Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 18 oktober 2007 over kindermishandeling.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. In het AO over kindermishandeling hebben wij uitvoerig gesproken over de jeugdzorgmiljoenen. Mijn fractie is zeer bezorgd over de jeugdzorgmiljoenen die in 2006 en 2007 extra zijn uitgegeven en waarvan op macro- en op microniveau niet duidelijk is wat ermee is gebeurd. Daarom de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in 2006 43 mln. extra is uitgetrokken voor het terugdringen van de wachtlijsten in de jeugdzorg, dat daarenboven eenmalig 60 mln. beschikbaar is gesteld voor hetzelfde doel en structureel 40 mln. beschikbaar is gesteld voor het opvangen van de groei van de jeugdzorg en 31 mln. extra voor psychiatrische zorg aan kinderen;

overwegende dat er in 2007 30 mln. extra beschikbaar is gesteld om de wachtlijsten in de jeugdzorg opnieuw weg te werken;

constaterende dat uit onderzoek dat het Onderzoeks- en Verificatiebureau (OVB) van de Tweede Kamer op verzoek van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin deed, blijkt dat degelijke cijfers ten aanzien van de wachtlijsten in de jeugdzorg ontbreken, dat de registratie dubbeltellingen bevat en dat de jeugdzorg ondoelmatigheden en inefficiënties kent;

overwegende dat de effectiviteit noch de besteding van de gelden voor het wegwerken van de wachtlijsten in de jeugdzorg helder is;

verzoekt de regering, inzichtelijk te maken hoe de jeugdzorgmiljoenen in 2006 zijn besteed en wat het effect hiervan is geweest,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(31015).

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. In de procedurevergadering hebben wij toch met elkaar afgesproken dat wij de twee vragen die mevrouw Agema in haar motie heeft verwoord, zouden stellen aan de minister? Bovendien hebben wij op 13 november een breed overleg over de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg en deze kwestie zouden wij daar mee naar toe nemen. Waarom komt zij dan nu, eigenlijk op grond van een ander onderdeel, toch met deze motie?

Mevrouw Agema (PVV):

U vindt dat een ander onderdeel, ik beslist niet, omdat in de stukken die in dat AO aan de orde waren over dit onderwerp uitvoerige informatie is verstrekt. Ik begrijp overigens niet waarom u deze opmerking in dat AO niet hebt gemaakt!

De heer Çörüz (CDA):

Maar, voorzitter, het ...

De voorzitter:

Neen, wij hebben hier geen proceduredebat. Mevrouw Agema dient haar motie in. In de procedurevergadering zijn er blijkbaar afspraken over gemaakt. Straks horen wij het oordeel van de minister en op basis daarvan zullen wij verder procederen.

Mevrouw Agema (PVV):

Mijn volgende moties gaan over meisjesbesnijdenis.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, het hele gezin waar een meisje deel van uitmaakt dat besneden is terwijl ze ten tijde van deze kindermishandeling in Nederland woonachtig was en de (buitenlandse) pleger van dit misdrijf te denaturaliseren c.q. de verblijfsvergunning in te trekken en hen het land uit te zetten nadat de ouder(s) en de pleger de straf hebben ondergaan die zal worden opgelegd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(31015).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat artsen die zich schuldig maken aan meisjesbesnijdenis en dus aan kindermishandeling uit hun beroep worden gezet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(31015).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, inzichtelijk en meetbaar te maken welk concreet resultaat de 5 mln. ter voorkoming van meisjesbesnijdenis oplevert,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Agema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(31015).

Mevrouw Langkamp (SP):

Voorzitter. De SP-fractie vindt de houding van deze minister toch wat te afwachtend als het gaat om het invoeren van en het werken met een meldcode kindermishandeling door beroepsgroepen die met kinderen te maken hebben. Vandaar mijn volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het signaleren en actie ondernemen om kindermishandeling te stoppen een verantwoordelijkheid is van iedereen die beroepsmatig met kinderen te maken heeft;

constaterende dat een meldcode duidelijkheid geeft over hoe te handelen bij (vermoedens van) kindermishandeling;

verzoekt de regering, ervoor zorg te dragen dat er uiterlijk over een halfjaar door alle beroepsgroepen die met kinderen werken met een meldcode kindermishandeling gewerkt wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Langkamp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21(31015).

Mevrouw Langkamp (SP):

Voorzitter. Dan de behandeling van door kindermishandeling getraumatiseerde kinderen. De SP-fractie is van mening dat deze kinderen snel en goed moeten worden behandeld. Op dit moment telt ons land slechts vijf gespecialiseerde behandel- en diagnostische centra. Dat moeten er wat de fractie betreft meer worden, bij voorkeur een in elke regio. Hierover gaat de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat voor door kindermishandeling getraumatiseerde kinderen snel goede behandeling mogelijk moet zijn;

verzoekt de regering, te stimuleren dat er overal in het land regionale behandel- en diagnostische centra komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Langkamp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22(31015).

Mevrouw Langkamp (SP):

Het blijkt vaak lastig om voor de behandeling van door kindermishandeling getraumatiseerde kinderen snel toestemming van beide ouders te krijgen. Vooral voor kinderen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld of het slachtoffer zijn van fysieke mishandeling is dat vaak heel lastig. Er zijn kinderen die al langer dan een halfjaar wachten op toestemming van hun vader voor behandeling. Zonder toestemming van beide ouders mag niets worden gedaan, er mag niet eens een gesprek met het kind worden gevoerd. Als het dringend noodzakelijk wordt geacht, bijvoorbeeld als het kind suïcidaal is, vinden wij dat het kind ook in behandeling moet kunnen worden genomen zonder toestemming van de andere ouder. Daarover gaat mijn laatste motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het voor de behandeling van door kindermishandeling getraumatiseerde kinderen vaak lastig is om snel toestemming te krijgen van beide ouders;

verzoekt de regering, op dit punt de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst te wijzigen zodat, als dat dringend noodzakelijk wordt geacht, het kind in behandeling kan worden genomen met de toestemming van één ouder,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Langkamp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23(31015).

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Kindermishandeling tast de waardigheid van kinderen aan. Daarom is de CDA-fractie tevreden over de uitkomsten van het algemeen overleg. Wij zijn tevreden over de actiepunten, natuurlijk niet over kindermishandeling. Wij zijn ook tevreden over de toezeggingen van de ministers dat wordt uitgezocht of de Raad voor Kinderbescherming een zelfstandige titel kan krijgen. Ook zijn wij tevreden over de toezegging van de minister dat wordt nagegaan of bij een ondertoezichtstelling plus machtiging uithuisplaatsing, voogden zonder tussenkomst van de rechter kunnen beslissen om tussentijds de uithuisplaatsing te beëindigen. Dat zou niet moeten, daar moet een rechter tussenkomen. Het is goed dat de minister dat voor ons zal uitzoeken. Ook heeft de minister toegezegd te zullen uitzoeken of bij artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht een strafverzwarende omstandigheid geldt waardoor men in aanmerking komt voor voorlopige hechtenis.

De definitie van kindermishandeling in de Wet op de jeugdzorg is breder dan in het strafrecht. Volgens het ene onderzoek is sprake van 100.000 en volgens het andere van ongeveer 160.000 gevallen van kindermishandeling per jaar. Vergeleken met het aantal vervolgingstrajecten en het aantal werkelijk uitgesproken vonnissen over kindermishandeling is dat bar weinig. Ik vraag de minister van Justitie om in het onderzoek naar artikel 304 over kindermishandeling, mee te nemen waarom zo weinig wordt veroordeeld, c.q. gevonnist.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij hebben een goed debat gevoerd met de minister, vooral over het uitrollen van de RAAK-projecten. Een zaak is bij mij blijven hangen. Dat betrof een eventueel landelijk coördinatiepunt waarnaar de minister zou kijken in verband met de crisisopvang en de wachtlijsten in de crisisopvang. Mevrouw Agema heeft daarover eerder vragen gesteld. De minister zou daarover overleg voeren met het IPO en hierover voor de begrotingsbehandeling een brief aan de Kamer sturen. Heeft de minister dit overleg al gevoerd en wat zijn daarvan de uitkomsten? Mijn eigen ervaring nu ik de afgelopen week ook heb rondgebeld voor een plaats in de crisisopvang, is dat het voor een privépersoon bijzonder moeilijk is een plaats te vinden en dat de opvang absoluut niet wordt gecoördineerd. Dat altijd in de provincie zelf een plaats moet worden gevonden voor crisisopvang vind ik geen argument. Soms is het juist in het belang van het kind dat het heel ver weg van de ouders in crisisopvang komt omdat de nabijheid een bedreiging vormt voor het kind.

Mevrouw Agema (PVV):

Ik ben buitengewoon verheugd over de woorden van de heer Voordewind en ik sluit me daarbij aan. Ik wijs erop dat ik niet alleen vragen heb gesteld aan de minister over een landelijk digitaal coördinatiepunt, maar dat ik daarover ook een motie heb ingediend. Is het nu beter laat dan nooit, want de fractie van de ChristenUnie heeft die motie niet ondersteund? Bent u daar nu wel voor?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Wij hebben in het debat gesproken over de vraag of een landelijk coördinatiepunt nodig is. Ik heb zelf ervaring opgedaan, maar nog belangrijker is dat de minister aan het IPO zou vragen of het daarmee zou kunnen leven, in hoeverre wij dit kunnen realiseren en of er een noodzaak daartoe is. Ik hoor graag van de minister hoe de stand van zaken is.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Inderdaad hebben we onlangs een goed, inhoudelijk en vrij uitvoerig debat gevoerd over kindermishandeling. Ik zal de moties die daarop betrekking hebben, namens het kabinet graag van mijn commentaar voorzien.

Ik begin bij de moties van mevrouw Agema. Haar eerste motie heeft betrekking op een ander onderwerp, namelijk de wachtlijsten in de jeugdzorg. Zij begon met de opmerking dat wij daarover uitvoerig hebben gesproken in het algemeen overleg. Ik heb daar niet zo'n beleving van. Ik herinner mij dat mevrouw Agema daarover sprak en dat ikzelf heb aangegeven dat het debat ging over het actieplan kindermishandeling. Deze motie lijkt mij op dit moment dus buiten de orde, zoals de heer Çörüz zei.

Ik heb begrepen dat de commissie mij heeft gevraagd om een reactie op het rapport van het Onderzoeks- en Verificatiebureau. Ik kan u hier melden – en dat is vast ook voor mevrouw Agema relevant – dat ik werk aan een reactie op dat eigen rapportje van het OVB van de Tweede Kamer. Die brief komt over afzienbare tijd naar de Kamer. Dat kan nog voor het algemeen overleg over de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg, zodat het daarbij kan worden betrokken. Als de Kamer haar eigen procedures serieus neemt, lijkt dat mij ook voor haar de ordentelijke route. Ik wil nu dus afzien van een inhoudelijke reactie, omdat ik de hele Kamer een zorgvuldige reactie heb beloofd op een ander moment.

De voorzitter:

Mevrouw Agema, ik stel voor dat u geen vragen stelt over de procedure. Er zijn in de procedurevergadering afspraken gemaakt; ook de heer Çörüz duidde daar al op. Als ik goed geïnformeerd ben, zal hierover op 13 november een algemeen overleg plaatsvinden.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Ik wil de minister erop wijzen dat de brief op stuk nr. 16 van 31015, met "Kindermishandeling" als kop, uitvoerig verhaalt over de in 2006 door het aanvalsplan uitgegeven gelden. Vervolgens komt er een heel verslag: wachtlijsten, verlengingen, verkortingen, erop en eraf, malversaties. Alles wat hierin staat, is verwoord in die motie. Dit stuk is een van de stukken waarover we hebben gesproken. Ik heb daar een groot deel van mijn bijdrage aan gewijd. Ik verzoek de minister daarom toch om een inhoudelijke reactie. Deze brief, met als kop "Kindermishandeling" was namelijk wel degelijk onderwerp van dat algemeen overleg.

Minister Rouvoet:

Mevrouw Agema heeft gelijk dat de brief over kindermishandeling natuurlijk ook gaat over de wachtlijsten bij de AMK's. Dat is buitengewoon relevant en daar hebben we ook over gesproken. De vraagstelling van mevrouw Agema in het algemeen overleg was echter breder, namelijk over de verdwenen miljoenen in de jeugdzorg. Dat heeft betrekking op de extra middelen, in algemene zin voor heel andere vormen van jeugdzorg. Ik wil daarover graag met de Kamer in debat, maar wel op ordentelijke wijze; niet bij wijze van een oordeel over een motie, terwijl ook over dit thema een uitvoerig debat op de agenda staat. Ik wil de Kamer daarom vragen om aan de eigen procedures gevolg te geven en mijn zorgvuldige reactie af te wachten, die de Kamer zelf heeft gevraagd.

De voorzitter:

Het is aan mevrouw Agema om haar motie al dan niet aan te houden.

Mevrouw Agema (PVV):

De "verdwenen miljoenen in de jeugdzorg" zijn de woorden die de minister nu kiest. Misschien komen we ooit nog tot die conclusie.

Maar mij gaat het er primair om dat ik absoluut bezwaar wil aantekenen tegen de suggestie dat deze motie berust op de gegevens en onderliggende stukken van het algemeen overleg. Maar omdat ik zie dat bepaalde mensen eraan vasthouden dat ik het bij het verkeerde eind zou hebben – terwijl dat niet het geval is – houd ik de motie maar aan, zodat ik de volgende keer misschien wel een inhoudelijke reactie krijg.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Agema stel ik voor, haar motie op stuk nr. 17 (31015) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Minister Rouvoet:

Voorzitter. Het lijkt me een goede keuze om het zo te doen.

De tweede, derde en vierde motie van mevrouw Agema hebben betrekking op het onderwerp meisjesbesnijdenis. In algemene zin wil ik daarover het volgende opmerken. In het algemeen overleg heb ik gezegd dat het actieplan dat wij hebben besproken, ook ziet op het algemene onderwerp kindermishandeling. Daarbinnen vallen verschillende verschijningsvormen; meisjesbesnijdenis is daar een van. Meisjesbesnijdenis maakt deel uit van het bredere onderwerp van vrouwelijke genitale verminking en dat valt onder de bijzondere verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van VWS. Om die reden is in het actieplan zelf geen specifieke aandacht voor die vorm van kindermishandeling; dat ziet op alle vormen van kindermishandeling. Nog dit jaar zal de staatssecretaris van VWS een voortgangsrapportage over dit thema naar de Kamer sturen. Als ik in het kader van mijn verantwoordelijkheid als minister voor Jeugd en Gezin actie kan ondernemen ter bestrijding van deze ernstige vorm van kindermishandeling, zal ik dat zeker doen. Tegen de achtergrond daarvan zeg ik heel beknopt het volgende over de moties. Mijn verzoek zou zijn om de moties op de stukken nrs. 19 en 20, die betrekking hebben op de consequenties, aan te houden. Het behoort tot de taken van de staatssecretaris om de Kamer mee te delen wat het concrete resultaat is van de 5 mln., omdat zij daarvoor verantwoordelijkheid draagt.

Ik ontraad de aanneming van de motie op stuk nr. 18, over denaturaliseren, c.q. intrekken van de verblijfsvergunning, en het land uitzetten van plegers van meisjesbesnijdenis. Wij hebben dit onderwerp vaker besproken, waarbij de fractie van de PVV het bewuste sanctiemiddel heeft voorgesteld. Meer dan eens is omstandig aangegeven, ook door de minister van Justitie, dat dit een weg is die het kabinet niet kiest.

Mevrouw Agema (PVV):

Kort gezegd: het kabinet vindt dat wij in dit land allerlei mensen binnen de grenzen moeten houden die kleine meisjes beroven van datgene wat zo bijzonder is, en hen tot vrouw maakt.

Minister Rouvoet:

Neen, dat vindt de regering niet, vandaar dat het gaat om een ernstig strafbaar feit, een ernstige vorm van kindermishandeling, die wij met alle kracht moeten bestrijden. De regering vindt het ook geen oplossing om mensen het land uit te zetten, wetende dat de zusjes van diezelfde kleine meisjes in het land van herkomst hetzelfde lot te wachten staat. Wij vinden dat een harde aanpak op zijn plaats is, maar wij lossen het probleem niet op door de mensen buiten onze grenzen dezelfde ernstige feiten opnieuw te laten plegen. De regering vindt dit geen verstandige route, en daarom ontraad ik de aanneming van de motie.

Mevrouw Langkamp heeft een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht, ervoor zorg te dragen dat uiterlijk over een half jaar door alle beroepsgroepen die met kinderen werken, met een meldcode kindermishandeling wordt gewerkt. In het algemeen overleg heb ik de Kamer bij de discussie over het al dan niet verplicht stellen van de meldcode al aangegeven dat er sinds mijn aantreden heel veel extra met meldcodes wordt gewerkt. Ik heb de sectoren genoemd waar dat het geval is. Ik ben positief gestemd over de ontwikkeling en over het besef van urgentie binnen de beroepsgroepen zelf om ermee aan de slag te gaan. Ik wil dat aanjagen en stimuleren. Ik zie echter geen reden voor een verplichting tot het werken met meldcodes, nu de sectoren en beroepsgroepen dit zelf al actief oppakken. Ik ben daarover buitengewoon positief en vind dat wij met een verplichting zeer terughoudend moeten zijn, omdat die het proces niet dient. Ik heb de Kamer wel toegezegd dat ik graag bereid ben om over een half jaar de balans op te maken en te bezien of er sectoren zijn waar een meldcode niet of niet voldoende werkt, en dan de discussie opnieuw te voeren. De motie van mevrouw Langkamp, waarin van mij wordt gevraagd om ervoor te zorgen dat over een half jaar door alle beroepsgroepen met een meldcode wordt gewerkt, is feitelijk een verplichte meldcode. In het algemeen overleg heb ik aangegeven dat ik daarvoor niet voel, gezien de positieve ontwikkelingen in het veld zelf. Daarom ontraad ik de aanneming van deze motie.

Mevrouw Langkamp (SP):

De minister gaat over een halfjaar bezien hoe het er dan voor staat, maar wat nu als het er dan nog steeds net zo voor staat als nu? Dan is er dus niets veranderd. Kortom, ik wil dat hij er bovenop zit. Over een half jaar moet iedereen die met kinderen te maken heeft, gewoon met een meldcode werken.

Minister Rouvoet:

Ik zit er bovenop, en dat is een van de redenen waarom het zo goed gaat. Niet alleen ik zit er bovenop; ook de beroepsgroepen zelf zijn ervan overtuigd dat het noodzakelijk is om met een meldcode te werken. Een belangrijk onderdeel van het actieplan is de bevordering van de deskundigheid: waar moet je op letten? Ook is van belang de bevordering van de deskundigheid in het signaleren van risico's van kindermishandeling. Vele beroepsgroepen, zoals de verloskundigen, de huisartsen, de artsen in ziekenhuizen, zijn al zover dat zij een meldcode hebben of zij zijn ermee bezig. Dat proces wil ik absoluut aan de gang houden. Ik zit er bovenop om dit aan te jagen. Wij moeten daar echter niet overheen willen gaan met een verplichting tot een meldcode. Als over een half jaar zou blijken dat er in bepaalde beroepsgroepen nog niet of niet voldoende werk van gemaakt is, dan is het nog vroeg genoeg om stevige middelen in te zetten. Ik heb er, gezien de ontwikkelingen en de ervaringen tot nu toe, veel vertrouwen in dat dit niet nodig zal blijken te zijn. Wij spreken elkaar over een half jaar weer over dit punt.

Mevrouw Langkamp (SP):

Voorzitter.

De voorzitter:

Nee, wij gaan geen debat meer voeren. U kunt hooguit nog een verhelderende vraag stellen. Nee? Dan vervolgt de minister zijn betoog.

Minister Rouvoet:

Mevrouw Langkamp heeft een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om te stimuleren dat er overal in het land regionale behandel- en diagnostische centra komen. Het zwaartepunt van het actieplan ligt bij preventie en signalering. Daarnaast moet natuurlijk de rest van de keten op orde zijn, waar het gaat om de advies- en meldpunten kindermishandeling en de zorgketen als zodanig.

De vraag is wel of in alle gevallen gespecialiseerde traumazorg noodzakelijk is. Bij de professionele keuze van passend zorgaanbod voor mishandelde kinderen moet er rekening worden gehouden met de ernst en duur van de mishandeling en de problematiek, zo wijst ook de ervaring uit. In sommige gevallen kan opvoedondersteuning genoeg zijn. In sommige gevallen is het dat echt niet. Dan heb je veel meer nodig en is er wel behoefte aan gespecialiseerde traumabehandelingen.

Het is aan de bureaus jeugdzorg – dat heb ik ook in het overleg aangegeven – om te voorzien in voldoende en adequaat zorgaanbod. Dat geldt natuurlijk ook voor de gespecialiseerde traumazorg. Dat wordt niet centraal vanuit mijn programmaministerie geregeld. Dat doen wij niet met de pleegzorg of bij andere vormen van jeugdzorg, dus dan doen wij het ook niet bij de traumabehandeling.

Het is aan de bureaus jeugdzorg om in samenwerking met de jeugd-ggz een juiste indicatie te stellen. Bij de provincie ligt de verantwoordelijkheid voor voldoende aanbod en capaciteit. Voor zover ik weet, zijn er op dit moment geen signalen dat er binnen het huidige zorgaanbod onvoldoende ruimte zou zijn. Dat er geen signalen zijn over een tekort aan gespecialiseerde traumabehandeling is voor mij, naast de verantwoordelijkheidsverdeling, eveneens een reden om de aanneming van deze motie te ontraden.

Mevrouw Langkamp (SP):

Voorzitter. Er zijn op dit moment vijf van dit soort centra en een zesde is in oprichting. Met uitzondering van Friesland zijn zij allemaal geconcentreerd in de Randstad. Mijn intentie met deze motie is, ervoor te zorgen dat wij dat aanbod overal in het land krijgen. De minister zegt: wij laten het afhangen van de bureaus jeugdzorg. Mijn bedoeling hiermee is nu juist dat wij als landelijke politiek zeggen: wij willen dat jullie ervoor gaan zorgen dat het aanbod beschikbaar is.

Minister Rouvoet:

Daar is geen onduidelijkheid over. Het zijn niet zozeer de bureaus jeugdzorg als wel de provincies die verantwoordelijk zijn voor voldoende aanbod van alle typen jeugdzorg, ook de gespecialiseerde vormen. De provincies zijn ook het beste in staat om een analyse te maken van wat er in hun gebied noodzakelijk is. Daarnaast is het soms ook niet nodig om in de eigen regio behandeld te worden. Soms kan het juist wenselijk zijn om wat meer afstand te scheppen, zeker bij getraumatiseerde kinderen.

Ik wil dus de verantwoordelijkheden die in de Wet op de jeugdzorg zijn toebedeeld graag laten zoals ze zijn. De provincies zijn zich er zeer wel van bewust dat zij ook bij dit type zorgvraag moeten zorgen voor voldoende aanbod. Ik wil aan de provincies de verantwoordelijkheid laten om daarin te voorzien waar dat nodig is.

Er zijn op dit moment geen indicaties dat de bestaande vijf centra en het zesde in oprichting onvoldoende zouden zijn. Daarom is het zeer de vraag of wij hier vandaan tegen de provincies moeten zeggen dat zij sowieso behandelcentra moeten oprichten, ook als er geen vraag naar is of onvoldoende vraag voor de totale capaciteit. Ik handhaaf mijn oordeel dat deze motie inhoudelijk niet nodig is en dat het verzoek gelet op de verantwoordelijkheden niet kan. Daarom ontraad ik de aanneming van deze motie.

Mevrouw Langkamp heeft een derde motie ingediend waarin zij de regering verzoekt om de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst te wijzigen met het oog op het verkrijgen van de toestemming van beide ouders waar het gaat om getraumatiseerde kinderen. Daar moet ik even over nadenken. Ik herinner mij dat het onderwerp aan de orde is geweest en ik meen dat de minister van Justitie daar iets over gezegd heeft, maar misschien was dat niet toereikend. Ik wil dat graag even nader bezien en zeg de Kamer toe dat ik, in plaats van hier nu een antwoord te improviseren waar niemand veel aan heeft, ruim voor de stemmingen ervoor zal zorgen dat de Kamer een reactie van het kabinet op deze motie ontvangt.

De heer Çörüz heeft gesproken over de zaken waarover hij tevreden is. Dat doet mij natuurlijk deugd. Daarnaast heeft hij gezegd dat er enige afstemming zou moeten zijn tussen de definitie van het begrip "kindermishandeling" in de Wet op de jeugdzorg en de smallere definitie in het Wetboek van strafrecht. Dat punt is inderdaad ook aan de orde gekomen. De minister van Justitie heeft al toegezegd dat wij dit zullen bezien. De heer Çörüz heeft hieraan nu een andere conclusie verbonden en heeft dit gekoppeld aan de verschillende cijfers in de beide rapporten over kindermishandeling, respectievelijk 107.000 en 160.000 gevallen. Dat had overigens niet zozeer te maken met een verschil in definitie, maar met de onderzoeksopzet en de doelgroep waaronder onderzoek is gedaan. De ene keer ging het om professionals, de andere keer om scholieren en jeugdigen zelf. Dat heeft verschillende cijfers opgeleverd. De heer Çörüz heeft gevraagd of de regering in het toegezegde onderzoek in het kader van artikel 304 wil betrekken waarom er weinig wordt veroordeeld en gevonnist. Ik zal die vraag graag doorgeleiden naar de minister van Justitie en hem vragen of hij mogelijkheden ziet om de Kamer bij ommekomst van het onderzoek te informeren.

De heer Voordewind heeft gevraagd naar het landelijk registratiepunt crisisopvang. Inderdaad heb ik toegezegd dat ik hierover met het IPO en de MOgroep zou spreken. Dat heb ik gedaan. Ik heb dit ook gemeld aan de Kamer in het algemeen overleg van twee weken geleden hierover. Het gaat hierbij om één landelijk registratiepunt voor crisisplaatsen. Ik heb tijdens het algemeen overleg gezegd dat IPO en MOgroep de voorkeur geven aan afspraken per provincie of grootstedelijke regio boven een landelijk registratiepunt, omdat dat het risico van afwenteling in zich kan hebben van de ene naar de andere regio, waardoor verantwoordelijkheden zouden kunnen worden afgeschoven. Juist bij crisisopvang is het vaak van belang dat snel in de buurt een oplossing wordt gevonden. Ook dat argument heb ik tijdens het algemeen overleg genoemd. Ik ben te allen tijde bereid om ook op dit punt nogmaals onder de aandacht van de provincies te brengen hoezeer ook de Kamer hecht aan voldoende crisisplaatsen. Ik heb dat meer dan eens gedaan en ik zal dat ook in de contacten blijven benadrukken. Ik ben er overigens van overtuigd dat ook de provincies zelf sterk doordrongen zijn van de noodzaak van voldoende crisisplaatsen. Op het concrete punt van het landelijk registratiepunt kan ik de Kamer dus melden dat dit voor de betrokken instanties geen wenselijke route is.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, dinsdag aanstaande te stemmen over de ingediende moties.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven