Aan de orde is de behandeling van:

het voorstel van wet van de leden Ten Hoopen, Aptroot en Vos houdende wijziging van de Mededingingswet ter versoepeling van de uitzondering op het verbod van mededingingsafspraken (versoepeling uitzondering verbod van mededingingsafspraken) (31531).

De voorzitter:

Deze Kamer is volgens mij recordhouder waar het om het indienen van initiatiefwetsvoorstellen gaat. Ik vind het buitengewoon heugelijk als de Kamer gebruikmaakt van haar recht om zelf initiatieven te nemen. Ik wens de indieners veel succes bij de parlementaire behandeling van dit initiatief. Ik heet ook de minister van Economische Zaken, die als adviseur altijd meer dan welkom is in ons midden, en de heer Rogier van Keulen, die de initiatiefnemers adviseert en ondersteunt tijdens dit proces, van harte welkom. Vandaag houden wij alleen de eerste termijn van de kant van de Kamer.

Ik merk nog op dat de heer Graus op een later moment zal komen. Als hij er is, zullen wij zien wanneer hij zijn inbreng kan doen.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Voorzitter. De PvdA-fractie wil ook haar waardering uitspreken voor de indieners van het initiatiefwetsvoorstel, voor de moeite die zij hebben genomen om het wetsvoorstel op te stellen en om alle vragen te beantwoorden. Zoals bekend, is het opstellen van zo'n initiatiefwetsvoorstel doorgaans een tijdrovende bezigheid.

De PvdA-fractie steunt het wetsvoorstel. Het gaat hier om de versterking van de positie van leveranciers uit het mkb. In bepaalde gevallen kan grote inkoopmacht, bijvoorbeeld van zorgverzekeraars, media of vertaalbureaus, onrechtvaardig uitpakken voor leveranciers met een geringe marktmacht. Er bestaat dan de mogelijkheid dat die zwakke spelers worden geconfronteerd met wurgcontracten. De PvdA-fractie vindt dit een onwenselijke situatie. Het is gewenst dat de kleinere spelers een iets ruimere mogelijkheid krijgen om zich te verenigen om een vuist te maken tegen een grotere inkoper. De sociaaldemocratie streeft ook hier naar een machtsevenwicht. Kleine spelers, verenigt u!

Ook in een horizontale situatie kan de verruiming wenselijk zijn. Stel dat er een bedrijf is met een marktaandeel van 50% en tien andere bedrijven met een marktaandeel van iets minder dan 5%. In een andere markt kan er een bedrijf zijn met 50% en vijf andere combinaties met ieder 10%. Die grotere kleintjes, dus die met een marktaandeel van 10%, kunnen iets beter tegenwicht bieden aan die grote marktleider. Het gaat bij deze wetswijziging dus niet om een afzwakking van het kartelverbod, maar om een versterking van de positie van het mkb. Vandaar het amendement van het lid De Rouwe en ondergetekende.

De PvdA-fractie heeft nog enkele vragen over de praktische uitwerking van het wetsvoorstel. Zijn er als gevolg van dit wetsvoorstel al concrete plannen bekend, bijvoorbeeld van fysiotherapeuten of vertaalbureaus, om tot samenwerkingsverbanden over te gaan dan wel de samenwerking te intensiveren? Mijn tweede vraag gaat over het afbakenen van de relevante markt. Gezien de formulering van artikel 7 van de Mededingingswet moet door de NMa worden bepaald wie precies de daadwerkelijke of potentiële concurrenten zijn. Aan de hand daarvan moet worden bepaald of het samenwerkingsverband meer dan 10% marktaandeel heeft of niet. Is de NMa bereid om ondernemers hierover vooraf te adviseren of is de minister bereid de NMa te vragen om dit te doen? Steunen de indieners deze gedachte? Is het niet zo dat zonder een dergelijk prejudicieel advies ondernemers nog met te veel onzekerheden worden geconfronteerd als zij zo'n samenwerkingsverband aangaan?

De PvdA-fractie is erg benieuwd naar de hopelijk positieve reactie van de minister op dit initiatiefwetsvoorstel. Ik wens de indieners heel veel succes bij de verdediging van hun initiatief morgen in deze Kamer en later in de Eerste Kamer.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. De SGP-fractie wil de indieners van het initiatiefwetsvoorstel complimenteren met het feit dat zij dit initiatief in de Kamer hebben neergelegd en nu in de startblokken staan om dat te gaan verdedigen. Dat moet een mooi moment zijn. Geniet ervan!

Mijn fractie steunt het doel van het wetsvoorstel, maar over het gekozen middel hebben wij nog wel wat vragen. Marktwerking is een middel om de aanbodkeuze voor consumenten te vergroten en de prijs-kwaliteitverhouding te optimaliseren. Samenwerking tussen bedrijven is een logische reactie op de marktwerking, maar dit kan de marktwerking belemmeren als mededingingsafspraken worden gemaakt. Het reguleren van mededingingsafspraken is daarom wenselijk. Het laatste mag echter niet doorslaan. Misbruik van verkoopmacht moet worden aangepakt. De focus van het mededingingsbeleid is hierop gericht. Misbruik van inkoopmacht mag echter niet over het hoofd worden gezien. De initiatiefnemers constateren onzes inziens terecht dat er een gebrek aan evenwicht is tussen kleine leveranciers en grote ondernemingen als het gaat om deze inkoopmacht. Een duidelijk voorbeeld vinden wij in de zorgsector. Zorgverleners als fysiotherapeuten en apothekers met een klein marktaandeel hebben een zwakke onderhandelingspositie ten opzichte van de grote zorgverzekeraars. Bij samenwerking lopen ze al snel aan tegen de grenzen van de bagatelvrijstelling. De voorgestelde versoepeling kan inderdaad een snelle en effectieve route zijn om hier wat aan te doen. Nu beweren de initiatiefnemers dat een versoepeling geen gevolgen zal hebben voor de mededinging richting de consument, omdat een marktaandeel van 10% beperkt is. Mijn fractie wil graag verduidelijking op dit punt. De minister heeft in een eerder debat, onzes inziens terecht, gezegd dat de versoepeling van de bagatelvrijstelling voor alle kleinere bedrijven geldt en niet alleen voor de kleine leveranciers met een zwakke onderhandelingspositie. Het risico van prijsstijging is dan misschien groter dan de initiatiefnemers doen voorkomen. Daarom heb ik met enige belangstelling gekeken naar het amendement van collega Van der Ham, waarmee het maken van prijsafspraken ten koste van de consument voorkomen kan worden. Graag een reactie van de initiatiefnemers op dit amendement. Is dat nodig? Hoe zien zij dat?

Mijn fractie zet ook vraagtekens bij het ingediende amendement van de collega's De Rouwe en Smeets, vanuit een positieve grondhouding overigens, maar toch. Zij stellen voor om de zinsnede "om daarmee de positie van midden- en kleinbedrijf te versterken", toe te voegen aan de considerans. In de toelichting specificeren zij dit tot de versterking van de positie van leveranciers uit het mkb. Wat is nu de toegevoegde waarde van de voorgestelde zinsnede? Betekent die in combinatie met de toelichting dat de voorgestelde verruiming van de bagatelvrijstelling in de praktijk meer toegespitst wordt op de mkb-categorie leveranciers? Uiteraard krijg ik daar ook graag een reactie op van de indieners.

In een reactie op het voorliggende wetsvoorstel geeft de organisatie van zelfstandige apothekers, de Stichting belangenbehartiging openbare apothekers, aan dat er nog onduidelijkheid is over de invulling van de begrippen "relevante markt" en "marktaandeel". Als de relevante markt voor hen de lokale markt betekent, haalt het wetsvoorstel weinig uit. Als de regionale markt wordt bedoeld, is samenwerking wel mogelijk. De initiatiefnemers geven aan dat het begrip "marktaandeel" in de Europese en Nederlandse lagere regelgeving en jurisprudentie duidelijk is gedefinieerd. Wellicht kunnen zij uitsluitsel geven over de voorgelegde casus. Kunnen de apothekers ervan uitgaan dat de regionale markt voor hen een juiste invulling is van het begrip "relevante markt"? Als hierover onduidelijkheid bestaat, zijn de initiatiefnemers dan bereid om de begrippen "relevante markt" en "marktaandeel" nader te preciseren of in te vullen?

Mijn fractie is ook benieuwd naar de reactie van de minister op het initiatiefwetsvoorstel. Een belangrijk bezwaar tegen de verruiming van de bagatelvrijstelling van haar en haar voorgangers was de strijdigheid met het Europees mededingingsrecht. De Raad van State echter heeft duidelijk aangegeven dat die vlieger niet opgaat. Wat is daaruit de te trekken conclusie?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik spreek mijn waardering uit voor de initiatiefnemers van deze wijziging van de Mededingingswet. Het is een goed streven om een herkenbaar probleem van het midden- en kleinbedrijf via een wetswijziging op te lossen. Vanuit het mkb klinken namelijk signalen dat kleine leveranciers moeite hebben om op te boksen tegen de inkoopmacht van grote ondernemingen. Het bestaan van de bagatelregeling is daarmee meer dan gerechtvaardigd. Zij verdient volgens de initiatiefnemers wel versoepeling omdat de kleine leveranciers nog steeds problemen ondervinden. De fractie van de ChristenUnie heeft echter vragen bij de gekozen oplossingen. De situatie van mkb'ers wordt er niet duidelijker op. Het initiatiefvoorstel creëert slechts een schijnzekerheid. Ik noem daarvoor drie argumenten. Daarnaast heb ik mijn twijfels over de gevolgen voor de consument.

Ten eerste hebben de indieners gekozen voor het schrappen van de omzetgrens om het mkb tegemoet te komen. Hierdoor hangt de rechtmatigheid van de kartelafspraak volledig af van het marktaandeel, dat in het voorstel wordt verruimd naar 10%. Het omzetcriterium is echter een eenvoudige optelsom. Deze zorgt op dit moment voor een duidelijke grens, die goed te beoordelen is door mkb-ondernemers. De keuze om dit criterium te schrappen leidt tot meer onzekerheid en een volledige afhankelijkheid van het marktaandeelcriterium. Aan het marktaandeelcriterium kleeft het bezwaar dat marktafbakening geen eenvoudige zaak is.

Dat brengt mij bij het tweede tegenargument. Het afbakenen van een relevante markt lijkt op het eerste gezicht misschien eenvoudig, maar de beoordeling zal in de praktijk niet makkelijk zijn. Niet voor niets is het bepalen van de relevante markt in veel zaken van de NMa een discussiepunt en vormt de marktafbakening bijna het bestaansrecht van een aantal economische onderzoeksbureaus. Voor experts op het gebied van mededingingsrecht is het al geen eenvoudige opgave, laat staan dat een mkb'er die inschatting eenvoudig kan maken. Een verkeerde inschatting kan natuurlijk vervelende gevolgen hebben.

De 10%-grens in een bepaalde markt ligt bovendien niet vast. Deze is voortdurend aan het veranderen. Bij een succesvol toegestaan kartel is de kans aanwezig dat de 10%-grens voorbijgestreefd wordt. Maar door een faillissement kan een aanbieder ook uit de markt verdwijnen. Op deze manier schiet de gezamenlijke leverancier al snel de 10% voorbij en is hij in overtreding. Kortom, de 10%-grens biedt het mkb ogenschijnlijk geen zekerheid. Zien de indieners het gevaar van onopgemerkte overschrijding of van een verkeerde inschatting ook? Hoe willen zij dit probleem ondervangen? De ChristenUnie-fractie is van mening dat, mocht het komen tot een verruiming van de bagatelregeling, de gemaakte afspraken openbaar zouden moeten zijn, zodat degene aan wie een ondernemer levert, kan controleren of sprake is van oneigenlijke prijsafspraken. Dit zal een rem op misbruik betekenen. De NMa kan hierbij om een zienswijze worden gevraagd. Wat vinden de indieners hiervan?

Het derde tegenargument is dat de mkb'ers nog altijd onder Europees recht vallen, waarbinnen geen uitzondering geldt voor prijs- en marktverdelingsafspraken. Ook de beoordeling van het interstatelijk effect is niet zo eenvoudig als de indieners doen voorkomen. Uit de Europese regels vloeit voort dat alleen bij een afspraak tussen ondernemingen met niet meer dan 5% marktaandeel en niet meer dan 40 mln. met zekerheid kan worden gezegd dat er geen sprake is van een interstatelijk effect. Dat zijn de grenzen die nu in de bagatelregeling gelden. Ook hierbij geldt dus dat de omzetgrens van 40 mln. die de indieners willen schrappen het enige eenvoudig te hanteren criterium is. Het schrappen van dit criterium en het oprekken van de marktaandeelgrens biedt dus geen enkele zekerheid voor het mkb, aangezien er bij een overschrijding van de bestaande grenzen wel degelijk sprake kan zijn van een interstatelijk effect, waardoor het Europese kartelverbod gewoon van toepassing is.

Daarnaast wijzen indieners er in de schriftelijke beantwoording op dat mededingingsautoriteiten in de praktijk nooit optreden tegen mededingingsbeperkende overeenkomsten, gesloten tussen ondernemingen met een klein marktaandeel, ook niet als het gaat om hardcore afspraken. Moet het mkb daaraan zekerheid ontlenen? Het is natuurlijk een drogredenering: als er meestal niet wordt gehandhaafd, mag je een regel overtreden. Dit gaat ook voorbij aan het feit dat de leverancier die zich benadeeld voelt, gewoon naar de civiele rechter kan stappen. Kortom, er is sprake van schijnzekerheid en de verruiming van de bagatelregeling wordt op deze manier een wassen neus.

Ik wil ook ingaan op de gevolgen voor de consument. De indieners zien in de verhoging van het maximaal toegestane gezamenlijke marktaandeel een oplossing voor de problemen die het mkb ondervindt door inkoopmacht. Zij schatten dat de wetswijziging voor de consument beperkte gevolgen zal hebben. Kleine kartels kunnen echter wel degelijk schadelijk zijn, bijvoorbeeld in de vorm van de directe verhoging van het prijsniveau. Waardoor wordt een verzwakking van de positie van de consument volgens de indieners gerechtvaardigd? Is dit wetsvoorstel niet te breed ten opzichte van het beoogde doel van de bagatelregeling?

De indieners verwachten dat de aandacht van de NMa door de versoepeling in de wet verschuift naar grote zaken. Ik durf de stelling te verdedigen dat de focus van de NMa door de genoemde problemen met toetsing juist bij het mkb komt te liggen. Eerder noemde ik de problemen van controleerbaarheid van marktafbakening. De NMa zal in iedere zaak de markt moeten afbakenen. Dat is geen eenvoudige klus, lijkt mij. Zouden wij hierdoor niet juist een toename kunnen verwachten in de verzoeken tot toetsing van kartelvorming op basis van de bagatelregeling? Zijn de indieners bereid, alsnog een oordeel van de NMa te vragen over de uitvoerbaarheid?

De heer De Rouwe (CDA):

Voorzitter. Ik sluit mij aan bij alle complimenten die gegeven zijn aan de indieners.

Het komt goed uit dat dit voorstel hier vandaag ligt, want mijn fractie dringt al een aantal jaren aan op verruiming van de bagatelregeling. Het is goed dat de Tweede Kamer na een lange gedachtewisseling met het kabinet het recht van initiatief heeft gebruikt en het heft in handen heeft genomen. Inkoopmacht is in sectoren zoals zorg en detailhandel een probleem en pakt verkeerd uit voor kleine leveranciers. Grote afnemers daarentegen, zoals zorgverzekeraars, hebben een sterke positie terwijl kleine leveranciers zoals fysiotherapeuten in de praktijk een zeer zwakke onderhandelingspositie kennen. Zij kunnen in een aantal gevallen feitelijk alleen maar akkoord gaan met het contractaanbod van de wederpartij. Dat is onredelijk en vanuit een oogpunt van eerlijke concurrentie in onze ogen ook onnodig.

De indieners geven in hun toelichting niet aan welke feitelijke gevolgen het wetsvoorstel heeft voor het mkb en de consumenten. Kunnen zij dat alsnog doen? Een tweede vraag betreft het begrip "relevante markt". Dit begrip is in het mededingingsrecht cruciaal. Door dit begrip ruimer uit te leggen, zoals de apothekers willen, ontstaat meer ruimte voor kleine ondernemingen om afspraken te maken. Wat vinden de indieners van die geopperde mogelijkheid?

Mijn fractie kan nog niet helemaal overzien welke rol de verschillende ministers van EZ in dit dossier gespeeld hebben. Het kabinet meldde immers eerder dat verruiming in strijd is met de Europese regels en daarom juridisch niet kan. Echter, uit het blanco advies van de Raad van State blijkt dat er geen juridische belemmeringen zijn. De Kamer moet in onze ogen zonder meer uit kunnen gaan van de juridische analyses van het kabinet. Zou de minister in haar termijn duidelijk kunnen maken hoe het kan dat de Raad van State niet tot de conclusie gekomen is dat verruiming strijdig is met de regels van de Europese Unie? Of deelt de minister inmiddels de mening van de Raad van State en de indieners dat dit niet het geval is? Kunnen de indieners nog eens kort aangeven waarom verruiming niet in strijd is met de Europese bepalingen?

Mijn fractie heeft een tweetal wensen. De naam van het wetsvoorstel, versoepeling van de uitzondering op het verbod van mededingingsafspraken, dekt in onze ogen de lading niet voldoende. Het lijkt alsof de wet iets afdoet aan het mededingingsrecht en marktwerking. Mijn fractie ziet dat anders. De wet geeft kleine bedrijven meer ruimte om samen te werken. Daardoor wordt hun onderhandelingspositie sterker en kan de NMa zich op de grote vissen richten. Het mededingingsbeleid wint juist aan effectiviteit. De omschrijving "versterking positie leveranciers uit het mkb" geeft in onze ogen de lading beter weer. Met dat doel is inmiddels een amendement ingediend, dat is meeondertekend door mevrouw Smeets. Ik krijg graag een reactie van de indieners.

Ik kom te spreken over mijn tweede voorstel. De indieners versterken met hun wetsvoorstel de positie van kleine leveranciers. Zij stellen in hun schriftelijke beantwoording dat verschillende landen met datzelfde doel, naast een ruimer bagatel, specifieke wetgeving kennen om kleine leveranciers een handje te helpen. Zo kennen Frankrijk, Portugal, Duitsland, Spanje en Griekenland op economische afhankelijkheid gebaseerde wetgeving die ontworpen is om de onacceptabele benutting van inkoopmacht te bestrijden. Frans recht verbiedt de misbruikelijke uitbuiting van leveranciers en afnemers die economisch afhankelijk zijn van een onderneming, omdat deze geen reëel alternatief hebben. Het misbruik kan bestaan uit de weigering om te leveren, discriminerende contractvoorwaarden of het afbreken van een bestaande zakelijke relatie met als enige reden dat de wederpartij weigert om akkoord te gaan met ongerechtvaardigde eisen.

De CDA-fractie wil een uitgebreid onderzoek naar de aanvullende mogelijkheden om kleine leveranciers tegemoet te komen. Daarbij kan worden geleerd van de wetgeving van andere Europese landen. Is de minister bereid om die analyse te maken en, zo mogelijk, deze voor de zomer af te ronden? Mijn fractie hoort ook graag wat de indieners van dit idee vinden.

De indieners geven aan dat het al bestaande verbod op misbruik van economische machtspositie kleine leveranciers nauwelijks helpt. Een van de redenen die de indieners noemen, is de lange duur van het mededin­gingsproces. Ook mijn fractie hoort dat geluid regelmatig, omdat mededingingszaken lang duren. De Hoge Raad heeft zelfs beslist dat de NMa en de betrokken rechters meer dan vijf jaar over een zaak mogen doen. Mijn fractie vindt dat geen goede zaak. De NMa kan hoge, punitieve sancties opleggen. Het is de vraag of er geen spanning zit tussen een doorlooptijd van vijf jaar en een redelijke termijn zoals wij die kennen uit artikel 6 van het EVRM. Bovendien past zo'n lange doorlooptijd niet goed bij de filosofie van mijn fractie en het kabinet. Met bijvoorbeeld de lex silencio proberen wij de doorlooptijd juist te verkorten en de lasten voor ondernemers te verlagen. Graag krijg ik een reactie van de minister hierop. Welke mogelijkheden ziet zij concreet om de doorlooptijd van mededingingszaken te verkorten?

Voorzitter: Kraneveldt-van der Veen

De heer Elias (VVD):

Voorzitter. Ik sluit mij uiteraard aan bij de complimenten van mijn voorgangers voor het feit dat vandaag weer een initiatiefwetsvoorstel van deze Kamer wordt behandeld.

Het liberale huis heeft vele kamers. Volgens sommige liberalen gaat dit initiatiefwetsvoorstel veel te ver. Zij vragen: waar is de vrije markt? Bij een gezamenlijk marktaandeel van 5% hebben zij zelfs al bedenkingen. Anderen binnen dat liberale huis zeggen: nee, het gaat niet ver genoeg; de inkoopmacht van het grootwinkelbedrijf moet veel sterker worden gebroken om oneerlijke concurrentie uit te bannen.

Voor de VVD-fractie vormt na enige afweging het gezamenlijk marktaandeel van 10% dat in dit wetsvoorstel wordt gekozen een alleszins aanvaardbare tussenweg. Dat zegt zij niet alleen omdat er een bekend gezicht op deze kabinetsplek zit, maar omdat het haar overtuiging is. Mijn fractie staat dan ook achter de twee hoofdgedachten van dit initiatief. De positie van de kleine leveranciers met een beperkt marktaandeel moet nog iets verder worden versterkt. Dat heeft onze instemming. Voor andere leveranciers blijft een marktaandeel van ten minste 90% over. Dat betekent in onze visie dat er nog voldoende concurrentiekracht resteert. Al met al zorgt het initiatiefwetsvoorstel volgens mijn fractie dus voor een beter marktevenwicht tussen de kleine leveranciers en de grote ondernemingen.

Bovendien zien wij nog een aantal bijkomende voordelen. Dit initiatief is een signaal voor de kartelwaakhond NMa om prioriteit te blijven leggen bij belangrijke zaken in plaats van het mkb lastig te vallen. Bovendien komt het Nederlands mededingingsrecht beter in overeenstemming met het Europees recht: de grens van een marktaandeel van 10% bestaat al in het Europees mededingingsrecht. De verruiming van 5% naar 10% is van groot belang voor de gezondheidszorg; de heer Van der Vlies wees daar al op en ik sluit mij daar graag bij aan. Het lijkt ons een goed teken dat de Raad van State blanco adviseert. Dat moet worden gelezen als "zeker niet negatief". Ik vraag de minister hoe dit zich verhoudt tot de eerdere stellingname van het kabinet.

In de schriftelijke voorbereiding is gebleken dat de indieners niet goed kunnen aangeven hoeveel mkb-bedrijven zullen profiteren van de verruiming van deze bagatelregeling. Daarom wil de VVD-fractie een praktische en duidelijke evaluatie van deze verruiming om te kunnen meten wat de effecten zijn. Graag een reactie van de indieners op dit voor mijn fractie belangrijke punt.

Mijn fractie heeft eerder vragen gesteld over de positie van kleine ondernemingen. Vallen die onder Europees of onder Nederlands kartelrecht? Ik vraag dit met het oog op de interstatelijke effecten; mijn collega van de ChristenUnie sprak hier ook over. In de schriftelijke voorbereiding luidde het antwoord dat kleine en middelgrote ondernemingen, uitzonderingen daargelaten, ervan kunnen uitgaan dat het Nederlandse kartelrecht van toepassing is. Wij vonden dat antwoord een beetje mager, want je zult maar tot de uitzonderingen behoren en daar pas laat achter komen. Graag op dit punt wat meer duidelijkheid.

Ik vraag ook een reactie op de amendementen. Het amendement-De Rouwe/Smeets lijkt mij een nuttige en taalkundige verduidelijking. Het amendement-Van der Ham lijkt mij een stuk verder gaan; misschien zelfs wel te ver. Graag een reactie van de indieners. Wij wensen de indieners veel succes met de verdere behandeling.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Ik ben een andere liberaal die vanuit een ander gezichtspunt dit wetsvoorstel bekijkt. Ik heb ook een paar keer in vak-K gezeten en het is zo leuk om daar te zitten en complimenten te krijgen. Ik complimenteer de indieners van harte met dit initiatief. Het is goed om een soort Paars-plus samenwerkingsverband te zien van VVD, PvdA en CDA. De heer Ten Hoopen is natuurlijk de eerste indiener en ik feliciteer hem van harte met dit initiatief waar veel werk in zit. Het onderwerp is erg interessant. Dit wetsvoorstel beoogt kleine ondernemers sterk te maken, maar de D66-fractie vraagt zich wel af of dit doel behaald wordt en of andere belangen niet te veel door dit voorstel worden geschaad.

Het lijkt erop dat het wetsvoorstel beoogt kwaad met kwaad te bestrijden. Omdat kleine ondernemers het moeilijk zouden hebben, gedogen wij dat zij de wet een beetje overtreden door de wet niet op hen van toepassing te verklaren. Is het Engelse "two wrongs don't make a right" hier niet van toepassing? Kartels zijn, hoe je het ook wendt of keert, samenzweringen tegen de consument. Omdat D66 het consumentenbelang vooropstelt, vraag ik me af of het middel van dit wetsvoorstel geen aanleiding tot nieuwe samenzweringen zou kunnen zijn. Wij zien de problemen van kleine ondernemers wel, maar zijn er niet talloze andere manieren om het ondernemerschap van mkb'ers te bevorderen? Is het zinvol om mkb'ers die de concurrentiedruk niet aankunnen, te helpen met een bepaling die rechtstreeks ten koste zou kunnen gaan van de consument? Laten wij niet uit het oog verliezen dat bedrijven die kartelafspraken maken, welbewust frauduleus handelen ten opzichte van de burger. Wij willen niet dat sommige van deze bedrijven een instrument in handen krijgen om consumenten af te knijpen. Er is maatwerk mogelijk zodra zich een probleemsituatie voordoet waarin kleine ondernemers onrecht wordt aangedaan. Met dat maatwerk kunnen belangen van de burger gewaarborgd blijven. Natuurlijk vindt D66 dat er ruimte moet zijn voor de kleine ondernemer op de hoek, maar de vraag is of dit wetsvoorstel daar voldoende aan bijdraagt.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik ken D66 als een bijzonder pragmatische partij, die zich niet altijd vast wil bijten in een ideologie. Ik begrijp dan ook niet helemaal waarom de heer Van der Ham nu zo veel vraagtekens zet bij dit voorstel. Hij spreekt zelfs over "kwaad met kwaad bestrijden". Ik sta daar heel anders in. Hij zegt dat er genoeg andere maatregelen genomen kunnen worden om mkb-bedrijven vooruit te helpen. Welke kunnen dat zijn, zonder dat zij de concurrentie verstoren?

De heer Van der Ham (D66):

Ik kom daar nog verder in mijn verhaal op terug, maar ondernemers zou bijvoorbeeld de ruimte geboden kunnen worden om op zondag hun deuren te openen, zodat zij lekker kunnen ondernemen. Misschien bent u daar ook wel voorstander van. Ik kom er nog op terug. U zag deze opmerking aankomen!

Voorzitter. Kartels zijn niet alleen negatief voor consumenten, zij remmen bovendien de prikkel tot innoveren, ook bij kleinere ondernemingen. Is er überhaupt goed nagedacht over de gevolgen van deze wetswijziging? Het mededingingsrecht is een delicaat systeem dat op internationaal niveau gedurende tientallen jaren doordacht is. Je kunt daar niet zomaar aan sleutelen. Is er economisch onderzoek gedaan of is er enige onderbouwing van de betekenis hiervan voor de Nederlandse economie? Het mededingingsrecht is een macro-economisch stelsel dat de welvaart per saldo bevordert. Door daarin in te grijpen, bestaat de kans dat door het borgen van de belangen van een kleine groep mkb-ondernemers het grotere plaatje uit het oog wordt verloren. Graag op al deze punten een nadere onderbouwing van het wetsvoorstel door de indieners, maar ook graag een reflectie van de regering, met name op het punt van de consumentenbelangen.

Is de NMa in staat om aan de extra werkdruk te voldoen? Immers, voor elke aparte markt zal, anders dan nu, een indringende economische analyse moeten worden gemaakt. Dat kost veel tijd en vergt veel extra expertise. In het antwoord van de indieners op de vragen van de ChristenUnie in de nota naar aanleiding van het verslag van 7 januari jl. staat dat dit door opvolgende ministers van Economische Zaken niet als argument is gebruikt. Dat vinden wij geen bevredigend antwoord. Ik hoop dat de indieners daar in hun eerste termijn een bevredigender antwoord op kunnen geven. Is, los van de werkbelasting van de NMa, ook onderzocht wat dit betekent voor alle verboden en schadelijke afspraken die de NMa in de afgelopen tien jaar heeft opgespoord? Welke kartels hadden onder de voorgestelde nieuwe grens van 10% niet gekraakt kunnen worden? Had deze Kamer dat aanvaardbaar geacht? Wat betekent de verhoging van de bagatel voor de huidige onderzoeksportefeuille van de NMa? Graag feiten en cijfers.

Ik kom op het punt van mevrouw Gesthuizen. Ik vraag de indieners en de regering of de huidige Mededingingswet niet al voldoende mogelijkheden biedt om gerichte maatregelen te nemen. Artikel 15 van de Mededingingswet biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om bij AMvB een nationale groepsvrijstelling van het kartelverbod te creëren. Zo bestaat er op basis van dit wetsartikel al een Besluit vrijstelling combinatieovereenkomsten, dat sinds januari 2009 is vervangen door een beleidsregel van de minister. Opdrachtnemers mogen gezamenlijk een opdracht uitvoeren. Er bestaat ook het Besluit vrijstelling branchebeschermingsovereenkomsten op basis waarvan ondernemers in winkelcentra bijvoorbeeld afspraken mogen maken over het soort winkels dat mag worden gevestigd. Er is ook een Besluit samenwerkingsovereenkomsten detailhandel, waarin toegestane prijsafspraken tussen detaillisten voor kortlopende reclameacties zijn geregeld. Er is dus al veel mogelijk. Maatwerk kan al, zo zeg ik ook in antwoord op de vraag van mevrouw Gesthuizen. Wil de regering nagaan of de bestaande mogelijkheden meer benut kunnen worden? Waar hebben wij het wetsvoorstel voor nodig? Doet het niet meer kwaad dan goed?

Ik kom op mijn amendement. Wij krijgen graag antwoord op de vele vragen over het wetsvoorstel. Ik heb te weinig argumenten ervoor gehoord in de zin van zuiver praktisch mogelijke uitkomsten, maar als de meerderheid van de Kamer hiermee wil doorgaan, vind ik het belangrijk dat een element in het wetsvoorstel wordt veranderd. Ik stel de indieners voor om analoog aan de Europese bagatelbepaling, in de wet wel degelijk hardcore-bepalingen uit te zonderen. Daardoor zijn bijvoorbeeld prijsafspraken van kleine ondernemingen ten opzichte van grote ondernemingen mogelijk, zoals wordt voorgesteld, maar wordt de consument wel extra bescherming geboden. Wat vinden de indieners van het voorstel om aan artikel 7 van artikel I na "groter dan 10%" toe te voegen: tenzij deze ertoe strekken: a. de prijzen bij verkoop van de producten aan derden vast te stellen; b. de productie of verkoop te beperken; c. markten of klanten toe te wijzen?

Overigens niet alleen voorafgaande aan de indiening, maar ook daarna heb ik ambtelijk advies ingewonnen. Er kwam het bericht dat de toelichting van het amendement misschien een probleempje met zich meebrengt. Daarin staat namelijk: Het maken van prijsafspraken tegenover grote ondernemingen mag wel. Misschien is het zinnig om dat te schrappen, omdat er anders problemen zouden kunnen ontstaan vanwege bepalingen in Europese richtlijnen. Ik overweeg daarom deze zin eruit te halen. Ik vraag hierover ook de mening van de minister en de indieners. Graag verneem ik dus wat hun opstelling is ten aanzien van het ingediende amendement en of nog zodanige wijzigingen kunnen worden aangebracht dat het aanvaardbaar blijft. Ik hoop overigens op steun van de meerderheid van de Kamer voor dit amendement. Het beschermen van consumen­tenbelangen mag namelijk steviger in het wetsvoorstel verankerd worden dan nu is gebeurd. Op dit punt krijg ik graag een reactie.

Aan de hand van de onderbouwing door de indieners en de wijze waarop zij op de suggestie van mijn fractie reageren, zullen wij beoordelen of dit wetsvoorstel op onze steun kan rekenen. Ik hoop dat wij morgen met de indieners en de regering een vruchtbare beraadslaging zullen hebben.

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Als ik naar vak-K kijk, denk ik aan een klasje. Iedereen weet waarschijnlijk dat minister Van der Hoeven ooit schooljuf was. De groep indieners lijkt nu op het klasje van juffrouw Van der Hoeven, zoals wij haar in Limburg kennen.

Voorzitter. Ik wil deze drie door mij zeer gewaardeerde Kamerleden en initiatiefnemers hartelijk danken voor het opstellen van deze initiatiefwet. Wij hebben weinig kunnen vinden dat wij veranderd willen hebben. De PVV-fractie kan zich vinden in het doel van het wetsvoorstel. Dat mag ook wel duidelijk zijn na de debatten die wij hier in de afgelopen jaren over economische aangelegenheden hebben gevoerd. Met name door de verhoging van het maximale, gezamenlijke marktaandeel van 5% naar 10% kunnen de kleine leveranciers, waarvan velen tot onze achterban behoren en die wij een warm hart toedragen, tegenwicht bieden aan de grote bedrijven. Met name voor de kleine spelers, de mensen met lef, durf en moed, de motoren van onze economie, is het indienen van deze initiatiefwet een zeer goede zaak.

De enkele vraag die ik wilde stellen, heeft collega Elias al gesteld, namelijk of de kleine ondernemingen onder het Europees of Nederlands kartelrecht vallen.

Tot slot wil ik de indieners veel succes wensen met de verdediging in de Eerste Kamer.

De voorzitter:

Wij moeten over dit wetsvoorstel eerst hier stemmen, mijnheer Graus, maar blijkbaar bent u vandaag optimistisch.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Met de schriftelijke inbreng bij de behandeling van deze wetswijziging heeft de SP reeds aangegeven in principe positief te staan tegenover de uitgangspositie van de indieners. Zij stellen voor om een artikel aan de Mededingingswet toe te voegen. Als alles goed gaat wordt daarmee de inkoopmacht van grote bedrijven in ieder geval voor een deel aangepakt. Kleine bedrijven worden niet langer belemmerd in hun mogelijkheden en kunnen door dit wetsvoorstel beter onderhandelen. Daarmee kan de SP zeker instemmen. Wat dat betreft hebben wij waardering voor het werk van de indieners. De wetswijziging zal, gelet op het aantal indieners en de partijen die zij vertegenwoordigen, vermoedelijk de steun van de meerderheid van de Kamer krijgen.

Ook zijn wij blij dat de suggestie van de SP om deze wetswijziging na vijf jaar op haar effecten te beoordelen, overgenomen wordt. Wij kunnen namelijk moeilijk inschatten of dit het ei van Columbus is bij de pogingen om de onderhandelingsmacht van kleine leveranciers te vergroten. De indieners zijn er volstrekt van overtuigd dat de Europese mededingingsregels geen beletsel vormen voor dit initiatief. Ik ben daarom erg benieuwd en verneem graag waarom ons zolang door verschillende ministers van Economische Zaken is voorgehouden dat dit wel het geval zou zijn. Ik mag toch hopen dat onze huidige minister van Economische Zaken, verantwoordelijk voor mededinging, zich beter laat informeren, zodat zij weet hoe groot de nationale speelruimte volgens Brussel is.

Verder blijft de SP het een rare zaak vinden dat de NMa blijkbaar een dusdanig eigenwijs telgje in de toezichtfamilie is dat een wetswijziging nodig is om wat te doen aan de prioritering. De NMa gaat na hoe het staat met de mededinging en wij, de Kamer en het kabinet, dienen aan te kunnen geven wat bij haar prioriteit heeft. Dit debat vormt misschien niet de gelegenheid om het functioneren van de NMa door te lichten, maar wanneer een verzoek van de minister niet werkt en wetswijziging nodig wordt geacht, moet misschien nagedacht worden over andere maatregelen.

Ik ben nog wel benieuwd wat de indieners vinden van de kritiek die de NMa onlangs heeft geuit, namelijk dat de crisis niet aangegrepen mag worden om mededingingsafspraken te maken. Wij adviseren de indieners overigens zich hieraan niet al te veel gelegen te laten, maar wij zijn wel benieuwd naar hun reactie. Ik zie sowieso uit naar een reactie van de indieners op de amendementen.

Woordvoerders voor mij wezen al op de commentaren van de openbare apothekers. Zij zien inderdaad een probleem en de SP onderkent dit. Het is een feit dat de zorgverzekeraars tegenwoordig een enorme macht hebben. Helaas moet de SP dan ook constateren dat de kleine zelfstandige apotheken een ongunstige concurrentiepositie hebben ten opzichte van de ketenapotheken en dat wij hieraan iets zouden moeten doen. Dit voorstel helpt de apothekers naar eigen zeggen niet. Graag krijg ik hierop een reactie van de indieners.

Ten slotte kom ik bij de vraag die ik de heer Van der Ham heb gesteld en zijn oplossing om de kleine zelfstandigen met koopzondagen te ondersteunen. Overigens ziet D66 de koopzondag tegenwoordig als het wondermiddel voor alle problemen waarmee Nederland tegenwoordig wordt geconfronteerd, maar deze maatregel helpt de kleine zelfstandigen nu juist niet. Grote ketens hebben een voordeel, omdat zij door de inzet van personeel veel gemakkelijker alle zondagen open kunnen zijn. Maar daarover gaan wij nog vroeg genoeg spreken.

De voorzitter:

De heer Van der Ham laat zich natuurlijk graag provoceren.

De heer Van der Ham (D66):

Over de koopzondag verschillen wij van mening. 15.000 tot 20.000 banen gaan verloren met uw voorstel, maar wij zullen het er later over hebben. Als u bedoelt dat dit het enige is wat D66 voorstelt om de economische crisis te boven te komen, hebt u niet goed opgelet de afgelopen weken en jaren. Dat gaat van hypotheekrente tot aan de AOW, tot aan investeren in onderwijs en kennis. Dus kom eens op de koffie, dan leg ik het u allemaal nog een keer uit.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

De indruk dat het een wondermiddel was voor D66 kreeg ik enigszins door uw uitlatingen in de media en ook doordat u het hier als eerste noemde van de mogelijkheden voor het mkb.

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb ook gewezen op een aantal bepalingen in de Mededingingswet, waarin nu al is geregeld dat kleine ondernemers wel degelijk kunnen samenwerken op een aantal punten. Die regels bestaan al, maar ik hoor dat ze niet altijd even goed benut worden. Ik heb aan de regering gevraagd hoe wij ervoor kunnen zorgen dat die regels beter benut worden. Wij hebben zeker oog voor de kleine ondernemer.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Dat hebben wij ook. Daarom wijs ik u er nog maar eventjes op dat ik vrees dat met uw instelling wat de koopzondagen betreft juist die kleine ondernemers uiteindelijk veel slechter af zullen zijn.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Wij zijn aan het einde gekomen van de eerste termijn van de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel. Ik dank de leden voor hun inbreng en wens allen in vak-K, maar met name de indieners, veel succes. Ik neem aan dat zij nog een lange avond tegemoet gaan om alle vragen te beantwoorden en wens hen daar veel succes bij. Wij zien elkaar morgen om 15.30 uur terug, want dan gaan wij verder met de behandeling voor dit wetsvoorstel.

De vergadering wordt van 17.50 uur tot 20.00 uur geschorst.

Naar boven