Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het geregistreerd partnerschap, de geslachtsnaam en het verkrijgen van gezamenlijk gezag (29353).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. De Kamer zet de beraadslaging voort over een wetsvoorstel dat drie belangrijke onderwerpen betreft, te weten: de regeling voor een eenzijdig verzoek met betrekking tot gezamenlijk gezag, de verduidelijking van de gezagsregels in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het aspect van het naamrecht. Vanochtend ging de Kamer verder met de behandeling van een wetsvoorstel waarvan de eerste termijn, zonder antwoord van de regering, heeft plaatsgevonden op 21 april 2005. Dat is bijna drie jaar geleden.

Terugkijkend naar de behandeling van destijds valt op dat twee van de toenmalige woordvoerders nu deel uitmaken van het kabinet en mijn collega's zijn. Verder staat iemand die medeverantwoordelijk was voor het advies van de Raad van State in "Vak-K", terwijl degene die toen in "Vak-K" zat, samen met mevrouw Albayrak en de heer Rouvoet deel uit maakt van het kabinet, zij het op een ander beleidsterrein. Tot slot is de medewerkster van de landsadvocaat die heeft bijgedragen aan het arrest van 2005 waarover ik straks te spreken kom, nu medewerkster van het ministerie van Justitie. Er is slechts één persoon die in deze situatie van wisselend ouderschap van dit wetsvoorstel voor continuïteit zorgt en dat is mevrouw De Pater-van der Meer, die toen ook woordvoerster was.

De drie onderwerpen die vanochtend aan de orde zijn gekomen, vormen de kern van het wetsvoorstel. Ik begin bij het verzoek om wijziging van het gezag. Het arrest van 2005 is behulpzaam bij de ontwikkeling op dit terrein. De tekst die wordt voorgesteld ter wijziging van de bepaling in artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek heeft ten doel om te voorkomen dat men op een gezamenlijk verzoek is aangewezen bij wijziging van de gezagsverhouding. De Hoge Raad heeft hierover op 27 mei 2005 een uitspraak gedaan. Dat was dus een maand na de eerste termijn van de Kamer. Dit arrest van de Hoge Raad met verwijzing naar de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft eigenlijk al bewerkstelligd wat wij nu netjes in het Burgerlijk Wetboek gaan verwerken als beide Kamers hiermee instemmen. Dat sluit mooi aan op een ontwikkeling die er al was sinds 1998, toen de hoofdlijn van het gezamenlijk gezag ook na echtscheiding werd aanvaard.

Het amendement-Teeven/Timmer op stuk nr. 22 betreft het criterium voor het afwijzen van een verzoek om gezamenlijk gezag. Als de ouders niet zijn getrouwd of geregistreerd als partner, heeft volgens de huidige wet alleen de moeder van rechtswege het gezag. Dat stuit op twee problemen: dan moet er ook een regeling komen voor een eenzijdig verzoek om gezamenlijk gezag en gezamenlijk gezag is tegen de letter van de wet ingevolge artikel 253e. Het amendement-Teeven/Timmer gaat op het punt van de criteria een stapje verder; het regelt de grond voor toewijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag. Hierin wordt ook het belang van het kind verwerkt. Bij deze stand van zaken lijkt het mij dat er geen enkel bezwaar is tegen het amendement. Als de Kamer het amendement zou aanvaarden, is dat vanuit mijn positie bezien prima.

De heer Teeven had er nog een vraag aan verbonden ter verduidelijking. Ik hoop dat met mijn reactie op het amendement die vraag geen beantwoording meer behoeft.

Een volgend onderdeel betreft de verduidelijking van de gezagsregel, de verduidelijking van de artikelen 253aa en 253 sa van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals zij sinds 2001 luiden. Deze bepalingen regelen het gezamenlijk gezag als het kind staande geregistreerd partnerschap wordt geboren of als de partner niet de ouder van het kind is. Daar is over gesproken. Het belangrijkste dat wij nu onder ogen moeten zien, is de vraag wat te vinden van het amendement-Van der Laan op stuk nr. 15, waarvan de verdediging is overgenomen door de heer Pechtold. Ik kan de argumentatie die aan het amendement ten grondslag ligt, goed begrijpen. Daarin speelt de wens om het gezamenlijk gezag in een breed scala van situaties mogelijk te maken een rol. Dat trekt de lijn door die geruime tijd geleden vanuit"Vak-K" is ingezet. Gezamenlijk gezag in ook andere relaties dan het huwelijk trekt de heer Pechtold door in zijn amendement. Hij heeft daarbij gedacht aan de situatie van duomoeders enzovoort. Hier geldt iets wat de heer Pechtold zelf ook onder de aandacht bracht, dat het heel veel te maken heeft met het onderwerp waarover de commissie-Kalsbeek onlangs heeft geadviseerd. De Kamer heeft vanochtend gewezen op de behoefte aan duidelijkheid en ook voorlichting voor de mensen die ermee moeten werken. Daarom breng ik onder de aandacht dat het niet wenselijk is om de ene dag een amendement hierover aan te nemen en misschien de andere dag iets te doen wat hetzelfde onderwerp raakt in het vervolg op de advisering door de commissie-Kalsbeek. Gelukkig onderkende de heer Pechtold dit ook. Mijn advies aan de Kamer, aan de heer Pechtold, is om dit onderwerp te laten rusten totdat het kabinetsstandpunt en de wetgeving in het vervolg op de commissie-Kalsbeek er is. Voor de helderheid en overzichtelijkheid van de wetgeving verdient dit verre de voorkeur.

Mevrouw Timmer en de heer De Wit hebben naar aanleiding van het amendement gevraagd hoe dit uitpakt. Het is misschien het beste om die vragen te bespreken als wij praten over het standpunt naar aanleiding van het advies van de commissie-Kalsbeek.

Ik kom bij een volgend onderdeel van het wetsvoorstel. De discussie begon indertijd nogal technisch. Het wetsvoorstel verplaatst wat bepalingen over het geslachtsnamenrecht van artikel 253sa naar artikel 5 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dat was niet als inhoudelijke wijziging bedoeld. Ik heb bij de raadpleging van stukken en het geheugen ook vastgesteld dat een discussie is gevolgd over verschillende mogelijke benaderingen van het namenrecht, de gelijke behandeling erin en de vraag wat te doen als geen keuzen worden gemaakt. Keuze bij de geboorte is nu het hoofdpunt. Ik denk dat het goed is dat wij de hele materie regelen in artikel 5, voor in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Uiteraard blijven nog liggen het amendement van de heer Rouvoet en de vraag die de heer Pechtold koppelde aan de intrekking van het amendement dat indertijd door mevrouw Van der Laan was voorgesteld.

Ik zal op beide punten reageren met een benadering waaruit blijkt dat de regeling die is vervat in het voorgestelde artikel 5 wat mij betreft niet het laatste woord is. Ik begin met het amendement op stuk nr. 13 van het toenmalige lid van de Tweede Kamer de heer Rouvoet, dat nu door de heer Anker wordt bepleit. Als bij de erkenning geen naamskeuze voor de vader is gedaan en het kind de naam heeft van de moeder, wil het amendement mogelijk maken om bij het trouwen van de partners nogmaals de keuze te kunnen maken. Ik heb geen inhoudelijke bezwaren tegen deze benadering. Ik teken erbij aan dat het dan eigenlijk geen naamskeuze is, maar een naamsverandering. Ik hoop dat de heer Anker dit niet zal opvatten als nodeloze juridische scherpslijperij. De naamskeuze die oorspronkelijk is gemaakt, blijft geldig, inclusief wat eventueel voortvloeit uit het ontbreken van een keuze.

Ik heb geen overwegende bezwaren tegen dit amendement. Je kunt het op die manier regelen. Wij zouden dit ook op een andere manier kunnen doen en dat is door het te verwerken in de AMvB over de geslachtsnaamswijziging. Misschien wil de heer Anker erover nadenken of dit niet even goed is en uit het oogpunt van overzichtelijkheid wellicht de voorkeur verdient. Via die algemene maatregel van bestuur kunnen wij hetzelfde resultaat bereiken. Dat is een systematisch goede en korte weg. Daarmee kan volledig recht worden gedaan aan de doelstelling van het amendement om te bewerkstelligen dat, als wij het geval uitdrukkelijk noemen, het verzoek in dat geval bij koninklijk besluit moet worden toegewezen.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Het is inderdaad lang geleden, maar in de nota naar aanleiding van het verslag zegt de minister iets anders in antwoord op de vraag van de ChristenUnie: "De wet biedt in beginsel eenmaal de mogelijkheid tot het doen van een naamskeuze. Niet gehuwde ouders kunnen dat doen bij de erkenning van het kind. (...) Wanneer zij op een later moment alsnog huwen, zie ik geen reden om hen een tweede mogelijkheid te geven om naamskeuze te doen ..." De minister zegt dat hij geen bezwaar heeft tegen het amendement van de heer Anker of Rouvoet, waarin die tweede keuzemogelijkheid wel wordt bepleit. Dat wijkt volgens mij af van wat hier beschreven staat.

Minister Hirsch Ballin:

De heer De Wit slikte geloof ik net de woorden in: wat u toen schreef. Dat heb ik niet geschreven, want dat was mijn voorganger. Ik zei aan het begin van het debat het een en ander over het veranderen van degenen die in de Kamer betrokken zijn bij dit onderwerp. In welke verantwoordelijkheid wij er ook bij betrokken waren, wij hebben die drie jaren wel gebruikt om over een aantal aspecten verder na te denken, denk ik. Er zijn ontwikkelingen in de jurisprudentie. Natuurlijk heb ik bij de tweede eerste termijn van de Kamer nog een keer nagedacht over de argumenten die over en weer een rol hebben gespeeld.

Mevrouw Timmer heeft een vraag gesteld die mooi aansluit bij de vragen die de heer Pechtold verbond aan de intrekking van het amendement. Het is misschien goed om even te releveren wat ik vind van de voorstellen van de NVVB voor een nieuw naamrecht. Mevrouw Timmer vroeg naar de verzorgingstermijn als naamswijziging wordt gevraagd op grond van artikel 3 van het Besluit geslachtsnaamswijziging, terwijl een kind jonger en een ander kind ouder is dan twaalf. Om met het laatste te beginnen, normaliter geldt bij jonger dan twaalf vijf jaar en bij ouder dan twaalf drie jaar. Volgens mij is dat waar mevrouw Timmer op doelde. Als voor twee kinderen naamswijziging wordt gevraagd, geldt voor beide kinderen de termijn van vijf jaar. Daar kun je de vraag bij stellen of het niet vervelend is dat in die situatie de termijn vijf jaar is. Ik ben van plan nog eens naar enkele andere aspecten van het naamrecht te laten kijken – ik kom er straks nog op terug naar aanleiding van vragen van de heer Pechtold – en dan kunnen wij dit punt mooi meenemen.

Mevrouw Timmer sprak ook over de leges voor naamswijzigingen die inmiddels sinds het besluit van 6 december 2006 € 390 zijn geworden. Het is de bedoeling om de kosten op basis van het uitgangspunt van kostendekkendheid nog te bezien. Mevrouw Timmer verbond daaraan de vraag om het in sommige situaties mogelijk te maken dat de mogelijk verder te verhogen leges niet hoeven te worden betaald. Ik zal daarnaar kijken, maar kan het op dit moment niet toezeggen. Ik zeg in ieder geval wel toe dat ik er in verband met die mogelijke verdere verhoging van de leges naar zal kijken.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Ik denk dat u wel begreep dat ik duidde op situaties waarin is aangetoond dat er sprake is geweest van mishandeling, incest. Het zijn heel ingewikkelde trajecten waarin met name die kinderen terechtkomen. Ik vind zo'n extreem bedrag dan eigenlijk niet echt redelijk. Ik ben in ieder geval blij met uw toezegging dat u erop terug zult komen.

Minister Hirsch Ballin:

Ik heb dat goed begrepen, maar misschien hebt u uit mijn reactie geproefd dat als wij dat op een praktisch bruikbare manier kunnen regelen ik er wel sympathiek tegenover sta.

De heer Pechtold vroeg of je in situaties van incest de procedure wat kan vereenvoudigen. Ik denk dat het niet nodig is om de Algemene wet bestuursrecht te wijzigen. Als de regels worden gevolgd, vindt de confrontatie in zo'n situatie niet plaats. Als duidelijk is dat de achtergrond van het verzoek is wat er gebeurd is, dan ligt het ook wel in de rede dat dit naar waarde zal worden geschat bij de besluitvorming. De verplichting om het voornemen tot naamswijziging kenbaar te maken aan de vader – wat inderdaad de mogelijkheid insluit dat de vader daarop reageert – leidt zoals gezegd niet tot een persoonlijke confrontatie. Men weet wat dat betekent en wat er wel en niet mee moet gebeuren. Ik denk dat er geen reden is om eraan te twijfelen dat er op een zorgvuldige wijze met die situatie wordt omgegaan.

De heer Pechtold (D66):

Waar er nog hobbels zijn, waar het niet wenselijk is dat er een confrontatie plaatsvindt – ik heb het voorbeeld van incest genoemd, maar er zijn ook andere voorbeelden te noemen – hoeft die volgens u ook niet in persoon plaats te vinden, maar u probeert wel te voorkomen dat een niet meewerkende vader – daar gaat het over het algemeen toch om – wat dan ook kan frustreren in het proces en dat dit zonder pijnlijke confrontatie door kan.

Minister Hirsch Ballin:

Exact. Als uit het dossier blijkt wat er precies aan de hand is, dan zal daar natuurlijk ook zorgvuldig op worden gelet. De heer Pechtold sprak overigens over artikel 5 van het besluit, maar het gaat om artikel 6, als ik mij deze kleine correctie nog mag permitteren.

De heer Pechtold heeft nog het punt aangesneden van mogelijk verdergaande wijzigingen in het naamrecht naar aanleiding van de intrekking van het amendement. Ik ben mij er natuurlijk van bewust dat er in de Nederlandse Antillen in een ontwerplandsverordening – het equivalent van wat hier een wetsvoorstel zou zijn – een andere regeling wordt getroffen, een keuzemogelijkheid tussen geslachtsnaam vader, moeder of combinatie daarvan, maar wel met bepaalde beperkingen om een namenreeks tegen te gaan. Ik twijfel er niet aan dat het een vakkundig ontworpen regeling is. Ik heb er echter geen bezwaar tegen om de werkgroep ook hiernaar te laten kijken.

De heer Pechtold (D66):

Dit jaar stuurt het kabinet dus naar aanleiding van het rapport van de werkgroep zijn standpunt over de mogelijkheden, zoals die onder meer door de NVVB zijn genoemd, om de regeling uit te breiden naar recente ontwikkelingen. Overigens hoeven daar wat mij betreft niet de laatste ontwikkelingen bij betrokken te worden. Ik las gisteren namelijk op het internet dat het in Engeland gelukt is om een embryo samen te stellen uit de genen van twee moeders en één vader. Dat zou de aanleiding kunnen zijn voor wel heel ingewikkelde wetgeving!

Minister Hirsch Ballin:

De werkgroep zal ook ingaan op het punt dat mevrouw Timmer aansneed. Ik zal de werkgroep verder vragen om voor 1 januari 2009 te rapporteren. Als de werkgroep rond kerstmis rapporteert, is het natuurlijk niet meer mogelijk om het kabinetsstandpunt voor Nieuwjaar naar de Kamer te sturen. Het zal wel zo snel mogelijk daarna naar de Kamer komen.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Dank voor deze toezegging. Bent u bereid om de werkgroep ook de suggesties van de NVVB voor naamskeuze voor de geboorte en de eenmalige mogelijkheid van wijziging te laten onderzoeken?

Minister Hirsch Ballin:

Dat doe ik met alle plezier.

Voorzitter. Mevrouw De Pater opperde de gedachte om de rechten van de ouders in samenhang vast te leggen met de relatie van de ouders onderling. Ik vind dat een sympathieke gedachte. Wij moeten inderdaad geen tegenstelling construeren tussen de belangen van kinderen en de belangen van ouders. Het is dan ook verstandig, helder en goed dat dit tot uitdrukking komt in de manier waarop zaken worden gepresenteerd. Is het mogelijk om dat te regelen door wijzigingen in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek aan te brengen, bovenop de erkenning, de regeling voor het gezamenlijk ouderschap en gezamenlijk gezag? De bepalingen voor gezamenlijk gezag zullen overigens nog worden gewijzigd door het amendement waarop ik positief heb gereageerd. Ik ben graag bereid om hierover na te denken. Misschien dat mevrouw De Pater in tweede termijn nog nieuwe ideeën naar voren brengt. Als dat zo is, zal ik ook daarover graag meedenken.

Voorzitter. Aan het begin van mijn antwoord zei ik dat er nogal wat tijd is verstreken tussen de eerste eerste termijn en de tweede eerste termijn. Ik heb ook aangeven dat de regering, de Hoge Raad en de Kamer niet stil hebben gezeten. Ik denk dat het daarom mogelijk is om mijn antwoord te beperken tot de gestelde vragen. Ik hoop dat ik dat hiermee heb gedaan.

Mevrouw Timmer (PvdA):

Heel veel mensen weten niet welke keuzemogelijkheden er allemaal zijn. Ik denk dat daar een belangrijke taak voor het ministerie ligt. Mensen moeten echt beter worden geïnformeerd over de mogelijkheden voor de naamgeving.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw Timmer heeft gelijk. Er is veel onduidelijkheid en dat is ook niet zo vreemd, gezien de complexiteit van de materie. Mijn directie Voorlichting zal de voorlichting hierover dan ook graag ter hand nemen.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Voorzitter. Over de amendementen hebben wij nog niet zo heel veel gezegd, maar ik ben in ieder geval blij dat de minister er kort en duidelijk op heeft gereageerd. Ik was ook verheugd over het feit dat hij de suggestie deed om het nu nog voorliggende amendement-Van der Laan op stuk nr. 15 te betrekken bij het debat dat wij zullen hebben over de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Kalsbeek. Dat lijkt mij ook heel verstandig, omdat je dan dat hele onderwerp bij elkaar hebt.

Dan kom ik op de suggestie die ik zelf deed met betrekking tot die ouderschapsakte. Wij hebben in eerste termijn even gediscussieerd over de vraag wat daarmee nu precies wordt bedoeld. Ik heb nadrukkelijk in eerste termijn aangegeven dat ik niet zozeer vind dat er nog iets nader geregeld moet worden in de gezagsverhoudingen, het uitoefenen van gezag of de afstammingsrelaties die het kind heeft en die geregistreerd worden. Ik heb nadrukkelijk bedoeld aan te sluiten bij de wens die leeft dat een kind moet weten van wie het afstamt en van wie het ouderschap mag verwachten. Meestal valt dat samen, maar voor die gevallen waarin dat niet samenvalt en waarin de ouders geen formele relatie hebben, zou het zo goed zijn als dat kind een tastbaar iets heeft waarin dat uitdrukking komt. Ik heb volgens mij het meest simpele bedacht wat kan. Ik zie op dit moment namelijk niet of er nog allerlei juridische zaken omtrent het gezag in geregeld moeten worden.

Het meest simpele lijkt mij om aan te sluiten bij de akte van geboorte. Daarin staan drie categorieën gegevens, namelijk gegevens omtrent het kind, gegevens omtrent degenen die aangifte doen en gegevens van degenen die ouder zijn. Ter gelegenheid van het opmaken van de geboorteakte is nu al staande praktijk dat de ambtenaar de namen van het kind bijschrijft in het trouwboekje. Wanneer ouders geen relatie hebben, is er alleen geen trouwboekje. In die situatie zou ik daaraan willen toevoegen: reikt een ouderschapsakte uit aan het kind en de ouders waarin de gegevens uit de geboorteakte zijn opgenomen. In feite is dat hetzelfde als wat er in het trouwboekje staat. In Boek 1, afdeling 4, artikel 19 wordt de geboorteakte besproken. Ik zou het zo plezierig vinden als wij daar een kleine toevoeging deden, zodat je iets tastbaars hebt waaruit blijkt wie ouderschap voor dit kind gaan vormen. Dat is eigenlijk het enige dat ik vraag. Het lijkt mij simpel.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik zal hem geen juridische scherpslijperij verwijten. Wij zijn hier de wet aan het veranderen en dat moeten wij wel even degelijk doen. De suggestie om het amendement te wijzigen, zullen wij in de fractie bespreken. Mogelijk zullen wij daarna met een gewijzigd amendement komen op dit punt. Daarvoor moet ik gewoon nog even naar de specialisten.

In eerste termijn ben ik een vraag vergeten te stellen over de nota van wijzigingen op stuk nr. 21. Daarin wordt gesteld dat het artikel dat ziet op de gezagsrelatie bij geregistreerd partnerschap, wordt verruimd naar de tijd van voor het geregistreerd partnerschap. Ten aanzien van de oorspronkelijke wetswijziging was er verwarring over de zinsnede "staande het geregistreerd partnerschap". Wij vroegen ons af of die nota van wijziging de concretisering uit het oorspronkelijke wijzigingsvoorstel niet in grote mate teniet doet. Dat is een informatieve vraag die opkwam na bestudering van het hele dossier. Ik vind het toch van belang om die vraag te stellen. Graag hoor ik van de minister een korte toelichting op de nota van wijziging op stuk nr. 21 die in april 2007 is uitgekomen.

De heer Pechtold (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn heldere betoog. Voor mij resten drie punten. Het amendement van mijn voorganger Van der Laan heb ik eerder al ingetrokken. Daarvoor in de plaats heb ik vandaag een toezegging gekregen van de minister dat er een groep op gaat studeren en dat hij dan over een jaar met een kabinetsreactie zal komen. Op dat moment kunnen wij bezien hoe wij breder met de naamgeving kunnen omgaan. Die reactie zien wij tegemoet.

Op het punt van de incest heb ik een heldere toezegging van de minister dat hij ernaar zal streven in de praktijk welke pijnlijke confrontatie dan ook te kunnen vermijden.

Het derde punt dat nog rest, is het amendement dat wij hadden ingediend over de naamgeving in lesbische relaties. De minister zegt op dat punt te willen afwachten waar de commissie-Kalsbeek mee komt en daar dan later op terug te komen. Volgens mij moet ik dan nu het gewijzigde amendement op stuk nr. 15 intrekken. Naar aanleiding van de bevindingen van de commissie-Kalsbeek en de kabinetsreactie daarop zal ik bezien of ik alsnog een motie of amendement indien.

De voorzitter:

Het gewijzigde amendement-Van der Laan (stuk nr. 15) is ingetrokken.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik heb eveneens drie punten. Naar aanleiding van de interruptie van mevrouw Timmer heeft de minister gezegd dat aan de voorlichting rond dit ingewikkelde vraagstuk de nodige aandacht zal worden besteed. Ik had in mijn eerste termijn specifiek naar het overgangsrecht gevraagd en of de voorlichting daarop gericht kon worden. Een heleboel mensen kregen immers te maken met een weigering door een ambtenaar van de burgerlijke stand, terwijl het gevraagde nu wel mogelijk wordt op basis van dit wetsvoorstel. Ik neem aan dat daar aandacht aan besteed wordt.

Mijn tweede punt is het amendement-Rouvoet. Ik vond dat inconsequent ten opzichte van wat het standpunt was van de regering toen dit wetsvoorstel voor het eerst aan de orde was. Ik begrijp de uitleg van de minister, maar ik begrijp ook zijn suggestie voor de naamswijziging. Die zou mij in ieder geval consequenter en beter voorkomen.

Ten slotte is de minister niet ingegaan op de vraag van de heer Teeven en van mij over het amendement waarin onder lid 2, b) een wat ruimere afwijzingsmogelijkheid wordt gegeven dan onder a), waar dus "klem raken" en "verloren raken" staat. Is niet ook dat inconsequent? In de rechtspraak is immers een scherpe uitzondering geformuleerd. Krijg je dan niet daardoor een veel ruimere uitzonderingsmogelijkheid, wat niet conform de bedoeling van de rechter is? De vraag is dus of dit inconsequent is ten opzichte van de rechtspraak, of dat het een gewenst effect is, want dat zou ook kunnen.

De heer Teeven (VVD):

Ik heb de minister in zijn eerste termijn zo begrepen dat hij zei: het begrip onder lid a) is beperkt en daarom is lid b) nodig. Dat is eigenlijk precies wat wij hebben besproken, maar misschien heb ik het verkeerd verstaan. Hij kan er in tweede termijn nog iets over zeggen.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. De gedachte die mevrouw De Pater ontwikkelde over een ouderschapsakte of iets wat daarmee overeenkomt, zoals een geboorteakte of een bijschrijftrouwboekje, laat zich naar mijn indruk goed verwerken in de manier waarop het onderwerp zichtbaar gemaakt kan worden. Het is eigenlijk een soort voorlichting in het concrete geval dat mevrouw De Pater suggereert over de relatie tussen de ouders en het kind. Daarbij gaat het om de verantwoordelijkheden die met de uitoefening van het gezag verbonden zijn.

In dit verband zijn er eigenlijk twee vragen die bekeken moeten worden. De ene is of dit punt wijziging nodig maakt van het Burgerlijk Wetboek. Ik meen dat mevrouw De Pater dan terecht wijst op artikel 19 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. In dat artikel zou dit geregeld kunnen worden. Het is ook denkbaar dat wij dit oplossen via administratieve voorschriften.

Daaraan moet ik wel het volgende toevoegen. Dat zou ook kunnen gelden voor het geval dat er een amendement van deze strekking wordt ingediend. Overigens moet ik de kosten daarvan wel even bekijken. De staatssecretaris van BZK zit nu niet in "Vak-K". Daarom moet ik even de ruimte nemen om dit punt met haar te bespreken.

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA):

Ik wil hierover nog een aanvullende vraag stellen. Als er wordt gesproken over administratieve voorschriften, komt dat bij mij op een afstandje over. Mijn betoog was er nu juist op gericht dat kind en ouders daadwerkelijk iets in handen krijgen. Zijn wij het daar over eens? Ik snap overigens dat u naar de kosten moet kijken. Het gaat mij er dus om dat je voor je gevoel iets tastbaars, zichtbaars hebt. Dat is iets anders dan wetstechnisch. Voor je gevoel geef je elkaar dus de verantwoordelijkheid die je zo graag wilt hebben. Nogmaals, dat is mijn insteek. Ik heb ook niet voor niets in eerste termijn gezegd dat heel veel mensen zelfs niet eens op de hoogte zijn van de regels omtrent erkenning en dergelijke. Je geeft hun hiermee iets concreets in handen.

Minister Hirsch Ballin:

Deze gedachte is mij zonder meer sympathiek. Nu mevrouw De Pater overweegt om een amendement van deze strekking in te dienen, kunnen wij het beste afspreken dat ik na raadpleging van de staatssecretaris van BZK zorg voor een reactie per kerende post, waarin ook eventuele vragen over de kosten beantwoord worden. Het zal dan voor de Kamer mogelijk zijn om mede aan de hand daarvan over het amendement te beslissen.

Voorzitter. De heer Anker heeft twee onderwerpen aangesneden. Ik dank hem voor de uitgesproken bereidheid om na te denken over het amendement-Rouvoet. De strekking van mijn antwoord in eerste termijn was de volgende. Als wij onderkennen dat het hierbij niet gaat om naamskeuze, maar om naamswijziging, is er een heel eenvoudige manier om de doelstelling van dat amendement te realiseren, namelijk een wijziging van de algemene maatregel van bestuur. Ik begrijp dat er nog vragen zijn of wij dat zo in de wet moeten regelen. De heer De Wit heeft daarover gesproken. Ik heb er geen probleem mee om volgens de gebruikelijke procedure langs de Raad van State een wijziging van de algemene maatregel van bestuur op dit onderdeel te initiëren. Er is dan geen gewijzigd amendement nodig. Dan volstaat de intrekking van het aanhangige amendement. Dit wil ik de heer Anker in overweging geven. Er is dus een eenvoudige en heldere weg om deze mogelijkheid tot naamswijziging te realiseren. Nogmaals, ik zie geen bezwaar om in de situaties zoals hij die heeft omschreven, in de algemene maatregel van bestuur voor te schrijven dat de naamswijziging dan moet worden doorgevoerd. Op basis hiervan kan hij dus overwegen om het amendement in te trekken.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Als het niet om een amendement van mijn voorganger ging, zou ik vrij gemakkelijk hebben gezegd: ik trek de zaak in. Ik wil nog even de ruimte nemen om dit te bespreken. Als ik de zaak intrek, weet ik dat ik de toezegging heb dat de minister probeert, het anders te regelen.

Minister Hirsch Ballin:

Dank u wel.

De heer Pechtold en ik zijn het er eigenlijk over eens hoe wij verder te werk gaan. Ik dank hem voor zijn reactie.

De heer Anker had nog een vraag over de derde nota van wijziging. De strekking daarvan is dat die een uitbreiding naar het gezamenlijk gezag behelst, ook als het kind voor het geregistreerd partnerschap is geboren. Mijns inziens is het van belang dat dit ingaat vanaf de aanvang van het geregistreerd partnerschap. Er zit dus geen beperking in; daar is geen sprake van. Met ingang van het geregistreerd partnerschap en gedurende het geregistreerd partnerschap oefenen de ouders dus het gezamenlijk gezag uit.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Misschien was een nieuwe schriftelijke ronde ook nog wel een idee geweest, als je het zo bekijkt. Ik heb een technische vraag. Volgens mij was de bedoeling van dit wetsvoorstel dat er duidelijkheid werd verschaft over de positie van de andere partner indien er een kind in een geregistreerd partnerschap wordt geboren. Er was verwarring over de term "staande". Die is twee à drie woorden opgeschoven in het artikel en uiteindelijk totaal verdwenen. Ik vraag mij af of wij de zaak zodoende niet veel ruimer hebben gemaakt dan wij eigenlijk wilden. Het ging niet om een beperking, maar om de vraag of wij het hiermee niet te veel hebben opgerekt en of er geen nieuwe onduidelijkheid ontstaat.

Minister Hirsch Ballin:

Nee, ik geloof dat wij het eens zijn over het doel en dat het goed is dat er gedurende een geregistreerd partnerschap sprake van gezamenlijk gezag is, omdat er inderdaad misverstanden bestaan over uitdrukkingen als "staande" en dergelijke. Nu is verduidelijkt dat het gaat om de periode van het geregistreerd partnerschap en dat het daarmee ingaat. Dat lijkt mij eigenlijk helemaal conform de naar mijn indruk onomstreden bedoeling van deze regeling.

De heer De Wit heeft gevraagd of de voorlichting meer in het bijzonder op het overgangsrecht betrekking kan hebben. Ik onderken volledig het belang daarvan, want daar bestaan inderdaad misverstanden over. Mensen weten soms niet wat er mogelijk is krachtens overgangsrecht. Ik zeg graag toe dat wij daar speciale aandacht aan zullen besteden.

De heer De Wit maakte nog een opmerking over het amendement van de heer Teeven en mevrouw Timmer. Dat was eigenlijk een suggestie aan de indieners van het amendement, geloof ik. Ik heb al gezegd dat het amendement in zijn huidige vorm wat mij betreft prima is en dat ik geen enkele reden zie om de aanneming ervan te ontraden. Ik laat de suggesties verder aan de leden van uw Kamer.

Ik dank de Kamer nogmaals voor de positieve bejegening van dit wetsvoorstel in deze korte tweede termijn.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij danken u voor de uitvoerige antwoorden. Na zo'n vier jaar sinds het begin hebben wij deze behandeling nu dan toch afgerond. Wij stemmen volgende week over dit wetsvoorstel.

De vergadering wordt van 14.00 uur tot 17.00 uur geschorst.

Naar boven