Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2010 (32123 V).

De voorzitter:

Wij gaan luisteren naar het antwoord in eerste termijn van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Koenders:

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik vind dat wij enige weken geleden een goed debat hebben gevoerd tijdens het wetgevingsoverleg. Gelukkig heeft de Kamer gisteren opnieuw uitgebreid stilgestaan bij ontwikkelingssamenwerking. Daar ben ik blij mee, want daaruit spreekt het belang dat de Kamer hecht aan debatten over ontwikkelingssamenwerking en over de katalyserende rol die effectieve ontwikkelingssamenwerking speelt in de huidige tijd. Het is mij opgevallen dat in ieder geval een overgrote meerderheid van de Kamer over het algemeen vindt dat wij meer moeten doen. Zij ziet in dat onze bezuinigingen directe consequenties hebben voor de mensen op het terrein van onderwijs en gezondheidszorg, zoals voorkoming en bestrijding van hiv/aids. Ik begrijp heel goed dat daarover zorgen bestaan in de Kamer. Volgens mij wijst dit erop dat de Kamer inziet hoe wij het beter kunnen doen en hoe wij onze uitgaven zo veel mogelijk op peil kunnen houden. Ik waardeer dat.

Vandaag is de tweede dag van de voedseltop in Rome. Minister Verburg is daar namens Nederland. Er zijn duidelijke zorgen uitgesproken over het risico dat 1 miljard mensen op het ogenblik lopen om gebrek aan voedsel te krijgen. Dat is een buitengewoon ernstige situatie, daarover moeten wij het hebben in deze tijd. Dat geldt natuurlijk ook voor het klimaat. Gezien een aantal vragen uit de Kamer kom ik daar straks nog op terug. Ook het klimaatprobleem kan niet opgelost worden zonder samenwerking met niet alleen de rijkere, maar ook de armste ontwikkelingslanden. De perversie van de geschiedenis is dat juist die landen het zwaarst getroffen worden door de klimaatverandering. Op basis van goede plannen en effectiviteit is voor die landen een kapitaalstroom nodig, bijvoorbeeld voor dijken in Bangladesh, of voor de verandering van malariapatronen in Afrika. Daarmee kunnen wij die landen terzijde staan.

Gezien de tijd zal ik kort ingaan op mijn stelling in het wetgevingsoverleg, die breed gesteund werd door de Kamer. Dat waardeer ik. Ontwikkelingssamenwerking wordt eerder belangrijker dan minder belangrijk. Dat geldt zeker in een tijd van economische crisis, waarin de kapitaalstromen van handel en investeringen teruglopen en waarin de enorme vooruitgang die wij gezien hebben in grote delen van de armste landen teniet gedaan dreigt te worden door hun kwetsbaarheid. Daar komt nog een enorm probleem bij. Het level playing field voor ontwikkelingslanden verslechtert razendsnel. Zoals de Kamer weet, zijn er allerlei plannen om de auto-industrie en de katoenindustrie te steunen. Ontwikkelingslanden hebben die keuze niet, zij hebben er eenvoudigweg het geld niet voor.

In dat kader – ik zeg het met opzet een beetje populistisch, want soms is dat ook een beetje in – moeten wij kijken naar de omvang van de ontwikkelingssamenwerking. Dat zeg ik vooral tegen de critici. Wij praten over 100 mld. Dat is een lager bedrag dan het totaal aan bonussen dat na de financieel-economische crisis uitgekeerd is, dus nadat de banken zouden moeten hebben geleerd dat casinokapitalisme et cetera verkeerd zijn. Het is dus aanmerkelijk lager dan dat bedrag. Wij leven in een wereld waarin het klimaatprobleem en de betekenis daarvan voor de armste ontwikkelingslanden voorop staat. Er is een voedingsproblematiek. Tegelijkertijd zien wij de bonussen voor allerlei mensen in de wereld stijgen, zelfs na de financieel-economische crisis. Dat is een internationaal onhoudbare situatie.

Tegen de critici van de PVV – ze zijn er nu niet – en gedeeltelijk van de VVD zeg ik het volgende. Als zij echt denken de problemen in de Nederlandse wijken op te lossen door verder te bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking, dan hebben zij het mis. Zouden de grote problemen in de wereld niet keihard op ons terugslaan? Zij zijn niet bezig met eigenbelang. Zij verkwanselen in feite de grote effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking. Nederland staat wat dat betreft nog steeds op een van de hoogste plaatsen in de wereld. Ik vind het belangrijk om dat te zeggen. We kunnen het allemaal verengen tot projecten en programma's. Daar komen we straks ook genoeg aan toe en er hoort ook bij wat de concrete uitwerking is van dit alles. Maar een ding is duidelijk: als wij praten over coherentie, is dat wat deze minister betreft misschien 80% van het werk. Dat zeg ik ook in de richting van fracties die daar naar gevraagd hebben.

Gisteren is het in Brussel op verzoek van de Kamer gelukt om de discussie over begrotingssteun in Europa van de grond te tillen. Daarbij heb ik de steun van de Kamer ook nodig gehad en ik waardeer het debat ook. Dat betekent dus dat we gisteren ook in de conclusies samengevat hebben dat dit gecoördineerd moet worden en dat we dus niet meer allemaal uit elkaar zullen lopen. Dat is een belangrijke bijdrage van de Kamer die terecht gezegd heeft dat het slecht is als Nederland het ene doet en Europa het andere. Op basis van de eigen soevereine beslissingsmacht van zowel de Europese Commissie als bijvoorbeeld de Nederlandse regering, is daarin vooruitgang geboekt. Dat geldt ook op het terrein van klimaat. Nederland stond gisteren vooraan als het ging om de additionaliteit zodat de millenniumontwikkelingsdoelen niet gevaar lopen. Dat is een essentieel punt en daarbij stond alleen Nederland als reserve in de conclusies. We hebben de Britten meegekregen en er is nu een formule voor gekomen. Als het gaat om coherentievragen, waarover de heer Vendrik ook sprak, zit daarin voor een minister van Ontwikkelingssamenwerking verreweg de meeste tijd. De hervorming van de Wereldbank is daarvan precies zo'n voorbeeld. Dat is niet altijd zichtbaar, maar wel essentieel. Als je kijkt naar het debat met de president van Zuid-Sudan – hoe kunnen we nu ontwikkeling aan vredesprocessen koppelen? – dan is dat de essentie van ons werk en daar gaat het om. Ontwikkelingssamenwerking is politiek en de programma's en projecten werken als een katalysator. Die zullen natuurlijk niet alleen de armoede oplossen. Dat kan ook niet met het bedrag waarover we het hebben. Het gaat om katalyseren en moderniseren en ik vind dat we daar in deze slechte tijden zeer alert op moeten zijn. Ik zie het in ieder geval van mijn kant als waardering in de richting van de Kamer, dat er in deze Kamer zeer brede steun is voor de norm van 0,7% en het feit dat we daar bovenop nog eens 0,1% uittrekken voor klimaat, milieu en ontwikkeling. Vervolgens hebben we daaraan nog eens geld toegevoegd voor schone energie die nodig is voor landen, om zelf te groeien op een manier die aanvaardbaar is voor het klimaat. Dat is essentieel en het is ook belangrijk dat de Kamer de regering tijdens de algemene politieke beschouwingen in grote meerderheid opgeroepen heeft om zich aan die afspraak te houden; voor nu en in de toekomst. Uiteraard zal het kabinet die motie doen toekomen aan de ambtenaren die bezig zijn met de heroverweging. Dat is belangrijk en ik zie dat ook als een ondersteuning voor het belang van ontwikkelingssamenwerking in deze tijd.

Voorzitter. Ik zeg het met opzet wat korter, want we hebben een wetgevingsoverleg gehad en ik weet dat u niet zit te wachten op heel lange inleidingen. Ik vind wel dat deze plaatsbepaling zeer belangrijk is en dat die ook gemeld moet worden. Dat is zeker het geval in een internationale samenleving, maar vooral in een nationale samenleving die de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking nog steeds breeduit steunt. Niettemin is over een aantal punten een fors debat ontstaan. Dat verwelkom ik, maar ik zeg er wel bij dat sinds 1970 bijvoorbeeld het aantal kinderen dat voor hun vijfde levensjaar sterft, meer dan gehalveerd is. Tussen 1960 en 2007 is de levensverwachting van mensen in lage-inkomenslanden toegenomen van 42 naar 59 jaar. De toegang tot onderwijs is ook enorm toegenomen. In 1999, nog maar tien jaar geleden, ging het om 62% van de kinderen. Het loopt nu op tot 78% en in een groot aantal landen in Afrika tot 90%. In feite is er dus sprake van een enorme sociale revolutie. Ook zal waarschijnlijk het millenniumontwikkelingsdoel voor 2015 voor halvering van de armoede worden gehaald. Dat is belangrijk nieuws.

Toen ik minister werd, heb ik me voorgenomen om me te beperken. Daarover zijn ook vragen gesteld. Ik sta positief tegenover allerlei suggesties van de Kamer om mijn programma uit te breiden, maar ontwikkelingssamenwerking werkt alleen als wij het aantal landen beperken en als wij de prioriteiten binnen landen zodanig formuleren dat zij overeenkomen met de wensen van die landen. Ik zal straks ingaan op een aantal amendementen, onder meer met betrekking tot Bangladesh, want juist daar is dit aan de orde.

Kijk nu eens waar het het slechtste gaat met de millenniumontwikkelingsdoelen. Dan noem ik veiligheid en ontwikkeling, groei en verdeling, gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes. Dat betekent dat niet-prioritaire zaken het moeilijker zullen krijgen. Wij kunnen niet bezuinigen zonder pijn, ondanks dat de Nederlandse regering voorop loopt wat betreft internationale afspraken over ontwikkelingssamenwerking.

Ik geloof dat de gehele Kamer mij steunt in mijn overtuiging dat het in de kern gaat om modernisering van ontwikkelingssamenwerking. Misschien niet in detail of in de exacte uitvoering, maar toch. Wij moeten het op een andere manier doen dan toen wij in de jaren zestig en zeventig begonnen. Dat heeft te maken met een fundamenteel veranderde wereld waarin het probleem van ongelijkheid tussen en binnen landen eerder groter dan kleiner is geworden. De grote problemen van conflict en armoede zijn daarvan in feite onderdeel geworden.

Deze minister is dus verantwoordelijk voor heel forse veranderingen. Ik zeg dat ook tegen de critici. Ik had die daarvoor niet nodig, maar ik waardeer het wel dat zij het debat zijn aangegaan. Wij hebben de multilaterale inspanningen fundamenteel veranderd met scorecards, met een nieuwe benadering van de internationale publieke goederen. Wij hebben een nieuw medefinancieringsstelsel opgesteld waar op allerlei fronten interessante allianties worden aangegaan die wij hiervoor niet kenden. Het is niet meer automatisch dat de staat betaalt. Nee, het gaat om allianties die met ons samenwerken om tot een betere verdeling van fondsen te komen.

Het subsidiestelsel voor draagvlakactiviteiten is drastisch hervormd, het anticorruptiebeleid is aangescherpt. Ik noem het kennis- en evaluatiebeleid, een totale hervorming van het bedrijfsleveninstrumentarium waardoor wij nu kijken naar investeringen in plaats van uitsluitend naar exportpotjes. Daarvan plukken wij nu de eerste vruchten door het ondersteunen van armoedegerelateerde investeringen. De heer Vendrik heeft gelijk over het Initiatief Duurzame Handel: het gaat om ketenverantwoordelijkheid. Ik ben het zeer eens met de inbreng van de PvdA-fractie om daarvoor een stip aan de horizon te zetten. Het Initiatief Duurzame Handel is fantastisch, want het heeft op korte termijn de productiviteit van kleine boeren vergroot en een relatie gelegd met de westerse consument. Een concurrerende samenwerking die ook leidt tot een enorme dynamiek, bedrijfslevenprogramma's. Je ziet dat dit een enorm goede methode is om dit soort zaken te bewerkstelligen. Het gaat dan niet alleen om maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar om de core business van een bedrijf.

Wij hebben ook fors geïnvesteerd in groei en verdeling. Ik vind dat essentieel. Wij hebben eerder onderkend dat het belangrijk is om de milleniumontwikkelingsdoelen te halen. De doelen die wij niet halen hebben wij opnieuw geprioriteerd. Ik denk daarbij aan fragiele staten en moeder en kindsterfte, seksuele en reproductieve rechten en de enorme aanslag op het klimaat. Groei en verdeling is de essentie. Landen moeten zichzelf uit de ellende helpen via productieve investeringen en werkgelegenheid.

Wij hebben een forse moderniseringsslag gemaakt met uitbreiding van het bedrijfslevenprogramma, maar dan wel op een betere snit, met uitbreiding van het privatesectorontwikkelingsprogramma, maar ook bijvoorbeeld met de LNV-notitie die gericht is op waarover wij vandaag in Rome spreken. Dat is de essentie. Het gaat erom dat wij resultaten blijven boeken, vooral in deze tijd, en ik heb het debat met de Kamer nodig om dat steeds verder te brengen. Ik waardeer dat, ik ben tegen de slogans, tegen de versimpeling en tegen het maar lukraak bezuinigen. Het gaat juist in deze tijd om verbeteringen. Die coherentie begint hier in Nederland. Ik heb de afgelopen tijd concrete afspraken gemaakt met bijna al mijn collega's in het kabinet om de Nederlandse internationale inzet op hun terreinen meer armoedeproof te maken en om onze eigen inspanningen effectiever te laten zijn.

Ik heb de Landbouwnotitie genoemd, onze inzet op de EPA's, onze inzet op het Initiatief Duurzame Handel en het nieuwe ORIO-programma. Voor sport en ontwikkeling wijs ik naar wat in Zuid-Afrika gaat gebeuren. Ik hoop dat de FIFA goed kijkt naar wat er in Zuid-Afrika gebeurt. Sportjournalisten uit Zuid-Afrika zijn enthousiast over onze programma's voor sport en ontwikkeling. Ik realiseer mij natuurlijk ook dat het kleine programma's zijn waarmee wij de wereld niet kunnen veranderen. Die programma's zijn echter wel een motor om de punten, waarover ik zojuist sprak, aan te pakken. Dat zijn versterking van de informele sector, misdaad, de rol van meisjes en vrouwen en hiv/aids. Wij willen een nieuw, gezamenlijk initiatief creëren dat dit soort bewegingen in Zuid-Afrika versterkt. Vandaar ook dat mevrouw Bussemaker en ik de Kamer een brief over Zuid-Afrika hebben gestuurd. Ik zeg er echter nu al wel bij dat het de hele Zuid-Afrikaanse samenleving ten goede moet komen.

Het is geen goede zaak dat de FIFA bedrijven en merken restricties oplegt, waardoor de informele sector niet kan profiteren. Ik zal de FIFA, hopelijk samen met mijn Europese collega's, daarop aanspreken. Het is prima dat de wereldkampioenschappen daar worden gehouden, want dat geeft Zuid-Afrika heel veel energie. Maar het is natuurlijk wel de bedoeling dat daar meer mensen van kunnen profiteren dan een heel kleine elite.

Mevrouw Ferrier (CDA):

De minister weet dat de CDA-fractie zijn beleid voor sport en ontwikkelingssamenwerking van harte steunt. Ik ben wel bezorgd dat het hele gebeuren rond het WK 2010 een strovuur wordt: iedereen roept nu ach en wee, maar na het WK is men weer weg. Heeft de minister al een idee hoe hij de resultaten die wij rond het WK gaan boeken, structureel kan maken?

Minister Koenders:

Dat is een ontzettend goede vraag.

Ik heb daar ideeën over. Laat ik eerst iets zeggen over de fasering. Zuid-Afrika is een transitieland en dat betekent dat Nederland er op een gegeven moment weer weggaat. Het is een middeninkomensland dat de grote tragedie van de apartheid heeft doorgemaakt. Het is verder een land met de grootste inkomensverschillen ter wereld, zie zijn Ginicoëfficiënt.

Wij zijn in dit land op twee manieren aan het werk. De ene kant van ons beleid bestaat eruit dat wij met Zuid-Afrika werken aan de millenniumontwikkelingsdoelen voor water en sanitatie, en "skill development" en dan vooral beroepsonderwijs. De andere kant bestaat eruit dat wij proberen te komen tot een verbreding met het bedrijfsleven. Wij gaan het wereldkampioenschap voetbal daarvoor gebruiken, niet om ons bedrijfsleven te promoten, maar om aan voor ons essentiële zaken invulling te geven.

Tegelijkertijd voeren wij een speciaal programma uit voor sport en ontwikkelingssamenwerking. In dat kader ontwikkelen wij activiteiten voor de bestrijding van hiv/aids en het Hillbrow Youth Development. Dat programma heb ik vorig jaar bezocht, samen met staatssecretaris Bussemaker en de heer Rijkaard.

Op het moment dat de wereldkampioenschappen voorbij zijn, moeten die activiteiten duurzaam zijn. Daarom heeft Nederland met anderen het initiatief genomen om ervoor te zorgen dat onmiddellijk na het WK een aantal grote bijeenkomsten wordt gehouden om dat te garanderen. Met de werkwijze waarvoor wij hebben gekomen, bereiden wij ons daar in feite al op voor.

De heer Irrgang (SP):

De minister heeft blijkbaar ook de documentaire van Tegenlicht gezien over wat er allemaal fout kan gaan bij een WK. Die documentaire was overigens ook de reden dat ik hierover bij het wetgevingsoverleg vragen heb gesteld. Zou de minister de Kamer kunnen informeren over die concrete projecten? Ik ben daar namelijk heel nieuwsgierig naar, ook naar aanleiding van die documentaire.

Minister Koenders:

Ik ben het zeer met de heer Irrgang eens. Ik heb de documentaire niet gezien, maar ik maak mij al een hele tijd zorgen over de relatie tussen de grote voetbalwereld, de bobo's en de kaartjes aan de ene kant en de mogelijkheid voor veel meer mensen om hiermee iets te doen aan de andere kant. Wij doen bijvoorbeeld zelf iets aan "township tv". Dat is zeer populair, want daardoor kunnen veel meer mensen naar het WK kijken. Ik meende dat ik de Kamer hierover een brief had doen toekomen. Als die brief nog niet is gearriveerd, dan krijgt u die zo spoedig mogelijk.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Er zijn berichten in de media naar buiten gekomen over prostitutie en kinderprostitutie rond de wereldkampioenschappen in Zuid-Afrika. Bent u bereid om dat punt aan de orde te stellen in uw gesprekken met de FIFA?

Minister Koenders:

Ik zal dat met alle plezier doen. Ik weet overigens dat heel veel supportersorganisaties dit probleem in kaart proberen te brengen. je kunt het natuurlijk onmogelijk voorkomen, maar je moet er wel voor zorgen dat de wereldkampioenschappen een positief verhaal blijven.

Het laatste punt met betrekking tot de inleidende opmerkingen is het punt van corruptie. Ik heb eerder tegen de Kamer gezegd dat dit voor mij een hoofdpunt is. Overal waar grote sommen geld in omgaan, bestaat het risico van corruptie. Dat geldt altijd in het bijzonder voor armere landen. Dat heeft te maken met de geschiedenis en met de manier waarop de samenleving is vastgesteld, maar het is net zo goed in Nederland te vinden. Wij vinden dus dat wij een zerotolerancebeleid moeten voeren ten aanzien van beide kanten, enerzijds om corruptie te voorkomen en anderzijds om te voorkomen dat geld verkeerd wordt weggesluisd naar rijke landen en banken. Dat doen wij dus ook. De voorbeelden zijn bekend. Ten aanzien van bijvoorbeeld Kenia en Sudan hebben wij opnieuw een sanctiebeleid vastgesteld en dat hebben wij ook gedaan op een aantal punten bij de Wereldbankprogramma's. Dat moeten wij doen, daar staan wij achter en dat blijven wij doen. Het is echter bekend dat juist omdat corruptie wereldwijd zo'n probleem is, niet alleen een zerotolerancebeleid gevoerd moet worden, maar ook instrumenten moeten worden geboden om ervoor te zorgen dat dit minder gebeurt. Daarbij doel ik op rekenkamers, financieel management et cetera. Op dat punt is vooral het instrument van budgetsteun heel interessant.

Ik kom op het punt van de bezuinigingen en de vragen die door de Kamer op dat punt zijn gesteld. Ik memoreer nog even kort wat onze gedachte op dat punt is geweest. Ik hoop dat iedereen daarvoor aandacht heeft, want als de Kamer het eens is met de algemene lijn, is het voor mij heel moeilijk om op allerlei deelterreinen uitzonderingen te maken. Ik begrijp dat er in de Kamer een heleboel zorgen zijn. Deze hebben wij ook besproken op de punten hiv/aids en onderwijs. De redenering is eigenlijk geweest: wij hebben vier prioriteiten, de Kamer heeft daarmee ingestemd en daarop zullen wij niet of nauwelijks, want het gaat om een nogal fors bedrag, bezuinigen. Bij de categorie landen doen wij precies hetzelfde. Wij beschermen de landen waar onderwerpen van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen het slechtste functioneren, omdat daar het meeste nodig is en omdat daar dus het meeste profijt te halen is. Daar is de bezuiniging dus minder dan bij de MDG-bereikinglanden. Wij hebben de landen die in feite al richting middeninkomensstatus gaan, het forst aangepakt. Dat lijkt mij binnen de pijn die moet worden verdeeld, het belangrijkste. Wij hebben ook zo veel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de Kamer. Alle kanalen zijn gekort, maar bij het particuliere kanaal, waarover een aantal Kamerleden zorgen hadden, is sprake van een relatief kleine korting. Het gaat daarbij om ramingsbijstellingen bij specifieke maatschappelijke organisaties. Geen enkel kanaal is ontzien. Wij hebben bekeken wat gezien de prioriteiten en de internationale financiële crisis het verstandigste is. Uiteraard hebben wij geprobeerd de juridische doelstellingen en verplichtingen zo veel mogelijk te respecteren, want anders zouden wij internationaal een partner worden die ingaat tegen de Accra-verklaring en tegen afspraken die daarover zijn gemaakt. De inputdoelstellingen kunnen wij niet altijd ontzien, ook al is dat in feite wel gebeurd. 0,1% is een internationale afspraak, dus daaraan houden wij ons. Voor de rest is bekend dat het risicovol is om de inputdoelstellingen nog specifieker te maken. Dat was de redenering die wij volgden. Ik heb de indruk dat er steun is gekomen van de Kamer voor die algemene lijn.

Ik ga nu in op de specifieke punten waarover discussie bestaat. Dat zijn in het bijzonder de punten onderwijs en hiv/aids. Ik zie dat de voorzitter mij een beetje kort houdt, hoewel wij nog maar net begonnen zijn, maar goed. Ik probeer haar zo veel mogelijk te respecteren, althans voor wat betreft ontwikkelingssamenwerking.

De voorzitter:

Dat zal u geen moeite kosten, maar de afspraak is dat de regering de helft van de tijd van de Kamer gebruikt.

Minister Koenders:

Dat zou kunnen. Ik houd het kort.

De voorzitter:

Heel goed.

Minister Koenders:

Op Education for all wordt dit jaar gekort. Ik heb ook aangegeven om welke reden dat gebeurt. Ten eerste wordt 100 mln. gekort op Education for all, fast track initiative. Die bezuiniging is ingegeven door de gedachte dat inmiddels ook andere donoren flink bijdragen aan het fonds. Wij waren veruit de grootste donor tussen 2004 en 2007; 50%, voor een klein land als Nederland. Sinds 2008 is de participatie van andere donoren in het fonds sterk gegroeid. Zo hoort het ook. Een voortrekkersrol vervullen, betekent niet dat je altijd de grootste betaler kunt blijven. Wij blijven op 30% van de totale committering en dat lijkt mij positief. Zoals bekend, zit er nog 700 mln. waardoor er voor ons minder noodzaak is om daar geforceerd aan bij te dragen. Sterker nog, vanwege interne liquiditeitsvereisten kon de beoogde bijdrage voor 2008 in zijn geheel niet en voor 2009 slechts gedeeltelijk worden overgemaakt. Om die reden is gesteld dat als je moet bezuinigen, dat een goed idee is, vergeleken met kosten die elders zouden komen. Het tweede punt is dat wij vasthouden aan de prestatie van de afgelopen jaren. In die zin is er geen sprake van een buitenproportionele korting op het terrein van het onderwijs. Het is ongeveer 13% en het was ongeveer 13%, dus het blijft hetzelfde. Ook dat is heel belangrijk. In de derde plaats is het zo dat de millenniumontwikkelingsdoelstellingen op het gebied van het onderwijs het dichtst in de buurt komen van het behalen ervan, vergeleken met de moeder- en kindsterfte of andere zaken, waaraan wij met instemming van de Kamer prioriteit hebben gegeven. Behalve op de FTA-bijdrage wordt er in heel bescheiden mate bezuinigd op bilaterale onderwijsprogramma's, omdat ik zelf natuurlijk wel zeer geloof in onderwijs als basis voor ontwikkeling. De zorgen die enkele leden hierover tijdens het wetgevingsoverleg hebben geuit heb ik wel zeer serieus genomen. De Kamer heeft hierover een brief gekregen. Ik zal mij gezien de wensen van de Kamer tot het uiterste inspannen om pijnlijke gaten in de overheidsbegroting van partnerlanden te voorkomen. Ik ben de Kamer daarin ter wille geweest.

Mijns inziens is het met name van belang om in Mozambique en Mali passende maatregelen te nemen, aangezien Nederland in deze landen de grootste externe financier is van de onderwijsbegroting. Wat Mali betreft heb ik reeds aangegeven dat ik bereid ben om de korting op het onderwijsprogramma in 2010 in te trekken. Ik voldoe daarmee aan de wens van de Kamer. Het gaat om 6 mln. en niet om 3 mln., wat ik volgens mij tijdens het overleg had aangegeven.

Wat Mozambique betreft is het mijn inzet om in het kader van de werkverdeling tussen de verschillende donoren de Nederlandse betrokkenheid bij de onderwijssector uit te faseren. Dit heeft minder te maken met onderwijs per se, maar met afspraken tussen donoren in Mozambique. Dat is iets waarmee ik denk het beleid van de Kamer uit te voeren als het erom gaat de werkverdeling op niveau te krijgen. In overleg met de lokale donorgroep ga ik ervan uit dat de Nederlandse bezuiniging zo veel mogelijk wordt opgevangen door andere donoren. In het licht van mijn streven om deze versnelde afbouw op een ordentelijke manier te laten verlopen, heb ik 7 mln. gereserveerd op de begroting voor 2010, welk bedrag kan worden ingezet als de onderhandelingen met andere donoren niet tijdig kunnen worden afgerond. Binnen de marges die wij binnen het donoroverleg hebben, ben ik de Kamer ook daarin positief tegemoetgekomen. Deze bedragen voor Mali en Mozambique zeg ik dus nogmaals toe, laat dat duidelijk zijn.

Verschillende leden hebben gevraagd om de verhogingen op het terrein van onderwijs via een nota van wijziging in de begroting op te nemen. Dat vind ik niet nodig. De budgettaire verwerking zal expliciet in de Voorjaarsnota aan de orde komen. Zo doen wij dat altijd. Ik geef er de voorkeur aan om dat bij de Voorjaarsnota te doen, omdat ik tegen die tijd meer inzicht heb in mogelijke ramingsbijstellingen en in de onderuitputting. Op dit moment vind ik het heel moeilijk om aan te geven waaruit de verhoging bij deze landenprogramma's zal worden betaald, vanwege het nog steeds krappe budget. De rek is eruit, zeker vanwege de bnp-correctie, maar ik wil er geen enkel misverstand over laten bestaan. Als ik de Kamer toezeg dat deze bedragen op deze voorwaarden beschikbaar komen, dan komen zij beschikbaar. Een deal is een deal; dat mag duidelijk zijn tijdens het debat in de Kamer en in het stenogram.

Ik maak nog een opmerking over Bangladesh. Net als tijdens het wetgevingsoverleg hebben een aantal leden mij gevraagd naar de bezuinigingen op onderwijs in Bangladesh. Ik wil daarop iets dieper ingaan, zeker ook gezien het feit dat er een amendement is ingediend. Ik denk dat wij een verkeerde kant zouden uitgaan als wij een en ander zouden wijzigen. Ik heb gezegd dat ik de Kamer tegemoetkom, maar uitgangspunt daarbij was een voortdurende Nederlandse presentie in de voor Bangladesh en onze hulprelatie belangrijke sectoren water en onderwijs. In de watersector ligt het bereiken van de MDG-doelstelling ver achter op schema. Vooral op dat punt ligt het probleem van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen in Bangladesh: veel meer bij water, sanitatie en kindersterfte die daaraan is gerelateerd dan bij de onderwijssector. Daarom heb ik ook met de Bengaalse autoriteiten overlegd en hun gevraagd wat zij zelf willen. Men heeft duidelijk gezegd: wij willen dat u vooral op de punten waarop u een comparatief voordeel hebt, namelijk water en sanitatie, de nadruk legt. Op dat gebied heeft men het grootste probleem, gezien de financieel-economische crisis, maar ook gezien de problemen met de millenniumontwikkelingsdoelen. Daarom heb ik op verzoek van de autoriteiten, in het kader van ownership, besloten de steun aan de watersector uit te breiden met 5,5 mln. in 2010. Dat betekent inderdaad dat er voor onderwijs minder geld beschikbaar is, maar het is voor mij onmogelijk om aan het amendement te voldoen. Ik kan moeilijk geld overmaken aan de Bengaalse regering als men dat zelf niet wil en dat ga ik dus ook niet doen. Het is wel een kwestie van ownership. Tijdens mijn recente bezoek aan Bangladesh is mij ten enen male gezegd dat dit de prioriteit is. Dat past ook goed bij mijn prioriteit voor groei en verdeling en volgens mij bij die van de Kamer als het gaat om het bestrijden van kinderarbeid. Daarom heb ik besloten, de onderwijssteun aan Bangladesh ten dele om te buigen naar het beroepsonderwijs. Dat doen wij overigens ook samen met BRAC. Dat komt vooralsnog met een lagere financiële bijdrage. Dit betekent dat van de totale Nederlandse bilaterale bijdrage een kwart voor onderwijs bestemd is, wat nog 14,5 mln. is. Daarbij streef ik ernaar dat wij bij de omvorming van het onderwijsprogramma waar mogelijk blijven samenwerken met niet-gouvernementele partners, zoals BRAC. Daarmee wordt nu in feite ook in het basisonderwijs gewerkt.

Afsluitend over Bangladesh merk ik het volgende op. De bijdrage van donoren aan het basisonderwijs loopt via twee onderling zeer nauw samenhangende sporen: rechtstreeks via de overheid en via de ontwikkelingsorganisatie BRAC, die op dit terrein feitelijk functioneert als een uitvoeringsorganisatie van de Bengaalse overheid. Dit betekent dat wij in ieder geval de bezuinigingen geleidelijk zullen laten verlopen in Bangladesh. Ik wijs er nog op dat wij dit uiteraard doen in nauwe samenwerking met de andere donoren; dat zijn DFID en SIDA. Daarbij gaat het om het tot stand brengen van deze geleidelijke vermindering. Uiteraard is het mogelijk voor het MFS-systeem om nog eigenstandig met BRAC afspraken te maken. Dat kan dus altijd, maar voor steun aan de Bengaalse overheid voor basisonderwijs, waar de Asian Development Bank de leader is en waarbij Nederland nauw samenwerkt met andere landen, zoals het VK, Canada, Zweden en de Europese Commissie en waarbij het Nederlandse aandeel rond de 8% ligt, geldt dat 15 mln. dollar van de toegezegde 50 mln. dollar nog niet is uitgegeven. Dit bedrag blijft de komende jaren naast het geld voor BRAC voor basisonderwijs beschikbaar.

De conclusie is dat ik u maximaal ter wille ben geweest door Mali en Mozambique in te vullen op de manier die ik zojuist omschreven heb. Wij houden dus 13% voor onderwijs. Wij moeten wel de afweging maken met problemen elders. Ik kan heel moeilijk geld naar de Bengaalse regering sturen, als men daar zelf andere prioriteiten heeft.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik waardeer het dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking de gevoelige bezuiniging op onderwijs nog eens even tegen het licht heeft gehouden. Hij zegt hier nu toe dat er toch 6 mln. extra beschikbaar komt voor Mali en 7 mln. voor Mozambique.

Minister Koenders:

Dat klopt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Vervolgens zegt hij echter: de dekking regel ik bij de Voorjaarsnota. Dat kan niet. De minister moet kiezen: of het is nu een harde deal met de Kamer en dan willen wij ook weten waar die 13 mln. vandaan komt, want zo maken wij in deze Kamer ook amendementen, of er zit ergens iets in een achterzak en dat hebben wij niet gezien, wat niet zo hoort, of de minister zegt dat het zijn voornemen is om 6 mln. voor Mali beschikbaar te stellen en dat het zijn voornemen is om 7 mln. voor Mozambique beschikbaar te stellen, alsook dat hij gaat kijken of hij het kan inpassen bij de Voorjaarsnota. Een combinatie van beide lukt echter niet. Ik vraag de minister ...

Minister Koenders:

Voorzitter ...

De heer Vendrik (GroenLinks):

... als het een deal is, zeg mij dan waar die 13 mln. vandaan komt.

Minister Koenders:

Voorzitter. Ten eerste is het een deal, dus daarmee kom ik aan uw wens tegemoet. De reden dat ik het bij de Voorjaarsnota wil regelen, is dat dit verreweg het handigst is. Op dat moment kan namelijk precies gezien worden wat dan de cijfers zijn en waar misschien sprake is van onderuitputting. Dit betekent dat dit de beste methode daarvoor is. Dat hebben wij eigenlijk altijd zo gedaan. Daarom vind ik het een beetje vreemd dat dit nu ineens anders moet. Ik zeg toe waarom u gevraagd hebt. U weet dat ik niet in de prioriteiten snijd. Vervolgens hangt het af van de budgettaire situatie zoals die zich dan in het volgende jaar ontwikkelt.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Vendrik.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Maar dan is het opgehelderd: het is geen deal, maar een voornemen van deze minister. Het budget is dan niet zeker; ik snap dat de minister pas bij gelegenheid van de Voorjaarsnota zal bekijken of er überhaupt extra geld is, dus óf het voornemen om Mali en Mozambique extra te bedienen met onderwijsgeld überhaupt te realiseren is.

Minister Koenders:

Voorzitter ...

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dan spreken wij dus over een voornemen en dan is dit punt dus opgehelderd.

Minister Koenders:

Dit punt is niet opgehelderd. Ik zeg op dit moment dat die bedragen, fondsen volgend jaar gefourneerd worden. Zo is ook de wens van de Kamer en daaraan ben ik tegemoetgekomen met wat ik in de brief aan de Kamer heb voorgelegd. De situatie op dat moment geldt. Het is bekend dat op het ogenblik alle cijfers onduidelijk zijn, in het bijzonder die van bnp. Er zijn ook altijd problemen van organisaties en instituties met wat men op welk moment uitgeeft. Het is dus verreweg het handigst om het op deze manier te doen. Als u het anders wilt, is dat wat mij betreft allemaal prima. Laat er echter geen misverstand over bestaan: alsof wij hier een voornemen hebben; dit is een besluit van de regering waar u mij volgend jaar op kunt afrekenen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Nee, nee. Ik geef nu het woord aan iemand anders.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dan wil ik een punt van orde inbrengen.

De voorzitter:

Ja, dat mag.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Dit gaat niet alleen over de inhoud, maar over een grondregel in het verkeer tussen Kamer en kabinet. Als dit de nieuwe stijl van begroten wordt, dan weet ik er ook nog wel een paar. Dan gaan wij gewoon amendementen indienen zonder dekking en dat is vervuilend voor het debat. Het spijt mij dat ik het zo hard moet zeggen, maar ik vind dat niet in de haak. Als een minister de harde toezegging doet dat hij er geld aan uit gaat geven, is het kabinet gehouden daaraan dekking te geven. Anders weet ik niet waar ik aan toe ben met de begroting.

De voorzitter:

U heeft uw punt gemaakt.

De heer Irrgang (SP):

Formeel gezien ben ik geneigd de heer Vendrik gelijk te geven, hoewel de uitkomst van de toezegging mij natuurlijk wel aanstaat. Ik ga er dan ook geen hard punt van maken. De minister zegt dat voor Bangladesh het onderwijs geen prioriteit is. Dat is natuurlijk zo op het moment dat dit hun met een pistool op de borst wordt gevraagd en zij mogen kiezen tussen water en onderwijs. Het is iets anders als de Bengalen wordt gevraagd of zij het goed vinden als Nederland meer gaat doen aan het basisonderwijs in Bangladesh. Dan komt er natuurlijk een heel ander antwoord. Vanuit die gedachte is het amendement, dat mede door mij is ingediend, natuurlijk gemaakt. Kan de minister daarop reageren? Hij doet nu alsof men geen onderwijs wil in Bangladesh, maar zo is het natuurlijk niet.

Minister Koenders:

Ik ben het echt oneens met de heer Vendrik. Ik heb al gezegd dat ik er de voorkeur aan geef, dit bij de Voorjaarsnota te behandelen, omdat ik dan meer inzicht heb in de ramingbijstelling en de onderuitputting. Ik vind het moeilijk om dit punt op dit moment aan te geven. Als het kabinet nu zegt dat dit een committering is, dan kan ik er volgend jaar natuurlijk niet op terugkomen. Dat is alleszins redelijk en gezien de ramingbijstelling en de onderuitputting, hebben wij het tot nu toe altijd behandeld op het moment waarop bekend is hoe het volgende jaar eruit ziet. Het is echt onjuist om te zeggen dat er om de een of andere reden geen deal is.

De tweede vraag kwam van de heer Irrgang. Als wij naar een school in Bangladesh gaan, zal men natuurlijk zeggen dat men meer geld wil. Daar ligt het punt niet. Het punt is dat wij gezamenlijk met de Kamer een basis hebben gelegd waarom wij ergens wel bezuinigen en waarom ergens niet. Ik heb daar geen kritiek op gehoord. Ik heb vier prioriteiten vastgesteld. In alle landen met een MDG-bereik wordt 12% bezuinigd. Dat geldt bijvoorbeeld niet voor de fragiele staten. Ik heb dat in het wetgevingsoverleg naar buiten gebracht en gevraagd naar de beste voorstellen. Bezuinigen doet altijd pijn. Natuurlijk zou men liever ook nog onderwijs hebben, dat begrijp ik wel. Bezuinigen doet echter altijd pijn.

Een basisprincipe van ontwikkelingssamenwerking is dat wij uitgaan van onderwijs. Dat geldt voor alle landen en in alle programma's. Als met het pistool op de borst wordt gevraagd wat het belangrijkste is, gezien andere donoren en de prioriteit van Millennium Development Goals, dan vraagt de Bengaalse regering ons twee dingen te doen. Zij lopen achter met beroepsonderwijs, veel meer dan met primair onderwijs. De keuze die zij kunnen maken, is inderdaad hard, maar dat geldt voor alle landen. Zij vinden de millenniumdoelstellingen die te maken hebben met water en sanitair zeer belangrijk en wij kunnen daaraan een goede bijdrage leveren. Daarnaast is het ook zo dat andere donoren bezig zijn met financiering. De Bengalen zullen hun keuze Koendersmaken en die respecteer ik.

De heer Irrgang (SP):

In het amendement is natuurlijk keurig dekking aangegeven, in tegenstelling tot de toezegging die de minister heeft gedaan met betrekking tot Mali en Mozambique. Kan hij aangeven waarom hij dat niet bevat? Het is een keurig amendement.

Minister Koenders:

Het is precies iets wat ik niet aanvaardbaar vind, omdat daar de kern ligt van iets wat een prioriteit van ons is. Dat betekent dat ik een heleboel dingen niet meer kan doen voor fragiele staten en hun wederopbouw. Wij gaan op die manier de zaak zeer veranderen en daarvan ben ik geen voorstander. Ik kan allerlei zaken die de Kamer van mij vraagt voor de fragiele staten dan niet meer doen. Ik vind dat echt een slechte zaak. De dekking geldt juist voor wederopbouw en crisisbeheersing en dat is nu net een prioriteit waarmee de Kamer heeft ingestemd. Het zijn programma's die wij uitvoeren op het terrein van bijvoorbeeld violence against women. Er is net een vraag aan mij gesteld om iets extra's te doen op het terrein van conflict en ontwikkeling in Afghanistan. Dat zal extra moeten worden betaald en dat komt daarvandaan. Hier is natuurlijk wel over nagedacht. Je kunt niet zomaar links en rechts hier even wat uittrekken en zeggen dat dat beter is dan wanneer een paar mensen niet meer van BRAC onderwijs krijgen, met alle respect. Dit is op basis van een prioriteitsstelling van de Bengaalse regering. Ik kan het niet eens aan die regering overmaken, want zij heeft andere prioriteiten gesteld.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik zit toch ook met het punt waar dan dat geld voor Mozambique en Mali vandaan komt. Ik heb dat ook in mijn tweede termijn aan de minister gevraagd, want wij bespreken nu wel de begroting voor 2010 en wij moeten dus weten of wij die kunnen goedkeuren. Als wij niet weten waar dat geld vandaan komt, hebben wij een probleem. Dat is voor ons ook een reden geweest om met een amendement te komen, om te weten waar de dekking voor die 7 mln. voor basisonderwijs in Bangladesh vandaan komt. De CDA-fractie heeft daar heel goed over nagedacht, want wij begrijpen dat er bezuinigd moet worden. Wij begrijpen dat het pijn doet. Wij hechten aan hoger onderwijs en wij vinden het goed dat dat in stand blijft, maar er is natuurlijk geen hoger onderwijs zonder basisonderwijs. Tegenover het verhaal dat de minister houdt, staat wel een ander verhaal, dat van meerdere kanten tot ons komt, namelijk dat hier toch echt een probleem ontstaat. Wij hebben dan ook gemeend niet het volledige bedrag van de korting te moeten terugbrengen, maar een gedeelte daarvan, slechts 7 mln. Ik hecht er toch wel aan dat wij daarvan ook weten waar dat vandaan komt in de begroting. Trouwens, de hele discussie of wij ermee akkoord kunnen gaan dat de minister iets toezegt zonder dat wij weten hoe dat gefinancierd wordt, maakt het voor mij des te belangrijker om mijn motie aangaande bestedingsdruk in stemming te brengen en om goed te kijken hoe het werkt met de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking.

Minister Koenders:

Er is mij geen vraag gesteld. Ik kan u alleen maar zeggen dat ik, met alle respect voor uw wensen, niet kan voldoen aan de uitvoering van dat amendement. Wij kunnen dat wel aannemen, maar ik kan geen geld sturen naar Bangladesh. Ik heb overleg gehad met de regering van Bangladesh. Daaruit is overduidelijk gebleken wat hun prioriteiten zijn. Ik wil niet dat dat ten koste gaat van water en sanitatie in Bangladesh. Dat zult u ook niet willen. BRAC wordt breeduit gefinancierd en heeft ook nog mogelijkheden om uit het MFS-stelsel meer te krijgen. Daarnaast werkt BRAC samen met de Bengaalse regering. Wij hebben daar gezamenlijk beleidsoverleg over gehad. Dat heb ik ook aan u gerapporteerd. Met alle respect, ik kan het amendement gewoon niet uitvoeren. Ik begrijp best dat u ook iets aan onderwijs in Bangladesh wilt doen en dat vind ik ook prima. U hebt mij altijd gezegd dat ik op basis van ownership van landen moet praten. Wij hebben breeduit overleg gevoerd over dit punt. Wanneer de regering hier zelf geen prioriteit in ziet, zou dat betekenen dat ik het geld zou overhouden. Dat kan ook. Ik kan niet iets overmaken aan een regering die dat zelf niet wil.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Dan blijft het wel een feit dat de minister bij het vorige WGO een andere verklaring had voor die bezuiniging. Toen ging het niet om water, maar om hoger onderwijs. Dat maakt dat ik er niet gerust op ben dat het nu werkelijk ... Ik wil niet dat er een gat valt.

Minister Koenders:

Met alle respect, u bent een van mijn regeringspartners en ik stel dat op hoge prijs. Maar het kan niet zo zijn dat hier elke keer tegen de regering wordt gezegd: "ik kan het niet vertrouwen" of "ik weet niet of het zo is". Ik zeg u hier precies wat de situatie is. U kunt daarvan uitgaan. Als dat niet zo is, dient u over twee maanden een motie in dat ik hier niet de waarheid heb gesproken en dan praten wij verder. Ik zeg vandaag, in de richting van coalitiefracties maar ook van anderen, dat ik onderwijs belangrijk vind en dat ik u daarom enorm tegemoetkom op bijna alle bilaterale programma's, maar dat ik één uitzondering maak. Dan gaat het niet eens om grote bedragen en het gaat er ook niet om moeilijk te doen. Maar wij hebben dit echt goed afgewogen en besproken met de mensen in Bangladesh. Als u dan zegt: het kan allemaal wel zo zijn, maar ik weet niet wie er gelijk heeft, moet ik u zeggen: het spijt mij, maar dit is wat mij gemeld is. Natuurlijk zou ik hier nog liever vandaag staan en zeggen: laten wij nog meer doen aan onderwijs in Bangladesh of elders. Dat zou mij een lief ding waard zijn, maar ik blijf erbij dat wij 13% aan onderwijs blijven geven en dat ik echt gepoogd heb om ook ten faveure van uw fractie en die van de heer Voordewind en de heer Waalkens gedeeltelijk op die onderwijsprogramma's terug te komen. Ik hoop dat mevrouw Ferrier gewoon accepteert dat ik dit ook ga doen. Over de nota van wijziging en de Voorjaarsnota zeg ik nog het volgende. Tot nu toe is dit altijd via de Voorjaarsnota gegaan. Ik ken geen enkele begrotingsbehandeling uit het verleden van Ontwikkelingssamenwerking waarbij dit anders is gegaan. Nooit eerder is dit een probleem geweest. Er is nooit eerder gebrek aan vertrouwen geweest in de minister van Ontwikkelingssamenwerking waardoor men ging twijfelen of hij dit volgend jaar wel zou gaan doen. De reden daarvoor is dat wij niet weten of er sprake is van onderuitputting volgend jaar. Dit heeft niets te maken met de 0,8%, maar met het planningsprogramma en met ramingsbijstellingen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik loop ze alle drie nog even af, omdat het amendement door mij is ingediend. Wat Mali betreft heeft de minister in zijn brief, en nu nog eens in de Kamer, gegarandeerd dat hij in de Voorjaarsnota met de 6 mln. komt. Hij nuanceert dit wel door te zeggen dat hij met de onderuitputting rekening moet houden. Ik ga ervan uit dat hij vindt dat dit geen bezwaar mag zijn om het te financieren.

Minister Koenders:

Dat klopt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Over Mozambique zegt de minister: ik ga mijn best ervoor doen als er geen andere donoren om de hoek komen kijken. Dat is een toezegging. De minister zegt dat hij dit geld wil reserveren. Hij houdt daarbij echter wel een slag om de arm. Als er inderdaad harde bewijzen voor zijn dat andere donoren in het gat springen, dan heeft de minister mijns inziens een punt. Zodra die andere donoren er inderdaad zijn, dan hoor ik dat graag van de minister in een brief.

Ik kom op Bangladesh. Over dat land zegt de minister: de dekking is niet goed. Wij vinden dat het hierbij gaat om de 5% onderbesteding of de 5% reserve in de pot. Als de minister daarop zegt dat hij dan geen missies meer kan doen, dan zeg ik dat wij het geld voor missies over het algemeen halen uit de HGIS-begroting. De missies kunnen het argument dus niet zijn. Ik haal dit geld dus niet ergens anders vandaan, maar uit de reservepot van 5%. Ik heb dit ook expliciet in het amendement gemeld. Het gaat dus niet ten koste van andere dingen.

De minister verhoogt verder het budget voor voortgezet onderwijs, maar bezuinigt dat bedrag helemaal op het basisonderwijs. Het gaat om een bedrag van 13 mln. Wij kunnen best begrijpen dat de regering van Bangladesh het voortgezet onderwijs belangrijk vindt. Maar wij krijgen ook signalen dat het basisonderwijs belangrijk is. Daarom stellen wij voor om het geld voor het basisonderwijs te halveren. Op die manier kom je op 7 mln. Het geld dat dit kost, halen wij uit 2.5. Als dat gebeurt, begrijpen wij de verhoging van het geld voor voortgezet onderwijs die de minister voorstelt. Dit lijkt mij een heel redelijk amendement.

Minister Koenders:

Wat de heer Voordewind over Mali zegt, klopt helemaal. Ik committeer mij hier dus nu aan namens de regering.

Over Mozambique zeg ik dat de 7 mln. gewoon beschikbaar is. Dat geld ligt klaar. Dit geld is echter niet nodig als uit het normale en redelijke donoroverleg voortkomt dat een andere donor dit voor zijn rekening neemt op grond van de werkverdeling in Accra. Als uit gewoon intensief en goed overleg blijkt dat die andere donoren er niet zijn, staat vast dat de 7 mln. die klaarligt, naar Mozambique gaat. Ook op dit punt ben ik de heer Voordewind dus volledig ter wille.

Het volgende punt, over Bangladesh, vindt de heer Voordewind wellicht wat kinderachtig, maar is volgens mij toch vrij principieel. Ook mij gaat het lager onderwijs in Bangladesh ter harte. Er moet ook 12% op de uitgaven in Bangladesh bezuinigd worden, hoe vervelend dat ook is. Uiteraard vind ik het het meest belangrijk om de prioriteiten van de regering van Bangladesh aan de orde te brengen. Ik vind het heel goed dat de heer Voordewind ook andere signalen hoort. Bij de verdeling van het geld moet je echter voortdurend gezamenlijk afwegingen maken. Ik vind het niet verantwoord om de prioriteiten van de regering van Bangladesh niet te volgen. Verder gaat het punt van de dekking niet over vredesoperaties, maar over alles wat wij in een jaar doen om op het terrein van wederopbouw en fragiele staten in situaties in te springen. Dit is elk jaar nog niet precies belegd. Deze landen hebben het het moeilijkst op al deze fronten, maar bijvoorbeeld ook op het terrein van onderwijs. Ik zou het niet verantwoord vinden om nu te zeggen: we halen het geld daar maar vandaan en we schuiven het naar Bangladesh, terwijl de regering van Bangladesh zelf een andere prioriteit legt. Het zou dus ook nog wel eens ten koste kunnen gaan van landen die in een zeer lastige situatie zitten. Ik doe slechts een beroep op de Kamer om dit te realiseren. Het lijkt mij dat wij anders in een systematiek terechtkomen die niet de goede is.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Voordewind.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik ben best bereid om samen met de minister te bezien wat verder zou kunnen op het punt van de dekking. Als je bijvoorbeeld de verhoging voor het voortgezet onderwijs iets afzwakt, kun je hiermee een evenwichtigere verdeling in de verhouding basisonderwijs versus voortgezet onderwijs financieren. Ik denk dat wij daar wel uitkomen.

Minister Koenders:

Met alle respect, maar het is wel zo dat de regering regeert. Je kunt wel managen op microniveau, onderwijl je oordeel baserend op enkele contacten met het BRAC. Ondertussen hebben wij geprobeerd om gezamenlijk een afweging te maken. De heer Voordewind zegt dat wij hier wel uitkomen, maar ik heb er principiële bezwaren tegen om dit in Bangladesh te gaan doen, tegen de wil van de regering aldaar. Erger nog, ik weet niet hoe ik dit moet uitvoeren.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik denk dat wij principieel van mening verschillen over de belangen van het basisonderwijs. De minister verwees in zijn inleiding naar de millenniumdoelstellingen en zei hierover: deze staan op 85%, dus hoeven wij niet te investeren. Sterker nog, hij haalt geld weg uit het basisonderwijs: een bedrag van 185 mln. Over die 100 mln. hebben wij uitgebreid gesproken. Het gaat nu om relatief kleine bedragen. Onze fractie hecht principieel belang aan het basisonderwijs. Juist die laatste 15% bij het basisonderwijs is enorm moeilijk. In het bereiken van de doelstellingen zien wij een stagnatie optreden. Net als in India zien wij in Bangladesh veel kinderarbeid. De internationale gemeenschap moet juist ten aanzien van die laatste 15% volhouden. Wij moeten nu niet weglopen, denkend: met de andere doelstellingen gaat het ietsje minder, dus wij moeten met geld gaan schuiven. Ik weet dat de minister moet bezuinigen. Daarom heb ik actief meegedacht over een dekking hiervoor. Voor de fractie van de ChristenUnie is investeren in basisonderwijs cruciaal. Basisonderwijs is immers de sleutel voor de ontwikkeling van de allerarmsten.

Minister Koenders:

Over het principiële belang van basisonderwijs verschillen wij niet van mening, integendeel. Ik heb net aangegeven dat wij wereldwijd de grootste donor zijn van het Fast Track Initiative. Ik begrijp dan ook niet hoe de heer Voordewind kan zeggen dat ik dit niet belangrijk vind. De bezuinigingen hebben niet te maken met een principe, maar met de situatie in 2010. Op het punt van het principe ben ik het helemaal met de heer Voordewind eens. Mijn instelling was niet: laten wij eens lekker op onderwijs gaan bezuinigen, integendeel. Overal waar wij komen wordt Nederland gezien als de belangrijkste financier op het terrein van onderwijs. Men kan dit navragen. Dit geldt ook voor het BRAC en Bangladesh. Echter, de vraag deed zich voor hoe wij in 2010 met onze bezuinigingen omgaan. Zoals ik heb gezegd, zijn er instructies uitgegaan naar de ambassades. Deze zijn een afweging hoe landenspecifiek, dus niet mondiaal, de prioriteiten het beste kunnen worden ingevuld. Stel dat de regering van Bangladesh, gecontroleerd door het parlement aldaar, zegt: wij zien dat anderen op dit moment bezig zijn met onderwijs en wij zien dat het BRAC dit heel goed doet. Wij vinden beroepsonderwijs om twee redenen belangrijk, allereerst om de millenniumdoelstellingen op een effectievere manier te halen. Het gaat immers om de opleiding van leraren, maar ook om kinderarbeid. In de kern gaat dat immers over beroepsonderwijs. Daar gaat het geld ook heen, naar dat type projecten. Ten tweede vindt Nederland dat het vooral iets moet doen aan water en sanitatie. Wij lopen op dit terrein veel verder achter. In tijden van crisis zullen hier veel meer mensen onder lijden dan onder de onderwijsbegroting. Ik hoop dat de Kamer een zeker vertrouwen in de regering kan hebben dat een en ander is afgewogen.

De voorzitter:

Ik probeer enige voortgang te maken.

De heer Waalkens (PvdA):

Basisonderwijs is ook voor de fractie van de Partij van de Arbeid enorm van belang. Ik vind de redenering van de minister op het punt van donorcoördinatie op zichzelf valide. Als wij donorcoördinatie serieus nemen, mogen er geen gaten vallen in het totale project waarbinnen wij de lead donor zijn geweest. Even los van de positie van de regering van Bangladesh, er zijn via de ngo's best mogelijkheden om geen gaten te laten vallen. Als wij de bezuinigingen daadwerkelijk effectueren, kan een en ander opgevuld worden door een andere donor dan wel door een ngo, zodat er geen gaten ontstaan. Klopt dat?

Minister Koenders:

Ik ben voor een ding heel bang, namelijk dat er overal in de wereld gigantische gaten aan het vallen zijn op het ogenblik. Deze gigantische gaten ontstaan doordat in zo veel landen het bnp naar beneden gaat. Ook zijn er landen die zich niet houden aan de internationale inspanningen. Anderen doen dat wel. Gaten zullen er vallen. Dat is het drama dat op dit moment in ontwikkelingslanden plaatsvindt. Daarom ben ik misschien iets fanatiek op dit heel bijzondere punt. Laten wij vooral kijken naar wat landen zelf vinden. Wat mij betreft, zijn de gaten het minste. Daarom hebben wij ook met donorcoördinatie, bijvoorbeeld in Mozambique en in Mali, dit op deze manier aan de orde gesteld.

Voorzitter. Ik kom graag op het volgende punt: de geplande bezuiniging op de aanpak van hiv/aids. Ook op dat punt is het pijnlijk om dit te moeten doen, laat ik daarover geen misverstand in de Kamer doen doorklinken. Ik zeg het ook maar heel persoonlijk: ik heb destijds als Kamerlid voor de motie gestaan voor de verdubbeling van de aidsuitgaven. Wij zijn van 2002 tot 2007 gegaan van 135 mln. naar 435 mln. per jaar. Dat is meer dan een verdrievoudiging en overstijgt hiermee de door de Kamer gevraagde verdubbeling. Nederland werd en is daarmee wereldwijd de grootste donor van UNAIDS. Nederland doneert dus meer dan Amerika, Japan, Engeland en Duitsland, allemaal landen die kennelijk niet voldoende daaraan doen. Nederland is de grootste donor. Wij stonden op de negende plaats van de donoren van de GFATM. De voorgenomen korting van het GFATM komt in feite neer op het niet doorgaan van een geplande verhoging en was geen bezuiniging van mij. Ook dat gaat mij aan het hart. Ik wil er wel bij zeggen dat via het bilaterale kanaal de steun aan de gezondheidssector niet wordt gekort. Die heb ik gespaard, omdat er juist voor het bestrijden van moedersterfte en kindsterfte heel weinig waardering en ook geen constituency is. Dat is een beetje het punt: als je heel veel geld aan een bepaalde organisatie geeft, heeft die ook de mogelijkheid om belangen nog sterker nationaal en internationaal naar voren te brengen. Dat betekent niet dat ik die belangen minder belangrijk vind; laat dat heel duidelijk zijn. Maar dat vind je dus niet bij moeder- en kindsterfte. Daarom heb ik gezegd dat wij in ieder geval niet op gezondheidssectoren en op de aanpak van kind- en moedersterfte gaan bezuinigen. Wij gaan juist in de gezondheidssystemen investeren, waarin het ook nog gaat om kind- en moedersterfte en waarin je ook bij hiv/aids een deuk in een pakje boter kunt slaan.

Ik heb goed naar de Kamer geluisterd, zoals blijkt uit de brief die ik haar vorige week heb gestuurd. Ik ben blij dat ik die brief gestuurd heb, maar het is altijd handiger voor een regering om toezeggingen te doen in een debat zelf. Als je een toezegging doet, zegt men dat het niet goed genoeg is en wil men het via een amendement binnenhalen. Het is misschien wel redelijk om na te denken over de vraag of een toezegging van de regering ook niet een gebaar is aan de fracties en of hiermee ook niet wordt getoond hoe ik ermee ben omgegaan.

Wij zijn bereid om de korting op GFATM in 2010 gedeeltelijk ongedaan te maken via het introduceren van een zogenaamde promissory note. Enkele leden hebben daarnaar gevraagd. Dat houdt in dat wij een toezegging doen aan GFATM dat in 2011 een additionele betaling van 14,5 mln. – dat is de helft van het bedrag dat ik zou bezuinigen – wordt toegekend. Dat is hierbij met de Kamer afgesproken. Ik benadruk dat een promissory note dezelfde status heeft als kasgeld, maar het belangrijke verschil is dat de betaling aan het fonds door de donor in een later stadium kan plaatsvinden. Het gebruik van promissory notes is binnen GFATM een normale oplossing. Men vindt het dus ook positief dat wij dit doen. Men kan namelijk op basis hiervan directe externe verplichtingen aangaan. Daar gaat het eigenlijk om.

De leden Irrgang en Ferrier vroegen in verband met de promissory note voor GFATM wat het effect zal zijn in 2011. Dat betekent voor volgend jaar dat de waarde daarvan 14,5 mln. is. Die promissory note zal in 2011 waarschijnlijk tot betaling leiden; dat is afhankelijk van wat GFATM zelf wil qua kasmanagement. Zij kunnen het geld dus uitgeven. In de brief aan de Kamer schreef ik dat in de loop van 2010 bekeken zal worden hoe deze bijdrage binnen de meerjarige allocatie voor GFATM zal worden opgevangen. Voor 2011 wordt vooralsnog uitgegaan van 81 mln. Wij zijn daarbij dus een heel grote donor. De 14,5 mln. van de promissory note zal hieraan worden toegevoegd. Laat daar geen misverstand over bestaan. Dit betekent dat in 2011 81 mln. plus 14 mln. wordt gedoneerd.

Voor UNAIDS ligt de situatie anders. Ik kom daarmee op – ja, natuurlijk, dat hadden wij nog niet toegezegd – het punt van het amendement. Er is wel over nagedacht. De situatie ligt daar echt anders. De huidige vrijwillige bijdrage aan UNAIDS ligt vast tot en met 2009. Voor 2010 moet de bijdrage opnieuw worden bepaald. Nu er sprake is van budgettaire krapte – dat heb ik genoemd – gaan wij inderdaad een stapje terugdoen. Nederland ziet een waardevolle rol voor UNAIDS op het terrein van normstelling, bij het helpen van ontwikkelingslanden met het opstellen en uitvoeren van effectief beleid en bij de coördinatie op landenniveau. In deze economische tijden moeten wij ook hier pijnlijke keuzes maken. Ik blijf erbij dat wij de strijd tegen hiv/aids moeten voortzetten. Wij hebben wel problemen met het functioneren van UNAIDS. Ik vond het daarom niet onzinnig om daarop een klein bedrag te bezuinigen. Het feit dat een beperkt deel van het budget voor UNAIDS uiteindelijk gaat naar de uitvoering van hiv/aidsprogramma's van de diverse VN-organisaties en er relatief veel geld – een derde van de begroting – zit in overhead heeft meegespeeld in mijn besluit om de kortingen op deze wijze door te voeren. Ik vind het bijvoorbeeld niet nodig dat UNAIDS op veel plaatsen landenkantoren heeft. De bureaucratie breidt zich uit. Ook anderszins vinden wij de bureaucratie te groot. Het gaat om de scorecards. Omdat wij een grote donor zijn, zijn wij voorzitter van de board en hebben wij de mogelijkheid om dat te verbeteren. Wij willen die verbeterslag afwachten voordat wij de voorgenomen bezuiniging verminderen. Ook met deze bezuiniging blijft de Nederlandse bijdrage aan UNAIDS groot. Die bijdrage is momenteel circa 20% van het totale budget. Dat is niet gering voor een land als Nederland. Nederland behoort samen met de Verenigde Staten en Zweden tot de drie grootste donoren. Landen als Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk komen steeds verder achterop. Onze leidende positie geeft ons ook de mogelijkheid om er iets aan te doen. UNAIDS weet dat ik problemen heb met deze organisatie. Ik heb het zelf weer gezien in Zuid-Afrika. Er is heel veel discussie en heel veel overhead. Daaraan moet eerst gewerkt worden. Wij hebben die kans omdat wij die grote naam hebben bij UNAIDS en op aidsgebied.

Mevrouw Ferrier (CDA):

De minister komt nu met andere argumenten. Ik ben erg blij dat hij de voorgestelde korting op het Global Fund terugbrengt tot de helft. Ik heb echt van mening dat juist in de synergie tussen UNAIDS en Global Fund een belangrijke meerwaarde zit. Vandaar dat ik de lijn die de minister gekozen heeft voor Global Fund wil doortrekken naar UNAIDS en ook daar de korting wil halveren. De minister blijkt nu bezwaren te hebben tegen landenkantoren. Mijn zorg is dat die korting mensenlevens gaat kosten. Het voordeel is juist dat de minister zelf voorzitter van de board is en ervoor kan zorgen dat die korting niet ten koste zal komen van het redden van mensenlevens. Juist omdat hij voorzitter is, kan hij ervoor zorgen dat het Nederlandse geld besteed wordt waaraan het besteed moet worden. Vandaar dat ik dat amendement vol overtuiging heb ingediend. Kan de minister aangegeven hoe hij dit juist met zijn voorzitterschap in verband brengt?

Minister Koenders:

Voorzitter. Laat ik vooropstellen dat ik dit debat heel goed vind. Wij zitten allemaal met het probleem van bezuinigingen. Iedereen ziet hoe hard en moeilijk het is om te bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking. Ik probeer het debat zakelijk met u te voeren. Wij zijn het op een aantal punten nog niet eens. Dat is niet erg, dat hoort bij een goed debat.

De afweging die de Nederlandse regering in het kader van de bestrijding van hiv/aids heeft gemaakt, is verantwoord. Daarvan ben ik diep overtuigd. Kijkend naar de bedragen die hier wereldwijd terecht omgaan en naar het feit dat hetgeen in de Verenigde Staten gedaan wordt tot meer fondsen leidt, kan ik mij niet vinden in de redenering dat het feit dat wij korten op UNAIDS mensenlevens kost. Dat geldt namelijk ook voor de alternatieven. Elke bezuiniging is een keuze voor het een en niet voor het ander. Dat is geen nieuw argument. Ik heb dit soort opmerkingen over UNAIDS ook gemaakt bij de bespreking van de multilaterale nota. Ik vind het goed dat wij een grote donor zijn en blijven. We hebben daarom ook de leiderschapspositie; we zijn voorzitter. Die positie wil ik echt gebruiken. Dit is geen mensenlevens redden. Daarom heb ik er juist voor gekozen om de bezuiniging op GFATM als een concessie aan de Kamer te verminderen, want die gaat over programma's in landen en niet over normstelling. Ik wil er echt voor zorgen dat UNAIDS zich hervormt alvorens ik deze verhoging laat doorgaan. Ik zou een beroep op de Kamer willen doen om er even over na te denken, want niet bezuinigen gaat ten koste van iets anders en dat is vaak de anonieme "elephant in the room". Het budget is verdrievoudigd. Nederland is een van de allergrootste donoren, terwijl anderen weinig doen. Het gaat hierbij overigens om zeer beperkte bezuinigingen. Enerzijds wordt een verhoging gehalveerd en anderzijds moeten de belangen van een niet zo goed functionerende organisatie worden gerelativeerd. Ik kan het dan ook moeilijk waarmaken dat wij onze positie niet gebruiken en daarmee rekening houden.

Voorzitter: Snijder-Hazelhoff

Mevrouw Ferrier (CDA):

De CDA-fractie realiseert zich heel goed dat we moeten bezuinigen en dat dit pijn doet. Wij vinden echter dat we slim moeten bezuinigen. Vandaar dat wij dat budget, waarvan toch niet duidelijk is of dat uitgegeven kan worden in Senegal, liever inzetten voor het realiseren van een doel dat wij belangrijk vinden. Het gaat daarbij, heel prudent, niet om het hele bedrag, maar om de helft, waardoor er voor Senegal ook nog een stukje overblijft. Hierover is wel degelijk goed nagedacht.

Minister Koenders:

Ik wil dan graag iets zeggen over de dekking voor Senegal. Ik heb op dat punt geluisterd naar de Kamer, maar dit betreft wel een heel principieel punt. De Kamer heeft mij opgeroepen om bij het geven van begrotingssteun aan een land een politieke dialoog te voeren. Op instigatie van Nederland gebeurt dat nu met alle donoren voor Senegal. Dat gebeurt niet op alle punten waar de heer Irrgang het over had – over sommige punten waren wij het niet eens, over andere wel – maar wel op de kernpunten. Ik denk dan aan hetgeen er met de IMF-koffer is gebeurd. Dat is een ernstige zaak. In opdracht van de Nederlandse regering en naar aanleiding van discussies in de Kamer is onze ambassade geïnstrueerd om als de gesmeerde bliksem een donoroverleg en een politieke dialoog te houden om te zien wat er aan de hand is en om de Senegalese regering over de feiten te horen. Zij heeft dat namelijk wel opgenomen in haar planning van het budget en Nederland heeft daar zijn handtekening onder gezet. Er is nu alleen gezegd dat wij door dit nieuwe feit eerst een politieke dialoog willen voeren. Dat is de kern van het voeren van een politieke dialoog.

Mevrouw Ferrier zegt nu tegen mij dat dit geld hoe dan ook ingetrokken moet worden, maar dan kan ik het overleg van morgen wel afblazen. Nederland is dan immers een totaal onbetrouwbare partner. Ik kan dat niet voor mijn rekening nemen. Sterker nog, ik vind dat gewoon niet kunnen. Ik kan niet op basis van wensen uit de Kamer mijn hele apparaat inzetten, zoals wij dat ook in Burundi hebben gedaan, en daarna in feite tegen de mensen in Senegal die gezondheidszorg nodig hebben, zeggen: "sorry, ik mag hier niet meer met u over spreken, want de einduitkomst is al duidelijk". Ik weet niet of de Kamerleden de cijfers hebben gezien over de kinder- en moedersterfte, maar die zijn aanmerkelijk hoger dan in een groot aantal andere landen. Ik kan dat niet voor mijn rekening nemen.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Ferrier wil interrumperen, maar ik had begrepen dat mevrouw Ferrier zojuist al aan haar slotvraag toe was. Ik stel voor dat zij haar reactie in de tweede termijn geeft.

De heer Irrgang (SP):

Dan neem ik het wel even over.

Wie is hier de onbetrouwbare partner? Dat is Senegal, dat probeert het IMF om te kopen. Het is een land dat langzaam afglijdt naar een autoritaire staat. Dat hoeft de minister helemaal niet te belemmeren om met Senegal in contact te blijven. Als er voor 2010 niks op de begroting staat, kan er in 2011 weer sprake zijn van algemene begrotingssteun als er een duidelijke verbetering plaatsvindt, maar dat moet ik nog zien gebeuren. Wij moeten wel keuzes maken; dat zegt de minister ook voortdurend. Het is dan de keuze van dit deel van de Kamer om in 2010 te kiezen voor de bestrijding van aids in de wereld, voor UNAIDS, en niet voor een begrotingssteun waarover heel veel twijfel is. Dat is een politieke keuze waarvoor ze in Senegal maar begrip moeten hebben.

Minister Koenders:

Ik hoop dat de arme mensen die daar in zeer grote problemen zitten, het met de heer Irrgang eens zijn. De begrotingssteun aan Senegal is meteen na het plaatsvinden van het incident met die tas, door de Nederlandse ambassadeur in Dakar als een onderwerp van gesprek meegegeven aan de voormalige IMF-vertegenwoordiger en de Senegalese minister van Economie en Financiën. Dat is juist gebeurd op basis van wat de Kamer mij heeft aangedragen. Dus ik handel. In dat gesprek heeft Nederland aangegeven dat het MoU dat getekend moet worden voordat de begrotingssteun voor 2010 kan worden overgemaakt, nog niet zal worden ondertekend. Ik ben het dus eens met de kritiek. Het lijkt mij echter wel redelijk dat wij vervolgens even afwachten wat de Senegalese regering hierover te zeggen heeft. Het land is geen bananenrepubliek, het is een land waarmee wij een relatie hebben. Het is een ontwikkelingsland met een regering en parlement waarnaar wij zullen moeten luisteren. Wat is hun uitleg van de situatie? Wie was daarvoor verantwoordelijk? Wat gaat daar vervolgens mee gebeuren? Welk signaal vanuit Nederland is dan het beste? Dat kan ertoe leiden dat wij niet betalen aan Senegal. Nederland heeft voorop gelopen om dit bij alle donoren aan de orde te stellen, op basis van wat de Kamer heeft gezegd. Ik vind wel dat het oordeel van het IMF en van Senegal eerst moet worden afgewacht. Ik vind dat Nederland hiermee gehandeld heeft.

Laat ik dit erbij zeggen. Ten eerste moet het een proportionele reactie zijn op een incident. Ten tweede komt die korting nog eens boven op de korting van 2,5 mln. die reeds werd gedaan op de Nederlandse begrotingssteun als gevolg van de bezuinigingen. Daarnaast zien wij dat de financiële crisis vooral Senegal onevenredig hard treft. Dat uit zich in stijgende voedselprijzen, waardoor ook de stabiliteit in het land beïnvloed kan worden. Wij zijn nu bezig om op basis van de Nederlandse visie na te vragen hoe een en ander precies zit, om te kijken wat er eigenlijk gebeurd is en om eventuele schuldigen te laten straffen. Wij hebben al extra bezuinigd op het budget voor Senegal. Deze dekking is echt onverantwoord, het zou getuigen van onvoorspelbaarheid van de Nederlandse overheid jegens Senegal.

De heer Van Bommel heeft een vraag gesteld over de relatie met Suriname. Wij willen graag aan een nieuwe relatie met Suriname beginnen. "Samen, zakelijk en betrokken" zijn de kernbegrippen, zoals eerder gezegd. Hoewel "zakelijk" een van de kernwoorden is om de relatie met Suriname aan te duiden, blijkt "betrokkenheid" in de praktijk meer op de voorgrond te treden. Wij kennen de lotsverbondenheid. Zakelijkheid betekent: geen bemoeienis van de Nederlandse overheid, maar nadruk op het Surinaamse ownership. De Surinaamse regering is zelf verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het land. Wij moeten samen de ontwikkelingssamenwerking in de toekomst één laten worden, misschien niet primair van overheid tot overheid, hoewel dat ook helemaal niet uitgesloten is, maar van maatschappij tot maatschappij. Maatschappelijke organisaties, onderwijs en zorginstellingen en bedrijven dragen actief bij aan de ontwikkeling van het land. De Twinningfaciliteit is gericht op bevordering van die samenwerking, op het vlak van taal, cultuur, onderwijs, gezondheid en sport. Daar is nog veel meer over te zeggen, maar de Kamer kent dat programma. Wij hebben ook de economische samenwerking versterkt in het kader van programma's zoals ORIO, PSI en NICHE. Wij willen een evenwichtige, volwassen relatie met Suriname. Ik vind het van belang dat wij daar vorm aan geven en dat beide parlementen daar verder invulling aan geven. Zo hebben wij dat onderling ook afgesproken.

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb een principiële vraag over Suriname. Die heeft de minister gemist, maar ik ben ervan overtuigd dat hij daarvan schriftelijk wel kennis heeft genomen. Valt Suriname wanneer de nieuwe relatie er is onder de minister van Buitenlandse Zaken? De ontwikkelingsrelatie als zodanig houdt dan immers op.

Minister Koenders:

Als ontwikkelingssamenwerking minder essentieel wordt en er een bredere relatie ontstaat, dan is het volstrekt logisch dat er bredere verantwoordelijkheden zijn voor Suriname. Dat zien wij nu ook bij de ministers van Justitie en Onderwijs. Dan is een coördinerend minister van Buitenlandse Zaken essentieel. Ik hoop dat mijn rol relatief minder zal worden dan die van de andere ministers.

De heer Van Bommel (SP):

Ik vraag dit natuurlijk met enige zorg. Ik ken de warme betrekkingen van de PvdA, die deze minister heeft voortgebracht, met Suriname. Ik heb het wel eens opgezocht, maar zijn ministerie blijkt een vleugel te zijn in het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Minister Koenders:

Weet u dat nu pas? U zit hier toch al even.

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb niet verteld wanneer ik het heb opgezocht, maar dat is al weer een tijd geleden. U zit in huis bij de minister van Buitenlandse Zaken, dus wat dat betreft komt het wel goed.

Ik heb nog twee concrete vragen. De eerste vraag gaat over twinning. Het loket gaat dicht in 2010. Betekent dit ook dat er een gat kan vallen in de projecten? Dan heb ik het over projecten die logischerwijs beter zouden kunnen doorlopen. Mijn tweede vraag betreft het onderwerp dat de minister zelf net even noemde over de invulling van die nieuwe relatie. Hij noemde de parlementen. Ik noemde de bevolking en de diaspora, de Surinaams-Nederlandse bevolking in Nederland, en ik vroeg of die ook actief kan worden betrokken bij de discussie. Ik vind het een heel goede zaak om dat niet alleen politici over te laten.

Minister Koenders:

Dat laatste punt vind ik heel goed. Ik neem aan dat dit ook voor de heer Van Bommel zelf geldt omdat hij zeer actief is in Suriname – hij laat het volgens mij dus ook graag aan anderen over – maar dit geldt zeker ook voor de Nederlandse regering. Ik heb zelf een heel goede discussie gevoerd met collega Van Ravenswaay en ook met president Venetiaan over de afbouw van de ontwikkelingsrelatie. Wij hebben met respect voor elkaar gesproken. De Nederlandse regering heeft gezegd: wij zijn bereid om juist ook die afbouw op een goede manier vorm te geven, niet alles te micromanagen, maar ook het ownership van Suriname daarbij te betrekken. We hebben tegelijkertijd gezegd dat we samenleving zullen laten bekijken wat die toekomstige relatie zal zijn. Daarmee ben ik het zeer met de heer Van Bommel eens en de Nederlandse regering zal daar ook haar steentje aan bijdragen. Het zou heel goed kunnen dat die relatie een ontwikkelingscomponent zal hebben. Mijn antwoord op de precieze vraag van de heer Van Bommel: het betekent niet dat wij projecten ineens zullen stoppen. Die zullen gewoon worden voortgezet op de afgesproken manier en die zullen op een redelijke manier worden afgebouwd.

Dan kom ik op de vragen van de heer Vendrik. Sorry ...

De voorzitter:

De heer Pechtold heeft een vraag.

De heer Pechtold (D66):

Anderen hebben daar veel meer verstand van, maar ik heb ook deelgenomen aan het bezoek van de fractievoorzitters aan Suriname. Het viel mij nou juist op dat we eigenlijk heel het denken over de toekomst nog nauwelijks ontwikkeld hebben, terwijl de ontwikkelingsgelden worden afgebouwd. Ik moet zeggen dat ik veel positieve zaken heb gezien over de twinningprojecten die daar worden uitgevoerd, maar dat gaat volgens mij om een heel bescheiden bedrag van 12 mln. Het structureel nadenken dreigt dadelijk tussen de vleugel en heel het ministerie in te vallen. Hoe zullen we dat voorkomen?

Minister Koenders:

Ik zou niet weten waar dat gevaar vandaan moet komen, omdat collega Verhagen en ik regelmatig over Suriname spreken. Daar ligt dus helemaal geen probleem. Ook alle notities over Suriname zijn gezamenlijk ondertekend. Ik denk dat we er inhoudelijk ook hetzelfde over denken. Mijn discussie met de Surinaamse overheid ging erover dat beide landen om allerlei redenen af willen van de relatie uit 1975. Om het maar even diplomatiek te zeggen: de heer Pechtold kent de noties uit Suriname dat Nederland alles precies achter de komma wil en dat Nederland het allemaal wil micromanagen. Suriname zegt: kijk nou ook eens naar ownership; Nederland is te paternalistisch. Het kabinet heeft daarom wel eens gezegd: wij zitten hier namens de Nederlandse belastingbetaler, dus wij willen precies weten dat het geld goed terechtkomt. Die oude koloniale relatie is geen prettige en geen makkelijke. Daarom vind ik het eigenlijk goed dat we op zo'n mooie manier de ontwikkelingsrelatie door consensus hebben afgesloten.

Het kabinet is druk bezig met het denken over de nieuwe relatie, maar dat geldt ook voor de Surinaamse overheid en het Surinaamse parlement. De heer Pechtold heeft, toen hij daar was, volgens mij ook wel gevoeld dat dit een lastige discussie is omdat het verleden en de toekomst daarbij horen. Mijn kernwoorden zijn zakelijk en betrokken. Er woont een grote Surinaamse bevolkingsgroep in Nederland, wij hebben een taalovereenkomst en er zijn niches te formuleren waarbij vooral samenwerking mogelijk is op grond van gedeelde belangen. Daarbij denk ik aan drugs, de opleiding van rechters, maar ik denk ook aan ambassadeurschap voor bepaalde belangen van Suriname. Dat hoeven we nu nog niet precies uit te kristalliseren. Als minister van Ontwikkelingssamenwerking is het wel mijn punt dat het vraaggestuurd moet zijn. In die zin moeten de Surinaamse regering en het Surinaamse parlement ook zelf zeggen wat zij met de ontwikkelingscomponent willen. Het kabinet is uiteraard zeer bereid om zich daarin te verdiepen. Er is geen haast bij in de zin dat dit morgen moet zijn afgerond. Het kan beter goed beoordeeld en bedacht zijn en er kan beter consensus zijn bereikt tussen de beide regeringen en samenlevingen dan dat wij nu snel ineens een stuk produceren over de nieuwe relatie.

De voorzitter:

Een slotvraag, mijnheer Pechtold.

De heer Pechtold (D66):

Je kon toch sinds 1975 zien aankomen dat er een keer een einde komt aan die ontwikkelingsrelatie. De minister zegt dat het denken daar van start is gegaan, maar ik heb daar met parlementariërs gesproken en ik kreeg dat gevoel helemaal niet. Ik heb het idee dat men op dit moment erg tegen die twinningprojecten aan hikt, omdat men ziet dat die toch minder door overheden kunnen worden gestuurd. Ik hoop, maar misschien moeten wij wachten tot daar in mei verkiezingen zijn gehouden, op een serieuze start over en weer. Als men aan de andere kant niet wil, ook prima, maar laten wij dan eens een keer een volwassen streep zetten.

Minister Koenders:

Ik ben het hier mee eens, eerlijk gezegd. Ik meen dat de verkiezingen aan beide kanten – het jaar daarop zijn er in Nederland verkiezingen – kunnen worden gebruikt om in beide samenlevingen te formuleren wat er in de verschillende verkiezingsprogramma's en verkiezingen naar voren kan komen. Ik ben het met de heer Pechtold eens dat het niet te lang moet wachten. Het feit dat men hierover naar de overtuiging van de heer Pechtold nog onvoldoende heeft nagedacht, wijst erop dat wij er niet eenzijdig heel snel overheen moeten stappen.

De heer Vendrik heeft vragen gesteld over Sudan. De minister van Buitenlandse Zaken is vanochtend uitgebreid ingegaan op een analyse die wij zullen produceren over Sudan. Wij zijn daar gezamenlijk actief en hebben gisteren gesprekken gehad met Salva Kiir, de president van Zuid-Sudan. Wij zijn zeer actief daarop, zowel in Abyei als met de nieuwe Amerikaanse gezant Scott Gration. Wij hebben zelf daarover in de Verenigde Naties een grote bijeenkomst belegd.

Ik heb gekeken naar de financiële situatie waarop de heer Vendrik doelde. Misschien kan ik het volgende toelichten. Laat er geen enkel misverstand over zijn dat wij zeer gecommitteerd zijn aan Sudan. Er wordt hard gewerkt aan om de wederopbouw van Zuid-Sudan in drie gebieden zo effectief mogelijk te steunen. Er is geen sprake van gerichte bezuiniging mijnerzijds. Wat is er wel aan de hand? In de periode 2005-2008 heeft Nederland aanzienlijk geïnvesteerd in zowel het Multi-Donor Trust Fund nationaal als het Multi-Donor Trust Fund voor Zuid-Sudan. Daarbij is een bedrag van 180 mln. gemoeid. Hieruit worden vooral grootschalige programma's gesteund. De daling van het bestedingsniveau in 2009 en 2010 is ten dele toe te schrijven aan het feit dat Nederland voorlopig geen nieuwe bijdrage aan die MDTF's levert, omdat de programma's uit de eerste fase nog niet zijn afgerond. Oorspronkelijk was wel voorzien in een voortgezette bijdrage. De laatste bijdrage aan het MDTF Nationaal was in 2008. Mede als gevolg van de wens van de Kamer dat de vervolgfase zich alleen maar mag richten op de drie gebieden en niet naar het noorden mag gaan, is besloten om niet verder te gaan met MDTF Nationaal. Dat is de consequentie van de visie van de meerderheid van de Kamer.

Wat hebben wij toen gedaan? Het vrijgekomen geld is deels overgeheveld naar andere instrumenten zoals het Sudan Recovery Fund, het Basic Services Fund en Capacity Building Trust Fund. Vooral de laatste is belangrijk, ik heb daarover gisteren met president Kiir gesproken. Zijn grote probleem met het uitgeven van die fondsen is het gebrek aan capaciteit ter plekke. Wij zijn de eerste donor van het Capacity Fund. Ik meen dat wij 5 mln. van de 18 mln. doneren, maar dat zal ik nog natrekken.

Wij zijn ook naar fondsen gegaan die sneller en directer met interne organisaties werken. Deze fondsen kunnen sneller opereren in een situatie waarin er grote zorg en nood is. Die fondsen zijn echter kleiner van schaal dan de MDTF's en geven in verhouding minder geld uit, juist omdat zij via ngo's werken. Dit werkt door in het uitgavenprogramma van Nederland. De uitvoering van programma's uit de MFTF's lopen overigens gewoon door tot en met 2011. Daarnaast was in de oorspronkelijke begroting voor 2010 een bedrag opgenomen voor grootschalige wederopbouw in Darfur.

In het licht van de gebrekkige vooruitgang in het politieke proces, waarover gisteren ook uitgebreid is gesproken, het ontbreken van een vredesakkoord en een daaraan gekoppeld staakt het vuren zijn de reserveringen eveneens naar beneden bijgesteld. Dat is realiteit en dat gebeurt soms. Soms zie je in een jaar internationaal politieke veranderingen optreden waardoor het verstandiger is om later te besluiten hoe je iets het best kunt financieren. Hoe het ook zij, het leek niet haalbaar om de fondsen die hiervoor vrijkwamen te investeren in Zuid-Sudan, bovenop de reeds lopende activiteiten. Daar hebben wij overigens wel naar gekeken. De absorptiecapaciteit in Zuid-Sudan is een beperkende factor. De ervaring leert dat ook programma's van ngo's die door Nederland worden gesteund vertraging oplopen vanwege de moeizame omgeving waarin wordt gewerkt.

Nederland draagt al in belangrijke mate bij aan de door GroenLinks in het amendement genoemde gebieden. Zo is voor 2010-2011 een bijdrage van ten minste 15 mln. gereserveerd voor de vervolgfase van het Basic Services Fund. Dat is meer dan een verdubbeling ten opzichte van de huidige bijdrage. Voor de verkiezing staat 10 mln. geraamd via het VN Basket Fund dat onder andere lokale ngo's steunt. Een extra bijdrage aan het Carter Center van circa € 900.000 is op dit moment in voorbereiding. Ook draagt Nederland op jaarbasis substantieel bij aan het Common Humanitarian Fund. Nederland heeft daarnaast de afgelopen jaren extra geïnvesteerd in de ontwikkeling van productieve sectoren in Zuid-Sudan, waarbij de nadruk ligt op de landbouw. Wij zetten daarbij niet alleen geld in, maar ook technische assistentie. Wij zullen dat het komende jaar ook doen. Onlangs werd bovendien een meerjarenprogramma van 16 mln. voor water en sanitatie via Unicef goedgekeurd, een programma dat mede door ngo's zal worden uitgevoerd.

Wij gaan de komende tijd op zoek naar wegen om meer bij te dragen aan het lenigen van de noden en de wederopbouw in Sudan. Uiteraard zijn we daarbij wel afhankelijk van de absorptiepolitiek en de veiligheidssituatie. Ik wijs er wel op dat wij met relatief kleine investeringen belangrijke zaken kunnen doen, zie bijvoorbeeld het NICHE-programma voor het versterken van het onderwijs. Ik heb dit programma uitgebreid naar fragiele staten, waaronder Zuid-Sudan. Wij hebben daar overigens nu ook een consul. In oktober is verder een succesvolle identificatiemissie uitgevoerd. Ten slotte zullen wij ons gaan richten op het versterken van trainingsinstanties op het gebied van landbouw en waterbeheer. Dat is cruciaal voor de duurzame ontwikkeling en de diversificatie van de economie in Zuid-Sudan. De eerste projecten zullen beginnen in 2010.

Ik heb gisteren goed geluisterd naar de heer Vendrik. Dat werd aangevuld door de informatie die ik gisteren van president Kiir en anderen kreeg over de humanitaire situatie. Met het oog daarop heb ik besloten om in het kader van het vredesdividend via het Common Humanitarian Fund additionele hulp aan Sudan beschikbaar te stellen ter waarde van 5 mln.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Is dit een nieuwe toezegging?

Minister Koenders:

Dat klopt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb het in ieder geval niet kunnen terugvinden in de begroting. Kunt u mij zeggen waar dit geld vandaan komt? U hebt in het weekend al het een en ander gezegd over extra hulp aan Sudan. Is deze toezegging daarvan de concrete uitwerking?

Minister Koenders:

Dat is juist. Het geld komt uit het begrotingsonderdeel humanitaire hulp.

De voorzitter:

Mijnheer Vendrik. Uw slotvraag.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dan voert u dus de helft van mijn amendement uit.

Minister Koenders:

Zeker.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dan komen wij toch nog tot elkaar.

Minister Koenders:

Ik ben de hele dag al heel redelijk.

De heer Vendrik (GroenLinks):

U kiest er terecht voor om het budget voor fragiele staten in artikel 2 te beschermen. Dat zou ook onze keuze zijn geweest; wij steunen u dan ook. Toch lees ik in de begroting dat in 2010 op artikel 2 57 mln. wordt bezuinigd. Hoe gaat u die bezuiniging invullen? Ik ben daar erg benieuwd naar, want ik krijg het plaatje van Sudan niet helemaal rond.

Ik heb begrepen dat Nederland niet langer zal bijdragen aan het MDTF. Dat fonds functioneerde niet zo heel goed en het is dan ook om andere redenen een verstandig besluit. Ik heb er verder begrip voor dat de wederopbouw in Darfur stagneert en dat er daardoor geld vrijvalt. Ik begrijp dat het bij ontwikkelingssamenwerking zo gaat, maar waar ik wel moeite mee heb is dat het budget dat voor wederopbouw in Sudan was gereserveerd, wordt gebruikt om een bezuiniging in te vullen.

Ik heb mijn amendement ingediend, omdat ik wil dat zo veel mogelijk van het oorspronkelijke budget voor Sudan wordt behouden. Als het niet kan worden uitgegeven, moet het op een andere worden ingezet. U doet dat nu met de ene helft van dat geld, maar gaat u dat ook doen met de andere helft? Ik vraag dat zo nadrukkelijk, omdat u mijn uitgangspunt deelt dat fragiele staten in het moeilijke jaar 2010 overeind moeten worden gehouden. Bovendien zijn wij het er ook over eens dat Sudan twee cruciale jaren tegemoet gaat. Ik heb echter niet van het veld begrepen dat er sprake is van een absorptietekort. Integendeel, men zit te springen om extra geld, juist met het oog op de verkiezen en de doelen die ik in mijn amendement heb genoemd.

Minister Koenders:

De noden in Sudan zitten iedereen hoog. Iedereen zal dan ook vinden dat er meer geld nodig is. De vraag is wel hoe je het op zo'n manier kunt uitgeven dat je daadwerkelijk de mensen bereikt die die hulp het hardst nodig hebben.

Gisteren heb ik tegen president Kiir gezegd dat ik een enorm probleem heb met de corruptie in Zuid-Sudan. Het was een hoofdpunt in ons gesprek. Overigens is de oorzaak zeker ook dat de SPLM een regeringsfractie is geworden, die – ik moet mij hierover in het openbaar voorzichtig uitdrukken – het moeilijk vindt om met andere fracties op een lijn te komen. Ik heb daarover dus grote zorgen en daarover is, naast het vredesproces, een heel groot gedeelte van het gesprek gegaan. Bij de regering bestaat een probleem met de absorptiecapaciteit. Dat is niet goed, want er moeten daar verkiezingen worden georganiseerd et cetera. Daarom heb ik dus een deel van die fondsen wel via die capaciteit en absorptie gedaan. Daarnaast hebben wij als Nederlandse regering van begin af aan gezegd dat wij, als de rol van niet-gouvernementele organisaties niet goed verloopt, overgaan op andere fondsen, zoals het Basic Services Fund en andere. Dat hebben wij ook gedaan. Wij kiezen dus voor kanalen die sneller en beter voldoen aan de noden die bekend zijn en die nu bestaan.

Het volgende punt betreft de fragiele staten. Op dat punt is een probleem in de Kamer zichtbaar. De een wil het van 2.5 en de ander wil het van 5.1 halen. Het debat gaat precies over wederopbouw in fragiele staten. De ene fractie wil dit en de andere wil dat. Ik ga ervan uit dat wij het onderdeel van de wederopbouw van de fragiele staten het minste hebben aangeslagen bij de bezuinigingen. Waar dat wel gebeurd is, heeft dat te maken met een aantal van de componenten die ik zojuist noemde. Het is immers het moeilijkste om bij deze staten aan te geven hoeveel en of er uitgegeven kan worden. Ik heb aangegeven dat de Kamer wat betreft Sudan geen zorgen hoeft te hebben over de intentie van de regering. Ik blijf het ook maar zeggen tegen u, mijnheer Vendrik, als ex-financieel woordvoerder: het is soms echt handiger voor het ontwikkelingsbudget om te bekijken wat de ramingsbijstellingen en de onderuitputtingen in een bepaald jaar zijn. Daarmee bedoel ik niets verkeerds in de zin dat het meer macht geeft aan de regering. Het kan dan heel goed zijn dat juist met Sudan op bepaalde momenten meer wordt gedaan.

Wij blijven met elkaar een zekere mate van onduidelijkheid houden over de cijfers die ik niet helemaal kan thuisbrengen. Ik vind echter in ieder geval vanuit inhoudelijk, politiek oogpunt dat wij extra humanitaire hulp moeten geven aan Sudan, voor zover deze hulp gericht is. Dat kan wat mij betreft ook humanitaire zijn. Dit hangt af van de precieze vorm waarin wij dat doen via het Common Humanitarian Fund. Het heeft ook te maken met de relatie tussen humanitaire hulp, early recovery en opbouw. In die zin kan het ook een rol spelen in de versnelling van het vredesdividend dat mensen in het zuiden echt nodig hebben. Je zou het zo kunnen formuleren dat die 5 mln. een invulling is van de helft van het amendement van de heer Vendrik. Ik zie het wat anders, omdat ik de redengeving wat anders beoordeel. Ik vind niet dat wij te weinig doen aan Sudan. Ik ben gewoon geconfronteerd met humanitaire noodsituaties en een moeilijk politiek proces. Dat is mijn antwoord op uw amendement, mijnheer Vendrik.

De voorzitter:

Ik kijk even naar u. Ik verwacht dat u binnenkort uw eerste termijn afrondt.

Minister Koenders:

Voorzitter, ik doe mijn best. Ik zal in sneltreinvaart doorgaan.

Ik moet nog een antwoord geven op de vraag van mevrouw Ferrier over de planning en besteding van het ODA-budget. Ik ben mij er heel goed van bewust dat schommelingen in het ODA-budget als gevolg van bnp-correcties in het lopende begrotingsjaar in principe kunnen leiden tot enige bestedingsdruk danwel geforceerde bezuinigingen. Dat is, zoals de Kamer weet, inherent aan de wijze waarop het ODA-budget is gekoppeld aan de ontwikkeling van het bnp, en dat heeft weer te maken met de 0,8%-norm. Die norm heeft de Kamer onlangs onderschreven. Daar gaat de discussie niet over. De schommelingen in het ODA-budget zijn de afgelopen jaren opgevangen door een zorgvuldige planning van de uitgaven. Dat vindt allereerst plaats op de vaste momenten in de begrotingscyclus waar de Kamer bij betrokken is, zoals de Voorjaarsnota, de memorie van toelichting, de najaarsnota en de decemberbrief. Daarnaast neem ik continu aanvullende besluiten over de programmering en aanpassing van de uitgaven. Wij hebben daarover net een discussie gevoerd. Ik benadruk dat bij alle uitgaven die ik doe altijd de toets van rechtmatigheid en doelmatigheid wordt gedaan. Dit jaar worden wij geconfronteerd met een krimp van het ODA-budget. Ik heb eerder gezegd dat ik verantwoordelijkheid neem voor het op verantwoordelijke wijze vorm geven aan de bezuiniging op de ODA, ook omdat ik met de Kamer hecht aan die 0,8%-norm. Natuurlijk is deze kwetsbaar voor het bnp, want dat is inherent aan die norm. Ik ben dan ook bereid om te bekijken of de huidige methode herzien of verbeterd kan worden, juist om geforceerde bezuiniging of additionele uitgaven te voorkomen zoals mevrouw Ferrier ook aangaf. Ik zal dus opnieuw een concessie doen aan de Kamer.

Een aanpassing kan bestaan uit een moment in het jaar waarop het ODA-budget aan de bnp-ramingen wordt aangepast. Ik stel voor om een onderzoek in te stellen waarbij mijn Directie Financieel-economische Zaken in samenwerking met de eigen departementale accountantsdienst en het ministerie van Financiën zal bezien of de huidige systematiek van planning van en besluitvorming over ODA-uitgaven de meest doeltreffende en doelmatige methode is. Ik zal de Kamer voor het meireces 2010 daarover berichten. Ik hoop hiermee tegemoet te komen aan de wensen van mevrouw Ferrier.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik dank de minister voor deze toezegging. Is hij bereid het IOB hier ook bij te betrekken?

Minister Koenders:

Daar moet ik even over nadenken. Ik heb er geen principieel probleem mee, maar de vraag is of dit iets is waar betrokkenen zich op moeten richten en of dit toegevoegde waarde heeft. Daarnaast heeft de Kamer zelf de mogelijkheid om dat te doen. Laat mij ernaar kijken, dan zal ik u daarover inlichten.

Ik heb nog een toezegging voor mevrouw Ferrier in het kader van verdeel en heers en geven en accepteren. Ik hoop dat dit aan beide kanten gaat gelden. Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Ferrier over circulaire migratie zal ik op korte termijn een brief schrijven aan de Kamer over de stand van zaken.

De heer Waalkens heeft gevraagd naar de inspanningen en het budget voor een regionale aanpak van vrouwenrechten in Afghanistan. Hier maken wij echt keihard werk van. Ik ben blij dat de heer Waalkens dit aan de orde stelt. Nederland zal zeker de positie van vrouwen centraal blijven stellen in het ontwikkelings- en mensenrechtenbeleid in Afghanistan. Vorige week hebben wij daarover gesproken. Mede op suggestie van de GroenLinks-fractie is toegezegd dat wij bij de Kamer terugkomen op mogelijke steun voor vrouwen in Afghanistan conform resolutie 1325 van de VN-veiligheidsraad. Zoals bekend besteedt Nederland in Uruzgan in alle sectoren aandacht aan de positie van meisjes. Gezien de tijd zal ik niet alles herhalen, maar er gebeurt en gigantische hoeveelheid op het terrein van wijk- en kraamverpleegsters en de bouw van een vrouwenvleugel. In de VN-mensenrechtenraad wordt er door minister Verhagen aandacht aan besteed. Wij steunen initiatieven van Unifem, de Asia Foundation et cetera. De heer Waalkens vraagt naar de regionale inzet. Binnen het MDG3-fonds worden diverse initiatieven gesteund met een ruimere reikwijdte dan alleen Afghanistan. De betrokken organisaties hanteren een supranationale aanpak. Wij stimuleren de American Society for Muslim Advancement, zeg ik tegen de heer De Roon, hoewel hij er nu niet is. Verder noem ik de kennisuitwisseling tussen moslimvrouwen over gendergelijkheid binnen de Islam. Wij steunen ook een programma van de Women's Learning Partnership for Rights, Development and Peace. Ook noem ik Women Living under Muslim Laws. Een groot aantal programma's is juist daarop gericht. Ik meen dan ook dat er voldoende instrumenten aanwezig zijn.

De heer Waalkens vroeg naar de exportbelemmeringen voor bloemen uit Gaza. Eerder deze week heb ik de Kamer laten weten dat ik mij grote zorgen maak over de situatie in Gaza en over de abominabele toestand waarin de bevolking zich bevindt. Het geldt voor de humanitaire situatie, maar ook voor de mogelijkheid voor de Gazanen om hun bestaansbasis weer op te bouwen. Het is echt onacceptabel. De kwestie van humanitaire toegang van zaailingen en de export van bloemen is door collega Verhagen en mijzelf regelmatig besproken met diverse Israëlische ministers. Ik geloof dat minister Verhagen vanmorgen heeft gemeld dat hij daarover ook met de heer Lieberman heeft gesproken. Wij zetten ons daar gezamenlijk zeer fors voor in. De boeren kunnen er indien nodig natuurlijk voor kiezen om voor de lokale markt te produceren. Het is aan hen. Dat gebeurde ook het afgelopen jaar, toen het de meeste boeren ontbrak aan vertrouwen dat bloemen alsnog zouden kunnen worden geëxporteerd. Ik heb dat ook gezien en het is met de ontwikkelingsuitgaven ook gebeurd. Een deel van de boeren stapte in februari over op de teelt van meloenen. Dat heeft in korte tijd cash crop opgeleverd voor de lokale markt.

De heer Waalkens refereerde ook aan de bezuiniging bij UNFPA en vroeg naar de mogelijkheden om via oormerking iets extra's te doen voor vrouwenrechten en reproductieve gezondheidszorg. Op zichzelf genomen vind ik het een sympathieke gedachte. Naar aanleiding van vele initiatieven op dit punt hebben wij er een speciale conferentie over georganiseerd in Addis Abeba. Wij zijn veruit de grootste donor van UNFPA en dat blijven wij ook. Die belofte heb ik enkele weken geleden gedaan tijdens de High Level Meeting in Addis Abeba. De voorgestelde korting is ook op dat gebied helaas onafwendbaar, maar ik zou dit misschien nog erger vinden dan bij UNAIDS, want in de kern gaat het om moedersterfte, wat een veel groter probleem qua sterfte oplevert, omdat er echt veel te weinig fondsen voor zijn. Zoals ik ook in Addis Abeba heb gezegd, is het mijn intentie om de Nederlandse uitgaven voor SGRG op de middellange termijn op een stabiel hoog niveau te houden. Ik kan de heer Waalkens dan ook toezeggen dat ik zal bezien hoe ik de huidige bescheiden korting de komende jaren weer kan compenseren. Ik wijs er daarbij wel op dat wij op dit punt een voorhoederol spelen.

Dan kom ik nu op de product development partnerships voor de bestrijding van aids, tuberculose en malaria. Gelukkig zijn deze langlopende programma's niet alleen afhankelijk van Nederlandse steun. In de loop van 2010 kunnen particuliere partijen opnieuw inschrijven om in 2011 voor fondsen in aanmerking te komen. Dan wordt op basis van kwaliteitscriteria een selectie gemaakt, zodat de PDP's die dan kwalificeren vanaf 2011 weer kunnen rekenen op een Nederlandse bijdrage.

De heer Voordewind vroeg mij wat het IMF nu precies onderzoekt aangaande het gebruik van bijzondere trekkingsrechten. De directe aanleiding voor dit onderzoek is de wens van met name Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk om een deel van de recentelijk beschikbaar gekomen extra trekkingsrechten te storten in het PRGF. Het PRGF is, zoals bekend, het IMF-loket voor de armste landen. De implicaties van een dergelijke storting zijn onderwerp van onderzoek dat wordt uitgevoerd door de staf van het IMF. Ik heb al eerder opgemerkt dat ik het belangrijk vind dat dit onderzoek plaatsvindt. Tegelijkertijd zeg ik dat de Nederlandse regering de Kamer zal inlichten, zodra dat onderzoek afgerond is. DNB zal in principe een lening van 500 mln. SDR verstrekken en ik zal lastens mijn budget de subsidiecomponent op mij nemen. Indien het onderzoek van het IMF is afgerond en de implicaties van een eventuele storting van SDR's in het PRGF duidelijk zijn, zal de regering zich opnieuw beraden op de inzet van SDR's ten behoeve van de armste ontwikkelingslanden.

De heer Vendrik heeft een vraag gesteld naar aanleiding van zijn motie over belastingontduiking. Ik heb gezegd dat ik het oordeel daarover graag aan de Kamer laat. Ik zou de heer Vendrik wel willen vragen om dat ook aan de orde te stellen bij de behandeling van het Belastingplan 2010. Het is de eerste verantwoordelijkheid van staatssecretaris De Jager om zijn positie daarin te bepalen. Mocht de motie worden aangenomen, dan zal ik daar uiteraard ook zelf met staatssecretaris De Jager contact over opnemen, maar het lijkt mij zinnig dat de heer Vendrik dat eveneens doet in het debat dat hierna zal plaatsvinden over het Belastingplan 2010.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb nog een vraag over de SDR's. Gaat dat onderzoek nu specifiek over wat Frankrijk heeft gedaan en de vraag of dat toelaatbaar is, of gaat het ook om wat de bredere doelstellingen zouden kunnen zijn om SDR in te zetten?

Minister Koenders:

Absoluut over de bredere doelstelling. Daar gaat het natuurlijk in de kern om. Het is een heel sympathieke gedachte. Ik heb wel eens gezegd dat de Fransen en de Engelsen er misschien ook nog andere redenen voor hebben, namelijk een verzoek van het IMF om een extra lening voor het PRGF. Ook de Nederlandse regering heeft overigens een dergelijk verzoek ontvangen en heeft reeds besloten om hierop in te gaan. Laat dat duidelijk zijn. DNB zal in principe een lening van 500 mln. SDR verstrekken en ik zal lastens mijn budget de subsidiecomponent voor mijn rekening nemen. Indien het onderzoek van het IMF is afgerond en de implicaties van een eventuele storting van SDR's in het PRGF duidelijk zijn, zal de regering zich opnieuw beraden op de inzet van SDR's ten behoeve van de armste ontwikkelingslanden.

De heer Haverkamp (CDA):

Voorzitter. Ik had een vraag gesteld over de Westelijke Jordaanoever. De minister geeft in de schriftelijke beantwoording aan dat hij de public private partnerships van harte ondersteunt. Zou hij er iets concreter op in kunnen gaan hoe hij dat precies doet?

Minister Koenders:

Ik ondersteun ze van harte. Ik mag eigenlijk geen vraag terugstellen en dat maakt het voor mij een beetje moeilijk. Wij doen heel veel aan de Westelijke Jordaanoever. Ik heb vanuit de Kamer kritiek gehad dat wij eerder te veel dan te weinig doen aan de Palestijnse gebieden, in relatie tot het niveau van inkomen. Wij zijn het daar niet mee eens, omdat ik het ook in het kader van het vredesproces belangrijk vind dat we in de Westelijke Jordaanoever investeren. Daarbij past ook de support van public private partnerships. Dat doen wij met de instrumenten die we hebben. Dat is eigenlijk het enige wat ik u daarover kan zeggen. Als u daar nog andere suggesties voor hebt, dan vraag ik u om daar in tweede termijn op terug te komen.

Voorzitter. Dat was mijn beantwoording, met dank aan de Kamer voor haar vragen en opmerkingen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik zal alle woordvoerders een minuut voor het einde van hun spreektijd waarschuwen.

De heer Van Bommel (SP):

Mevrouw de voorzitter. Dank u wel. De minister van Buitenlandse Zaken kiest in de beantwoording voor de analyse van het beleid door naar de consequenties van het beleid te kijken. Ik vind dat een waardevolle aanpak. Die methode spreekt de SP-fractie dan ook zeer aan. Om die reden heb ik in eerste termijn ook een aantal zaken opgevoerd waaraan de regering volgens mij te weinig doet, wanneer wij naar de consequenties kijken. Het is een aanpak die wij zelf eigenlijk ook al hadden gekozen voor de beoordeling van het regeringsbeleid op het punt van de mensenrechten.

Een aantal van de zaken die ik heb aangereikt, is beantwoord, ook schriftelijk. Daarvoor spreek ik mijn dank uit. Een aantal antwoorden vond mijn fractie echter niet bevredigend. Daarom wil ik een paar van deze zaken opnieuw de revue laten passeren. Allereerst iets over China. Ja, er is kritiek van de regering, maar die kritiek zou een stuk sterker zijn wanneer zij ook een bekende en erkende verdediger van de mensenrechten, zoals de dalai lama, op politiek passende wijze zou ontvangen. Ik heb er geen motie voor, maar ik wil de minister eigenlijk oproepen om in een voorkomend geval, dat zich zeker opnieuw zal voordoen, misschien niet met de dalai lama maar dan wel met andere vertegenwoordigers, dat wel op een politieke wijze te doen, zoals dat ook in andere landen is gebeurd en gebeurt. De voorbeelden zijn bekend: Angela Merkel, Gordon Brown en zelfs Obama.

Ook met betrekking tot Israël geldt: er is wel kritiek, ook vandaag weer, op de bouw van 900 extra woningen in een nederzetting. Die kritiek is er dus, maar waarom, op het moment dat u spreekt met de minister van Buitenlandse Zaken van Israël, de heer Lieberman, dan uit eigen beweging niet ook kritiek geuit op de voorstellen van Lieberman om te komen tot het oprekken van het internationale beleid om met meer geweld te kunnen optreden tegen de Palestijnen? Het zou toch zeer op zijn plaats zijn geweest, als Nederland dat had gedaan? Dit zeg ik met het oog op onze eigen Grondwet om de internationale rechtsorde te bevorderen.

De minister heeft hier wel herhaald wat hij eerder heeft gezegd. Ik was daar blij om en ben dat nu weer. Ik doel op de opmerking van de minister dat er geen taboe rust op meer druk op Israël. Dat is nodig; dat is nu al het geval gezien het nederzettingenbeleid en het feit dat Israël de wereld voorliegt over de humanitaire situatie in Gaza. Wij hebben dat samen met de minister kunnen vaststellen. Lieberman zegt: er is geen humanitaire nood en geen enkel tekort in Gaza; deze minister zegt ook: er is wel een tekort. Ergo, iemand liegt, en dat is niet deze minister.

Ik kom te spreken over Indonesië. Ik heb de oproep gedaan om, als de president van Indonesië komt, toch echt de kwestie van de onderdrukking van Molukkers nog een keer aan de orde te stellen, alsook de verplaatsing naar andere delen van Indonesië.

Tot slot iets over de Verenigde Staten. De schriftelijke beantwoording op dit punt roept een vraag op. Ik heb een vraag gesteld over de "Den Haag invasie"-wet. De Amerikanen hebben namelijk een wet waarmee zij zichzelf het recht geven om in Den Haag een invasie te plegen, wanneer hier iemand zou worden vastgehouden. De regering antwoordt schriftelijk: er is geen sprake van een mogelijke invasie in Den Haag. Volgens mij is de kern van die wet dat dit wel mogelijk gemaakt wordt. Als de minister bedoelt dat het niet waarschijnlijk is, ben ik het wel met hem eens. Ik neem gewoon zoals het er staat en de minister moet de feiten niet ontkennen: de Amerikanen behouden zich het recht voor om Den Haag binnen te vallen, of dat nu aan de kant van Scheveningen of Kijkduin is, weet ik niet en dat doet er nu even niet toe. Volgens mij behouden de Amerikanen zich wel dat recht voor. Ik wil dan ook graag een correctie van dit schriftelijk antwoord, zodat ik daarover in derde termijn geen motie hoef in te dienen.

Nu kom ik te spreken over de posten in het buitenland.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Haverkamp voor een interruptie.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik wil de heer Van Bommel even helpen. Wij hebben nog artikel 5 van het NAVO-handvest. Wat dat betreft kunnen wij ook op de hulp van de Amerikanen rekenen om ons te verdedigen.

De heer Van Bommel (SP):

Dan is er sprake van een hond die zichzelf in de staart bijt. Dat zie ik niet zo snel gebeuren, als het een Amerikaanse hond is.

Voorzitter. Ik was dus toe aan de posten, de ambassades en de consulaten in het buitenland. De SP-fractie sluit niet uit dat daarop te bezuinigen valt. Misschien moeten er minder ambassades en consulaten komen en misschien kleinere ambassades en consulaten. Dat is een politieke keuze. Efficiency, huisvesting en meer lokale krachten zijn allemaal economische keuzen. Wij wachten het voorstel van de minister af. Voor ons staat als een paal boven water dat er op de consulaire bijstand, dus de hulp aan gestrande Nederlanders, en op de hulp aan gedetineerden in het buitenland niet moet worden bezuinigd als de post open blijft.

Ik rond af met enkele moties. Ik heb gesproken over de ontwapeningen en het voortouw dat Nederland daarin heeft genomen. Naar mijn mening moeten wij dat zo houden en daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Nederlandse regering diplomatieke inspanningen inzake ontwapening, zoals clustermunitie, niet schuwt;

constaterende dat de commissie-Goldstone in haar aanbevelingen naar aanleiding van de Gazaoorlog heeft aanbevolen, te komen tot een moratorium op het gebruik van wapens met witte fosfor en wapens met zware metalen en verarmd uranium;

verzoekt de regering, te komen tot een diplomatiek initiatief om te komen tot een internationaal moratorium op het gebruik van wapens met witte fosfor, munitie met zware metalen en munitie met verarmd uranium,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26(32123 V).

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb ook gesproken over de gevangenis in Bagram. Wij hebben daarover een verschil van mening, want naar mijn mening mogen daar geen mensen buiten het internationaal recht worden opgesloten als de gevangenis wordt gesloten. Vandaar mijn volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in Bagram in Afghanistan een zogeheten geheime gevangenis bestaat onder beheer van de Amerikaanse leiding van de krijgsmacht in dat land;

constaterende dat de Nederlandse regering een strikt mensenrechtenbeleid wil voeren en zich tegenstander heeft getoond van geheime gevangenissen;

van mening dat een einde moet worden gemaakt aan het beleid van geheime gevangenissen;

verzoekt de regering, er bij de Afghaanse regering en bij de Amerikaanse autoriteiten op aan te dringen, deze geheime gevangenis te sluiten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27(32123 V).

De heer Van Bommel (SP):

Over de doorvoer van wapens verschillen wij ook van mening. Ik wil daarover een Kameruitspraak vragen.

De Van BommelKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland voorstander is van een restrictief wapenexportbeleid onder andere in verband van de EU;

constaterende dat infrastructuur in Europa wordt gebruikt bij het bevoorraden van staten en oorlogvoerende partijen;

verzoekt de regering, in de EU strengere regels inzake doorvoer van wapens voor te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28(32123 V).

De heer Van Bommel (SP):

Afsluitend dien ik een motie in over de toekomstige relatie met Suriname. Ik ben blij met de woorden van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, vooral omdat hij zegt dat de bevolking moet worden betrokken bij het formuleren van die toekomstige relatie. Ik vind dan ook dat wij dat signaal in een motie moeten vastleggen, omdat wij het daarmee aan de Surinaams-Nederlandse bevolking geven. De politiek staat met open oren te wachten op geluiden die invulling kunnen geven aan het formuleren van die naderende relatie. Ik dien dan ook de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de betrekkingen tussen Nederland en Suriname in een nieuwe fase komen;

constaterende dat in Suriname en de Surinaamse gemeenschap in Nederland grote belangstelling bestaat voor de toekomstige relatie tussen Nederland en Suriname;

van mening dat de bevolking in Nederland en Suriname actief betrokken moet worden bij het formuleren van de nieuwe relatie tussen beide landen;

verzoekt de regering, initiatieven uit de bevolking, met als doel het formuleren van de toekomstige onderlinge betrekkingen tussen Suriname en Nederland, te faciliteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bommel en Waalkens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29(32123 V).

Ik geef het woord aan de heer Irrgang, die eveneens namens de SP-fractie spreekt. Ik moet zeggen dat de verloren tijd aardig is ingelopen. U had oorspronkelijk drie minuten, maar er is nu nog een minuut over. De moties behoren wel binnen de spreektijd te worden ingediend. Wij hebben alles keurig gecorrigeerd.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Aan het slot van dit debat over wat ons betreft niet minder hulp maar betere hulp wil ik nog twee opmerkingen maken, allereerst over het onderwijs, onder dankzegging voor de toezegging van de minister over Mali en Mozambique. Daarmee blijft het amendement met betrekking tot Bangladesh over. De minister zei dat het daarin gevraagde geen prioriteit is van Bangladesh, maar dat is een gedwongen keuze. Dat is toch iets anders dan dat Bangladesh niet wil. Van de dekking in het amendement zegt de minister dat deze ten koste gaat van andere dingen, maar dat hij heel duidelijk ziet dat artikel 2.5 beleidsmatig niet is ingevuld. Het is dus niet alleen juridisch onverplicht, er zijn ook gewoon nog geen plannen voor. Dus ook dat argument heeft ons niet overtuigd.

Dan de aidsbestrijding. Nog meer dan voorheen heeft de minister daarop een forse tegemoetkoming gedaan aan de Kamer. Daarvoor is mijn fractie hem ook erkentelijk. Dat neemt niet weg dat wij het over UNAIDS nog niet eens zijn.

Wat de begrotingssteun voor Senegal betreft, zien wij het argument niet dat de minister niet meer aan tafel zit met Senegal. Ten eerste ziet het amendement slechts op een halvering van die begrotingssteun. Dat staat letterlijk in het amendement. Daarbij komt, zelfs als die volledige begrotingssteun van tafel is, dat er ook nog de sectorale begrotingssteun is, dus de minister zit hoe dan ook nog aan tafel. De begrotingssteun voor Senegal is ook al aangehouden. Als de minister dan nu opeens forse kritiek heeft op de forse overhead van UNAIDS, zeg ik hem dat wij altijd te vinden zijn voor kritiek op de VN, want daar is heel veel reden toe, maar ik vind het wel een beetje opportunistisch dat hij nu bezuinigt op aidsbestrijding met deze kritiek. Ik heb de minister ook niet horen voorstellen om te bezuinigen op de UNDP toen daar een politica van de PvdA met een veel te hoog salaris ging werken, dus ik vond het wel een beetje gemakkelijk om daar nu opeens mee te komen. Ook daarom zie ik geen reden om op dat punt het amendement in te trekken.

Minister Koenders:

Wij zullen straks terugkomen op de argumentatie. Ik wijs er wel op dat als de SP hier twee zaken door elkaar haalt, dat niet zinnig is voor het debat. Het staat in de nota over de bilaterale instellingen, dus hier is helemaal niets nieuws aan. En de verbinding die de heer Irrgang nu maakt tussen de UNDP en een affaire waarvan ook wij afstand hebben genomen is denk ik niet erg zinnig voor het debat.

De heer Irrgang (SP):

Ja, maar het is wel degelijk nieuw dat de minister nu opeens kritiek op de VN gebruikt om een bezuiniging te rechtvaardigen. Dat heeft hij in het verleden niet gedaan, bijvoorbeeld waar het ging om de UNDP, dus in die zin is er wel sprake van een andere situatie.

De heer Haverkamp (CDA):

Voorzitter. Hartelijk dank aan de regering en via haar aan haar ondersteuning voor alle antwoorden die wij hebben mogen krijgen. Uit het debat komt maar weer eens duidelijk naar voren dat het buitenlands beleid belangrijk is en onze aandacht verdient, al een groot aantal uren lang.

Ik ben tevreden met de antwoorden en de toezeggingen, die ik nog even doorneem. De minister zal met zijn collega van EZ gaan werken aan een analyse hoe de kansen van de opkomende machten in Azië te benutten. Mijn fractie verwacht een regeringsbrede notitie voor 1 februari 2010. Graag krijg ik een toezegging op dat punt.

Dank voor de inzet van de minister om de EU-guidelines voor mensenrechtenverdedigers op de internetpagina's van de ambassades te zetten en voor zijn bereidheid om een bijdrage aan het ICC Trust Fund for Victims in het kader van restorative justice te overwegen. Wij blijven hierover graag geïnformeerd.

De notitie over de strategie voor Sudan, ook na het aflopen van het CPA, zien wij begin volgend jaar graag tegemoet. Ik geef de minister een compliment voor de inzet van Nederland in de Mensenrechtenraad, waarover hij zeer uitgebreid antwoord heeft gegeven.

De toegang tot Papoea blijft voor ons een zorg. Wij vragen de minister om dit onder de aandacht te blijven brengen van zijn collega's in Indonesië.

Op een aantal punten heb ik nog vragen. Zo vind ik het schriftelijke antwoord op mijn vraag om in de artikel 100-brief inzake het toetsingskader soms haalbare doelstellingen te behalen een beetje mager. De regering schrijft dat doelstellingen soms in algemene zin moeten worden geformuleerd. Mijn verzoek aan de regering is om die doelstellingen zo concreet mogelijk te maken. Als de situatie daar zo is dat dat niet lukt, kan de regering dat dan in de brief toelichten? Het uitgangspunt is: concrete doelstellingen, en uitleggen als dat niet lukt.

Het schriftelijke antwoord over de verbetering van de dienstverlening vind ik wat te kort. Ik begrijp echter ook dat dit niet de plek is waar de minister alle toezeggingen kan doen. Daarom dien ik een motie in waarmee hij in het kabinet sterker staat ten opzichte van zijn collega's van BZK. De minister kent het CDA als dé partij die probeert mee te denken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal punten voor uitgifte van Nederlandse paspoorten in het buitenland, als gevolg van strengere eisen die aan paspoorten worden gesteld, wordt beperkt;

constaterende dat deze beperking consequenties heeft voor Nederlanders die in het buitenland wonen;

constaterende dat uit onderzoek van de Wereldomroep is gebleken dat Nederlanders die in het buitenland leven tevreden zijn over de dienstverlening vanuit diplomatieke posten;

overwegende dat zo veel mogelijk mogelijkheden moeten worden benut om deze dienstverlening optimaal te laten verlopen;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te verkennen ter verbetering van de dienstverlening op dit gebied en daar in ieder geval bij te betrekken:

  • - de uitgifte van paspoorten aan Nederlanders die in Duitsland en België wonen, door gemeentehuizen in de grensstreek;

  • - de uitgifte van paspoorten op Schiphol;

  • - de mobiele inzet van noodzakelijke apparatuur op verschillende consulaten;

  • - de uitgifte van paspoorten via diplomatieke posten van andere EU-lidstaten;

  • en de Kamer hierover voor 30 april 2010 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Haverkamp, Voordewind en Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30(32123 V).

De heer Haverkamp (CDA):

Met betrekking tot Indonesië hoor ik nog graag welke onderwerpen precies onder het CPA worden geschaard. De minister gaf aan dat hij al heeft zitten parafraseren. Zou hij ons ook kunnen verklappen wat hij heeft geparafraseerd? Graag krijg ik ook een reactie op de vraag of tijdens dit bezoek ook de hervorming van het leger en Papoea worden besproken.

Wat betreft de situatie in Birma en de verkiezingen volgend jaar ben ik blij met de welwillende reactie van de minister op het voorstel van collega Peters. Ik maak me nog wel zorgen over het schriftelijke antwoord inzake de kandidatuur van Iran voor de IMO-Raad. Daarover dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland zich als lid van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO)-vergadering bij de verkiezing van de 40 leden tellende IMO-Raad laat leiden door de relevantie van kandidaat-landen voor het werk en de doelstellingen van de IMO;

overwegende dat de IMO zorgt voor het coördineren van overheden en de scheepvaartindustrie om maritieme veiligheid te verbeteren, waarbij strategische veiligheidsinformatie wordt gewisseld;

constaterende dat Iran een rol wil spelen in de bestrijding van piraterij en lid wenst te worden van de IMO-Raad;

constaterende dat, gezien de huidige ontwikkelingen Haverkampin Iran inzake het nucleaire dossier en het illegale transport van wapens, toetreding tot dit orgaan niet opportuun is;

verzoekt de regering als lid van de IMO-vergadering, bij de verkiezing van de raad toetreding van Iran hiertoe niet te steunen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Haverkamp, Voordewind, Van der Staaij en Nicolaï. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(32123 V).

De heer Haverkamp (CDA):

Daarnaast zal collega Nicolaï mede namens mij een motie indienen rond het postennetwerk, en zal collega Van der Staaij mede namens mij een motie indienen rond de Iraanse Revolutionaire Garde.

Met betrekking tot de Westelijke Jordaanoever dank ik de regering voor de uitgebreide antwoorden. Ook wij zijn op zoek naar mogelijkheden. In mijn inbreng in eerste termijn heb ik concreet gevraagd om de in Nederland beschikbare expertise optimaal te benutten. Graag krijg ik een toezegging van de regering op dat punt.

Kan de minister ons verder op de hoogte stellen van de initiatieven in verband met het CBI, het Centrum tot Bevordering van de Import uit Ontwikkelingslanden?

In de richting van de heer Pechtold kan ik zeggen dat de CDA-delegatie wat mij betreft in het Europees Parlement goed heeft gestemd.

De heer Pechtold (D66):

Dat verhoudt zich niet tot de kritiek van de CDA-fractie in Den Haag en de oproepen die zij elke keer doet met als strekking dat mensenrechten ook persvrijheid behelzen. Eén van de 27 Europese landen is Italië, waar de pers in één hand is en waar president Berlusconi als een nieuwe Zonnekoning regeert. Nu kon Europa in dat opzicht het verschil maken. Op de meer dan 700 parlementariërs waren het net de vijf CDA'ers die dat hebben voorkomen. Dat strookt toch niet helemaal met het geluid dat ik hier van de heer Haverkamp hoor?

De heer Haverkamp (CDA):

Ik heb toegezegd om contact op te nemen met onze delegatie. Dat heb ik ook gedaan. Ik leg hier in principe verantwoording af voor de Tweede Kamerfractie, maar namens onze Europese delegatie zeg ik het volgende. Er lag een motie voor, ingediend door de liberalen. Vanuit onze delegatie is er toen overleg gevoerd om te zeggen: laten wij ons niet concentreren op één land maar laten wij deze motie breder trekken. Op die suggesties is van de kant van de liberalen niet ingegaan. Toen is er door een groot aantal delegaties, niet alleen de Nederlandse delegatie maar ook in Benelux-verband en een aantal Nordic Countries, tegen die resolutie gestemd. Aan de andere kant hebben mijn partijgenoten zich van stemming onthouden over de resolutie waarin staat dat er niets aan de hand is. Ik vind dat dit consistent is met de boodschap die wij hier uitdragen.

De heer Pechtold (D66):

U bent met mij van mening dat wij elkaar als vrienden binnen Europa moeten aanspreken op dit soort gedrag in dit soort situaties. U zegt dat dit breder moet gebeuren dan alleen ten aanzien van Italië. Als ik dadelijk een motie indien, waarvan de strekking is dat landen elkaar erop moeten aanspreken wanneer in een land de pers in één hand dreigt te komen of al in één hand is, krijg ik dan de steun van u, zodat de motie aan een meerderheid wordt geholpen? Dan noem ik Italië niet en hebben we het over een van de 27 landen.

De heer Haverkamp (CDA):

De resolutie die uw collega's indienden, ging ook over extra wetgeving. Als u nu gewoon zegt dat alle ter beschikking staande organen ingezet moeten worden, ben ik het helemaal met u eens. Maar de wet- en regelgeving in Europa voorkomt juist dat er bundeling van machten plaatsvindt. Ik denk bijvoorbeeld aan de mededingingsautoriteit. Wij vinden het verstandiger om eerst die paden te bewandelen.

Ik begrijp van mijn collega's dat door uw fractie een initiatief genomen is in het Europees Parlement. Mijn collega's hebben daar serieus naar gekeken en hebben op twee punten kritiek. Het eerste punt van kritiek is dat de resolutie breder moet zijn dan alleen Italië. Het tweede punt van kritiek is dat in de resolutie wordt opgeroepen tot nieuwe wetgeving, terwijl wij vinden dat je eerst moet bekijken of bestaande wetgeving hierin kan voorzien.

De voorzitter:

Nog één keer, mijnheer Pechtold, en kort graag.

De heer Pechtold (D66):

Dank u wel. Ik ben heel rustig geweest. De heer Haverkamp helpt mij. Ik speelde inderdaad al met het idee om de commissaris voor Mededinging te vragen onderzoek te doen naar de concentratie van pers in Europa. De heer Haverkamp heeft het zelf over bestaande wetgeving. Ik hol nu naar achteren, ga gauw een motie schrijven, zodat we deze samen kunnen indienen. We noemen Italië niet, maar vragen commissaris Kroes om eens te kijken naar de concentraties van pers binnen Europese landen en om daar een onderzoek naar te doen. Zullen we zo'n motie samen indienen?

De heer Haverkamp (CDA):

We kennen een scheiding der machten.

De heer Pechtold (D66):

Laten we samen een oproep doen. Ze zal het horen. Brussel is niet ver en mevrouw Kroes leest Nederlands. De motie van ons gaat dus lukken.

De voorzitter:

De heer Haverkamp geeft antwoord. Daarmee is uw interruptie voorbij.

De heer Haverkamp (CDA):

U kent mevrouw Kroes waarschijnlijk beter dan ik haar ken, maar als zij het gevoel heeft dat er iets aan de hand is, heeft zij geen motie van ons beiden nodig, zelfs niet als deze Kamerbreed wordt aangenomen, om actie te ondernemen. U kunt ook een kopie van de Handelingen naar haar sturen. Ik betaal de postzegel. Dan komt het helemaal goed.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden en voor een aantal toezeggingen. Nogmaals onderstreep ik het belang van een effectieve ontwikkelingssamenwerking. Ik kan aan het einde van dit debat tot mijn genoegen constateren dat er wat dat betreft overeenstemming is tussen de minister en een grote meerderheid in de Kamer. Dat zullen we proberen zo te houden. Ik dank de minister voor de toezegging dat hij onderzoek gaat doen naar aanleiding van mijn motie over bestedingsdruk en dat hij voor het meireces van 2010 komt met resultaten. Ik ben er ook blij mee dat hij overweegt om daarbij de deskundigheid van de IOB te betrekken. Wij zullen wel horen wat het wordt.

De EKI-schuldkwijtschelding blijft voor mij een beetje onduidelijk, ook na de schriftelijke beantwoording. Ik dien daarom een motie in, waarin om helderheid wordt gevraagd.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Democratische Republiek van Congo (DRC) sinds 2003 meedoet aan het HIPC-initiatief van het IMF/Wereldbank en dat dit land volgens het HIPC-rapport van het IMF d.d. 15 september 2009 mogelijk in 2010 in aanmerking komt voor schuldkwijtschelding;

constaterende dat de DRC daar alleen in aanmerking voor komt als het land voldoet aan een aantal criteria, waaronder een goed structureel economisch beleid en het volledig nakomen van alle renteverplichtingen;

constaterende dat de bilaterale schuld van de DRC aan Nederland 216 mln. dollar bedraagt, bij de huidige koers een bedrag van 145 mln. euro;

overwegende dat op de begroting Buitenlandse Zaken 2010 voor EKI nu een voorziening is opgenomen van 300 mln., die volledig bestemd zou zijn voor schuldkwijtschelding aan de DRC;

overwegende dat de schuld aan de DRC circa 145 mln. bedraagt, waardoor er onduidelijkheid bestaat over de samenstelling van de EKI-voorziening voor 2010;

verzoekt de regering, op korte termijn helderheid te verschaffen over de precieze samenstelling van deze voorziening van 300 mln., aan te geven op welke termijn duidelijk wordt of in 2010 tot kwijtschelding wordt overgegaan en zo niet, hoe deze middelen worden besteed in 2010,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ferrier. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32(32123 V).

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik kom te spreken over UNAIDS. Het heeft mij hooglijk verbaasd dat de minister nu met argumenten komt die we nog nooit eerder hebben gehoord. Ik vraag mij werkelijk af waarom hij in zijn brief aan de Kamer met geen woord heeft gerept over de bezwaren. Ik vind het nu erg laat en ik handhaaf mijn ingediende amendement op dit punt.

Tot slot dank ik de minister voor zijn toezegging om spoedig informatie over de pilot circulaire migratie naar de Kamer te sturen. Hij doet alsof het een belangrijke toezegging is, maar ik wijs erop dat deze brief reeds een jaar geleden aan de Kamer was toegezegd.

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter. Ik dank het kabinet voor de beantwoording. Ik heb mij vooral gericht tot de minister van Buitenlandse Zaken, omdat de ontwikkelingssamenwerking in het wetgevingsoverleg is besproken.

Ik heb het gehad over woorden en daden. Laat ik beginnen met een welgemeend compliment voor de meeste woorden van de minister van Buitenlandse Zaken. Ik kon mij zeer vinden in de wijze waarop hij in het buitenlands beleid het Nederlands belang centraal stelt, dat daarbij juist op een brede manier opvat – dat moet voor een open land als Nederland – en daarmee ook zoiets belangrijks als mensenrechten daaronder begrijpt, net zoals de VVD-fractie. Ook complimenten voor de woorden die de minister kiest voor andere belangrijke onderwerpen, zoals het Midden-Oosten en de posten, wat mijn belangrijkste punt was in mijn termijn.

Over de daden ben ik niet alleen maar vol lof. De vrijheid van meningsuiting wordt door deze minister nauwkeurig gemonitord in veel landen. Ik zal hem nauwkeurig monitoren in zijn activiteiten op dat punt, ook in de Verenigde Naties. Over de strijd tegen Guantánamo, waarvan de sluiting volgens het laatste bericht toch weer vertraagd wordt, vind ik dat onvoldoende de daad bij het woord wordt gevoegd. Dat geldt ook voor Syrië en het associatieakkoord. Het geldt zeker ook voor de dubbelepaspoortenkwestie van Marokkanen, waarover in de schriftelijke beantwoording bevestigd werd wat ik zei, namelijk dat er geen fluit gebeurt, ondanks dat de minister dat wel wil. De druk wordt niet voldoende opgevoerd. Tot slot geldt dat ook voor het Midden-Oosten en Israël. Uiteindelijk gaat het natuurlijk om resultaten; de effecten die de minister teweeg weet te brengen.

Vanuit de gedachte dat het om de daden gaat en niet alleen om de woorden, wil ik graag ervoor zorgen dat het ook het geval zal zijn bij de woorden die we gewijd hebben aan het postennetwerk. Dat brengt mij tot de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de wereld verandert, waarbij de macht verschuift naar het Oosten, binnen de EU het bilaterale werk minder belangrijk is geworden en het multilaterale werk belangrijker, en de EU extern actiever gaat optreden;

overwegende dat Nederland een relatief groot Nicolaïpostennetwerk heeft dat daar nog onvoldoende op is ingericht en flexibeler zou moeten zijn, en er meer gebruikgemaakt zou moeten worden van samenwerking en van digitale mogelijkheden;

verzoekt de regering, uiterlijk 1 april 2010 te komen met een voorstel uitgaande van het Nederlands belang voor een selectiever en effectiever postennetwerk, waarin wordt aangegeven:

  • 1. welke posten gesloten kunnen worden en welke verkleind;

  • 2. waar een nieuwe post of uitbreiding nodig is;

  • 3. hoe beperking van het aantal posten binnen de EU het beste ingevuld kan worden;

  • 4. hoe de PVEU versterkt kan worden;

  • 5. welke consequenties een versterkte Europese diplomatieke dienst voor het postennetwerk moet hebben;

  • 6. hoe het netwerk flexibeler kan worden;

  • 7. welke ambassades tot consulaat omgevormd kunnen worden;

  • 8. hoe meer gebruik kan worden gemaakt van een virtueel netwerk om fysieke aanwezigheid te vervangen;

  • 9. hoe verdergaande vormen van samenwerking met andere ambassades kunnen worden vormgegeven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Nicolaï, Haverkamp, Peters, Pechtold en Van Dam.

Zij krijgt nr. 33(32123 V).

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Mijn eerste termijn stond in het teken van het belang van het internationaal recht en de mensenrechten. Concreet ben ik ingegaan op een viertal punten die ik ook nu weer langs zal lopen.

Ik begin met de noodzakelijke bezuinigingen. De werkgroep heroverwegingen kan van de minister een opdracht meekrijgen. Naast het heroverwegen van taken, zoals de minister die beschrijft in zijn brief van twee weken geleden, zou ook een heroverweging van posten moeten plaatsvinden, zoals wij hier in het debat hebben besproken. Ik dacht duidelijk gemaakt te hebben dat mijn fractie geen heroverweging van posten wil voor ontwikkelingslanden. Dat de VVD, de PVV en D66 willen bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking mag zo zijn, wij willen dat niet. De werkgroep of de minister zou wat ons betreft per ambassade de noodzaak van de bestaande omvang van het takenpakket en de totale kosten onder de loep moeten nemen. Daarvan zien wij graag het resultaat in het voorjaar.

Dan stipte ik in mijn bijdrage in eerste termijn de noodzaak aan dat wij als verdediger van het internationaal recht, ook verantwoordelijkheid moeten nemen voor een stevige bijdrage aan VN-vredesmissies. De VN hebben ons simpelweg nodig. Voor effectieve VN-missies zijn specifiek westerse kwaliteiten en capaciteiten essentieel. Daarom is het voor mijn fractie van belang dat Nederland de ambitie heeft om na een sterke rol in de NAVO in de afgelopen jaren, de komende jaren een sterke rol in de VN te gaan spelen. Ik ben blij dat de minister aangaf de ambitie te delen om een grotere rol in de VN te gaan spelen, als de mogelijkheden zich voordoen.

Zelfs over de inzet van de minister ten aanzien van het Midden-Oosten ben ik vandaag zeer te spreken. Natuurlijk zou ik eerder stappen hebben willen zetten en natuurlijk vind ik verdergaande stappen gepast, maar ik denk dat de minister vandaag toch een veelbetekenend signaal afgeeft door aan te geven dat ook hij nu vindt dat de houding van de Israëlische regering consequenties moet gaan hebben. Hij zal zelf het woord "sanctie" wel niet in de mond willen nemen, maar voor de Israëlische regering zal nu duidelijk zijn dat zij het zo bont maakt dat zelfs de steun van minister Verhagen aan de uitbreiding van de relatie met de EU op het spel staat.

De minister en mij gaat het internationaal recht beiden aan het hart, omdat het gewone mensen beschermt. Het is onpartijdig en staat boven vriendschappen. Wie het overtreedt, kan en mag niet vrijuit gaan, want als schenders van mensenrechten vrijuit gaan, dan zijn gewone burgers daarvan altijd het slachtoffer. Daarom verwelkom ik de stap die minister Verhagen vandaag zet. Ik hoop dat wij op deze constructieve wijze voortgaan met dit onderwerp.

Tot slot gaan de minister en ik samen de boer op om te zorgen dat productieketens binnen tien jaar volledig transparant worden. Want zo kunnen consumenten, maatschappelijke organisaties en politici bedrijven aanspreken op hun bijdrage aan de mensenrechten, duurzaamheid en sociale normen, zoals een bijdrage aan ontwikkeling, eerlijke beloning van werknemers en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden. Om dat initiatief voor de rest van de regering – die wij, als dat al nodig is, samen gaan overtuigen – kracht bij te zetten, heb ik de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat bedrijven een directe verantwoordelijkheid dragen om zich ervan te vergewissen dat de gehele productieketen, van grondstof tot eindproduct, niet bijdraagt aan mensenrechtenschendingen, voldoet aan sociale normen en in alle opzichten duurzaam is;

overwegende dat consumenten en maatschappelijke organisaties bedrijven zouden moeten kunnen aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid;

overwegende dat daarvoor volledige transparantie van de gehele productieketen noodzakelijk is;

overwegende dat voor volledige transparantie en effectieve verantwoording door bedrijven internationale afspraken en certificering van grondstofwinning en productie wenselijk is;

verzoekt de regering, zich in te zetten om bedrijven over uiterlijk tien jaar te verplichten om volledig aan te kunnen tonen hoe een product tot stand is gekomen, van grondstof tot eindproduct, en zodoende transparant te maken in welke mate de totale productieketen bijdraagt aan schending van mensenrechten, duurzaam is Van Damen voldoet aan sociale normen;

verzoekt de regering tevens, internationaal steun te verwerven voor dit streven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam, Voordewind, Pechtold en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34(32123 V).

De heer Haverkamp (CDA):

U spreekt in uw motie over het verplichten van bedrijven. Gedurende het debat is ook gewisseld dat bedrijven zelf bijvoorbeeld een keurmerk of Tabaksblatachtige constructies bedenken. Vindt u dat ook een bewandelbaar pad?

De heer Van Dam (PvdA):

Als u bedoelt dat wij allebei doen, lijkt mij dat hartstikke goed.

De heer Haverkamp (CDA):

Nee, ik bedoelde eigenlijk: als bedrijven zelf de handschoen oppakken, wilt u daar dan toch nog wetgeving overheen leggen?

De heer Van Dam (PvdA):

Ik zou het zeer aanmoedigen, als bedrijven die handschoen oppakken. Maar de bedrijven die de handschoen oppakken zijn over het algemeen de bedrijven die het goed voor hebben. Je moet er juist voor zorgen dat bedrijven die die verantwoordelijkheid niet nemen daarop aangesproken kunnen worden. Dat kun je alleen doen, wanneer je bedrijven verplicht om inzichtelijk te maken hoe hun productieketen eruitziet. Ik realiseer mij heel goed dat dit internationale afspraken vergt en dat het een ingrijpende maatregel zal zijn, maar ik vind dat zowel consumenten als de mensen die soms uitgebuit worden, met name in ontwikkelingslanden, er recht op hebben dat wij deze moeite voor hen doen.

De heer Waalkens (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben het eerder gehad over een miljard mensen die onder de armoedegrens leven en honger hebben. De klimaatveranderingen, de voedselcrisis en de financieel-economische crisis maken dat ontwikkelingssamenwerking steeds belangrijker wordt. Wij beoordelen ontwikkelingssamenwerking vanuit de legitimatie dat wij internationale solidariteit moeten invullen en dat een rechtvaardige verdeling van de welvaart in de wereld noodzakelijk is, ook uit een welbegrepen eigenbelang. Coherentie van beleid is nadrukkelijk door de minister naar voren geschoven als essentieel voor de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking. Wij ergeren ons er allemaal aan dat donorcoördinatie onvoldoende van de grond komt.

De minister had het over projecten en over processen, over een foto en over een film. Ik denk dat wij in de Kamer veel te veel bezig zijn met het bekijken van de foto en te weinig bezig zijn met het beoordelen van het hele proces waarin ontwikkelingssamenwerking een richting en een duw geeft aan de eerdergenoemde drie kernelementen van de Partij van de Arbeid.

Ik kom bij de kortingen en de redenering van de minister op het terrein van onderwijs, waarvoor 700 mln. in kas is. De committeringen van de minister met betrekking tot Mali en Mozambique kunnen steunen op ons vertrouwen. Wij zien met belangstelling uit naar de Voorjaarsnota, waarin wij die committeringen verwachten terug te zien.

UNAIDS in de MDG5 is een prioriteit van deze minister. Wij zijn blij met zijn toezegging dat hij dat blijft doen. Voor UNFPA en het oormerken van de Nederlandse bijdrage voor seksuele en reproductieve gezondheidsrechten moet voldoende aandacht blijven.

Wat Gaza en de anjerprojecten betreft, ben ik het absoluut met de minister eens dat wij de focus op bloemen moeten verbreden naar voedselproductie. Ik heb dat in eerste termijn al gezegd. De schaarste aan water en waterbronnen rechtvaardigt niet dat wij ons alleen maar richten op bloemen.

Ik heb in eerste termijn een verzoek gedaan om onderzoek te blijven doen naar vaccins en microbicides. Daartoe heb ik een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor vrouwen essentieel zijn, dat vrouwen recht hebben op preventiemogelijkheden tegen onder meer hiv/aids die zijzelf kunnen initiëren en waar ze zelf controle over kunnen hebben, en dat vaccins en microbicides in de toekomst opties zijn voor zulke preventie;

overwegende dat Nederland een belangrijke bijdrage levert aan de ontwikkeling van vaccins en microbicides en dat juist nu belangrijke wetenschappelijke stappen zijn gezet die voor voortzetting van onderzoek noodzakelijk zijn;

verzoekt de regering, ook na 2010 onderzoek naar vaccins en microbicides te blijven steunen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Waalkens, Ferrier en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35(32123 V).

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. De minister van Buitenlandse Zaken heeft ons verteld dat wij ons helemaal geen zorgen hoeven te maken over die resolutie van de VN-Mensenrechtenraad die volgens mij de vrijheid van meningsuiting wel degelijk bedreigt. Hij heeft daaraan de stelling ten grondslag gelegd dat het woord "godsdienstlastering" is vervangen door "negative religious stereotyping". Ik zeg daarover: dat is alleen maar etikettenzwendel. Het gaat natuurlijk om hetzelfde, namelijk dat nog steeds de islamitische landen willen dat de vrijheid van meningsuiting over de hele wereld wordt beperkt in het geval van godsdienstkritiek. Vandaar de volgende motie.

De De RoonKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de vrijheid van meningsuiting essentieel is in een open en democratische samenleving;

betreurt de steun die de regering heeft verleend aan de oproep in resolutie 12/16 van de VN-Mensenrechtenraad tot inperking van de vrijheid van meningsuiting als het gaat om negatieve stereotypering van godsdiensten;

verzoekt de regering om geen stappen te zetten om gevolg te geven aan die oproep,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36(32123 V).

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Het is in de visie van de PVV-fractie nog steeds zo dat Jeruzalem de hoofdstad moet zijn van Israël en ook de hoofdstad is van Israël en dat dit een ondeelbare situatie is, die wij als Nederland gewoon moeten erkennen. Dat betekent dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om Jeruzalem te erkennen als hoofdstad van Israël en de Nederlandse ambassade te verplaatsen van Tel Aviv naar Jeruzalem,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Roon en Wilders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(32123 V).

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Dan kom ik bij het zogenaamde Midden-Oostenvredesproces. Ik moet zeggen dat ik dat zo langzamerhand echt ga zien als het trekken aan een dood paard. Er wordt al 60 jaar aan getrokken en het levert allemaal helemaal niks op. Ik merk dat ook in deze Kamer Israël steeds meer vrienden verliest. De VVD-fractie, die zich in het verleden met de vorige woordvoerder, de heer Van Baalen, altijd achter Israël opstelde, doet dit nu niet meer. Ik denk dat dit een verkeerde weg is. Ik denk dat het Joodse volk zich door dat getouwtrek aan dat dode paard niet belemmerd moet achten in zijn ontplooiing in gebieden die het rechtens toekomen. Dat betekent dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om zich niet te verzetten tegen de bouw van nederzettingen in de zogenaamde bezette gebieden;

spreekt uit dat de bouw van die nederzettingen in Judea en Samaria volstrekt legitiem is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Roon en Wilders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38(32123 V).

De heer Nicolaï (VVD):

Als de heer De Roon een goede vriend heeft en hij heeft op hem kritiek, zegt hij dat dan of zegt hij dat dan niet?

De heer De Roon (PVV):

Dat mogen wij natuurlijk altijd zeggen.

De heer Van Dam (PvdA):

De heer De Roon zei net iets opmerkelijks. Het is mogelijk dat hij aan de kant van Israël staat, maar staat hij achter de hele bevolking van Israël?

De heer De Roon (PVV):

Ik sta achter de bevolking van Israël.

De heer Van Dam (PvdA):

Dus ook achter de 1 miljoen Arabische, islamitische inwoners van Israël?

De heer De Roon (PVV):

Wij hebben geen reden om ons tegen hen op te stellen.

De heer Pechtold (D66):

De heer De Roon zei zojuist dat Israël het recht heeft op deze gebieden. Hij zei "rechtens". Kan hij mij vertellen welk recht?

De heer De Roon (PVV):

Dan gaan wij terug naar de situatie toen Turkije die gebieden nog bezet hield. Turkije is eruit gegooid door Engeland en Frankrijk. Toen is het overgenomen door Engeland. Engeland heeft in de Balfour Declaration een deel van dat gebied beloofd aan de Joden. Die zijn dat recht komen opeisen in de jaren veertig. Eigenlijk al eerder, want zij zijn er al eerder naar toe getrokken, maar uiteindelijk hebben zij in de jaren veertig daar de staat Israël uitgeroepen. Wat mij betreft hebben zij gewoon recht op het gebied tot aan de Jordaan. De Palestijnse staat ligt aan de oostzijde van de Jordaan en mensen die in Israël en Judea en Samaria wonen en het daarmee niet eens zijn, zijn wat mij betreft volledig vrij om te vertrekken naar het gebied aan de andere kant van de Jordaan.

De heer Pechtold (D66):

Zegt u nu dat een islamitisch land als Turkije de reden is waarom Israël recht kan doen gelden op dit gebied? Ik wil met u de 2000 jaar nog wel even doorlopen en kijken wie dan eerst was, maar zouden we niet gewoon moeten kijken naar de Verenigde Naties, en de bezette gebieden moeten beschouwen als bezette gebieden? Israël wordt volkenrechtelijk gezien als bezettingsmacht, waaruit het bepaalde verplichtingen heeft richting de bevolking van de bezette gebieden. De RoonOf hebt u lak aan zo'n uitspraak van de VN, want 60 jaar geleden waren het de Turken die het daar voor het zeggen hadden?

De heer De Roon (PVV):

Dat was ongeveer 100 jaar geleden, maar los daarvan wil ik er dit van opmerken. De Palestijnen hebben decennialang niets anders gehad dan slecht leiderschap. Als ze zich bij de stichting van de staat Israël hadden neergelegd bij het gebied dat hen was aangeboden, hadden ze nu al 60 jaar lang in vrede, vrijheid en voorspoed kunnen leven, naast een Joodse staat, en dan hadden ze daar volop van kunnen profiteren. In plaats daarvan hebben ze ervoor gekozen, aangemoedigd door de hele islamitische wereld, om zich daartegen te verzetten. Die islamitische wereld heeft Israël steeds aangevallen, wat alleen maar tot een verslechtering van de situatie van de Palestijnen heeft geleid. Niet alleen is de hele islamitische wereld op deze manier bezig geweest, samen met het Palestijns leiderschap, maar dat is ook allemaal gesanctioneerd door de Verenigde Naties. Daar zijn allerlei slechte resoluties en slechte beslissingen genomen, wat 60 jaar lang is gebeurd. Dat had allemaal nooit moeten gebeuren. Wat mij betreft zetten we daar gewoon een streep onder, want we hebben daar niets meer mee maken. Israël moet zich gewoon kunnen ontplooien in Judea en Samaria, gebieden die van oudsher aan het Joodse volk toebehoren.

De heer Pechtold (D66):

U zegt dat er een streep onder de VN moet worden gezet. Geldt dat voor alle uitspraken van de VN? U had het zojuist over "rechtens", en u bent jurist, en ik niet, zodat ik dacht dat u daarin zorgvuldig zou zijn. Of erkent u uitspraken van de VN niet meer? Dan moet u ze ook allemaal over een kam scheren.

De heer De Roon (PVV):

Dat denk ik niet. Slechte juridische beslissingen van de VN hebben al 60 jaar lang niet tot een verbetering, maar alleen maar tot een verslechtering van de situatie geleid en tot meer ellende voor iedereen, met 60 jaar lang voortdurend oorlog, intifada's en het beschieten vanuit Gaza op de Joodse burgerbevolking. Dat zijn heel slechte VN-resoluties geweest, die ik gewoon terzijde schuif.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Dank aan de bewindslieden voor de beantwoording. Normaal zit het venijn in de staart, maar minister Koenders bewaart het toetje voor de staart. Als ik hem goed heb begrepen, zegt hij dat de Nederlandse regering 500 mln. onttrekt aan de SDR's, om dat te stoppen in het PRGF-programma van het IMF. Dat zou hartstikke mooi nieuws zijn. Ik zou meteen alle persbureaus inschakelen dat wij dit nu gaan doen. Ik ben er erg verheugd over, het is geweldig nieuws. Ik licht dit eruit, maar ik hoop dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking dit nog eens kan bevestigen in zijn eigen termijn.

In mijn inbreng heb ik duidelijk kinderarbeid en transparantie in de keten, gelijk de heer Van Dam, centraal gesteld. Ik heb een rapport aangeboden. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heb ik daar niet verder over gehoord, maar de minister van Buitenlandse Zaken zei dat hij daarop terug zal komen namens het kabinet. Als voorschot daarop – volgende week krijgen we nog een uitgebreid mvo-debat – dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de staatssecretaris van Economische Zaken op grond van de Transparantiebenchmark heeft geconstateerd dat Nederlandse bedrijven gemiddeld slechts een 1,7 op een schaal van 10 scoren voor het leveren van informatie over hun toeleveringsketen en tevens constateert dat er in de eerste voortgangsrapportage van de SER-commissie Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, weinig ambitie en vooruitgang is te ontdekken en dat een plan van aanpak en concrete doelen ontbreken;

overwegende dat sectorale keteninitiatieven als de Fair Wear Foundation, Fair Tradeproducten onder de Max Havelaarvlag en projecten onder het Initiatief voor Duurzame Handel, laten zien dat het mogelijk is om de naleving van mensenrechten (waaronder arbeidsrechten) in de productieketen te verbeteren;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat bedrijven inzage geven in hun productieketen en daarbij ook de herkomst van hun halffabricaten en grondstoffen in kaart brengen en bedrijven te vragen, daarover publiekelijk te rapporteren én aan te geven waar de grootste (mensenrechten)problemen zitten en wat hun aanpak ter verbetering van de mensenrechten in de productieketen is;

verzoekt de regering, de SER te verzoeken tot, en zo nodig te ondersteunen bij het ontwikkelen van een substantieel programma op het gebied van ketenbeheer, waaronder het meten van ketenprestaties en het agenderen van belangrijke problemen in de productieketen én ingeval de SER daartoe niet bij machte is of niet bereid is, met een ander voorstel te komen om mensenrechten in de productieketens van Nederlandse bedrijven te bevorderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Van Dam, Van der Staaij, Irrgang, Vendrik en Pechtold.

Zij krijgt nr. 39(32123 V).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Met betrekking tot de EKI en de opvang van eerstejaars asielzoekers kom ik tot de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende de motie-Slob c.s. waarin uitgesproken wordt dat ingezet wordt, voor nu en in de toekomst, Voordewindop een gelijkblijvende inspanning van Nederland ter bevordering van een duurzame economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden;

overwegende dat het budget voor ontwikkelingssamenwerking voor 2010 sterk daalt door de daling van het bnp;

constaterende dat de bijdrage voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers en voor de kwijtschelding van exportkredietverzekeringen (EKI) in 2010 sterk toeneemt en dat die fondsen niet direct bijdragen aan armoedebestrijding in ontwikkelingslanden;

van mening dat de heroverwegingen een goede gelegenheid bieden, de bekostiging van EKI en de eerstejaarsopvang van asielzoekers vanuit het budget voor ontwikkelingssamenwerking ter discussie te stellen en voor te stellen, deze kosten ten laste te laten komen van daartoe meer geëigende ministeries;

verzoekt de regering, in de heroverwegingen de bekostiging van eerstejaarsopvang van asielzoekers en EKI vanuit de begroting voor ontwikkelingssamenwerking tegen het licht te houden en de mogelijkheid te overwegen van bekostiging door andere ministeries,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Waalkens, Vendrik, Irrgang, Van der Staaij en Pechtold.

Zij krijgt nr. 40(32123 V).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Als de heer Voordewind in zijn motie spreekt over het leggen van de kosten van schuldkwijtschelding bij de daartoe geëigende ministeries, bedoelt hij dan met zoveel woorden te zeggen dat de exportkredietverzekeringsfaciliteit die openstaat voor het Nederlands bedrijfsleven over de jaren heen kostendekkend moet zijn, aangezien er ook premie voor wordt betaald? Indien een vordering ontstaat omdat een land in gebreke blijkt en de Staat ervoor moet opdraaien, dan moet in principe ook die vordering gefinancierd worden vanuit die premie. Dat is namelijk altijd het uitgangspunt geweest. Mag ik de overweging in de motie van de heer Voordewind zo begrijpen? Dan begrijpen ook de ambtenaren waarmee ze aan de slag moeten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Zo mag u het begrijpen.

Voorzitter. Ten slotte het amendement over onderwijs. De minister heeft het over microbedragen waar de Kamer nu naar kijkt, maar voor Bangladesh gaat het niet om een microbedrag maar om een korting van 50%, namelijk van 28 mln. naar 14,3 mln. Volgens onze gegevens zijn de gemiddelde kortingen bij andere partnerlanden 12%. Voor Bangladesh, waar het gaat om de totale kortingen op het gebied van onderwijs, praten wij dus over een substantieel bedrag. Wat betreft de dekking gaat het echt over vrije ruimte op de totale begrotingspost 2.5 van 362 mln. Oftewel er blijft nog heel veel ruimte over voor het beleid van de minister als het gaat om fragiele staten.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Ik verheug mij over de ruimhartige toezegging van de minister over extra ondersteuning van nieuwe media in Birma in de aanloop naar de verkiezingen. Ik had daarover een motie die waarschijnlijk nu overbodig is. Ik hoor graag of dat zo is. Ik trek de motie in als de minister bereid is om te zijner tijd de Kamer schriftelijk te informeren over hoe hij aan zijn toezegging uitvoering heeft kunnen geven.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in Birma volgend jaar verkiezingen plaatsvinden;

overwegende dat onafhankelijke Birmese mediaorganisaties met digitale technieken deze kans willen grijpen om de beperkte ruimte voor democratie te vergroten;

verzoekt de regering, uit het mensenrechtenfonds hiervoor extra middelen ter beschikking te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41(32123 V).

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. GroenLinks is met andere partijen van mening dat er een efficiencyslag gemaakt kan worden in het postennetwerk, vooral binnen Europa. Daarom hebben wij de motie-Nicolaï meeondertekend. Ik ben ervan overtuigd dat op consulair gebied werkdruk en burgerdruk ook kunnen worden teruggebracht met betrekking tot paspoorten. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de geldigheidsduur van paspoorten in sommige Schengenlanden tien jaar is;

verzoekt de regering, te onderzoeken of Nederland de geldigheidsduur van paspoorten kan verlengen van vijf naar tien jaar en de Kamer daarover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42(32123 V).

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Wij spraken erover Petershoe je als oliediplomaat niet alleen een loyaal Europees diplomaat, maar tegelijk ook een consequent mensenrechtendiplomaat kunt zijn. De CDA-fractie gunt mij sportief enkele minuten en in die tijd dien ik samen met die fractie de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering omwille van de energievoorzieningszekerheid verbreding en verdieping van de relaties met Rusland, Algerije, Kazachstan en Saudi-Arabië ambieert, maar dat daar structureel mensenrechtenschendingen plaatsvinden;

verzoekt de regering, voor elk van die landen ook een geïntensiveerd en coherent mensenrechten- en mvo-beleid te formuleren en de Kamer over de uitvoering hiervan te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Peters en Haverkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43(32123 V).

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ten slotte wil ik een motie indienen over cultuurdiplomatie in landen zoals China, waar mensenrechten onder druk staan.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in China censuur aan de orde van de dag is;

verzoekt de regering, zich in te zetten voor een eigen side event met kritische Chinese kunstenaars tijdens de Wereldexpo in Shanghai,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Peters, Pechtold, Nicolaï, Voordewind en Van Dam.

Zij krijgt nr. 44(32123 V).

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Helemaal tot slot wil ik zeggen dat ik verbitterd ben over het feit dat de Israëlische nederzettingen doorgaan. Er woedde ook in deze Kamer een loopgravenoorlog over het Israëlische beleid. Ik ben verheugd dat de minister, die zonder twijfel zelf ook verbitterd was, zegt dat herziening van het beleid in zicht komt. Dat markeer ik als een bijzonder moment van deze begrotingsbehandeling.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Vendrik die ook namens de fractie van GroenLinks spreekt. Er is nog een minuut extra over. U hebt nu dus nog twee minuten.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Dan maak ik er één minuut van. Dan laat ik alle boeiende teksten ter conclusie in de richting van het kabinet achterwege. De heer Verhagen vindt dat ernstig, maar het is niet anders. Ik dien twee moties in om dit kabinet nog verder aan het werk te zetten.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Wereldbank nog steeds grootschalig investeert in fossielebrandstofprojecten;

constaterende dat tijdens de Pittsburgh G20-bijeenkomst is afgesproken dat subsidies op fossielebrandstofprojecten moeten worden afgebouwd;

verzoekt de regering, bij de formele consultaties van de Wereldbank in 2010 het standpunt in te nemen dat de middelen die de Wereldbank direct of indirect aan fossiele brandstofprojecten besteedt, zo snel mogelijk worden afgebouwd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vendrik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45(32123 V).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijn tweede motie is tamelijk schitterend, al zeg ik het zelf. U zult zo wel begrijpen waarom.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat door de daling van het bnp het budget voor ontwikkelingssamenwerking in 2010 fors vermindert waardoor pijnlijke bezuinigingen noodzakelijk zijn;

overwegende dat de mogelijkheid bestaat dat in 2010 het bnp hoger uitvalt dan nu voorspeld of nu bestemde middelen toch vrijvallen;

verzoekt de regering om, indien vrijvallend dan wel extra geld beschikbaar is in 2010 voor ontwikkelingssamenwerking, bij het opstellen van de Voorjaarsnota prioriteit te geven aan vredesdividend- en burgereducatieprojecten door ngo's in Zuid-Sudan rondom de belangrijke verkiezingsmomenten in 2010 en 2011 en aan de aanpak van milieuproblemen en ontbossing in Sudan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik, Ferrier, Voordewind, Waalkens, Pechtold, Irrgang en Van der Staaij.

Zij krijgt nr. 46(32123 V).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Misschien wil ook de heer Verhagen de motie ondertekenen? Nee.

Deze motie betekent dat ik mijn waardering uitspreek voor de geste van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ten opzichte van Sudan, 5 mln. extra. Daarom trek ik mijn amendement op stuk nr. 9 in, omdat wij dit gesprek in goede samenwerking gaan voortzetten bij de behandeling van de Voorjaarsnota van 2010.

De voorzitter:

Het amendement-Vendrik (stuk nr. 9) is ingetrokken.

Ik stel vast dat daarmee wordt ingestemd.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik dank beide ministers voor de beantwoording. Ik ben blij met de toezegging over de toezending van een brief en over een discussie in de Kamer over het beeld van Nederland in moslimlanden en over het beeld in Nederland van die landen. Ik denk dat wij daaraan een waardevolle bijdrage kunnen leveren. Dank ook voor de toezegging tot een brief waarin een strategie wordt uitgewerkt over de gevangenis van Bagram. Ik stelde gisteren ook een European Peace Corps naar Amerikaans model voor. In de schriftelijke beantwoording geeft de minister aan dat de analogie niet opgaat omdat de Verenigde Staten in 1960 aan het begin van de ontwikkelingshulp stonden en omdat vrijwilligersinzet in Nederland is geprofessionaliseerd. Ik ben niet overtuigd. Ik zocht een analogie in de doelstelling en de opzet van het programma, niet in de historische situatie. Ik wil hierop graag een reactie.

Ik vroeg ook naar een overkoepelend plan voor Den Haag als internationale stad van recht, vrede en veiligheid. Daartoe heb ik een motie ingediend die ik heb aangehouden omdat de minister van Justitie mij verwees naar de minister van Buitenlandse Zaken. De minister van Buitenlandse Zaken geeft mij aan dat hij met de minister van Justitie zal overleggen. Ik voel mij van het kastje naar de muur gestuurd en dat laat ik mij niet gebeuren. Daarom breng ik mijn motie in stemming, tenzij ik dadelijk nog een ruimhartige toezegging krijg.

De heer Vendrik ben ik nog een antwoord verschuldigd, maar dat heeft hij al gezien door de medeondertekening van de motie over de fiscale positie van ontwikkelingslanden. Er resten mij drie moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat op de gevangenisbasis Guantánamo Bay ruim tweehonderd verdachten zonder proces vastzitten onder erbarmelijke omstandigheden;

constaterende dat de zware gevallen waarvan volgens de Verenigde Staten vaststaat dat ze zich schuldig hebben gemaakt aan terroristische daden, alsnog berecht zullen worden;

constaterende dat enkele tientallen verdachten zich niet schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten, en dat onder andere België, Frankrijk, Italië, Portugal, Ierland, Zweden en Finland verdachten hebben opgenomen, dan wel te kennen hebben gegeven bereid te zijn, over te gaan tot opname;

overwegende dat de Nederlandse regering een bijdrage kan en moet leveren aan de bewaking van individuele mensenrechten, en dat de opname van enkele verdachten bijdraagt aan de ontmanteling van een detentiesysteem dat in strijd is met het internationale recht, en waartegen zowel de Kamer als de regering zich regelmatig heeft uitgesproken;

verzoekt de regering, uit te spreken dat opname van verdachten door de Nederlandse Staat een reële mogelijkheid is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Pechtold. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47(32123 V).

Nog een korte interruptie, mijnheer Van Dam.

De heer Haverkamp (CDA):

Haverkamp.

De voorzitter:

Zeg ik het weer verkeerd. Excuus. Ik geef het woord aan de heer Haverkamp.

De heer Haverkamp (CDA):

Wij hebben dezelfde stralende glimlach en worden wel vaker door elkaar gehaald.

Bij het interruptiedebat dat wij gisteren voerden, gaf u, mijnheer Pechtold, ook aan dat u vond dat de Verenigde Staten zelf de eerste stap zouden moeten zetten. PechtoldEuropa zou volgens u eventueel aan de beurt zijn als de Verenigde Staten mensen zouden opnemen. Die voorwaarde hoor ik niet in uw motie. Mag ik uw motie zo uitleggen dat de Nederlandse regering hiertoe pas is gehouden als de Verenigde Staten ook zelf mensen opnemen?

De heer Pechtold (D66):

Ik ben het hiermee helemaal eens. Ik vond de minister in het debat van vandaag al weer een stuk ruimer dan ik hem de afgelopen maanden heb gehoord, maar het gaat mij erom dat Nederland iets helderder in zijn woordvoering naar buiten toe is en dat ook wij de mogelijkheid bieden om verdachten op te nemen. Ik heb het rijtje landen opgenoemd dat dit al doet en dat daaraan geen voorwaarden verbindt. Ik vind het prima als u zegt dat de Verenigde Staten op dat punt ook zelf een verantwoordelijkheid hebben. Als u daarmee de motie ondersteunt, kan mijn dag bijna niet meer kapot.

De heer Van Dam (PvdA):

Mijn fractie mist nog een amendement van u, mijnheer Pechtold. Wij zijn reuze benieuwd hoe u uw bezuiniging van 300 mln. op ontwikkelingssamenwerking zal invullen.

De heer Pechtold (D66):

Dit staat in onze tegenbegroting. Net zoals bij andere bezuinigingen hebben wij dat natuurlijk niet in amendementen omgezet. Dat hebben wij in geen enkel eerder jaar gedaan. Ik heb hiervoor geen amendement ingediend vanwege het denken van mijn fractie over de wijze waarop een tegenbegroting gevuld kan worden.

De heer Van Dam (PvdA):

Even voor alle helderheid. Er zijn drie partijen die voorstellen om te bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking. Van de PVV en de VVD weten wij ongeveer wat zij willen. Uw partij stelt dat ook voor, maar dan moet u wel met de billen bloot en duidelijk maken waar u de pijn laat neerslaan. Anders zijn alle mooie internationale, idealistische verhalen praatjes voor de vaak. Ik wil weten ten koste waarvan het gaat.

De heer Pechtold (D66):

Ik vind het ontzettend aardig dat u zo doorvraagt bij een partij die ongeveer een tiende van mogelijkheden ziet van de VVD. De VVD wil volgens mij tussen 2 mld. en 3 mld. bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking en wij 300 mln. Het gaat daarbij om efficiency, maar ik heb gisteren gezegd dat ik ook bereid ben om breder te kijken binnen de begroting van Buitenlandse Zaken, bijvoorbeeld naar de posten. Dat is een van de dingen die u zelf noemde. Wij zeggen dat er met veel pijn en moeite een klein deel is te halen bij ontwikkelingssamenwerking. U vraagt mij om daarvoor een amendement in te dienen, maar dat had u bij die andere woordvoerders moeten doen.

De heer Van Dam (PvdA):

Als je keuzes maakt, moet je ook duidelijk maken hoe die neerslaan.

De heer Pechtold (D66):

Ja.

De heer Van Dam (PvdA):

U bezuinigt 300 mln. op deze begroting in uw tegenbegroting, wij niet. Geef dan aan ten koste van wat. Gaat het ten koste van voedselhulp? Gaat het ten koste van ontwikkelingsprojecten? Gaat het ten koste van waterprojecten? Waar moet het van af?

De heer Pechtold (D66):

Het gaat er met name om te kijken of aan de samenwerking die we zoeken tussen Ontwikkelingssamenwerking en Defensie bij de missie in Afghanistan niet meer vanuit Ontwikkelingssamenwerking kan worden bijgedragen.

De heer Van Dam (PvdA):

Dat is waar het geld naartoe gaat. De vraag is waar het geld vanaf gaat. Dat de heer Pechtold soldaten wil betalen van ontwikkelingsgeld, heb ik ook gezien.

De heer Pechtold (D66):

De heer Van Dam chargeert ongelooflijk, gezien de miljarden die er de afgelopen jaren bij Ontwikkelingssamenwerking bij zijn gekomen. Als het economisch meezit, zeggen we ook niet gelijk: waar moet het naartoe? Dit is een heel bescheiden bezuiniging die wij mogelijk zien in een nadere samenwerking in Afghanistan tussen Defensie en Ontwikkelingssamenwerking. Ik heb dit gisteren ook weer gezegd.

De heer Van Dam (PvdA):

In een tijd dat er toch al dik bezuinigd moet worden op Ontwikkelingssamenwerking, doet de heer Pechtold er een schepje bovenop. Ik vind het niet sterk van hem dat hij nu weigert om in te vullen waar dat vanaf moet. Ik begrijp dat dit voor hem pijn doet, maar hij moet ook het lef hebben om dat hier voor te stellen.

De voorzitter:

Het statement is helder. De heer Pechtold vervolgt zijn betoog.

De heer Pechtold (D66):

Ik dien nog twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering inzet op een steviger profiel van Nederland op het gebied van mensenrechten, en dat respect voor mensenrechten integraal onderdeel uitmaakt van het buitenlands beleid van Nederland:

constaterende dat tijdens staatsbezoeken de betrokken bewindslieden primair op bilaterale basis landen aanspreken op mensenrechtenschendingen,

overwegende dat het naast het aankaarten van mensenrechtenschendingen op basis van individuele gesprekken noodzakelijk is dat betrokken bewindslieden ook tijdens publieke optredens, tijdens mediaoptredens en bij openbare bijeenkomsten de desbetreffende schendingen aankaarten, altijd indachtig de mogelijke risico's die dit voor specifieke personen met zich meebrengt,

verzoekt de regering, niet alleen in onderlinge gesprekken maar ook tijdens publieke optredens in het buitenland zich uit te spreken over mensenrechten in het algemeen en over de situatie van gewetensgevangenen en inperking van persvrijheid in het bijzonder,

en gaat over tot de orde van de Pechtolddag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Pechtold. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48(32123 V).

De heer Pechtold (D66):

Mijn laatste motie werd mij natuurlijk aangeraden door de heer Haverkamp van het CDA. Wij spreken hier niet over Italië, maar over Europa.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat persvrijheid en de onafhankelijkheid van de pers in de Europese Unie een groot goed is,

constaterende dat er in ten minste één Europees land meerdere media onder één eigenaar geconcentreerd zijn,

verzoekt de regering om de commissaris mededinging van de Europese Unie aan te sporen, onderzoek te verrichten naar mediaconcentraties binnen de Europese Unie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Pechtold. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49(32123 V).

De heer Haverkamp (CDA):

Ik dank de heer Pechtold hartelijk dat hij aan mij inspiratie ontleent, maar ik heb ook gezegd dat ik mevrouw Kroes mans of vrouws genoeg vind om het zelf aan te pakken. Er is gisteren een uitgebreid debat gevoerd waarin al haar kwaliteiten zijn bejubeld. Waarom denkt de heer Pechtold dat wij een motie nodig hebben om haar haar werk te laten doen?

De heer Pechtold (D66):

Omdat mij opgevallen is dat deze commissaris er de afgelopen vijf jaar nog niets aan heeft gedaan dat bijvoorbeeld in Italië onder Berlusconi de mediaconcentraties eerder zijn toegenomen dan zijn afgenomen. Misschien dat zij er door haar prioriteitsstelling voor ING, Microsoft en Appingedam, waaraan de heer Van Bommel ons herinnerde, nog niet aan toe is gekomen. Ik denk dat een oproep vanuit Nederland mevrouw Kroes of een opvolger op Mededinging daar zeker toe zal inspireren.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording, ook de schriftelijke beantwoording. Ik heb nog een vraag en een motie. De vraag heeft betrekking op Albanië. Ik sprak in eerste termijn al over de erkenning van protestantse en evangelische groeperingen. Bij het recente bezoek begreep ik van de voorzitter van de alliantie van groeperingen dat het ontbreken van die erkenning een pijnpunt is waardoor ze bijvoorbeeld geen onroerend goed kunnen verwerven. De concrete vraag is of de Nederlandse ambassade in Tirana in gesprek zou willen gaan met de koepelorganisatie om te zien of men daarin iets kan betekenen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het zogenaamde Iraanse Revolutionaire Gardekorps (IRGK) steeds meer functioneert als het belangrijkste instrument van het huidige Iraanse regime;

voorts constaterende dat deze organisatie een hoofdrol heeft vervuld bij het op bloedige wijze neerslaan van de recente volksprotesten en zij tevens in belangrijke mate het internationaal terrorisme faciliteert, waaronder steun aan Hamas, Hezbollah en antiwesterse milities in Irak;

overwegende dat om genoemde redenen de Verenigde Staten deze organisatie inmiddels formeel hebben aangemerkt als terroristische organisatie;

verzoekt de regering, te bevorderen dat ook de Europese Unie het Iraanse Revolutionaire Gardekorps op de Europese lijst van terroristische organisaties plaatst,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Voordewind, Haverkamp, De Roon en Nicolaï.

Zij krijgt nr. 50(32123 V).

De vergadering wordt van 17.23 uur tot 17.28 uur geschorst.

Minister Verhagen:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar reacties in tweede termijn.

De heer Van Bommel wijst er terecht op dat in de schriftelijke beantwoording inzake de The Hague Invasion Act een formulering staat die niet geheel overeenkomt met hetgeen wij wensen. Gelieve het schriftelijke antwoord te lezen zonder de zin: "Tegelijkertijd is ook duidelijk te kennen gegeven dat er geen sprake is van een mogelijke invasie van Den Haag." Bedoeld werd natuurlijk dat de Amerikanen, en ik ook, stellen dat een invasie die volgens die wet in theorie mogelijk is, praktisch gesproken volstrekt niet aan de orde is. De rest van het antwoord, over dat wij blijven aandringen op intrekking, blijft uiteraard staan.

De heer Van Bommel vroeg of ik de dalai lama net zo wilde ontvangen als de Britse premier Brown en dergelijke dat deden. Premier Brown heeft hem ontvangen als religieus leider. Ik dacht dat ik dat ook had gedaan, althans in die hoedanigheid met hem had gesproken. Wij hebben daar uitvoerig over gesproken in de Kamer. De heer Van Bommel kent mijn opvattingen en ik ken de zijne. De Kamer heeft met instemming kennisgenomen van de wijze waarop het kabinet daarmee is omgegaan.

De heer Van Bommel (SP):

Bij premier Brown zat het toch wat anders. U hebt over de bijeenkomst een religieus sausje gegoten door ook andere, Nederlandse, religieuze leiders uit te nodigen, minister.

Minister Verhagen:

Premier Brown ook, mijnheer Van Bommel. Hij heeft de dalai lama zelfs ontvangen ten huize van de bisschop van de anglicaanse kerk.

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb ook verwezen naar anderen.

Minister Verhagen:

Ik verwees naar premier Brown.

De heer Van Bommel (SP):

Ik verwees ook naar bondskanselier Merkel.

Minister Verhagen:

U kent mijn opvattingen op dat punt, mijnheer Van Bommel. Ik heb mij geschaard achter de wijze waarop de minister-president van het Verenigd Koninkrijk, de heer Brown, zich heeft opgesteld.

De heer Van Bommel vroeg mij druk te blijven uitoefenen wat betreft de Molukken. Ik zeg hem toe dat wij in onze contacten met de Indonesische autoriteiten aandacht blijven vragen voor de naar ons inzicht veel te zware straffen, inclusief de verplaatsing van de gevangen – daar heb ik ook met mijn toenmalige ambtsgenoot meermalen over gesproken – ver weg van hun woonplaats en hun familie.

Ik kom nu op de moties. De heer Van Bommel heeft een motie ingediend op stuk nr. 26 over ontwapening en clustermunitie. Ik dank hem voor zijn waarderende woorden over de wijze waarop Nederland zich heeft ingespannen om clustermunitie in de ban te doen. Hij verzoekt de regering om te komen tot een diplomatiek initiatief om te komen tot een internationaal moratorium op het gebruik van wapens met witte fosfor, munitie met zware metalen en munitie met verarmd uranium. Ik ontraad het aanvaarden van deze motie. De heer Van Bommel maakt namelijk een vergelijking tussen witte fosfor en clustermunitie en die gaat niet op. Witte fosfor wordt vooral gebruikt, ook door de Nederlandse krijgsmacht, in rookgranaten voor artillerie en munitie die wordt gebruikt om het slagveld te verlichten. Dit soort munitie, dat het slagveld verlicht, valt niet onder de regels voor brandwapens van protocol 3 bij de conventie over de conventionele wapens en ook niet onder het Chemisch Wapenverdrag.

Wat natuurlijk wel geldt voor fosformunitie, net als voor elk soort wapens, zijn de algemene grondbeginselen van het humanitair oorlogsrecht, namelijk proportionaliteit en het principe van onderscheid tussen burgers en combattanten. Die beginselen zijn helder. Ik ben het met de heer Van Bommel eens dat gebruik van witte fosfor in strijd met het humanitair oorlogsrecht, bijvoorbeeld tegen burgerdoelen, onwettig en onaanvaardbaar is. Dus: een moratorium op witte fosfor, nee en misbruik en schending van oorlogsrecht aan de kaak stellen, ja.

De heer Van Bommel (SP):

De minister heeft helemaal gelijk. Dit is een omissie, opnieuw een motie die eerder had moeten worden aangepast. Ik ben blij dat hij mij corrigeert op dit punt, want dat onderscheid is er. Het witte fosfor had al uit die motie moeten zijn. Mag ik de motie staande deze vergadering zo wijzigen dat witte fosfor waar het gaat om het moratorium eruit gaat?

De voorzitter:

Dat wordt opgenomen in de Handelingen. Wat is dan het oordeel van de minister?

Minister Verhagen:

Dan moet ik toch eens heel goed kijken. Het gaat dan met name om munitie met zware metalen en munitie met verarmd uranium. Over verarmd uranium hebben wij al eerder van gedachten gewisseld in de Kamer. Staatssecretaris De Vries en ik hebben daar in reactie op VN-resoluties in het verleden uitspraken over gedaan. Ik schort dat oordeel dus even op. Dat krijgt u dadelijk dus nog van mij.

De heer Van Bommel verzoekt mij bij motie op stuk nr. 27 om er bij de Afghaanse en de Amerikaanse autoriteiten op aan te dringen dat de gevangenis in Bagram wordt gesloten. In eerste termijn ben ik duidelijk geweest over dit onderwerp. Alle detentiefaciliteiten, inclusief die in Bagram, dienen in overeenstemming te zijn met het internationaal recht. De rechten van gedetineerden moeten worden gewaarborgd. Daarop heb ik de Verenigde Staten aangesproken. Dat staat voor mij centraal en dus niet de sluiting van de gevangenis als zodanig, want ook wij bouwen zelfs gevangenissen. In eerste termijn heb ik de heer Pechtold overigens reeds toegezegd dat ik een brief stuur over Bagram. Ik stel dus voor dat ook de heer Van Bommel die brief afwacht en verzoek hem om deze motie aan te houden. Als hij dat niet doet, dan zal ik de Kamer ontraden om die aan te nemen.

Ik kom op de motie op stuk nr. 28 van de heer Van Bommel, waarin hij verzoekt om nadere regels op te stellen over de doorvoer van wapens. Ik ontraad de Kamer om deze motie aan te nemen. De Kamer heeft langdurig over dit onderwerp gesproken met de staatssecretaris van EZ, alsmede met mij. In dat debat is uitgebreid gesproken over de redenen van de regering om geen voorstander te zijn van deze motie. Daaraan heb ik niets toe te voegen en ik laat het daar dus bij, ook gelet op de tijd.

De heer Van Bommel diende samen met de heer Waalkens de motie op stuk nr. 29 in over de toekomstige relatie tussen Nederland en Suriname. Zowel minister Koenders als ik vindt het idee van de heer Van Bommel sympathiek, maar wij rekenen voor het leggen van dit soort contacten van bevolking tot bevolking juist ook een beetje op maatschappelijke organisaties. Als de belangstelling onder de bevolking zo groot is als de heer Van Bommel zegt, zal dat toch wel gebeuren. Dit soort particuliere initiatieven juichen wij toe, maar het bevorderen van de dialoog is in dezen niet de taak van de regering. Dat neemt niet weg dat wij een faciliterende rol willen spelen, mits die een meerwaarde heeft. Ik zou dat overigens graag op ad-hocbasis bezien, ook gelet op de financiële consequenties. Daarover hebben wij al gesproken. Ik laat het dus aan de Kamer over om haar oordeel over deze motie uit te spreken.

De heer Van Bommel (SP):

Om misverstanden te voorkomen, zeg ik dat de motie moet worden uitgelegd op de wijze zoals de minister dat deed. Het gaat om initiatieven op ad-hocbasis, voornamelijk vanuit de Surinaams-Nederlandse gemeenschap zelf. Mocht die belangstelling er zijn, dan zal dat blijken. Indien blijkt dat die er niet is, hebben wij ons vergist. Ook dan is er echter helemaal niets aan de hand. Op die wijze moet die motie dus worden uitgelegd.

Minister Verhagen:

Prima, dank u wel.

Ik constateer dat een groot deel van de moties, ongeveer drie kwart van het aantal moties dat is ingediend bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken, betrekking heeft op zaken die terreinen beslaan van bewindslieden van andere departementen. Ik weet niet of ik dat positief moet duiden, dus dat de Kamer zo weinig op mij aan te merken heeft dat zij maar naar andere bewindslieden kijkt. Of moet ik dat negatief duiden in de zin dat de coördinatie nog enige aanvulling behoeft? Het oordeel over een aantal moties moet ik schuldig blijven, omdat de inhoud daarvan betrekking heeft op de verantwoordelijkheid van andere bewindslieden.

Ik kom op de motie-Haverkamp die mede is ondertekend door de heer Voordewind en de heer Van Dam, over de verbetering van de dienstverlening aan Nederlanders wat de uitgifte van paspoorten betreft. Het eerste onderdeel van de motie heeft betrekking op de uitgifte van paspoorten in grensstreken en op Schiphol. Ik laat het aan de eerstverantwoordelijke minister over om haar oordeel daarover te geven. Ik doel op de minister van BZK, mevrouw Ter Horst. Twee andere elementen uit die motie zijn het verkennen van de mogelijkheden van de inzet van mobiele apparatuur en de uitgifte van Nederlandse paspoorten door diplomatieke posten van andere EU-lidstaten. Ik begrijp de redenering die daaraan ten grondslag ligt. Deels vind ik die ook sympathiek. Ik zal deze grondhouding meenemen in de algemene analyse van het postennet die ik de Kamer vandaag heb toegezegd. Maar als het aankomt op deze twee specifieke voorstellen, voorzie ik grote praktische en juridische obstakels die uitvoering in de weg zullen staan. Ik denk alleen al aan de beveiligingsaspecten van een dergelijk reizend loket. Daarmee voorzie ik grote moeilijkheden. De beveiligingseisen die wij zelf stellen in acht nemend, zie ik ook niet zo snel gebeuren dat de ambassade van Roemenië Nederlandse paspoorten gaat verstrekken. Dat vraagt de motie immers. Dat staat in deze motie. Ik wil hierover geen twijfel laten bestaan. Wat deze twee onderdelen betreft, ontraad ik het aannemen van deze motie. Voor beide andere onderdelen is het oordeel aan de minister van Binnenlandse Zaken.

De voorzitter:

Dit betrof de motie op stuk nr. 30.

Minister Verhagen:

Inderdaad, voorzitter. Dan kom ik aan de motie op stuk nr. 31 van de heer Haverkamp, medeondertekend door de heren Voordewind, Van der Staaij en Nicolaï, met betrekking tot de verkiezing van een lid van de raad van de International Maritime Organisation, meer specifiek om hiervoor niet de Iraanse kandidaat te steunen.

Ik acht mij ook in dit geval niet bevoegd om hierover een inhoudelijke uitspraak te doen ten aanzien van een oordeel van het kabinet, aangezien deze motie onder de verantwoordelijkheid van de minister van Verkeer en Waterstaat valt. Hij gaat hier in eerste instantie over. Ik zal de tekst aan hem doorgeleiden. Ik wil niet in het openbaar speculeren over kandidaten. Er zal uiteraard goede nota van deze wens worden genomen. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer. Wanneer hij wordt aangenomen, zal ik hem doorgeleiden aan de minister voor Verkeer en Waterstaat. Dit ging over de motie op stuk nr. 31.

De motie op stuk nr. 32 zal van commentaar worden voorzien door de heer Koenders.

De heer Haverkamp heeft mij gevraagd om samen met de minister van Economische Zaken een notitie aan de Kamer te zenden over de vraag in hoeverre wij ons beleid beter kunnen toesnijden op de verschuivende mondiale economische realiteiten en de opkomende economieën in Azië en elders. Hij heeft daarover geen motie ingediend. Uiteraard zal ik daarvan samen met de minister van Economische Zaken werk gaan maken.

De voorzitter:

U bent toegekomen aan de motie op stuk nr. 33.

Minister Verhagen:

Inderdaad, voorzitter. Ik wil allereerst een opmerking maken die niet zo zeer over de motie zelf gaat als wel de duiding van deze motie betreft. Wij hebben hierover uitvoerig gesproken. De heer Nicolaï heeft dit niet in zijn motie genoemd als doelstelling, maar bracht dit gisteren als kader aan. Het Nederlandse postennet wil hij voor de toekomst vergelijken met dat van Denemarken en België. Dat gaat mij te ver, laat ik dat vooropstellen, aangezien Nederland 60% meer inwoners heeft dan België en bijna drie keer zoveel als Denemarken. Ik zou dit dus niet als maatstaf willen nemen bij onze discussie. Als wij bij de analyse de criteria voor een selectiever en effectiever postennetwerk aanhouden, interpreteer ik de motie zo dat de heer Nicolaï in de eerste overweging bedoelt dat bilateraal werk niet minder belangrijk maar anders is geworden, en dat er derhalve een accentverschuiving heeft plaatsgevonden die zich ook in het postennetwerk zou moeten vertalen, juist omdat het multilaterale werk belangrijker is geworden. Als ik de motie zo mag lezen, wordt daarin om een analyse gevraagd nadat de besluitvorming over de heroverweging heeft plaatsgevonden. De motie wordt uiteraard betrokken bij de inbreng die wij daarbij leveren. Als ik de motie zo mag interpreteren, kan ik haar steunen en geeft ze ook de denkrichting aan waarlangs wij de analyse zouden moeten verrichten.

De heer Nicolaï (VVD):

De ambitie van de VVD-fractie ligt hoger dan te doen wat Denemarken of België doet. Nederland is ook groter. Daarover dus geen zorgen; dit staat ook niet in de motie. Over het tweede punt het volgende. Ik wil er niet omheen draaien. Ik had retorisch kunnen zeggen: noemt u mij drie bilaterale aangelegenheden die wij met Zweden hebben; noemt u mij er twee; noemt u mij er één. Dan had ik kunnen concluderen dat wij echt niet zo veel bilaterale problemen hebben. Wat de minister waarschijnlijk bedoelt, is dat je ook in bilaterale contacten het multilaterale werk beter kunt laten functioneren. Daarbij geldt wel mijn overweging dat dit vooral bij bepaalde, in het bijzonder de grotere posten aan de orde is en juist minder bij de kleine. Als wij deze interpretaties over en weer delen, denk ik dat wij het voldoende eens kunnen zijn.

Minister Verhagen:

Prima. Akkoord.

In zijn motie op stuk nr. 34 verzoekt de heer Van Dam de regering, zich in te zetten om bedrijven over tien jaar te verplichten om volledige transparantie te geven over de productieketen. Daarop komt het neer. Zoals ik eerder aangaf, sta ik op zich sympathiek tegenover dit soort voorstellen. Dat hebben wij ook in het debat gewisseld. De heer Voordewind heeft een vergelijkbare motie ingediend die nog verder gaat. Zoals ik straks ook in reactie op de motie van de heer Voordewind zal zeggen, zijn andere collega's van het kabinet, met name de staatssecretaris van Economische Zaken, primair verantwoordelijk voor de coördinatie van het kabinetsstandpunt hierover. Derhalve kan ik de heer Van Dam niet meer toezeggen dat dat hij van het kabinet als geheel zal vernemen wat het kabinetsoordeel is. Dat oordeel zal het kabinet uiteraard zo snel mogelijk geven. Ik begrijp namelijk ook dat de heer Van Dam deze motie in stemming wil brengen. Voordat de stemming zal plaatsvinden, zal het oordeel van de bewindslieden die hierover in eerste instantie gaan, hem geworden.

De motie op stuk nr. 36 van de heer De Roon betreft de Egyptisch-Amerikaanse resolutie inzake de godsdienst. Ik ontraad deze motie. De heer De Roon heeft zelfs niet begrepen waar deze resolutie over gaat. Deze resolutie van de VN-Mensenrechtenraad gaat juist over het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting. De resolutie roept landen op de vrijheid van meningsuiting beter te beschermen, juist ook de landen waarvan de heer De Roon vreest dat de vrijheid van meningsuiting er geknot wordt. Dat zou de heer De Roon toch moeten aanspreken. De resolutie spreekt ook over de zorg over incidenten van raciale en religieuze stereotypering, of beter gezegd, het over een kam scheren van hele groepen, het demoniseren van groepen of bewegingen. Juist bij incidenten van raciale en religieuze stereotypering gaat het over individuen. De gekozen formulering sluit aan bij ons uitgangspunt dat mensenrechten bescherming bieden aan individuen, niet aan godsdiensten als zodanig. De resolutie roept dus niet op om negatieve stereotyperingen van godsdiensten als zodanig tegen te gaan, zoals de heer De Roon suggereert. Daarom ontraad ik deze motie.

De volgende motie van de heer Roon, op stuk nr. 37, vraagt om verplaatsing van de Nederlandse ambassade en om erkenning van Jeruzalem als hoofdstad van Israël. De Nederlandse ambassade zal in Tel Aviv blijven totdat Israël en de Palestijnen onderlinge overeenstemming hebben bereikt over de status van Jeruzalem. Daarna hoop ik uiteraard de ambassade te kunnen verplaatsen naar Jeruzalem. Als dit akkoord, door beide partijen tot stand gekomen, aanleiding geeft om de ambassades van Nederland en van andere landen te verplaatsen, zullen wij ons er tegen die tijd over uitspreken. Ik ontraad deze motie dus, aangezien ik haar ontijdig vind. Ze levert ook geen bijdrage aan het bewerkstelligen van de vrede in het Midden-Oosten.

In de motie op stuk nr. 38 verzoekt de heer De Roon de regering om zich niet te verzetten tegen de bouw van Israëlische nederzettingen in de Palestijnse gebieden, met name in de Westelijke Jordaanoever. Ik moet zeggen dat ik dit eigenlijk onaanvaardbaar vind, maar dat mag ik niet zeggen, tenzij ik het kabinet daarover geraadpleegd heb. Derhalve zal ik deze motie ten stelligste ontraden. Minister Koenders verklaart zich nu al bereid om "onaanvaardbaar" uit te spreken, maar dat laat ik voor zijn rekening. Wij ontraden deze motie echt ten stelligste. Er zijn namelijk verplichtingen, die Israël zelf is aangegaan door de routekaart voor de vrede te onderschrijven. Wat de heer De Roon vraagt, is dus onmogelijk. Het is onmogelijk om de voortgezette bouw van nederzettingen goed te keuren. Dit is in strijd met de verplichtingen die Israël zelf is aangegaan. Voorts heb ik in het debat meerdere malen aangetoond dat dit niet in het belang van de veiligheid van Israël is, waar ik en de Nederlandse regering pal voor staan. Het brengt een vreedzame oplossing steeds verder buiten bereik en zal onherroepelijk leiden tot een onafwendbare beweging in de richting van een eenstaatoplossing. Die oplossing is niet in het belang van het Joodse volk. Ik kan me niet voorstellen dat de heer De Roon, die zegt vriend van het Joodse volk te zijn, dit voorstel bepleit.

Ik ga verder met de motie op stuk nr. 39. van de heer Van Dam.

De voorzitter:

Die motie is van de heer Voordewind.

Minister Verhagen:

Van de heer Voordewind én de heer Van Dam. O nee, de motie is door een heleboel woordvoerders ondertekend. Voordewind, Van Dam, Van der Staaij, Irrgang, Vendrik en Pechtold, hetgeen mij doet vrezen dat de Kamer stappen gaat zetten die ik nog niet van een oordeel voorzien heb. Zoals ik al eerder aangaf aan de heer Van Dam over zijn motie, vind ik, juist omdat andere collega's primair verantwoordelijkheid zijn voor de coördinatie van het kabinetsstandpunt, met name de staatssecretaris van Economische Zaken, dat ook voor deze motie geldt dat ik het oordeel van het kabinet zo snel mogelijk en in ieder geval voor de stemmingen aan de Kamer laat weten.

Ik doe mevrouw Peters een toezegging. Ik hoop dan ook dat zij haar motie over Birma intrekt. Ik vind de motie sympathiek, zoals ik haar al had laten weten tijdens de beantwoording in eerste termijn. Ik zet me er ten volle voor in, binnen de criteria zoals die gelden voor subsidiëring vanuit het Mensenrechtenfonds. Ik heb al gezegd dat ik, op basis van het onderzoek dat ik hedennacht op dit punt heb laten verrichten, ervan uitga dat we extra middelen daarvoor beschikbaar kunnen stellen.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Met die toezegging, waar ik bijzonder verheugd over ben, trek ik de motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Peters (32123-V, nr. 41) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Verhagen:

Ik dank mevrouw Peters.

Voorzitter. Mevrouw Peters heeft een motie ingediend om de geldigheidsduur van paspoorten op te rekken tot tien jaar. Ik heb gezegd dat ik mij op zich alles kan voorstellen bij die gedachte, maar ik ga er niet over. Ik moet de motie en het oordeel erover overlaten aan de minister van BZK. Ik zal haar ook vragen om dat de Kamer zo spoedig mogelijk, voor de stemmingen, te doen toekomen.

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 42.

Minister Verhagen:

De volgende motie is die van mevrouw Peters en de heer Haverkamp op stuk nr. 43 over het geïntensiveerd mensenrechten- en mvo-beleid met landen waarmee we omwille van de energiezekerheid de relatie verdiepen. Ik vind deze motie overbodig. Nederland heeft een geïntegreerd beleid waarin handel en mensenrechten samengaan. Bij landen waarmee we een intensieve economische relatie hebben, ook op het gebied van de energie, hebben we juist meer ingangen om een geïntensiveerd mensenrechtenbeleid te voeren. Ik heb daar uitvoerig met de Kamer over van gedachten gewisseld naar aanleiding van de motie-Van Dam vorig jaar. Naar aanleiding daarvan hebben we een notitie gestuurd: Handelsbeleid en vaste waarden in een veranderende wereldorde. Verschillende bewindslieden hebben daar met de Kamer een zeer constructief en intensief debat over gevoerd. In die notitie is beschreven hoe in een geglobaliseerde, internationale omgeving handel en economische betrekkingen onlosmakelijk kunnen worden verbonden met de politieke aspecten en de strategische overwegingen van het buitenlandbeleid. Die omvatten – we hebben daar uitvoerig bij stilgestaan tijdens die discussie – juist ook de mensenrechten, veiligheid, politieke stabiliteit, maar ook nadrukkelijk milieubeleid en energie.

Ik kan mevrouw Peters toezeggen dat we dat geïntegreerde en intensieve beleid juist zullen moeten uitvoeren in alle relevante landen, inclusief de landen die zij in haar motie noemt. Ik zal de Kamer ook in de jaarlijkse rapportage over de voortgang van de uitvoering van de mensenrechtenstrategie deze elementen benoemen. Als mevrouw Peters dus iets nieuws vraagt bovenop datgene wat we geformuleerd hebben in die notitie, ontraad ik de motie. Als zij zegt dat we het specifiek moeten uitvoeren in deze landen waarmee we ook een intensieve energierelatie aankopen, is dat in wezen overbodig, want dat is onderdeel van het beleid, maar dan zeg ik haar dat toe.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Zo mag de minister dat opvatten. Ik hecht eraan omdat in de begroting juist deze landen met naam en toenaam worden genoemd. Vandaar dat ik het de moeite waard vind om wat staat in de brede nota met algemeen geformuleerd handelsbeleid, ook in het mensenrechtenbeleid, met naam en toenaam toe te spitsen in de nota waarover de minister het had.

Minister Verhagen:

Prima.

De voorzitter:

Wat is uw oordeel over de motie op stuk nr. 43?

Minister Verhagen:

De motie op stuk nr. 43 wordt dan in wezen overbodig, maar ik laat het oordeel over aan de Kamer.

Ik kom op de motie van mevrouw Peters op stuk nr. 44 over de Wereldexpo. Ik ga daar niet over, althans niet als eerstverantwoordelijke. Ik draag geen verantwoordelijkheid voor de Nederlandse bijdrage aan de wereldtentoonstelling. Ik zal daarbij ook niet aanwezig zijn, laat staan om een side event te organiseren. Maar indien de Kamer dit wenst, zal ik die wens graag kenbaar maken aan de primair betrokken collega's van EZ en OCW.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Mag ik de volgende suggestie meegeven? U zou bijvoorbeeld ook in de hal van uw heel leuke consulaat-generaal daar werk van een Tibetaanse kunstenaar, of een kritische Chinese danser – bij wijze van spreken; ik noem maar wat voorbeelden – kunnen neerzetten. Het is niet per se buiten uw beleidsterrein.

Minister Verhagen:

Dat klopt niet helemaal. Ik ga juist niet over de Nederlandse bijdrage aan de wereldtentoonstelling. In eerste instantie gaan daar mijn collega's van EZ en OCW over. Indien de Kamer deze motie aanvaardt, dan zal ik deze wens kenbaar maken aan beide collega's. Verder zal ik hun vragen om de Kamer voor de stemmingen een oordeel over deze motie te doen toekomen.

De heer Vendrik heeft een aantal moties ingediend waarover mijn collega voor Ontwikkelingssamenwerking zal spreken.

De heer Pechtold kwam met de motie op stuk nr. 47 over Guantánamo Bay. Ik deel uiteraard de wens van de heer Pechtold – zoals wij dat ook gewisseld hebben in eerste termijn – dat de Verenigde Staten de detentiefaciliteiten, de gevangenis in Guantánamo Bay, zo snel mogelijk sluit. Ik bepleit dat allang en heb mij daarover, ook in het verleden, zeer helder uitgelaten. Toch ontraad ik deze motie, wat de heer Pechtold denk ik toch niet helemaal zal verbazen. Zoals ik zei, is de sluiting van Guantánamo Bay allereerst de verantwoordelijkheid van de Verenigde Staten. De heer Pechtold constateerde dat Nederland op zichzelf bereid is mee te denken. President Obama is toegezegd dat Nederland bereid is tot nader overleg om een oplossing te vinden, indien de sluiting van Guantánamo Bay in het laatste stadium – indien Nederland daarbij verder niet betrokken zou zijn – voor wat betreft enkele gevangenen, op onoverkomelijke problemen zou stuiten. Dat is het Nederlandse standpunt en dat handhaven wij. In die zin ontraad ik de motie, waarin wordt gevraagd om verder te gaan dan onze toezegging.

Ik kom op de motie van de heer Pechtold op stuk nr. 48 over mensenrechten. De heer Pechtold constateert dat de regering inzet op een steviger profiel op het gebied van mensenrechten, maar hij voegt daaraan een aantal elementen toe. Ofwel de motie is overbodig, in de zin dat wordt gevraagd om iets wat de regering al doet. Als het namelijk nuttig is, doet de Nederlandse regering het gevraagde al. Ik heb dat ook gezegd in mijn reactie. Ofwel de heer Pechtold doelt met zijn motie op megafoondiplomatie en dan doen wij het niet. Ook daarover hebben wij het eerder gehad. Ik wil mijn beleid dus publiek uitdragen, ook bij publieke optredens in het buitenland en als het gaat om mensenrechten in het algemeen, de situatie van gewetensgevangenen en inperking van de persvrijheid. Of het is ondersteuning, of het is megafoondiplomatie. Megafoondiplomatie doe ik in ieder geval niet, maar dat weet de heer Pechtold.

Ik kom aan de motie van de heer Pechtold ...

De heer Haverkamp (CDA):

Ik heb nog een vraag over de motie over Guantánamo Bay. Ik heb een duiding gevraagd aan de heer Pechtold over opname eerst door de Amerikanen. Er ligt een uitspraak van de JBZ-Raad, ook namens dit kabinet. Ik vroeg mij toch af of de minister ook de duiding van de indiener heeft meegenomen, waarbij Amerika de eerste stap zet.

Minister Verhagen:

Ik heb u gezegd wat ik gezegd heb. Ik heb gezegd dat ik deze motie ontraad. Het kabinet heeft aangegeven dat, indien de sluiting van Guantánamo Bay op onoverkomelijke bezwaren zou stuiten als Nederland niet bereid zou zijn om nog over enkele gevangenen te spreken, wij bereid zijn nader met de Verenigde Staten daarover van gedachten te wisselen. Wij sluiten de deur niet geheel. Maar als de motie nu zegt "neemt u nu een aantal gevangenen op", dan zeggen wij nee. Het is vrij helder; wij hebben het eerder met de Kamer gewisseld. In eerste instantie was de reactie van de heer Van Dam op deze opening dat wij blijkbaar onder de indruk waren van het Oval Office. Die van de heer Haverkamp was dat wij hier toch niet allerlei tuig moesten opnemen, om het maar heel subtiel uit te drukken. Desalniettemin hebben wij gezegd dat, indien de vraag uiteindelijk is of Guantánamo Bay dicht kan of blijft bestaan, wij bereid zijn daarover nader van gedachten te wisselen met de Verenigde Staten. Dat is in een brief duidelijk gewisseld.

De heer Pechtold (D66):

Volgens mij staat in de laatste regel van mijn motie een reële mogelijkheid. Dat zou ik zo langzamerhand in het hele voort sluipende proces best eens willen horen van de Nederlandse regering. Andere landen gaan al veel verder of nemen al op. De heer Haverkamp zegt heel helder dat er een wederkerigheid is en dat de Amerikanen ook zelf wat moeten doen. Ik vind dat u in dit ragfijne spel der diplomatie, in dit schaakspel best namens Nederland kunt zeggen dat het hier tot de reële mogelijkheden behoort, indien de Amerikanen ook zelf opnemen.

Minister Verhagen:

De wereld was in Nederland te klein toen premier Balkenende de uitspraak deed die hij deed.

De heer Pechtold (D66):

Dat is vaker.

Minister Verhagen:

Wij zeiden: indien de sluiting van Guantánamo Bay in het laatste stadium op onoverkomelijke problemen stuit wegens enkele gevangenen als Nederland niet betrokken zou zijn bij de opname, dan is Nederland bereid tot nader overleg. Nu gaat u verder op dat punt. Ik vind het prima dat de Kamer blijkbaar iedere week een ander standpunt heeft. Maar ik zeg u dat wij zeer weloverwogen de toezegging hebben gedaan aan de Verenigde Staten die wij hebben gedaan. Ik zie geen enkele aanleiding op dit moment om verder te gaan dan wij toen hebben gedaan. Dat is zo reëel als u het zelf uitlegt. Een goed verstaander en een half woord.

De voorzitter:

De heer Pechtold duidt nog een keer zijn motie. Ik raad de minister aan om nog een keer zijn oordeel te geven.

De heer Pechtold (D66):

De baas der diplomaten voelt natuurlijk heel goed het verschil aan tussen "nader overleg", waarvan de uitkomst ook nul kan zijn, en "reële mogelijkheid", waarin al veel genereuzer een aanbod ligt. Vandaag is duidelijk geworden dat Obama zijn eerste belofte als president niet aankan, namelijk dat er in januari een definitief einde komt aan Guantánamo Bay. Ik denk dat de druk op de ketel van een uitspraak van de Kamer op dit moment heel reëel is, een reële mogelijkheid.

Minister Verhagen:

De heer Pechtold kent mij en weet als geen ander dat ik een overleg inga met de bedoeling er met iets uit te komen en niet om al te zeggen: wat er ook gebeurt, ik doe niks; ik beweeg niet, ik wil niks en ik wil ook niks krijgen van u.

Dan kom ik aan de motie van de heer Pechtold op stuk nr. 49 inzake de al dan niet voortreffelijke taakinvulling van de Commissaris Mededinging. Over de vrijheid van meningsuiting en het waarborgen daarvan hebben wij eerder met de heer Pechtold van gedachten gewisseld. Tijdens het overleg daarover heb ik hem gezegd dat voor het bewaken van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid de OVSE en de Raad van Europa de eerst aangewezenen zijn. Dat heeft de heer Pechtold toen ook beaamd. Ik zag hem toen al naar mevrouw Peters kijken en ik zag al wat twinkelingen in zijn ogen. Wij hebben daarover toen van gedachten gewisseld en daarmee was hij het op zich eens. Nu gaat hij met name op het element van de mediaconcentratie zitten. Ik moet zeggen dat ik zijn creativiteit bewonder, maar de heer Haverkamp heeft daarover een heel terechte opmerking gemaakt. Hij zei: mevrouw Kroes, de Commissaris voor Mededinging, doet haar werk voortreffelijk. Dat hebben wij gisteren wederom in alle toonaarden gehoord. Zij kan dit dus toch niet hebben gemist in de afgelopen vijf jaar. De motie is óf overbodig, want mevrouw Kroes weet wat haar taak is, óf het is een aantijging van haar werk. Derhalve ontraad ik deze motie.

De heer Pechtold (D66):

Mijn hulde voor de ondersteuner die dit voor de minister heeft bedacht.

Minister Verhagen:

Dat heb ik zelf gedaan. Dat valt weer mee hè?

De heer Pechtold (D66):

De twinkeling in de ogen moet de minister niet verwarren met de doorn die ik in mijn ogen heb wanneer het gaat over Italië en de heer Berlusconi.

Minister Verhagen:

U zei net tegen de heer Haverkamp dat het niet exclusief over Italië ging.

De heer Pechtold (D66):

Nee, als er andere landen zijn, als mocht blijken dat de minister ook diverse huis-aan-huisbladen in zijn portefeuille heeft, dan valt dit er wat mij betreft ook onder, maar de heer Berlusconi is wat mij betreft toploper als het gaat om de concentratie van media. Ik probeer uit alle macht om dit binnen de vrienden van Europa op de kaart te krijgen. Inderdaad, ik sluit mij aan bij de lovende woorden voor mevrouw Kroes, maar misschien is het in de prioritering nog niet aan de orde gekomen. De minister zegt nu: het behoort tot haar taak. Dat vind ik al een heel krachtige uitspraak. Zo had ik het als Kamerlid niet gedurfd, maar ik sluit mij er toch met deze bescheiden motie bij aan.

Minister Verhagen:

Het behoort tot haar taak om de mededinging als zodanig te bewaken, inclusief die op het terrein van de mediaconcentraties. Indien de Commissaris voor Mededinging van de Europese Commissie van mening is dat de mediaconcentratie als zodanig in strijd is met de eerlijke concurrentie zoals wij die kennen binnen Europa, binnen de Europese interne markt, dan zal zij zich ongetwijfeld zeer rap spoeden om daaraan een eind te maken. Als zij zelfs Bill Gates durft aan te pakken ...

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 50.

Minister Verhagen:

50, ongelooflijk. De motie op stuk nr. 50 van de heer Van der Staaij gaat over de Iraanse Revolutionaire Garde. Ik deel de zorgen over de activiteiten van het korps van de Iraanse Revolutionaire Garde. Die zorgen komen ook nu al tot uitdrukking in de bestaande sanctiemaatregelen, ook binnen de Europese Unie, tegen kopstukken van de Revolutionaire Garde. Er zijn sancties tegen de chef-staf van de Revolutionaire Garde, Akbar Ahmadian en daaraan gelieerde organisaties, zoals de Pars Aviation Service Company die vliegtuigen levert die worden gebruikt door die Iraanse Revolutionaire Garde. Dat zijn maar enkele voorbeelden.

Tegelijkertijd plaats ik wel enige vraagtekens bij de haalbaarheid van de strekking van de motie. Diverse lidstaten zullen weer verwijzen naar hetgeen ik heb gevraagd: kom nu met een pakket van eventuele sancties die moeten worden getroffen indien Iran niet bereid is de dialoog afdoende te voeren om tegemoet te komen aan de wensen van de internationale gemeenschap; laten wij die dialoog om te komen tot medewerking van Iran nu eerst gebruiken en kom met een totaalpakket aan sancties als het daaraan niet voldoet. Als je daartussendoor komt met het element van een extra sanctie ten aanzien van de Iraanse Revolutionaire Garde, bovenop de bestaande sanctiemaatregelen die tegen individuele leden zijn gericht, vraag ik mij af hoe dat zal vallen binnen de lidstaten.

Ook plaats ik vraagtekens bij de uitvoerbaarheid. Het lijkt mij nuttig om na te gaan – ik zeg dat toe – hoe we de bestaande sancties zouden moeten uitbreiden, met het oog op op bepaalde personen gerichte specifieke maatregelen. Daarmee sluit ik niet uit dat kopstukken en onderdelen van die Revolutionaire Garde aan die sanctielijst worden toegevoegd uit een oogpunt van proliferatie of terrorismebestrijding. In het lopende onderzoek naar de aanvullende maatregelen tegen Iran wil ik bijzondere aandacht schenken aan de Revolutionaire Garde, en in die zin aan de diepere betekenis, en wil ik die meenemen in de discussie met mijn EU-partners om te kijken of dat in het totale pakket aan sanctiemaatregelen waarover wij nu spreken kan worden meegenomen. Als ik die ruimte kan krijgen, zie ik de motie als een ondersteuning van mijn beleid. Ik verzoek de indiener enige coulance.

Ik kom toe aan de motie van de heer Van Bommel op stuk nr. 26, met een kleine wijziging. Ik moet toch constateren dat die wijziging mij niet tot een ander oordeel brengt ten aanzien van de motie. Met betrekking tot een moratorium op zware metalen geldt dat dit alleen al door zijn omvang volkomen onwerkbaar is. Ik sprak al even over verarmd uranium. Ik wijs op het bekende standpunt, zoals verwoord in de brief van de staatssecretaris van Defensie, waarmee hij een rapport van de SG van de VN over dit onderwerp naar de Kamer stuurde. Daarin hebben wij aangegeven dat wij voorstander zijn van een nader onderzoek naar de effecten van verarmd uranium in pantsers en munitie. Op basis van dat onderzoek zouden we bekijken, welke nadere stappen we zouden zetten met betrekking tot munitie en pantsers. Nu pleiten voor een moratorium, voordat we de relevante gegevens uit het onderzoek hebben, zou naar mijn mening de verkeerde volgorde der dingen zijn. Maar wij hebben juist in overleg met deze Kamer ingestemd met dat nadere onderzoek, zoals bepleit door de SG van de VN. Het is gek om mede op aandringen van de heer Van Bommel aan te dringen op nader onderzoek, en vooruitlopend daarop te komen tot dat moratorium.

De heer Van der Staaij (SGP):

Wat de motie op stuk nr. 50 betreft, wil ik beklemtonen dat de ruimte waarover de minister spreekt in het woord "bevorderen" zit, en niet in "waarborgen". Ik had nog een vraag gesteld over Albanië. Kan de ambassade met de koepelorganisatie van protestantse kerken in gesprek gaan om te kijken, wat kan worden gedaan aan het probleem van erkenningen.

Minister Verhagen:

Ik zal contact laten opnemen met de ambassade in hoeverre het tot de mogelijkheden behoort, waarna ik de Kamer daarover nader zal informeren.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik had nog een vraag gesteld over de CPA. Kunnen wij op de hoogte worden gesteld van de inhoud daarvan? Kunnen in de artikel-100 brief concrete doelstellingen worden opgenomen?

Minister Verhagen:

Die brief ging met name over de concrete doelstellingen, in relatie tot OS, waarop de heer Koenders zal ingaan. Ook de andere elementen zal hij meenemen, in het kader van de eenheid van regeringsbeleid.

Over de overeenkomst met Indonesië hebben wij eerder van gedachten gewisseld. Aangezien u gisteren sprak over een datum waarop het staatsbezoek zou plaatsvinden, kan ik u mededelen dat het staatsbezoek nog helemaal niet vastligt. Uiteraard verwelkomen wij de president van Indonesië hier en kijken wij ook uit naar zijn komst, maar wanneer dat zal zijn staat nog niet vast. In het eerdere overleg met de Kamer toen het ging over het bij een eventueel staatsbezoek ondertekenen van de brede overeenkomst met Indonesië, heb ik gezegd dat juist de goede omgangsvormen op dit punt mij niet de vrijheid geven om daar nadere informatie over te verstrekken anders dan die welke ik toen tijdens dat overleg heb gegeven. U hebt ook gezien dat er sprake is van een overeenkomst tussen de Europese Unie en Indonesië. Dus u kunt ongeveer wel bedenken welke onderwerpen en welke elementen deze overeenkomst zal bevatten. Zodra die getekend is, zal ik u die uiteraard meteen toesturen.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Ik heb nog behoefte aan een technische uitleg over de motie op stuk nr. 50 over de Iraanse Revolutionaire Garde. De minister beschouwt die als een ondersteuning van beleid. Maakt het hem in dat oordeel ook uit dat het hierbij gaat om het eventueel op de lijst van terroristische organisaties plaatsen van een heel korps, een staatsorgaan? Er wordt in de motie niet gesproken van leden van het korps. Ik vraag dit in verband met het feit dat u zoekt naar een definitie van terrorisme.

Minister Verhagen:

In het kader van de ruimte die ik vroeg aan de heer Van der Staaij heb ik met name gewezen op de mogelijkheid om personen als zodanig wat ruimer te interpreteren in plaats van een instituut. Bijvoorbeeld bij Hamas, Hezbollah en Al Qaida hebben wij die organisaties als zodanig als terroristische organisatie op de lijst gezet. Dan heb je het over een organisatie die een terroristisch doel heeft, namelijk het vernietigen en het doden van burgers et cetera. Bij een aantal personen kan je dat nu heel duidelijk zeggen. In de uitvoerbaarheid is het gemakkelijk om te pleiten voor het uitbreiden van het aantal personen op wie je de sancties richt, maar ik zal het meenemen in het totale pakket van sanctiemaatregelen. In die zin heb ik de opening die de heer Van der Staaij bood ook opgevat, en derhalve zie ik de motie als ondersteuning. Maar als het enger geïnterpreteerd moet worden zie ik die niet als ondersteuning.

De voorzitter:

Dan gaan wij nu naar de heer Koenders luisteren. Ik hoop dat ook hij kort kan reageren.

Minister Koenders:

Voorzitter. Ook ik zal uiteraard net zo kort zijn als de minister van Buitenlandse Zaken. Ik zal echt kort zijn, gelet op de naderende dinerpauze.

Ik dank de Kamer voor de voorgelegde moties en de vragen. Voor mij is zo ongeveer de conclusie van dit debat dat een overgrote meerderheid van de Kamer steun uitspreekt voor het belang en de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking. Ik denk dat dit in het huidige tijdsgewricht een belangrijke constatering is. Ik stel dat op prijs. Natuurlijk zijn er verschillen van mening over details van beleid, er is ook een oppositie van vooral VVD en PVV, maar ik constateer dit als een belangrijk politieke feit. Ik zie dat ook gereflecteerd in de motie op stuk nr. 40 over de heroverweging. Het is belangrijk om te constateren dat in ieder geval de Kamer de regering oproept om aan de 0,8% vast te houden, ook in de toekomst. Het is waar dat het budget voor Ontwikkelingssamenwerking daalt door de daling van het bnp. Ik heb dat hier ook voluit verdedigd, hoewel ik het moeilijk vond, maar het is een deel van de afspraken waar ik voor sta als lid van de regering. Het is inderdaad juist dat de eerste opvang van asielzoekers en de kwijtschelding van exportkredietverzekeringen toenemen. Of het effect daarvan op de armoedebestrijding groot of klein is, laat ik even in het midden. Dat oordeel laat ik over aan de indieners van de motie. De heroverweging is wel bedoeld om te kijken in hoeverre de manier waarop wij internationale solidariteit en samenwerking organiseren de beste is. De heroverweging geeft ook een kans om die mogelijkheid nu te vergroten.

Het is lastig dat daarnaast ook opties voorliggen voor bezuinigingen op Ontwikkelingssamenwerking, terwijl de meerderheid van de Kamer mij nu oproept om in ieder geval aan de 0,8% vast te houden. Ik zal dan ook het oordeel over deze motie overlaten aan de Kamer. Ik zal de uitslag van de stemming uiteraard doorgeven aan de ambtelijke werkgroep die hierover gaat. Dat neemt niet weg dat het uiteraard voor mij van belang is om politiek te kunnen constateren dat de meerderheid van de Kamer vast wil houden aan de internationale afspraken en die 0,8%. Ik wil wel kijken of een andere systematiek mogelijk is.

Dat is goed nieuws, maar er is natuurlijk ook slecht nieuws, met alle respect voor de oppositie. Ik wil graag een oordeel uitspreken over het amendement op stuk nr. 12 van de heer Boekestijn. Daarin wordt het OS-budget verlaagd met maar liefst 1,4 mld. Ik ontraad dit amendement, want het gaat in tegen alles wat wij zojuist hebben gezegd. Dat lijkt mij overduidelijk. Ik denk dan ook dat ik dat, gezien de tijd, niet verder hoef te verduidelijken.

De voorgestelde verlagingen zijn ook zeer merkwaardig. Ik noem twee voorbeelden. De verlaging op de artikel 5.6, Participatie Civil Society en het MFS is bijvoorbeeld niet mogelijk, omdat de huidige beschikkingen ook in 2010 nog doorlopen. Dat kan dus niet. Anders zou de VVD mij oproepen tot contractbreuk. Een ander voorbeeld is het Europees ontwikkelingsfonds. Daar wil de heer Boekestijn 100 mln. op bezuinigen. De huidige woordvoerder voor Buitenlandse Zaken van de VVD was de oud-staatssecretaris voor Europese Zaken. Hij zou dan ook moeten weten dat de Nederlandse bijdrage aan het OEF vastligt tot en met 2013 en dat dat met unanieme instemming van deze Kamer is aangenomen. Wat in het amendement staat, kan dus helemaal niet. Ik neem aan dat dit of een vergissing is of door de heer Boekestijn niet met zijn fractie is gedeeld.

In het amendement op stuk nr. 13 van de heer Boekestijn gaat het om 6 mln. voor GAVI. Ook dit amendement ontraad ik. Zoals ik al heb uitgelegd in de brief die ik heb geschreven naar aanleiding van het wetgevingsoverleg, zal in de periode tussen 2009 en 2016 juist 80 mln. worden bijgedragen aan het IFFIm, dat is de International Finance Facility for Immunisation. Die is zeer effectief en wordt uitgevoerd door GAVI. In die zin ondersteun ik wel hetgeen de heer Boekestijn zegt over het belang van GAVI. Die korting wordt dus meer dan zeker gecompenseerd door deze toevoeging met betrekking tot innovatieve financiering.

Ik kom nu tot een aantal amendementen van de Kamer, waarover nog een oordeel moet worden gegeven. Dat is voor mij niet gemakkelijk, gezien het debat dat wij vandaag hebben gevoerd en het beroep dat ik op de Kamer heb gedaan om een aantal dingen die echt niet kunnen, niet opnieuw voor te stellen. Wij hebben namelijk al een aantal grote toezeggingen gedaan aan de Kamer.

Ik begin met het amendement op stuk nr. 24. Dat is het gewijzigde amendement van de leden Ferrier, Voordewind, Van der Staaij, Irrgang en Koşer Kaya. Het oorspronkelijke stuk nr. was 10. Het betreft een verhoging van de bijdrage aan UNAIDS met 4,5 mln. De dekking zou moeten komen uit het schrappen van een gedeelte van de begrotingssteun aan Senegal. Ik ben hier al op ingegaan en ik zal nu dan ook alleen maar kort zeggen waarom ik dit amendement volgens mij moet ontraden. Het bevreemdt mij overigens zeer dat opnieuw zowel de heer Irrgang als mevrouw Ferrier heeft gezegd dat ik iets niet heb gemeld. Wij hebben met elkaar de multinota besproken. Daar staat zeer duidelijk in wat onze reserves zijn ten aanzien van UNAIDS, namelijk de enorme overhead, het gebrek aan coördinatie et cetera. Wij waren de eerste donor en wij vinden het dan ook een belangrijke organisatie, hoewel er wel sprake is van tekortkomingen. Verder zijn wij voorzitter, zo zeg ik in de richting van mevrouw Ferrier. Het zou dan ook niet verstandig zijn om een organisatie waar wij grote tekortkomingen zien – dat hebben wij besproken tijdens de multinota – 4,5 mln. te geven, bovenop wat ik al toegezegd heb. Dat kan gewoon niet.

Ten tweede heb ik grote vraagtekens bij de dekking voor de verhoging. Ik heb gezegd dat de geplande begrotingssteun voor Senegal in 2010 al verlaagd is naar 7,5 mln. in het kader van de bezuinigingen. De Senegalese bevolking heeft daar al onder te lijden. Die verlaging werd gedaan vanwege de noodzaak van de bezuinigingen. Het lijkt mij zeer schadelijk om die begrotingssteun verder af te bouwen, juist nu wij een signaal in de richting van de autoriteiten in Senegal hebben gegeven. Wij voeren namelijk juist nu met hen de politieke dialoog over transparantie en corruptiebestrijding. In feite sta ik dus als een keizer zonder kleren naar aanleiding van alle instructies die we mede op verzoek van de Kamer hebben gegeven aan Senegal. Ik wil u vragen om zich te beraden op dit amendement. De regering moet het ook ten sterkste ontraden. De toezegging die ik wel zou kunnen doen, is dat ik bereid ben om eventueel te bekijken of de aangekondigde bezuinigingen op aids zo worden ingevuld dat de concrete programma's er niet onder lijden. Wij zullen dus verder aan earmarking doen, ook al is dit tegen het principe dat ik heb bij VN-fondsen. Dat zou een mogelijkheid kunnen zijn om in ieder geval ervoor te zorgen dat wat ons bindt, tot een oplossing leidt. De earmarking moet op peil gehouden worden, als het daadwerkelijk om behandeling van mensen gaat. Zoals ik al zei, is de dekking voor ons echt een groot probleem.

Ik kom nu op het tweede amendement van de heer Voordewind over Bangladesh. Ook daarover hebben wij uitgebreid gesproken. Ik zal het nu kort houden, gezien de tijd. Ik heb op verzoek van de Bengaalse autoriteiten de hulp aan de watersector in 2010 met 5,5 mln. verhoogd. Men ziet daarin nu namelijk de grootste prioriteit om de millenniumontwikkelingsdoelstellingen te halen.

Onderwijs maakt nog steeds een groot onderdeel uit van het landenprogramma. Binnen de landenprogramma's is er voor Bangladesh 10 mln. via de overheid en 12 mln. via BRAC ter beschikking gesteld. Er is dus sprake van een meer dan ordentelijke afbouw van de steun voor het basisonderwijs. Kortom, onderwijs, ook basisonderwijs, blijft het komende jaar een belangrijk thema, ook in financieel opzicht. Het wordt namelijk met 7 mln. via BRAC en circa 2 mln. à 3 mln. via de overheid gesteund.

De dekking zou komen uit de middelen voor de regionale stabiliteit en crisisbeheersing. Dit zijn inderdaad middelen die nog niet concreet beleidsmatig zijn ingevuld. Daarin heeft de heer Voordewind gelijk. Dat is echter met opzet gebeurd. Het lid Irrgang wees erop dat dit nog niet is ingevuld. Dat is bewust zo gedaan. Het gaat hier namelijk om wederopbouw en crisisbeheersing. Daarvoor moeten wij juist dat flexibele budget behouden. Wij moeten het in 2010 kunnen inzetten. Het zou mijn beleidsintenties op het belangrijke thema van fragiliteit schaden als dit budget zou wegvallen. Ik noem een voorbeeld uit het lopende begrotingsjaar. Uit dit budget betalen wij bijvoorbeeld een bijdrage aan de premier van Zimbabwe, de heer Tsvangirai. Hiermee doen wij dus heel specifiek en direct iets in het kader van de crisis. Dit doen wij in een heleboel specifieke gevallen. Het is bedoeld als beleid ten aanzien van fragiele staten. Het gaat om de flexibiliteit en deze zou mij hiermee worden ontnomen.

Als laatste wil ik zeggen dat ik het amendement niet kan uitvoeren. Dat is echt mijn probleem. Ik zou niet weten hoe ik dat zou moeten doen. Ik kan moeilijk een cheque sturen aan de regering van Bangladesh, want zij ziet hierin zelf geen prioriteit. Ik wil de heer Voordewind dus vragen om hier opnieuw naar te kijken. Ik ben ook bereid om samen met hem daarnaar te kijken, maar ik kan dit zo niet uitvoeren.

Ik kom bij de motie van mevrouw Ferrier op stuk nr. 32 over de DRC en de EKI. Ik zal deze motie uitvoeren. Ik zal de Kamer op korte termijn informeren over de verschillende bedragen die genoemd zijn en over de stappen die in de komende periode gedaan zullen worden.

De voorzitter:

Mevrouw Ferrier, trekt u de motie nu in?

Mevrouw Ferrier (CDA):

Het gaat mij om helderheid. Misschien moet ik de minister vragen om het voor mij een beetje in jip-en-janneketaal uit te leggen, want ik vind dit echt een heel vreemde systematiek. Mijn fractie heeft daar grote moeite mee. Wij kunnen dat bedrag niet duiden. Als de minister toezegt om dit bedrag echt te duiden, trek ik deze motie in.

Minister Koenders:

Ik zeg dat mevrouw Ferrier graag toe. Eerlijk gezegd vind ook ik dit een beetje ingewikkeld. Ik heb het me drie keer laten uitleggen. Ik wil dat ook voor mezelf nog eens in jip-en-janneketaal doen. Dan kan ik dat op dezelfde manier aan de Kamer meedelen. Misschien snappen we het dan allemaal, maar ik kan wel zeggen dat het goed in elkaar zit; ik heb het goed bestudeerd. Ik zal dus aan het verzoek in deze motie voldoen. Datgene wat daarin wordt gevraagd, zal gebeuren.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Ferrier (32123-V, nr. 32) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Irrgang (SP):

Misschien is het goed als de minister over dit punt een technische briefing verzorgt. Ik kan mij voorstellen dat zowel de Kamer als hij daarvan wijzer worden.

Minister Koenders:

Ik zal het schriftelijk doen. Mocht het nou zo zijn dat die brief niet helder is, dan komen we erop terug en houden we een technische briefing. Laten we het in die volgorde doen.

Ik kom bij het verzoek van de heer Haverkamp; de minister van Buitenlandse Zaken is er al even op ingegaan. Het gaat om de vraag in hoeverre we in artikel 100-brieven nog specifieker kunnen zijn over doelen. Wat de ontwikkelingsinspanningen betreft, zijn wij daartoe bereid, binnen de mogelijkheden – dit zeg ik in alle eerlijkheid – die we hebben om concreet en flexibel te opereren. Ik hoop dat de Kamer daarmee akkoord gaat. Op het terrein van veiligheid en defensie is het iets moeilijker. Als de Kamer het goedvindt, wil ik daarover nog even overleggen, uiteraard met de minister van Buitenlandse Zaken maar ook met de minister van Defensie. Wij hebben in ieder geval een positieve insteek en proberen het te vertalen in de artikel 100-brieven.

Ik kom bij de motie-Waalkens c.s. over reproductieve gezondheid.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 35.

Minister Koenders:

Dank u wel. Het gaat om product development partnerships die eind 2009 aflopen, net als een aantal andere door Nederland gefinancierd PDP's. In 2010 kunnen nieuwe voorstellen worden ingediend, waarvoor vanaf 2011 geld beschikbaar is. De beoordeling van de voorstellen, waarvoor een openbare tender zal worden uitgeschreven, vindt uiteraard plaats op basis van kwaliteitscriteria. Dat is belangrijk. Op die beoordeling kan ik uiteraard niet vooruitlopen, maar ik zie de inzet voor onderzoek naar vaccins en microbicides als een ondersteuning van een belangrijke prioriteit van het beleid. Dit betekent dat wij de motie en het dictum kunnen ondersteunen.

De minister van Buitenlandse Zaken heeft over de ketens en de maatschappelijke verantwoordelijkheid geantwoord zoals hij heeft geantwoord. Ook de minister voor Ontwikkelingssamenwerking is daarbij zeer nauw betrokken, bijvoorbeeld bij het Initiatief Duurzame Handel. Wij hebben de ster aan de horizon gehoord van de heer Van Dam. Op zich staan wij positief tegenover de ideeën; de staatssecretaris van Economische Zaken zou – naar aanleiding van twee overleggen die nog zullen plaatsvinden – hierop positief kunnen insteken. Daarover moeten wij uiteraard nader overleggen.

Ik heb nog twee moties te behandelen van de heer Vendrik, te beginnen met de motie over Sudan.

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 46. Ik noem het maar even.

Minister Koenders:

U hebt groot gelijk, dank. Ik heb gezien de ondertekening niet de indruk dat er voor de regering heel veel ruimte is om er het onaanvaardbaar over uit te spreken. Dat ga ik dan ook niet doen. Ik zou het zelfs willen omkeren: het is een buitengewoon zinnige motie. De heer Vendrik en ik hebben beiden het hart bij Sudan en maken ons grote zorgen over de voortgang. Bij het opstellen van de Voorjaarsnota – ik stel het op prijs dat het op dat moment kennelijk heel goed kan – zullen wij deze voorstellen verder uitwerken.

Ook met het dictum van de motie van de heer Vendrik over de Wereldbank kan ik leven. Eerder hebben wij met hem daarover debatten gevoerd. De manier waarop het nu is geformuleerd, is de juiste. Als die motie worden aangenomen, zullen wij haar zo precies, op die manier, en constructief uitvoeren.

Een laatste punt over een opmerking van de heer Voordewind over de 500 mln. Laat ik daarover volstrekt duidelijk zijn; het is goed nieuws om mee te eindigen. Nederland onttrekt geen 500 mln. aan de eigen trekkingsrechten. Wij geven een reguliere, bilaterale lening met een tegenwaarde van 500 mln. SDR. Dat besluit hebben minister Bos en ikzelf genomen. Inmiddels hebben wij gisteren daarvoor ook het akkoord van De Nederlandsche Bank gekregen. Dat is belangrijk nieuws. Het IMF wordt zo in staat gesteld om heel veel meer aan ontwikkeling te doen. Het is iets anders dan Frankrijk en Engeland doen. Zij stellen juist het soort leningen dat wij nu accorderen, als alternatief voor het gebruik van trekkingsrechten voor. Die implicaties worden nu onderzocht. De Nederlandse regering is bereid om in het kader van de serieuze situatie in veel ontwikkelingslanden als gevolg van de internationale financiële crisis een reguliere bilaterale lening van 550 mln. te verstrekken. Daarover hebben minister Bos, De Nederlandsche Bank en ikzelf intussen een akkoord bereikt.

Dit was de beantwoording van de vragen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De Nederlandse regering stelt 500 mln. in de vorm van een lening beschikbaar voor ontwikkelingslanden. Is dat wat de minister zegt?

Minister Koenders:

Ja, je zou kunnen zeggen met de tussenkomst van het IMF en met het instrument van PRGF.

De voorzitter:

Ik wil nu afronden, we zijn inmiddels sterk uitgelopen. De beide ministers zijn heel helder geweest.

Mevrouw Ferrier (CDA):

Ik wil graag weten of ik in het WGO goed heb begrepen dat minister Koenders het amendement aangaande het Guyana Shield voor 1,5 mln. gaat uitvoeren. Ik vind dat hij in zijn beantwoording niet heel duidelijk is geweest. Hij zou het positief bejegenen. Betekent dit dat er 1,5 mln. voor beschikbaar komt? Dan kan ik dat amendement intrekken.

Minister Koenders:

Ik stel voor dat mevrouw Ferrier dat amendement intrekt, omdat wij dat gaan doen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Het amendement-Ferrier (stuk nr. 11) is ingetrokken.

Ik stel vast dat daarmee wordt ingestemd.

Komende dinsdag wordt over de moties gestemd en vlak voor de kerst over alle amendementen en de begroting.

De vergadering wordt van 18.45 uur tot 19.17 uur geschorst.

Voorzitter: De Pater-van der Meer

Naar boven