Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Militaire ambtenarenwet 1931 en intrekking van de Wet voor het reservepersoneel der Krijgsmacht in verband met onder andere de invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht (30674).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Knops (CDA):

Voorzitter. Voor ons ligt de wijziging van de Militaire ambtenarenwet. Deze is reeds lange tijd geleden aangekondigd en ligt nu dan toch ter behandeling voor in de Kamer. Wij danken de staatssecretaris voor zijn uitgebreide beantwoording in de nota naar aanleiding van het verslag. Wij zijn daar op zich content mee.

Deze wet doet niet meer dan de bestaande en de gewenste behoeften in wetgeving vervatten zodat onze krijgsmacht weer rechtsgeldig kan optreden. In die zin volgt de wet altijd de gewenste maatschappelijke ontwikkelingen. Een voorbeeld daarvan is de veranderende rol van de reservisten in de krijgsmacht. Zij worden steeds vaker opgeroepen en dragen daardoor daadwerkelijk bij aan het welslagen van militaire operaties. Een ander voorbeeld is de wijze waarop de instroom, doorstroom en uitstroom kunnen worden vormgegeven in de krijgsmacht. Alleen met een optimale kwantitatieve en kwalitatieve vulling van de organisatie kan de krijgsmacht effectief zijn.

Van de mannen en vrouwen in de krijgsmacht wordt veel gevraagd. De taak en de functie van militairen hebben in vergelijking met bijvoorbeeld vijftien jaar geleden meer dimensies gekregen. Soldaat en diplomaat gaan bijvoorbeeld in Afghanistan hand in hand. Wij verwachten, nee, wij eisen van de mensen dat zij goed voorbereid worden uitgezonden naar gebieden waar zij vaak onder uiterst moeilijke omstandigheden moeten werken. Deze mensen mogen dan van ons eisen dat zij goed toegerust en opgeleid worden uitgezonden en dat er zorg is voor hun welzijn.

Het is goed dat Defensie een tailor made personeelssysteem ontwikkelt dat zowel recht doet aan de wensen van individuele militairen als ertoe bijdraagt dat de organisatie in balans is en berekend op haar taak. Het is jammer dat de aanleiding voor deze wetswijziging, de introductie van het flexibel personeelssysteem (FPS), geen vorm en inhoud krijgt in deze behandeling. Mijn fractie kan op dit moment geen uitspraken doen over de consequenties voor het FPS die uit deze wet voortvloeien. Binnen welke termijn wordt een concreet voorstel aan de Kamer voorgelegd over het FPS en op welke wijze kan de Kamer hier nog over spreken? Graag hoor ik ook een concreet tijdpad voor de tijdige inwerkingtreding van het systeem. De Kamer zou op basis van regelmatig overleg de vinger aan de pols moeten kunnen houden. De regering bestuurt en het parlement controleert. Toch acht mijn fractie zorgvuldige implementatie van een zo groot belang dat zij graag de vinger aan de pols wil houden.

Wij zullen het voorstel over het flexibel personeelssysteem en de wijze waarop de implementatie plaatsvindt te zijner tijd op een aantal punten toetsen. Allereerst zullen wij toetsen op de rechtsbescherming van zittend personeel. Er moet een deugdelijk overgangsbeleid zijn. Wij zullen ook de effectiviteit van het instrumentarium toetsen waar het gaat om employment van medewerkers, wervingskracht, behoud van goed personeel en mogelijkheden van personeel om zich te ontwikkelen. Deze zaken zullen uiteraard worden afgezet tegen de meerkosten die zijn gemoeid met de introductie van dit systeem. Of mag de Kamer er nu al van uitgaan dat dit systeem zichzelf terugverdient en er dus nu eens geen sprake is van kosten, maar van return on investment?

Een aantal andere elementen in deze wetswijziging krijgt na aanname door de Eerste Kamer wel direct rechtskracht. In het kader van de flexibiliteit juichen wij het toe dat aanstelling voortaan plaatsvindt bij Defensie en niet meer bij de respectievelijke krijgsmachtdelen. Dit zorgt voor de noodzakelijke ontschotting en daarmee voor meer flexibiliteit en mogelijkheden voor het personeel. Uiteraard impliceert dit wat mijn fractie betreft niet dat er geen ruimte is voor de van oudsher eigen identiteit van de verschillende krijgsmachtdelen.

Een volgend punt betreft de militaire gezondheidszorg. Het is mij nog niet geheel duidelijk waarom militairen die bijvoorbeeld in Groningen wonen vanwege een operatie controle of ingreep als gevolg van bijvoorbeeld een sportblessure die zij in het weekend hebben opgelopen naar het Centraal Militair Hospitaal (CMH) in Utrecht moeten. Dit zorgt voor onnodige reisduur en -kosten. In geval van langere opname is het ook voor familie een extra belasting. Waarom houdt de staatssecretaris vast aan de verplichting om te allen tijde terug te vallen op de door Defensie georganiseerde militaire zorg? Ik krijg hierop graag een reactie.

Naar aanleiding van de qua rechtspositie gelijkgeschakelde rol van de reservist vraag ik of de staatssecretaris in navolging van vragen die in juli 2005 beantwoord zijn, bereid is om meer dan tegenwoordig gebruikelijk is, gebruik te maken van deze reservisten. Zij zijn flexibel, gemotiveerd, relatief goedkoop, brengen veel externe kennis en ervaring binnen en kunnen zowel binnens- als buitenslands een kwantitatieve aanvulling vormen op de organieke organisatie, zeker in situaties waarin er tijdelijk geen sprake is van F=P=O. Dergelijke situaties kunnen zich voordoen doordat militairen tijdelijk niet beschikbaar zijn vanwege opleiding of persoonlijke ontwikkeling of doordat er geen evenwicht wordt bereikt door een grote uitstroom of te kleine instroom als gevolg van de aantrekkende economische conjunctuur. Ik krijg ook hierop graag een reactie van de staatssecretaris.

Is de staatssecretaris bereid om reservisten meer dan overeengekomen is met hen bij een aanstelling op te roepen, uiteraard op basis van instemming van de betrokken reservist? Dit zou ook gelden voor oproepen in het kader van bestuursdagen, CIOS-sportafvaardigingen, de algemene facilitering van reservistenverenigingen voor activiteiten om die reservisten betrokken te houden en van het organiseren van activiteiten. Biedt het huidige wetsvoorstel ruimte voor dergelijke activiteiten? Op basis van dit wetsvoorstel lijkt mijn fractie dat die mogelijkheid niet bestaat. Hoe ziet de staatssecretaris dit?

Uit het rapport-Staal is gebleken dat overmatig alcohol- en drugsgebruik in diensttijd of met uitwerking na diensttijd niet bijdraagt aan het succesvol opereren door en de uitstraling van onze krijgsmacht. Dan druk ik mij eufemistisch uit. Het is volgens mijn fractie volstrekt helder: in diensttijd wordt er niet gedronken en worden er geen drugs gebruikt. Het is dan ook goed dat de militair omwille van de veiligheid of de goede vervulling van de taak van de krijgsmacht kan worden onderworpen aan een urine- of ademtest om na te gaan of alcohol of andere gedragsbeïnvloedende middelen aanwezig zijn.

Ik vat samen wat ik heb gezegd. Dit is een zeer belangrijk wetsvoorstel voor zowel het personeel van Defensie als voor de krijgsmacht als organisatie. Op grond van dit wetsvoorstel ontstaat namelijk een flexibel personeelssysteem. Dit vormt tegelijkertijd het zwaartepunt van dit wetsvoorstel. Het moet alleen nog wel worden uitgewerkt. Wij zien dat met belangstelling tegemoet en zullen de staatssecretaris op de voet volgen. Hij kan er zeker van zijn dat wij dit op een kritische wijze zullen doen.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Wij bespreken vandaag de wijziging van de Militaire ambtenarenwet. Over welke wijzigingen hebben wij het? Allereerst en het concreetst betreffen die de controles op alcohol en drugs. Ik merk hier meteen over op dat ik van mening ben dat er wel een redelijk vermoeden van misbruik en grensoverschrijdend gebruik moet bestaan voordat een dergelijk onderzoek gerechtvaardigd is. Dit is nodig om heksenjacht en willekeur bij commandanten te voorkomen. Ik hoor hierop graag de reactie van de staatssecretaris. Verder gaat het om wijzigingen van de geïntegreerde gezondheidszorg. Hiervoor verwijs ik naar twee door mij ingediende amendementen. De derde, belangrijkste wijziging betreft de invoering van een nieuw systeem, geheten flexibel personeelssysteem. Volgens mij zijn alle personeelssystemen flexibel, maar wij hebben het in dezen over het FPS oftewel het reguleren van instroom, doorstroom en uitstroom van militair personeel. Defensie wil een helder verband kunnen leggen tussen de omvang en de inrichting van de organisatie, ofwel de O, de vulling van de organisatie met personeelsleden, de P en het beschikbare budget ofwel de financiën. De vernieuwing van het personeelssysteem richt zich uit het oogpunt van organisatie op de introductie van enerzijds mogelijkheden tot sturing van het functiebestand, de FP's, zoals dat heet en anderzijds de mogelijkheden om het personeelsbestand daarnaar in te richten. Kortom: de juiste personeelsleden op de juiste plek.

De sturing van het functiebestand betreft zowel militaire als burgerfuncties, terwijl bij de inrichting van het personeelsbestand in beginsel alleen het militair personeel in beschouwing wordt genomen. De centrale positionering van de sturing en de monitoring is volgens de staatssecretaris een vereiste om de Defensieonderdelen te verplichten, de inrichting en invulling van de respectievelijke organisatie binnen de financiële kaders te houden. Het gaat om aangekondigde veranderingen waar op zeer beperkte wijze invulling aan is gegeven hoewel wij er in de afgelopen twee jaar al ruimschoots over hebben gesproken en de staatssecretaris uitgedaagd hebben tot invulling. Hoe wordt aan het voorgestelde instrumentarium handen en voeten gegeven?

Uit algemeen onderzoek blijkt dat meer dan 70% van alle veranderprocessen mislukt. Ik zeg dat even als opsteker voor de staatssecretaris voordat ik een aantal valkuilen zal benoemen, waarop ik uiteraard graag een reactie van de staatssecretaris wil.

Wat wordt er gedaan aan en hoeveel tijd wordt er besteed aan interne communicatie? Hoe wordt met mensen over het systeem gesproken? Het systeem is in eerste instantie met veel bombarie binnengehaald onder het motto dat het de basis zou moeten vormen voor een goed personeelsbeleid, goed in die zin dat medewerkers de gelegenheid krijgen zich te ontwikkelen. Die mogelijkheid hadden zij toch al? Die ontwikkeling moet worden vervolgd met als ultieme doel te komen tot een gefundeerd oordeel over het functioneren van de medewerker waarna de vraag moet opkomen of iemand kan blijven of moet vertrekken. Maar dat was toch al zo?

Doordat de aandacht en focus in interne berichtgeving en de "zeepkistjessessies" op het laatste aspect is komen te liggen, namelijk die focus op het "up or out"-systeem, heeft het FPS bij veel medewerkers een heel negatief imago gekregen. Er ligt alleen een organisatiemotivering aan ten grondslag. Veel mensen zien dit systeem als een bezuinigingsmaatregel, terwijl het juist voor het militaire personeel meer kansen zou moeten bieden. Ik wil graag van de staatssecretaris weten hoe hij dit beeld – wij weten allemaal dat beelden snel beklijven – gaat bijstellen? Voor een verandering is het natuurlijk van belang om het nut van die verandering te onderkennen en om te weten of het personeel daarvoor warmloopt.

Is het FPS een lege huls of voegt het systeem iets toe? Er is sinds de analyse van de problemen in 2000 al het nodige gebeurd binnen de krijgsmachtonderdelen. Laten wij daarover duidelijk zijn. Is het nieuwe van dit FPS voor een belangrijk deel niet achterhaald? Moet de nadruk niet veel meer komen te liggen op het vasthouden van personeel dan het selecteren van de betere en het afscheid nemen van de kwalitatief mindere medewerkers? Hoe gaat de staatssecretaris dit aanpakken? Deelt het personeel, en met name hun vertegenwoordigers in de meer dan 250 medezeggenschapsraden, de intenties en de competenties van het systeem, of is het top-down? Kortom, bestaat er voldoende vertrouwen tussen de verantwoordelijke besluitnemers en degenen die het op de werkvloer moeten uitvoeren? Ik neem aan dat een dergelijke grote verandering over een tijdsbestek van tien tot twintig jaar wordt uitgespreid. Dat is niet niks. Kan de organisatie deze verandering aan? Met andere woorden, is de accu niet leeg na alle veranderingsprocessen en de vele veranderingen tot nu toe? Leeft het gevoel van "weer een verandering"? De eerste stappen van het "up or out"-personeelssysteem naar het flexibel personeelssysteem werden immers groots gepresenteerd.

De probleemanalyse deugt wat mij betreft wel, maar is dit nu de oplossingsrichting voor de problemen van vandaag? De problemen blijken zich vooral op het front van het werven en behouden van personeel af te spelen. Vanaf 2025 zal sowieso de potentiële beroepsbevolking als gevolg van vergrijzing en ontgroening drastisch krimpen. De toekomstige structurele krapte op de arbeidsmarkt en de aankomende daling van het aanbod van arbeidskrachten dwingt de krijgsmacht om serieus na te denken, en selectiever om te gaan met de beschikbare menskracht, over maatregelen om arbeidskrachten aan de organisaties te binden. Op dit moment wordt de oplossing ook gezocht in de werving van meer vrouwen en allochtonen. Hoe wordt dit in het systeem meegenomen? Wat zijn de wegingen? De concurrentie op de arbeidsmarkt neemt toe en de aantrekkelijkheid van Defensie als werkgever zal groter moeten worden. Hoe gaat de staatssecretaris dit aanpakken of zit dit allemaal in het nieuwe flexibel personeelssysteem? Hoe gaat het met de knelpuntcategorieën? "Geïdentificeerde" medewerkers bij Defensie zijn geen uitzondering meer. Het zijn knelpunten, maar zo langzamerhand wordt dit eerder regel. Welke structurele aanpak wordt hiervoor gekozen?

Zonder dat de instrumenten zijn ingevuld, zijn er al wel procesmatige maatregelen genomen. Ik wijs op het inzetten van een verandering van de wetgeving, waarmee wij nu bezig zijn, en het aantrekken van nieuwe loopbaanadviseurs. Is er voldoende inzicht in en overzicht van de consequenties die deze veranderingen met zich brengen? Gaat die man of vrouw erop vooruit? Kan hij of zij zijn of haar eigen toekomst enigszins plannen, ook met de huidige uitzendruk? Wat zijn de kritische succesfactoren? Welke risico's brengt het systeem met zich mee? Het is nu nog een kapstok zonder jassen. Krijgen de reservisten ook een plekje aan die kapstok? Wanneer kan de Kamer de kadervullende instrumenten verwachten? Het gaat dan om de daadwerkelijke implementatie. Mijn fractie wil die blijven volgen. Hoe zit het met het belonings- en selectiebeleid? Hoe verloopt het overleg met de vakbonden? Ook daarover hebben wij verschillende berichten ontvangen en niet altijd positieve. Ik hoop dat de staatssecretaris daar het nodige over kan zeggen. Welk verschil maakt het systeem voor de uitzenddruk?

De positie van veteranen is niet meegenomen in de Militaire ambtenarenwet, omdat niet alle veteranen gewezen militaire ambtenaren zijn. Ik ben het daar niet geheel mee oneens, maar ik verwacht – ik verwijs wat dat betreft naar het coalitieakkoord – bij de presentatie van de plannen voor 2008 wel een eerste denkrichting over hoe de mogelijke wetgeving voor veteranen inhoud gaat krijgen. Ik ken de staatssecretaris als iemand die kan verrassen. Ik sluit niet uit dat bij de presentatie van de beleidsplannen vanmiddag ook mij een verrassing staat te wachten. Ik zie daar heel erg naar uit. Welke extra kosten brengt de invoering van het systeem met zich mee? Wat winnen wij daar nu mee? Mocht de staatssecretaris mij kunnen overtuigen van de positieve uitwerking van dit systeem, dan stel ik hierbij wel vast dat de Kamer een nulmeting zou moeten ontvangen waarin is aangegeven waar wij nu staan en waar wij heen gaan. Ik stel voor dat de staatssecretaris in augustus aanstaande een nulmeting presenteert en opvolgend ieder jaar per 1 december en per 1 juni een voortgangsrapportage aan de Kamer stuurt. Daarover wil ik de duidelijke afspraak maken dat 1 juni ook echt 1 juni is en 1 december ook echt 1 december. Anders kan de Kamer moeilijk het vervolg presenteren. Dit systeem is als het goed is een middel om het doel te bereiken, namelijk onze mannen en vrouwen binnen de krijgsmacht een goede positie geven, nu en in de toekomst.

De heer Ten Broeke (VVD):

Voorzitter. De voorliggende Militaire ambtenarenwet stamt uit 1931, ruim voor de Tweede Wereldoorlog, waarmee Europa en de rest van de wereld in de grootste tragedie ooit werden gestort. De wereld van vandaag wordt weliswaar nog steeds getekend door deze meest vernietigende van alle oorlogen, maar ziet er totaal anders uit. Van onze militairen en van de krijgsmacht worden dan ook geheel andere zaken verwacht. De inzetbaarheid bij conflicten vergt een enorm flexibele organisatie en modern opgeleid personeel dat liefst ook op termijn weer in de burgermaatschappij inzetbaar is. Nu ook de dienstplicht is verdwenen, was een wijzigingswet daarom hoogst noodzakelijk en een ingrijpende wijziging van het personeelssysteem geboden. De bijzondere eisen die nu aan militairen worden gesteld, hebben vooral te maken met de grote Nederlandse betrokkenheid bij crisisbeheersingsoperaties in andere delen van de wereld. Onze vrijheid wordt niet langer van achter de Grebbeberg verdedigd maar in de heuvels van Uruzgan. In de huidige omstandigheden is er dan ook dringend behoefte aan militairen in de leeftijd tot 35 jaar en minder militairen in de leeftijd boven 35 jaar.

De VVD-fractie onderschrijft in het bijzonder de invoering van artikel 12, dat als het ware de basis vormt van een nieuw, flexibeler personeelssysteem. Dat artikel, dat onder meer betrekking heeft op het maximum aantal jaren dat een militaire ambtenaar in een rang mag dienen, geeft trouwens nog slechts een kader aan. Hoe het flexibele personeelssysteem er precies uit gaat zien, weten wij nog steeds niet. De staatssecretaris zal daarover waarschijnlijk nog geruime tijd in discussie zijn met de militaire bonden.

Wat betekenen deze discussies voor de feitelijke invoering van een flexibel personeelssysteem? Dit zou immers als vanaf 1 april 2007 van kracht worden. Verder wil de VVD-fractie ook een en ander vernemen over de actuele inzet van de regering bij de genoemde onderhandelingen. Kan de staatssecretaris daarover iets vertellen?

Flexibilisering van de personeelsdienst lijkt op de up-or-outdiscussie van enige jaren geleden. Vanuit organisatieoogpunt is dat juist. Defensie is een uitzendingsorganisatie. Daar passen jonge vitale mannen en vrouwen bij. Het probleem is echter dat dit up-or-outsysteem het wervingsprobleem niet oplost. De baangarantie vervalt immers en zonder nieuwe waarborgen en een toekomstperspectief buiten de defensieorganisatie kan "up or out" ertoe leiden dat de krijgsmacht van binnenuit wordt leeggezogen, terwijl de aanzuigende werking naar de krijgsmacht uitblijft. De beste manier om de aantrekkingskracht van onze krijgsmacht te vergroten is volgens de VVD-fractie via het imago van de organisatie. De aantrekkingskracht in de richting van jonge mensen, die wij kunnen kiezen uit een ruim aanbod op de arbeidsmarkt, maakt het alleen maar lastiger. Bij Defensie werk je echter niet, je dient er. Van militairen wordt immers een zeer bijzondere inzet onder vaak gevaarlijke omstandigheden verlangd. De zwaarte van het militair beroep leidt tot veel leegloop uit eenheden waar bij uitstek een grote werkdruk en uitzenddruk bestaat. Dat bij bepaalde rangen sprake is van een grote leegloop, moeten wij ook vaststellen.

Ook dat maakt duidelijk dat wij het beroep van militair aantrekkelijk moeten houden. In de pas opgestelde gedragscode Defensie wordt gesproken over een sociaal veilige werkomgeving voor militairen. Dat kan natuurlijk ook worden betrokken op de regelingen die nu tussen Defensie en de militaire bonden moeten worden getroffen. Die regelingen zullen wel moeten resulteren in een daadwerkelijk sociaal veilige werkomgeving. Er moet dus sprake zijn van een behoorlijke rechtspositie van de militair. Juist daarover bereiken de VVD-fractie geluiden vanuit de defensieorganisatie dat bij de voorgenomen reorganisaties juist de militairen het onderspit delven ten opzichte van de burgerambtenaren in de organisatie. Kan de staatssecretaris aangeven wat de verhoudingen zijn tussen het Algemeen Militair Ambtenarenreglement en het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie en hoe dit zich verhoudt tot de voorgenomen reorganisaties?

Verder is de VVD-fractie benieuwd naar de invulling van de regeling van het onderwerp "ontslag" die bij algemene maatregel van bestuur zal worden vastgesteld. Kan de staatssecretaris aangeven wat in dit opzicht zijn inzet is in de actuele onderhandelingen met de bonden van het personeel? Militairen die niet functioneren, moeten altijd ontslagen kunnen worden. Maar diegenen die wel functioneren en toch niet kunnen doorstromen naar een hogere rang, mogen wat ons betreft niet in de kou blijven staan. Hoe denkt de staatssecretaris aan al deze noodzakelijke randvoorwaarden te voldoen binnen de krappe financiële kaders die dit kabinet Defensie heeft opgelegd?

De wervingsacties van Defensie laten nu al te magere resultaten zien. Daarop moet een list worden verzonnen. In onze ogen blijft het belangrijk dat de militairen die afzwaaien een redelijk perspectief op de arbeidsmarkt wordt geboden. Ook zo'n perspectief is belangrijk voor de aantrekkelijkheid van het beroep. Welke regelingen worden getroffen om deze militairen voor te bereiden op de arbeidsmarkt? Doet Defensie dit zelf of zal dit worden uitbesteed? Hoe denkt de staatssecretaris de overstap naar de arbeidsmarkt te vergemakkelijken? Worden er afspraken gemaakt met het bedrijfsleven? Welke financiële middelen zijn er eigenlijk voor beschikbaar? Zeer specifiek zou er kunnen worden gefaciliteerd tot afzwaaiende militairen vervolgens terechtkunnen bij enigszins verwante overheidsdiensten, zoals politie en brandweer.

De heer Poppe (SP):

Ik kan de vragen goed volgen. U zegt dat er een redelijk perspectief moet zijn voor de mensen die goed gediend hebben. Wat verstaat u onder "een redelijk perspectief": een zekere garantie of "wij doen ons best, maar als het niet lukt is het jammer"?

De heer Ten Broeke (VVD):

Een baangarantie bestaat niet meer na invoering van dit systeem. Een redelijk perspectief kan alleen worden geboden, wanneer de defensieorganisatie creatieve oplossingen verzint voor een probleem waarvoor wij allemaal zijn gesteld: wat doen wij met militairen die afzwaaien en teruggaan naar de burgermaatschappij? Natuurlijk zijn er organisaties die dat kunnen opvangen, maar wij hebben ook gezien dat dit veel problemen oplevert, zoals bij de politie. Ik denk dat er ruimer moet worden gekeken naar de mogelijkheden en ben benieuwd wat de staatssecretaris daarover te vertellen heeft. Ik vind wel dat het mogelijk moet zijn dat in een maatschappij waarin op dit moment veel behoefte is aan begeleiding, bijvoorbeeld van jongeren in verband met discipline en waarden en normen, juist de defensieorganisatie mensen in dienst heeft die daarop zijn geselecteerd. Volgens mij moet het mogelijk zijn om een perspectief te bieden na een militaire carrière.

De heer Poppe (SP):

In een hoogconjunctuur is een andere situatie redelijk denkbaar. Als iemand op zijn 35ste of 40ste jaar de civiele arbeidsmarkt opgaat, heeft hij eigenlijk geen ervaring die daar kan worden gebruikt. Misschien heeft hij wel een diploma, maar in dat diploma weinig ervaring. Dan valt hij mogelijk in een zwart gat. Je kijkt wel uit om naar het leger te gaan, als je op je 35ste op straat komt te staan. Wilt u niet een wat hardere garantie dan "wij gaan ons best doen"?

De heer Ten Broeke (VVD):

Ik heb net aangegeven dat het om een heel specifieke groep gaat die wij met buitengewoon veel eerbied en zorg moeten begeleiden. Het is niet zomaar een vak. Je werkt niet bij Defensie, je dient daar. Het is enorm wat wij van deze mensen vragen, zeker in deze tijd. Dat betekent dat de inspanningsverplichting tegenover hen net zo groot zou moeten zijn. Maar met het flexibele systeem dat wij nu invoeren, is het evident dat baangaranties komen te vervallen. Die zijn er niet meer en passen ook niet meer in deze maatschappij, zeker niet in dit tijdsgewricht. Ik denk echter wel dat er in de maatschappij behoefte bestaat aan die kwaliteiten waar militairen op worden geselecteerd. Met een beetje originaliteit moet volgens mij die list waar ik het net over had, te verzinnen zijn. Ik ben benieuwd of de staatssecretaris daar al over heeft nagedacht. Ik heb al een paar suggesties gedaan waar die zou kunnen worden gevonden. Vanuit de VVD-fractie is overigens op eerdere momenten al aangedrongen op het faciliteren van zo'n overstap. Ik verwijs naar de motie-Van Aartsen van september 2003. Ik hoor graag van de staatssecretaris of daar nog steeds voluit uitvoering aan wordt gegeven.

Ook nu willen wij erop aandringen dat militairen vanuit de krijgsmacht worden ondersteund bij een overstap naar een verwante overheidsdienst en wanneer afvloeiing door Defensie wenselijk wordt geacht. De vraag is overigens of daarbij steeds de meest verkieselijke methode wordt gevolgd. Wanneer bijvoorbeeld een beroepsmilitair van 28 jaar afvloeit en op de politieacademie als eenling terecht komt in een klas van 16-jarigen, is dat natuurlijk geen ideale oplossing. Zeker als het om grotere groepen afzwaaiende militairen zou gaan, zou daarvoor toch een betere oplossing gevonden moeten kunnen worden, misschien zelfs groepsgewijs. Wat is het commentaar van de staatssecretaris hierop? Overigens moeten er niet alleen faciliteiten worden gecreëerd voor de militairen die op enig moment binnen het flexibel personeelssysteem afzwaaien, maar ook voor militairen die nu al ouder zijn dan 35. Daar doelde de heer Poppe op. Graag krijg ik meer duidelijkheid van de staatssecretaris over deze categorie. Welk perspectief is er en heeft hij daar originele gedachten bij?

Het is een goede zaak dat ook voor het reservepersoneel passende regelgeving in het nieuwe wetsvoorstel is opgenomen, zie artikel 121. Zal de krijgsmacht een beroep kunnen blijven doen op deze reservisten? Dat past bij hun betrokkenheid bij de krijgsmacht, bij hun specifieke capaciteiten en bij de opportuniteit van de inzet, ook in relatie tot de daarmee gemoeide kosten voor Defensie. In ieder geval lijkt enige aanpassing van de regelgeving met betrekking tot de duur van de inzet van de reservisten gewenst. De VVD heeft reeds een amendement meeondertekend dat daarop betrekking heeft. Bovendien dient duidelijk te zijn dat de inzet van reservisten op een breed spectrum van inzet van Nederlandse militaire betrekking moet kunnen hebben.

De VVD-fractie kan instemmen met het voorstel van de regering met betrekking tot urine- en ademtesten en zo nodig zelfs bloedtesten in verband met eventueel excessief alcoholgebruik en voorstellen met betrekking tot aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen. Mensen die met jachtvliegtuigen, tanks, houwitsers en dergelijke omgaan, kunnen nooit in beschonken toestand of benevelde staat zijn.

Afsluitend wil ik opmerken dat wij vandaag spreken over de kaders van een nieuw personeelsbeleid, maar het zou wel handzaam zijn als wij bij het debat al zo veel mogelijk informatie zouden kunnen krijgen over de feitelijke en de gewenste invulling van die kaders.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter. Wij behandelen een wetsvoorstel om de Militaire ambtenarenwet uit 1931 aan te passen. Ik denk dan: dat wordt een keer tijd. Nederland was in 1931 het derde koloniale rijk ter wereld. Het is onhoudbaar dat de militairen van deze tijd onder hetzelfde regime zouden moeten dienen en werken. Intussen is Nederland de koloniale status kwijt en trok er een democratiseringsgolf door de Westerse wereld die in de jaren zestig en zeventig ook de Nederlandse krijgsmacht niet onberoerd liet. In die tijd heeft het idee postgevat dat militairen burgers in uniform zijn. Burgers met rechten en plichten. De dienstplichtigen van toen waren de dragers van die verandering, maar ook officieren van toen zijn niet onberoerd gebleven door die beweging.

Het dienstplichtige leger hebben wij inmiddels opgeschort en de moderne krijgsmacht wordt sinds een jaar of vijftien in toenemende mate over de hele wereld ingezet. Die veranderingen hebben de kwaliteit van de krijgsmacht veel goed gedaan. Verantwoordelijke burgers in uniform blijven nadenken over wat zij doen. Dat is altijd goed en dat willen wij ook. Een voorbeeld daarvan kregen wij gisteravond in NOVA te zien toen een onderofficier van de mariniers gebruik maakte van de klokkenluidersregeling en zijn verhaal deed over schietincidenten tijdens de missie in Zuid-Irak. Dat was drie en een halfjaar geleden. Hij stelde ook de doofpotcultuur van de mariniers aan de kaak. Wij wachten natuurlijk het onderzoek van justitie af, maar wij zijn blij met de burgermoed van deze militair. Ik vind dan ook dat een roffeltje op de bankjes wel op zijn plaats zou zijn.

Deze wet laat op papier de geëmancipeerde militaire burger in stand, maar door tal van maatregelen moet de zelfdenkende militair toch weer terug in het hokje van de ouderwetse discipline. Een en ander is een duidelijk gevolg van de aanpassingen van de personeelsrechten tijdens de interventieoorlogen. Beroepsmilitairen moeten flexibel kunnen worden geworven en ook weer flexibel kunnen worden uitgewuifd. De vakbonden moeten zich rustig houden. Ziekte en gebruik van alcohol en/of drugs moeten ondergeschikt worden gemaakt aan de inzet. Daar is natuurlijk erg veel voor te zeggen, maar de vraag is of dit volgens algemeen aanvaarde regels gebeurt en of militairen de kans krijgen om burgers in uniform te blijven. Met andere woorden: worden daarvoor dezelfde regels toegepast als in de civiele wereld? Het moge duidelijk zijn dat een soldaat niet dronken op een pantserhouwitser moet gaan zitten, maar dan gaat het over de directe diensttijd en ik heb het nu over de vrije tijd.

Het doel van de voorliggende wetswijziging is om de rechten van militairen en die van hun gezinnen aan te passen aan de plannen van de regering om militairen inzetbaar en ter beschikking te hebben voor missies in de gehele wereld. De SP-fractie hecht eraan, hier vast te stellen dat de taak van de Nederlandse militairen in eerste instantie het verdedigen van het Nederlands grondgebied is. Uitzendingen in het buitenland zijn alleen gerechtvaardigd als zij onderdeel zijn van een vredesmissie. Het is niet de bedoeling om overal ter wereld oorlog te gaan voeren. Daarom achten wij het noodzakelijk dat de wet op dit punt wordt aangevuld met de bepaling dat dit alleen kan als daarvoor een adequaat volkenrechtelijk mandaat is afgegeven. Wij hebben daartoe een amendement ingediend en ik reken erop dat dit logische voorstel brede steun krijgt. Thans is zo'n mandaat gebaseerd op een aangenomen resolutie in de Veiligheidsraad. Omdat onduidelijk is hoe dit zich in de komende decennia zal ontwikkelen, pleiten wij voor een adequaat volkenrechtelijk mandaat. De regering doet op dit moment onderzoek naar de reikwijdte van dit begrijp. Hoe ver is dit onderzoek inmiddels gevorderd?

Een van de onderdelen uit het tijdperk van de dienstplicht is de Dienstweigeringswet. Geldt de regeling voor gewetensbezwaren van burgerambtenaren ook voor militairen? Als ambtenaren het recht hebben om vanwege gewetensbezwaren te weigeren, een homohuwelijk te sluiten, hoe zit het dan met een militair die ingezet wordt voor een missie waar hij ernstige gewetensbezwaren tegen heeft? Wordt zijn contract ontbonden of is daar een regeling voor?

Mevrouw Eijsink (PvdA):

De heer Poppe heeft er zelf op gewezen dat de dienstplicht is opgeschort en dat de huidige militairen zelf moeten solliciteren bij de krijgsmacht. Ik begrijp zijn laatste vraag dan ook niet zo goed. Waarom zou een militair moeten kunnen weigeren? Bij sollicitatie weet hij of zij toch precies waar hij aan toe is?

De heer Poppe (SP):

Ik kan mij niet voorstellen dat hij of zij tevoren exact weet aan welke missies Nederland zal deelnemen. Als iemand voor vier jaar heeft getekend, kan hij niet in die zin vogelvrij zijn dat hij overal naar toe gestuurd kan worden. Een zelfdenkend burger in militair uniform moet de ruimte hebben om aan te geven dat er onredelijke eisen aan hem gesteld worden. Zijn gewetensbezwaren moeten natuurlijk gegrond zijn en zich richten tegen omstandigheden die hij niet kon voorzien.

De heer Ten Broeke (VVD):

Even los van de steun voor het amendement van de heer Poppe voor een volkenrechtelijk mandaat heb ik de volgende vraag aan hem. Als er een volkenrechtelijk mandaat is voor de uitzending heeft de militair dan ook het recht op zich op gewetensbezwaren te beroepen?

De heer Poppe (SP):

In dat geval is het een probleem voor die militair, want dan heeft een meerderheid van de Kamer de missie gesteund. Er moet overigens wel eerst een debat in de Kamer over gehouden worden om na te gaan of het mandaat proportioneel is en aan de eisen voldoet. Maar ook al is er een meerderheid voor in de Kamer, dan nog moet de militair de mogelijkheid hebben om gewetensbezwaren aan te voeren. Erkenning van die bezwaren is dan natuurlijk wel heel moeilijk. Ik vind dat iemand zich te allen tijde moet kunnen uiten als hij op een missie wordt gestuurd en als hij die missie buitenproportioneel, niet goed, ongeschikt voor het doel of niet effectief vindt. Dat moet kunnen. Als mensen naar uitzendingen gaan, moeten dat mensen zijn die daar zeer gemotiveerd naar toe gaan. Het is echt noodzakelijk dat het zeer gemotiveerde mensen zijn. Het lijkt mij niet verstandig als zij daar ongemotiveerd naar toe moeten. Daar zou een fatsoenlijke regeling voor moeten zijn.

De heer Knops (CDA):

De heer Poppe maakt volgens mij geen goede vergelijking. Bij de gewetensbezwaarden zoals die indertijd golden, kon iemand ten principale zeggen dat hij niet in de krijgsmacht wilde dienen. Dat kon verschillende redenen hebben, bijvoorbeeld omdat hij geen geweld wilde gebruiken. In dit geval gaat het om iets heel anders. Als een militair heeft aangegeven dat hij vrijwillig wil dienen bij de krijgsmacht, maakt hij immers onderdeel uit van het personeel. Dan zijn wij als Kamer verantwoordelijk voor de condities en procedure van het uitzenden van troepen. Hoe verhoudt zich dat wat u betreft tot F=P=O? Mensen die vrijwillig dienst hebben genomen, zeggen voordat zo'n missie aanvangt en nadat een meerderheid van de Kamer ermee heeft ingestemd, dat zij toch niet meegaan omdat het hun niet uitkomt, omdat zij gewetensbezwaren hebben, omdat het gebied te warm of te koud is of om welke reden dan ook. Hoe kan de krijgsmacht dan functioneren?

De heer Poppe (SP):

Ik zeg dat de gewetensbezwaren geuit moeten kunnen worden. Daar moet een regeling voor zijn. Of die bezwaren aanvaard worden, is een tweede. Als je mensen echter de mond snoert terwijl zij van mening zijn dat hun bezwaren redelijk zijn, gaan wij naar een situatie van "Befehl ist Befehl". Dat moeten wij echt niet hebben in ons leger. Ik weet niet of dit vaak voorkomt. Dat ligt eraan hoe verstandig de overheid en de Kamer opereren bij het beslissen tot uitzending.

De heer Knops (CDA):

Ik constateer dat de heer Poppe geen antwoord geeft op mijn vraag. Mijn vraag was hoe het zich verhoudt tot F=P=O als de militair te allen tijde, bij elke individuele uitzending, onder het mom van gewetensbezwaren ervoor kan kiezen dat hij of zij niet mee wil. Wat mij betreft, heeft dat helemaal niets met gewetensbezwaren te maken. Bij je vrijwillige indiensttreding heb je je gecommitteerd aan Defensie en teken je er automatisch ook voor dat je gaat werken in opdracht van de bevelhebbers, die op hun beurt werken op basis van een mandaat van de Kamer.

De heer Poppe (SP):

Ik heb het over burgers in uniform. Zij moeten zo veel mogelijk dezelfde rechten hebben als burgers die gewoon in het bedrijfsleven werken. Ook als je daar in dienst bent getreden en een arbeidscontract hebt gesloten en als je daar dan taken te verrichten krijgt die je buitenproportioneel vindt of die niet vallen binnen datgene wat je eigenlijk wilt, kun je daar bezwaar tegen maken. Je kunt zelfs ontslag nemen. Dat is natuurlijk heel vervelend, want dan sta je op straat. Je hebt echter in ieder geval mogelijkheden om je te uiten. Dat moet in het leger ook kunnen. Dat is wat ik bedoel.

Dan de binnenlandse inzet van de krijgsmacht. Een ouderwetse, klassieke taak – uit het verleden dus, want "ouderwets" – is het de kop indrukken van binnenlandse sociale onrust of het optreden bij politieke conflicten. Hoe zit het met de inzet van militairen om stakende burgers te vervangen? Is het juist dat door de vakbonden erkende stakingen niet door militairen zullen worden gebroken? Hoe zit het echter met de inzet van militairen tegen wilde stakingen of andere vormen van geweldloos verzet die niet door vakbonden of sociale partners worden georganiseerd? Is de staatssecretaris met mij van mening dat burgers in militair uniform niet tegen protesterende medeburgers mogen worden ingezet? Is de staatssecretaris het met mij eens dat sociale problemen door middel van overleg moeten worden opgelost en niet door inzet van het leger? Daarop krijg ik graag een helder antwoord van de staatssecretaris.

Dit wetsvoorstel stelt een verbod op staking door militairen over arbeidsvoorwaarden voor. Wat wordt de feitelijke invulling van deze bepaling? Kan de staatssecretaris alvast enige tipjes van de sluier oplichten? Wij denken namelijk aan een eventuele motie over dit probleem.

Over de flexibele personeelsstructuur – in het jargon: FPS – is veel gesproken. Dat is de methode om flexibel personeel aan te nemen. De krijgsmacht heeft op dit moment veel problemen met werven. Wij kregen daarvan de afgelopen weken nog bizarre voorbeelden. Ik heb bij de regeling van werkzaamheden een brief gevraagd over het voor de klas zetten van soldaten als leerkracht om te recruteren of om les te geven, maar daar krijgen wij nog een antwoord op. Zeker als het gaat om schaarse hoog gespecialiseerde functies is het met oorlog voeren zeer moeilijk om te concurreren in tijden van hoogconjunctuur in de civiele economie. Wij hebben daar net nog een debatje over gehad. Cruciaal is natuurlijk de vraag of met het FPS-systeem goed gemotiveerd personeel kan worden verkregen, personeel waaraan de krijgsmacht wat heeft met haar ambities. Er zijn veel fraaie beschouwingen, maar geen concrete plannen. Wat zal het FPS succesvoller maken dan het huidige systeem? Een flexibele personeelstructuur is na implementatie van uitvoeringsbepalingen akkoord voor de sociale partners, maar wat betekent dat precies in de praktijk? Wat is de stand van zaken bij de invoering van die flexibele personeelstructuur?

Voorzitter. Er zijn nog geen uitvoeringsbepalingen. De afronding volgt na de zomer. Mij bekruipt de vraag of deze wet wel in stemming kan worden gebracht voordat over deze principiële kwestie meer duidelijkheid is ontstaan. De heer Knops stelde daar enkele kritische vragen over, maar ook wij twijfelen hieraan!

Na beëindiging van de dienst, al dan niet na enige dienstverbandverlenging, moet de militaire ambtenaar veelal op jeugdige leeftijd werk zoeken in de civiele maatschappij. De heer Ten Broeke had hier ook veel vragen over. In de memorie van toelichting wordt gesproken over enige opleiding en diploma's die in de civiele maatschappij gelden, maar die natuurlijk nog geen garantie op werk geven. Na invoering van de flexibele personeelstructuur is het mogelijk dat de militaire ambtenaar op zijn vakgebied minder ervaring heeft opgedaan voor een baan dan andere sollicitanten uit de burgersamenleving. Gemiddeld zal de militaire ambtenaar die uit dienst treedt nog jong zijn, terwijl de andere sollicitanten op die leeftijd over het algemeen waarschijnlijk een betere cv hebben voor werk in de civiele samenleving en meer werkervaring op hun vakgebied. Hoe garandeert de staatssecretaris dat militairen die afzwaaien niet in een zwart gat van eindeloos solliciteren gaan vallen, ondanks alle mogelijke hulp? Zeker in tijden van laagconjunctuur is dat naar onze mening een dreigend perspectief voor mensen die zich met gevaar voor eigen leven voor de samenleving en de wereldvrede hebben ingezet. Daarom heeft de SP-fractie over die garantie op werk voor de afzwaaiende militair een amendement ingediend. Ik verwacht daar natuurlijk brede steun voor gezien de kritische vragen die er net zijn gesteld. Hoe zit het met het netwerk van bedrijven dat uitstromende militairen moet opvangen, hoe staat het met de loonsuppletie in de overbruggingsregeling? Kortom, ook op dit punt nog veel vragen waarop hopelijk een duidelijk antwoord van de staatssecretaris zal komen.

Ik kom op de geneeskundige zorg. De SP is tegenstander van complete zeggenschap van Defensie over de gezondheidszorg van een militair. Het is naar onze mening niet meer van deze tijd dat de werkgever vrijwel volledig beslist over de mate waarin een werknemer weer gezond genoeg is om weer aan het werk te gaan. Wij zijn voorstander van een duaal systeem waarin een militair net als iedere andere burger een huisarts in de burgermaatschappij kiest en ten tijde van een oefening of uitzending in het buitenland verzorgd wordt door de militaire geneeskundige dienst van Defensie. Dat is van belang om te voorkomen dat Defensie invloed krijgt op de gezondheid en vooral op de snelheid van het herstel van een zieke of gewonde militair. Dat zal niet eenvoudig zijn, dat besef ik ook, maar wij moeten toch streven naar een zo veel mogelijk gelijke situatie qua gezondheidszorg als voor andere burgers in Nederland. Is de staatssecretaris bereid om te onderzoeken of het mogelijk is om een dergelijk duaal systeem van gezondheidszorg voor militaire ambtenaren in te voeren?

De rechten van de patiënt moeten te allen tijde worden gegarandeerd voor de individuele militair. Op grond van berichten over recente en minder recente ervaringen van militairen heeft de SP de indruk dat dit op dit moment niet het geval is. Een uit Afghanistan teruggekeerde militair kampt met een vreemde kwaal, een bacterie die hij daar heeft opgelopen, maar waarvoor de militaire gezondheidszorg onvoldoende belangstelling had, tot verbazing van de civiele internist die deze vreemdsoortige bacterie ontdekte. Een wat ouder bericht vertelt ons van een militair die op het moment van uitzending eigenlijk medisch ongeschikt was om naar Bosnië te gaan. De arts van de legerplaats keurde hem echter toch goed en stuurde hem weg.

Dit zijn voorbeelden van de regeling volgens de oude wet, maar de nieuwe wet geeft in het geheel geen garanties dat het straks beter zal gaan. Ik zou haast zeggen integendeel, vandaar mijn verzoek aan de staatssecretaris om te bezien of dat niet kan worden verbeterd.

Ook de nazorg is een punt van zorg, met name de nazorg na een uitzending. Het gaat niet om iemand die uit dienst gaat, maar om iemand die zich voorbereidt op een volgende uitzending. Ik noem het voorbeeld van een dienstweigeraar voor Uruzgan. Er was een lange lijst van punten waaruit kon worden opgemaakt dat er dingen misgingen met die militair na zijn ervaringen in een noordelijke Afghaanse provincie. Het risico is aanwezig dat in de toekomst een militair die eerder uitgezonden is geweest en niet voldoende nazorg krijgt of onvoldoende wordt verzorgd, doordraait. Uit voorbeelden uit het buitenland weten wij dat er dan ongelukken kunnen gebeuren met wapens. Die situatie moeten wij voorkomen, maar de wet maakt een lichtvaardige omgang mogelijk met de nazorg van mensen die nog in dienst zijn. Te veel probleemgevallen glippen op dit moment door de mazen van de wet. Vandaag of morgen schiet iemand wapens leeg! Dan blijkt dat de wetgever wel volop wil profiteren van het flexibel aangesteld personeel, maar te weinig doet voor de verzorging van de mensen die terugkomen met indringende en ontregelende ervaringen. Dit is een risico voor de samenleving.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Wij hebben vorig jaar oktober een nota naar aanleiding van het verslag ontvangen. Wij hebben daar toen vragen over kunnen stellen. Ik vind het opmerkelijk dat de fractie van de SP toen geen enkele vraag heeft gesteld over de geïntegreerde zorg. De fractie heeft sowieso geen vragen gesteld en überhaupt niet over het gezondheidssysteem. Ik ben verbaasd dat die vragen niet eerder zijn gesteld. Wij hadden daar dan ook nog verder over kunnen spreken. Misschien was het ook voor de heer Poppe plezieriger geweest om eerder antwoord te krijgen van de staatssecretaris. Overigens hebben andere fracties zich toen wel kritisch uitgelaten op dit punt.

De heer Poppe (SP):

Hier is sprake van een omissie die ik nu invul. Wij hebben nu de plenaire afronding en wij vragen ons af of de wet wel rijp is om in stemming te brengen. Er zijn veel vragen overgebleven. Dit is een van de vragen die wij in het verleden niet hebben gesteld, maar nu wel en daarvoor is het nog niet te laat.

Een volgend onderwerp is de controle op het lichaam en de persoonlijke levenssfeer in verband met urineonderzoek, drugs- en alcoholgebruik. Het leger vraagt ook op dit punt veel van het personeel. De SP-fractie is van mening dat misbruik van drugs en drank onaanvaardbaar is, maar daarbij zouden dezelfde uitgangspunten moeten gelden als in de burgermaatschappij. Natuurlijk gelden voor militairen op oefening en op missie veel strengere regels dan in de burgermaatschappij. Zij maken dan immers gebruik van wapens, gevaarlijke stoffen enzovoorts.

Een strikt beleid is dus logisch, maar alleen een verstandige uitvoering van dit beleid maakt een evenwichtige balans mogelijk tussen controles op het werk en ontspanning na de werkzaamheden. Hierbij zal veel afhangen van de commandant en zijn invoelingsvermogen. Dit zal ook bepalend zijn voor het sociale imago van de krijgsmacht en de aantrekkelijkheid voor nieuwe instromers. De kloof met de burgermaatschappij kan niet te groot zijn en kan alleen worden gebillijkt als die kan worden verklaard uit de sociale veiligheid van het gehele personeel.

De fractie van de SP is voor controle op militairen in het licht van de militaire functies, maar wij zien niets in razzia's en grootschalige controles bij nacht en ontij. Onrust in een onderdeel als gevolg van het gebruik van drugs of alcohol kan voor de commandant reden zijn om bij gerede vermoedens gerichte controles uit te voeren. Daar moet dan wel een duidelijke regel voor zijn.

De heer Knops (CDA):

Volgens mij is het volstrekt helder: geen drugs of alcohol in diensttijd of de gevolgen van het gebruik ervan voor de diensttijd. De heer Poppe spreekt over een sociaal beleid, maar het is toch ja of nee? Geen drugs en geen alcohol, dat mogen wij toch van onze militairen verwachten, of ze nu administratief werk doen, op de schietbaan zijn of op oefening. Is de heer Poppe dit met mij eens?

De heer Poppe (SP):

Zeker, en ik heb dit ook gezegd. Het gaat erom dat burgers in uniform ook vrije tijd hebben. In hun vrije tijd zijn zij net gewone mensen, bij wijze van spreken. Zij gaan naar de disco, vieren feest, gaan met het gezin op stap, hebben verjaardagen en noem maar op. Als in die tijd sprake is van misbruik van drugs, alcohol of andere zaken, moeten daar maatregelen aan worden verbonden volgens de maatstaven waarlangs in de normale burgermaatschappij wordt opgetreden. Behalve natuurlijk als iemand op zijn werk komt, op oefening bijvoorbeeld, en hij niet in staat is om het materiaal te bedienen dat hij moet bedienen die dag. Dan is het aan de commandant om dat te signaleren en maatregelen te nemen.

Het moet niet zo zijn dat de big brother van het leger ook in de nek van militairen mee kijkt als zij gewoon in de burgermaatschappij hun vrije tijd vieren. De vraag is wat de praktische uitwerking wordt van de overeenstemming die met de sociale partners op dit punt is bereikt. Invulling van die procedures is nodig. Ik neem aan dat de Kamer die procedures te zien krijgt zodat zij daar haar mening over kan geven. Enkele vragen zijn bijvoorbeeld hoe de tests worden georganiseerd, waarop wordt getest, wanneer wordt getest, hoe de tests worden uitgevoerd en wie tests uitvoert. Hoe worden wilde taferelen voorkomen? Wordt gekozen voor een praktische oplossing? Wij stellen voor om een protocol op te stellen met medische en strafrechtelijke invalshoeken. Is de staatssecretaris bereid dat toe te zeggen? Er moeten heldere regels worden vastgesteld in een helder protocol.

Dit wetsontwerp knabbelt aan vele verworvenheden van de burger in uniform. De hedendaagse militair is bereid om zijn werk ver over de grens te doen als hij het idee heeft dat hij goed doet voor het lot van de wereldbevolking en voor de vrede. Als hij in wederopbouw kan geloven, wil hij dat doen. Als hij echter het gevoel heeft dat hij een oorlog moet voeren voor een club van oliemaatschappijen, heeft hij er waarschijnlijk minder zin in. Wat dat betreft is de burger in uniform net een gemiddelde Nederlandse burger. Goed doen als het verstandig is, oké. De wereld veroveren voor een verre machthebber en zijn vrienden in Den Haag echter liever niet. Zo'n militair hoopt dan ook dat het parlement hem van zulke zaken vrijwaart.

De heer Knops (CDA):

Ik werd enigszins getriggerd door het herhaaldelijk gebruik van de term "burger in uniform". Ik kan die nergens terugvinden in de Militaire ambtenarenwet, maar misschien kunt u mij verder helpen.

De heer Poppe (SP):

Nee, die staat niet in deze wet. Hebt u de jaren zestig en zeventig bewust meegemaakt? Ik denk niet zo heel erg. Dat is altijd lastig natuurlijk. Toen is er een grote democratiseringsgolf geweest, ook onder dienstplichtigen. Onder die groep is het zelfs begonnen. Die golf is overgeslagen naar beroepsmilitairen en officieren. De gedachte kwam op dat zij ook burgers van dit land zijn, kiesrecht hebben en overal aan kunnen deelnemen, maar dat zij alleen een bijzondere taak hebben. De stelling was: wij zijn in dienst van de samenleving voor soms zwaarwichtige dingen, maar wij zijn wel burgers in uniform. Over die gedachte heb ik steeds gesproken. Het is van belang om ervan uit te gaan dat ook een militair uiteindelijk een burger in uniform is met zijn rechten en zijn plichten. Dat hoeft niet eens per se in de wet te worden gezet.

De heer Knops (CDA):

De wet is uit 1931. U hebt al die golven meegemaakt. Die zijn gelukkig aan mij voorbij gegaan. Ik lees alleen wat er in de wet staat en ga er dus vanuit dat als u spreekt over burgers in uniform, u doelt op militaire ambtenaren. Er staat in de wet exact omschreven wat daaronder wordt verstaan.

De heer Poppe (SP):

Ik heb het over een burger in uniform, een militair uniform. Ik spreek over geëmancipeerde en zelfdenkende mensen. Die zijn volgens mij hard nodig en die moeten wij graag willen hebben in het leger. Daarom benadruk ik voortdurend dat wij ervoor moeten zorgen dat de sfeer van de oude koloniale wet uit 1931 uit deze nieuwe wet verdwijnt. Het moet echt een wet van 2007 of 2008 worden waarin de nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen waarin de emanciperende mens, ook soldaat, een belangrijke rolt speelt. Wij moeten niet teruggaan naar de vorm van discipline die in het verleden gold waarbij ook soldaten werden ingezet tegen burgers.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik probeer u heel goed te volgen uiteraard. Is een burger die verpleegkundige is en dus ook een uniform draagt gelijk aan de burger in uniform die u nu noemt? Ik zou graag beter willen plaatsen waar u het over hebt. Veel burgers werken immers in beroepen waarin een uniform wordt gedragen waar wel degelijk verplichtingen aan vast zitten, soms ook op grond van een beroepswet.

De heer Poppe (SP):

Ja, wat politie en verpleegkundigen dragen, kan ook een burgeruniform worden genoemd, mits het een officieel uniform is. Wij hebben het nu in het bijzonder over burgers in militair uniform. Het geldt voor hen. Burgers in andere uniformen hebben ook zo hun regels als zij in dienst zijn, maar ook als zij niet in dienst zijn. In hun vrije tijd gelden de regels die voor iedereen gelden. Voor hen moet er niet specifiek nog een andere regel zijn, al moet het natuurlijk niet worden toegestaan dat zij in hun vrije tijd uit de band springen en op maandagochtend niet goed kunnen functioneren, tenzij er op maandag niet hoeft te worden gewerkt. Dan moet er een goed protocol zijn. Ik hoop dat u begrijpt hoe ik het bedoel.

Ik merk ten slotte op dat er veel aan dit wetsvoorstel moet worden verbeterd. Er zijn nog zo veel vragen dat mijn fractie zich afvraagt of dit wetsvoorstel wel rijp is voor stemming. Het wetsvoorstel moet nog worden ingevuld. Het is niet uitgesloten dat mijn fractie dit wetsvoorstel niet steunt als de fundamentele veranderingen die zij graag doorgevoerd ziet, niet worden doorgevoerd.

De voorzitter:

Wij zijn aan het einde van de eerste termijn van de Kamer gekomen. Wij beginnen om 12.45 uur met het spoeddebat over de handelsmissie naar Iran. Om 14.45 uur vervolgen wij dit debat met staatssecretaris Van der Knaap, want wij weten dat de minister van Buitenlandse Zaken om 15.00 uur andere verplichtingen heeft.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 11.11 uur tot 12.45 uur geschorst.

De voorzitter:

De ontvangen brieven en wetsvoorstellen staan op een lijst die op de tafel van de griffier ligt. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als aan het einde van de vergadering geen bezwaar is gemaakt tegen deze voorstellen, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven