gaming. Dat gaat volgens mij hiervoor ook op. Als de argumentatie van de minister hout snijdt, dan zou zij onmiddellijk moeten proberen om die interconnectoren erbij te betrekken. Ook zou ik graag een nader antwoord krijgen op mijn vraag – die heeft de minister nog niet beantwoord in de schriftelijke ronde – hoe zij de concurrentievervalsing ziet van centrales in Nederland, vergeleken met centrales aan de andere kant van de interconnectie. Ik vergelijk even de centrales in Noord-Nederland, in de Eemshaven met de centrales die nu in de buurt van Bremen in aanbouw zijn. Dat is toch een enorme vervalsing van de concurrentiepositie en een enorme vervaging van de marktpositie van Nederland?

Minister Van der Hoeven:

Dat is een terechte vraag. Ik zal daar schriftelijk op ingaan.

Dan kom ik bij de drie ingediende amendementen. Het amendement op stuk nr. 30 vervangt de amendementen op de stukken nrs. 18 en 21. Het betreft het schrappen van de elementen "redelijkheid" en "proportionaliteit". Dat is een amendement van de heer Samsom, de heer Jansen en mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink. Ik ben het met hen eens dat de invulling van de termen "redelijkheid" en "proportionaliteit" transparant en objectiveerbaar moet zijn. Daarmee ben ik het helemaal eens. Ik zie daartoe ook mogelijkheden in het kader van de AMvB. Ik zal daar ook het consultatieproces met de marktpartijen op inrichten. Ik heb dan wel een haakje nodig in de wet. De Kamer weet hoe dat gaat: als je geen haakje hebt in de wet, dan kun je ook niets verder uitwerken in een AMvB. De AMvB kent een voorhangprocedure: de Kamer zal dus worden betrokken bij de nadere invulling.

Ik vind het onverstandig om de termen "redelijkheid" en "proportionaliteit" nu te schrappen. Ik ben het met de Kamer eens dat zo snel mogelijk moet worden aangesloten. Ik ben het met de Kamer eens dat het weigeren van transport omdat congestiemanagement niet mogelijk zou zijn, zo beperkt mogelijk moet worden gehouden. Ik vind voorrang voor duurzaamheid hartstikke belangrijk, maar het kent wel zijn grenzen. De netveiligheid staat voorop en het niet kunnen waarborgen van netveiligheid betekent een no-go voor het toepassen van congestiemanagement.

Daarnaast heb je nog een aantal factoren zoals de verwachte duur van de congestie, de verwachte duur van de uitbreiding en de kosten-batenverhouding. Laat ik een praktisch voorbeeld geven: als de verwachte duur van de congestie twee weken is en er moet twee ton aan kosten worden betaald om nu toch aan te sluiten, dan vind ik dat een onredelijke uitkomst. Ik wil dus graag redelijkheid en proportionaliteit behouden als voorwaarden.

Nu wordt als reden ook aangeven dat de richtlijn duurzame energie alleen ruimte biedt aan een beperking van transport en distributie op grond van betrouwbaarheid en veiligheid. Geen enkele producent heeft een absoluut recht op transport. De elektriciteitsrichtlijn verplicht de netbeheerder tot het uitvoeren van transport voor zover hij redelijkerwijs capaciteit beschikbaar heeft. De richtlijn duurzame energie maakt hierop geen uitzondering en geeft hierop geen aanvulling voor het transport van duurzame elektriciteit. De hoofdregel is transporteren en de door de elektriciteitsrichtlijn toegestane uitzondering betreft de situatie dat redelijkerwijs geen capaciteit beschikbaar is.

De toepassing van congestiemanagement stelt de netbeheerder in staat productie te accommoderen en meer producten te accommoderen dan anders mogelijk zou zijn geweest. Dat heeft tot gevolg dat de netbeheerder zich minder vaak op de uitzondering op de hoofdregel kan beroepen. De criteria van redelijkheid en proportionaliteit betekenen overigens niet dat een netbeheerder de hoofdregel niet meer nakomt, want die blijft onverkort van kracht. Maar de criteria, om in gevallen van redelijkheid en proportionaliteit geen congestiemanagement toe te kunnen passen, kunnen nooit verder gaan dan uitzonderingen op de hoofdregel die in de elektriciteitsrichtlijn is opgenomen. Ik vind dus dat die gronden heel beperkt moeten zijn. Daarover moet geen enkel misverstand bestaan. Ik wil wel dat haakje in de wet hebben om die uitzonderingsgronden in de AMvB verder te kunnen uitwerken en die wordt in de Kamer voorgehangen. Dit amendement ontraad ik dus, omdat dit mij de mogelijkheid ontneemt om de AMvB te kunnen opstellen.

De heer Samsom (PvdA):

Ik snap dat de minister een haakje wil, maar dit is wel een joekel van haak. Dat is ook het probleem van de indieners. De minister wees zelf al op het alternatieve haakje van betrouwbaarheid en veiligheid. Volgens mij biedt de wetgeving zoals die nu is vormgegeven, die mogelijkheid al impliciet en zelfs expliciet in andere artikelen. Als dat niet zo is, dan zou dat daar nog in kunnen. Maar volgens mij kunnen wij het erover eens zijn dat de formulering "niet redelijk en niet proportioneel" wel heel veel ruimte laat. Die kan later in de AMvB wel worden dichtgeregeld, maar laten wij het dan fatsoenlijk doen en in de wet de uiterste haakomvang formuleren. Volgens mij betreft dat alleen betrouwbaarheid en veiligheid en hoeft dat in dit artikel niet genoemd te worden, omdat het elders impliciet al staat.

Minister Van der Hoeven:

Daarmee ben ik het gewoon niet eens. Dat geldt eigenlijk ook voor het amendement op stuk nr. 22 van de heer Samsom dat een soortgelijke strekking heeft, namelijk het aansluiten bij de achttien weken. Ik vind het prima dat wij al dit soort zaken met elkaar doen. Laat daarover geen misverstand bestaan. Maar grote windmolenparken vallen bijvoorbeeld ook onder het amendement op stuk nr. 22. Er moet op redelijkheid worden getoetst. Op het moment dat dit soort zaken te hard wordt vastgelegd, zoals eigenlijk met het amendement op stuk nr. 30 wordt beoogd, wordt de zaak naar mijn mening onnodig gecompliceerd.

Als de heer Samsom redelijkheid en proportionaliteit aan nadere voorwaarden wil verbinden, dan begrijp ik dat. Dat is ook de reden waarom ik heb aangegeven dat dit in de AMvB wordt geregeld. In het wetsvoorstel wordt nu eigenlijk alles gedaan om de kosten laag te houden. Dat is een van de zaken die ook een rol spelen. Als redelijkheid en proportionaliteit geschrapt worden, leidt dat ook tot het ontbreken van een kostenplafond. Ik heb dus een aantal argumenten waarom ik zeg dat ik dit risico gewoon niet wil lopen. Dat zijn zaken die verder in de AMvB geregeld kunnen worden. Ik heb heel goed begrepen dat de heer Samsom dit niet wil oprekken en daarmee zal ik ook rekening houden bij de uitwerking van de AMvB. Ik vind het voorliggende amendement echter onnodig beperkend.

De heer Samsom (PvdA):

Dat is wel een politiek verschil van inzicht. Voor de minister gelden bij redelijk en proportioneel ook veel kostenafwegingen. Die gelden voor de PvdA-fractie wat minder als het gaat om de voorrang voor duurzame energie. Nooit in absolute zin, maar gewoon minder. Voor de PvdA-fractie geldt maar één overweging van redelijkheid en dat is de veiligheid en de betrouwbaarheid van het net. Dat is waarmee zij rekening wil houden en dat gebeurt al elders in de wet. Daarom kan dit hier geschrapt worden. Dat is de politieke opvatting van mijn fractie en die wil zij als medewetgever wel in de wet tot uiting laten komen.

Minister Van der Hoeven:

Dat heb ik begrepen, maar op basis van mijn verantwoordelijkheid geef ik aan dat het niet alleen om de zaken gaat waarover de heer Samsom spreekt. Het gaat ook over de kostenbeheersing en daarom ontraad ik dit amendement om de reden die ik net noemde.

De heer Jansen (SP):

Ik onderschrijf de analyse van de heer Samsom. Hij zegt dat de veiligheid van het net vooropstaat, maar dat is niet alleen impliciet maar ook expliciet elders in de wet geregeld. De netbeheerder heeft te allen tijde de gelegenheid om producenten af te schakelen als de veiligheid van het net in het geding komt. Dat kan nog steeds, dus volgens mij hoeft de minister dat niet als argument te gebruiken.

Dan de kostenkant. De minister gebruikte één voorbeeld: stel dat straks twee weken lang een wkk-eenheid afgeschakeld moet worden, maar in het kader van het congestiemanagement moet deze worden aangehouden, dan kost dat twee ton voor die ene keer. Ik zou graag van de minister een of twee rekenvoorbeelden krijgen van concrete gevallen waarin dit kan voorkomen. Ik denk dat wij er anders niet uitkomen. Dit lijkt mij een heel geconstrueerd voorbeeld. Wij hadden het zojuist over productiegas. Daar was het precies omgekeerd. Ik heb een concreet voorbeeld van hoe het werkt. Ik zou graag een aantal voorbeelden zien – een of twee is wel voldoende – waarmee de minister aantoont dat het geen theoretische constructie is, maar een echt probleem.

Minister Van der Hoeven:

Dat begrijp ik, maar ik wil toch nog een opmerking maken. De nadere regels ten aanzien van de redelijkheid en proportionaliteit gaan over de periode van de schaarste. Het gaat over de omvang van de congestie. Het gaat ook over de netveiligheid; dat klopt. Het gaat dus over technische voorzieningen en over kosten. Het gaat over dat hele complex. Als er geen haakje is, kunnen er ook geen nadere regels worden gesteld. Ik kan best een aantal fictieve voorbeelden bedenken om de heer Jansen wellicht mee over de streep te trekken. Het zijn uiteraard fictieve voorbeelden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Als ik het goed zie, komt de desbetreffende formule – de tenzijbepaling in het huidige wetsvoorstel – niet voor in de derde Europese richtlijn. Er is dus sprake van een toevoeging, van een nationale kop van deze minister die ik in de Europese richtlijn niet terugzie. Waarom doet zij dat?

Minister Van der Hoeven:

Volgens mij is er geen sprake van een nationale kop. Je geeft namelijk aan wanneer je niet kunt voldoen aan de richtlijnen inzake het concreet toepassen van het congestiemanagement. De heer Samsom heeft gezegd dat betrouwbaarheid en veiligheid voldoende zijn. Ik heb gezegd dat dit wat mij betreft niet voldoende is en dat redelijkheid en proportionaliteit erin moeten staan. Ik ben van mening dat dit niet in strijd is met het uitgangspunt dat wij hebben gehanteerd. Wij verschillen daarover van mening. Ik denk dat het wel kan; de heer Vendrik zegt dat het niet kan.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het is niet zozeer een kwestie van kunnen. Ik confronteer de minister met een eigen redenering, die zij ook elders in het debat met regelmaat opzoekt, namelijk dat zij politiek niet zozeer behoefte heeft aan koppen op Europese regelgeving. Zoals ik de Europese richtlijn lees, houd ik staande dat hier sprake is van een nationale kop. Dat vind ik strijdig met andere antwoorden die de minister heeft gegeven. Europa verplicht Nederland hier niet toe. Er wordt geen haakje in de Europese richtlijn gezet, namelijk dat voorrang niet wordt geleverd indien sprake is van een niet-redelijke of disproportionele consequentie. Die haak bestaat niet in de richtlijn. Waarom voegt de Nederlandse regering die dan wel toe? Dat houd ik staande. De minister kan het antwoord ook schriftelijk geven, maar het verdient wel aandacht dat de Europese richtlijn adequaat wordt vertaald. Uitzonderingen daarop zijn wat mij betreft altijd te overwegen, maar dan moeten ze ook wel redelijk en proportioneel zijn.

Minister Van der Hoeven:

Ik vind het wel mooi hoe de heer Vendrik zijn interruptie afsluit. Ik vind dit dus redelijk en proportioneel; laat daarover geen misverstand bestaan. Ik vind het ook noodzakelijk dat wij een dergelijk haakje hebben, omdat ik niet wil dat wij in de wet iets doen wat wij naderhand niet blijken te kunnen uitvoeren of waarbij eisen moeten worden gesteld aan netbeheerders die onuitvoerbaar zijn. Dat is de achtergrond van datgene wat ik voorstel. Ik denk dus dat het wel kan, maar zoals gezegd zal ik een aantal voorbeelden geven waaruit blijkt dat het inderdaad tot onredelijke en disproportionele uitkomsten kan leiden als wij dit niet doen.

Voorzitter. Dat brengt mij tot het amendement van de heer Vendrik op stuk nr. 22. Het gaat ook over de redelijkheid van het uitvoeren van het transport. Dat betreft een wijziging van artikel 24 en niet van artikel 24a. Het amendement leidt wel tot een absoluut recht op transport voor duurzame producten. Dat kan toch de bedoeling niet zijn. Netveiligheidsproblemen kunnen de netbeheerder dwingen om het transport te beperken. Als een netverzwaring binnen enkele weken gereed is, leidt het opzetten van een congestiemanagementsysteem tot onevenredig veel kosten en administratieve lasten voor alle betrokkenen. Wij hebben daarnet gesproken over de begrippen "redelijk" en "proportioneel". Mocht het wetsvoorstel worden aangenomen zoals het er nu ligt met de bewoordingen "redelijk" en "proportioneel", dan zal ik zoals gezegd die begrippen binnen de AMvB zeer duidelijk inperken, omdat ik net zoals de heer Vendrik weinig voel voor een opendeurbenadering. Daar hebben wij niets aan. Maar in ieder geval ontraad ik het amendement op basis van de argumenten die ik net naar voren heb gebracht.

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 22 van de heer Samsom en mevrouw Wiegman. Ik begrijp het. Ik begrijp ook dat de netbeheerder al het redelijke moet doen om die achttien weken te halen. Prima. Ik heb al aangegeven dat het maatwerk betreft. De grote windmolenparken vallen dus ook onder het amendement. De NMa toetst al op redelijkheid bij het aansluiten van grote partijen, dus dat maakt een deel van de wens overbodig. Ik zie wel de bedoeling van de heer Samsom en mevrouw Wiegman om het harder vast te leggen. Laat ik dat vooropstellen. Er zijn twee aspecten: wat heeft de netbeheerder zelf in de hand en waarbij is hij afhankelijk van derden? Ik vind het wenselijk dat we de netbeheerder verantwoordelijk maken voor zaken die hij zelf in de hand heeft. Daar kan geen misverstand over bestaan. Maar we kunnen hem niet verantwoordelijk maken voor zaken die hij niet in de hand heeft. Bij de windmolenparken hebben we bijvoorbeeld te maken met vergunningen. Daar kun je een netbeheerder moeilijk verantwoordelijk voor maken. Dat betekent dat in dit amendement eigenlijk een soort hardheidsclausule ingebouwd zou moeten worden. Deze zit er nu niet in. Dan heb ik het met name over zaken waarbij externe factoren een rol kunnen spelen, zoals een vergunningsprocedure en levering van onderdelen. Deze zaken kan een netbeheerder niet beïnvloeden. Daarom geef ik de indieners van dit amendement in overweging om nog een keer naar het amendement te kijken. Zoals het er nu ligt, ontraad ik het, maar ik zie wel een aantal mogelijkheden waar ik het zeer mee eens ben. Deze zouden wat mij betreft dan iets anders geformuleerd moeten zijn.

Dat brengt mij bij mijn laatste blok, over netwerken en regulering. Ik ga het hebben over groen gas, de uitbreidingsinvesteringen, de jaarrekening, het N1-principe en de gasaansluiting. Allereerst kom ik bij het onderwerp groen gas. Ik heb begrepen dat de Kamer eigenlijk graag zou willen dat groen gas voorrang krijgt op het gasnet indien daar congestie optreedt. Dat begrijp ik. Ik vind ook dat we moeten leren van de problemen die we bij elektriciteit zien ontstaan. We hebben op dit moment weliswaar bij gas nog geen problemen, maar we moeten voorkomen dat zich een vergelijkbaar probleem gaat voordoen. Ik zeg toe dit zo snel mogelijk te onderzoeken, samen met de netbeheerders. We gaan kijken op welke manier dit het beste geregeld kan worden. Ik zal ook kijken of het nodig is om nu of straks wettelijke maatregelen in te voeren.

De heer Zijlstra (VVD):

De minister is met een nieuw blokje begonnen, maar ik zat nog te wachten op het antwoord op mijn vraag over de mogelijkheden die de NMa wel of niet heeft om effectief toezicht uit te oefenen op congestiemanagement, kostentoedelingen et cetera. Ik heb het voorbeeld genoemd van de centrale in Noord-Nederland die na één dag draaien wegens koelwaterafvloeiingsproblemen meteen werd bezocht door de NMa. Dat is geen teken dat zij wel degelijk al die instrumenten in handen heeft. Kan de minister helder aangeven, eventueel schriftelijk, waarom de NMa kennelijk op het punt van haar kernbevoegdheid onvoldoende middelen heeft? Hoe gaat de minister deze middelen in orde maken?

Minister Van der Hoeven:

Het voorbeeld dat u noemt, wil ik eerst op mijn gemak bekijken, zodat ik weet waarom de NMa daar op de stoep is gaan staan. De NMa is er wel voor prijsmanipulatie; dat klopt. Daar hebben we de NMa voor. De NMa ziet echter niet toe op het onderliggend schuiven binnen een portefeuille, van portefeuilles. Daarop is effectief toezicht niet mogelijk. Dus het ene wel, het andere niet.

De heer Samsom (PvdA):

Ik kom weer even terug bij groen gas. De minister deed de toezegging om te onderzoeken of het mogelijk is om groen gas voorrang te verlenen.

Minister Van der Hoeven:

Ja, en om de problemen die we nu bij elektriciteit hebben te voorkomen.

De heer Samsom (PvdA):

Ik ga er even van uit dat dit onderzoek gevolgd wordt door voorstellen, mochten die nodig zijn, om die congestieproblemen voor te zijn. We hebben geen gierende haast, maar ik zou het toch leuk vinden als we die voorstellen voor de zomer kunnen ontvangen. Dan kunnen deze weer betrokken worden in volgende wetgevingsronden. Ik weet namelijk inmiddels als woordvoerder dat we deze wet permanent onder handen nemen en dan is dit bij de eerstvolgende ronde aan de beurt.

Minister Van der Hoeven:

Ik zeg dat graag toe. Ik denk dat het goed is omdat we op deze manier inderdaad proactief kunnen zijn.

Dat brengt mij tot de procedure voor de uitbreidingsinvestering. Er is in elk geval consensus binnen de Kamer over de voorgestelde procedure voor de uitbreidingsinvesteringen. Voldoende infrastructuur is absoluut noodzakelijk om congestie te voorkomen en de markt goed te laten werken. Ik heb begrepen dat een aantal fracties, namelijk die van D66, het CDA en de ChristenUnie, graag extra waarborgen willen hebben voor de toets van nut en noodzaak door de minister van de investeringen door de landelijke netbeheerders. Ik kan het mij voorstellen, maar ik denk dat wij eerst duidelijkheid moeten hebben over de vraag over welke toets wij het dan hebben. Op dit moment wordt helemaal aan het einde van het investeringstraject, als de investering al is gedaan of in bedrijf is, een afweging gemaakt door de NMa omtrent de verrekening van de investering in de tarieven. De NMa oordeelt dan niet alleen over de efficiency, maar ook over nut en noodzaak van de investeringen. Zowel in de ogen van de NMa als in die van de netbeheerder vindt dit plaats op een veel te laat tijdstip. Dit leidt tot onzekerheden bij netbeheerders en dat remt de investeringen. Dat moeten wij dus niet hebben.

De NMa heeft aangegeven, zich niet expliciet te willen uitspreken over nut en noodzaak van grote uitbreidingsinvesteringen. De keuze daarvoor kent een heel sterke politieke component. Ik ben op zoek gegaan naar oplossingen. Er zijn twee sporen voor. Ten eerste volgt een groot deel van de investeringen de Rijkscoördinatieregeling. Het overgrote deel van die investeringen is ook opgenomen in de structuurvisie, of dit nu het SEV of het SBUI betreft. Dat is wettelijk al zo vormgegeven en daarverandert dit voorstel niets aan. Nieuw is de toevoeging dat kosten voor investeringen die de Rijkscoördinatieregeling hebben doorlopen, in de tarieven worden verrekend indien en voor zover zij als doelmatig worden beoordeeld door de NMa.

Daarnaast zijn er investeringen die niet via de Rijkscoördinatieregeling lopen. Daarvan worden op grond van dit wetsvoorstel vooraf nut en noodzaak getoetst. Voor de uitbreidingen van de regionale netbeheerders voert de NMa die toets uit. Voor de landelijke netbeheerders zal de minister van Economische Zaken de toets uitvoeren. Door de toets krijgen de netbeheerders in een veel vroeger stadium de vereiste zekerheid. Achteraf is er altijd nog de doelmatigheidstoets van de NMa van de investeringen. In beide gevallen is die hetzelfde.

Vanuit die invalshoek kom ik bij de amendementen die op dit punt zijn ingediend. Het gaat om de amendementen op de stukken nrs. 13, 31 en 20. Laat ik beginnen met het amendement op stuk nr. 31. De strekking is een formeel advies bij al mijn besluiten over nut en noodzaak van uitbreidingsinvesteringen van de landelijke netbeheerders. Het doel is, een extra waarborg in te bouwen tegen willekeur bij besluiten, gelet op de dubbele petten van de Staat. Als ik het goed heb begrepen, heeft het amendement betrekking op de toets door de minister, dus de toets van nut en noodzaak van investeringen van de landelijke netbeheerders, die niet via de Rijkscoördinatieregeling lopen. Ik zie aan de non-verbale reactie van mevrouw Spies dat dit klopt. Die investeringen van de landelijke netbeheerders kunnen wel zijn opgenomen in een structuurvisie, zoals ik zojuist aangaf. Dan is er met de Kamer over deze investeringen gesproken.

Het kunnen ook investeringen betreffen die niet zijn opgenomen in een structuurvisie. Daarover heeft de heer Van der Ham een amendement ingediend, dus daar kom ik zo meteen op terug. De heer Zijlstra heeft er een aantal vragen over gesteld. Het voorstel om het parlement te betrekken bij de investeringen van de landelijke netbeheerders die niet in een structuurvisie staan, vind ik prima. In die gevallen moeten wij gezamenlijk een goede en politieke afweging maken of de investering wel wenselijk is. Daarbij is voor mij een formele rol van de NMa goed denkbaar, want het gaat om bijzondere investeringen van de landelijke netbeheerders, die niet voorzien waren ten tijde van de structuurvisie. Ik zie dus wat het doel is van het amendement, maar het voorstel om de NMa voor alle besluiten een formele rol te geven, stelt mij voor een probleem. In de memorie van toelichting heb ik aangegeven dat ik wil streven naar een besluit binnen vier weken. Het doel van het voorstel is, investeringen te versnellen. Er zijn gevallen waarbij een formele adviesrol voor de NMa niet nodig is. De NMa heeft niet voor niets zelf aangegeven niet veel te kunnen zeggen over nut en noodzaak van de investeringen. Dat neemt overigens niet weg dat ik de NMa wel om advies zal vragen, als ik de specifieke expertise van de NMa nodig heb om tot een goed oordeel te komen. Met een formeel advies van de NMa over alle besluiten zal ik de termijn van vier weken niet kunnen halen. Mijn vraag is eigenlijk: waarom moeten besluiten altijd langs de NMa en is het niet mogelijk om het amendement zo te wijzigen dat de adviesrol van de NMa wordt beperkt tot die investeringen die niet in een structuurvisie staan? Als ik het goed heb begrepen, is dat de bedoeling, maar het amendement reikt verder dan wat ik daarnet heb aangegeven. Mijn vraag is of de indiener daar nog een keer naar wil kijken.

Dit brengt mij bij het amendement op stuk nr. 13 over nut en noodzaak ingediend door de heer Van der Ham. Ik ben zojuist uitgebreid ingegaan op de rol van de NMa. Ik vind de formele rol bij alle investeringen, gelet op de benodigde tijd, niet handig en niet goed. Het amendement van mevrouw Spies voorziet in een procedure waarbij de netbeheerder gelijktijdig zijn melding aan de NMa en aan mij voorlegt en de NMa aan een termijn van vier weken wordt gebonden. De heer Van der Ham kan zich voorstellen, gezien het feit dat die onderdelen in zijn amendement ontbreken, dat ik met zijn amendement nog meer uit mijn termijn loop en dat ik het alleen maar voor de volle 100% kan ontraden. Misschien kan hij zich met zijn collega's verstaan, want ik denk dat in het amendement van mevrouw Spies een aantal zaken zit waarin zij volkomen gelijk heeft.

Dit brengt mij bij het amendement op stuk nr. 20 van mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink over nut en noodzaak. Zij kiest voor iets anders, een inhoudelijke in plaats van een procedurele waarborg. Zij stelt voor om criteria in de wet op te nemen voor het oordeel over nut en noodzaak. Ik ben het met haar eens dat er altijd getoetst moet worden aan een duurzame, betrouwbare en betaalbare energievoorziening. Daarover is geen misverstand. Ik ben het zeer met haar eens. Ik sluit mij aan bij de woorden van mevrouw Spies op dit punt: dit zit impliciet in elke afweging die daarover wordt gemaakt en het hoeft niet opgenomen te worden in de wet.

Een tweede punt is dat het amendement ook toeziet op de procedure voor investeringen die te maken hebben met het kleineveldenbeleid. Het oordeel over nut en noodzaak van kleine velden is van een andere orde. Er is in principe geen sprake van een oordeel over nut en noodzaak, omdat er een wettelijke plicht is voor GTS om al het gas in te passen in het net. Er kunnen echter in extreme gevallen situaties ontstaan dat daartegenover onredelijke kosten staan, bijvoorbeeld omdat de kwaliteit van het gas afwijkend is. In die gevallen wordt door de minister besloten of de netbeheerder ontslagen mag worden van zijn wettelijke plicht en zijn net niet hoeft uit te breiden. Daarom ontraad ik het aannemen van dit amendement: het is overbodig en voor de kleine velden zelfs onwenselijk. Ik vraag mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink om naar de strekking van het amendement te kijken, omdat het een effect heeft op de kleine velden dat zij niet kan willen.

Dit brengt mij bij het amendement-Spies op stuk nr. 23 over de jaarrekening van de netbeheerders. Netbeheerders dienen een afzonderlijke boekhouding te hebben die wordt voorzien van een verslag, die is goedgekeurd door een accountant en die ter inzage wordt gelegd. Zowel mevrouw Spies als de heer Jansen vroeg naar de verslaglegging van de financiële gegevens van de publieke taken van de netbeheerders. Daarom is er een amendement ingediend. Ik heb bekeken waarover het precies gaat en wat daarover op dit moment is geregeld.

De netbeheerders moeten op basis van de Gas- en Elektriciteitswet 1998, artikel 32 en artikel 43, een afzonderlijke boekhouding voeren over hun wettelijke taak. Dat is geregeld. Daarnaast moeten besloten en naamloze vennootschappen ieder boekjaar een financieel verslag deponeren bij de Kamer van Koophandel. Die publicatieplicht is vastgelegd in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Zij moeten ervoor zorgen dat de financiële informatie beschikbaar is voor iedereen die daarin is geïnteresseerd. Voor de splitsing kon er inderdaad onduidelijkheid zijn over die cijfers, zeg ik in de richting van de heer Jansen, omdat de netbeheerder deel uitmaakte van een grote holding, inclusief productie en levering. Ik heb begrepen dat de heer Jansen in zijn termijn juist op die grote holding duidde. Als de cijfers van de netbeheerder waren opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening van die grote holding, zat er ruis in. Dit is ook door de NMa en de Algemene Rekenkamer opgemerkt, dat was helder. Die situatie is echter inmiddels veranderd en de netbeheerder maakt alleen nog maar deel uit van de netwerkgroep. De praktijk leert dat de netbeheerders, dus niet op groepsniveau, een eigen jaarverslag en jaarrekening presenteren conform de eisen uit het BW. Uit die jaarrekening en uit het jaarverslag blijkt precies welke kosten en opbrengsten voortkomen uit de wettelijke taak. Die jaarverslagen zijn openbaar. Daarmee wordt dus tegemoetgekomen aan het punt van mevrouw Spies. Ook de NMa ziet die noodzaak niet langer.

Dan kom ik op de tekst van het amendement. Er wordt voorgesteld om gegevens toe te voegen, gegevens waaruit blijkt dat de betreffende netbeheerder voldoet aan de regels omtrent goed financieel beheer. In die verplichting wordt echter al voorzien door artikel 3 van het Besluit financieel beheer netbeheerder. Laten we geen zaken dubbel regelen. Daar is niemand bij gebaat. Omdat de zaken die de heer Jansen wil regelen, al elders geregeld zijn, acht ik het amendement overbodig. Daarom ontraad ik de aanneming ervan.

De heer Jansen (SP):

Voorzitter. Daar is de minister in ieder geval consistent in, want over het conceptamendement dat ik haar had toegezonden, zei ze hetzelfde, dus dat is mooi. Wat misschien nog wat minder helder is, is dat zij zegt dat de netbeheerders tegenwoordig een jaarverslag publiceren over hun wettelijke taak. Heeft dat een wettelijke grondslag? Of is het op dit moment een vrijwillige praktijk? Ik wijs op een situatie zoals met de bedrijven Alliander en Liander. Alliander zit er weer net iets meer in dan Liander. Is het inderdaad verplicht dat over de wettelijke taken een afzonderlijk jaarverslag gemaakt en gepubliceerd wordt?

Minister Van der Hoeven:

Ik begrijp wat u bedoelt. De netbeheerders moeten op basis van de Gas- en Elektriciteitswet 1998, artikel 32 en 43, een afzonderlijke boekhouding hebben over hun wettelijke taak. Dat moeten zij. Zij moeten ook een financieel verslag deponeren bij de Kamer van Koophandel. Daarmee is de openbaarheid dus een feit. Waar u misschien op doelt, is dat de netbeheerders in de praktijk en op eigen initiatief een eigen jaarverslag en jaarrekening presenteren conform de eis uit het BW. Die verplichting – dat is een punt – is niet als zodanig geregeld. De vraag is nu of je dat opnieuw moet vastleggen in het wetsvoorstel. Wat nu in het amendement staat, gaat echter veel verder. U hebt gelijk: wat ze op dit moment doen in de praktijk is vrijwillig. Je zou dus aan iets wat op dit moment in de praktijk al op vrijwillige basis gebeurt, een haakje kunnen geven in de wet, alleen moet je dan het amendement anders formuleren.

Mevrouw Spies (CDA):

Voorzitter. Dan constateer ik toch dat er kennelijk ook aan de kant van de minister sprake is van voortschrijdend inzicht, want wij hebben uitsluitend beoogd dat het amendement op stuk nr. 13 voorziet in wat nog niet wettelijk geregeld is. Vanzelfsprekend ben ik het volstrekt met de minister eens dat wij geen dingen dubbel moeten doen. Wij zijn in onderling overleg juist tot deze formulering gekomen, om te voorkomen dat we dingen dubbel doen. Voor alle zekerheid zou ik dan toch graag willen weten of er in het amendement op stuk nr. 23 nog zoveel overbodigheden zitten dat de minister de aanneming van het amendement daarom ontraadt.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb u aangegeven waar de overbodigheden in zitten en welk deel vrijwillig geregeld wordt. Dat is waar de heer Jansen net naar vroeg en dat is wat de netbeheerders zelf doen in de praktijk, een eigen jaarverslag en jaarrekening presenteren, conform de eis uit het BW. Je kunt dat nog een keer vastleggen, maar dan blijft mijn vraag inderdaad of daar een noodzaak toe aanwezig is, gelet op de eisen die het BW stelt. Het is eigenlijk meer een extraatje dan iets anders, als ik het zo mag formuleren.

Dan heb ik nog het amendement op stuk nr. 25 voor mij liggen over de betrouwbaarheid van de netten. Daar wil ik het volgende over zeggen. Dit amendement is een verheldering van de norm enkelvoudige storingsreserve, ook tijdens onderhoud. We hebben over de betrouwbaarheid van de netten eerder afspraken gemaakt. Die afspraken zijn voor de ruggengraat van het net. Voor 220 en 380 kV geldt altijd N2 en voor de 110 en 150 kV-netten zijn uitzonderingen mogelijk op het uitgangspunt van N2, als de voordelen in het niet vallen bij de kosten. Het amendement sluit daarbij aan. Zaken die in de wet worden opgenomen, dienen zo helder mogelijk te worden verwoord. Ik heb gezien dat er een grote eensgezindheid is over de bedoeling van het artikel zoals het in de wet staat. Het is goed te begrijpen voor juridisch en technisch ingewijden, maar een groot deel van de doelgroep heeft behoefte aan een verdere verduidelijking. Ik ben het ermee eens dat de wettekst niet helder genoeg kan zijn. Zoals het nu in het amendement is verwoord, is het heel duidelijk. Ik laat het oordeel over dit amendement over aan de Kamer.

Over de gasaansluitingen zijn enkele vragen gesteld en er is een amendement over ingediend, het amendement op stuk nr. 36, dat de amendementen op de stukken nrs. 27 en 33 vervangt. Het is niet mijn bedoeling om de huidige praktijk van de gasaansluitingen volledig op de kop te zetten, maar ik wil wel twee zaken zeker stellen. Ten eerste moet uit oogpunt van veiligheid de netbeheerder altijd het aansluitpunt op zijn net verzorgen en ten tweede moet hij zorgen dat er redelijke tarieven worden gevraagd voor de aansluitingen. In de praktijk maken de netbeheerders nu vrijwel alle aansluitingen, op een enkele heel grote na.

De heren Van der Ham en Zijlstra hebben gevraagd of het vasthouden aan het monopolie voor netbeheerders wenselijk is. Natuurlijk is dat het geval. Ik ben niet zomaar overgegaan tot het invoeren van een monopolie, want dit betekent dat wij de netbeheerders van de vrije markt halen. De aanleiding ervoor vormde het signaal van de NMa dat de tarieven voor de aansluitingen te hoog zijn. Wij zagen ook dat de markt op dit punt niet bleek te werken, omdat de aansluitingen zonder uitzondering door netbeheerders werden verzorgd. Doorslaggevend voor aanpassing van de wet is echter iets anders, namelijk het veiligheidsargument. De toezichthouder voor de veiligheid van de gasnetten, de SodM, heeft aangegeven dat het wenselijk is dat alleen netbeheerders aansluitingen maken. Het is namelijk specialistisch werk dat risico's meebrengt. Bij elektriciteit schakel je de stroom uit voordat je de aansluiting maakt, maar bij gas is dat niet mogelijk. Het gas blijft door de leiding stromen tijdens het werk. Ik heb aan de oproep van de SodM gehoor gegeven. In eerste instantie dacht ik dat het misschien voldoende was om alleen het zogenaamde aansluitpunt tot wettelijke taak te maken, maar dan blijft er voor kleine aansluitingen een te klein gedeelte van de aansluitleiding over om tot een goede en zinvolle markt te komen. De afstand tussen de aansluitpunten en de afnemer is te klein. Ik heb dus gekozen voor een monopolie voor netbeheerders, maar dat geldt alleen voor kleine aansluitingen. Voor grote aansluitingen blijft er wel een vrije markt bestaan en is alleen het aansluitpunt een wettelijke taak.

De heer Zijlstra heft voorts gevraagd waarom wij ook kiezen voor een aansluitplicht voor grootverbruikers. Brengt dit niet erg veel extra kosten mee en moeten die niet neervallen bij de aanvrager en niet alleen bij de netbeheerder? Ik kan hier kort over zijn. De kosten voor de aansluiter komen voor rekening van de aanvrager en niet voor rekening van de netbeheerder. Alleen wanneer de netbeheerders het net sowieso moeten uitbreiden, worden de kosten gesocialiseerd. Dat is ook nu al het geval op basis van de huidige Gaswet en daar verandert niets aan. Ook nu worden grootverbruikers volgens deze systematiek aangesloten op het net. Alleen regelt dit wetsvoorstel dat de kosten voor het aansluitpunt gereguleerd worden. Het is een misverstand dat dit zal leiden tot een kostenstijging voor de eindgebruikers.

Zoals gezegd zijn de amendementen op de stukken nrs. 27 en 33 van de baan; daar is het amendement op stuk nr. 36 voor in de plaats gekomen. Dit amendement zorgt ervoor dat de wettelijke aansluitplicht voor netbeheerders wordt beperkt en dat die niet geldt voor gebieden waar een warmtenet ligt en voor onrendabele gebieden. Ik kan de strekking van het amendement onderschrijven. Het was ook de bedoeling om de gebieden waar een warmtenet ligt uit te zonderen van de aansluitplicht. Op de wijze waarop het nu wordt verwoord in het amendement, waarbij vooraf door de NMa wordt vastgesteld voor welke gebieden de aansluitplicht geldt, bestaat er geen enkel misverstand meer over de toepassing van de wettelijke taak. Het verbetert ook de handhaving van dit artikel door de NMa. Ik vind het een verbetering van het wetsvoorstel en laat het oordeel over het amendement over aan de Kamer.

De voorzitter:

Minister, mag ik u heel even ...

Minister Van der Hoeven:

Ik ben klaar.

De voorzitter:

Ah, u bent klaar. Wat een timing.

Minister Van der Hoeven:

Ik wilde net zeggen dat er tijdens het debat nog een aantal amendementen op mijn tafel is beland. Daar heb ik nog niet naar kunnen kijken, dus daar kom ik graag in de tweede termijn op terug.

De voorzitter:

Ik ga een voorstel doen. Wij hebben het even gesondeerd. Er moeten nog wat amendementen van een oordeel worden voorzien. Ik heb begrepen dat de leden er ook behoefte aan hebben om zelf nog even hun mind op te maken. Mijn voorstel is om toch wat langer te schorsen voor de tweede termijn en het debat volgende week te vervolgen. Ik ga mijn best doen om daar een passend tijdstip voor te vinden. Dit heeft iets meer tijd nodig. Ik snap dat het nuttig en belangrijk is om het heel zorgvuldig te doen.

Minister Van der Hoeven:

Dat is goed.

Mevrouw Spies (CDA):

Dank daarvoor, voorzitter. Ik dank ook de minister voor het begrip daarvoor. De minister heeft toegezegd, op een aantal punten nog schriftelijk te reageren. Het zou, denk ik, helpen als zij ook schriftelijk reageert op de amendementen die vandaag zijn ingediend.

Minister Van der Hoeven:

Op de nieuwe amendementen?

Mevrouw Spies (CDA):

Ja, op de nieuwe amendementen. Ik vraag heel precies naar de te volgen procedure. Ik zou graag willen horen wanneer wij die reactie kunnen ontvangen. Dat kan er immers toe leiden dat amendementen moeten worden bijgesteld en noem maar op. Ik zou graag in één keer een goede tweede termijn houden. Als het lastig wordt om die beantwoording hier dinsdag te hebben, vraag ik me af of het nuttig en verantwoord is om de tweede termijn volgende week te houden.

De voorzitter:

Wij hebben nu tentatief de donderdagochtend voor ogen. Dat is de maximale termijn die wij kunnen nemen. Ik wil dit ook niet op de lange baan schuiven.

Mevrouw Spies (CDA):

Dat laatste is de intentie van niemand hier. Het moet zorgvuldig gebeuren. Wij hebben allemaal nog wat huiswerk te doen. Daar is de beantwoording van de minister behulpzaam bij, zelfs noodzakelijk. Ik heb dus liever de tweede termijn een week later. Het is niet mijn bedoeling om de behandeling uit te stellen, maar ik wil het wetsvoorstel goed en zorgvuldig afronden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik volg het voorstel van mevrouw Spies. Tentatief zit ik best lastig volgende week donderdagochtend, zeg ik maar heel eerlijk.

De voorzitter:

Ik zie dat ik mij heb vergist. Het is tentatief donderdagmiddag.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat maakt helaas die dag voor mij niet veel uit. Ik snap dat in de orde der dingen mijn agenda iets minder belangrijk is dan die van u. De week daarop – ik ben niet uit op uitstel – zou iets meer ruimte geven. Dat zou ik prettig vinden.

De voorzitter:

Ik ga dat heel zorgvuldig bekijken. Ik ben in elk geval blij als ik het op tijd van u hoor. Als ik te laat hoor dat u niet kunt vergaderen en dat u nog niet zover bent om de tweede termijn te doen, dan zit ik immers weer met een gat in de agenda en daar hebben wij het veel te druk voor.

Mevrouw Spies (CDA):

Ik weet niet of de minister nu al een indicatie kan geven van de termijn die zij nodig heeft voor de beantwoording.

Minister Van der Hoeven:

Ik denk dat het mogelijk is dat de Kamer uiterlijk dinsdagochtend de antwoorden van mij ontvangt. Ik denk dat het van belang is om te kijken naar de formulering van de amendementen. Mijn reactie van vandaag zou al aanleiding kunnen zijn om nog een keer naar de amendementen te kijken. Ik zal ervoor zorgen dat de antwoorden op de vragen en mijn oordeel over de alsnog ingediende amendementen uiterlijk dinsdagochtend bij de Kamer zijn. Ik moet heel eerlijk zeggen dat het mijn voorkeur heeft om het debat volgende week af te ronden.

De heer Jansen (SP):

Ik kan mij heel goed voorstellen dat de minister pas dinsdagochtend haar huiswerk af kan hebben.

Minister Van der Hoeven:

Of maandagavond. Dat is verder niet zo'n punt. Dan heeft de Kamer het bij de fractievergaderingen.

De heer Jansen (SP):

Als het maandagavond of dinsdag wordt, lukt het ons volgende week niet meer. Wij kunnen immers daarna pas weer aan de slag met aanpassing naar aanleiding van de advisering van de minister. Voor ons is maandagochtend vroeg de deadline om het nog mogelijk te maken. Dan hebben wij drie volle dagen. Als het maandagavond of dinsdag wordt, lijkt het mij niet zinnig om uit de gaan van een tweede termijn volgende week.

De voorzitter:

Wij hebben denk ik de standpunten uitgewisseld. Ik zie de heer Zijlstra ook knikken. Ik vraag de leden om mij uiterlijk dinsdagmorgen te laten weten hoe wij verder gaan procederen. Ik heb een probleem als er een niet meer op te vullen gat in de agenda valt. Dan krijg ik klachten dat andere dingen blijven liggen.

De heer Zijlstra (VVD):

U kunt alvast aantekenen dat de tweede termijn wat ons betreft een week later wordt geagendeerd, gezien de complexiteit.

De voorzitter:

Ja, maar daar hou ik nooit van.

De heer Zijlstra (VVD):

Ik heb nog één inhoudelijke vraag aan de minister naar aanleiding van de schriftelijke beantwoording. Die gaat over de kosten van de bovenliggende netbeheerder en de x-factor. De minister heeft in de schriftelijke beantwoording terecht gesteld dat er wel degelijk een verrekening plaatsvindt. Ik wil de vraag die ik in de eerste termijn heb gesteld, nader specificeren. De kosten van de bovenliggende netbeheerder komen bij de onderliggende netbeheerder terecht. Daarin zit echter een vertragende factor, namelijk het reguleringstijdvak. 2006 komt dus uit in 2009, 2009 in 2011 enzovoorts. Als er een verandering plaatsvindt, wordt er dus gecorrigeerd met een vertraging van een aantal jaren. Deelt de minister de mening van VVD-fractie dat het zuiverder en handiger zou zijn als wij de x-factorberekening zuiveren op het gebied van de kosten van de bovenliggende netbeheerder, en dus alleen maar betrekking laten hebben op de kosten van de regionale netbeheerder? Op die manier halen wij de vertragende factor eruit. Ik noem als voorbeeld Cogas. Cogas valt niet onder TenneT, maar zelfs nog een niveautje lager. Daarvoor geldt dus een vertraging van zelfs twee reguleringstermijnen. Bij Cogas zal de correctie dus pas plaatsvinden na twee reguleringstermijnen. Vindt de minister het niet zuiverder om dat eruit te halen om het systeem goed te laten lopen? Zij mag hierop wat mij betreft ook schriftelijk antwoorden.

Minister Van der Hoeven:

Hierover wil ik even nadenken. Ik begrijp wat de heer Zijlstra bedoelt en ik vind het geen gek idee. Ik wil echter even bekijken welke consequenties dit zou hebben. Ik kom hierop graag terug.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 17.31 uur tot 19.30 uur geschorst.

Voorzitter: Çörüz

Naar boven