Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van de begroting Wonen, Wijken en Integratie (XVIII) voor het jaar 2010 (onderdeel Integratie) (32123 XVIII).

(Zie vergadering van 24 november 2009.)

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De voorzitter:

Ik stel vast dat alle deelnemers aan het debat aanwezig zijn, met uitzondering van de heer De Krom. Misschien kan iemand hem een signaal geven.

Iemand is in een ontzettend goed humeur. Ik weet niet wie er floot, maar het was ook weer mooi zo. Wij hebben het allemaal gehoord.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik was het.

De voorzitter:

Ah, kijk eens aan. Wij gaan door en wij gaan luisteren naar de minister. Het is een heel bijzonder moment; dit maken wij niet vaak mee.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Van der Laan:

Voorzitter. Moge de zuivere toon van mevrouw Van Miltenburg ook vanmiddag doorklinken.

Ik wil beginnen met de fracties te bedanken voor hun inbreng gisteravond. Er is veel gezegd. Ik hoop dat de schriftelijke beantwoording adequaat was, in ieder geval op het niveau van techniek en feiten en dat wij vandaag over de politieke zaken kunnen discussiëren.

Voordat ik op de verschillende bijdragen reageer, wil ik graag stilstaan bij de uitgangspunten van mijn verhaal. Als minister voor Wonen, Wijken en Integratie sta ik voor een samenleving waarin iedereen meedoet, iedereen meetelt en niemand zich zorgen hoeft te maken of zijn of haar belangen wel even zwaar meetellen als die van een ander. Dit kabinet trekt niemand voor en stelt niemand achter. Ik ben het eens met degene naar wie mevrouw Ortega heeft verwezen. De directeur van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie, de heer Segers, zegt dat wij steeds vaker met de ruggen naar elkaar staan. Ik zou zeggen: keer om, zorg dat wij weer met de gezichten naar elkaar toe komen te staan. Dat is het fundament waarop dit kabinet zijn beleid formuleert, of het nu gaat over integratie, inburgering, volkshuisvesting of de wijkenaanpak.

Mijn verhaal van vandaag is als volgt opgebouwd. Ik zal eerst ingaan op de integratievisie en de opmerkingen van de Kamer daarover. Ik zal dan proberen enkele zaken nog wat te verduidelijken. Vervolgens zal ik dieper ingaan op het onderwerp van de inburgering om af te sluiten met het kort nog aanstippen van mijn ambities op de langere termijn en mijn rol als minister bij die ambities in relatie tot de ambities van de Kamer.

Ik begin met de visie op integratie. Tien dagen geleden heb ik de brief daarover gestuurd waarin het kabinet die visie geeft; een brief overigens die op verzoek van in het bijzonder de heer Dibi is opgesteld. Toen wij hier een debat hadden naar aanleiding van bepaalde incidenten, werd de noodzaak gevoeld en door de heer Dibi verwoord om het allemaal ook eens op te schrijven. Het was toen toegespitst op de situatie van moslims, maar ik heb het meteen verbreed en gezegd dat ik dat graag zou doen. Waarom? Bij mijn aantreden kwam ik in een situatie waarin ik de handen uit de mouwen moest steken om maatregelen te nemen ter verbetering van de inburgering, aanpak van de probleemjongeren, huwelijksmigratie enzovoort. Een aantal zaken liep al: de vergroting van de diversiteit in het jeugdbeleid, de bestrijding van polarisatie en radicalisering en het opzetten van een landelijk dekkend stelsel antidiscriminatievoorzieningen. U kent het en u weet het uit de begroting en de begrotingen van collega's. De vraag om het eens op te schrijven had er waarschijnlijk ook mee te maken dat wij soms – ik geloof wel collectief – het idee hadden dat wij van incident naar incident of van punt naar punt gingen en dat er behoefte was om te zeggen: wat vindt het kabinet nu breder van die lastige weg die integratie heet? Zo is de brief ontstaan.

Ik zal iets zeggen over vier kernelementen in deze volgorde: de gelijkwaardigheid, het kiezen voor Nederland, de extra inspanningen die het kabinet meent te moeten vragen van nieuwkomers en het beter letten op de spankracht.

De heer De Krom heeft in eerste termijn benadrukt dat de gelijkwaardigheid voor hem een heel belangrijk punt is, maar hij gaf toen een aantal voorbeelden. Hij had het over knuffelprojecten en vroeg of ik geen discriminatoire situaties zou subsidiëren. Precies om die reden heb ik in de reeks maatregelen die ik meteen vanaf de eerste dag moest nemen, ingegrepen bij bijvoorbeeld het Rotterdamse theater, overigens na een gesprek met een zeer goedwillende cabaretier, met wie de heer De Krom ook zelf heeft gesproken. Na diverse gesprekken en ook een bezoek aan de moskee in Utrecht heb ik bevorderd dat die informatieloketten daar werden beëindigd. Nadat ik in mijn allereerste begroting qua feiten in het duister tastte hoe het precies zat, heb ik na goed onderzoek een eind gemaakt aan de gescheiden inburgering; dat doe ik per 1 januari enzovoort. Ik zeg tegen iedereen, maar in dit geval vooral tegen de heer De Krom: of het nu gaat om afkomst of geloof, de rechten van vrouwen of de bejegening van homo's, we discrimineren niet. We zullen ook niet het emancipatieproces van vrouwen en homo's van de laatste 50 jaar nog eens overdoen. Ook ben ik van mening dat er geen projecten door de overheid moeten worden gesubsidieerd die wie dan ook voortrekken. Dat geldt ook niet voor nieuwe Nederlanders en we zullen dus zeker oude Nederlanders niet achterstellen. Ik ga ervan uit en ik zit er ook bovenop dat gemeenten hun projecten steeds toetsen aan de vraag of ze niet botsen met de beginselen van onze rechtsstaat. Als de heer De Krom in zijn eerste reactie op de integratievisie dan zegt dat dit oude wijn in nieuwe zakken is, dan is dat volgens mij een politieke truc of hij vindt wijn van ten hoogste een jaar al oud. Ik wil graag van hem het antwoord welke van de twee het is. Het is natuurlijk onmogelijk vol te houden dat het altijd zo geweest is in het kabinetsbeleid. Als de heer De Krom zegt dat ik mij vergis, kan hij dan misschien een voorbeeld noemen van een project dat ik subsidieer en dat evident betuttelend is en gewoon doorgaat? Of kan hij een voorbeeld geven van een project dat ik subsidieer en dat evident in strijd is met principes en wel een voorkeursbehandeling laat zien? Ik houd me aanbevolen om dan onmiddellijk in te grijpen. Ik daag de heer De Krom uit om zo'n project te noemen.

Mevrouw Sterk heeft in dit verband gevraagd wat ik vind van de scheiding tussen kerk en staat. Ook de heer Van der Staaij heeft daarover impliciet gesproken. De basis van de scheiding tussen kerk en staat is dat de overheid geen inhoudelijke bemoeienis heeft met religie of religieuze organisaties en dat de overheid neutraal is en alle religies gelijk behandelt. Dat zijn de twee basisprincipes. Bij maatschappelijke activiteiten mag de overheid dus geen onderscheid maken tussen een maatschappelijke instelling of een instelling op religieuze grondslag. In principe kan een religieuze instelling zuiver maatschappelijke activiteiten verrichten en dan ook in aanmerking komen voor subsidie. Ik snap iedereen die zegt dat je daar dus goed op moet letten, maar dat is ook precies zoals ik het zelf wil. Ik wil helder zijn over de mogelijkheden voor de inzet van religieuze organisaties voor integratiedoeleinden. De mogelijkheden kunnen beperkt zijn als we de grens van de scheiding tussen kerk en staat secuur in acht willen nemen. Ik vind namelijk dat we daarbij geen fouten mogen maken, want dan schieten we echt in onze eigen voet. Dat wil dus helemaal niet zeggen dat het niet kan, maar we moeten iedere keer heel zorgvuldig beoordelen welke concrete situatie het is. Vervolgens moeten we daarbij voorzichtig en zorgvuldig zijn. Overigens moeten we natuurlijk heel vaak het initiatief en de ruimte laten aan de gemeenten, die op de feiten zitten en hun primaat moeten kunnen waarmaken.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik waardeer de heldere taal van deze minister. Dat is inderdaad voor dit kabinet een nieuw geluid. Ik was laatst in Amsterdam en toen sprak ik een meneer van een vereniging binnen een moskee en hij nodigde iedere zaterdag- en zondagochtend ongeveer dertig jongens uit van tussen de acht en veertien jaar. Die jongens leerden daar, gesubsidieerd, Arabisch en de Arabische cultuur; de cultuur van hun opa en oma. Wat vindt de minister daarvan? Draagt dat bij aan integratie?

Minister Van der Laan:

Ik weet niet of dat bijdraagt aan integratie. Ik wil meer weten van zo'n casus en daarover wil ik ook overleggen met degene die de subsidie verleent. Ik neem aan dat de gemeente dat in dit geval is.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ja?

Minister Van der Laan:

Dat is belangrijke informatie.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Voorzitter ...

Minister Van der Laan:

Ik was nog niet klaar met mijn antwoord op uw vraag. Ik ben namelijk consistent. Dus ik heb op zo'n moment – even voor de goede orde – waardering voor iemand die kinderen uit een bepaalde cultuur ook iets leert over hun eigen taal en cultuur, over het land waar hun ouders of hun grootouders vandaan komen. Daar is niets mis mee. Sterker, dat kan voor de ontwikkeling van de identiteit van deze jongens op zichzelf prima zijn. Alleen, dat is iets van henzelf; dat is niet iets van ons en de integratie. Ik ben het dus met u eens als u dat ook vindt.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik ben de draad nu even kwijt. Volgens mij draagt het helemaal niet bij aan de integratie als kinderen apart genomen worden, weer in hun oude groep, en de taal leren van hun voorouders, de cultuur van hun opa en oma. Ik weet niet hoe het met de minister zit; ik ben altijd heel benieuwd naar de cultuur van mijn opa en oma, maar dat was wel een heel andere dan de cultuur waarin wij nu leven. Dat geldt zeker voor die jongens. En dan zegt de minister dat hij zich daar eerst in moet verdiepen. Dat is precies de hoofdmoot van mijn kritiek. De minister spreekt duidelijke, daadkrachtige woorden, maar over zo'n helder voorbeeld als dit moet hij eerst nog nadenken en praten.

Minister Van der Laan:

Wij mogen elkaar hier alles zeggen. Dit is het hoogste orgaan, waar enkel sociale controle geldt. Er is geen nog hoger orgaan om ons te corrigeren. Als mevrouw Verdonk echter zegt dat ik onduidelijk praat, ga ik mijn woorden verduidelijken. Ik mag op mevrouw Verdonk wel een dringend beroep doen om te luisteren.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik zeg juist dat de minister duidelijk praat.

Minister Van der Laan:

Ik heb niet gezegd dat het goed is voor de integratie, ik heb gezegd: het is goed voor de ontwikkeling van die jongens dat zij iets weten over hun achtergrond en identiteit. Ik zeg helemaal niet dat dit goed is voor de integratie. Welk integratiebeleid je ook voert, ik vind dat er altijd ruimte moet zijn om te leren waar je vandaan komt en om daar trots op te zijn. Ik heb tegen mevrouw Verdonk gezegd dat ik niet op basis van twee zinnetjes van haar de gemeente X of Y ga veroordelen. Het is een bewerkelijk klusje om minister te zijn. Iedere keer als ik hierover Kamervragen krijg – dat zijn er vijf à tien per dag – ga ik keurig in overleg met de gemeenten en vraag ik naar de feiten, omdat ik in mijn antwoorden de duidelijkheid wil geven waar mevrouw Verdonk om vraagt. Zo voorzichtig ben ik nu. Ik ga dat checken. Subsidie voor onderwijs in eigen taal en cultuur vind ik ten minste het navragen waard, want ik zou die niet verlenen.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

De minister zegt dus dat hij geen onderwijs in eigen taal en cultuur subsidieert, waar dat ook wordt gegeven.

In mijn voorbeeld gaat het om een langdurige cursus. Zou het niet beter zijn voor de integratie – want wij vinden allebei dat integratie begint als mensen elkaar ontmoeten; dat geldt ook voor jongeren – als die kinderen naar een leuke sportvereniging gingen? Daar kunnen ze andere jongeren van allerlei komaf ontmoeten.

Minister Van der Laan:

Ik zal bij mevrouw Verdonk een versnelling hoger gaan, omdat ik denk dat wij dan een betere communicatie hebben.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Voorzitter, mag ik vragen wat de minister bedoelt met deze opmerking?

De voorzitter:

Volgens mij is het een goed bedoelde opmerking.

Minister Van der Laan:

Ik zal er geen enkel misverstand over laten bestaan dat ik het, net zoals mevrouw Verdonk, belangrijk vind dat de mensen elkaar ontmoeten. Als zij mijn brief over integratie heeft gelezen – ik denk dat zij dat wel gedaan heeft – dan zal zij hebben gezien dat die daar vol mee staat. Wij zullen er vanmiddag nog verder op terugkomen. Sport is bij uitstek een goede manier om mensen te ontmoeten, want je slaat nog tien andere vliegen in één klap ook.

Het is flauw, zeg ik tegen mevrouw Verdonk, om de noodzaak van sport tegenover een activiteit als onderwijs in eigen taal en cultuur te zetten, want daar mag ook ruimte voor zijn. Ik verwijs naar de geschiedenis. De nu voortreffelijk geïntegreerde Italianen in Amsterdam deden 50 jaar geleden aan onderwijs in eigen taal en cultuur. Joodse mensen doen al 500 jaar aan onderwijs in eigen taal en cultuur. De Spanjaarden, de Chinezen: er zijn zo veel voorbeelden te geven, waarbij dat alleen maar goed is uitgepakt en waarbij het uiteindelijk de integratie nog geholpen heeft ook, dat mevrouw Verdonk die dingen niet moet neerzetten alsof zij elkaar uitsluiten of zelfs strijdig met elkaar zijn.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

De minister heeft duidelijk gezegd dat hij mijn woorden flauw vindt. Ik maak geen flauwe opmerkingen, ik kijk met een kritische blik naar de minister. Dat is nog steeds een positief kritische blik en ik waardeerde het altijd van deze minister dat hij zich niet inliet met allerlei debattrucs.

Mevrouw Karabulut (SP):

De minister heeft het over scheiding van kerk en staat en het eventueel subsidiëren van maatschappelijke activiteiten door religieuze instellingen. Het gaat om neutraliteit, gelijkwaardigheid en geen inhoudelijke bemoeienis. Dat deel ik met hem. Wij hebben het ook vaak gehad over een ander aspect, namelijk het ontmoetingsaspect in het kader van het integratiebeleid. Vindt hij het wenselijk dat kerntaken van de overheid als huiswerkbegeleiding, inburgeringscursussen, opvoedingsondersteuning in religieuze gebedshuizen, dus in moskeeën, worden georganiseerd? Vindt hij dat wenselijk voor de integratie?

Minister Van der Laan:

Ik vind het op zichzelf wenselijk dat er huiswerkbegeleiding wordt georganiseerd. De kindertjes over wie wij het hebben, hebben vaak een heel grote achterstand. Als mensen zich daarvoor inzetten – vaak zijn het vrijwilligers – is het positief te waarderen. Dat is een goed uitgangspunt. Zo begin ik te kijken. Als dat dan plaatsvindt in een religieuze setting en er bijvoorbeeld subsidie wordt verstrekt – hoewel u dat niet hebt geëxpliciteerd – hangt het voor mij van een heleboel dingen, zoals de concrete situatie, af of een en ander wel of niet te verenigen is met het beginsel van de scheiding van kerk en staat. Ik kan u zo een rijtje dingen noemen. Mevrouw de voorzitter, ik ben zeer graag bereid om over dit soort dingen tot op de punt van de naald door te discussiëren, maar ik heb een verhaal met een kop en een staart. Het zou mij iets waard zijn als ik niet meteen bij het eerste punt naar de punt van de naald hoef.

De voorzitter:

De minister bedoelt dat ...

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik snap wat de minister bedoelt en zou van hem graag een kort en duidelijk antwoord willen hebben. Dan kunnen wij inderdaad verder. Acht de minister het in het kader van de integratie wenselijk dat kerntaken van de overheid worden uitgevoerd in moskeeën, met overheidssubsidie? Daarop wil ik graag een duidelijk antwoord.

Minister Van der Laan:

Dat kan ik zo in zijn algemeenheid niet zeggen, behalve dat ik er huiverig voor ben, vanuit het principe van de scheiding van kerk en staat. Ik hoop dat dit duidelijk genoeg is.

De voorzitter:

Ik sta nog één vraag toe van de zijde van de Kamer en dan gaan wij de indeling van de minister in blokken volgen.

De heer Dibi (GroenLinks):

De minister had het over de scheiding van kerk en staat en daar gaat mijn vraag over. Hij zegt eigenlijk dat de scheiding van kerk en staat betekent dat de overheid zich neutraal opstelt tegenover alle levensbeschouwingen. In dat kader heb ik een vraag over de eed die men aflegt als men Tweede Kamerlid wordt of in overheidsdienst treedt. Je kunt een seculiere versie kiezen, "dat verklaar en beloof ik", en een religieuze versie: "zo waarlijk helpe mij God Almachtig". Het is onmogelijk om te zeggen: zo waarlijk helpe mij Boeddha. Nu heb ik daar zelf helemaal geen problemen mee, maar het is wel strijdig met wat de minister zojuist zei. In die eed staat de overheid namelijk niet neutraal tegenover religies, maar wordt er een uitzondering gecreëerd voor één specifieke god. Hoe kijkt de minister daar tegenaan?

Minister Van der Laan:

Ik vermoed dat collega's hier hebben gestaan over hetzelfde onderwerp. Ik weet het niet, maar ik heb meegekregen dat er iets speelt op het gebied van de eedaflegging. Ik wil niet flauw zijn, en serieus het debat aangaan. Daarom wil ik niet op voorhand aansluiten bij een standpunt van een collega dat ik nog niet eens ken en waar, voorzichtigheidshalve, best iets voor te zeggen zou zijn. In zo'n geval zeg ik intuïtief – ik ken de situatie, want als advocaat heb ik iedere maand eedafleggingen gezien waarbij dit "probleem" speelde – dat ik denk dat het woord god verstaan kan worden in de algemene generalistische zin, zodat iedere god daaronder valt. Ik vertrouw het de collega's die daarover gaan ten volle toe om dit samen met de Kamer naar de punt van de naald uit te discussiëren en er verstandige dingen over af te spreken. Verder dan dat ga ik niet.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dat vind ik wel heel gemakkelijk. Ik deel uw mening dat je onder god eigenlijk alles zou kunnen verstaan. Ik heb er geen problemen mee en zou er niets aan willen veranderen. Ik wil uw principes serieus nemen, maar u zegt dat de overheid neutraal staat tegenover alle religies. Dan kun je niet volhouden dat je alleen maar god zou mogen benoemen. Dan zou je ook andere symbolen kunnen benoemen. Misschien durft u er nu niets over te zeggen, omdat u nog niet hebt overlegd met een collega-minister. Dat kan ik mij op zichzelf genomen wel voorstellen.

Minister Van der Laan:

Als u het woord "durven" bedoelt in de zin dat ik dat niet wil omdat ik het niet netjes vind, dan is mijn antwoord: ja, dat durf ik niet.

Voorzitter. Wat hier het laatste kwartier gebeurt, is een aardige illustratie van wat ik in de visie schrijf: je kunt over incidenten praten, maar wij kunnen ook zeggen: zullen wij eens over de visie praten?

De voorzitter:

Ik denk toch dat u moet vertrouwen op de wijsheid van de Kamer; dat is altijd goed.

De heer Fritsma (PVV):

De minister had het zojuist over de gelijkheid van man en vrouw, die helaas door de islamisering onder druk staat. De minister zegt ook dat hij dit aanpakt, omdat hij een einde maakt aan gescheiden inburgering. Helaas maakt de minister helemaal geen einde aan die sekseapartheid. Dat bleek bijvoorbeeld ook uit de beantwoording van Kamervragen over oudere moslima's die van huis werden opgehaald met een busje dat werd bestuurd door een vrouw, omdat deze dames niet met een man mee mogen of kunnen. De minister heeft toen gezegd dat dit een zaak is voor de Commissie Gelijke Behandeling of voor de rechter. Waarom treedt de minister nu niet op tegen dat soort dingen? Waarom zegt hij niet tegen de desbetreffende instellingen: als minister van integratie kan ik dit niet accepteren? Hij laat de sekseapartheid gewoon op zijn beloop.

Minister Van der Laan:

Voorzitter. Uw vermaning om uit te gaan van de wijsheid van de Kamer zal ik ter harte nemen, maar mag ik, voordat ik deze vraag kan beantwoorden, wat informatie? Ik herinner mij niet eens de antwoorden op de vragen. Zoals gezegd; ik moet tien vragen per dag beantwoorden over dit soort zaken: het suikerfeest en Het Zandkasteel. Was het punt van de heer Fritsma dat het een vrouwelijke chauffeur moest zijn?

De heer Fritsma (PVV):

Dat was inderdaad het punt. De beantwoording van de Kamervragen ligt nu op de tafel van de minister; hij kan daar nog even naar kijken als hij het echt vergeten is, wat mij bijzonder verbaast. Nogmaals, dat oudere moslima's worden opgehaald is al belachelijk, maar het moet ook nog door een vrouwelijke bestuurder gebeuren omdat deze dames niet met een mannelijke chauffeur mee mogen. Dat is een belachelijke situatie. De minister verwijst mensen door naar de Commissie Gelijke Behandeling of naar de rechter. Ik vraag nogmaals: waarom treedt de minister niet gewoon keihard op tegen deze sekseapartheid?

Minister Van der Laan:

Het antwoord dat ik heb gegeven luidt als volgt. Voorkeursbehandeling op basis van de Algemene wet gelijke behandeling is niet toegelaten, tenzij aan een aantal voorwaarden voor uitzondering wordt voldaan. Het Zorgberaad Midden-Holland – het speelt in de buurt van Gouda – draagt de verantwoordelijkheid voor de organisatie van het vervoer van deze vrouwen en heeft in dit geval een uitzondering gemaakt vanuit de wens om cliëntgerichte zorg te bieden. Dit beraad beoordeelt dat het inwilligen van de wens van deze specifieke groep vrouwen om vervoerd te worden door een vrouwelijke chauffeur, gezien hun medische situatie, niet de grenzen van redelijkheid en billijkheid overtreedt. Ik wil hier benadrukken dat ik pal sta voor de vrijheden van de democratische rechtstaat, waarvan de gelijkheid tussen mannen en vrouwen een essentieel aspect is. Nu komt de sleutelzin: Ik sta dan ook niet positief tegenover de wens van vrouwen om enkel door vrouwelijke dienstverleners te worden geholpen. Een eventuele toetsing van gevallen waarbij een gelijke behandeling mogelijk in het geding is, is echter de taak van de Commissie Gelijke Behandeling. Wat houdt ons dan nog verdeeld? Niet het principe, want ik zeg uitdrukkelijk dat ik ook niet positief sta tegenover de wens om enkel door vrouwelijke chauffeurs te worden vervoerd. Ik ben als minister verantwoordelijk voor het stelsel en voor de goede samenwerking tussen gemeenten en allerlei instellingen in de door ons gewenste richting. Moet ik zelf in elk van dit soort gevallen – ik krijg er tien per dag – met rechtsmiddelen vanuit Den Haag ingrijpen in iedere situatie? Is hier een verwijzing op het niveau van de principes naar de commissie theoretisch niet toereikend, ook niet voor de heer Fritsma?

De heer Fritsma (PVV):

Dit is dus het probleem. De minister zegt zelf dat hij dagelijks tien van dit soort gevallen krijgt. Dat is waar, want deze situaties doen zich dagelijks voor. Het is puur sekseapartheid. De minister vindt dat niet positief, maar het gaat wel door omdat hij niets doet en iedereen maar naar de Commissie Gelijke Behandeling verwijst. Dat is dus het probleem. Dit gaat door omdat de minister niet met zijn vuist op tafel slaat en deze sekseapartheid als onacceptabel bestempelt.

Minister Van der Laan:

Ik kom hierop later in mijn verhaal terug. Ik wil echt proberen om vanmiddag met de heer Fritsma te communiceren. Hij praat snel in termen van altijd of nooit en iedereen of niemand. Ik zou zeggen: praat ook eens in termen van onderscheid. Ik zal vanmiddag een aantal situaties noemen waarin ik hard heb ingegrepen, waardoor situaties die wij als onwenselijk ervaren, zijn beëindigd. Ik noem het theater, ik noem gescheiden inburgering en ik kan een heel rijtje zaken noemen. Je moet onderscheiden. Ik word niet iedere keer even kwaad als de heer Fritsma altijd om deze voorbeelden wordt. Dat wil ik graag zo houden.

De voorzitter:

Dank u wel. De minister vervolgt zijn betoog. Het helpt als de minister straks een blokje doet en mij daarna even aankijkt.

Minister Van der Laan:

Ik ben nog steeds bezig met het hoofdstuk integratievisie. Ik ga nu naar het volgende kernelement: kiezen voor Nederland en dan komen straks nog de onderwerpen extra inspanning en spankracht.

Kiezen voor Nederland is het volgende element uit de integratievisie. Mensen hebben gekozen voor een toekomst in Nederland. Ik heb het niet over asielmigranten die een bepaald land moesten ontvluchten, maar over mensen die ervoor hebben gekozen om hier te komen. Met een halfslachtige keuze, een voet hier en een voet daar, bouw je geen goede toekomst op. Daarom zegt het kabinet: een keuze voor Nederland betekent echt ook investeren in hier, niet alleen in kennis en cultuur, maar ook letterlijk in een huis en de leefomgeving, ook vanuit de gedachte dat de overheid en de coöperaties zelf eveneens enorm investeren in de leefomgeving, juist in wijken waar in de loop der decennia veel nieuwe Nederlanders zijn komen wonen. Het principe gaat echter veel dieper dan dat. Het geld dat nu opzij gezet wordt voor het huis in Marokko, Turkije of noemt u maar op waar, kan ook gebruikt worden om te sparen voor een huis in Nederland, met daarin wel ruimte om huiswerk te maken, voor een computer voor de kinderen, een internetaansluiting, het lidmaatschap van de voetbalclub waar mevrouw Verdonk het net over had. Met andere woorden: voor een betere toekomst in Nederland. Het is echter een keuze die de migranten zelf moeten maken. Sommige keuzes kan de overheid wel wenselijk vinden of zelfs toejuichen, maar de overheid kan die keuzes niet voor de migranten maken. Dat moeten zij zelf doen.

Dat geldt ook voor het overmaken van geld naar het land van herkomst. Ik heb dit met de Samenwerkingsverbanden in het Landelijk Overleg Minderheden besproken en zal dat blijven doen. Ik dank mevrouw Sterk voor wat zij op dit punt allemaal gezegd heeft. Ik zie het als duidelijke ondersteuning van het kabinetsbeleid. Zij stelde de vraag of ik bereid ben om helderheid te geven over de mate waarin geld wordt overgemaakt naar de landen van herkomst. In antwoord daarop zeg ik dat het lastig is om te onderzoeken om hoeveel geld het precies gaat bij die zogenaamde stortingen. Het gaat naast investeringen in een huis bijvoorbeeld ook om overmakingen ter ondersteuning van familie en om zakelijke transacties. Mijn punt is niet zo zeer het algemene terugstorten als zodanig, maar het feit dat dit in te veel gevallen ten koste kan gaan aan het meedoen in deze samenleving. Ik geloof dat dit ook iets is wat mevrouw Sterk drijft. De vraag was wat algemener gesteld en is daarom moeilijk te beantwoorden. Ik zou tegen haar willen zeggen dat ik in het voorjaar 2010 op werkbezoek ga naar Marokko. Ik zal mij daar laten informeren over de bedragen waar het om gaat en wil daarna, en nadat ik het departement nog wat recherche heb laten doen, graag proberen om de vraag van mevrouw Sterk zo goed mogelijk te beantwoorden.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter.

De voorzitter:

Nee, wij zijn nog niet aan het einde van een blokje. We gaan het nu in blokjes doen. We wilden blokjes, dan krijgen we nu ook blokjes.

Minister Van der Laan:

De heer Fritsma heeft cijfers aangehaald die ik niet helemaal herken, want in het Jaarrapport Integratie 2009 kom ik andere cijfers tegen. Daarin staat een percentage van 58 van de Turkse Nederlanders en 46 van de Marokkaanse Nederlanders dat zich meer oriënteert op het land van herkomst. In zijn algemeenheid onderschrijf ik het bestaan van een grote groep Nederlanders die zich meer oriënteren op het land van herkomst en maak ik er een punt van om te hameren op het belang van de keuze voor een toekomst in Nederland.

Voorzitter. Dan kom ik bij het punt van de extra inspanning voor nieuwkomers. Ik weet niet of u hier even wilt stoppen?

De voorzitter:

Dat lijkt mij een goed moment.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. U bracht mij daarnet ook al in verwarring, want ik wilde eigenlijk nog een vraag stellen over kerk en staat. Die vraag spaar ik nog even op voor later in het debat. U zei: we gaan tot het punt van de naald, maar ineens waren we al aan het eind, begreep ik. Ik wil nu even een vraag stellen over wat u net zei. Het gaat mij inderdaad niet zo zeer om het feit dat mensen geld terugstorten, maar om het feit dat men hier, in het nieuwe thuisland, dan eigenlijk niet investeert of onvoldoende investeert. De minister geeft aan dat aan de orde te willen stellen bij zijn bezoek aan Marokko. Ik wil wel helder maken dat het mij niet alleen om Marokko gaat. Het is een veel breder probleem. Er zijn natuurlijk meer landen waar dit gebeurt. De minister zegt volgend jaar, naar aanleiding van het bezoek en onderzoek door het departement, met een reactie te willen komen. Ik wil hem vragen om daarbij ook gegevens van het SCP te betrekken. Ik heb met het SCP gesproken, dat denkt daar gegevens voor te kunnen aanleveren. Dat geldt wellicht ook voor andere onderzoeksinstellingen die wij kennen in dit land. Wil de minister die ook betrekken bij de brief die hij daarover aan de Kamer gaat sturen?

Minister Van der Laan:

Dat was precies de bedoeling van mijn toezegging. Het eerste punt spreekt voor zich. Je kijkt niet alleen naar Marokko want het is breder. Ik zie geen verschil tussen ons.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik ben altijd voor onderzoek en cijfers. Komt u maar. Stelt u zich echter voor dat er straks onderzoek is gedaan en dat daar dan uitkomt dat er een bepaald bedrag naar het buitenland vloeit. Wat dan? Wat gaat ons dat opleveren? Wat voor beleid overweegt de minister daarop te maken? Hij zegt immers zelf al: ik kan een mens niet verbieden om geld over te maken naar bijvoorbeeld familieleden die het lastig hebben aan de andere kant van de wereld. Daarover ben ik het helemaal met hem eens. Onderzoek is prima, maar wat gaan we er vervolgens mee doen?

Minister Van der Laan:

Dat gaan wij dan bekijken. De heer Van der Ham doet alsof het helemaal niets voorstelt. Mevrouw Sterk vraagt er meer informatie over. De achtergrond daarvan is om te bezien hoe groot het probleem precies is. Ik ben het daar helemaal mee eens. Ik heb een probleem aan de orde gesteld. Het is nuttig om te weten hoe groot het probleem precies is. Daarna komt het moment om goed te kijken welke interventiemogelijkheid bij welke urgentie past. Je kunt dat ook tussendoor al doen. Ik zeg niet dat dat ook niet gebeurt. Ik hoef dat nu nog niet te zeggen Dat maakt het toch niet loos.

De heer Van der Ham (D66):

Begrijpt de minister dat als men dit gaat onderzoeken zonder precies aan te geven wat wij ermee zouden willen, het als een soort verdachtmaking kan worden gezien?

Minister Van der Laan:

Neen.

De heer Van der Ham (D66):

Het is alsof je familieleden aan de andere kant van de wereld wilt ondersteunen. Daarvoor kan een goede reden bestaan. Ik ben het met de minister eens dat het het mooiste zou zijn als dat niet nodig was. Wat gaan we ermee doen? Aan welke beleidsopties denkt de minister? Hij gaat het toch niet verbieden?

De voorzitter:

U stelt nu voor de tweede maal dezelfde vraag.

De heer Van der Ham (D66):

Maar ik heb geen antwoord gehad.

De voorzitter:

Dat kan gebeuren.

De heer Van der Ham (D66):

Dan zal ik een andere vraag stellen.

Als je spreekt over geld dat naar het buitenland gaat of mensen die andere huizen in het buitenland gaan kopen, wat gaan wij dan doen met de vakantiehuisjes van bewindslieden of van Kamerleden?

De voorzitter:

U hebt uw punt gemaakt.

De heer Van der Ham (D66):

Daar doen wij toch ook niets aan!

De voorzitter:

De minister heeft het woord.

Minister Van der Laan:

Wij komen later nog terug op het eerste punt van de heer Van der Ham. Hij gebruikte daarbij echter het woord "verdachtmaking". Ik werp dat zo ver mogelijk van mij af. Hij heeft de nota dan niet goed genoeg gelezen. Dat idee had ik gisteren ook al wel eens van hem. Het gaat er juist om tegen mensen te zeggen dat wij hen helemaal niet weg willen hebben. Wij willen dat zij meedoen en meetellen. Daar zijn echter dingen voor nodig. Als je het woord "verdachtmakingen" daaraan verbindt, staat dat ongeveer 180 graden op de bedoeling waarmee ik het heb gezegd. Ik vind het heel belangrijk dat ik dit even markeer.

De andere vraag ben ik nu even kwijt.

De voorzitter:

Vakantiehuisjes.

Minister Van der Laan:

Ja, vakantiehuisjes. Wat voegt dat toe, zo is mijn vraag aan de heer Van der Ham. Dit punt heb ik voor het eerst genoemd bij de behandeling van de begroting van WWI. Ik heb toen al gezegd: let even goed op, ik realiseer mij heel goed dat er oorspronkelijke Nederlanders zijn die een tweede huisje hebben enzovoorts, maar kijk ook even naar de verschillen. Ik heb ook meteen gezegd: ik ga helemaal niemand verbieden, ergens anders een huisje te hebben, helemaal niemand. In het geval van die vergelijking zeg ik: wees even voorzichtig met de vergelijking direct helemaal door te trekken, want het gaat vaak om mensen die hier zijn opgegroeid of hier wonen, hier hebben meegedaan dan wel nog steeds meedoen. Dat raakt namelijk niet het probleem dat ik aan de orde wil stellen: mensen die met één voet daar wonen en met één andere voet hier wonen. Die mensen wil ik helpen die keuze te maken. Ik wil daar graag nog een ding aan toevoegen.

De heer Van der Ham (D66):

...

De voorzitter:

Nee, nee, u krijgt hierover nu echt niet meer het woord. U weet dat ik ook verantwoordelijk ben voor de planning hier. Ik zie dat u veel gaat interrumperen en dit betekent dat wij het in tweeën gaan doen. Anders krijgen wij het niet voor elkaar. Het woord is nu aan de heer Dijsselbloem voor een interruptie.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik begrijp niet zo goed waarom de collega van D66 zo'n maatschappelijk issue niet blootgelegd wil hebben, alleen maar omdat hij zich afvraagt of wij met wet- en regelgeving vervolgens wel kunnen ingrijpen. Dit lijkt mij een totaal verkeerde benadering.

Ik wil de volgende vraag aan de minister voorleggen. Is hij het met mij eens dat het bij dit onderwerp, dat ik wél interessant vind, ook interessant is om de trend daarin duidelijk te krijgen? Naast de eenmalige momentopname lijkt mij het dus interessant om over vijf en/of tien jaar daar nog eens naar te kijken, zodat de ontwikkeling c.q. trend zichtbaar wordt.

Minister Van der Laan:

Dat zeg ik graag toe. Het lijkt mij dus verstandig om dat bij een onderzoek te betrekken.

Mevrouw de voorzitter ...

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Dibi voor een interruptie.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik wil nog gezegd hebben dat alle Nederlanders het volste recht hebben om in een ander land te investeren, zeker als zij daar familie hebben. Soms draagt dat er ook heel erg aan bij dat zij hier aarden; zij hebben daarmee de gelegenheid om zich verbonden te voelen met bijvoorbeeld een oma, een tante of een oom in Marokko of Turkije. Dit neemt niet weg dat ik een deel van het punt van de minister deel.

Mijn vraag is de volgende. De minister gaat op werkbezoek naar Marokko. Is zijn werkprogramma al bekend? Ik wil daar namelijk graag iets aan toevoegen, als dat kan.

De voorzitter:

Dit is een heel proactieve benadering.

Minister Van der Laan:

Die is zeer te waarderen. Van der LaanOp dit moment wordt aan dat werkprogramma gewerkt. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat er nog ruimte is voor invulling van het programma.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Dibi.

De heer Dibi (GroenLinks):

Laat ik daarvoor een voorstel doen. Ik heb eerder een punt gemaakt van het volgende. In een aantal landen, waaronder Marokko en Turkije, doen ontzettend veel jongeren eigenlijk niets anders dan dromen van een uitweg, het liefst naar Europa. De overheden in die landen doen weinig om de jongeren daar hun koffers uit te laten pakken en daar te laten aarden. Ik zou het dus bijzonder op prijs stellen als de minister op zijn werkbezoek in contact zou treden met de verantwoordelijke bewindslieden om dit punt dan op de agenda te zetten. Jongeren nemen namelijk ontzettend veel risico's door te proberen om op allerlei bootjes Europa te bereiken; soms sterven zij tijdens die tocht. Ik verwacht dat dit in de toekomst toeneemt. Misschien wil de minister hierover een discussie starten.

Minister Van der Laan:

Ik geloof dat de heer Dibi nu een reëel punt aan de orde stelt. Het past sowieso bij een verstandig beleid om na te gaan wat de bron is van bepaalde ontwikkelingen en problemen. Daarmee kom je in dezelfde richting te kijken. Mij is het probleem overigens nog niet heel specifiek vanuit Marokko geworden, hoewel ik ook weet dat er veel overgevaren wordt over het op zich kleine, maar wel gevaarlijke stuk van de Middellandse Zee. Ik wil daar best eens over doorpraten; hiermee zeg ik niet dat wij daar een AO aan moeten wijden. Ik ga als minister op werkbezoek naar zo'n land, dat overigens maar zo'n drie dagen duurt. Ik vind het helemaal niet gek om daarvoor dit soort suggesties mee te krijgen.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Karabulut voor een interruptie. Ik herinner u eraan dat wij het vandaag "in tweeën" doen.

Mevrouw Karabulut (SP):

De minister gaat dus onderzoek doen naar het eigenwoningbezit en investeringen in het land van herkomst van met name Turkse en Marokkaanse voormalig gastarbeiders. Wij weten ook al jaren dat sprake is van een ongewenste beïnvloeding door de regeringen van die landen van herkomst, zoals Turkije en Marokko. Dat is een groot probleem. Dit is ook zo aangegeven in het rapport van de onderzoekscommissie-Blok. Wil de minister ook dit bij zijn onderzoek betrekken? Wij kunnen dan namelijk heel goed zien waar het probleem ligt en wat wij aan de landen van herkomst moeten vragen om hun handen van deze mensen af te trekken, in ieder geval als het gaat om ongewenste beïnvloeding.

Minister Van der Laan:

Ik denk dat de voorzichtigheid voorschrijft dat ik op zichzelf niet meega in de uitspraak "er is ongewenste beïnvloeding". Ik mag natuurlijk niet als een onnozele zo'n onderzoek instellen en ik zal dan ook met dat aspect in mijn achterhoofd gaan kijken. Zover wil ik wel gaan.

Mevrouw Karabulut (SP):

De minister zegt hier toe ...

Minister Van der Laan:

Ik kies mijn eigen woorden, als mevrouw Karabulut dat goed vindt.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat vind ik altijd goed en dat vindt de minister ook van mij goed, neem ik aan. Ik wil wel duidelijkheid. Gaat de minister dit op de een of andere manier betrekken in het onderzoek? Dit is een belangrijk aspect.

Minister Van der Laan:

Ik heb gezegd dat ik het in mijn achterhoofd houd. De Kamer mag na afloop beoordelen of ik naïef ben of niet.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik begrijp de minister heel goed. Hij zegt dat iemand met het ene been in het land van herkomst staat en met het andere hier in Nederland. Hij wil deze mensen helpen en dat vraagt om bewustwording. Mensen moeten zich echter ook geaccepteerd voelen in dit land. Zijn de ideeën van de minister om juist die kloof te overbruggen, afgestemd met de vertegenwoordigers van de verschillende gemeenschappen hier in Nederland?

Minister Van der Laan:

De vertegenwoordigers en ik hebben het niet helemaal samen bedacht, maar er is wel veel begrip van hun kant voor onze zorg. Er heerst daar uitdrukkelijk geen enkele twijfel over mijn intenties. Ik ga door met mijn gesprekken om dit op een fijnzinnige en humane manier zuiver aan de orde te stellen. Dit punt wil ik niet laten uitwaaieren naar andere punten. Ik heb op intentieniveau geen enkel verschil van mening met mevrouw Ortega. Ik had dit punt al opgeschreven in de conceptversie van de nota.

Tijdens het herfstreces was ik in New York, in het prachtige museum op Ellis Island, waar mevrouw Ortega misschien ook al eens is geweest. Het is een immigratiemuseum. Amerika is het succesverhaal wat immigratie betreft, hoewel er natuurlijk ook problemen zijn geweest. Uiteindelijk is de bevolking daar goed gemengd. Een van de zaken die evident waren als mensen emigreerden vanuit Dublin, Sicilië of Oost-Europa, was dat zij voor eeuwig en altijd hun schepen achter zich moesten verbranden. Zij hadden nauwelijks geld voor de overtocht naar Amerika, laat staan voor die afschuwelijke terugtocht. Vanwege de mislukte aardappeloogst in Ierland, de armoede op Sicilië en de pogroms in Oost-Europa, verbrandden de mensen hun schepen achter zich en dat was een heel belangrijke succesfactor. Men had geen andere keus dan mee te doen en ging daar helemaal voor. Het is natuurlijk niet de enige factor, maar wel een belangrijke. Het moedigt mij aan dit te doen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik begrijp dit allemaal. Het is inderdaad allemaal waar. Het is echter niet zo dat mensen niet willen integreren, of Nederland niet willen zien als thuisland, maar zij hebben het gevoel dat zij niet volledig geaccepteerd worden. Daar moet ook aandacht aan worden besteed. Ik spreek hier niet zozeer over nieuwkomers, maar over burgers die hier al meer dan dertig jaar zijn en alles hebben gegeven en ook over mensen die hier zijn opgegroeid. Zij hebben iedere dag het gevoel dat zij niet geaccepteerd worden.

Minister Van der Laan:

Mevrouw Ortega maakt nu een heel belangrijk punt en iedereen zou hier heel goed naar moeten luisteren. Sommigen die met de vuist op tafel slaan en uitspraken doen over de nieuwe Nederlanders, moeten zich realiseren dat bij kreten als "kies voor Nederland" en "blijf niet jaar na jaar twijfelen over vertrek", hoort dat die mensen vertrouwen moeten kunnen hebben in een veilige toekomst hier in Nederland. Daarbij hoort dat ook zij volledig meetellen. De heer Dibi heeft ooit eens gezegd dat zij hun koffer hier moeten kunnen neerzetten. Zij moeten volledig meetellen, zonder het gevoel te hebben dat er een terugval in de samenleving optreedt die leidt naar een situatie die voor hen discriminatie of erger kan opleveren. Dus hier ben ik het helemaal mee eens. Dit is dan ook een onderwerp ...

De heer Fritsma (PVV):

Het gaat nu over kiezen voor Nederland. Hoe beoordeelt de minister het in dat kader dat hier maar liefst 1 miljoen mensen wonen die in het bezit zijn van een dubbele nationaliteit?

Minister Van der Laan:

Daar is de dubbele nationaliteit weer! Het kabinet heeft als standpunt dat het hebben van twee nationaliteiten geen probleem is. Het is voor vele honderdduizenden mensen al tientallen jaren zo, en dan heb ik het over de tijd dat hier nog geen allochtoon – in uw woorden – te bekennen was. Het hoeft integratie niet in de weg te staan. Dat kan anders worden als de landen van herkomst – het punt dat mevrouw Karabulut net aan de orde stelde – ongewenste invloed gaan proberen uit te oefenen et cetera. Daar wilde ik het vandaag nu eens een keer niet nader met u over hebben. Hier vindt het kabinet dus op zichzelf heel weinig van, want het hoeft de integratie niet in de weg te staan.

De heer Fritsma (PVV):

Als je met een integratienota Kiezen voor Nederland komt, moet je de daad ook bij het woord voegen. Dan moet je er natuurlijk ook voor zorgen dat er echt wordt gekozen voor Nederland. Maar ondertussen vindt de minister het kennelijk geen enkel probleem dat mensen hun oorspronkelijke nationaliteit houden. In feite komt het er gewoon op neer dat men niet hoeft te kiezen voor Nederland. Dus ik zou tegen de minister willen zeggen: verander de titel van die nota maar, want die werkt niet.

Minister Van der Laan:

Ik zou wel iets terug willen zeggen tegen de heer Fritsma: verander het raster eens waarmee u informatie vanuit het kabinet ontvangt, want een dubbel paspoort is niet het enige wat werkt bij de keuze voor Nederland. Er zijn zo veel elementen waarin die keuze voor Nederland zit. Dan is het dubbele paspoort net iets waarvan het kabinet zegt: dat hoeft er niet aan in de weg te staan voor de miljoen mensen waar u het over heeft, en van wie er geloof ik al 0,5 miljoen met een dubbel paspoort waren voordat hier de eerste Marokkaanse of Turkse mensen werden gezien.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Eerst even terug naar uw eerste blokje, gelijkwaardigheid, want u bent nu bezig met uw tweede blokje, kiezen voor Nederland.

Minister Van der Laan:

En dan gaat u terug naar het eerste blokje?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik begreep dat wij aan het eind van het eerste blokje waren nu, maar wij zijn al aan het eind van het tweede blokje, dus ik neem even het eerste blokje mee: gelijkwaardigheid, subsidiëren. Ik zei het net al en u bent het daar ook helemaal mee eens, integreren is dat mensen elkaar ontmoeten. Bent u nu zo daadkrachtig dat u zegt: dat vind ik, het is zo duidelijk een nieuwe lijn van dit kabinet dat ik nu ook alle subsidies aan al die allochtonenclubs stop?

Minister Van der Laan:

Dit vind ik een veel te ongerichte vraag, want er kunnen bijvoorbeeld subsidies bij zitten om die ontmoeting tot stand te brengen, en dan kijk ik er al anders naar dan wanneer het gaat om activiteiten waarbij men bij elkaar zit. Dat spreekt toch voor zichzelf? In de dichotomie van ja of nee scoor ik met dit antwoord beroerd, maar in het helpen vooruitbrengen van de samenleving naar een oplossing zou het misschien wel eens verstandig kunnen zijn.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Dank u, minister! Dit is namelijk het punt dat ik altijd meekrijg als ik in achterstandswijken ben: stoppen jullie nu eens met al die allochtonensubsidies, dus ik ben blij dat u er zo serieus naar kijkt en het meeneemt. Ik ben er ook heel blij mee dat u net heel duidelijk zei: met één voet daar wonen en met één hier, dat wil ik niet. Maar mijn vraag daarvoor ging over subsidies voor jongeren die iedere week van hun ouders naar de moskee moeten, op zaterdag en op zondag, om de Arabische taal te leren en de waarden en normen van hun oer-oer-oermoederland. Daarvan zegt u dat u erover moet denken of u dat wel wilt afschaffen. Dat is nu precies wat ik in uw hele beleid zie: stoere woorden, maar als het dan op daden aankomt, moet u denken, praten en allerlei andere dingen doen, maar niet acteren.

Minister Van der Laan:

Ik zal hier vanmiddag een aantal voorbeelden noemen waaruit blijkt dat ik heel veel geacteerd heb – ik ga mezelf niet vergelijken met voorgangers, dat moeten andere mensen doen – en dat ik op sommige punten scherpere posities inneem dan die voorgangers. Dat is niet aan mij, dat is de ontwikkeling in het debat. Maar ik laat mij gewoon niet zeggen dat ik alleen praat en geen maatregelen nemen. Daarom komen die maatregelen vandaag aan bod. Ik laat mij alleen niet meesleuren door u of door anderen. Ik moet naar de lucht wijzen om hier geen ruzie te krijgen, en dat is helemaal niet om zielig te doen. Ik ben helemaal niet zielig. Ik wil alleen zeggen dat ik mij niet laat meesleuren in casusposities die vaak worden veralgemeniseerd, waarbij dan eerst een fase van generalisatie komt – dat is dus overal slecht – en waarbij ik dan vervolgens mag zeggen: weg ermee. Dat proces gaat soms veel te grof. Ik heb zojuist gezegd dat de Chinezen, de Italianen en de Joodse mensen in Amsterdam precies hebben gedaan wat mevrouw Verdonk nu zegt. Dat heeft ongetwijfeld bijgedragen aan de integratie. Dus mag ik er genuanceerd naar kijken? Mevrouw Verdonk zegt: nee, ik doe het toch.

De voorzitter:

Dank u wel. Wij gaan dit niet herhalen. De minister vervolgt zijn betoog. Volgens mij is hij aan het blokje over extra inspanning voor nieuwkomers.

Minister Van der Laan:

Ja, dat is het derde kernelement, als ik de tel niet kwijt ben. Het is heel normaal dat je een extra inspanning vraagt van mensen die van een andere plek naar een land migreren. Dat is in de geschiedenis altijd gebeurd en dit gebeurt ook in de rest van de wereld. Het zou dus een open deur kunnen worden genoemd. Het werd in het Nederland van de laatste decennia echter niet altijd een open deur gevonden. Ik vermoed dat dit onder andere komt doordat het woord wederkerigheid altijd werd gebruikt in het debat over integratie, maar ik weet niet of dit vermoeden helemaal juist is. Dat woord werd niet alleen gebruikt voor de situatie waarop het volstrekt van toepassing is, namelijk als werd gesproken over gelijke rechten, gelijke plichten en het hele complex van de rechtsstaat dat daarmee samenhangt. Daarbij gaat het om een perfecte wederkerigheid. Het woord wederkerig werd echter ook losgelaten op de moeite die mensen moesten doen om samen de integratie tot een succes te maken. Ik zeg nu heel duidelijk – het is volgens mij waard om dit te onderstrepen – dat nieuwkomers uiteraard een veel grotere inspanning moeten leveren om hier te slagen dan anderen, met alle problemen van dien. Zij moeten de taal leren et cetera. Anderen hebben weleens gezegd dat het feit dat nieuwkomers extra inspanningen moeten leveren een open deur is. Dat is het dus niet.

Het mag in Nederland gewoon niet voorkomen dat een ouder een kind op vierjarige leeftijd naar school stuurt, waarna blijkt dat zo'n kind te kampen heeft met een taalachterstand van twee jaar. Dat komt vaak voor als de ouders geen Nederlands spreken. Daarover wordt geschreven in de Integratiebrief. Ik heb dit al vaker gesteld, maar gisteren hoorde ik gelukkig mevrouw Sterk eigenlijk exact hetzelfde zeggen. De heer Dijsselbloem en anderen hebben dit ook al gesteld. Een kind dat op vierjarige leeftijd een taalachterstand van twee jaar heeft, zal die achterstand niet meer inhalen. De kans dat dit kind later uitvalt van school is tweemaal zo groot als bij andere kinderen. De kans dat hij later werkloos wordt, is driemaal zo groot als bij andere kinderen. De kans dat hij in aanraking komt met de politie is vijfmaal zo groot als bij andere kinderen. Dit is volgens mij een van de allerbelangrijkste dingen die moeten worden opgelost. Ik zal hierop verder ingaan als wij spreken over inburgering.

Het vierde en laatste kernelement in de brief gaat over de spankracht van de samenleving.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. U bent vandaag een beetje kribbig. Dat is niet nodig.

De voorzitter:

Ben ik kribbig?

De heer Van der Ham (D66):

Nee, u bent niet kribbig, voorzitter, maar de minister is kribbig.

De voorzitter:

Als u via de voorzitter spreekt, ontstaat zo'n misverstand niet.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter, mijns inziens is de minister soms een beetje kribbig. Hij heeft het erover dat er steeds maar wordt gezegd dat het open deuren zijn enzovoorts. Dit heeft niets met een open deur te maken. In mijn eerste termijn stelde ik nu juist dat wij het eens zijn over het feit dat migranten, mensen die hier nieuw zijn, een nog veel zwaardere taak hebben dan mensen die al langer in Nederland wonen. Wij zijn het erover eens dat wij ze moeten helpen om daarbij goed op koers te komen, maar dat zij uiteindelijk de eigen verantwoordelijkheid hebben om daarvan gebruik te maken. Ik heb de minister echter aangesproken op het feit dat hij in kranten steeds stelt dat wij vroeger allemaal zo onnozel waren. Hij heeft het woord onnozel gebruikt. Hij stelt in kranten dat wij er nu echt werk van gaan maken. Dat onderstreept hij steeds. Ik stel echter dat die bewering niet klopt. Al tien jaar lang zegt het parlement en zegt de regering: weg met de onnozelheid, inburgeren moet en wij moeten meer vragen van nieuwkomers. Wij stellen al tien jaar dat nieuwkomers alle kansen moeten krijgen, maar dat ze het wel zelf moeten doen. Het woord onnozel is dus niet goed gekozen door de minister.

Minister Van der Laan:

Het woord kribbig is niet goed gekozen door mijnheer Van der Ham. Ik ben namelijk helemaal niet kribbig, maar ik neem de Kamer serieus. Daarom ga ik in tegen dingen waar ik het niet mee eens ben. Ik weet dat het parlement het hoogste orgaan is en ik slechts minister ben, maar tegelijkertijd hecht ik aan communicatie. Daarom spreek ik de Kamer tegen als ik vind dat dat moet. Ik heb gisteren heel goede dingen gehoord, maar ook onzinnige dingen. Volgens mij is communicatie dat wij hier samen over die verschillende dingen praten.

Ik kom op het punt dat de heer Van der Ham inbracht, maar merk nu dat de kern van dat punt mij is ontschoten. Ik heb mij natuurlijk weer verloren in het woord kribbig.

De voorzitter:

De heer Van der Ham heeft gezegd dat wij dit al jarenlang zeggen.

Minister Van der Laan:

Ja. Dat ziet niet op de laatste 10 jaar, dat ziet op wat wij in de laatste 40 jaar hebben gedaan. Het is niet zo dat wij tien jaar geleden genoeg hebben gedaan om het achterstallige onderhoud van de 30 jaar daarvoor weg te werken. Wij hebben nog steeds heel veel achterstallig onderhoud. Zelfs zijn er op bepaalde punten de afgelopen tien jaar niet genoeg schepjes op gedaan. Ik kies mijn eigen woorden.

De heer Van der Ham (D66):

Het punt is dat de minister een brief heeft geschreven waarin een paar heel behartigenswaardige dingen staan. Dat heb ik ook gezegd in mijn bijdrage. Overigens komt de minister vervolgens met een paar punten waarmee wij het ook niet altijd oneens zijn. Dat gaat over kleine onderwerpen waar wij wat aan moeten doen, maar die natuurlijk niet de hoofdlijn vormen. Natuurlijk is in de afgelopen tien jaar veel bijgesteld en verbeterd aan het beleid. Dat is absoluut waar. Maar de suggestie die de minister in de media heeft gewekt van "jongens, wij gaan het nu heel anders doen, de dingen zijn niet benoemd de afgelopen jaren", klopt gewoon niet. Het is goed dat de minister dat nu herstelt en zegt dat het over de afgelopen 40 jaar ging. Hij heeft dat echter niet goed duidelijk kunnen maken, omdat hij net wil doen alsof hij het hele wiel opnieuw aan het uitvinden is.

Minister Van der Laan:

Wat de heer Van der Ham zegt, is totaal niet waar. De heer Van der Ham heeft zelf geïnterpreteerd dat ik het over de laatste tien jaar heb gehad. Er zit een of andere gevoeligheid bij hem over die laatste tien jaar. Ik heb het steeds gehad over de hele periode, vanaf de werving, de jaren 1965, 1966. Ik heb daar geen onduidelijkheid over laten ontstaan. Ik vind dat er heel veel moet gebeuren. Wat ik daarover zeg, is overigens allemaal nog lang niet genoeg, maar het is een koers die het kabinet wil varen en waar het graag met de Kamer de juiste en de adequate maatregelen bij wil treffen.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik merk toch ook wel iets van die kribbigheid. Ik heb een advies voor de minister: bij het voeren van een Kamerdebat helpt het om hetgeen je zegt, direct om te zetten in concrete daden. Dat helpt!

Ik kom bij het derde blokje: extra inspanning allochtonen. Kan de minister aangeven op welke drie terreinen hij nu een extra inspanning wil van allochtonen?

Minister Van der Laan:

Heel erg veel dank voor het ongetwijfeld goed bedoelde advies.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Graag gedaan.

Minister Van der Laan:

Het allereerste punt dat mij te binnen schiet is de extra inspanning om de taal te leren. Wij gaan het daar straks nog uitvoerig over hebben. De hele inburgering moet een veel groter succes worden. Het tweede punt hebben wij zo-even besproken: die extra inspanning om te kiezen voor een toekomst in Nederland. Dat vind ik ook heel belangrijk. Bij het derde punt moet ik heel voorzichtig zijn, omdat ik niet wil generaliseren. Ik zie bij bepaalde onderdelen van de gemeenschap van nieuwe Nederlanders soms een overgevoeligheid op punten waarvan ik denk: kom op, sta nu gewoon rechtop, heb vertrouwen en zeg niet meteen dat iets niet lukt in jouw leven, zoals het vinden van een baan of wat dan ook, omdat je gediscrimineerd wordt; probeer goed te onderscheiden wanneer dat wel en wanneer dat niet gebeurt. Dat zijn zo drie voorbeelden. Ik kan er meer geven, maar dit zijn drie voorbeelden waarvan ik zeg: lever een extra inspanning. Ik wil ook extra inspanningen leveren. Valt dat tegen, mevrouw Verdonk?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Nee, nee. Ik ben het helemaal eens met uw keuzes, minister. Ik heb wel een vervolgvraag. Wij weten dat heel veel mensen gewoon kiezen voor Nederland en dat ook echt doen. Wij lopen echter steeds aan tegen de groep die het niet wil op wat voor manier dan ook. Hoe gaat u dat nu afdwingen?

Minister Van der Laan:

Het woord "afdwingen" is niet het enige woord waar je dan aan denkt. Op het niveau van het graag leveren van die extra inspanning en het kiezen voor Nederland is het veel belangrijker om iedere dag van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat die keuze te leven dan alleen het zetten van één handtekening. Het gaat erom dat die keuze wordt waargemaakt. Men moet zelf zeggen dat het een goede manier is.

Ik noem hierbij één positief ding uit een hele reeks positieve dingen die ik zou kunnen kiezen. Ik ben in contact met een heel grote groep Marokkaans-Nederlandse ondernemers, die zegt: wij zijn hier nu x jaar; het gaat hartstikke goed, maar met ons imago gaat het niet goed door een kleine groep – zoals zo vaak – die het bederft voor een grote groep. Verder zegt die groep: wij willen helpen om dat probleem op te lossen; wij willen onszelf helpen; wij gaan helpen om de inburgeringsklassen vol te krijgen; wij willen die jongens bij hun nekvel pakken om te voorkomen dat zij op het verkeerde spoor komen et cetera. Dat is dan zo'n voorbeeld van "positief" waarbij je veel meer bereikt als het ons lukt om al die Marokkaans-Nederlandse ondernemers in beweging te krijgen dan de manier van "hoe wil je dat afdwingen". Dat is namelijk een toespraak van een uur.

De voorzitter:

Dank u dat u dit niet doet.

De heer Fritsma (PVV):

De minister gaf zo-even aan dat de onnozelheid in het integratiebeleid nu wel voorbij is. Dat is echter helemaal niet waar, want vandaag zien wij dat Marokkaanse probleemjongeren op kosten van de belastingbetaler een gratis vakantie naar New York krijgen aangeboden. Dat is in de ogen van de PVV-fractie ongelofelijk onnozel. Het gebeurt met geld van deze minister, het gebeurt met geld voor de krachtwijken. Waarom slaat de minister ook hier niet met zijn vuist op tafel en zegt hij tegen de gemeente dat het geld daar niet voor bedoeld is?

Minister Van der Laan:

Ik markeer dat dit opnieuw een incident is aan de hand waarvan wij de principes bespreken. Dat vind ik een beetje jammer en dat mag ik vinden. Gisteren kwam dit punt in het vragenuurtje voorbij. De heer Fritsma heeft er gisteren ook in zijn bijdrage over gesproken en toen ten onrechte opgemerkt dat ik dit goed zou vinden. Dat is niet waar. Ik heb gisteren juist gezegd dat het volgens mijn informatie niet gaat om reljeugd, maar juist om jongens die hun best doen. Veel belangrijker is echter dat ik gisteren ook heb gezegd dat ik het er niet mee eens ben dat zij naar New York gaan, omdat zij naar mijn mening beter een boot in de Kostverlorenvaart kunnen restaureren dan een boot in de Hudsonbaai in New York. De heer Fritsma kan dus zijn zegeningen tellen, want wij zijn het eens.

De heer Fritsma (PVV):

Het punt is dat de minister het niet tegenhoudt. Met het geld voor de krachtwijken krijgen deze jongens een gratis vakantie naar New York aangeboden en dat is onnozel. Nu blijkt maar weer dat de minister eigenlijk minister Vogelaar de Tweede is ...

De voorzitter:

Nu grijp ik toch echt in.

De heer Fritsma (PVV):

... want het gepamper gaat gewoon door. Het pappen en nathouden gaat gewoon door. Wat is in grote lijnen het verschil tussen de minister en zijn voorganger? Er is helemaal niets veranderd.

De voorzitter:

Mijnheer Fritsma, het is niet de bedoeling dat wij hier binnen twee dagen een gevoerde discussie overdoen. Ik verzoek de minister het gisteren gegeven antwoord niet nogmaals te geven.

Minister Van der Laan:

Dat antwoord zal ik niet herhalen, maar ik zal zeggen wat kennelijk onduidelijk is. Volgens mij is het helemaal niet definitief dat die jongens naar New York gaan. Ik meen dat het stadsdeelbestuur daarover nog ter verantwoording wordt geroepen door de stadsdeelraad. Dat is mijn informatie.

De heer De Krom (VVD):

De minister spreekt terecht over principes en het beleid dat daaruit zou moeten volgen. Eerder dit jaar hebben wij een aantal malen gesproken over het principe van de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw. De minister heeft toen terecht, na goed overleg met de Kamer, gezegd dat daaruit volgt dat vrouwen niet gescheiden behandeld mogen worden. Dat heeft de minister goed opgepakt. Ondanks het feit dat de meerderheid van de Kamer en de minister het daarover eens zijn, zien wij toch op allerlei plekken in het land dat dit principe wordt geschonden. Daar gaat het om. Steeds hoor ik de minister zeggen dat hij dit elke keer voor de voeten geworpen krijgt, maar dat het de gemeenten zijn, die hij niet in de hand heeft, die dat principe schenden.

De voorzitter:

Het punt is gemaakt.

De heer De Krom (VVD):

Ik wil de minister dus de vraag stellen hoe hij daar in de praktijk mee omgaat. Wij zijn het hier in de Kamer over een principe eens, maar wij zien dat dit principe in het land niet wordt toegepast.

Minister Van der Laan:

Ik ga daar heel actief mee om. Ik ben geen minister in oorlogstijd, dus als wij na goed overleg, waar de heer De Krom terecht naar verwijst, de conclusie trekken dat dit niet moet kunnen, moeten wij optreden als het nodig is. Dat is soms niet nodig, maar waar het nodig is – ik denk aan de gescheiden inburgering, de loketten in Utrecht en de theaterkwestie waar de heer De Krom zich voor heeft ingezet – treden wij op. Ik wil door de Kamer afrekenbaar zijn op de inschatting of het nodig is om op te treden en of dat ook echt gebeurt. Ik wil alleen niet dat steeds wanneer iemand een incident noemt, meteen tegen de minister gezegd wordt dat hij daarop af moet gaan. Soms ligt het primaat immers bij de gemeente. De heer De Krom zal dat met mij eens zijn, want wij hebben een stelsel waarin de lokale democratie ook reëel haar werk moet doen. Soms zeg ik in zo'n debat "sorry, ga dit zelf doen", bijvoorbeeld over Het Zandkasteel of Kinderen voor Kinderen.

De heer De Krom (VVD):

Dit is heldere taal. U hoeft nog niet eens af en toe in te grijpen. Maar wat u zegt als hoeder van die principes bij uitstek van de kant van de regering, is heel belangrijk voor wat er in het land gebeurt. Als u bijvoorbeeld een oordeel geeft over dat idiote project waarin jongeren naar New York worden gestuurd, heeft dat wel degelijk grote invloed. Als wij het eens zijn over dat soort principes – wij gaan niet probleemjongeren belonen met een reis naar New York – en u er iets over zegt, is dat wel degelijk van belang. Ik vind het goed dat wij er hier af en toe wel over spreken.

Minister Van der Laan:

Dat vind ik ook van dit voorbeeld. Wij moeten wel allebei voorzichtig zijn, want het is niet zeker dat het probleemjongeren zijn. Ik laat even nagaan hoe de stand van die besluitvorming is en ik hoop dat doorkomt wat wij hier bespreken om daar invloed te hebben. Zo nodig zijn er nog andere dingen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan wij naar het volgende blokje.

Minister Van der Laan:

Dat is de spankracht. De Kamer en het kabinet hebben elkaar twee weken geleden gesproken over huwelijks- en gezinsmigratie. Wat minister Hirsch Ballin, staatssecretaris Albayrak en ik toen hebben gezegd, herhaal ik hier. Voor een succesvol integratiebeleid is het van het grootste belang om het proces van de continue herhaling van de import van achterstanden te voorkomen, dus heb je een selectief immigratiebeleid nodig, in dit geval van die collega's. Dat klemt hier temeer daar wij nog steeds bezig zijn een inhaalslag te maken op de achterstanden die van decennia terug dateren. Alle problemen die de immigratie de laatste decennia heeft gegeven, vragen op dit moment gewoon te veel van de spankracht van de Nederlandse samenleving. Er zijn twee niveaus. Het eerste betreft de hulpverleners. Ik moet eigenlijk beginnen bij de leraren, die al vele jaren met name in achterstandswijken – het speelt natuurlijk breder – in klassen zitten waar zij heel veel kindertjes hebben met grote taalproblemen. Middenin het jaar komt er weer iemand bij die soms helemaal geen Nederlands spreekt. Hij zegt dan "kom binnen, wees welkom", want niet voor niks heeft hij gekozen voor een baan in het onderwijs met de idealen die daarbij horen. Maar zo iemand heeft wallen onder de ogen en moet geholpen worden. Het geldt voor de huisarts die niet kan communiceren met zijn patiënten of daarvoor de gekste toeren moet uithalen. Het geldt voor zoveel hulpverleners en ook voor politiemensen.

De tweede invalshoek betreft de wijken. Veel van deze mensen zijn in wijken komen te wonen die het al behoorlijk zwaar hebben in alle statistieken van wonen, werken, armoede, school et cetera. In die wijken hebben bewoners het gevoel gekregen dat wij voor die balans, voor die spankracht te weinig oog hebben gehad. Dat zegt het kabinet: wij moeten oog hebben voor de spankracht. Wij hebben een verantwoordelijkheid om die te bewaken en weer in evenwicht te brengen. Dat verlangt solidariteit. Mevrouw Ortega heeft gevraagd of ik daarbij uitga van een samenleving gebaseerd op een contract – heb ik het zo goed verstaan? – dan wel een samenleving die een verbond is van burgers. In de Integratiebrief wordt heel veel aandacht besteed aan het samenleven, het ontmoeten en die dialoog. Ik acht het van groot belang dat burgers niet langs elkaar heen leven, maar elkaar leren kennen. Dan hoort zij het antwoord: samenleven eist beduidend meer betrokkenheid dan het kenmerk is van contractdenken; samenleven vereist wat zij gemeenschapszin noemt. Ik hoop dat dit heel duidelijk uit de brief naar voren komt. Gemeenschapszin om de integratie van de nieuwe Nederlanders tot een succes te maken betekent dat uiteindelijk iedereen zich moet inspannen, al is het met een verschil in inspanning. In de Integratiebrief staat: burgers hebben een individuele en een gezamenlijke verantwoordelijkheid om wederzijds respectvolle verhoudingen te realiseren; dat vraagt om solidariteit die groepsgrenzen overstijgt. Zowel oude als nieuwe Nederlanders moeten hun verantwoordelijkheden nemen.

Dit is een moment om tot de heer Dibi te zeggen dat ik met veel genoegen heb geluisterd naar zijn positieve kijk op de stand van de integratie, als ik het zo mag samenvatten. Ik denk wel dat hij, in de balans die wij allen proberen te zoeken en waar hij zeker aan bijdraagt, misschien in reactie op overheersende ontwikkelingen in het discours over dit onderwerp een beetje erg aan de positieve kant gaat zitten. Ik ben er wat minder positief over dan hij. Maar het is ook mijn uitgangspunt dat we langzaam maar zeker wel de goede kant op gaan, met in dit verband een streep onder zeker. We moeten niet vergeten om de positieve zaken ook op de juiste momenten aan de orde te stellen. Toen de heer Dibi gisteren een oproep deed om zijn manifest te ondertekenen, had ik het idee: als ik hem zo hoor, wat kan ik er dan tegen hebben om mijn handtekening te zetten? Toch moet je als minister een beetje zuinig zijn met je handtekening en kun je soms beter je eigen woorden kiezen. Dat is de enige reden waarom ik nu die handtekening niet zet. Er zit niet iets heel fouts in het manifest, maar ik heb nu zelf net een brief geschreven. Dat heb ik onder andere gedaan op grond van een suggestie van de heer Dibi. In die brief kies ik precies de bewoordingen die passen bij mijn balans. Laat mij nou in die balans zitten, met respect voor wat de heer Dibi heeft opgeschreven, zonder dat ik nu per se zijn manifest moet ondertekenen. Ik geef hem de suggestie om daarmee genoegen te nemen. Als hij dat ten minste nog hoort, spreek ik de hoop uit dat heel veel mensen zijn manifest ondertekenen. Dan weet de heer Dibi in ieder geval wat ik vind van zijn manifest.

De heer Dibi (GroenLinks):

De minister had het net over wederkerigheid. Misschien kunnen we het compromis sluiten dat ik zijn brief onderteken en hij mijn manifest ondertekent? Ik ben niet alleen positief over de ontwikkelingen, omdat ik zie dat er een achterhoede is. Ik zie ook de achterstanden die bestreden moeten worden. Maar de positieve ontwikkelingen dringen niet door tot het politieke debat. Ik vind dat de minister regisseur zou kunnen zijn van een volgende fase in het integratiedebat. Daar snakken heel veel mensen in Nederland naar. Ik vraag de minister toch om zijn handtekening onder mijn manifest te zetten.

De voorzitter:

Graag een kort antwoord van de minister, want anders komen we echt in tijdnood.

Minister Van der Laan:

Ik vind het een zeer sympathieke uitnodiging, maar ik doe dat nu niet omdat ik vind dat het bij deze fase van het debat en mijn rol hoort, dat ik op iedere punt en komma heel goed let. De heer Dibi heeft wat dat betreft meer vrijheid dan ik. Er staat niks in waardoor ik van mijn stoel val en ik word er op zich warm van, maar ik laat het zijn pamflet.

De voorzitter:

Ik vrees dat het bij een paraafje blijft.

Mevrouw Karabulut heeft een vraag.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik wil aansluiten bij het punt van de minister over de spankracht. Dat betreft de buurten en de wijken die het al heel moeilijk hebben. Daar is een concentratie van achterstand ontstaan in de afgelopen decennia. Daaraan is gekoppeld dat die buurten en wijken nog steeds worden opgescheept met alle probleemgevallen. De minister heeft het heel duidelijk over de verantwoordelijkheid van de mensen, van Nederlanders, oud of nieuw. Die hebben zeker een verantwoordelijkheid, maar wat is de verantwoordelijkheid van de minister om juist deze problemen in die buurten en wijken op te lossen? Dat zijn geen nieuwe problemen, maar dat is dus wat de afgelopen dertig tot veertig jaar is misgegaan.

Minister Van der Laan:

Ik kom daar zo meteen bij het onderwerp segregatie uitvoerig op terug. Ik zeg alvast dat de verantwoordelijkheid van de overheid niet gering is.

De voorzitter:

We zullen daar even op wachten.

Dan een vraag van de heer Van der Ham.

De heer Van der Ham (D66):

Als het gaat over de problemen in de wijken en de achterstanden die er zijn, helpen dan bezuinigingen op de politie van 190 mln.? De minister heeft daarover in de schriftelijke beantwoording wel kort iets gezegd, maar toch heel weinig.

Minister Van der Laan:

Ik vraag me even af of dat helemaal in dit blokje past, maar wie ben ik? Ik ben slechts een minister.

Mevrouw de voorzitter, vindt u dat ik daar nu bij dit blokje op moet ingaan?

De voorzitter:

Dat lijkt me toch een vraag die past bij de begroting van BZK.

De heer Van der Ham (D66):

Komt de minister er nog op terug?

Minister Van der Laan:

Dat vraag ik me af, want vanavond komt mijn collega Ter Horst daarvoor naar de Kamer.

De voorzitter:

Dat vind ik ook.

De heer Van der Ham (D66):

Wacht even. We hebben het over een overkoepelende minister die over alles gaat wat met wijken en integratie te maken heeft. Hij is een superminister die ...

Minister Van der Laan:

Mijnheer Van der Ham, niet overdrijven.

De heer Van der Ham (D66):

Ik zie voor u graag een voorname rol in het kabinet. Dat is uw positie. Als het gaat om de bezuinigingen op de politie, zijn er allerlei mensen die in de lokale politiek actief zijn en burgemeesters die zeggen: dat kan ook voor dat soort wijken consequenties hebben. Ik vraag u als minister van de wijken: wat denkt u daarvan?

De voorzitter:

U mag die vraag stellen, maar de minister gaat over het antwoord. Zelfs als u het er niet mee eens bent: er is een taakverdeling tussen ministers. De minister kan beslissen om daar op een bepaalde manier antwoord op te geven, maar het hoeft niet.

Minister Van der Laan:

Op die wijken ga ik straks heel uitvoerig in. Dat heb ik aan het begin van mijn antwoord al aangekondigd. Daarbij heb ik mij niet bedacht dat ik op dit punt ook iets over de politie zou moeten zeggen. Dit is, precies zoals ik eerder zei, de verantwoordelijkheid van mevrouw Ter Horst. Ik kan daar van alles over vinden. Ik begrijp wat daar aan de hand is. Ik kan in ieder geval de geruststelling geven dat het niet tot minder politie op straat hoeft te leiden in die wijken. Zo heb ik het begrepen. Ik zeg u gewoon even netjes wat ik heb begrepen.

De voorzitter:

Kabinetsbreed beleid.

Minister Van der Laan:

Verder is het kabinetsbeleid.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik wil ingaan op hetzelfde punt. Volgens mij is de crux dat de minister van BZK heeft gezegd dat de politiesterkte in 2010 ruimschoots boven de gestelde aantallen zal uitkomen. Ik denk dat wij daaraan gewoon moeten vasthouden.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog. Wij gaan niet iedere keer een nieuwe ronde doen.

Minister Van der Laan:

In de afsluiting van de Integratiebrief staat dat het ontmoeten ontzettend belangrijk is om segregatie te voorkomen. Ik hoop dat het de lezers van de brief opgevallen is dat dit echt een kernbegrip is. Hieruit vloeit heel veel voort. Parallelle gemeenschappen zijn ongewenst. Men hoeft mij niet voor shariasocialist uit te schelden. Het kabinet is niet voor parallelle gemeenschappen. Waarom is de ontmoeting zo belangrijk? Als mensen samenwerken aan hun buurt of kinderen elkaar tegenkomen op het schoolplein, in de klas of op het voetbalveld, ontstaat er iets gemeenschappelijks. Een mevrouw in Venlo bracht het heel mooi onder woorden. Haar uitspraak staat in de brief: als mensen iets samendoen, ontstaat iets gemeenschappelijks en mede daardoor ontstaat ruimte voor verschil. Er komt dan ruimte om op een nuchtere manier over de verschillen te praten. De spanningen die de verschillen opleveren, zijn dan wel weg te werken. De problemen die ze met zich brengen, zijn dan wel op te lossen. Het is eigenlijk heel huiselijk. Wij horen vaak in onze omgeving het volgende: er zijn die en die problemen, maar mijn beste vriend is een heel aardige Marokkaanse buurvrouw of mijn beste vriend is die leuke Surinaamse jongen met wie ik voetbal. Dat is daar eigenlijk een uitdrukking van. Als mensen elkaars gezicht zien en echt met elkaar in contact komen, krijgt het verschil ook een gezicht. Daardoor wordt het minder bedreigend en op een gegeven moment misschien zelfs heel gewoon. Ooit kan het dan ook heel vruchtbaar zijn.

De heer Fritsma (PVV):

De minister zei dat er helemaal geen parallelle rechtspraak is in Nederland. Dat lijkt me wat voorbarig, want er is nog een onderzoek bezig naar shariarechtspraak in Nederland. In deze context wil ik de minister vragen naar het percentage Marokkanen in Nederland dat tegen invoering van de sharia in Nederland is. Als de minister zegt dat het allemaal geen probleem is, moet hij daar wel een beeld bij hebben.

Minister Van der Laan:

Ik heb helemaal niet gezegd dat het er niet is. Ik heb gezegd dat het er niet mag zijn. Als ik iets anders heb gezegd, heb ik mij versproken. Ik waag dat echter te betwijfelen. Er wordt nu onderzoek naar gedaan. Minister Hirsch Ballin en ik komen zo snel mogelijk met de resultaten. Dat percentage heb ik niet. Ik kan echter bij de beantwoording van de vier vragen die de heer Fritsma mij gisteren gesteld heeft misschien iets zeggen dat hem tevreden stelt. Ik blijf een optimist.

De heer Fritsma (PVV):

Het valt me tegen dat de minister het percentage niet heeft. Ik heb hier een kabinetsstuk waarin staat dat 18% van de Marokkanen in Nederland tegen de invoering van de shariarechtspraak is. Dat lijkt mij een behoorlijk probleem.

De voorzitter:

Het percentage komt misschien straks nog volgens de minister. Hij vervolgt zijn betoog.

Minister Van der Laan:

Ik kom bij segregatie. Mevrouw Karabulut heeft gevraagd of het kabinet of ik bereid zijn om een spreidingsoffensief in te zetten om segregatie te voorkomen en werkelijke ontmoeting, het echte contact waarover ik al sprak, mogelijk te maken. Met dat offensief is het kabinet al bezig. Ik zeg het nu ook een keer heel assertief tegen mevrouw Karabulut. Het kabinet is hier al heel lang mee bezig. De christendemocratie en de sociaaldemocratie zijn daar al 125 jaar lang mee bezig. Die ontlenen zelfs een groot deel van hun bestaansrecht aan de strijd tegen segregatie en de strijd voor gelijkheid en gelijkwaardige behandeling van mensen. Dat loopt van de achturige werkdag tot goede en voor iedereen betaalbare huisvesting. Het is ook een van de kernpunten van de Integratiebrief.

Bij segregatie bij het wonen – ik kom straks te spreken over onderwijs – noem ik in de brief verschillende instrumenten die een menging kunnen stimuleren. De tegenhanger van segregatie noem ik: zo goed mogelijk mengen. Uiteraard gaat het ook om gemengd bouwen. Daarmee zijn wij zo'n twintig jaar zoet. Het gaat vooral om de wijkaanpak. Ik kan dit tegen meer partijen zeggen die de wijkenaanpak willen afschaffen – een enkele partij in de Kamer wil dat – maar ik zeg het nu vooral tegen mevrouw Karabulut. Zij zegt niet dat wij de wijkenaanpak moeten afschaffen, maar zij vraagt wel altijd wanneer ik met de strijd tegen segregatie begin. Dat kan natuurlijk niet. De wijkenaanpak is bedoeld om wijken die achterstanden hebben op het gebied van kwaliteit van de woningen, schoolresultaten, welstand en veiligheid naar het gemiddelde niveau te tillen. Wat is dat anders dan strijd tegen segregatie? Het kabinet zet zich er enorm voor in om dit via de wijkenaanpak op te lossen. De daarbij horende herstructurering is het fysieke deel daarvan; ook is er een heel belangrijke sociaaleconomische component.

Ik noem ook de woonruimteverdeling: het experiment met de variabele huren en het sturen van de woonruimteverdeling. De herziening van de Huisvestingswet bevindt zich in de laatste fase. Het advies daarover van de Raad van State is binnen. Ik verwacht dat ik de Kamer nog voor kerst de vernieuwde Huisvestingswet kan voorleggen. Die zal het gemeenten mogelijk maken om in te grijpen in buurten waar leefbaarheidsproblemen zijn. Dat zijn vaak problemen die verband houden met segregatie. Dat wordt dan mogelijk doordat gemeenten in samenspraak met corporaties op een slimmere manier kunnen kijken naar de samenstelling van een buurt. Zij kunnen dan bijvoorbeeld tot de conclusie komen dat er in één buurt niet nog meer gezinnen met veel kinderen bij moeten komen, of dat het niet wijs is om ouderen met een introverte levensstijl naast studenten te laten wonen. Ik verwacht dat de nieuwe Huisvestingswet de gemeenten en de woningcorporaties handvatten biedt om in de regelgeving lokaal het benodigde maatwerk te leveren.

Dan kom ik bij de meer algemene vraag van mevrouw Karabulut. Er is al op heel veel fronten sprake van een vrijwillig spreidingsoffensief om ruimtelijke concentratie tegen te gaan. Mevrouw Sterk heeft gisteren, mede namens haar collega Van Bochove, gesteld dat het ontzettend belangrijk is om de "sociale stijgers" voor de wijk te behouden. Met die analyse ben ik het voor 100% eens, laat daarover geen misverstand bestaan. Zij voegt daaraan toe dat er een positieve werking van uit kan gaan als de "sociale stijgers" nieuwe Nederlanders zijn. Zij kunnen als rolmodel dienen. Parafraserend kun je zeggen dat het extra goed is voor de wijk en zijn bewoners als de "geslaagde" nieuwe Nederlander daar blijft wonen. Dit laatste punt deel ik ook nog met haar.

Over een ander punt wil ik langer met haar doordenken. Is het wel verstandig om op basis van een etnische achtergrond extra dingen voor die groep te doen? Ik denk eigenlijk niet dat zij dat wil, want zij wil volgens mij ook niemand voortrekken of achterstellen. Wij moeten er gewoon eens goed over doordenken. Welke uitwerking heeft zij in gedachten om dat in ieder geval te voorkomen? Ik wil dat in ieder geval niet en ik neem aan dat mevrouw Sterk dat ook niet wil.

Dan betrek ik de woorden van mevrouw Karabulut er weer bij. Zij maakt zich er zorgen over dat het kabinet niet bereid zou zijn om juist in "wittere" gemeenten plekken te creëren waar nieuwkomers in groteren getale zouden kunnen wonen dan nu het geval is. Het kabinet vindt dat dit moet gebeuren. Afspraken die daarover gemaakt zijn, moeten worden nagekomen, zo staat in de brief over integratie. Ik heb mevrouw Sterk daar overigens niets over horen zeggen, dus ik denk dat het gewoon los staat van mijn laatste punt.

De segregatie in het onderwijs is natuurlijk eveneens beklemmend. Dat is het woord dat ik daarvoor gebruik. Natuurlijk gaat het erom dat kinderen zo vroeg mogelijk samen opgroeien en snel de taal kunnen leren. Dat is nodig om achterstand in de toekomst te voorkomen. Niet alleen gaat het dan om de kwaliteit van het onderwijs en het leren van taal, maar ook om die ontmoeting op het schoolplein en in de klas. Ik ben blij met het toenemende aantal initiatieven dat in het onderwijsveld wordt genomen om die ontmoeting te organiseren. Onlangs is een inspiratiebijeenkomst gehouden over gemengde scholen in het basisonderwijs en die heeft opnieuw laten zien hoe cruciaal het is als scholen, gemeenten en ouders samen aan de slag gaan om dit probleem op te lossen. De wijkaanpak is ook een belangrijk instrument in het gevecht tegen achterstanden. Ik ben met de staatssecretarissen Dijksma en Van Bijsterveldt intensief met dit onderwerp bezig. Wij komen hierop ook met zijn drieën terug. Zoals bekend lopen de pilots en die moeten substantiële doorbraken opleveren in het gesprek over de segregatie in het onderwijs. Ik ben nu aan het eind van het blokje segregatie.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer De Krom. Hij staat er al zo'n tijd.

De heer De Krom (VVD):

Voorzitter. Volgens mij zegt de minister in zo veel woorden dat hij in deze wijken niet veel voelt voor een voorkeursbehandeling van allochtonen met betrekking tot woningen. Op dat punt heeft hij de VVD-fractie geheel aan zijn zijde. Wij zijn niet voor een dergelijk voorkeursbeleid. In de eerste termijn heb ik ook gezegd dat wij moeten stoppen met de betutteling van dit soort groepen. Sociale stijgers, ook uit etnische groepen, zijn toch prima in staat om zelf aan te geven waar zij willen wonen? De overheid moet dat toch niet voor hen regelen? Het is volgens mij eigenlijk heel simpel: als wij ervoor zorgen dat er voldoende aantrekkelijke woningen in die wijken zijn, zoals ook koopwoningen, dan kunnen mensen prima zelf een keuze maken. Is de minister dit met mij eens?

Minister Van der Laan:

In de kern ben ik dat met u eens, ja. Als er genoeg woningen zijn voor stijgers in het algemeen, dan zijn er ook genoeg woningen voor de groep mensen waaraan mevrouw Sterk terecht refereert.

Mevrouw Karabulut (SP):

Is de minister een minister van integratie of van segregatie?

Minister Van der Laan:

Ik vraag me af of ik de vraagstelling niet bijna beledigend vind.

Mevrouw Karabulut (SP):

Het is beslist niet mijn bedoeling om de minister te beledigen, maar ik wil wel graag antwoord op mijn vraag.

Minister Van der Laan:

Als u aan iemand vraagt: bent u een moordenaar of bent u geen moordenaar, wat moet hij dan zeggen? Moet hij daarop antwoorden?

Mevrouw Karabulut (SP):

Daarop moet hij eerlijk antwoorden. Nee, dat moet niet, want u mag ook zeggen dat u daarop niet wilt antwoorden.

De voorzitter:

Nee, dat mag de minister niet in dit huis. Daarmee hebben wij ervaring.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik vraag u, minister, of u minister van integratie of van segregatie bent. Als u zegt minister van integratie te zijn, wat ik verwacht, dan is mijn vraag aan u: wat doet u aan de groeiende segregatie? Ik zeg dit omdat het nogal ernstig is.

De voorzitter:

Dat punt had u al gemaakt.

Mevrouw Karabulut (SP):

De gesegregeerde buurten en wijken zijn in tien jaar tijd in aantal verdubbeld. De minister schrijft zelf in zijn brief dat een vijfde deel van de migranten in dergelijke buurten en wijken woont. 80% van de migrantenkinderen in de grote steden zit op zwarte scholen. Er is daarbij geen sprake van ontmoeting.

De voorzitter:

Wat is uw vraag, mevrouw Karabulut?

Mevrouw Karabulut (SP):

Minister, als u minister van integratie bent en u zegt bezig te zijn met een spreidingsoffensief, kunt u mij dan vertellen wat u heel concreet doet om deze problemen op te lossen?

De voorzitter:

Dat heb ik hem net horen zeggen, of ben ik nu abuis?

Minister Van der Laan:

Ik heb al heel veel gezegd en ik heb ook momenten aangegeven, zoals bij de behandeling van het voorstel tot wijziging van de Huisvestingswet dat ik voor kerst bij de Kamer indien, waarop wij zeer gedetailleerd over belangrijke onderdelen van de woningsegregatie kunnen doorpraten. Tegen mevrouw Sterk zeg ik dat het mij goed lijkt om haar notitie ook te betrekken bij de behandeling van het voorstel tot wijziging van de Huisvestingswet. Daarover wil ik dan ook best tegelijk een preadvies geven. Ik zeg het maar eens een beetje streng: ik ben van harte bereid om alle initiatieven die kunnen leiden tot het terugdringen van de segregatie met de Kamer te bespreken. Alles wat ons kan helpen, is van belang. Daarom vond ik de vraag ook zo beledigend, want ik sta in een traditie die dit al 125 jaar tot haar verantwoordelijkheid rekent.

De voorzitter:

Ik maak een opmerking voor de techniek. Ik bemoei mij niet met de inhoud, maar er moet wel worden geluisterd naar wat er gezegd wordt. Anders duurt het debat gewoon te lang. Ik geef het woord aan mevrouw Karabulut, afsluitend.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik wil van de minister weten of hij een acceptatieplicht gaat invoeren. Gaat hij werken met dubbele wachtlijsten? Gaat hij heel concrete plannen maken en heel concrete doelen stellen voor deze wijken, buurten en scholen, waar kinderen in achterstand en totaal gesegregeerd opgroeien? Hij verwijst immers naar allemaal bestaande maatregelen. Mag ik even uitpraten, voorzitter? Dit punt is nogal belangrijk.

De voorzitter:

Dat zegt u altijd. Iedereen zegt dat. In het Reglement van Orde staat dat u vragen moet stellen zonder lange inleidingen. Daaraan moet u zich houden, dus u moet geen lange inleidingen houden. Daarmee wilde u juist beginnen en ik help u om dat niet te doen. U had een vraag over de acceptatieplicht. Het woord is nu aan de minister.

Mevrouw Karabulut (SP):

Mag ik de minister vragen welke niet-vrijblijvende maatregelen hij bedoelt met zijn spreidingsoffensief? Want ik zie ze niet.

Minister Van der Laan:

Ik meen dat ik al heb verwezen naar belangrijke maatregelen die het kabinet neemt. De allerbelangrijkste is de wijkenaanpak. Op de vraag over de dubbele wachtlijsten kan ik antwoorden dat een en ander onderdeel uitmaakt van de pilots die mijn collega Dijksma uitvoert. Ik dacht dat de heer Dijsselbloem gisteren uitvoerig was ingegaan op de vraag hoe het in Eindhoven loopt en welke problemen zich daar voordoen.

Ik hoor nu mevrouw Karabulut zeggen dat het allemaal vrijblijvend is.

De voorzitter:

Daar moet u niet op reageren, want mevrouw Karabulut heeft geen microfoon.

Minister Van der Laan:

Ik heb van mijn collega Dijksma begrepen dat, zodra de pilots zijn afgelopen, een en ander snel wordt geëvalueerd en dat met de Kamer wordt besproken hoe er in het onderwijs verdere stappen kunnen worden gezet. Voor een deel zullen dit vrijwillige en misschien voor een ander deel niet-vrijwillige maatregelen zijn. Ik heb er in elk geval behoefte aan om mevrouw Karabulut gerust te stellen. Ik kies nu een heel lief woord, maar ik gebruik het bewust. Er zullen wat mij betreft ook niet-vrijwillige maatregelen zitten in het pakket dat wij met de behandeling van de Huisvestingswet zullen bespreken.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik kom even terug op de schriftelijke antwoorden die wij vanmorgen hebben ontvangen op vragen over ons actieplan. De minister stelt: Nederland kent een kleurenblind woonbeleid, waar ik volledig achter sta. Daarmee suggereert de minister dat wij daar anders in zouden staan in onze notitie. Maar ook wij vinden dat het woonbeleid kleurenblind moet zijn. Wij hebben 10 punten aangegeven. Wij hebben een voorstel gedaan voor de Huisvestingswet. In het schriftelijke antwoord wordt daarop totaal niet ingegaan. De minister heeft toegezegd dat hij zal ingaan op ons plan. Ik vraag hem, daarbij de 10 punten na te lopen. Ook de minister of de desbetreffende ambtenaar zal het dan duidelijk worden dat het niet om de krantenkoppen gaat, maar om de inhoud. Het gaat ons om sociale stijgers en niet om een "kleurenvol"-woonbeleid.

Minister Van der Laan:

Dat heb ik zojuist toch toegezegd? Het is precies de bedoeling. Ik ben zojuist begonnen met de hoop uit te spreken dat de beantwoording adequaat was. Gisteravond liepen wij hier om half acht weg en vanochtend om tien uur had u tientallen bladzijden met antwoorden in de brievenbus. Die beantwoording kan dus op dit punt niet helemaal gelukkig zijn, maar mijn toezegging is dat ik alle tien punten zal betrekken bij de Huisvestingswet.

De heer Dibi (GroenLinks):

Als de 125 jaar lange sociaaldemocratische traditie ...

Minister Van der Laan:

En de christendemocratische traditie!

De heer Dibi (GroenLinks):

Daar kom ik zo op. Als de 125 jaar lange sociaaldemocratische traditie in het bestrijden van de segregatie zich in deze kabinetsperiode op het gebied van het onderwijs uit in een aantal experimentjes in het primair onderwijs, vind ik dat bedroevend. U eert dan die traditie totaal niet. U hebt het over de christendemocratische traditie. Welnu, staatssecretaris Van Bijsterveldt weigert consequent in elk debat überhaupt iets tegen segregatie in het voortgezet onderwijs te doen. Ik heb het gevoel dat u helemaal niet weet wat er op het gebied van het onderwijs wordt gedaan aan het bestrijden van de segregatie. Mijn vraag is dit. Een aanzienlijk deel van de kinderen die in de Vogelaarwijken opgroeien kan niet doorstromen naar havo of vwo. Zij gaan naar zeer zwakke scholen en ontmoeten helemaal geen andere kinderen. Kunt u mij nog eens uitleggen wat u zo prachtig vindt aan uw segregatiebeleid in het onderwijs?

Minister Van der Laan:

Mevrouw Dijksma en mevrouw Van Bijsterveldt kunnen dat veel beter dan ik. Ik heb een paar dingen gezien waar ik diep van onder de indruk ben, zeg ik tegen de heer Dibi. Ik kom in de armste wijken van Nederland de mooiste scholen van Nederland tegen. Ik noem de Wereld op Zuid in Rotterdam-Zuid. Ik raad u aan, daar nog morgen te gaan kijken. Verder noem ik de Toeloop in Eindhoven, gebouwd op de grens tussen een rijke wijk een het armere deel. Het doel is dat de kinderen elkaar daar ontmoeten. Dit is de allermooiste school die ik heb gezien. Het was een race tegen de klok om de school voor het nieuwe schooljaar klaar te hebben. Als de heer Dibi daar gaat kijken, ziet hij iets heel bijzonders en ziet hij meteen de winst van een dergelijke school. In de lagere klassen zitten, perfect gescheiden, witte en zwarte kindertjes als ik ze zo even mag noemen. Dat is de nieuwe aanwas uit de twee wijken. In de hogere klassen – het betreft een fusie van scholen uit de oude wijk – ziet hij alleen kindertjes van Turkse of Marokkaanse afkomst. Die school is een voorbeeld van wat ik in talloze wijken heb gezien. Ik fantaseer nu over het aantal, maar ik meen dat er tot dit jaar 1200 brede scholen zijn gecreëerd en dat wij op weg zijn naar 1500 voor 2013. Mag ik nog een ding noemen? De acties tegen scholen. Ik weet dat ik er te lang over doe, maar ik kan met verve verdedigen wat het kabinet allemaal doet tegen segregatie. Dat Kamerleden dat op bepaalde punten niet genoeg vinden, kan ik begrijpen. Het is immers een groot onderwerp.

De heer Dibi (GroenLinks):

De minister zei mij zo-even dat ik mij richt op de positieve ontwikkelingen en dat hij ook naar de negatieve ontwikkelingen kijkt. Dat geldt ook in deze discussie. Ik woon in een Vogelaarwijk. Ik zie ook dat daar een aantal goede zwarte scholen zijn. Ik stel dat het kabinet te weinig doet en de minister zegt zelf in zijn brief dat het toeneemt. Ik heb een suggestie. Pieter Hilhorst pleit ervoor dat witte ouders die hun kind samen met zwarte ouders op een school inschrijven, voorrang moeten krijgen. Dat gebeurt op basis van vrijwilligheid en dat is positief. Wil de minister hierover met zijn collega-bewindslieden in discussie gaan om van deze suggestie een succes te maken?

Ik heb nog een tweede suggestie. In het coalitieakkoord staat dat er met een vast aanmeldmoment wordt gewerkt, zodat hoog opgeleide ouders hun kind niet al voor de geboorte kunnen inschrijven. Maak in deze kabinetsperiode ook werk van dit punt, zeg ik tegen de minister.

Minister Van der Laan:

Ik meen dat van dat laatste al werk wordt gemaakt. De inschrijvingsmomenten zijn onderdeel van de pilot. Ik weet niet precies wat hieruit voortkomt, dat is ook niet mijn ding, maar er komt vooruitgang. Ik heb de suggestie van Pieter Hilhorst ook gelezen en vind het een leuk idee. Ik sta hier als lid van het kabinet en kan alleen maar toezeggen dat ik de suggestie onder de aandacht van mijn collega van Onderwijs zal brengen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Vorig jaar heb ik in het algemeen overleg de toenmalige minister gevraagd of het mogelijk is om een onderwijskansentop te organiseren waarbij alle maatschappelijke organisaties worden betrokken. Op dit moment gebeurt er veel en zijn er mooie initiatieven, maar het is goed om dit op een nationaal niveau te tillen. Ik vraag de minister of hij deze handschoen wil oppakken.

Minister Van der Laan:

Ik moet oppassen dat ik niet te veel zaken op het gebied van mijn collega's ga toezeggen. Mag ik de suggestie voor een onderwijstop doorgeven aan mijn collega, evenals de suggestie van Pieter Hilhorst?

De heer Van der Staaij (SGP):

De minister beklemtoonde terecht het begrip ontmoeting. Dat betekent dat mensen dezelfde taal moeten spreken. In zijn schriftelijke beantwoording is de minister ingegaan op mijn punt dat je in het openbaar vervoer met elkaar Nederlands zou moeten spreken. Ik kreeg daarop een enigszins juridisch antwoord dat het geen plicht is om in het openbaar vervoer Nederlands te spreken. Dat gaat voorbij aan het gevoel van onbehagen wanneer mensen die Nederlands kunnen spreken, een andere taal gebruiken, waardoor gevoelens van vervreemding worden opgewekt. Vindt de minister niet dat het gebruik van de Nederlandse taal in het publieke domein bevorderd moet worden?

Minister Van der Laan:

Ja. Het antwoord is gewoon: ja.

De heer Van der Ham (D66):

De minister is het met D66 en de gehele Kamer eens dat zeer zwakke scholen een groot probleem zijn, juist in de wijken waarover wij zo dikwijls spreken. De staatssecretaris van Onderwijs is bezig, ook op voorspraak van mijn fractievoorzitter, om binnen een jaar in te grijpen. Het is denkbaar dat er een financieel probleem ontstaat wanneer je hard wilt ingrijpen. In hoeverre voelt de minister voor WWI zich medeverantwoordelijk, ook financieel, om op dergelijke momenten mee te helpen?

Minister Van der Laan:

De minister voor WWI heeft financieel geen enkele mogelijkheid om mee te helpen. Hij probeert wel om via de wijkenaanpak zijn invloed op woningcorporaties, die het overgrote deel van het bouwen van brede scholen realiseren, aan te wenden om alles te doen wat binnen zijn mogelijkheden ligt om de onderwijssituatie vooruit te helpen. De formele verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de collega's.

De heer Van der Ham (D66):

De heer Dijsselbloem vond het in zijn inbreng verstandig om bepaalde scholen juist om te laten vallen. Daarmee laat je zien dat de grens is overschreden en dat anderen hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Het ministerie van Onderwijs heeft geen ruimte om tot opvang van zo'n omgevallen school te komen, wat voor het proces soms juist goed kan zijn. Ik vind het van groot belang dat de minister voor Integratie zich daarvoor mede verantwoordelijk voelt vanuit het wijkenbeleid, waar wel geld in zit. Het mag niet stranden op een financieel probleem.

Minister Van der Laan:

Ik heb zoals gezegd geen geld daarvoor. Bovendien klinkt dit als een strategie om iets te laten omvallen teneinde het vervolgens beter te maken. Dat wordt voor mij als niet-onderwijsdeskundige al snel te ingewikkeld.

De heer De Krom (VVD):

Voorzitter. Wat als er Van der Laanscholen zijn die actief de integratie tegenwerken? De As Siddieqschool in Amsterdam bijvoorbeeld is een slechte school. Het gemeentebestuur van Amsterdam heeft er zijn handen al vanaf getrokken. Dat probleem speelt al jaren. Vindt de minister niet dat die school gewoon dicht moet, ook vanuit zijn verantwoordelijkheid?

Minister Van der Laan:

De bevoegdheid om scholen al dan niet te sluiten en om de maatregelen daartoe te nemen, ligt bij de collega's. Daar blijf ik als nette minister buiten. Ik kan een mening geven op de vraag wat ik ervan vind met het oog op integratie. Dan zeg ik: het is slecht. Dus ik zie met genoegen dat mijn collega's daar ingrijpen.

De heer De Krom (VVD):

Over het laatste valt te twisten, want volgens mij wordt er niet ingegrepen. Die school is er nog steeds!

Minister Van der Laan:

Er wordt niet meteen met een sluiting ingegrepen, maar er wordt ingegrepen, er worden eisen gesteld, men kruipt er extra dicht bovenop om te zien wat er gebeurt en dat juich ik vanuit de integratieportefeuille uiteraard toe.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer De Krom.

De heer De Krom (VVD):

Vanuit de integratieportefeuille geredeneerd zou de minister toch moeten zeggen: dit probleem sleept al jaren en telkens krijgen ze weer een kansje en dan nog een, en ondertussen gaat er een hele generatie naar de filistijnen! Het is toch een desastreus verhaal? Ik zou er bij de minister toch op willen aandringen, en ook bij zijn collega's, deze school gewoon dicht te doen.

Minister Van der Laan:

Ik kan de heer De Krom verzekeren, en ik weet dat hij mij dan ook gelooft, dat ik hierover spreek met de collega's en dat zij er tamelijk bovenop zitten.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Voorzitter. De minister sprak net naar aanleiding van een vraag van de heer Van der Staaij over Nederlands spreken in bijvoorbeeld de tram, over het gevoel van onbehagen dat het veroorzaakt bij mensen als er andere talen worden gesproken door mensen die wel Nederlands kunnen spreken. Hij zei toen: daar ben ik ook geen voorstander van; ik herken het gevoel van onbehagen en ik vind eigenlijk ook dat het niet zo zou moeten zijn. Maar hoe gaat hij dat dan regelen?

Minister Van der Laan:

Dit is toch een aardig voorbeeld van iets wat zich steeds herhaalt tussen mevrouw Verdonk en mij. Zij vindt het alleen geloofwaardig als ik tegen de heer Van der Staaij zeg: ja, ik vind het ook wenselijk dat het daar gebeurt. Dat is bijvoorbeeld te regelen voor de chauffeur, voor de tram- of busbestuurder. Het valt te regelen dat zij zich altijd keurig in het Nederlands uitlaten, maar hoe zou een kabinet aan passagiers moeten opleggen dat ze Nederlands praten? Ik noem enkel het verschijnsel toerist. Die zijn soms moeilijk te onderscheiden van autochtone bewoners. Wil mevrouw Verdonk het hier verbieden voor toeristen om hun taal te spreken?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Voorzitter. Ik ben geen minister. Dat is de minister. En dat is nu precies het punt wat u raakt, mijnheer Van der Laan: u bent de minister; u hebt de hele tijd grote woorden. U wilt dat zo en u hebt dat ideaalbeeld en leve de maakbaarheid van de samenleving, want dat moet zo, maar telkens wanneer u wordt gevraagd hoe u dat gaat doen, komt er geen enkel antwoord terug! Dat is precies wat er fout is aan dit integratiebeleid. Jarenlang heeft uw partij gedacht: tolerantie. Dat werd onverschilligheid. En nu is het van: mensen, regel het zelf, het is je eigen verantwoordelijkheid en als je het niet doet, dan sta ik ernaast en haal ik mijn schouders op. Dat is wat u zegt.

Minister Van der Laan:

Voorzitter. Het is wel geestig. De zeer geachte afgevaardigde mevrouw Verdonk zegt dat ik grote woorden gebruik en zij zegt: op iedere vraag die aan u gesteld wordt, komt geen enkel antwoord. Wie gebruikt hier nu grote woorden?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Voorzitter. Misschien op eentje wel of op twee, maar op de rest in ieder geval niet. Dus als u daar nu gewoon antwoord op wilt geven? Hoe gaat u de dingen realiseren, de zaken, uw denkbeelden, uw beleid? Ik heb u net ook al op drie punten gevraagd hoe u die gaat realiseren. Kom nu eens met concrete antwoorden!

Minister Van der Laan:

Ik ga eens proberen om daadwerkelijk in heel grote bewoordingen te praten, maar dat lukt me niet. Er zal nergens ter wereld – nergens ter wereld, dus dan zitten we lekker algemeen – ook maar één regering zijn die ook maar voor één dag kan organiseren dat er in het openbaar vervoer uitsluitend de taal des lands wordt gesproken. Is dat algemeen en duidelijk genoeg?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Voorzitter.

De voorzitter:

Ik sta het verder niet toe. De heer Fritsma.

De heer Fritsma (PVV):

De minister wil het gebruik van het Nederlands bevorderen. Ik denk dat ik hem kan helpen met een suggestie: het CBR, een overheidsdienst, neemt theorie-examens af in het Turks, Arabisch en Berbers. Als hij nu eens begint om dat tegen te gaan, is hij een heel eind op weg om het gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen. Er zijn dus wel degelijk dingen die hij kan doen.

Minister Van der Laan:

Ik verstond even niet welke examens.

De voorzitter:

Het CBR, van de rijexamens.

Minister Van der Laan:

De heer Fritsma weet dat wij een discussie hebben gevoerd over het maken van foldertjes in buitenlandse talen in relatie tot tolken en gezondheidszorg. Dat was meen ik in het vragenuur. Hij heeft toen gehoord dat ik heb gezegd dat ik het niet vanzelfsprekend vind dat foldertjes, ook in de medische sfeer, altijd ook in buitenlandse talen worden opgesteld. Ik heb hierover goed overleg gevoerd met minister Klink. Wij hebben de afspraak dat het in de curatieve sfeer, dus als er behandeld wordt en het wat dichter zit op gezondheidsrisico's, wel kan, als uitzondering. In principe is bij de preventieve zorg, daar waar je waarschuwt voor dingen, het motto dat het beter niet kan gebeuren. Er is echter ook een dilemma. Misschien wil de heer Fritsma ook deelgenoot worden van de dilemma's die hiermee verband houden. Als nu een bepaalde ziekte, die preventief te verminderen of tegen te gaan is, in een bepaalde bevolkingsgroep voorkomt, is het uit volksgezondheidsoogpunt heel nuttig om juist wel in die taal te communiceren, ook als wij vanuit ons belang zeggen dat het zo min mogelijk moet gebeuren. Over dat soort dilemma's zou ik graag open willen kunnen communiceren zonder dat mensen naar de microfoon rennen en zeggen dat ik niet kies of dat ik slap ben.

De heer Fritsma (PVV):

Over open communicatie gesproken: misschien kan ik een antwoord op mijn vraag krijgen. Mijn voorbeeld betrof het CBR, dat theorie-examens afneemt in het Turks en het Arabisch. Dat kan niet. De minister zegt dat hij het gebruik van het Nederlands wil bevorderen, maar dat hij dat niet kan doen in een tram of een bus. Hij kan er echter wel voor zorgen dat een overheidsdienst als het CBR de theorie-examens gewoon in het Nederlands laat afleggen.

Minister Van der Laan:

Ik vergat het gewoon, waarvoor mijn verontschuldigingen aan het adres van de heer Fritsma. Ik gebruikte de volksgezondheid en de tolken als aanloop, maar ik vergat het CBR. Ongetwijfeld komt deze mogelijkheid uit de geschiedenis van decennia, waarover ik zojuist met de heer Van der Ham sprak. Het heeft inderdaad iets onlogisch. Ik ben bereid om eens te vragen aan de bewindspersoon die hiervoor verantwoordelijk voor is wat daarvan precies de achtergronden zijn. Vervolgens zal ik hierop terugkomen bij de heer Fritsma.

De voorzitter:

Ik verzoek de minister voor het vervolg van het betoog ons echt te helpen door beknopter te beantwoorden. Er is nog een ander lid van het kabinet dat vanavond zijn antwoorden moet geven op vragen van de Kamer. Wij gaan verder met het volgende deel en dat gaat volgens mij over de terminologie van de nieuwe Nederlander.

Minister Van der Laan:

Daar kan ik heel kort over zijn. Het is geen perfecte terminologie. Ik zou degenen die deze bekritiseren en zeggen dat zij liever de bestaande terminologie gebruiken van autochtoon en allochtoon, nieuwkomers of migrant willen zeggen, dat zich daarbij vaak dezelfde problemen voordoen. Mevrouw Karabulut vroeg, meen ik, of zij dan een nieuwe Nederlander is. Exact hetzelfde probleem doet zich voor als zij ons zou vragen of zij een migrant is of een nieuwkomer. Ook daarop zouden wij liever nee antwoorden als iemand hier is geboren. Maak even goed onderscheid tussen wat wel en niet het probleem is van die nieuwe terminologie. Er is nog een probleem, namelijk dat het niet te maken heeft met het formele begrip "Nederlanderschap". Dat onderstreep ik even. Het is gewoon een wens om te komen tot een verbetering ten opzichte autochtoon en allochtoon, maar het leidt niet tot een perfect begrip. Waar ik altijd moeite mee heb in de discussie over integratie is te blijven praten over allochtoon omdat het CBS die definitie gebruikt voor mensen waarbij wordt verwezen naar het verleden en de herkomst van mensen. Ik heb het liever over het heden en de toekomst en het feit dat deze mensen er nu bij horen. Het is absoluut niet de bedoeling om op te leggen om deze terminologie te gebruiken. Ieder hanteert zijn eigen terminologie. Iets in mij zegt dat de leden zelf krachtig genoeg zijn om dat te blijven doen. Ik mag ook een bepaalde terminologie hanteren.

Ik wil dit blok afsluiten met de punten van de PVV-fractie. De PVV-fractie heeft mij vier vragen gesteld. De heer Fritsma zei dat zijn fractie wel eens wil weten waar ik nu echt sta. Na allerlei onereuse dingen die ik hier niet zal herhalen, werden de volgende vragen op mij afgevuurd. Ik ga ze beantwoorden, waarbij ik de feiten als veronderstelling aanneem. Ik zeg niet dat ze allemaal kloppen, maar ik ga niet zeuren en geef zo duidelijk mogelijk antwoord. De vraag is of iets nu wel of niet een integratieprobleem is.

Het eerste voorbeeld is dat meer dan 60% van alle Turken in Nederland vindt dat vrouwen te veel rechten en vrijheden hebben. Mijnheer Fritsma, dit is een integratieprobleem.

Het tweede voorbeeld is dat de helft van alle Turken en Marokkanen in Nederland vindt dat de westerse levenswijze niet samengaat met een islamitische achtergrond. Mijnheer Fritsma, dit is een integratieprobleem.

Het derde voorbeeld is dat driekwart van alle moslims in Nederland begrip kon opbrengen voor de afschuwelijke massamoord op 11 september. Mijnheer Fritsma, dit zou ik een integratieprobleem noemen, zij het niet dat ik op 11 september in Griekenland was en dat ik een nare herinnering aan die vakantie heb. De Grieken gedroegen zich ongeveer op dezelfde wijze als de driekwart moslims waarop de heer Fritsma doelde, terwijl zij in hun eigen land waren en niet onder dezelfde categorie vielen als waar wij nu over spreken. Het ligt enigszins genuanceerder.

Het vierde en duidelijkste voorbeeld verwijst naar Amsterdam, waar op sommige scholen, aldus de heer Fritsma, niet eens meer les kan worden gegeven over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust, omdat antisemitische Marokkaanse jongeren dan de boel op stelten zetten. Hij wil graag een reactie van mij en die kan hij krijgen. Ik heb daarover geschreven en ik hoop dat de heer Fritsma mijn brief heeft gelezen. Ik heb dit voorbeeld namelijk zelf genoemd. Ja, dit is een integratieprobleem.

Wat ik aan deze vier duidelijke antwoorden wil verbinden, is een vraag aan de heer Fritsma. Hij weet dat ik deze duidelijke antwoorden geef. Vorig jaar hoorde ik van hem als eerste over gescheiden inburgering, die per 1 januari wordt verboden. Hij heeft mij attent gemaakt op wat er gaande was op het discussieforum op Marokko.nl, een gesubsidieerde instelling. Ik ben daarover in overleg gegaan en heb de afspraak gemaakt dat de betreffende uitspraken binnen een uur verwijderd zouden worden. De heer Fritsma weet dat ik, samen met het kabinet, heb gekozen voor ingrijpen in de gezinsmigratie. Ik heb, samen met het kabinet, twee weken geleden de Immigratiewet beperkt. Ik leg de relatie met de spankracht en de extra inspanning die dit alles vraagt. Mag ik de heer Fritsma dan deze vraag stellen? Wordt het geen tijd voor een beetje communicatie?

De heer Fritsma (PVV):

De minister is ingegaan op vier voorbeelden en hij noemt ze integratieproblemen. Is de minister ook bereid om problemen als toenemende homo- en Jodenhaat in verband te brengen met de islam? Dat was mijn eigenlijke vraag. In zijn brief heeft de minister het wel over de toenemende homo- en Jodenhaat en dat de gelijkheid tussen man en vrouw, de scheiding tussen kerk en staat en de vrijheid van meningsuiting onder druk staan, maar waarom legt hij dan niet gewoon een relatie met de islam? Het zijn vaak geen boeddhisten die vinden dat vrouwen, homo's en Joden minderwaardig zijn.

Minister Van der Laan:

De heer Fritsma kan het niet of hij wil het niet. Natuurlijk kan hij willen dat ik nog meer de richting van de PVV-fractie opga. Kan hij echter niet beginnen met te zeggen dat het zo fijn is dat er geen misverstand tussen ons is over deze voorbeelden en dat het in ieder geval zaken zijn die gerelateerd zijn aan integratie? Kan hij niet zeggen dat wij een basis om te praten hebben? Zijn inzet is dat dit is gekoppeld aan de islam, maar mijn inzet is dat het problemen zijn die wij weliswaar moeten oplossen, maar dat ze niet specifiek zijn gekoppeld aan de islam. Dan komen wij wel verder met dit debat en hebben in ieder geval gecommuniceerd. Mag ik het nu eens een keer markeren? Als ik deze voorbeelden noem en een paar zaken terughaal die ik dit jaar heb gedaan, kan of wil de heer Fritsma het dan niet opbrengen te zeggen dat ik misschien ook wel eens iets goeds doe? Weet hij wat ik zo geestig vind? Ik ben hier nu een jaar en ik heb de heer Fritsma, in de bekende grote bewoordingen van mevrouw Verdonk, nog nooit horen zeggen dat er een positieve of goede maatregel is genomen. Dat is wel opvallend.

De heer Fritsma (PVV):

Dat mag u opvallend vinden, mijnheer de minister, maar het is ook opvallend dat u gewoon de problemen die ik net heb genoemd niet in verband durft te brengen met de islamisering van onze samenleving. U ontkent dat gewoon en daarmee schieten wij niets op. Wij zitten nu met de situatie dat wij überhaupt over sekseapartheid moeten praten, omdat vrouwen bij inburgeringscursussen apart worden gehouden van mannen, omdat vrouwen in de islam minderwaardig zijn. Wij zitten nu überhaupt in de situatie dat wij moeten praten over een door Vogelaargeld gefinancierd loket in een moskee, waar ...

De voorzitter:

Mijnheer Fritsma, geen inleiding.

De heer Fritsma (PVV):

... ook apartheid tussen mannen en vrouwen plaatsvindt. Dus erken nu gewoon dat die islamisering een probleem is. U ziet de problemen elke dag.

Minister Van der Laan:

Voorzitter. Ik vroeg net: kun je nu echt nooit erkennen dat iets positief is? Om die vraag draait de heer Fritsma met de grootst denkbare bocht heen, want je kunt het er, ook zonder dat je het eens bent over de invloed van de islam, over eens zijn dat het goed is om de gezinsemigratie te reguleren, wat wij hebben gedaan. Om de Remigratiewet te beperken, wat wij hebben gedaan. Om gescheiden inburgering te beperken, wat wij hebben gedaan. Om de scheiding van mannen en vrouwen in theatervoorstellingen te beperken, wat wij hebben gedaan. Et cetera et cetera.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Er is een zeer problematische groep in Nederland op dit moment, namelijk de groep Somaliërs. U geeft zelf ook aan in uw Integratiebrief dat er grote integratieproblemen zijn met deze groep. Ik heb hierover een schriftelijke vraag gesteld, waarop ik een zeer nietszeggend antwoord heb gekregen. Dit is een probleemgroep, dat hoor je van de politie, op het gebied van veiligheid, onderwijs, noem maar op. Gaat u daarvoor nog speciaal beleid ontwikkelen?

Minister Van der Laan:

Misschien kan mevrouw Verdonk mij even helpen door te zeggen op welke bladzijde dit antwoord staat. Dat heb ik niet in mijn hoofd uit de nacht dat ik het heb gelezen.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Dat neem ik u ook helemaal niet kwalijk. Op bladzijde 58 staat alleen maar: kijkt u maar naar de rapportage vreemdelingenketen. Het spijt mij, daar staat het niet in, want daar had ik natuurlijk al gekeken. Ik heb heel duidelijk neergezet dat er een groot aantal problemen is bij Somaliërs. U geeft dat zelf ook aan in de Integratiebrief. Het is zelfs zo dat het SCP – dat heb ik ook geciteerd – zegt dat er maar één lichtpunt aan die Somaliërs is, namelijk dat het er maar 22.000 zijn. Zo zorgelijk is het. Gaat u daar nog apart beleid voor ontwikkelen?

Minister Van der Laan:

Dat zou dan toch primair liggen bij mijn collega mevrouw Albayrak, maar ik heb hier zeker ook een verantwoordelijkheid. Ik stel voor dat ik op dit punt terugkom, omdat ik er zelf niet genoeg gegevens over heb, anders dan wat op bladzijde 58 staat. Ik heb ook gezegd in het debat over gezinsmigratie dat ik er wel mee bekend ben dat een groot deel van de stijging die wij hebben gezien in de jaren 2006, 2007 en 2008 juist te maken had met de Somalische groep. Dus mevrouw Verdonk heeft wel een punt. Ik wil daar best naar kijken en erop terugkomen.

De voorzitter:

In de tweede termijn of op een later moment?

Minister Van der Laan:

Nee, op een ander moment, nadat ik even heb kunnen overleggen met mijn collega.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Dan neem ik aan dat dit ook op schrift komt. Het gaat mij om integratieproblemen bij die groep, die er al zijn en die groter worden als er meer komen.

Minister Van der Laan:

Het is niet alleen een integratieprobleem. Het is vaak ook verbonden via gezinshereniging met de immigratie. Ik bedoelde alleen om niet iets weg te laten vallen dat ik daar eerst over wil praten.

De voorzitter:

De toezegging is genoteerd.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

In aansluiting op wat mevrouw Verdonk zegt, wijs ik erop dat ik vorig jaar al aandacht heb gevraagd voor de problematiek onder Somaliërs in Nederland. Daarop heeft de minister, in reactie op een motie, gezegd dat hij de cijfers in beeld zal brengen, die in 2010 komen. Ik houd dit nog even boven water omdat ook mijn inzet zal zijn op basis van het cijfermateriaal dat wij dan hebben om erover te praten wat wij dan gaan doen. Want de werkloosheidscijfers zijn ongelofelijk hoog in die gemeenschap, de criminaliteit stijgt zeer snel, net als de problematiek van jongeren die ontsporen. Het moge om een klein aantal gaan, maar de problematiek is echt zeer groot. Volgend jaar komen die cijfers, zo is mij toegezegd. Ik denk dat wij dan over de inhoud en het beleid moeten doorpraten.

Minister Van der Laan:

Graag.

De heer Van der Ham (D66):

Ik zat met veel belangstelling te luisteren naar het debat van de minister met de heer Fritsma over religie. Ik heb ook in de brief van de minister gelezen dat iedereen zich gewoon binnen de vrijheid van godsdienst aan de wet moet houden. Daar zijn wij het van harte mee eens. Een paar jaar geleden heeft de Kamer een motie aangenomen van de heer De Vries van de Partij van de Arbeid. Mijn fractie heeft de indiening ervan ondersteund. In die motie wordt de regering gevraagd om de grondrechten duidelijker uit te dragen en om ervoor te zorgen dat die grondrechten in het onderwijs meer worden verankerd. Hoe gaat de minister die motie verder vormgeven, juist in de richting van dit type intolerante delen van religies? Dit komt voor binnen de islam, maar ook binnen het christendom en binnen allerlei andere religies.

Minister Van der Laan:

Ik vind dit een moeilijke vraag. De heer Van der Ham heeft het over een motie van de heer De Vries. Als de heer De Vries die motie heeft ingediend toen hij nog lid was van de Tweede Kamer, moet het gaan over een motie die heel lang geleden is ingediend.

De voorzitter:

Dat lijkt mij dus iets voor de tweede termijn.

Minister Van der Laan:

Bovendien ligt dit op een ander terrein. Ik weet dus helemaal niet waar dit over gaat. Ik kan gaan speculeren, maar dat doe ik niet.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, wij zullen ervoor zorgen dat de minister de tekst van de motie krijgt.

De heer Van der Ham (D66):

De kern van de motie is dat de grondrechten moeten worden uitgedragen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de vrijheid van meningsuiting, om gelijke rechten voor mannen en vrouwen, voor homo's en hetero's. Er is door het kabinet van alles gedaan rond burgerrechten, maar dat is allemaal behoorlijk soft. Als het gaat om dit type debatten, over de excessen van de islam of van welke religie ook, is juist deze motie en deze uitspraak van de Kamer van groot belang. Daarmee krijgt de minister een positie in het debat. Daarover hoor ik hem soms nog te weinig.

Minister Van der Laan:

Als de heer Van der Ham mijn brief heel goed leest, zal hij merken dat daarin over dit punt krachtige dingen staan. Er wordt daarbij geen enkel voorbehoud gemaakt en geen slag om de arm gehouden. Er is geen enkele beperking. In de brief staat: dit mag niet. Om de heer Van der Ham blij te maken, benadruk ik dat dit een brief is van het kabinet. Het hele kabinet is het hiermee eens. Ik betwist dus de stelling van de heer Van der Ham dat het allemaal nogal soft is. Op het andere punt kom ik later terug.

De voorzitter:

Volgens mij zijn wij toe aan het volgende deel van het betoog van de minister. Dat gaat over de inburgering.

Minister Van der Laan:

Ik heb hier nog een stukje betoog dat voor een deel gaat over de punten die de heer Van der Ham zojuist aanroerde. Ik denk dat ik dat stukje dan ook maar oversla.

De voorzitter:

Dat denk ik ook.

Minister Van der Laan:

Ik merk dat de voorzitter van heel ver af met mij mee kan lezen.

De voorzitter:

Nee hoor. Er is ook nog een tweede termijn, dus wij maken ons nergens zorgen over.

Minister Van der Laan:

Ik probeer echt mijn best te doen, voorzitter. Er zijn gisteren zeer veel dingen door de Kamer gezegd. Ik probeer daar serieus op in te gaan.

De voorzitter:

Dat wordt gezien.

Minister Van der Laan:

Ik kom bij de inburgering, en met name bij de kwaliteit en de kwantiteit ervan. Kwaliteit en kwantiteit zijn in dit opzicht volgens mij beide belangrijk. Alle woordvoerders hebben hierover gisteren gesproken. Ik stel voorop dat de maatregelen die dit jaar zijn getroffen door mij en vorig jaar door mijn voorganger, zijn gericht op kwantiteit én kwaliteit. Ik noem enkele verbeteringen. Op het punt van de kwaliteit is sprake van een verbetering en uitbreiding van de examenprofielen. Examenprofielen over zelfstandig ondernemerschap en over maatschappelijke participatie zijn toegevoegd. Verder noem ik de inzet van taalcoaches, het persoonlijk inburgeringsbudget, de verbetering van de competenties van de docenten en het bepalen van de succesfactoren van de leerlast in een onderzoek. Ook hebben gemeenten sinds 1 januari de mogelijkheid om inburgeraars te verplichten om een aangeboden inburgeringsprogramma te aanvaarden als het gaat om inburgeraars waarvoor deze plicht geldt. Dat biedt de mogelijkheid om het aanvaarden en volgen van deze cursus waar nodig af te dwingen. Bovendien zijn er vele maatregelen genomen om de uitvoering van de wet te vereenvoudigen en gemeenten bij de uitvoering te ondersteunen. Een volledig overzicht van de maatregelen is als bijlage opgenomen bij de brief die de Kamer in augustus heeft ontvangen. Ik meen dat ik er daarin dertig heb genoemd. Dit zijn allemaal maatregelen die het rendement van de inburgeringsprogramma's in de praktijk verhogen en die in een zo kort mogelijk tijdsbestek leiden tot het gewenste examenresultaat.

De heer Dijsselbloem heeft onder andere gesproken over de kwaliteit van de cursus zelf en van de examens. Hij sprak ook over het keurmerk. Hij stelt voor om het toezicht op het onderwijs met een publiek keurmerk weer publiek te maken. Hij wil verder opleidingseisen stellen aan docenten. Ook stelt hij voor om gemeenten vervolgens te verplichten om enkel in te kopen bij instellingen die dat keurmerk hebben. Daarmee gaat de heer Dijsselbloem verder dan ik op dit moment wil gaan. Ik onderstreep daarbij de woorden "op dit moment". De evaluatie van de Wet inburgering, waarover ik de Kamer voor de zomer zal berichten, beslaat namelijk ook het terrein van de kwaliteit van het onderwijs. Het gaat daarbij om diversiteit van het aanbod, het leveren van maatwerk, maar ook om de relatie tussen cursusaanbod en behaald niveau. Ook de rol van de marktwerking, een keurmerk en het beleid van de gemeenten zal daarbij nadrukkelijk worden betrokken. Dat lijkt mij, zeg ik tegen de heer Dijsselbloem, het juiste moment om zijn voorstellen te bespreken. Ik zeg toe, dit gesprek parallel voor te bereiden, opdat wij geen tijd verliezen, door middel van een inventarisatie van de theoretische voors en tegens. Ik hoop hiermee de verschillende meningen in de Kamer goed te verbinden om vervolgens goed de knoop te kunnen doorhakken. Bij dit onderwerp zal ik verder aandacht besteden aan de vraag wat de effecten van al dan niet verplichte keurmerken bij vergelijkbare sectoren zijn geweest, zodat wij ook over deze informatie beschikken. Ook wil ik bezien hoe zo'n keurmerk zich verhoudt tot andere bekende normeringen. Wat mij betreft komt er dus een situatie dat wij heel verantwoord alles op tafel hebben, zowel de evaluatie van de inburgering als alle andere zaken.

Op dit moment is een ruime meerderheid van de instellingen aangesloten bij het huidige Keurmerk Inburgeren. Er gaat wel degelijk een prikkel van uit naar de onderwijsinstellingen. Als het keurmerk verplicht wordt gesteld en de marktwerking op dit onderdeel in ieder geval partieel wordt verlaten, komen de kleine aanbieders mogelijk eerder in financiële problemen terecht. Het zijn vaak juist de kleine aanbieders die een aanbod hebben voor speciale groepen inburgeraars. Dat kan een nuttig onderdeel van het spectrum zijn. Bovendien moet de wet worden gewijzigd.

De heer Dijsselbloem spreekt zich ook nog uit voor de opleidingseisen, ik noemde dit punt al. Ik sta helemaal achter zijn intentie om de kwaliteit zo hoog mogelijk te laten zijn. Een competentieprofiel voor docenten NT2 wordt in onze opdracht ontwikkeld in inburgeringstrajecten. Dit profiel kan bijdragen aan kwaliteit. Het kan door taalaanbieders worden gebruikt om de kwaliteit van hun medewerkers verder te ontwikkelen. Zoals men weet, is het toezicht op exameninstellingen bij wet geregeld. Dit wordt uitgeoefend door een aangewezen instantie. Het stellen van opleidingseisen is een lange weg met grote investeringen. Bovendien – ik zei het al – is hiervoor een wetswijziging nodig. Als wij het gaan doen zoals ik zo-even gezegd heb, houden wij enerzijds tempo en maken wij anderzijds geen fouten.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik maak mij grote zorgen over de kwaliteit van de docenten in het inburgeringsonderwijs, omdat de kwaliteit niet is vastgesteld, dit in tegenstelling tot het reguliere onderwijs, waar wij de bevoegdheid van docenten gewoon hebben geregeld. Je mag niet zomaar voor de klas in het regulier onderwijs, maar bij inburgering mag dat wel. In mijn ogen blijft dit een weeffout in ons inburgeringsstelsel. De minister zegt: ik kom hierop terug bij de evaluatie. Wij hebben echter al een evaluatie gehad van de marktwerking in de inburgering, uitgevoerd door Capgemini. Hier zitten heel merkwaardige dingen in die mij op dit spoor zetten. Er staat bijvoorbeeld in – zie pagina 103 – dat het toezicht op competenties van het in te zetten personeel geregeld is via het keurmerk. Wij weten dat dit feitelijk niet juist is. Op pagina 119, in de bijlage van de evaluatie, staat: in het keurmerk zijn geen competentie-eisen gesteld. Dit legt bloot dat sprake is van een lacune in ons beleid ten aanzien van inburgering. Voor elke vorm van onderwijs regelen wij wat een docent moet kunnen. Hij moet bevoegd zijn, want dat is essentieel voor de kwaliteit. Wij houden hier ook toezicht op. In het geval van inburgering is hiervan geen sprake. Ik kan het niet begrijpen, ik zie de logica niet. Wij moeten dit punt herstellen.

Minister Van der Laan:

De hoeveelheid onderzoeksrapporten vliegt je om de oren op mijn departement, maar als ik mij niet vergis is het Capgeminionderzoek meer een algemeen onderzoek, dat niet is toegespitst op het keurmerk in het inburgeringsonderwijs. Of ben ik nu in de war met een ander onderzoek van Capgemini?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Nee, de minister heeft gelijk, het is niet toegespitst. Het gaat om een evaluatie van de effecten van de marktwerking in de inburgering ...

Minister Van der Laan:

Precies, het is heel breed. Dan hebben wij het over hetzelfde rapport.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Vroeger was het een kwestie van gedwongen winkelnering bij roc's ...

Minister Van der Laan:

Ik weet het, ik wilde alleen even zeker weten dat er niet nog een apart onderzoek van Capgemini is naar het punt waarover de heer Dijsselbloem zich zorgen maakt. Het gaat inderdaad om het onderzoek dat ik in mijn hoofd had, namelijk het brede onderzoek – wij hebben er al eerder over gesproken – naar de effecten van marktwerking. Kwaliteit is weliswaar belangrijk, maar het is maar een onderdeel. Ik stel voor om bij de evaluatie van de Wet inburgering die wij wettelijk moeten doen – dat heeft de Kamer immers bij wet vastgelegd – dit punt expliciet mee te nemen: hoe gaat het in de inburgeringspraktijk van alledag? Ook zeg ik toe, te kijken naar andere instellingen, naar de keurmerksystemen die zij hebben en naar alle andere onderwerpen die ermee verbonden zijn, opdat wij een en ander tegelijkertijd kunnen bespreken voor zomer volgend jaar. De heer Dijsselbloem heeft immers deze zorg en ik poets hem niet weg.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb ook een vraag gesteld over de certificering. De minister heeft toegezegd dat hij die meeneemt in de evaluatie, maar dat is allemaal verloren tijd. Het idee van een certificering wordt breed door fracties gedeeld; ik heb erover gesproken, de heer Dijsselbloem heeft erover gesproken. Ik wil dat de minister nu op weg gaat om met zijn departement een wetsvoorstel te maken dat dit goed regelt, opdat wij in het voorjaar over het wetsvoorstel kunnen spreken in plaats van over een evaluatie. Immers, wij krijgen dan misschien pas in het najaar een wetsvoorstel als wij met een motie iets uitspreken. Ik vraag de minister nu – en anders doe ik het via een motie in tweede termijn – om toe te zeggen dat hij een certificeringssysteem gaat ontwikkelen en dat hij daarmee in het voorjaar komt. Wij kunnen er dan net voor de zomer nog over stemmen.

Minister Van der Laan:

Dat zeg ik niet toe. Ik wil het doen op de wijze zoals ik zo-even heb toegezegd aan de heer Dijsselbloem. Dit is een belangrijk onderwerp dat wij voorzichtig moeten doen. Bovendien is het – zo veel weet ik ervan – met behoorlijk wat emoties omgeven in de zin dat de achtergrond hiervan sowieso emotioneel is. In de Kamer is over de aanbesteding überhaupt veel strijd geweest. De roc's voelden zich slecht behandeld door de Kamer en het kabinet vanwege de wijze waarop dit uiteindelijk is uitgelopen. Het is dan niet uitgesloten dat zo'n strijd – ik zie die echt op heel veel momenten – zich ook doorvertaalt naar kritiek op elkaars kwaliteit, noodzaak van verbeteringen enzovoorts. Ik doel hierbij niet op de heer Dijsselbloem of op de heer Van der Ham. Ik wil er voorzichtig mee omgaan en doe dat in het pad zoals ik het beschreven heb aan de heer Dijsselbloem.

De heer Van der Ham (D66):

Die emoties enzovoorts zijn allemaal interessant, maar het gaat over kwaliteit. De minister en ik zullen het daar snel over eens zijn. Als de minister een wetgevingstraject ingaat en hij met zijn ambtenaren gaat bekijken hoe een goed wetsvoorstel gemaakt kan worden dat aan allerlei problemen het hoofd kan bieden, zie ik helemaal geen probleem. Hij gaat dan langs de Raad van State; dat is ook zorgvuldig. Wij gaan er in de Kamer nog uitgebreid naar kijken. Maar dan kunnen wij gewoon haast maken om ervoor te zorgen dat wij een goed certificeringssysteem hebben in het voorjaar. Wij kunnen het wetsvoorstel dan gewoon voor de zomervakantie van volgend jaar in stemming brengen. Vervolgens kan het naar de Eerste Kamer en is het in 2011 geregeld.

Minister Van der Laan:

Ik ga het eerst netjes op een rijtje zetten. Ik wijs de heer Van der Ham erop dat de Kamer bestaat uit 150 leden en dat het mij bekend is dat diverse fracties heel blij zijn met wat er is gebeurd rondom de marktwerking. Ik ben niet de marktwerkingsfetisjist, maar ik heb van het Capgeminionderzoek wel begrepen dat er wel degelijk voordelen zijn. Ik heb in de praktijk geluiden gehoord over bepaalde voordelen. Laat ik maar heel duidelijk zijn: ik neem de zorgen van de heer Van der Ham heel erg serieus, maar in het veld zijn er mensen die de zorgen over de huidige taalaanbieders soms misschien wat aandikken, omdat zij zich niet neer willen leggen bij de keuze voor marktwerking. Ik zeg niet dat het eeuwig en altijd moet blijven zoals nu, maar ik wil daar koel mee omgaan.

Mevrouw Karabulut (SP):

De SP-fractie heeft begin dit jaar een uitvoerig onderzoek gedaan onder docenten en cursisten. Acht op de tien docenten en acht op de tien cursisten geven aan dat er aan kwaliteit van het inburgeringsonderwijs is ingeboet en dat er te weinig tijd is om de taal te leren. Dat is toch strijdig met uw spotje "Het begint met taal", dat op televisie wordt uitgezonden. Ik doe een beroep op u om werk te maken van de kwaliteit. Hoe gaat u uw doelstelling uit het regeerakkoord halen om het niveau van de inburgeringscursus te verhogen naar startkwalificatieniveau? Dat gaat u toch helemaal niet meer halen op deze manier? Zowel de kwaliteit als de aantallen haalt u niet. Waar blijft al dat extra budget?

Minister Van der Laan:

Dat is in het korte bestek van hier staan en antwoorden op een interruptie allemaal heel moeilijk te zeggen. Daar horen heel veel aspecten bij. Ik reken mevrouw Karabulut tot degenen die zeer tegen de marktwerking waren, en dat waarschijnlijk ook zijn; ik hoor dat heel vaak. Diegenen zijn misschien – zeg ik voorzichtigheidshalve – iets te kritisch op de kwaliteit die vandaag de dag in de cursus wordt geboden. Ik weet dat er ook andere onderzoeken zijn gedaan dan het onderzoek van de SP-fractie, die ook andere uitkomsten hadden over de tevredenheid van cursisten en docenten. Laat mij nu even aan mijn ambtenaren vragen om die uitkomsten te geven. Dan praat ik heel graag in tweede termijn daarover door.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik wil heel graag antwoord op mijn vraag ...

Minister Van der Laan:

Dat krijgt u in tweede termijn.

Mevrouw Karabulut (SP):

... hoe het dan kan dat er extra budget wordt uitgetrokken voor de inburgering, dat het aantal trajecten achterblijft en dat u vervolgens uw doelstelling uit het regeerakkoord – een hoger niveau – toch niet haalt. Waar wijt u dat aan?

Minister Van der Laan:

Dat is het volgende punt in mijn inleiding. Daar wil ik uitvoerig over praten. Dat ga ik zo doen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Gemeenten houden 150 mln. over, omdat minder inburgeringscursussen zijn voltooid dan beoogd. Basisscholen hebben best een groot bereik, omdat vaders en moeders hun kinderen daar komen afleveren. Op basisscholen die een taaltraject aanbieden aan vaders en moeders zijn die vaders en moeders ook bereid om mee te doen. De drempel om mee te doen aan een inburgeringstraject is veel hoger. Mijn vraag is of de minister een deel van het geld dat nu is overgebleven, kan vrijmaken voor basisscholen die taaltrajecten aanbieden aan ouders. Ik denk dat de minister op die manier ontzettend veel winst kan boeken, want er zullen dan veel meer mensen meedoen dan nu het geval is.

Minister Van der Laan:

Er is lang met de gemeenten overlegd over wat er nodig is om hen in staat te stellen extra trajecten te halen. Wij gaan daar zo meteen nog over praten. Instapcursussen, waarschijnlijk vergelijkbaar, maar niet helemaal identiek, zijn daar een onderdeel van. Die zullen in de praktijk misschien gegeven worden of vaak gegeven worden op die basisscholen, dus dan krijgt de heer Dibi straks voor een deel wat hij wil. Nogmaals, wij komen er nog over te praten.

Ik wil best aannemen van de heer Dibi dat het een goede methode is om via de scholen taaltrajecten aan de ouders aan te bieden, maar daarmee zouden wij afwijken van iets wat wij in een groot aantal overleggen met de gemeenten hebben bedacht. De gemeenten denken dat die manier van werken het meest effectief is. Wel wil ik informeren of de door de heer Dibi voorgestelde methode werkelijk zo nieuw is en niet allang gebruikt wordt, en of die werkelijk zo veel resultaat heeft als de heer Dibi denkt.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik vraag de minister om de inburgeringscursussen niet heilig te verklaren. Alle mogelijkheden die wij hebben om ouders de taal te laten leren, ook al wijken die af van het traject dat wij hadden gewild, moeten wij volledig benutten. Als basisscholen veel meer succes kunnen boeken door vaders en moeders de taal te leren, moet daar een deel van het geld dat nu overblijft naartoe. De minister zal dan veel eerder de targets halen dan nu het geval is.

Minister Van der Laan:

Ik wil niets heilig verklaren. Ik zal er straks nog op terugkomen.

Mevrouw Sterk (CDA):

De kwaliteit staat onder druk. Dat is een algemeen punt van zorg. De grote vraag is alleen of wij dat kunnen oplossen door een keurmerk top-down te eisen, terwijl dat vanuit de branche zelf zou moeten komen. Ik vraag de minister om in de evaluatie, waarbij hij ook een reactie zal geven op dat voorstel, te betrekken hoeveel duurder het zal worden als wij top down dat keurmerk invoeren.

Minister Van der Laan:

Dat zeg ik graag toe. Ook de prijs vind ik belangrijk.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik wil een opmerking maken over de inburgering van de mensen uit de MOE-landen, bijvoorbeeld Polen. Ik heb gevraagd hoe de minister het ondernemers kan aandoen om hun de morele verplichting op te leggen om mensen te laten inburgeren. Wij praten over kleine ondernemers, zoals telers en aannemers. Die mensen gaan bijna failliet, maar de minister wil hen ook nog een morele plicht opleggen.

De minister geeft aan dat een bedrijf als Heemskerk BV het goed doet. Nu heb ik een paar alerte stagiaires, allochtoon en autochtoon, die eens gebeld hebben met dat bedrijf. Dat bedrijf bleek er helemaal niets van te weten. Ai ai ai! Voorts werd gemeld dat er een vereniging voor internationale arbeidsbemiddelaars is. Die zeggen op hun site dat zij pleiten voor meer inburgering, maar ook dat is niets concreets. Ik wil dus graag een concreet antwoord op mijn vraag.

Minister Van der Laan:

Ik wil aanstonds bij het onderdeel "inburgering" ingaan op de inburgering van de werkenden. Ik beloof mevrouw Verdonk dat ik dan ook terugkom op het door haar gegeven voorbeeld.

Mijn volgende blok gaat over de inburgering, en dan niet de kwaliteit van de cursussen, maar het langzaam op orde komen van de inburgering. Ik wil het graag met de Kamer hebben over de stap die nodig is om te komen van 47.000 naar 60.000 trajecten in 2010. Er moet op dat vlak nog een tandje bij, los van de talloze veranderingen die zullen moeten plaatsvinden.

Ik begin bij het idee dat in eerste termijn door mevrouw Sterk is voorgesteld en dat zij graag wil betrekken bij de heroverweging. Ik heb andere Kamerleden dit idee ook wel eens horen noemen. Haar suggestie is om op termijn te stoppen met de vrijwillige inburgering voor alle inburgeraars en ons te beperken tot de groep ouders en de groep werkzoekenden. Er is geen enkel misverstand over dat dit in ieder geval twee groepen zijn die altijd zullen moeten blijven meedoen, maar wel merk ik op dat ik het te vroeg vind om andere vrijwilligere inburgeraars niet meer te bedienen. Ik denk dan – ik kijk even naar mevrouw Sterk – aan bepaalde werkenden voor wie dit niet alleen belangrijk is, maar die het ook heel erg kan helpen in hun werk. Ik kom er bij het voorbeeld van inburgeren op de werkvloer nog even op terug. Ik vind het heel goed om de kijkrichting naar de toekomst van mevrouw Sterk aan de werkgroep asiel, immigratie en inburgering door te geven.

Ik kom bij het punt van de vrijwillige inburgering. De Kamer weet als geen ander, in ieder geval veel beter dan ik vanuit de geschiedenis van het tot stand brengen van de wet, dat er een onderscheid is tussen verplichte inburgeraars en inburgeringsbehoeftigen, omdat wij niet iedereen, heel in het kort genaturaliseerde en Europese onderdanen, kunnen verplichten. Wat is er aan de hand? In de inburgering is – ik vind het zo'n jargon, maar het is wel een duidelijk woord – het laaghangende fruit van diegenen die verplicht naar de cursus gaan bijna geplukt. De gemeenten, die dit voor ons doen, komen nu steeds meer bij die moeilijker te bereiken groep klanten, die hier immers niet verplicht toe zijn. Zij moeten hen vinden en verleiden. Willen wij toch die sprong maken van 47 naar 60, dan moeten wij hen helpen, juist in de hoek van de vrijwillige inburgeraars, bij het wegwerken van het achterstallig onderhoud. Ik refereer aan het gesprek met mevrouw Sterk; ik heb het in het verleden ook daarover gehad met andere Kamerleden, zoals de heer Dijsselbloem. Er is achterstallig onderhoud, dat moeten wij nu wegwerken en dat wordt steeds moeilijker. Wat zijn in de kern de maatregelen van augustus die nodig en ook mogelijk zijn om dat te bereiken?

Ten eerste is er de inburgering op de werkvloer. Ik kom nu ook bij het punt van Heemskerk, het bedrijf waar de stagiaires van mevrouw Verdonk op afgegaan zijn. Ik zie grote nieuwe perspectieven voor inburgeren op de werkvloer. Daar wordt de taal dagelijks en ook praktisch gebruikt. Wij willen daar meer gebruik van maken. Men schijnt 30 jaar geleden bij de eerste inburgeringscursussen ook al juist te hebben gefocust op de werkvloer. Dat is onderweg kwijtgeraakt. Ik zou die focus graag opnieuw vooropzetten. Met inburgering op de werkvloer sla je namelijk meer vliegen in een klap: je helpt de inburgeraar, je helpt de collega's en de werkgever, dus iedereen in het bedrijf en je helpt de samenleving, de algemene voorbeelden. Ik heb met collega Donner – daar prijs ik mij gelukkig mee – afspraken kunnen maken dat wij via de Werkpleinen van zowel het UWV als de gemeenten op 30 plaatsen in het land die inburgering op de werkvloer gaan aanjagen. Uit het extra geld wil ik 30 formatieplaatsen ter beschikking stellen om daar een jaar onder andere inburgering op de werkvloer te bevorderen. Ik kom zo bij een ander punt dat zij daar moeten doen.

Voorzitter: Gerkens

Minister Van der Laan:

Ik heb zelf een werkbezoek gebracht, eerst aan Vlaardingen en later aan Alphen aan den Rijn. Ik heb in Vlaardingen het eerste initiatief gezien dat mij bekend was van twee schildersbedrijven, Kloet en De Goede. Zij hebben gezegd: wij hebben van onze werknemers nodig dat zij beter kunnen praten met elkaar, dat zij beter kunnen praten met klanten en dat zij beter formulieren kunnen invullen van de Arbo; noemt u alle dingen die nodig zijn voor werkgevers. Zij hebben toen zelf het initiatief genomen. Wat is er gebeurd? De financiering van de Wet inburgering loopt via de gemeente, de woonplaats van de werknemers. In dit geval woonden een heleboel werknemers buiten Vlaardingen. Een dappere wethouder was een succesfactor in dit geheel. Die zei: misschien krijg ik straks last met mijn accountant, maar dit is zo belangrijk en zo logisch dat ik niet ga wachten op de toestemming van de wethouders in die andere gemeenten; ik ga dit doen, minister, steun je mij? Ik heb gezegd: ik steun jou, want dit zijn belangrijke doorbraken. Overigens is het inmiddels via het persoonlijk inburgeringsbudget in orde gekomen met die wethouder. Ik heb er zelf gestaan: het gaat daar als een zonnetje, omdat het zo logisch is. De mensen leren nu vragen: mevrouw, wilt u een donkerblauw kozijn of een lichtblauw kozijn; dat is precies wat zij nodig hebben. Dat heb ik ook gezien in Alphen bij twee grote bedrijven. Zeeman, een enorm bedrijf dat in al zijn filialen mensen heeft werken die de taal niet goed spreken, wil voor hen een nationale cursus maken. Ik ben ook bij Greencore geweest, een bedrijf dat al het eten maakt dat iemand nuttigt die wel eens in een vliegtuig zit of benzine tankt, en ik heb gezien dat het daar een groot succes is. Vaak zijn die bedrijven groot genoeg om ook lesmateriaal te maken dat op specifieke groepen is toegesneden. Dit helpt dat bedrijf dus nog eens extra.

Ik zeg tegen mevrouw Verdonk dat ik niet bij Heemskerk in Rijnsburg ben geweest. Dat is voor mij een zeer groot offer, want ik ben opgegroeid in de gemeente Rijnsburg. Ik heb doorgekregen dat het een groenteverwerkend bedrijf is, dat zelf helemaal buiten de overheid om, op grond van dezelfde behoefte, begonnen is om inburgeringscursussen te organiseren. Ik kan de feiten van Vlaardingen en Gouda met groot gemak onderbouwen en ik zal nog eens nagaan hoe dit bij dat bedrijf Heemskerk zit, om te beoordelen wie er gelijk hebben: de stagiaires van mevrouw Verdonk of mijn ambtenaren die daar wel geweest zijn.

Ik maak de stap naar de inburgering van werkzoekenden. Dat is ook heel belangrijk en ik werk hierbij samen met mijn collega's Donner en Klijnsma. Er zijn natuurlijk ook mensen met een taalachterstand die een uitkering hebben, van wie wij vinden dat zij moeten inburgeren, terwijl zij daartoe niet formeel verplicht zijn. Zoals ik in de januaribrief geschreven heb, is het niet logisch dat iemand wel een uitkering krijgt, maar niet volledig meewerkt aan zijn re-integratie door bijvoorbeeld geen inburgeringscursus te volgen. Dat is in het verleden ongetwijfeld in de Kamer al eerder gezegd door verschillende partijen, maar dat stond in ieder geval ook in mijn januaribrief.

Mijn collega Donner heeft dat opgepakt en in de julibrief – een jargonbenaming voor een verzamelbrief die periodiek verstuurd wordt door Sociale Zaken aan gemeenten – is de instructie opgenomen dat gemeenten geacht worden om mensen die een uitkering hebben en geen inburgeringscursus volgen, terwijl zij dat wel moeten, daarop aan te spreken en zo nodig hun uitkering te korten. Ik weet niet precies de details daarvan en ik weet ook niet precies om hoeveel gevallen het tot nu toe gaat. Ik blijf daar uiteraard wel op zitten en ik kom hier samen met mijn collega Donner graag bij de Kamer op terug. Het is heel belangrijk dat de samenwerking met Sociale Zaken op het punt van de Werkpleinen nu goed in orde is en dat inburgering, bij iedereen die voor het UWV, een gemeente of Sociale Zaken werkt, ook tussen de oren zit en meetelt.

Ik zoek naar mogelijkheden om mensen beter te bereiken dan tot nu toe gebeurt. Gisteren is er volgens mij door diverse sprekers verwezen naar de brief die geschreven is door FORUM en de onderwijsraden. In december heb ik met dit instituut een overleg over samenwerking. Dat doe ik ook met het LOM en allerlei andere organisaties, maar FORUM heeft ook expertise. Ik ben, zoals ik daarstraks vertelde, al met een grote groep ondernemers in de weer die ideeën hebben over hoe we hun gemeenschappen beter kunnen bereiken. Ik herinner daarbij aan het krantenbericht waarin een aantal professionals zeiden: nieuwe Nederlanders moeten nu zelf zeggen hoe we bijvoorbeeld de aanpak van Marokkaanse jongeren helpen te verbeteren. Die professionals heb ik ook uitgenodigd om daarbij aan te haken.

Verder wil ik nog bezien of het nodig en mogelijk is om meer drang te creëren. Daarbij denk ik aan de invoering van een aanbodverplichting voor ouders bij gemeenten. In de nieuwe wetgeving over voor- en vroegschoolse educatie is ook voor die lijn gekozen. Kinderen die nog niet leerplichtig zijn, kunnen niet worden verplicht tot deelname aan voorschools onderwijs, maar gemeenten hebben wel een inspanningsverplichting om voldoende aanbod te hebben. Schoolbesturen en gemeenten zijn verplicht jaarlijks afspraken te maken over de doelstellingen die zij daarvoor moeten halen. Een dergelijke maatregel kunnen we ook voor de vrijwillige inburgering van ouders van jonge kinderen overwegen. Tegen de heer Dibi zeg ik: een dergelijke maatregel zouden we ook voor vrijwillige inburgering van ouders en jonge kinderen kunnen overwegen. Daar zal ik de suggestie van de heer Dibi over de cursussen bij betrekken.

De denkrichting van mevrouw Sterk om op termijn niet meer in te zetten op de overige vrijwillige inburgering, dus van niet-ouders, zal ik meegeven in het heroverwegingsproces van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarbij kan ook worden gekeken naar de bredere participatieleerplicht, zoals de leeftijdsonafhankelijke leerplicht die mevrouw Sterk ook heeft bepleit. Algemeen zou moeten gelden dat er geen onderscheid wordt gemaakt naar herkomst. Ik heb dit al in gang gezet en mijn collega Donner neemt het voortouw.

In 2010 zal, zoals gezegd, de werking van de Wet inburgering geëvalueerd worden. Daarnaast zal in de loop van het jaar het onderzoek van de Algemene Rekenkamer ter beschikking komen. Bovendien zullen wij in mei of juni de resultaten hebben van de brede heroverwegingen. Dan liggen dus drie forse onderzoeken op tafel. Deze worden hier en daar aangevuld met dingen die ik heb toegezegd en met zaken die wij misschien de komende maanden nog belangrijk vinden om ook op tafel te leggen. Wij kunnen dan op basis daarvan met elkaar discussiëren over een eventuele nieuwe lijn voor de verdere toekomst van de inburgering. Ik hoop dat de Kamer mij intussen in staat stelt, en het ook goed vindt, dat ik werk aan het verbeteren van de huidige wet, de huidige praktijk en de huidige resultaten.

Ik kom tot mijn afsluiting. Ik sta hier met een rechte rug, want ik vind dat het stelsel van de inburgering iets is om trots op te zijn. Wij investeren fors daarin. Wij zijn het allemaal erover eens dat het ook nodig is om het grote achterstallig onderhoud van de oudkomers weg te werken. Dan hebben wij een mooie machine – als ik het zo oneerbiedig mag zeggen – voor de nieuwkomers, die dan door die machine heen gehaald worden om ze te helpen om hier een toekomst op te bouwen. Wij doen dat samen met de gemeenten. Ik heb een goede relatie met de gemeenten, maar de Kamer weet dat ik ze ook vrij stevig heb aangepakt. Lang niet iedere gemeente was daarover enthousiast, maar de aanpak heeft gelukkig geleid tot een veel zakelijker contact en een goede partnerrelatie. Wij praten nu namelijk echt samen over de oplossing van de problemen en ook over de noodzaak om de verhoging te halen die kabinet en Kamer willen halen. De gemeenten hebben mij ervan overtuigd dat wel een kleine extra investering nodig is om de komende jaren dat resultaat te halen. Ik stel daarom een aantal maatregelen voor.

Ik noem nu eerst twee dingen die iedereen zorgen baren. Het een omdat het heel groot is en op ons afkomt en het ander omdat dit iedere dag een "nuisance" is. Het levert ergernis op. Aan de ene kant van het spectrum zitten mensen van wie eigenlijk iedereen weet dat ze het examen nooit zullen halen. Ik wil hiervoor twee dingen voorstellen. Het ene is om beter gebruik te maken van de ontheffingsplicht voor diegenen van wie zeker is dat ze het nooit halen. Het andere met betrekking tot deze mensen is dat het mogelijk gemaakt wordt dat gemeenten die nu alleen een financiering krijgen met de verhouding 30%-70% voor het totale examen, deze financiering ook kunnen krijgen voor deelexamens. Deze groep mensen kan deelexamens, bijvoorbeeld voor taal, misschien nog wel halen en andere dingen niet. Dit moet niet leiden tot een andere juridische positie van die inburgeraars, maar wel tot een beter, op evenredigheid gebaseerd financieringssysteem in de gemeenten.

Aan de andere kant van het spectrum zitten de Japanners, Amerikanen enzovoort, die het nu ook heel vervelend vinden dat ze de korte vrijstellingstoets moeten doen. Sommigen vinden dit beledigend. Anderen zeggen dat de toets helemaal niet goed is en dat het evident is dat zij zijn ingeburgerd. Ik wil daarvoor een veel grotere ontheffingsmogelijkheid maken, een hardheidsclausule. De Kamer heeft mij aangeraden om dit bij de gemeenten te doen en dus niet op het departement. Dat laatste werd mij door de Kamer ontraden.

Ik wil dit hoofdstuk afronden. Ik heb de extra middelen gevraagd in de begroting. Ik wil onderstrepen dat die extra middelen komen uit inburgeringsgeld dat de inburgeraars zelf terugbetalen. Dat is een grote geruststelling voor de Kamer. De Kamer heeft daarover ook nadere schriftelijke informatie gehad. Dat geld gaat dus niet terug naar Financiën. Het mag van Financiën worden ingezet voor dit stukje inburgering. Afgezien van een klein stukje centraal te besteden geld, wordt dit geld verder alleen ingezet voor gemeenten die meedoen aan de extra trajecten boven de 47.000 die wij willen halen. Wij willen het liefst naar 60.000 trajecten. Hier speelt een soort prisoner's dilemma. De Kamer vindt natuurlijk dat wij al veel geld in inburgering stoppen. Ik ben dat met de Kamer eens. Het is immers allemaal belastinggeld. Ik zit er dan ook bovenop. Voor een beter resultaat is het nodig om dit kleine stukje erbij te geven, enkel voor die gemeenten die een extra taakstelling willen nemen. Dan krijgen wij meer waar voor maar weinig extra geld.

De voorzitter:

Dank u wel voor deze beantwoording, minister. Ik verzoek u het volgende blokje na deze interrupties wat beperkter te houden.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het kan mij niet uitvoerig genoeg zijn, voorzitter.

De voorzitter:

Ik weet niet hoe laat u naar huis wilt, maar ik weet wel dat de mensen hier gewoon vanavond om elf uur naar huis willen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik ga vanavond helemaal niet naar huis.

Hartelijk dank aan de minister voor zijn beantwoording op dit punt. Hij heeft de steun van onze fractie om te proberen die "machine", zoals hij het noemt, weer volop aan de gang te krijgen. Ik ben ook blij dat hij heeft besloten om de discretionaire bevoegdheid niet naar Den Haag te halen, maar lokaal te houden. Dan zijn wij het daar ook nog over eens, dan is bijna alles opgelost.

Over één punt wil ik nog duidelijkheid. In de schriftelijke beantwoording meldt de minister dat hij in december een afspraak heeft met FORUM, de onderwijsorganisaties en de PO-Raad over het plan van ouderbetrokkenheid en taal. Dat is vrij breed in de Kamer onder de aandacht gebracht. Wij willen dat graag oppakken omdat wij het een aanlokkelijk perspectief vinden. Kunnen wij, nadat de minister dat gesprek heeft gehad en een afspraak heeft gemaakt, daarover bericht krijgen? Wij willen graag informatie over de manier waarop hij dat met de partners gaat uitrollen. Ik neem aan dat dit de ambitie is.

Minister Van der Laan:

Ik ga nieuwsgierig dat gesprek in, maar ik kan nog niet zeggen dat het mijn ambitie is om dat te doen en het uit te rollen. Die voorzichtigheid moet ik gewoon betrachten, want de uitvoering moet wel passen in wat wij verder allemaal doen. Misschien zijn sommige elementen een goed idee voor later, en zijn sommige meteen te gebruiken. Ik moet daarin een klein beetje voorzichtig zijn, maar ik zeg de heer Dijsselbloem graag toe dat ik onmiddellijk na het gesprek de Kamer daarover zal informeren.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik zou heel trots zijn op ons inburgeringsstelsel als bewezen wordt dat inburgering geen bezigheidstherapie is, maar een kansenfabriek, waardoor na afloop van het traject meer mensen gaan werken, meer mensen een vervolgopleiding gaan doen en mensen vaker naar de ouderavonden van hun kinderen gaan. Dat is nog heel erg onduidelijk. Wat gaan inburgeraars die klaar zijn met hun cursus doen in de samenleving? Heeft de minister daar al zicht op?

Minister Van der Laan:

Dat is de uitvoering van de motie van mevrouw Ortega. Zij had gevraagd wat er na de inburgeringscursus gebeurt. Dat onderzoek is bijna klaar. Ik heb daar schriftelijk informatie over gegeven die ik even niet paraat heb, maar die dekt precies de vraag van de heer Dibi. Ik kan straks nog even de termijn specificeren, want die staat in de schriftelijke beantwoording.

De heer Dibi (GroenLinks):

De minister heeft net toegezegd dat hij zal kijken naar mijn verzoek om het geld dat nu overblijft, beschikbaar te stellen aan basisscholen die taaltrajecten aan ouders aanbieden. Ik overweeg een initiatiefvoorstel, dus ik wil heel precies weten wat zijn toezegging is. Stelt de minister een deel van de overgebleven 150 mln. beschikbaar aan basisscholen of aan Centra voor Jeugd en Gezin, die aangeven dat zij graag taaltrajecten aan vaders en moeders willen aanbieden?

Minister Van der Laan:

Nee, ik zeg de heer Dibi helemaal niets toe. Dat klinkt zo rauw, dus dan zeg ik het maar even anders, voor alle duidelijkheid. Ik bedoel helemaal niet dat wij op niets moeten uitkomen. Ik kan alleen op dit moment niet toezeggen dat het geld, dat wij volgens afspraken met de gemeenten voor bepaalde dingen zouden gebruiken, nu wordt uitgegeven aan de suggestie van de heer Dibi. Instapcursussen en verbinding met verschillende maatschappelijke instellingen die cursussen geven, zijn op zichzelf wel een uitdrukkelijke bedoeling. Maar dat heb ik net gezegd. Het is dus ook niet niets dat ik terug wil komen op de suggestie om dat te verbinden aan het onderwijs dat op die scholen aan de kinderen wordt gegeven. Dat vind ik namelijk een interessante gedachte.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dan zal ik toch het initiatief moeten nemen in de vorm van een motie. Maar in ieder geval bedank ik de minister voor zijn open houding.

De heer De Krom (VVD):

Ik hoorde de minister net zeggen dat de drie onderzoeken die worden uitgevoerd in het kader van de evaluatie in mei of juni volgend jaar zijn afgerond. Als dat het tijdschema is, dan betekent het dat we ze waarschijnlijk niet meer voor het zomerreces kunnen behandelen in de Kamer. Dat zou ik willen voorkomen. Kan de minister garanderen dat die stukken op een zodanig tijdstip naar de Kamer worden gestuurd dat wij ze nog voor het zomerreces kunnen behandelen? Dan denk ik bijvoorbeeld aan april.

Minister Van der Laan:

Dat kan ik zeker niet toezeggen. Ik heb bij de voorbereiding van de begroting een tekst gekregen over het evaluatieonderzoek dat Significant doet. Er stond in dat het streven is om het voor de zomer te doen. Ik zie de heer De Krom nu nee schudden, maar dat hoeft hij niet te doen, want dat heb ik al gedaan. Toen heb ik tegen mijn ambtenaren gezegd dat ik naar menselijke maatstaven gemeten voor de zomer met de Kamer wilde praten over de evaluatie. Ik zeg de Kamer dat dus toe. Ik zeg daarbij: naar menselijke maatstaven. Het is een heel uitvoerig aanbestedingsproces, maar er wordt geprobeerd om daarop in te grijpen. Ik moet voorzichtig zijn met de heroverwegingen, want dat is natuurlijk een zaak van het hele kabinet. Ik ga ervan uit dat alles in mei of juni op tafel ligt, maar dat heb ik niet in eigen hand. Het andere onderzoek was van de Algemene Rekenkamer. Aan de Algemene Rekenkamer kan ik een verzoek doen. Zullen wij het zo afspreken?

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik kom nog even terug op dat extra budget dat de minister nu wil vrijmaken voor gemeenten. Ik vraag mij steeds sterker af waarom wij daarmee akkoord moeten gaan, gezien de ontwikkelingen van de afgelopen jaren, namelijk de miljoenen aan exploitatieverlies. Wij weten niet hoe het staat met de kwaliteit en de effectiviteit, de mate waarin mensen daadwerkelijk de taal leren en aan een baan worden geholpen. Daarover kan de minister ons ook al niets vertellen. Het is dan toch heel raar dat wij daaraan nog meer geld besteden?

Minister Van der Laan:

Dit is een goed voorbeeld van iets de grond in stampen. Ik zal het helemaal verdedigen, want de inburgeringsmachine komt op orde. Toen ik aantrad, trof ik de partijen die betrokken zijn bij inburgering: de minister, de Kamer, de inburgeraars, de gemeenten en de taalaanbieders. Bijna alle mogelijke relaties binnen dat vijftal waren conflictueus. Sommige conflicten waren heel heftig, zoals dat tussen de taalaanbieders en de gemeenten. Toen ik aantrad, spraken leden van de Eerste en de Tweede Kamer over het drama en de puinhoop van de inburgering. Ik heb de citaten bij mij. De situatie was dus niet zo best. Dat is een understatement. Mevrouw Karabulut heeft het over de afgelopen jaren en de kern van haar vraag is of het wel vertrouwenwekkend is om nu nog een klein beetje extra geld eraan te besteden.

Wat is er gebeurd? Ik heb gezorgd voor een informatiesysteem dat ons niet ergens in de loop van 2010 leert hoe het in 2009 is gegaan. Ik wil liefst per week, maar in ieder geval per maand de cijfers hebben. Dat loopt vanaf juni. Toen ik in juli een bevestiging met een laatste invoer van cijfers vroeg aan gemeenten, zag ik dat het niet de goede kant op ging. Mevrouw Karabulut ziet een minister voor zich staan die in juli ingreep toen hij zag dat de cijfers uitkwamen op 34.000 over het lopende jaar en die nu kan melden dat wij er dit jaar waarschijnlijk toch 43.000 gaan halen. Dat is meer dan wat wij vorig jaar hebben gehaald, terwijl bekend is dat de machine stukgedraaid was. Een voorbeeld van zo'n verbetering is dus dat er in het lopende jaar is ingegrepen. Ik heb die lijst van 30 maatregelen tot verbeteringen aangevoerd en nu heb ik met de gemeenten een heel vitale afspraak gemaakt: het extra geld wordt gebruikt voor extra trajecten op punten waarvan wij samen hebben geanalyseerd dat zij ook echt helpen. Dat zijn die instapcursussen voor mensen die te analfabeet zijn om naar de inburgeringscursus te gaan, de maatregelen ten aanzien van deelcertificaten enzovoort. Al die maatregelen zijn toegesneden op reële problemen. Mevrouw Karabulut hoeft zich dus geen zorgen te maken. Dit geld zal dubbel en dwars rendement opleveren.

Mevrouw Karabulut (SP):

Kan de minister dan toezeggen dat hij ons in het begin van komend jaar niet alleen informeert over de aantallen, waarover hij het immers voornamelijk heeft, maar ook over de kwaliteit en het effect van de cursussen? De afgelopen tijd is er namelijk niet alleen het SP-onderzoek geweest, maar ook een onderzoek van de Haagse Rekenkamer. Verschillende wethouders zeggen dat het niet goed gaat op deze manier omdat mensen niet aan de bak komen en onvoldoende tijd hebben om de taal te leren. Ik wil dat de minister zich ook daarom druk maakt en daarover de Kamer in het begin van volgend jaar informeert. Ik wil niet nog een jaar verloren laten gaan.

Minister Van der Laan:

De portee van mijn opmerking was dat deze minister nu juist geen jaar verloren heeft laten gaan, maar dat hij in het lopende jaar, in juni, heel scherp heeft geacteerd. Dat weten televisiekijkers en anderen ook. Op het punt van kwaliteit, dat mevrouw Karabulut noemde, hebben wij zojuist een zorgvuldige afspraak met elkaar gemaakt. Ik laat de Kamer weten wanneer ik klaar ben met het onderzoek-Ortega. Ik hoop dat dit heel snel is. De timing krijg ik zo meteen, dus die laat ik de Kamer zo weten.

De voorzitter:

Komt u daar in tweede termijn op terug?

Minister Van der Laan:

Ja, en ik ga de Kamer ook iedere maand zo snel mogelijk de informatie geven die ik krijg, zodat de Kamer door mij actief op de hoogte wordt gehouden. Ik hoop dat dit dan genoeg is.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik prijs de minister voor zijn inspanningen. Gelukkig is er in dit kabinet toch nog een minister voor integratie die zich wel inspant. Ik heb een vraag. Er is sprake van extra geld, maar gemeenten hebben bij voorbaat al geld gekregen voor de 60.000 trajecten. Die hebben zijn nooit gerealiseerd. Wat is er met het geld gebeurd dat daarvan is overgebleven? Ook dat is immers extra geld.

Minister Van der Laan:

Ik stel het op prijs dat u mij een compliment maakt, want juist u weet dat het voor de stelselverantwoordelijke – ik heb het woord hier geleerd – een lastige materie is. Ik weeg dat dus zeer positief.

Volgens mij is het zo dat de gemeenten hun voorschotten hebben gehad op basis van 47.000 en dat er nog niemand geld heeft gehad voor het traject daarboven. Dat moet nog gebeuren. Wij willen dat alleen betalen aan de gemeenten die ook meedoen aan de verhoging. Wij maken daarover met de gemeenten bestuurlijke afspraken. Er is een complicatie die mevrouw Verdonk zeker ook kent, namelijk het participatiebudget. Van de jaren 2009, 2008 en 2007 konden wij zeggen dat men alles wat men niet aan trajecten kon waarmaken, moest terugbetalen. In de systematiek van het participatiebudget werkt dat anders, want men mag het geld ook gebruiken voor educatie of re-integratie. Dat leidt niet tot terugbetaling, maar tot minder geld twee jaar later. Ik kan mevrouw Verdonk dus geruststellen. De gemeenten hebben de extra gelden voor de verhoging nog niet gekregen. Wij gaan daarover nu strakke bestuurlijke afspraken maken. Dit valt echter niet in een terugvorderingsregime, zoals mevrouw Verdonk dat heeft opgezet voor de afgelopen periode, maar in het systeem van het participatiebudget.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik ga daarin voor een heel groot deel met de minister mee, maar niet helemaal. De gemeenten hebben nooit die 47.000 gerealiseerd, want zij hebben er het eerste en tweede jaar maar 34.000 gerealiseerd. Dan blijft er nog altijd een gat over van 14.000 niet-gerealiseerde cursussen. De minister zegt nu: dat geld mogen zij houden en dat noemen wij nu het participatiebudget. Bovendien stopt de minister er nog eens 100 mln. extra in. Mijn vraag is: dat is toch gewoon dubbelop? Gemeenten die niet presteren krijgen gewoon een bonus.

Minister Van der Laan:

Er is een misverstand, maar dat heb ik zojuist niet gezegd. Over de jaren 2007, 2008 en 2009 hebben de gemeenten de voorschotten ontvangen op basis van 47.000 cursussen. Als zij dat aantal niet hebben gehaald, moeten zij gewoon terugbetalen. Het is uit de terug te ontvangen gelden dat wij dat beetje extra van die 75 mln. van het kabinet mogen gebruiken om een paar heel substantiële dingen te doen ter verbetering. De gemeenten betalen dus terug, zeg ik tegen mevrouw Verdonk.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Hoe veel extra geld dat u van de minister van financiën hebt gekregen gaat er dan in?

Minister Van der Laan:

Het antwoord bestaat uit twee delen. Per traject dat extra wordt uitgevoerd en de voorziening die moet worden ingekocht, is dit het enveloppengeld van de 75 mln. dat er al lag uit het Deltaplan Inburgering. Dat bedrag tel ik dus niet mee. Het extra geld dat ik bij de Voorjaarsnota heb gekregen betreft het bedrag van 75 mln., waarvan 25 mln. centraal wordt besteed en 50 mln. naar de gemeenten gaat. Dat is het extra geld.

Ik maak nog een afsluitende opmerking en dan ben ik klaar.

De voorzitter:

Dat is goed.

Minister Van der Laan:

Ik voel mij natuurlijk schuldig over het uur, maar ik heb een heleboel interrupties gehad, nadat ik gisteren drieënhalf uur heb geluisterd en in de rol van toehoorder heb gezeten, wat ik ook accepteer.

De voorzitter:

Ik begrijp het, maar wij moeten nog een tweede termijn houden. Ik was in de veronderstelling dat u al aan de tweede termijn bezig was. Neemt u mij niet kwalijk.

Minister Van der Laan:

Neen, het was geen kritiek op u, mevrouw de voorzitter, maar ik moet niet het gevoel krijgen dat ik niets terug mag zeggen. Dat slaat ook op mijn slotopmerkingen.

Ik was gisteravond de facto toeschouwer. Ik heb de Kamer horen en zien debatteren. Ik heb heel zinnige dingen gehoord. Maar ik heb ook dingen gehoord waarvan ik dacht: dat lijken meer monologen dan dialogen. Dat is bij dit onderwerp niet zo goed, want wij hebben met grote problemen te maken en de oplossing daarvan moeten wij vooruit brengen. Het is toch wel goed om dit te zeggen, want het is een beetje een metafoor voor het integratiedebat zelf. Het ging zeker altijd over integratie, maar ging het ook over het samen zoeken naar oplossingen voor de geconstateerde problemen? Er werd zeker heel veel gezegd, maar was het wel een debat waarbij wij luisteren en recht doen aan elkaars standpunt? Dat baart mij wel eens zorgen. Waarom? Als je de fysica erop loslaat, lijkt het ene deel van de Kamer het andere op te heffen en vice versa door de uitgangspunten die men hanteert. Als daartussen niet genoeg communicatie is om samen een synthese of desnoods een compromis te vinden, dan kom je niet bij het ene verhaal dat wij uiteindelijk nodig hebben om integratie samen tot een echt succes te maken. Ik roep daarom iedereen op, mezelf incluis, om het debat zo nauwkeurig, zuiver en eerlijk mogelijk te voeren en om altijd te proberen recht te doen aan de standpunten van de ander, ook al ben je het daarmee totaal oneens.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Het debat en de antwoorden van de minister overziend, constateer ik dat ik teleurgesteld blijf over de maatregelen die de minister wil treffen zoals neergelegd in zijn brief en in het debat verwoord. Ik vind het te weinig, te vrijblijvend en te langzaam. De minister stelt terecht dat bepaalde buurten en wijken te veel onder spanning staan; er zijn te grote concentraties achterstanden en daaraan worden nieuwe problemen toegevoegd. Ik zou graag zien dat de minister daarin ingrijpt. De minister verwijst naar pilots en proeven waar het gaat om de groeiende segregatie in die buurten en wijken en op scholen waar kinderen apart naar school gaan in plaats van samen voor een gedeelde toekomst. Hij kondigt een aantal vrijblijvende maatregelen af. Ik vind dat onvoldoende, want daarmee lossen wij de grote problemen niet op.

De minister zegt dat hij de Huisvestingswet zal aanpassen. Is hij bereid om daarin op te nemen dat gemengd wonen een doel wordt waarop de gemeenten moeten gaan sturen? Op dit punt dien ik de volgende motie in.

De KarabulutKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat segregatie op scholen en in wijken toeneemt;

constaterende dat de regering van mening is dat segregatie ontmoeting en samenleven belemmert;

verzoekt de regering, met een spreidingsoffensief te komen met daarin niet vrijblijvende maatregelen om segregatie op scholen en in wijken te bestrijden en de Kamer hierover binnen drie maanden te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Karabulut en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(32123 XVIII).

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik heb de minister nauwelijks gehoord over de arbeidsmigratie uit de Oost-Europese landen. Deze migratie is gigantisch gegroeid. Heel veel mensen worden uitgebuit, wat verdringing tot gevolg heeft waardoor de kwetsbare wijken en buurten worden overspoeld met deze mensen. Zelfs wethouders van de Partij van de Arbeid in de grote steden hebben om hulp gevraagd. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de ongecontroleerde instroom van arbeidsmigranten uit MOE-landen grote sociale problemen veroorzaakt;

verzoekt de regering, de regulering van het vrije verkeer van werknemers uit MOE-landen opnieuw in te voeren en hiervoor de vereiste procedure bij de Europese Commissie te starten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32(32123 XVIII).

Mevrouw Karabulut (SP):

Als de minister daadwerkelijk heeft geleerd van 30 jaar falend integratiebeleid, zal hij de arbeidsmigratie ook reguleren in het belang van de mensen uit Polen en in het belang van de mensen hier.

Ik vraag de minister of hij gemeenten op het punt van de inburgering wil wijzen op onderhandse aanbesteding omdat inburgeringsonderwijs een B2-dienst is, waarvoor een lichter aanbestedingsregime geldt.

Ik zie graag dat de minister snel aan de slag gaat met de laagdrempelige taal- en ouderbetrokkenheidslessen in de wijken, zoals voorgesteld in de intentieverklaring van Forum, de PO-Raad en de VO-raad. Ik hoop dat hij ons hierover snel kan informeren.

Ik snap werkelijk niet dat dit kabinet aan de ene kant de veiligheid vooropstelt en de overlast die bepaalde groepen jongeren veroorzaken wil aanpakken, terwijl het aan de andere kant bezuinigt op het aantal buurtagenten. Ik snap dat niet. Die twee dingen gaan per definitie niet samen. De minister kan wel zeggen dat dit niet ten koste gaat van de buurtagenten, maar ik ben in veel buurten en wijken geweest waar ik veel agenten en buurtbewoners heb gesproken. Zij vertellen mij dat het lokale politiebureau is verdwenen en dat de agenten geen tijd hebben om voortdurend op straat aanwezig te zijn. Dat is een voorwaarde om die problemen aan te pakken. Daarom wil ik ook niet dat wij iedere keer weer nieuwe en losse projecten gaan doen, maar dat het geld dat wordt gereserveerd, vooral wordt besteed aan jongerenwerkers en aan agenten. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering middelen heeft gereserveerd voor de aanpak van Antilliaans- en Marokkaans-Nederlandse probleemjongeren;

verzoekt de regering, de gereserveerde middelen voor de aanpak van Antilliaans- en Marokkaans-Nederlandse probleemjongeren uitsluitend te besteden aan het creëren van banen en stageplekken, het vergroten van de slagkracht en deskundigheid van jongerenwerk en jeugdzorg, politie, reclassering en justitie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33(32123 XVIII).

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik ben al ver over mijn tijd heen, vandaar dat ik het kort moet houden. Ik wil de minister nogmaals oproepen om op al deze punten actie te ondernemen. Dan komt er een nieuwe koers en voegt hij zijn daad bij het woord.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. Ik wil de tijd van mevrouw Karabulut niet rekken, maar zij had een motie in voorbereiding waar ik haar al mijn collegiale steun voor had toegezegd en ze heeft die motie niet voorgelezen. De motie gaat erover, de gemeenten er bewust van te maken dat zij niet per se Europees hoeven aan te besteden, maar dat zij ook kunnen gunnen. Bent u die motie vergeten, mevrouw Karabulut, of denkt u dat zij niet nodig is of moet ik haar indienen?

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik heb daarover een vraag gesteld aan de minister en omdat het zo is, ga ik ervan uit dat die motie niet nodig is. Vandaar dat ik haar niet heb ingediend. Ik ga ervan uit dat hij dat gaat invoeren. Als u dat wilt, mag u die motie gaan indienen.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Ik wil de minister danken voor zijn beantwoording en ook voor de toon. Wederkerigheid, stevig, maar ook reëel op een heleboel problemen die er zijn. We hebben een aantal toezeggingen gekregen die ik toch graag even wil markeren. Er is een toezegging gedaan over het aanleveren van cijfers, althans voor zover daar zicht op te krijgen is, ten aanzien van de storting van gelden naar de landen van herkomst. Daar heeft de minister een toezegging over gedaan. Ik wil ook benadrukken dat het daarbij natuurlijk eveneens gaat om het terugdringen van de druk uit de landen van herkomst. Er wordt niet voor niets soms gedwongen gehuwd. Dat heeft ook alles te maken met economische redenen. Ook van daaruit vinden wij die overboekingen een zaak waar aandacht aan besteed moet worden.

Ik ben blij dat er een uitgebreide reactie komt op ons actieplan. Ik denk eerlijk gezegd ook dat het plan dat ook verdient. Ik ben voorts blij met de toezegging over het onderzoek naar het keurmerk en de kosten die dat met zich mee zou kunnen brengen. Ik ben eveneens blij met de toezegging gedaan op het gebied van die verbrede leerplicht: de minister zal in samenwerking met minister Donner rapporteren over de juridische mogelijkheden daartoe en hij ziet in ieder geval de noodzaak en het nut in van zo'n leerplicht.

De minister heeft ook aangegeven dat de vrijwillige inburgering er wellicht in de toekomst anders uit zou gaan zien, om het maar zo te zeggen. Ik wil daar één opmerking bij maken. De minister zei: er is een groep mensen die op dit moment werkt en voor die mensen zou het ook belangrijk zijn om de Nederlandse taal te leren. Daar zijn wij het snel over eens, alleen de vraag is wel of daar niet ook gewoon een taak voor de werkgevers ligt. De werkgevers zijn verantwoordelijk voor de scholing van hun werknemers. Dat doen ze soms te weinig. Dat vinden wij al langer, zeker in deze tijd. Zou dat niet juist veel meer op het bordje van de werkgever komen te liggen?

Omdat wij op vrijwel alle punten toezeggingen hebben gekregen, ga ik geen moties indienen, maar ik had nog wel een punt waarvan ik vind dat het onderbelicht is gebleven in de integratienota van de minister, zoals ik in eerste termijn ook al heb aangegeven, namelijk het punt van de religie. Ik vind dat de minister wel erg zuinigjes spreekt over de rol daarvan in het integratieproces. Ik citeer even uit de antwoorden die de minister vanmorgen naar de Kamer heeft gestuurd: "inzet van religie en religieuze organisaties voor integratiedoeleinden: de mogelijkheden zijn gering". Ik weet niet zo goed hoe ik dat moet verstaan. Het suggereert bijna dat al die moskeeorganisaties die zich willen inzetten om jongeren met huiswerkbegeleiding, taalcursussen en allerlei sociale activiteiten in de wijken, geringe resultaten zullen halen, terwijl het debat over integratie hier natuurlijk regelmatig ook gaat over religie, of wij dat nu willen of niet en ongeacht hoe wij daar zelf over denken. Ik denk dat het wel degelijk zinnig is om ervoor te zorgen dat we mensen honoreren die vanuit een religieuze overtuiging op een positieve manier proberen om een bijdrage te leveren aan de integratie. Ik moet zeggen dat ik dat niet helemaal lees in het antwoord van de minister. Wellicht kan hij dat nog herstellen.

De heer Van der Ham (D66):

Het punt is dat vaak door gemeenten, overheden, de korte weg via religie wordt gevonden terwijl daar niet altijd het resultaat te behalen valt. Daar hebben wij vaak over gesproken in de Kamer. Als er een probleem is met jongeren dan gaan wij naar de imam omdat wij geen andere aanknopingspunten hebben om die jongeren te bereiken, terwijl die imam heel vaak die kinderen ook niet kent. Dat probleem ziet u toch wel, mevrouw Sterk, dat heel vaak, juist op gemeentelijk niveau, te snel via de weg van de religie wordt geprobeerd om jongeren te bereiken terwijl dat helemaal niet zo effectief is?

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik zie op dit moment vooral – kijk maar naar wat er in Amsterdam gebeurt – dat gemeenten religie helemaal links laten liggen omdat het alleen maar lastig is als mensen vanuit religieuze organisaties maatschappelijke activiteiten organiseren. Natuurlijk ben ik het ermee eens dat niet te makkelijk moet worden gedacht dat het de verantwoordelijkheid is van moskeeën om hun jongeren in het gareel te houden, dat daar ook andere aanknopingspunten voor zijn. Ik vind – dat is wat de minister voorleg – dat de toon, zeker in de schriftelijke beantwoording, wel erg zuinigjes is en ik vraag hem een toelichting daarop.

De heer Van der Ham (D66):

Mijn punt is dat heel veel van die jongeren helemaal niet in die moskeeën komen. Tweederde van de jongeren gaat niet naar de moskee. Als zij ergens overlast veroorzaken, kan je dus niet de imams erop aanspreken, want die kennen die kinderen nauwelijks. Wij moeten ons realiseren dat de ontkerkelijking ook bij nieuwe Nederlanders heel groot is en fors doorgaat. De lijn, de ouderwetse verzuilde lijn, om het via het stamhoofd of de moskee te organiseren, werkt niet meer zo in het moderne Nederland, ook niet bij nieuwe Nederlanders.

Mevrouw Sterk (CDA):

Volgens mij zijn wij het helemaal niet oneens op dit punt. Ik ben ook van na de verzuiling en ik ben ook van de generatie die het belangrijk vindt dat niet alleen wordt geprobeerd om jongeren te bereiken via moskeeën en imams of via kerken. Ik ken heel veel mensen die zich daar helemaal niet meer thuis voelen en die wij dus op andere manieren moeten benaderen. Wat ik echter mis in de brief van de minister is een positieve waardering van alle mensen die dingen doen vanuit een positieve intentie. Religie speelt immers toch een grote rol in het integratiedebat, of wij dat nu willen of niet.

Ik ben blij dat de minister zegt – dat zeg ik ook naar aanleiding van wat er in Amsterdam gebeurt – dat wat betreft zuiver maatschappelijke activiteiten geen onderscheid moet worden gemaakt tussen maatschappelijke instellingen en instellingen op een religieuze grondslag. Ik wil toch een reactie van de minister op wat in het Nederlands Dagblad en het Brabants Dagblad van 12 september stond over de kwestie in Eindhoven. Daarin wordt in elk geval gesuggereerd dat de minister zegt dat de scheiding van kerk en Staat maakt dat het niet mogelijk is om die projecten te subsidiëren. Ik wil daar graag een reactie van de minister op.

Ik heb in mijn eerste termijn vragen gesteld over het Nieuwe W!J. In de schriftelijke beantwoording schrijft de minister dat de subsidie maar voor één jaar is toegekend. Dat is waar, althans als de evaluaties ongunstig zouden zijn. Als die niet ongunstig zouden zijn, zou er een vervolgsubsidie komen. Het project is succesvol. Er is in nader overleg gesproken over een fiftyfiftyfinanciering. Er moest wel gekort worden op de subsidie, wat mij op zich heel redelijk lijkt in deze tijd. Dat is allemaal in gang gezet, dus die 50% van buiten het ministerie is geregeld door andere organisaties en ineens is het project afgeblazen. Ik hoor daar graag nog een reactie op.

De heer De Krom (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Hij begon zijn eerste termijn met een vraag aan mij over de integratienota. Ik heb geloof ik niet gezegd dat ik het een slechte nota vind. Mijn kritische noten kwamen uit iets anders voort. De minister zegt en schrijft dat er een extra inspanning van migranten mag worden verwacht. Dat is het soort teksten waar de heer Bolkestein in de jaren negentig om werd verguisd, met name door de PvdA. Het tragische is dat het allemaal zo ontzettend lang heeft geduurd voordat dit soort inzichten nu ook tot de PvdA is doorgedrongen. Ik prijs de minister er in elk geval voor dat hij nu een reëel beeld schetst van de problemen in de integratienota. Daar kwam mijn kwalificatie dus vandaan.

Ik heb in mijn eerste termijn gezegd dat een ingroeimodel voor sociale zekerheid voor ons essentieel is. Wat ons betreft kan er geen beroep op de bijstand worden gedaan in de eerste tien jaar van het verblijf. Het antwoord van het kabinet, van de minister van SZW en van de minister voor WWI, is dat dit niet kan doordat er allerlei internationale verdragen in de weg zitten. Daarom dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat meerdere fracties in de Tweede Kamer zich hebben uitgesproken voor een "ingroeimodel" in de sociale zekerheid;

constaterende dat dit ingroeimodel momenteel niet bestaat in de Wet werk en bijstand;

constaterende dat het kabinet van mening is dat internationale verdragen een dergelijk ingroeimodel verhinderen;

verzoekt de regering, in te zetten op het wijzigen van de desbetreffende verdragen, teneinde een ingroeimodel mogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Krom. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34(32123 XVIII).

De heer De Krom (VVD):

Ik heb geluisterd naar het betoog van de minister over het bedrag van 75 mln. voor inburgering. Ik ben het daar niet mee eens en ben niet overtuigd door zijn argumentatie. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat 100 mln. inburgeringsmiddelen worden teruggevorderd van gemeenten;

overwegende dat 75 mln. daarvan wordt aangewend als extra middelen voor inburgering in 2010;

verzoekt de regering, deze 75 mln. niet te besteden aan extra inburgering maar aan meer blauw op straat,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Krom. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35(32123 XVIII).

De heer De Krom (VVD):

Wij hebben heel kort gesproken over onze zorgen over slechte scholen en dan met name over scholen die de integratie actief tegenwerken, zoals de As Siddieq in Amsterdam. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het gedogen van islamitische scholen die de integratie actief tegenwerken tot gevolg heeft dat generaties kinderen daarvan het slachtoffer worden en hun kansen op succesvolle participatie in de samenleving worden beperkt;

verzoekt de regering, deze scholen te sluiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Krom. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36(32123 XVIII).

De heer Van der Ham (D66):

Deze motie gaat over islamitische scholen. Nu is er een aantal zeer slecht functionerende islamitische scholen, maar er is ook De Kromeen aantal scholen dat niet islamitisch is, maar ook zeer slecht is. Geldt de motie ook voor die scholen?

De heer De Krom (VVD):

Wij spreken hier in het kader van de integratie en daar ligt een specifiek probleem. Daarom heb ik deze motie ingediend.

Mevrouw Karabulut (SP):

Is de heer De Krom, gezien de relatie tussen integratie en bijzonder onderwijs, ook voorstander van een acceptatieplicht?

De heer De Krom (VVD):

Wij hebben daarover al uitvoerig gesproken, ook in de onderwijscommissie.

Mevrouw Karabulut (SP):

De heer De Krom kan dus antwoorden met ja of nee.

De heer De Krom (VVD):

Ja.

Ten slotte dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat door de overheid projecten worden gefinancierd waarvan de bijdrage aan de integratie op zijn minst kan worden betwijfeld, of zelfs daarmee in strijd zijn, en bovendien soms ook in strijd zijn met de scheiding van kerk en staat;

overwegende dat voorbeelden van dergelijke projecten zijn het subsidiëren van Iftarmaaltijden, van sportactiviteiten voor Marokkanen, van oogstfeesten voor Hindoes, van moskeeën in Amsterdam voor "imagoverbetering", het subsidiëren van de Poldermoslima Hoofddoekenbrigade, of van (inter)-religieuze debatten;

verzoekt de regering, dergelijke projecten die direct of indirect door de rijksoverheid worden gefinancierd, te stoppen en er bij gemeenten op aan te dringen dat ook te doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Krom. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(32123 XV).

De heer Fritsma (PVV):

Ik ben het met de laatste motie eens. Wij moeten ophouden met die flauwekul van het sponsoren van Iftarmaaltijden. Wil de VVD-fractie dat ook even doorgeven aan alle fracties in de gemeenteraden? In de gemeente Eindhoven bijvoorbeeld heeft de VVD-fractie projecten als het verstrekken van Iftarmaaltijden gewoon gesteund.

De heer De Krom (VVD):

Ik constateer dat er in ieder geval fracties van de VVD in de gemeenteraden zitten. Op PVV-fracties hoeven wij voorlopig niet te rekenen, heb ik begrepen. Gelukkig zijn er VVD-fracties in gemeenteraden die hier scherp op letten. Ik noem als voorbeeld Den Haag, dat zich sterk maakt voor het stoppen van het gescheiden zwemmen. Zo kan ik nog heel veel voorbeelden noemen van gemeenteraden die precies op deze lijn zitten.

De heer Fritsma (PVV):

Toch blijft staan dat in Eindhoven belastinggeld is gegaan naar de Iftarmaaltijden. Er mag nog wel wat gebeuren aan de consistentie van de VVD-fracties.

De heer De Krom (VVD):

De VVD-fractie in de stadsdeelraad De Baarsjes in Amsterdam heeft een ongelofelijk punt gemaakt van het rare tripje naar New York. De fractie kon dat lokaal doen, omdat zij daar vertegenwoordigd is. Daarom is het zo goed dat de VVD in alle stadsdeelraden en gemeenteraden aanwezig is. Het gaat om projecten op lokaal niveau en daar doen de VVD-fracties iets aan. Helaas doet de PVV-fractie dat niet.

De heer Fritsma (PVV):

Dat is toch geen antwoord.

De heer De Krom (VVD):

Tel uw zegeningen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Hij kan op onze steun rekenen waar het gaat om machines op gang brengen, mensen bij elkaar brengen en deze samenleving weer een stap verder brengen. Ik heb uiteraard nog wel wat wensen. Die heb ik altijd, daarom zit ik in de politiek. Voordat ik die wensen kenbaar maak, heb ik ook nog een waarneming bij dit debat, namelijk dat het opnieuw heel veel is gegaan over symbolen en weinig over heel praktische zaken. Dat zal de heer Dibi, gelezen zijn krantenstukken, ook spijten. Het is gegaan over symbolen als kopvodden, busjes, Sinterklaas en jongerenreizen, maar ook godslastering, waarvan een enkel feit voorbij kwam. Ook daarvan vermag ik niet te begrijpen wat dit gaat doen aan de concrete achterstanden van allochtone jongeren op de arbeidsmarkt of in het onderwijs, of aan de oplopende spanningen in de samenleving. Pas wanneer de heer Van der Ham mij dat kan uitleggen, ben ik ervan overtuigd dat D66 ook een visie heeft op reële integratieproblemen.

De heer Van der Ham (D66):

De discussie tussen de fracties hier gaat over een totaalvisie. Dat heeft de minister neergelegd. U hebt dat gedaan en wij hebben dat al een paar jaar geleden gedaan. Ik heb er nog eens een stuk uit 2004 bijgepakt. Daar is geen woord aan verouderd. Het is nog steeds een visie waarin het gaat om integratie, participatie op de arbeidsmarkt, onderwijs en ook het tegengaan van discriminatie. Er is ook duidelijk in aangegeven dat de vrijheden moeten worden verdedigd, wat de vrijheid van meningsuiting betreft. Daarvan is het debat over godslastering een onderdeel. U steunt die wet ook. De Algemene wet gelijke behandeling, zeer belangrijk wanneer het gaat om gelijke rechten tussen mensen ...

De voorzitter:

Uw vraag is?

De heer Van der Ham (D66):

Dat pakket bij elkaar is een integratievisie.

De voorzitter:

Ik hoor geen vraag.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik ook niet.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Van der Ham (D66):

Met andere woorden, de heer Dijsselbloem vindt het blijkbaar heel leuk vandaag om vooral zichzelf te profileren door zich tegen anderen af te zetten. Ik heb dat bij dit debat niet willen doen. Ik heb onze visie neergezet, waar hij overigens niets op heeft ingebracht.

De voorzitter:

Dit is weer geen vraag.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik heb slechts vastgesteld dat er in mijn waarneming erg veel symbolen zijn opgeworpen. U hebt daaraan meegedaan. Ik geloof niet dat dat bijdraagt aan het verbeteren van de achterstanden die zo taai zijn of aan het verbeteren van het maatschappelijk klimaat, waarover u zich ook zorgen maakt.

Dan een enkel punt waarover wij het nog niet eens zijn. Een belangrijk punt voor ons is de kwaliteit van de uitvoering van de inburgering. Het blijft toch een merkwaardige vaststelling dat kwaliteit in het onderwijsdebat op dit moment weer hoog op de agenda staat. Daar is het volstrekt normaal en wij kijken zelfs naar het verhogen van de eisen aan docenten en aan lerarenopleidingen en wij kijken ook strenger naar de kwaliteit van scholen. In de inburgering is dat nergens geregeld. Ik heb hiervoor de volgende motie opgesteld.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat gelijktijdig met de nieuwe Wet inburgering de verplichte winkelnering bij roc's is opgeheven;

constaterende dat de wet geen kwaliteitseisen stelt aan de door de lokale overheid in te kopen inburgering;

constaterende dat de lokale overheid ook niet verplicht is, inburgeringscursussen in te kopen bij aanbieders aangesloten bij het private keurmerk;

constaterende dat er geen sprake is van publiek toezicht op de kwaliteit van het inburgeringsaanbod, zoals in het reguliere onderwijs;

verzoekt de regering, waarborgen voor de kwaliteit van inburgering vast te stellen door bevoegdheidseisen voor docenten inburgering wettelijk te verankeren, publiek toezicht in te stellen op de kwaliteit van het inburgeringsonderwijs en voorstellen hiertoe voorjaar 2010 aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijsselbloem, Karabulut en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38(32123 XVIII).

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Heeft de heer Dijsselbloem enig idee wat dit gaat kosten?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat is nu precies het punt. Als je basale kwaliteitseisen voor docenten nergens vastlegt, krijg je inderdaad een bikkelharde prijsconcurrentie. Dan kun je weliswaar geld besparen door heel goedkoop in te kopen, maar de kwaliteit van docenten staat onder geweldige druk. Dat is nu al de praktijk. Dat willen wij niet. Prijsconcurrentie bij het aanbod is prima, maar niet ten koste van kwaliteit. Dus ja, dit gaat het kosten.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ja, dat is weer een helder PvdA-antwoord. Ik vroeg of de heer Dijsselbloem enig zicht heeft op de kosten en waar hij dat geld vandaan meent te halen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat halen we gewoon uit het inburgeringsbudget. Het was anders geweest als u geen lacune in de wet had laten zitten. U hebt niets geregeld over de inburgeringsdocent. Ik doel op de opleiding, dat wat hij moet kunnen en de bevoegdheidseisen. In het onderwijs vinden wij het doodnormaal dat die eisen er zijn. Als u dat gat niet had laten vallen, hoefden wij dat nu niet te repareren.

De voorzitter:

Mevrouw Verdonk, omdat u rechtstreeks wordt aangesproken, geef ik u nog een keer de gelegenheid om te interrumperen.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Dank u, voorzitter. Daar zat een heel duidelijke filosofie achter. Ik heb die al een keer in Kamerdebatten voor u verduidelijkt, maar dat wilde u niet horen. Ik wil dat nog wel eens doen. U hebt echter nog steeds geen antwoord gegeven op mijn vraag. U hebt namelijk geen idee hoeveel bureaucratie en kosten dit met zich meebrengt.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

We regelen gewoon heel eenvoudig in de wet dat een docent die inburgeringslessen geeft, daarvoor een bevoegdheid moet hebben. Hij moet opgeleid zijn tot docent en om NT2-onderwijs te geven. Als inburgering daardoor per les duurder wordt, krijgt u daar eindelijk kwaliteit voor. Wij moeten echt ophouden met het "gooien" van geld naar cursussen zonder dat dit resultaat oplevert: mensen kunnen nog steeds geen woord Nederlands spreken aan het eind van de dag.

Wij hebben een interessante discussie gevoerd over segregatie in het onderwijs. Daarover dien ik ook een motie in. Die sluit, interessant genoeg, sterk aan bij het regeerakkoord.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het regeerakkoord aankondigt, sterk in te zetten op de bestrijding van segregatie in het onderwijs;

constaterende dat daarin ook wetgeving ten aanzien van de aanmelding bij scholen werd aangekondigd;

constaterende dat in dit kader een reeks lokale proefprojecten loopt;

overwegende dat nog in deze kabinetsperiode verdere stappen moeten worden gezet;

verzoekt de regering, in 2010, lerende van de lopende lokale aanpak, wetgeving bij de Kamer in te dienen teneinde de segregatie in het onderwijs aan te pakken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dijsselbloem. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39(32123 XVIII).

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik lees een ander stukje voor uit het regeerakkoord en wil graag dat de heer Dijsselbloem dat bevestigt. Het stuk luidt als volgt: "Segregatie in het onderwijs moet worden bestreden zonder dat er sprake is van een acceptatieplicht."

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Als u mijn motie steunt, weten wij hoe wij er samen in zitten. In het regeerakkoord staat dat er een samenhangende aanpak komt. Ik doel enerzijds op het juridische aspect, namelijk het op de agenda krijgen van dat instrument van aanmelding met als doel om segregatie tegen te gaan. Gekoppeld daaraan stelden wij vast dat de acceptatieplicht vooralsnog niet nodig was. Ik houd mij graag aan beide onderdelen van het regeerakkoord.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik wil ook graag de reactie van de heer Dijsselbloem op de activiteiten van staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart die tot doel hebben om iets te doen aan segregatie in het onderwijs.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Die voorbeelden ken ik niet. Ik ken alleen de voorbeelden van de projecten die onder de verantwoordelijkheid van de andere staatssecretaris van start zijn gegaan. Ja, dat zet u wel aan het denken.

Mevrouw Sterk (CDA):

Misschien kan de heer Dijsselbloem reageren op datgene wat de andere staatssecretaris op dat punt doet.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Zij is bezig met een aantal lokale pilots. Dat zijn er ongeveer negen. De eerste resultaten in Eindhoven zijn somber. Die roepen bij mij de vraag op of er dadelijk een juridisch handvat is op grond waarvan wij wel afspraken kunnen maken in het geval dat schoolbesturen zeggen dat ze niet meedoen. Dat is namelijk de situatie in Eindhoven. Daarom haal ik die passage in het regeerakkoord uit de koelkast waarin staat dat we het gaan doen. Als het kabinet zegt dat we het gaan doen en mevrouw Sterk mij daarbij helpt, heb ik die acceptatieplicht vooralsnog niet nodig.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dat is een interessante wending in het debat. Ik heb al eerder in het debat aangekondigd dat mijn fractie samen met de fracties van de SP en D66 in januari met een wetsvoorstel over de acceptatieplicht zullen komen. U zegt dat het kabinet zich niet houdt aan alle afspraken in het regeerakkoord. Gebeurt dat wel, dan staat die acceptatieplicht voor u niet ter discussie. Als wij eindelijk iets gaan doen tegen segregatie, dan houdt u zich vast aan het regeerakkoord. Begrijp ik dat goed?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik geloof dat u het ongeveer begrijpt. In eerste termijn heb ik al gezegd dat mijn kernpunt is dat ik denk dat het veel belangrijker is om iets te kunnen doen aan de manier van aanmelden. Daar ontstaat de witte vlucht namelijk. Wij kunnen daaraan niets doen, want dat heeft te maken met het moment van aanmelden, de wijze waarop dat gebeurt, de dubbele wachtlijsten enzovoort. Je mag je daarom overal en altijd aanmelden. Dat is het grote punt. Ik ben principieel voor de acceptatieplicht, geen misverstand daarover. In het regeerakkoord staat dat wij met name het punt van het aanmelden zullen aangrijpen. Ik denk dat dit inderdaad effectiever is, maar dat is ook in de ijskast gezet. Mijn stelling is dat wij dat er snel uit moeten halen, of dat wij die acceptatieplicht dienen door te voeren. Het heeft mijn voorkeur om dat te doen wat in het regeerakkoord staat, dus aangrijpen op het aanmelden dat daar gebeurt.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dan stel ik vast dat het wel erg laat is als wij ons pas drie jaar in deze kabinetsperiode gaan richten op wat in het regeerakkoord is afgesproken. Ik ben er desalniettemin heel erg dankbaar voor.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik ben blij dat de heer Dibi er zo over denkt.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik meen dat deze voorstellen effectiever zullen zijn dan een acceptatieplicht. DijsselbloemDan blijft echter overeind staan dat staatssecretaris Van Bijsterveldt constant en consequent zegt dat zij geen specifieke maatregelen wil nemen ten aanzien van segregatie. Zij doet dat ook in het bijzijn van staatssecretaris Dijksma. Ik wil ook graag het oordeel van de heer Dijsselbloem daarover horen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Alle bewindslieden zijn gebonden aan het regeerakkoord. Dat lijkt mij evident. Als ik op het regeerakkoord word aangesproken, mogen onze bewindslieden er zeker op worden aangesproken. Overigens ben ik blij om te horen dat de heer Dibi zo enthousiast is over het regeerakkoord.

Mevrouw Karabulut (SP):

Wij hebben gisteren ook al even gesproken over hetgeen de heer Dijsselbloem wil. Ik steun natuurlijk zijn pleidooi om te komen tot een centraal inschrijfpunt en dat beter te regelen. Het is een van de instrumenten om segregatie te bestrijden. Een acceptatieplicht is dat natuurlijk ook bij scholen die kinderen weigeren. Als wij het initiatiefwetsvoorstel indienen, zal de heer Dijsselbloem het dan steunen? Gisteren was het antwoord "ja". Is dat ook vandaag nog zijn antwoord?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik meen dat mijn reactie op deze vraag van de heer Van der Ham was, dat ik het wetsvoorstel met warme belangstelling en een positieve grondhouding zal bekijken. Dat is volstrekt logisch. Er ligt trouwens al een wetsvoorstel. De behandeling daarvan ligt alleen stil. Ik doel op het wetsvoorstel van mevrouw Hamer, dat naar mijn idee hetzelfde regelt. Ik zou dus zeggen: kom maar op. Maar ik houd staande wat ik zojuist tegen de heer Dibi heb gezegd: ik meen dat het echt belangrijker is dat wij proberen iets te doen aan het moment van aanmelden, de wijze van aanmelden en waar men zich mag aanmelden om de grote problemen van de witte vlucht en de omvallende zwarte scholen aan te pakken. Ik hoop dat mevrouw Karabulut het met mij eens is dat dit belangrijker is. Als wij dat voor elkaar zouden kunnen krijgen, meen ik dat wij een belangrijker resultaat hebben geboekt. Blijft staan dat ik principieel van mening blijf dat de kinderen van ouders die de grondslag van een school respecteren, moeten worden toegelaten tot scholen.

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut, voor de laatste maal.

Mevrouw Karabulut (SP):

Over het eerste punt zijn de heer Dijsselbloem en ik het helemaal eens. Vervolgens moeten kinderen inderdaad ook nog geaccepteerd worden wanneer zij de grondslag van de school accepteren. De heer Dijsselbloem heeft met zijn fractie inderdaad uit een vorige periode een wetsvoorstel in de ijskast liggen. Hij mag dat nu niet meer indienen vanwege het CDA.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het is ingediend.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik heb het even over het initiatief van D66, GroenLinks en de SP. Gisteren zei de heer Dijsselbloem dat als wij het wetsvoorstel zouden indienen, het zijn steun zou krijgen. Ik vraag hem of hij bijdraait of herhaalt wat hij gisteren heeft gezegd. Zal het wetsvoorstel zijn steun krijgen?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik herhaal wat ik gisteren heb gezegd. De heer Van der Ham weet het misschien nog. Ik zal het met warme belangstelling en een positieve grondhouding bekijken. Dat is nog steeds het geval. Aan het adres van mijn coalitiepartners zeg ik dat in het regeerakkoord een tweeledige afspraak was gemaakt. Mijn voorkeur gaat nog er nog steeds naar uit om het aspect van aanmelden bij de kop te pakken. Die afspraak verloopt niet voor het einde van de kabinetsperiode.

De heer Van der Ham (D66):

Ik kan mij heel goed herinneren dat de heer Dijsselbloem dit gisteren heeft gezegd. In de aanvliegroute merk ik echter toch wel dat de heer Dijsselbloem het nu een beetje anders zegt. Heeft in de tijd die is verstreken tussen het debat van gisteren en het moment van nu, misschien toch even een overleg in de coalitie plaatsgevonden waarin is gezegd: Jeroen, mijnheer Dijsselbloem, je bent toch een beetje buiten de lijntjes gekomen; dat moeten wij zo niet doen, dus zeg het in de tweede termijn even wat voorzichtiger want anders krijgen wij kabinetsproblemen?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Nee, dat overleg is er niet geweest. Ik hoop dat u mij serieus neemt als ik u zeg dat ik dit een voorbeeld van symboolpolitiek vind. Hoe kun je iets doen aan de problematiek van leeglopende zwarte scholen? Deze scholen vallen op een gegeven moment om en worden zelfs gesloten, wat telkens een ongelofelijke verspilling van de onderwijsinfrastructuur is. Dit doet zich voor in Eindhoven, in Utrecht, eigenlijk in alle steden. Ik ben er ten diepste van overtuigd dat als je hier iets aan wilt doen, het moment van aanmelden het aangrijpingspunt is. Acceptatieplicht helpt niet tegen de witte vlucht. Acceptatieplicht steun ik ten principale. Als ouders de grondslag van een school erkennen, moeten hun kinderen worden toegelaten. Maar ik vraag u om mij een beetje tegemoet te komen om iets te doen aan de witte vlucht. Dat is op dit moment het acute probleem als het gaat om segregatie. Een acceptatieplicht helpt niet tegen de witte vlucht.

De heer Van der Ham (D66):

Een acceptatieplicht mag natuurlijk nooit het enige zijn. Wel valt het mij op, mijnheer Dijsselbloem, dat u een beetje in de houdgreep wordt gehouden door de ChristenUnie en door het CDA bij thema's als religie en onderwijs. En dan zegt u dat dit symboolpolitiek is.

De voorzitter:

Mijnheer Van der Ham, wilt u via de voorzitter spreken?

De heer Van der Ham (D66):

Natuurlijk. Dat wilt u altijd. We moeten altijd via u spreken.

De heer Dijsselbloem komt enigszins terug op zijn steun voor de acceptatieplicht door deze symboolpolitiek te noemen. Islamitische scholen kunnen een lesbische docent weigeren, op grond van de huidige wet. U zegt tegen mij en tegen anderen die er voorstander van zijn om deze wet te wijzigen, dat dat symboolpolitiek is. Heeft dat er niet een beetje mee te maken dat u in de tang bent genomen door de ChristenUnie en het CDA op dat punt?

De voorzitter:

Via de voorzitter, mijnheer Van der Ham.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Nee, dat is niet zo. Ik zou willen dat D66 zich eens uitsprak over de harde realiteit van de integratieproblematiek. Dat doet u zo weinig. Uw fractievoorzitter spreekt daarover als zou de overheid daar niets aan kunnen doen.

De voorzitter:

Mijnheer Dijsselbloem, wilt u ook via de voorzitter spreken?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. De fractievoorzitter van de heer Van der Ham blijft maar zeggen dat integratieproblemen vanzelf zullen weggaan en dat er aan deze problemen niets te doen is. Het enige waarover je D66 hoort, is zaken als godslastering uit het Wetboek van Strafrecht halen. U moet het mij niet kwalijk nemen dat ik daarvoor ben. Wij steunen dat. Maar ik verwacht niet dat we daarmee de integratieproblemen zullen oplossen. Dat is mijn punt. Dat bedoel ik met symboolpolitiek. Symbolen kunnen heel belangrijk zijn in de politiek. Symbolen kunnen principieel juist zijn. Bij enkele van uw symbolen vindt u ons ook aan uw kant. Maar verwacht niet dat ik enthousiast word over deze symbolen in relatie tot de hardnekkige en taaie problemen rond integratie in deze samenleving. U zit op een gemakkelijke positie, lijnrecht tegenover de heer Wilders. Het gaat u goed; het gaat de heer Wilders goed.

De voorzitter:

Via de voorzitter, mijnheer Dijsselbloem.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. De heer Van der Ham en zijn partij doen net als de heer Wilders niets aan reële oplossingen voor concrete problemen. Dat is buitengewoon jammer.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb een punt van orde. Ik word uitgedaagd.

De voorzitter:

Ik geef u gelegenheid tot een laatste interruptie, mijnheer Van der Ham. Dat u uitgedaagd wordt, is ook niet zo verwonderlijk. U laat zich uitdagen en u daagt zelf ook uit.

De heer Van der Ham (D66):

Dat lijkt mij normaal voor een debat, voorzitter.

De heer Dijsselbloem zegt dat het alleen maar over symbolen gaat. Het kabinet, mevrouw de voorzitter, bezuinigt 190 mln. op de veiligheid. Met veiligheid is juist in dat soort wijken een probleem. Wij stellen ons voortdurend op als het gaat over zeer zwakke scholen. De Partij van de Arbeid doet dat ook allemaal wel, maar wie praat er het hardst over? Dat doet ook mijn fractievoorzitter Pechtold. Als het gaat over het openbreken van de arbeidsmarkt, geeft de Partij van de Arbeid niet thuis. Nodig zijn concrete oplossingen van de problemen aan de onderkant van deze samenleving, of het nou gaat om immigranten, nieuwe Nederlanders of oude Nederlanders. Voor deze problemen hebben wij concreet beleid, mijnheer Dijsselbloem. Ik begrijp heel goed dat u probeert om een beetje van u af te slaan omdat u in de problemen zit.

De voorzitter:

Via de voorzitter.

De heer Van der Ham (D66):

Echte oplossingen lopen via onderwijs, via werkgelegenheid, via het openbreken van de arbeidsmarkt en de woningmarkt. Daar wilt u stilstand en willen wij vooruitgang. Dat is heel concreet het verschil tussen de Partij van de Arbeid en D66.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het valt mij op dat de heer Van der Ham zijn toon verhoogt als D66 wordt bekritiseerd op de integratieplannen die de facto ontbreken. U komt aan met het opheffen van het ontslagrecht als oplossing voor de taaie, aanhoudende werkloosheid en voor de achterstanden onder allochtonen. U wilt de ontslagbescherming opheffingen. Als dat uw oplossingen zijn, het spijt mij.

De heer Van der Ham (D66):

Luisteren, luisteren.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

U noemt net zelf het openbreken van de arbeidsmarkt. Ik neem aan dat u daarmee het ontslagrecht bedoelt.

De voorzitter:

Mijnheer Dijsselbloem, voor de laatste maal vraag ik u: wilt u via de voorzitter spreken? Gaat u alstublieft niet over de microfoon heen interrumperen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik weet niet wat u bedoelt met "over de microfoon heen".

De voorzitter:

U schreeuwt door de zaal heen naar de heer Van der Ham, terwijl we niet buiten de microfoon om kunnen discussiëren of debatteren. Ik geef het woord aan mevrouw Ortega-Martijn.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voordat bepaalde uitspraken een eigen leven gaan leiden, wil ik toch klip-en-klaar van de heer Dijsselbloem horen dat hij vierkant achter de inhoud van het coalitieakkoord staat en dat we gezamenlijk gaan werken aan de uitvoering ervan.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ja, mevrouw Ortega-Martijn, maar dan verwacht ik ook dat u mijn motie ondersteunt waarin gevraagd wordt om het element van het aangrijpen op aanmelden, en het effect dat dat heeft op segregatie in het onderwijs snel wettelijk te regelen. Dan ben ik weer helemaal van uw ... nee, niet van uw partij, want dat ben ik niet.

De voorzitter:

U bent niet van de partij van mevrouw Ortega-Martijn.

Het woord is aan de heer Fritsma.

De heer Fritsma (PVV):

De heer Dijsselbloem zei zojuist dat de PVV niet met reële oplossingen komt. Dat is natuurlijk klinkklare onzin. De PVV wil immigratie beperken, de PVV wil Marokkaanse straatterroristen kunnen uitzetten, de PVV wil onwillige inburgeraars aanpakken. Dat doet uw partij allemaal niet. Laten we eerlijk zijn, mijnheer Dijsselbloem, uw partij heeft de integratieproblemen alleen maar erger gemaakt, bijvoorbeeld door met een generaal pardon te komen voor 28.000 nepvluchtelingen inclusief criminelen. Denkt u dat de integratieproblemen worden opgelost met dat soort maatregelen, met dat soort bevorderingen van de massa-immigratie waar uw partij zo dol op is?

De voorzitter:

Ook voor u geldt, mijnheer Fritsma, dat u via de voorzitter moet spreken.

Het woord is aan de heer Dijsselbloem.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik had het over reële oplossingen voor integratieproblematiek. Die heb ik van de zijde van de PVV nog nooit gehoord. Nog nooit!

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter, ik heb de heer Dijsselbloem gisteren ook de vraag gesteld wat er op tegen is voor een vreemdeling die op grond van een verblijfsvergunning hier komt wonen om geen misdrijf te plegen. Inderdaad, de PVV wil iemand met een verblijfsvergunning die een misdrijf pleegt het land uitzetten. De PvdA wil dat niet. Het is een reële oplossing van de PVV. Ik wil nog een keer van u horen wat er op tegen is om van nieuwkomers te verlangen dat zij geen misdrijf plegen. Wat is er op tegen om in geval van een gepleegd misdrijf de verblijfsvergunning gewoon meteen in te trekken? Dat is een reële oplossing. Ik wil graag weten wat u daar op tegen hebt.

De voorzitter:

Wat de heer Dijsselbloem daar op tegen heeft.

De heer Fritsma (PVV):

Wat de heer Dijsselbloem daar op tegen heeft. Het is namelijk te realiseren. Je kunt de vreemdelingenwetgeving zo aanpassen dat je kunt zeggen: één gepleegd misdrijf, eruit!

De voorzitter:

Uw vraag is duidelijk.

De heer Fritsma (PVV):

Het is gewoon pure onwil van de PvdA ...

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat klopt!

De heer Fritsma (PVV):

... dat deze partij niet met echte oplossingen komt.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Nee, het is pure onwil van de PvdA om zo hardvochtig en blind tekeer te gaan. Er is een glijdende schaal die u blijkbaar lijnrecht wilt maken: voor elke willekeurige overtreding of elk willekeurig misdrijf – dat was uw formulering – het land uit. U gaat nog verder, want ook over Nederlanders met een dubbele nationaliteit hebt u weleens gezegd: in geval van een misdrijf, paspoort intrekken en eruit. Mijn stelling is dat we de integratie echt nooit van de grond zullen krijgen, echt helemaal nooit, als je tegen nieuwkomers blijft zeggen, "je mag meedoen. Doe je best. Maar weet wel, als jij over de schreef gaat, zul je anders worden behandeld dan anderen. Als jij over de schreef gaat, zal je paspoort worden afgenomen en zul je het land worden uitgezet". Als dat de boodschap is aan nieuwkomers, migranten, migrantenkinderen en alle volgende generaties, moet u niet verwachten dat dit één land wordt. En dat is wel ons streven. Het is het streven van de PvdA om te werken aan één land in plaats van aan een verscheurd land. Dat onderscheidt ons ten principale.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Voorzitter, ik lees graag een zin voor uit de Integratiebrief. "Het aanpakken van integratieproblemen vereist dat er grenzen worden gesteld aan de komst van migranten die onvoldoende zijn toegerust voor een succesvolle toekomst in Nederland." Dat is heldere taal van de minister. Mag ik in uw eigen woorden horen wat hier staat?

De voorzitter:

"In de woorden van de heer Dijsselbloem". Het is echt niet zo moeilijk om via de voorzitter te spreken. Het is gewoon de derde persoon.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. U legt daar echt om de zin de nadruk op. Ik zal mijn best doen, maar ...

De voorzitter:

Dat klopt. Dat is omdat u het om de zin verkeerd blijft doen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik zal mijn best doen, maar om nu het hele debat daarover te laten gaan, is ook een beetje overdreven.

Ik zou zeggen, lees de brief over de huwelijksmigratie waarover we onlangs al een debat hebben gevoerd. Dit gaat over het stellen van de eis dat mensen voordat zij naar Nederland komen een inburgeringsexamen behalen in het buitenland. Het kabinet zegt daarover dat het de eisen gaat verhogen. En het gaat over alle andere daarbij behorende maatregelen. Je zorgt dus dat mensen die vrijwillig kiezen voor een toekomst in Nederland, zich daar terdege op voorbereiden. Dat steunen wij zeer.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Dat staat er niet. Er wordt vereist dat grenzen worden gesteld aan de komst van migranten die onvoldoende zijn toegerust. Dat kun je doen door inburgering in het buitenland. Het kan ook betekenen dat je iets moet doen aan de aantallen. Wat staat er namelijk in de zin ervoor? "De spankracht van de samenleving, van onze instituties en van buurten die veel nieuwe migranten moeten opvangen kent haar grenzen." Dat is eigenlijk een pleidooi om ervoor te zorgen dat er minder mensen in al die buurten en wijken komen, want dat heeft toch heel duidelijk een negatieve invloed op de spankracht. Dat schrijft de minister.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het is echt een herhaling van de discussie, maar ik ben altijd graag bereid om nog een keer ons standpunt toe te lichten. Wij sturen niet op mensen, wij werken niet met quota en wij sluiten ook geen grenzen. Het enige wat wij over huwelijksmigranten zeggen, is dat als zij naar Nederland willen komen, zij van tevoren moeten voldoen aan een aantal eisen. Die hebt u geïntroduceerd met de wet die wij hebben gesteund. Het kabinet zegt daarvan: er slagen zo veel mensen dat we die eisen wel scherper mogen maken, zodat de winst die we daaruit halen ... Ik zie u lachen, maar u lacht om uw eigen wet. Ik bedoel, ik vind het prima, maar dat is dus onze benadering. Je stelt eisen aan mensen. Die eisen mogen scherper. Als mensen daaraan voldoen, kunnen ze naar Nederland komen voor een huwelijk. We sluiten geen grenzen. Dat is niet ons standpunt.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Als een heel groot aantal mensen in een keer binnenkomt, komt er daarna heel veel gezinsvorming en gezinshereniging achteraan. Dat schijnt de heer Dijsselbloem nog steeds niet te begrijpen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ja. Goed.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik heb nog een paar andere punten die ik maar meteen in de vorm van een motie aan de Kamer voorleg.

De DijsselbloemKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende de zeer snel oplopende jeugdwerkloosheid, met name onder allochtone jongeren;

overwegende dat een blijvende terugval ten opzichte van onderwijs en arbeidsmarkt moet worden voorkomen;

overwegende dat tot 1 januari aanstaande speciale jobcoaches jongeren ondersteunen vanuit de Werkpleinen;

verzoekt de regering, de ondersteuning door jobcoaches van jongeren die kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt, ook na 1 januari 2010 op volle kracht te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dijsselbloem. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40(32123 XVIII).

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik heb in eerste termijn gesproken over het succesvolle programma Meedoen door sport. Dat was ook een initiatief van minister Verdonk en van onder andere toenmalig wethouder Spekman uit Utrecht. Dat programma loopt eind volgend jaar af. Wij willen graag zeker stellen dat het een vervolg krijgt. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in 2006 het programma "Meedoen Allochtone Jeugd door Sport" is gestart en eind 2010 afloopt;

overwegende dat in de 11 grote gemeenten en 9 sportbonden die meedoen, 500 sportverenigingen 12.000 nieuwe jeugdleden mochten inschrijven;

overwegende dat meerdere gemeenten en sportbonden zouden willen meedoen;

verzoekt de regering, nog in 2010 te kijken naar mogelijkheden om het programma "Meedoen" open te stellen voor meerdere gemeenten en sportbonden;

verzoekt de regering, te voorzien in een vervolg van het programma "Meedoen" na 2010,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dijsselbloem. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41(32123 XVIII).

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de gegeven antwoorden.

Voor de PVV-fractie is duidelijk dat we met deze minister voor WWI eigenlijk te maken hebben met Vogelaar II, want op hoofdlijnen is het integratiebeleid heel weinig veranderd. De aloude linkse pappen-en-nat-houdenaanpak gaat gewoon door. De PVV-fractie blijft dus bij het standpunt dat deze minister zijn werk bijzonder slecht doet. Ik heb daarom inmiddels het aangekondigde amendement ingediend dat ertoe strekt de bezoldiging van de minister symbolisch met € 1 te korten.

De minister gaat, ook in zijn integratienota, volledig voorbij aan de voortgaande massa-immigratie en de daaraan verbonden islamisering van onze samenleving die al onze vrijheden en kernwaarden aantast. Over dit punt dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet ten onrechte voorbijgaat aan de grote maatschappelijke problemen die het gevolg zijn van de toenemende invloed van de islam in Nederland;

overwegende dat dit mede komt door de slappe manier waarop het kabinet hiermee omgaat;

verzoekt de regering om te erkennen dat grote integratieproblemen als toenemende homo- en Jodenhaat en het onder druk staan van kernwaarden als gelijkheid van man en vrouw, vrijheid van meningsuiting en scheiding van kerk en staat een rechtstreeks gevolg zijn van de islamisering van onze samenleving, en om de voortgaande islamisering onmiddellijk te stoppen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42(32123 XVIII).

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. De minister onderschat ook een probleem zoals dat van de Marokkaanse straatterreur gigantisch. Met straatcoaches en gezinsmanagers kom je er natuurlijk nooit. Het is in één woord belachelijk dat overlastveroorzakers zelfs getrakteerd worden op snoepreisjes. Daarom dien ik de volgende motie in.

De FritsmaKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat probleemjongeren in Amsterdam met geld voor de Vogelaarwijken worden getrakteerd op een snoepreisje naar New York;

overwegende dat het helaas vaker voorkomt dat Marokkaans en ander tuig wordt verwend met dergelijke reisjes die door de belastingbetaler moeten worden bekostigd,

overwegende dat het ronduit onacceptabel is om Marokkaanse straatterroristen en ander tuig dat overlast veroorzaakt of heeft veroorzaakt zo in de watten te leggen,

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat hang- en reljeugd niet langer wordt beloond met gratis snoepreisjes en dat het belastinggeld dat hiermee gemoeid is, wordt aangewend voor een harde aanpak van overlastgevers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43(32123 XVIII).

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. De minister toont weinig daadkracht en beroept zich vaak op internationale verdragen waardoor hij niets zou kunnen doen. Daarom dien ik mijn laatste motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat talrijke vreemdelingen die reeds vele jaren in Nederland verblijven de Nederlandse taal niet of nauwelijks beheersen;

overwegende dat de regering stelt dat deze zogenaamde oudkomers niet verplicht kunnen worden om in te burgeren op grond van internationale verdragen welke mede door Nederland zijn ondertekend;

constaterende dat eenzelfde redenering ook wordt gebruikt om aan te geven dat het niet kan om criminelen met een dubbele nationaliteit het Nederlanderschap te ontnemen,

verzoekt de regering, haar best te doen om de betreffende internationale verdragen te wijzigen of, wanneer dit niet mogelijk is, op te zeggen, zodat daadkrachtig kan worden opgetreden tegen vreemdelingen die niet willen inburgeren en tegen mensen met een dubbele nationaliteit die onze samenleving met crimineel gedrag verzieken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44(32123 XVIII).

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen en voor een aantal toezeggingen. Ik wil vandaag nog het volgende kwijt. De integratievisie geeft een heel goed beeld van wat er aan de hand is, zonder meer. Er staat in dat er ook sprake is van een grote groep nieuwe Nederlanders – als ik die term mag gebruiken – die heel veel inspanningen hebben gepleegd en geïntegreerd zijn. Ik wil vandaag een vlammend pleidooi voor die groep houden. Deze burgers zijn geïntegreerd en voor iedere stap die zij hebben gezet in het integratieproces hebben zij tien, twintig, dertig keer meer inspanningen moeten verrichten om inderdaad hun doel te bereiken. Dat gaat maar door, dat gaat maar door en dat gaat maar door. Op het moment dat zij een stap op de arbeidsmarkt willen zetten, moeten zij een heleboel inspanningen verrichten. Op het moment dat zij willen promoveren, moeten zij een heleboel inspanningen verrichten en zo gaat het maar door. Ik wil in ieder geval gezegd hebben dat deze burgers, als zij iets hebben bereikt in de Nederlandse samenleving, daarvoor alle, maar dan ook álle inspanningen hebben moeten verrichten. Volgens mij, is de grens van de spankracht van deze burgers bijna bereikt.

In eerste termijn sprak ik over participatievoorzieningen die niet direct leiden tot een inburgeringsexamen, maar waardoor mensen wel treden omhoog komen op de participatieladder. Dit soort initiatieven verdient steun. De resultaten daarvan zouden beter zichtbaar worden moeten gemaakt, waarbij natuurlijk het behalen van het inburgeringsexamen het doel blijft.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit de gemeentelijke praktijk blijkt dat niet voor alle inburgeraars het slagen voor een examen op A2-niveau haalbaar is,

overwegende dat gemeenten desondanks deze inburgeraars een laagdrempelig aanbod willen doen om hun participatie te vergroten,

overwegende dat het bij een goed participatiebeleid past dat iedereen een aanbod wordt gedaan die dat nodig heeft,

constaterende dat in de outputverdeelmaatstaven inburgering (Besluit Participatiebudget, artikel 9) het aantal behaalde examens een grote rol speelt, waardoor gemeenten voor de verdeling van de financiële middelen van het Participatiebudget geen baat hebben bij Ortega-Martijnhet benaderen van inburgeraars voor wie het slagen voor een examen niet haalbaar is,

overwegende dat de door gemeenten ontwikkelde Participatieladder zichtbaar kan maken dat de participatie is vergroot, zonder dat er noodzakelijkerwijze een inburgeringsexamen is gehaald,

verzoekt de regering, met een voorstel te komen om laagdrempelige participatievoorzieningen met een inburgeringscomponent te erkennen en te registreren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ortega-Martijn, Dijsselbloem en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45(32123 XVIII).

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik vond het een ontzettend gebalanceerd verhaal. De minister creëert een klimaat in het land om meer ruimte te bieden voor nuance in het integratiedebat, om alle geluiden in het land in gelijke mate toegang te geven tot dat debat.

Een van de uitdagingen die voor ons liggen, is om het integratiedebat terug te brengen naar de kern, om niet meer op basis van incidenten te rellen en te rennen, om kwaliteit boven kijkcijfers te plaatsen, om de individuen centraal te stellen en niet op te sluiten in een gemeenschap en om de ongekende potentie van jeugdzorg, onderwijs, werk, kunst, cultuur en sport weer op de voorgrond te plaatsen in plaats van in de aftiteling. Ik heb daarvoor een manifest opgesteld: Zeau 2001. Ik roep mijn collega's hier op om het te ondertekenen. Hierbij kijk ik in het bijzonder naar mevrouw Karabulut, de heer Dijsselbloem, de heer Van der Ham, die het al gaat ondertekenen, en alle anderen. Ik kijk ook naar mevrouw Verdonk, al is dat nog enigszins een probleempje. Het debat biedt op dit moment namelijk onvoldoende ruimte voor al die geluiden.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik dacht even dat de heer Dibi wat meer zou zeggen na ons debatje van gisteren, maar ik geef hem alsnog graag de gelegenheid daartoe. Dit is de kans om dat integratiefoutje weg te poetsen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Begrijp ik het goed dat mevrouw Verdonk haar handtekening onder het manifest zet als haar naam daaruit wordt verwijderd?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Dat zal ik nader bezien. Wat er staat, staat er onterecht. U kunt dat niet waarmaken. Nogmaals: ik ben minister geweest en heb een beleid gevoerd dat constant is goedgekeurd door een meerderheid van de Kamer. U maakt daar zo een opmerking over. Ik vind dat dit niet kan en vraag u nogmaals dringend om dat eruit te halen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het is niet mijn bedoeling om u persoonlijk te beledigen, maar het is wel gelijk oversteken. Als u het integratiedebat ook anders wilt gaan voeren en als Trots op Nederland daar open voor staat, dan wil ik uw handtekening onder het manifest en haal ik uw naam weg.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

In de woorden van de heer Van der Laan: u mag mij verleiden.

De heer Dibi (GroenLinks):

Wij gaan het er misschien na afloop over hebben.

De voorzitter:

Ik ben benieuwd.

De heer Dibi (GroenLinks):

Onderwijssegregatie. Ik ken de heer Dijsselbloem inmiddels zo goed dat ik denk dat hij zich vast niet terug in zijn hok laat duwen door mevrouw Sterk. De traditie die minister Van der Laan net noemde, namelijk de christendemocratische en sociaaldemocratische traditie in het bestrijden van de segregatie, botst op dit moment heel erg in het kabinet. Ik ben benieuwd hoe hij daartegenaan kijkt. Ik ben wel heel erg blij met de motie van de heer Dijsselbloem om iets aan de aanmelding te doen. Van de minister voor Wonen Wijken en Integratie mis ik echter een visie op het bestrijden van de segregatie. Als hij keihard werkt aan de integratie terwijl andere bewindslieden de segregatie laten voortwoekeren, dan bereik je minder resultaten dan je zou willen.

Ik dien twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat gemeenten 150 mln. over hebben gehouden omdat er minder mensen een inburgeringstraject hebben gevolgd dan beoogd;

overwegende dat moeders en vaders die de Nederlandse taal onvoldoende spreken, goed bereikt kunnen worden op de school van hun kinderen of op het consultatiebureau;

verzoekt de regering, een deel van dit geld ter beschikking te stellen aan scholen en Centra voor Jeugd en Gezin die taallessen willen geven aan moeders en vaders die dat nodig hebben,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46(32123 XVIII).

De heer Dibi (GroenLinks):

Tijdens het debat over de huwelijksmigratie had ik al een vraag gesteld over een wettelijk verbod op huwelijksdwang. Toen werd ik doorverwezen naar dit debat. Daarom dien ik nu de volgende motie in.

De DibiKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Adviescommissie Vreemdelingenzaken constateert dat huwelijksdwang regelmatig in Nederland voorkomt;

overwegende dat huwelijksdwang ingrijpende gevolgen voor de betrokken slachtoffers heeft, een onaanvaardbare inbreuk vormt op het in Nederland gehuldigde beginsel van vrije partnerkeuze en dat huwelijksdwang substantiële belemmeringen voor de integratie in de Nederlandse samenleving kan inhouden;

verzoekt de regering om te voorzien in strafwetgeving waardoor huwelijksdwang strafbaar wordt gesteld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi, Van der Ham, Sterk, Karabulut, Verdonk, Ortega-Martijn, Dijsselbloem, Van der Staaij, Fritsma en De Krom.

Zij krijgt nr. 47(32123 XVIII).

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik zou toch nog van mijn geachte collega's willen horen of zij hun handtekening zetten onder het manifest.

De voorzitter:

Dat is dan nu de vraag. Mijnheer Dijsselbloem?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik heb de column van Jan Blokker gelezen in NRC Handelsblad van vandaag.

De heer Dibi (GroenLinks):

Was die column nu beledigend of was hij complimenteus? Ik snapte hem niet.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

In ieder geval was zijn dringende advies: teken het niet. Dat was een advies in de richting van de heer Dibi.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik wil weten wat u gaat doen, mijnheer Dijsselbloem.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik wil best tekenen, omdat ik de oproep helemaal aan het eind zeer deel. De analyse die aan het begin van het stuk staat, is dan voor rekening van de heer Dibi, maar ik teken wel.

Mevrouw Karabulut (SP):

Wat mijnheer Dibi wil, breng ik al dagelijks in de praktijk, maar ik ga het manifest lezen en daarna bekijken of ik het zal tekenen. Ik vind het echter hartstikke sympathiek en een goed initiatief.

De heer De Krom (VVD):

Gaat de heer Dibi namens de GroenLinksfractie dan ook de Immigratie- en Integratienota tekenen die de VVD-fractie eerder heeft uitgebracht?

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik ben bang van niet. Nederland is na Denemarken al het strengste land op het gebied van immigratie. Volgens mij doen wij het ontzettend goed. De maatregelen die de VVD voorstelt, gaan best wel ver. Zo ver zou ik niet willen gaan.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik vind het op zichzelf een sympathiek initiatief en de toon spreekt me op zichzelf aan, maar ik mis ook een aantal zaken in de nota. Ik concentreer me dus maar even op ons eigen beleid.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik vind het manifest ook sympathiek. De inhoud spreekt me sowieso aan. Ik vraag me alleen af: aan wie wordt het manifest straks aangeboden? Als de heer Dibi het weer gaat aanbieden aan onszelf, is het heel vreemd om er zelf onder te gaan staan.

De heer Dibi (GroenLinks):

Aan iedereen, om weer datgene centraal te stellen in het integratiedebat waarover het moet gaan: de emancipatie en de verheffing van achterstanden. Dat geldt voor iedereen in Nederland. Ik dank in ieder geval de woordvoerders voor hun reacties.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. De Integratienota is in de media een beetje gespind door de minister en zijn medewerkers als: een streep in het zand en nu gaan we het anders doen! Dat heeft de minister wel genuanceerd. Hij heeft erkend dat er in de afgelopen tien jaar wel heel wat dingen zijn gebeurd en dat de onnozelheid van de afgelopen tien jaar waarover hij sprak, eigenlijk bij alle partijen al langer weg is. De rest is uitvoering en dat is nog moeilijk genoeg.

Er werd gesproken over de traditie van de sociaaldemocratie en de christendemocratie. Ik sta zelf in de traditie van de vrijzinnigdemocratie en ik herinner graag aan de voorvechters daarin, zoals Samuel van Houten in negentiende eeuw, maar ook aan Aletta Jacobs. Zij hebben ook zo hun steentje bijgedragen waar het ging om de onderklasse. De sociaaldemocraten en de christendemocraten hebben dus niet het alleenrecht op verheffing; laten we het zo zeggen.

D66 kiest wat betreft integratie voor een duidelijke lijn. Het is een D66-minister die destijds is begonnen met taallessen en inburgering. Dit kabinet maakt een zootje van de jeugdzorg; wij hebben er voortdurend aandacht voor. Als inburgeringscursussen lokaal soms moeilijk van de grond komen, zitten er vaak rode colleges. Wij zitten boven op het openbreken van de arbeidsmarkt en het verbeteren van het onderwijs. Dat is onze visie. Daarnaast moeten we ook de scheiding van kerk en staat koesteren als normstellend. Ik vind het heel jammer dat de PvdA die nu ontzettend nuanceert.

De heer De Krom (VVD):

Het is een mooi verhaal, maar ik hoor de fractievoorzitter van D66 toch echt zeggen dat het echt allemaal vanzelf gaat en dat integratiebeleid niet effectief is. Dat zegt hij zelf! Ik begrijp er helemaal niets van.

De heer Van der Ham (D66):

Nee, maar dat komt omdat de heer De Krom niet goed leest. Of iemand zich op een gegeven moment een Nederlander voelt, dat kun je niet met een schaartje knippen. Je kunt wel door arbeidsmarktbeleid en door onderwijs proberen mensen te helpen een positie in de samenleving te vinden. Voor de rest moeten mensen het zelf doen. Dat kun je niet met wetgeving afdwingen, althans niet precies zoals de heer De Krom dat zou willen.

De heer De Krom (VVD):

De fractievoorzitter van D66, de heer Pechtold, zegt dat de nationale identiteit volslagen onbelangrijk is en dat wij daar geen tijd aan moeten besteden. Volgens mij is dat juist de kern van het hele debat. De D66-fractie ontkent dat helemaal.

De heer Van der Ham (D66):

De D66-fractie is heel overzichtelijk. Wij zijn met zijn drieën dus wij weten heel goed wat wij overal zeggen. Over de nationale identiteit kun je een eindeloos debat voeren. Is dat boerenkool eten of niet? Ik vind dat allemaal niet zo interessant. Wat ons moet binden, zijn onze grondrechten, de vrijheden. Dat is een basis voor onze identiteit: de vrijheid van godsdienst en van meningsuiting, gelijke behandeling voor man en vrouw, homo en hetero. Dat zijn de kernwaarden waaraan iedereen zich moet houden. Hoe je er dan precies uitziet en wat je draagt en wat je eet, interesseert met uiteindelijk niet zo heel veel. Daarin verschillen de VVD en D66. De VVD-fractie vindt dat mensen in een soort keurslijf moeten worden gedwongen. Zo zie ik Nederland niet.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik hoor de heer Van der Ham zeggen dat het kabinet een zootje heeft gemaakt van de hele jeugdzorg. Als ik dat beschouw in het licht van het debat dat wij deze dagen met elkaar hebben gevoerd, moet ik wel stellen dat waar sprake is van problemen je eerst zult moeten weten om wie het gaat. Welk kabinet heeft ervoor gezorgd dat er nu een cliëntendoorverwijssysteem is voor kinderen, het elektronisch kinddossier? Welk kabinet heeft ervoor gezorgd dat er sprake is van een verwijsindex risicojongeren? Ik wil graag van de heer Van der Ham horen waar hij zijn uitspraak op baseert. Dit is juist een goed startpunt om straks structureel de problemen aan te pakken.

De heer Van der Ham (D66):

Minister Rouvoet is heel goed in het schrijven van papier en het opzetten van dit soort systemen, maar nog steeds zien wij enorme problemen in de jeugdzorg. Je ziet met name dat allochtone jongeren nog te snel naar andere circuits aftakken omdat ze niet worden erkend en gezien door de jeugdzorg. Er zijn grote problemen. Iedereen klaagt steen en been, met name over de inzet van minister Rouvoet. Hij zit er nu bijna drie jaar en wij hebben nauwelijks vooruitgang gezien.

De voorzitter:

Als het gaat over de jeugdzorg wil ik opmerken dat dat een ander debat is. Als mevrouw Ortega nog een vraag heeft over deze begroting sta ik een interruptie toe.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

De heer Van der Ham heeft alle ruimte gekregen om te zeggen wat hij wil. Daar wil ik toch wel op reageren. Het is in ieder geval dit kabinet dat de rotzooi die D66 als onderdeel van de paarse kabinetten ook aangaande de jeugdzorg heeft achtergelaten, op dit moment constructief en structureel opruimt.

De voorzitter:

Ik heb geen vraag gehoord.

De heer Van der Ham (D66):

Ik geloof dat wij nooit als bewindspersoon verantwoordelijk zijn geweest voor de jeugdzorg.

Wij hebben een aantal moties gesteund. Bijvoorbeeld de motie van de heer Dijsselbloem over de certificering van de inburgeringscursussen. Ook de motie over huwelijksdwang hebben wij van harte gesteund. Ik citeer voordat ik mijn motie voorlees nog even uit een integratienota van D66 van een paar jaar geleden. "Integratie moet van twee kanten komen. Dat betekent dat van elke migrant verlangd mag worden dat hij zich inspant om een volwaardige plaats in de samenleving te verwerven. Ieder mens schept zijn eigen geluk." Ik raad de heer Dijsselbloem aan die nota nog eens goed te lezen. Dat geldt ook voor de heer De Krom en alle andere geïnteresseerden. Het is een fantastische nota, nog steeds erg actueel. Er zitten veel leerzame punten voor de heer Dijsselbloem in, zeker wanneer het gaat over de scheiding tussen kerk en staat.

Voorzitter, ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat deelname aan inburgeringscursussen van belang is;

constaterende dat door een combinatie van sociale en praktische oorzaken mensen niet deelnemen of uitvallen;

overwegende dat gemeenten heden bezig zijn, de contracten voor inburgeringscursussen af te sluiten en dat de kwaliteit van die afspraken van doorslaggevend belang is voor het beleid van inburgering;

overwegende dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten wat betreft de kosten van een inburgeringscursus;

spreekt als haar mening uit dat:

  • - er een flexibeler aanbod komt van cursussen, wat betreft deelnametijden;

  • - de kosten van cursussen meer op elkaar worden afgestemd;

verzoekt de regering, de mening van de Kamer over te brengen aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham, Dijsselbloem en Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48(32123 XVIII).

De heer Van der Ham (D66):

Ik wil erbij opmerken dat de Kamer dit uitspreekt omdat het namelijk ook een houding is ten opzichte van onze eigen fracties die natuurlijk in al die raden bezig zijn met het sluiten van die contracten.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik heb geen vraag over de motie, want die heb ik meeondertekend. Ik wil nog even ingaan op die oude nota van D66. Ik ben blij dat die weer is afgestoft. Dat was een nota waarop, denk ik, Ursi Lambrechts een grote stempel heeft gedrukt. Dat was een D66-collega met wie ik in die periode veel heb samengewerkt. Het was ook de tijd dat D66 het beleid van mevrouw Verdonk volledig steunde, als ik even Van der Hamde parlementaire geschiedenis in herinnering mag roepen. Dat was een tijd dat D66 inhoudelijke standpunten had over integratie. Ik ben blij dat u uw fractievoorzitter die zegt "het helpt niet, het hoeft niet, houd maar op overheid", even hebt gecorrigeerd.

De heer Van der Ham (D66):

Ik ben helemaal niet in die positie en zou dat ook niet willen. Het hoeft ook helemaal niet, want de heer Pechtold doet tegenwoordig al die onderwijsdebatten. Hij is een zeer actieve fractievoorzitter die bij al die debatten over zeer zwakke scholen uw partijgenoten in het kabinet er hard op aanspreekt. Hij komt ook met voorstellen om het op te lossen. Dat gaat over het wegnemen van achterstanden van jongeren inhet onderwijs. Ik ben de man die hard vecht voor de vrijheden. Gaat het over werkgelegenheid, dan is mijn collega Fatma Koşer Kaya voortdurend bezig om de arbeidsmarkt open te breken. Dat gaat dan niet alleen over het ontslagrecht, maar ook over mensen met een uitkering die graag een onderneming willen beginnen. Er zijn dan allerlei fiscale en bureaucratische problemen die moeten worden overwonnen. Uw regering doet daaraan helemaal niets. Op al die punten hebben wij een visie die wij ook nog in de praktijk brengen in de Kamer. Helaas krijgen wij op die heel concrete punten te weinig steun van de PvdA. Wie zijn daarvan de dupe? De mensen over wie wij het in dit debat hebben.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik wil de minister danken voor zijn beantwoording. Ik heb waardering voor zijn poging om de nuance en de stevigheid in dit debat op een goede manier met elkaar te verbinden. Ik wil op twee punten nog een motie indienen en het daarbij verder te laten, met het oog op de tijd. De eerste heeft betrekking op het inburgeringsexamen waar wel Nederlandse cultuurgeschiedenis en feestdagen in zitten, maar niet, zo blijkt uit de schriftelijke beantwoording, ons volkslied, het Wilhelmus. Dat vind ik een vreemde zaak; vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Wilhelmus in tegenstelling tot andere nationale symbolen niet is opgenomen in de eindtermen van het inburgeringsexamen;

overwegende dat kennis van het volkslied bij inburgering een vanzelfsprekend element vormt, waardoor de integratie van migranten in Nederland kan worden versterkt;

verzoekt de regering, het Wilhelmus op te nemen in de eindtermen van het inburgeringsexamen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Sterk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49(32123 XVIII).

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Hoeveel coupletten?

De heer Van der Staaij (SGP):

Het Wilhelmus dient aandacht te krijgen. De heer Dijsselbloem heeft goed begrepen dat er een zekere marge zit in de manier waarop dat onder de aandacht wordt gebracht en wat er precies bij wordt verlangd. Het lijkt mij inderdaad wat te ver gaan om van migranten de vloeiende kennis van alle coupletten van het Wilhelmus te verlangen, want vrijwel alle autochtonen kunnen evenmin aan die eis voldoen. Maar enige kennis van het volkslied mag je toch wel verwachten.

De tweede motie heeft betrekking op het punt waarover ik gister onder anderen met de heer Dijsselbloem in een interruptiedebat van gedachten heb gewisseld.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet terecht aandacht wil schenken aan gevoelens van vervreemding en onbehagen onder veel autochtone Nederlanders;

overwegende dat ook wettelijk toegestane activiteiten zoals het plaatsen van opvallende schotelantennes, het laten horen van islamitische gebedsoproepen en het bouwen van grote moskeeën en minaretten kunnen bijdragen aan die gevoelens van vervreemding en van aantasting van de historische Nederlandse identiteit;

verzoekt de regering, in overleg met migrantenorganisaties en gemeentebesturen hiervoor uitdrukkelijk aandacht te vragen, en te bevorderen dat wijze terughoudendheid in acht wordt genomen ten aanzien van dergelijke uitingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50(32123 XVIII).

Overigens kent volgens mij het gros van de autochtonen nog niet eens dé twee coupletten. Zij komen niet verder dan het eerste.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Voorzitter. Ik moet zeggen dat deze minister met woorden zijn best doet. Hij meent het ook wel; hij ziet ook wel de problemen in de samenleving. Hij beschrijft ze, analyseert ze, en dan blijft het stil. Oorverdovend stil. Geen concrete maatregelen en toch een beetje dubbele boodschappen. Ik vind dat mensen niet met één voet in ons land en één voet in het land van herkomst kunnen staan, zegt de minister. Wat een geweldig statement; daar ben ik het helemaal mee eens. Alleen in antwoord op de vervolgvraag – hoe gaat de minister dat realiseren – wordt geen enkele concrete maatregel genoemd. Ik heb daarom de volgende motie.

De VerdonkKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de "Integratiebrief" een opsomming is van plannen van aanpak, onderzoeken, suggesties en mooie ideeën;

overwegende dat ons land behoefte heeft aan concrete maatregelen om integratie van allochtonen te bespoedigen;

verzoekt de regering om voor het eind van het jaar de Kamer te informeren over de genomen concrete maatregelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdonk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51(32123 XVIII).

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Voorzitter. Wat de minister volgens mij nog niet helemaal begrijpt, is dat hij nu dé persoon is om niet alleen te praten, maar om ook dingen te doen, besluiten te nemen en concrete maatregelen in te zetten. Dat geldt vooral voor – ik heb de groep al genoemd – de Somaliërs. Dat is een ontzettende probleemgroep. Het gaat maar om 22.000 mensen zegt het SCP. Dat is te behappen. Laten wij dan ook concrete maatregelen nemen. Van die groep krijgt een derde een uitkering. Men kent de hoogste schooluitval. Als je kijkt naar de bezoekers van HALT, dan is het grootste aandeel daarvan Somaliërs. Het gaat heel slecht met die groep en er komen er nog duizenden per jaar binnen. Het is dé groep voor de minister om nu eens te laten zien – ik zou bijna iets zeggen dat ze mij altijd voorhielden toen ik nog minister was – dat hij ... heeft. Ik daag de minister graag uit om dat te doen. Ik heb daarvoor de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het SCP in zijn jaarrapportage een zeer zorgelijk beeld schetst van de integratie van Somaliërs;

overwegende dat het SCP zelfs zegt "als enig lichtpunt zou men kunnen zeggen dat de Somalische groep in Nederland relatief klein is" (22.000 mensen);

overwegende dat de minister in zijn Integratiebrief opmaakt dat er gewaakt moet worden voor het ontstaan van nieuwe integratieproblemen bij Somaliërs;

overwegende dat de laatste jaren wederom duizenden Somaliërs asiel hebben aangevraagd;

verzoekt de regering, gezien de zeer grote integratieproblemen bij deze groep, speciaal probleemgericht beleid te ontwikkelen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdonk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52(32123 XVIII).

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. De motie is mij eigenlijk wel sympathiek, behalve één passage. In die passage staat dat de afgelopen tijd weer enorm veel Somaliërs zijn toegelaten. Uit de feitelijke informatie in de schriftelijke antwoorden blijkt namelijk dat dat niet juist is. Het aantal Somaliërs – ik lees het ook maar voor, als mevrouw Verdonk andere cijfers heeft, moet zij dat maar aangeven – is sinds 2000 afgenomen met 7000 mensen. Dat maakt de problematiek niet minder ernstig, daar zijn wij het over eens, maar waarom weer zo'n zinnetje in de motie met cijfers die gewoon niet kloppen?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Ik heb de minister daar al over geïnterrumpeerd. Dat antwoord klopt namelijk niet. In het antwoord staat ook: kijkt u vooral in de vreemdelingenrapportage. Daar staan echter helemaal geen cijfers in over Somaliërs die een verblijfsvergunning hebben gekregen. Vandaar dat ik die vragen heb gesteld.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat aspect geef ik u dan. Ik heb het niet kunnen controleren. Ik ga daarom af op wat u daarover zegt. Wij weten echter allemaal dat de groep Somaliërs in Nederland een aantal jaren geleden echt veel groter was. Dat zat toen tegen de 40.000 aan. Er is toen een doormigratie naar Engeland geweest. Ik denk dat daarop wordt gedoeld als wordt gezegd dat sinds 2000 de omvang van de totale groep is afgenomen. Wij hoeven hier niet lang over te strijden, maar de groep Somaliërs was in de periode dat mevrouw Verdonk nog minister was, groter en die is onder andere kleiner is geworden, omdat een fors aantal van hen naar Engeland is vertrokken.

De voorzitter:

Ik wil de leden in de zaal vragen om de onderlinge gesprekken in de wandelgang te voeren, want het stoort.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Er is inderdaad een doormigratie geweest, maar dat betrof vooral mannen. De vrouwen met zeven, acht, negen, tien kinderen zijn achtergebleven. De problemen zijn daardoor alleen maar groter geworden. Het aantal is wel kleiner geworden, maar de problemen zijn vele malen groter geworden. Je ziet verder dat de laatste drie jaar het aantal Somaliërs in Nederland gigantisch is toegenomen. Vandaar mijn vraag aan de minister hoeveel er een verblijfsvergunning krijgen. Die komen dan bij die 22.000. Vandaar die vraag. Als u zegt dat u sympathiek tegenover die motie staat, mijnheer Dijsselbloem, wil ik er wel over nadenken of ik die ene zin eruit zal halen. Het gaat mij er namelijk om dat die groep gewoon aangepakt wordt. Daar moet wat mee gebeuren.

De vergadering wordt van 17.24 uur Verdonktot 17.30 uur geschorst.

Minister Van der Laan:

Mevrouw de voorzitter. Mijn excuses voor het feit dat het wat langer duurde. Ik moet 22 moties en 1 amendement becommentariëren. Om dat op tijd te kunnen doen, stel ik voor dat ik de nog liggende vragen – er zijn nog een aantal vragen gesteld – schriftelijk beantwoord. Dat zal ik heel snel doen. Het zijn er niet veel, maar er zijn wel een paar belangrijke. Ik wil daar volgende week op terugkomen. Als de Kamerleden daarmee instemmen, kan ik nu alle tijd besteden aan de moties.

De voorzitter:

Mag ik u vragen of het u gaat lukken om die vragen voor de stemmingen beantwoord te hebben?

Minister Van der Laan:

Wanneer zijn de stemmingen?

De voorzitter:

Over de moties op dinsdag.

Minister Van der Laan:

Ja, maar ik was van plan om alle moties nu af te handelen.

De voorzitter:

Ik denk dat het prettig zou zijn als ook de vragen die er nog liggen voor dinsdag beantwoord worden.

Minister Van der Laan:

Het is nu woensdag; dat moet dus kunnen.

De voorzitter:

Hartstikke fijn.

Minister Van der Laan:

Ik loop de moties in volgorde langs, te beginnen met de motie op stuk nr. 31 van mevrouw Karabulut over het spreidingsoffensief. Ik ontraad de motie nu. Ik heb aangegeven dat wij hierover uitvoerig kunnen praten in het kader van het voorstel voor de Huisvestingswet. Ik ga dat, zoals mevrouw Karabulut zelf heeft gezegd, samen met woningcorporaties en gemeenten voorbereiden om met een echt pakket te komen. Ik vind de termijn van drie maanden wat dat betreft ook te bindend. Ik geloof dat het wetsvoorstel net terug is van de Raad van State, maar ik weet natuurlijk niet hoe snel ik het door het kabinet krijg. We zitten op één lijn. Dat zitten de kabinetspartijen al ongeveer 125 jaar.

Ik ga naar de motie op stuk nr. 32 over de MOE-landers. Het ministerie van SZW is bezig met het bepalen van een standpunt ten aanzien van de Roemenen en de Bulgaren. Volgens mij praten wij binnenkort over het Risborapport. Op dit moment ontraad ik de motie dus, want er komt van alle kanten nog belangrijke informatie naar de Kamer toe. Er is ook nog alle gelegenheid voor besluitvorming.

De motie op stuk nr. 33 betreft het verzoek om de middelen voor de aanpak van Antilliaans- en Marokkaans-Nederlandse problemen op een bepaalde manier maar dan ook uitsluitend op die manier te besteden. Ik heb in januari de brief geschreven, mede namens diverse collega's. Ik kijk ook even naar mevrouw Verdonk, want omdat wij een zeer hoog tempo maken, is daar een convenant uit voortgevloeid met 22 gemeenten. Dat convenant is ook al in werking. Er komen ook nog allerlei nieuwe dingen, zoals voorstellen voor prestatieafspraken enzovoorts. We zijn dus al bezig en dit komt eigenlijk gewoon te laat. Ik ontraad daarom de motie.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik wil terugkomen op de eerste motie, want ik begrijp niet waarom u als minister die verantwoordelijk is voor de integratie, de oproep om met een spreidingsoffensief te komen, afwijst. Ik ga het niet herhalen, maar ik wijs op de situatie met een toenemende segregatie in bepaalde buurten maar ook op scholen. Het gaat dus niet alleen om de huisvesting. U zou zich daar als minister die verantwoordelijk is voor de integratie, iets van moeten aantrekken en zou de verantwoordelijkheid moeten nemen. In de brief schrijft u dat dit geen doelstelling is in de rijksbegroting, omdat dit een lokale politieke aangelegenheid is.

Minister Van der Laan:

Dat is helemaal niet waar. In de brief staan ook allerlei andere dingen, bijvoorbeeld dat ik met de Huisvestingswet aan de gang ga, dat ik met de regiogemeenten wil praten en dat ik dit wil, dat wil, zus wil en zo wil. Ik heb het zojuist niet benadrukt, maar u vraagt ook naar iets waarmee wij al heel lang heel intensief bezig zijn. Ik wil me nu alleen niet vastbinden aan die termijn van drie maanden. Er wordt al gewerkt aan niet vrijblijvende maatregelen.

Mevrouw Karabulut (SP):

De minister duikt hier gewoon. Dat stelt mij echt ontzettend teleur. Ik heb u niet voor niets gevraagd of u de minister voor integratie bent of de minister voor segregatie. U kunt wel zeggen dat u al jaren daarmee bezig bent. Al die jaren zijn het echter vrijblijvende maatregelen geweest en nog steeds kunt u niet één bindende afspraak noemen. Dit heeft geleid tot gettovorming en segregatie in het onderwijs. Dat is het falend integratiebeleid van de afgelopen 30 jaar. Als ik u vraag om met een offensief te komen, kijkt u wederom weg. Daarmee laat u de bewoners van die wijken en die buurten en de kinderen in de steek.

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut. Ten eerste wil ik u verzoeken om te spreken via de voorzitter. Ten tweede hebben wij net afgesproken dat wij niet het debat zouden heropenen naar aanleiding van de moties. Ik verzoek u dan ook om dit niet te doen.

Minister Van der Laan:

Ik zeg enkel dat wij met een offensief komen, waarin ook niet-vrijblijvende maatregelen zullen zitten. De motie van mevrouw Karabulut hoeft mij daartoe niet op te roepen of hiervoor een termijn te stellen. Wij komen met een heel goed pakket dat haar niet teleur zal stellen.

De motie op stuk nr. 34 van de heer De Krom over het ingroeimodel ligt op het terrein van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik zal de motie doorgeleiden naar mijn collega.

De voorzitter:

Minister, wij willen echter graag een oordeel over de motie hebben, ook als ze wordt doorgeleid. Als u geen oordeel kunt geven, is het verzoek of er wellicht een schriftelijke reactie kan komen vanuit het kabinet vóór de stemmingen.

Minister Van der Laan:

Ik wil niet namens mijn collega toezeggen dat hij dat voor dinsdag moet doen. Dan zadel ik hem met werk op en ik weet niet of hij dat redt. Ik weet dat hij op 19 september een heel uitvoerige brief heeft geschreven. Ik heb die brief ook gelezen. Misschien is het gemakkelijk, maar ik durf dat niet toe te zeggen.

De voorzitter:

Kijkt u wat mogelijk is. Ik geef de heer De Krom in overweging om de motie anders aan te houden, totdat er een schriftelijke reactie is.

Minister Van der Laan:

Ik ga door met de motie op stuk nr. 35 over de 75 mln. voor inburgering. Ik blijf het langste bij deze motie stilstaan. Nog een keer wil ik, staccato, zeggen dat ik het onwaarschijnlijk belangrijk vind dat wij dat geld krijgen. Iedereen vindt het immers belangrijk dat er echt wordt ingeburgerd. De machine komt nu op gang. Ik heb de getallen genoemd. Wij gaan het halen, nadat de zaak in 2007 was ingestort. Mede dankzij die instorting zijn wij in 2008 weer een beetjeopgekrabbeld. Wij kunnen die verhoging al in 2009 hebben. Nu kunnen wij doorstoten. Dan draait de machine met betrekking tot de werk- en re-integratiemaatregelen, dus de dingen op de Werkpleinen, de instapcursussen voor analfabeten en de werving en kinderopvang. Het is juist belangrijk, omdat het nu erop aankomt om de vrijwillige inburgeraars erbij te hebben. Ik zeg de Kamer toe dat ik het geld alleen besteed als dit leidt tot extra trajecten, dus meer dan 47.000. Ik doe het in twee delen, zodat het in 2010 ook nog voorzichtig gaat. Ik ontraad deze motie daarom zeer duidelijk.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Het blijft onduidelijk met die cijfers. U zei eerder dat de gemeenten die 75 mln. weer terugkrijgen. Zij mogen die voor de inburgering houden. Daarnaast komt er nog 75 mln. extra bij. Ik vroeg u hoeveel geld er nu extra bijkomt. Toen zei u 75 mln. Dat is dan twee keer 75 mln.

Minister Van der Laan:

Dat heb ik ook uitgelegd. Voor ieder traject dat moet worden ingekocht, krijgt men een bedrag. Dat zat al in het Deltaplan Inburgering en heette daar enveloppegeld. Dat sluit op maximaal 75 mln. Dat zijn de 13.000 extra trajecten. Het kabinet heeft dit voorjaar bij de voorjaarsnota besloten dat ik daarnaast het geld dat terugbetaald zal worden door de gemeenten die hun targets in 2007, 2008 en 2009 niet gehaald hebben, mag gebruiken voor de reeds genoemde, gerichte dingen: instapcursussen, Werkpleinen en de uitvoeringskosten van de gemeenten om op die vrijwillige inburgeraars af te gaan. Ik ben niet inconsistent. Als de Kamer dat wil, zal ik een notitie sturen met de informatie die ik als spreektekst heb gekregen. Ik doe dat met het oog op extra duidelijkheid. Ik vind dit heel belangrijk. Ik ontraad deze motie.

De volgende motie, die op stuk nr. 36 van de heer De Krom, over de islamitische school, zal ik doorgeleiden naar mijn collega van OCW. Ik zal proberen, ervoor te zorgen dat de Kamer voor de stemmingen een antwoord van hem heeft ontvangen.

In de motie op stuk nr. 37 van de heer De Krom wordt verzocht om het afschaffen van een heleboel, zoals sportactiviteiten voor Marokkanen. Het is een hele opsomming. Ik onderscheid de uitvoering op rijksniveau en die op gemeentelijk niveau. Ik zeg de heer De Krom – ik kijk hem recht in de ogen – dat ik op rijksniveau dit soort dingen niet wil. In antwoord op mijn vraag om één regeling te noemen waarin ik achterstel, heeft hij geen voorbeeld kunnen noemen. Ik zeg hem toe dat hij dat ook niet zal kunnen noemen in de toekomst. Over het rijksniveau hoeft hij zich dus geen zorgen te maken. Op het gemeentelijk niveau bestaat autonomie. Het is lastig om zaken van bovenaf te beoordelen. Als gemeenten zoiets doen en de heer De Krom draagt dat aan, kan het besluit worden vernietigd op grond van de Gemeentewet. Ik ontraad het aanvaarden van deze motie. Als ik dat niet zou doen, zou ik onrecht doen aan mijn eigen beleid en voorbarig zijn ten aanzien van de gemeente. Dit past ook niet in de systematiek tussen het Rijk en gemeenten. Ik ontraad de motie dus, maar de heer De Krom heeft mijn attitude gehoord.

De heer De Krom (VVD):

Ik dank u voor uw antwoord, minister. Uw attitude is mij helder. Ik begreep alleen niet helemaal wat ik bij u kan aandragen.

Minister Van der Laan:

Als u voorbeelden hebt van projecten die u echt onzinnig vindt – het grootste gif zit in projecten waarin mensen worden voorgetrokken en anderen worden achtergesteld – en die mij meldt, zal ik ze onderzoeken. Ik doel op gemeentelijke, regionale of lokale zaken. Wij kunnen daar dan een discussie over hebben. Als na onderzoek blijkt dat het echt zo ligt als u veronderstelt of wij veronderstellen, ga ik met u over maatregelen praten.

De motie op stuk nr. 38 van de heer Dijsselbloem betreft de verplichte winkelnering bij de roc's, althans de overweging, en het verzoek aan de regering om de kwaliteit van de inburgering vast te stellen door bevoegdheidseisen wettelijk te verankeren en publiek toezicht in te stellen op de kwaliteit van het inburgeringsonderwijs. Ik verzoek de heer Dijsselbloem – ik blijf bij mijn inhoudelijke standpunt van daarstraks – om deze motie aan te houden. Ik wil echt eerst die onderzoeken waarover wij hebben gesproken doen dan wel laten doen, dus het evaluatieonderzoek, het rapport van de Algemene Rekenkamer en wat er in de heroverweging gebeurt. Ik leg de dingen ernaast die ik heb toegezegd zodat er een plusjes-en-minnetjesafweging kan worden gemaakt door de Kamer. Ik wil alles doen om dit voor de zomer met de Kamer te bespreken. Ik verzoek hem dus om die motie aan te houden.

In de motie op stuk nr. 39 van de heer Dijsselbloem wordt de regering verzocht, lerende van de lopende lokale aanpak, wetgeving bij de regering in te dienen teneinde de segregatie in het onderwijs aan te pakken. Ik had al toegezegd dat ik met de staatssecretarissen van OCW plannen ontwikkel over segregatie in het onderwijs. Daarbij spelen die pilots een rol, maar die moeten wel worden afgewacht. Er is een algemeen overleg over onderwijssegregatie op 20 januari 2010. Ik zou de heer Dijsselbloem dus willen vragen of hij bereid is om ook deze motie aan te houden, zodat wij eerst inhoudelijk kunnen praten over hoe het met onder andere de timing zit.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Wij hebben er hier ook inhoudelijk over gesproken. Ik kan mij voorstellen dat in de reacties die nog komen op een aantal moties van andere bewindslieden deze wordt meegenomen, zodat wij voor de stemmingen de reactie van OCW hebben. Dat is wat anders dan deze op de langere baan schuiven.

Minister Van der Laan:

Volgens mij is 20 januari toch niet zo'n heel lange baan. Daarop wachten heeft het grote voordeel dat bij dat overleg naast de minister van WWI ook de staatssecretarissen van OCW aanwezig zijn. Dat is mijn voornaamste punt. Ik blijf bij mijn verzoek.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Aan dat verzoek kan ik helaas niet tegemoet komen. Mijn wederverzoek is of het mogelijk is om een advies te krijgen van het kabinet, met het voortouw van OCW, op de motie.

Minister Van der Laan:

Daar heb ik op zich geen bezwaar tegen. Het kan zijn dat de bewindspersonen van OCW er al iets over kunnen zeggen, dat sluit ik niet uit. Ik kan dat in elk geval niet toezeggen. Ik zal deze motie aan de bewindslieden van OCW doorgeleiden.

De motie op stuk nr. 40 van de heer Dijsselbloem betreft de jobcoaches. Dat is een motie voor SZW. De evaluatie ligt ook bij SZW. Volgens mijn informatie is die gaande. Ik zal de motie naar de minister van SZW doorgeleiden. Ik weet niet of hij voor de stemmingen kan reageren. Ik wil wederom vragen of de heer Dijsselbloem bereid is om deze motie aan te houden, ervan uitgaande dat er snel op wordt gereageerd omdat het 1 januari bekend moet zijn. Ik kom op de motie-Dijsselbloem op stuk nr. 41 over het openstellen van het Programma Meedoen. Ik zal dit met de collega van VWS opnemen, die daar primair over gaat. In 2010 zal ik de Kamer daarover informeren. Ik kan daarover niet op voorhand iets toezeggen, dus het is naar mijn idee het veiligst om de Kamer te ontraden, die motie aan te nemen.

Ik kom op de motie-Fritsma op stuk nr. 42 over de slappe manier waarop het kabinet omgaat met de toenemende invloed van de islam. Die motie gaat over grote integratieproblemen, zoals toenemende haat tegen homo's en joden en de kernwaarde gelijkheid van man en vrouw die onder druk staat. Ik onderstreep nadrukkelijk de ernst en de urgentie van de problemen die de heer Fritsma in zijn motie beschrijft. Die exclusieve koppeling aan de islam kan ik niet delen. Bovendien pakt het kabinet de problemen wel aan. Ik ontraad de Kamer dan ook om deze motie aan te nemen.

Ik ga in op de motie-Fritsma op stuk nr. 43 over het reisje van de "hang- en reljeugd". Ik zeg nogmaals dat het niet de "hang- en reljeugd" is, maar dat ik begrepen heb dat het juist gaat om een ander soort jeugd. Zojuist heb ik gehoord dat daarover gisteren gesproken is en dat daartegen in de stadsdeelraad veel verzet was, maar dat het wel doorgaat. Het ligt weer bij het dagelijks bestuur. Ik ben er ongelukkig mee en vind het ook van belang dat de uitgaven proportioneel worden gedaan. Ik blijf erbij dat je die jongens ook kunt belonen, dat je ze aan het werk kunt zetten en dat je ze nuttige dingen kunt laten doen. Ik wil dan ook onderzoeken hoe het zit. Het is de macht der gewoonte om te spreken over tuig en dergelijke. Daarin ga ik echt niet mee, dus vanwege de formulering ontraad ik de Kamer om deze motie aan te nemen. Dat neemt niet weg dat ik van mening ben dat de heer Fritsma een reëel probleem aan de orde stelt. Ik zeg dus nogmaals dat ik een en ander zal onderzoeken en dat ik erop terugkom.

Ik kom op de motie-Fritsma op stuk nr. 44 over het opzeggen van internationale verdragen. Ik vind het niet verstandig om verdragen op te zeggen vanwege het feit dat je tegen bepaalde problemen aanloopt. Ik vind wel dat we op zoek moeten gaan naar andere mogelijkheden om meer dwang en drang in het stelsel te brengen. Dat zeg ik dus als het ware toe, maar ik ontraad de Kamer om deze motie aan te nemen.

Ik kom op de motie-Ortega op stuk nr. 45 die betrekking heeft op laagdrempelige participatievoorzieningen. Ik beschouw deze motie als ondersteuning van het beleid en wijs erop dat het participatiebudget daarvoor al mogelijkheden biedt. Vorige week heb ik de Kamer geïnformeerd over het feit dat deelexamens in dat participatiebudget gehonoreerd kunnen worden.

Ik ga in op de motie-Dibi op stuk nr. 46. Ik ben nieuwsgierig naar de gedachte van de heer Dibi. Hij zei dat hij meent dat het werkt. Dat is professionele voorzichtigheid, want ik twijfel er geen seconde aan dat hij dat zo ziet. Waarschijnlijk zal dat dan ook het geval zijn. Toch moet ik de Kamer op dit moment ontraden om die motie aan te nemen. Het geld voor de inburgeringscursussen wordt via de gemeenten geregeld. Ik kan initiatieven dus niet rechtstreeks betalen. Wel kan ik hierover met gemeenten praten. Ook kan ik in de rondeonderzoeken nagaan of zij dit herkennen en of zij bereid zijn om dat ook in te schakelen. Tevens zou ik de onderwijskoepels daarbij willen betrekken en ik neem daarover contact op met mijn collega. Ondanks dat ik de Kamer ontraad om deze motie aan te nemen, is niet gezegd dat daarmee niets wordt gedaan.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik dank de minister voor zijn reactie. Als hij dit serieus bekijkt, dit overlegt met alle betrokken partners en hij de Kamer op een gegeven moment informeert – ik wil er geen druk achter zetten – trek ik de motie graag in.

Minister Van der Laan:

Dat zeg ik u toe.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Dibi (32123-XVIII) op stuk nr. 46 is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Van der Laan:

Ik kom op de motie-Dibi c.s. op stuk nr. 47. Ik zie dat die motie door de gehele Kamer is ondertekend. Ik beschouw die als ondersteuning van het beleid. In de brief van de minister van Justitie van 18 november staat immers dat hij een wetsvoorstel zal voorbereiden over de zaken die in deze motie staan. Het is voor de regering heel prettig dat zij binnen korte tijd zoveel eensgezindheid over dit onderwerp heeft bereikt. Ik volsta ermee te zeggen dat deze motie een ondersteuning van het beleid is. Mijn collega van Justitie is er immers niet. De Kamer weet dat hij hiermee bezig is.

De heer Dibi (GroenLinks):

Ik wil geen slapende honden wakker maken. Eerder heb ik hierover met de minister van Justitie gedebatteerd. Hij was er in het verleden geen voorstander van. Misschien is dat nu wel het geval. De minister heeft gelijk dat uit de ondertekening blijkt dat de motie op een overweldigende meerderheid mag rekenen. Op zich maakt het dus niet heel erg veel uit.

De voorzitter:

Wellicht ten overvloede.

Minister Van der Laan:

Voorzitter. De sportiviteit van de heer Dibi valt enorm te prijzen. Ik zal dan toch maar de tekst van de minister van Justitie voorlezen. Deze is niet zo lang. De heer Hirsch Ballin schrijft op 18 november het volgende: "Ten behoeve van een effectieve aanpak van huwelijksdwang zal ik een wetsvoorstel voorbereiden waarmee de mogelijkheden tot het uitoefenen van extra territoriale rechtsmacht bij huwelijksdwang wordt verruimd door afschaffing van het vereiste van dubbele strafbaarheid. Ten aanzien van Nederlanders die zich in het buitenland schuldig hebben gemaakt aan dwang met het oog op huwelijkssluiting, worden de vervolgingsmogelijkheden verruimd." Ik meen dat het dus wel logisch is om te zeggen dat deze motie een ondersteuning is van het beleid. Verder zeg ik hierover maar even niets. Met dank aan de heer Dibi.

De motie van de heer Van der Ham op stuk nr. 48 over de Vereniging Nederlandse Gemeenten zie ik ook als een ondersteuning van het beleid. Ik zal de VNG vrijdag laten bellen over hetgeen hij vraagt.

De motie van de heer Van der Staaij op stuk nr. 49 over het Wilhelmus vind ik, heel simpel, een sympathiek idee. Ik laat het oordeel over deze motie graag aan de Kamer.

Ik ontraad het aannemen van de motie van de heer Van der Staaij op stuk nr. 50. Het beginsel van gelijke behandeling van godsdienst en levensovertuiging brengt met zich mee dat het voor allemaal gelijkelijk moet gelden. Het is absoluut niet de bedoeling van de heer Van der Staaij, maar de motie zou zodanig kunnen worden geïnterpreteerd dat daarmee spanning ontstaat. Uit het oogpunt van deze voorzichtigheid ontraad ik het aannemen van deze motie. Ik neem de heer Van der Staaij en zijn punt van de vervreemding serieus. Ik heb het in mijn brief stevig aangezet. Ik vraag de heer Van der Staaij om de motie in te trekken om geen misverstand te laten bestaan. Ik wil er graag op terugkomen. Ik herken de voorbeelden, bijvoorbeeld tijdens mijn bezoeken in de veertig wijken. Ik ben van mening dat wij over deze zaak op geen enkele manier tegenover elkaar zouden hoeven te staan. Het is meer een kwestie van erover nadenken wat wij ermee kunnen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik meen dat met deze motie op geen enkele manier onrecht wordt gedaan aan gelijke behandeling. Er moet dan wel sprake zijn van gelijke gevallen. Als iemand mij vraagt om een grote kerk in Mekka te mogen bouwen, zou ik ook de vraag stellen of dat wel verstandig is wanneer dat zoveel spanningen zou oproepen. Dat is een casus die vergelijkbaar is. Maar wij moeten niet zeggen dat wij er maar niet over moeten praten of het niet op deze manier doen omdat het vooral op één religie betrekking heeft.

Minister Van der Laan:

Dat ben ik met de heer Van der Staaij eens. Je moet niet zeggen: het is religie en dus wegblijven bij deze categorie onderwerpen. Je moet wel zeggen: het is religie en dus even goed kijken of we wel blijven bij het hoofdbeginsel van gelijke behandeling, de rechtsgelijkheid. Het is enkel die voorzichtigheid waarmee ik de opsomming in de motie benader. Ik heb er begrip voor en ben het ermee eens dat door deze feiten soms onrust en onlust kunnen worden veroorzaakt. Maar tevens vind ik dat we er eerst even goed naar moeten kijken. Ik wil met de heer Van der Staaij juist verder komen op dit punt. Ik begrijp dat sommigen in de Kamer dat nou net niet willen, maar ik geloof dat de heer Van der Staaij en ik tot de familie behoren die liever geen brokken maakt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Aan de ene kant is het waar wat de minister zegt en wil ik er wel in meegaan. Maar aan de andere kant is het precies deze gelijkheidsreflex die belemmert om dit soort punten aan te pakken en op te pakken. Daarom wil ik de motie toch in stemming brengen. Mijns inziens gaat het om ongelijke situaties.

Minister Van der Laan:

Ik respecteer dat uiteraard. Of de motie nou wordt aangenomen of niet, ik zeg toe dat ik erover doorga met de heer Van der Staaij.

In de motie op stuk nr. 51 verzoekt mevrouw Verdonk om concrete maatregelen voor het eind van het jaar. Ik heb vanaf dag een – ik zeg het nog een keer – allerlei maatregelen getroffen. Omwille van de tijd zal ik ze nu niet allemaal opnoemen. Ik ben vervolgens, gaande dat jaar, gevraagd om ook de visie eens op te schrijven. Dat heb ik gedaan. Ik ga de maatregelen niet herhalen. Ik zeg mevrouw Verdonk dat er het komende jaar nog heel veel maatregelen komen. Dus is de motie overbodig en ontraad ik deze.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

De minister vergeet een woordje. Dat is het woordje "genomen". Ik wil graag een overzicht van de "genomen concrete maatregelen". Ik wil dus niet weten wat er allemaal nog gaat komen, maar wat er al gebeurd is.

Minister Van der Laan:

Dat weet een Kamerlid toch, wat er het laatste jaar allemaal gebeurd is? Moet ik een reclamepamflet gaan maken over wat er allemaal gedaan is?

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Het hoeft niet in kleur, maar maak nou eens een leuke lijst van alle genomen maatregelen. Ik ben heel benieuwd.

Minister Van der Laan:

Als de Kamer dat wil, zal ik dat met veel plezier doen. Maar ik vind het een beetje energieverspilling. Ik kom liever volgend jaar met een heleboel nieuwe andere maatregelen. Mag ik het oordeel daarom aan de Kamer laten en bekijken of de andere Kamerleden er evenveel behoefte aan hebben als mevrouw Verdonk?

Wat betreft de reclame; tegen de tijd dat we daarover komen te praten, doe ik eraan mee. Uiteindelijk heeft niets meer succes dan succes. Als het nodig is om dat te laten zien, kom ik er wel mee.

In de motie op stuk nr. 52 verzoekt mevrouw Verdonk om specifiek probleemgericht beleid te ontwikkelen ten aanzien van Somaliërs. Ik stel mevrouw Verdonk hopelijk een beetje gerust als ik zeg dat ik dit op zich een sympathiek idee vind. Het lijkt gerechtvaardigd om deze groep specifiek onder de loep te nemen. Ik ben daarmee in zekere zin ook al bezig. In de Survey Integratie Nieuwe Groepen – vergeef mij het jargon – zit een onderzoek. In het najaar van 2010 zal meer duidelijkheid komen over aard en omvang van de problemen. Mevrouw Verdonk kan rustig blijven zitten, want ik vind dit te laat, gelet op de urgentie die naar het schijnt aan het probleem zit. Ik wil dus toezeggen dat ik in het voorjaar op dit onderwerp terugkom. Mevrouw Verdonk zou haar motie dus kunnen aanhouden.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Waarom is er nog meer onderzoek nodig? Het SCP is heel duidelijk en geeft precies aan wat er aan de hand is. Als de minister in de grote steden loopt en met politiemensen praat, weet hij ook precies wat er aan de hand is. Waarom nog nader onderzoek?

Minister Van der Laan:

Omdat de heer Dijsselbloem daar heel specifiek om gevraagd heeft, zeg ik uit mijn hoofd. Mevrouw Verdonk zit in een eenmansfractie en kan dus niet altijd overal zijn. Maar er is wel eens over gesproken. Ik heb gezegd dat ik niet tot het najaar wil wachten om überhaupt iets te doen. Mijn handreiking aan mevrouw Verdonk was om daarop al in het voorjaar terug te komen bij de Kamer.

Mevrouw Verdonk (Verdonk):

Het kan toch niet zo zijn dat een vraag tot onderzoek leidt tot het niet nemen van maatregelen, terwijl al blijkt uit allerlei andere onderzoeken van gevestigde instanties dat het probleem groot en nijpend is en dat die Somaliërs gewoon één grote probleemgroep vormen? Doe er wat aan, minister!

De voorzitter:

Mevrouw Verdonk, we hadden ook gezegd dat we het debat hierover niet zouden heropenen.

Minister Van der Laan:

Dat is precies de reden, mevrouw de voorzitter, dat ik zeg dat ik er in het voorjaar op terugkom. Ik wacht niet op een onderzoek dat in het najaar verwacht wordt. Ik snap dus het gevoel niet. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer.

Ten slotte kom ik toe aan het amendement-Fritsma op stuk nr. 15, met daarin het verzoek om in artikel 91 het verplichtingenbedrag van de uitgave in het begrotingsvoorstel met € 1 te verlagen als een soort strafkorting. Het is een "symbolische korting op de bezoldiging van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, bedoeld om uit te drukken dat deze minister zijn werk bijzonder slecht doet". Ik weet niet hoe masochistisch de heer Fritsma denkt dat ik ben, maar ik adviseer de Kamer negatief over deze motie, gezien al die dingen. Dit is mijn laatste halve minuut voorzitter, dus schrikt u niet. Ik heb de heer Fritsma uitgedaagd, in het kader van de communicatie en nadat ik een poging had gedaan om de voorbeelden die hij had genoemd zo duidelijk mogelijk te beantwoorden, weliswaar niet als Islamproblemen maar dan toch als integratieproblemen, om onze communicatie verder te brengen. Ik vind het voorstel in zijn amendement natuurlijk waardeloos, en ik zeg: wees een vent, en dien een motie van wantrouwen in, als je dat echt vindt. Ik heb echter een veel constructiever voorstel. Als u alsnog, en het hoeft niet nu ...

De voorzitter:

Via de voorzitter graag, minister.

Minister Van der Laan:

Sorry.

Mevrouw de voorzitter. Ik leg hier een euro neer. Die komt uit mijn eigen portemonnee, dus er hoeft geen wetsvoorstel te worden ingediend via de Raad van State en al die ingewikkelde dingen. Dat kost namelijk weer vele tienduizenden euro's. Deze euro mag u zo meenemen, als u het kan opbrengen om één keer één punt te noemen dat dit kabinet niet – nee, ik moet niet te laag inzetten – om één punt te noemen dat dit kabinet goed gedaan heeft in uw ogen. Wees eens royaal! Ik leg die euro alvast hier neer.

(gelach)

De voorzitter:

Minister, ik wil u echt blijven verzoeken om via de voorzitter te spreken.

Minister Van der Laan:

Mijn excuses, mevrouw de voorzitter.

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter, ik wil hier wel op reageren. Tijdens het debat heb ik al aangegeven dat op hoofdlijnen deze minister niet anders is dan zijn voorgangster. Er gebeurt niets aan de aanpak van de massa-immigratie, er gebeurt veel te weinig aan de aanpak van Marokkaans straattuig en onwillenden kunnen ondanks de inburgering nog steeds in Nederland blijven. Het is op hoofdlijnen gewoon niets. Ik kan de minister dan ook zeggen dat die euro wat mij betreft naar een goed doel kan. Ik breng dit amendement in stemming. Dan kijken we wel wat ermee gebeurt.

Minister Van der Laan:

Voorzitter. Hij kan het niet of hij wil het nog niet. Ik heb die euro dus teruggepakt. Ik maak zelf wel uit of die naar een goed doel gaat. Dat moet overigens niet tegen mij misbruikt worden, als in: deze minister is altijd tegen goede doelen. U moet die euro echt een keer verdienen. Dat zou onze discussie verbeteren.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zijn gekomen aan het einde van de behandeling van de begroting van Wonen, Werken en Integratie, onderdeel Integratie. Over de ingediende moties zal aanstaande dinsdag worden gestemd. Over de ingediende amendementen wordt vlak voor het kerstreces gestemd.

De vergadering wordt van 18.11 uur tot 19.00 uur geschorst.

Naar boven