Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van artikel 274 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (teneinde doorstroming in voor studenten bestemde woonruimte te bevorderen) (29707).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik bepaal dat de eerste termijn van de kant van de Kamer zonder onderlinge interrupties wordt gehouden.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie steunt van harte de doelstellingen van het wetsvoorstel dat voorligt. Wij hebben al verschillende malen in diverse debatten gepleit voor adequate maatregelen, die moeten leiden tot een voldoende aanbod aan studentenhuisvesting. Wij zien dat de regering daaraan verder vorm geeft, en dan niet alleen met dit wetsvoorstel. Vrijkomende gebouwen, zoals asielzoekerscentra, komen voor studenten beschikbaar. Verder worden er containerwoningen geplaatst, en zien wij in verschillende steden dit studiejaar voor het eerst de wachtlijsten kleiner worden. Er ontstaan ook nieuwe initiatieven. Zo start bij de Universiteit Twente een project met betaalbare koopwoningen voor studenten, voorzien van een aantrekkelijke financiering. Dat is winst. Niet alleen de politiek kan hierin wat betekenen, het project moet uiteindelijk ook worden overgenomen door de instellingen, de woningbouwcorporaties en de gemeenten. Daarnaast is het nodig om de doorstroming op de huurwoningmarkt te verbeteren. Het is nu verleidelijk om als ex-student te blijven wonen in een voor studenten bestemde huisvesting, maar dat belemmert de instroom van nieuwe studenten. Het voorliggende wetsvoorstel kan de doorstroming bevorderen en bewerkstelligen dat studentenwoningen door de oorspronkelijke doelgroep worden gebruikt.

Voorzitter. Ik kom nog even terug op het punt van de doorstroming. In het verslag hebben wij geconstateerd dat de doorstroming ook stokt door de problematiek van de woningmarkt als geheel. Ex-studenten kunnen niet altijd eenvoudig doorstromen naar zelfstandige woonruimte. De regering erkent dat probleem en geeft aan, ook te werken aan maatregelen ter opheffing van het algehele woningtekort. Daar hoeven wij vandaag het debat niet over te voeren. Daarmee is echter het actuele probleem voor ex-studenten nog niet opgelost. Zij kunnen ondanks hun eigen inspanningen bij het vinden van een nieuwe woning daarvan het slachtoffer worden en tussen wal en schip vallen, terwijl veel steden er aan hechten dat ex-studenten juist blijven wonen en werken in diezelfde steden. Om die reden hebben wij in het verslag gevraagd waarom de eis van artikel 274 uit het Boek 7 BW, eerste lid onder c, niet van toepassing is, waarbij alleen beëindiging van de huurovereenkomst kan plaatsvinden wanneer de ex-student andere passende woonruimte kan krijgen. Wij zien met de regering dat de positie van studenten anders kan zijn dan die van medehuurders van gehandicapten en bejaarden. Studenten zijn flexibel, zij zijn vaak alleen en kunnen daardoor eenvoudiger een nieuwe woning vinden. Die argumenten kunnen echter ook gelden voor sommige medehuurders van gehandicapten en bejaarden. Graag verneem ik een reactie van de regering op die stelling.

De CDA-fractie ziet ook wel dat de toegevoegde waarde van het voorliggende wetsvoorstel niet groot zou zijn, wanneer wij voor het beëindigen van de huurovereenkomst van ex-studenten vereisen dat de ex-student passende woonruimte kan krijgen. Daarom hebben gemeenten er een taak in, de doorstroom in de eigen gemeente te bevorderen. Daar heeft de gemeente ook belang bij. Wij gaan ervan uit dat de regering hen oproept, prestatieafspraken te maken met corporaties voor het huisvesten van de doelgroep van ex-studenten. Dan moet het ook mogelijk zijn, vast te houden aan de minimale opzegtermijn van de facto zes maanden, een opzegtermijn overigens die in goed overleg met de verschillende partners in de lokale woningmarkt ook heel goed verder opgerekt kan worden, afhankelijk van de lokale woningmarkt. Als de studentenwoning opeisen of de huur opzeggen onredelijk zou zijn gezien de lokale woningmarkt, dan kan de woningbouwcorporatie er ook voor kiezen, dat niet te doen. Het wetsvoorstel dat wij nu behandelen, biedt slechts de mogelijkheid dat wel te doen wanneer dat redelijk is.

Voorzitter. Mijn laatste punt is het toepassingsgebied van dit wetsvoorstel. In het verslag hebben wij reeds gevraagd waarom de regering geen onderscheid maakt tussen voltijd- en deeltijdstudenten. Wij achten het namelijk heel wel mogelijk dat ex-studenten zich alsnog inschrijven als deeltijdstudent om aan de beëindiging van de huur te ontsnappen. Naar het oordeel van de CDA-fractie is de bescherming echter alleen bedoeld voor voltijd- of duale studenten en niet voor deeltijdstudenten. Dat is ook de reden waarom wij een amendement hebben ingediend op stuk nr. 8. Het argument van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag dat er relatief weinig deeltijdstudenten zijn, is gebaseerd op een onjuiste vooronderstelling. Dit percentage bedraagt bijvoorbeeld in het hbo al 20. Het betreft daarnaast ook studenten die relatief langer studeren. De beoogde eenvoud en uniformiteit wordt door ons amendement niet aangetast. De wet is niet bedoeld voor herkansende deeltijdstudenten die investeren – die gelukkig investeren – in levenslang leren. Wij hopen dat dit wetsvoorstel ook snel in werking kan treden, zodat in het komende studiejaar de campuscontracten ook voluit tot wasdom kunnen komen.

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Ik begin met hetzelfde goede nieuws als waarmee de heer De Vries begon. Ook de PvdA staat achter de doelstelling van dit wetsvoorstel. De kamernood vraagt om oplossingen die weliswaar slechts ten dele door Den Haag kunnen worden gerealiseerd. Vooral corporaties en gemeenten moeten uiteindelijk zorgen dat er wordt gebouwd. Dat kunnen wij vanuit Den Haag niet doen.

Na de initiatieven van GroenLinks in die richting hebben wij hier al eerder bepleit dat huursubsidie op kamers daarbij veel zou helpen, maar dat is tot nu toe helaas steeds tegen dovemansoren gezegd, zowel bij de minister als bij de coalitiefracties.

Uiteindelijk zou huursubsidie op kamers ervoor kunnen zorgen dat er meer kamers worden gebouwd. Voor hetzelfde geld als nu wordt ingezet om appartementen voor studenten te bouwen zouden meer kamers kunnen worden gebouwd op het moment dat er huursubsidie is voor kamers. Zo eenvoudig kan het zijn. Hoewel ik er niet op reken, wie weet veranderen dan wel de minister, dan wel CDA of VVD, vandaag van opvatting. Dan zouden wij grote stappen kunnen zetten. Als dat zo is, hoor ik het natuurlijk graag.

Wat ook kan helpen, is de huurperiode te koppelen aan de studieperiode. Ben je klaar met studeren, dan moet je ook uit je kamer. Dan kan die kamer weer aan een nieuwe student worden verhuurd. Dat principe wordt gesteund door mijn fractie. Natuurlijk moet de student wel een redelijke termijn krijgen om een nieuwe plek te kunnen vinden. Wij weten dat een starter niet zomaar een woning vindt. De heer De Vries zei ook al dat daarover regelmatig in deze Kamer wordt gedebatteerd. Daarom gaat het vandaag niet in de eerste plaats.

De vraag is wel of gezien de huidige omstandigheden op de woningmarkt een halfjaar wel genoeg tijd is voor studenten om een nieuwe woning te vinden. Met de systematiek van dit wetsvoorstel is die termijn echter niet voor iedereen een halfjaar. Ik verwijs naar de praktijk van alledag voor de studenten. Zij krijgen in september hun bewijs van inschrijving. Dat houden zij het hele jaar, en dat hoeven zij ook niet in te leveren als zij zijn afgestudeerd. Het ligt dus voor de hand dat de verhuurder kort daarna dat bewijs van inschrijving opvraagt als hij de woningen beschikbaar wil krijgen voor nieuwe studenten. Wie dus in oktober afstudeert, kan nog gemakkelijk anderhalf jaar blijven plakken in zijn studentenkamer, maar wie in augustus was afgestudeerd, heeft nog maar een halfjaar. De eerste termijn van anderhalf jaar is dus veel te lang, terwijl de tweede termijn van een halfjaar mij te kort lijkt.

Bovendien creëren wij op deze manier de nodige rechtsongelijkheid. De datum van afstuderen wordt namelijk van groot belang voor de tijd dat een student nog in zijn kamer kan blijven. Is het nu niet beter om de systematiek anders in te richten, door te zorgen dat studenten worden verplicht om hun afstuderen door te geven aan de verhuurder, waarna zij vervolgens, bijvoorbeeld na negen maanden tot een jaar, de tijd zouden moeten krijgen om iets nieuws te vinden? Ik overweeg op dit punt een amendement. Ik worstel ook met de systematiek van dit wetsvoorstel om dit op een goede manier in een amendement te verwoorden. Ik hoor echter eerst graag de reactie van de minister of zo'n systeem niet veel rechtvaardiger en gelijker zou zijn dan het systeem dat nu in dit wetsvoorstel besloten ligt.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel is bedoeld om iets te doen aan de doorstroming van studenten die na hun studie nog te lang op hun studentenkamer blijven plakken en daarmee ook ruimte innemen die hard nodig is voor anderen. Dat is mooi, maar dan moet er wel iets zijn om door te stromen. De studentenbonden wijzen terecht op de beperkte mogelijkheden voor starters op de woningmarkt in de studentensteden. Wat doet de minister van VROM om afgestudeerden die willen verhuizen naar een zelfstandige woning ook een betaalbaar perspectief te bieden? Wat zij daarover in de nota naar aanleiding van het verslag heeft geschreven, klinkt eerlijk gezegd niet zo hoopvol.

Een tweede kritiekpunt van de studentenbonden op het wetsvoorstel is de te korte termijn die studenten krijgen om te verhuizen. Die termijn is minimaal drie maanden, plus één maand voor ieder jaar dat zij op de kamer hebben gewoond, met een maximum van zes maanden. Veel mensen zullen deze zes maanden echt niet halen, want studenten schuiven tijdens hun studieperiode veelvuldig door van de ene kamer naar de andere. Om deze reden hebben mijn collega's Van Velzen en Vergeer een amendement op nr. 7 ingediend, dat de overgangstermijn verlengt van minimaal zes naar maximaal twaalf maanden.

Wij hebben ook nog een tweede amendement, op nr. 9, ingediend, dat is bedoeld om studenten die na de overgangstermijn nog steeds geen alternatieve huisvesting hebben gevonden toch wat meer respijt te geven, zonder dat zij daarmee overigens een schaarse betaalbare studentenkamer bezet houden. Wij stellen daartoe voor om uitsluitend woningbouwcorporaties in de gelegenheid te stellen om na de overgangstermijn het huurcontract alsnog te verlengen, maar dan tegen een marktconforme huur. Met de meeropbrengsten hiervan kunnen dan weer extra studentenkamers worden gebouwd. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister op dit amendement.

Ik heb ook nog een vraag over de categorie kamers waarop de wet betrekking heeft. Er is sprake van huurruimte die krachtens de huurovereenkomst is bestemd voor studenten. Dat kunnen dus kamers zijn op de campus van de universiteit, maar ook daarbuiten. Het kunnen kamers zijn van bonafide studentencorporaties, maar ook van huisjesmelkers. Voor de studentenkamers van corporaties buiten de universiteitsterreinen zien wij geen problemen. Wij zien wel degelijk problemen ten aanzien van de kamers van particuliere verhuurders. Die krijgen gratis de mogelijkheid van een huurcontract voor bepaalde termijn als zij de studentenbestemming in het huurcontract opnemen. Mijn fractie is van mening dat dit misbruik in de hand kan werken. Het zijn ongesubsidieerde kamers. Er is geen belastinggeld mee gemoeid. Ik verneem graag van de minister of wij het juist hebben geïnterpreteerd.

Ik mocht de heer De Vries daarnet niet interrumperen, dus vraag ik het hem nu. Hij heeft op nummer 8 een amendement ingediend dat beoogt een stokje te steken voor ontduiking van het campuscontract door na afloop van de studie als deeltijdstudent ingeschreven te blijven. Die ontsnappingsroute lijkt mij sowieso niet erg aantrekkelijk, omdat het betekent dat hij € 996 per jaar moet blijven betalen als deeltijdstudent. Ik zou graag weten waarom de heer de Vries denkt dat studenten deze ontsnappingsroute zullen nemen. Misschien kan de heer De Vries hier in zijn tweede termijn op ingaan.

Samenvattend: de fractie van GroenLinks kan het wetsvoorstel steunen, mits nog enkele puntjes op de i worden gezet. Daarover wacht ik graag de reactie van de minister af.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Laat ik beginnen met een lichtpuntje in het wetsvoorstel en de toelichting van de minister. Met het wetsvoorstel erkent zij het probleem van de woningnood onder studenten. Dat is natuurlijk altijd goed, want het heeft jaren trekken en sleuren gekost om dat onderwerp op de agenda te krijgen. Uiteindelijk is dan zo ver, al zijn de problemen natuurlijk nog lang niet opgelost.

De oplossing die de minister voorstelt, namelijk het uitzetten van studenten zodra zij zijn afgestudeerd, is voor de fractie van GroenLinks niet acceptabel. Studenten zijn net echte mensen. Ik het dat wel eens vaker gezegd. Zij hebben net als ieder ander recht op een dak boven hun hoofd. De minister biedt verhuurders, particulier zowel als sociaal, met deze wet de mogelijkheid om campuscontracten af te sluiten. Dat betekent dat woningen die zijn aangewezen als studentenwoning, alleen mogen worden bewoond door mensen die daadwerkelijk studeren en dat de huur kan worden opgezegd zodra iemand is afgestudeerd.

Ik vraag de minister hoeveel afgestudeerden na negen maanden nog steeds op hun studentenkamer wonen. Heeft zij daar cijfers over? Wij doen hier net alsof dit een enorm probleem is, maar ik krijg ook heel andere signalen. Ik mag aannemen dat de minister haar wetsvoorstel baseert op zeer onrustbarende cijfers. Ik wil het graag precies weten. Met andere woorden: hoe groot is eigenlijk het probleem van 30- of 40-jarigen die nog steeds op hun studentenkamer blijven hangen? Waarom heeft de minister helemaal geen vertrouwen in het natuurlijk verloop?

De fractie van GroenLinks heeft geen principiële bezwaren tegen het maken van onderscheid tussen doelgroepen in de volkshuisvesting. Ook voor bijvoorbeeld gehandicapten en ouderen kennen wij specifiek aangewezen woonruimte. De minister moet echter wel expliciet zijn in het verschil tussen een werkende en een studerende jongere, tussen een student en een afgestudeerde. Waarom wordt er een hek gezet om de studentenkamers? Erkent de minister dat zij, met iedere kamer die zij aan een beginnend student geeft, een probleem creëert voor een werkende jongere? Waarom hebben mensen van wie de huur met een beroep op dringend eigen gebruik eenzijdig wordt opgezegd, bijvoorbeeld in geval van sloop of renovatie, wel recht op een nieuwe woning en afgestudeerden niet? Discrimineert de minister niet wanneer zij stelt dat studenten voldoende vaardigheden hebben om op zoek te gaan naar alternatieve woonruimte? Ik citeer uit de nota naar aanleiding van het verslag op pagina 3. Wat zegt zij hiermee nu eigenlijk? Dat de toegang tot de woningmarkt afhankelijk is van je opleidingsniveau? Dat er meer woningen zijn voor slimme mensen? En dat deze daarom geen huurbescherming verdienen? Dat lijkt mij niet correct, maar ik hoor graag de visie van de minister hierover.

Dit brengt mij ook bij alternatieven voor mensen die uit hun kamer worden gezet. Onder meer bij de behandeling van de Rotterdamwet hebben wij met de minister gesproken over het enorme tekort aan betaalbare huur- en koopwoningen. Vrijwel alle studentensteden kampen met dit probleem. Je moet jaren wachten op een huurwoning en een koopwoning is voor starters en doorstarters onbetaalbaar. Erkent de minister dit probleem? Erkent zij dat zij de afgestudeerden het mes op de keel zet en deze groep letterlijk op straat laat staan? In het gunstigste geval hebben zij een baan en een leasewagen, maar zitten nog steeds op een studentenkamer. Dat is wel mooi, maar als zij geen woning kunnen vinden, moeten ze wellicht slapen in hun leasewagen. Wij moeten echter wel reëel blijven. Het is lastig om voor starters en doorstarters betaalbare huisvesting te vinden. Worden de studenten hiermee niet een beetje weggepest, terwijl juist steden als Rotterdam, Amsterdam, Groningen en Enschede enorm veel baat hebben bij het vasthouden van afgestudeerden?

Natuurlijk ben ik het ermee eens dat er met gemeenten prestatieafspraken moeten worden gemaakt over deze doelgroep. Dit zal in de wet moeten worden geregeld. Dan wil ik wel boter bij de vis. Ik wil zeker weten dat die prestatieafspraken ook zijn gemaakt en dat er concreet wordt gebouwd. Als iemand zijn woning wordt uitgezet, moeten er wel alternatieven zijn. Dat gebeurt nu niet. Ik verwacht dat de minister op mijn opmerking reageert.

Het doel van de minister en van de GroenLinks-fractie is hetzelfde: betere doorstroming van studenten naar de reguliere woningmarkt. De keuzevrijheid voor afgestudeerden moet fors worden verhoogd. Hiervoor heb ik een aantal voorstellen. In de eerste plaats ben ik van mening dat woningcorporaties hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Studentenhuisvesting en reguliere woningcorporaties moeten beter samenwerken. Waarom zegt de studentenhuisvesting ruim voordat de huur wordt opgezegd niet tegen een student dat zij op zoek gaan naar een zelfstandige woning? Waarom krijgen studenten niet op zijn minst het dringende advies zich in te schrijven voor zo'n zelfstandige woning? Ik kan mij voorstellen dat het een soort verplichting wordt dat je je laat inschrijven voor een zelfstandige woning zodra je een studentenhuis betrekt. Het zou mooi zijn als dat gelijk gebeurt bij de ondertekening van het huurcontract voor de studentenwoning. De tijd die dan wordt opgespaard voor de inschrijving in plaats X, is dan ook geldig in plaats IJ. Veel mensen die afstuderen gaan in een andere plaats werken. Dit lijkt mij een goede oplossing en ik verneem graag de reactie van de minister. Zij kan dat regelen met de woningcorporaties en de studentenhuisvesting.

De tekorten aan betaalbare starterswoningen zijn een groot probleem. Daarbij komt dat er op grote schaal betaalbare huurwoningen worden gesloopt. Als het aan onze fractie ligt, wordt het slooptempo gedrukt en het bouwtempo opgeschroefd. Eerst moet de druk op de woningmarkt worden verlicht en de Vinex worden afgerond. Op de Vinexlocaties moeten meer alternatieven komen voor jongeren, starters en mensen met een laag inkomen. Op dit moment zijn ze daar niet welkom.

Ik zie ook veel mogelijkheden om in een bestaande stad veel extra woonruimte te creëren. Ik verwijs daarbij naar de massale leegstand van kantoorruimte die inmiddels is opgelopen naar 6 miljoen vierkante meter. Dat heeft de minister vast ook gehoord. Er moet daar echt iets gebeuren. Je kunt daar ongeveer vijftig- of zestigduizend wooneenheden realiseren. De leegstand is een dieptreurig gezicht. Dat mag toch niet. De minister weet ook dat ik daar al lang achterheen zit. Vorige week heb ik een serie vragen aan VROM gesteld over de mogelijkheden deze kantoren om te bouwen tot woonruimte. Er moet worden onderzocht of bureaucratische regels niet te veel in de weg staan. De verbouw moet vlot en veilig gebeuren, want men moet natuurlijk goed kunnen wonen. Waar je kunt werken, kun je met enige aanpassingen ook wonen. Ik verzeker de minister dat ik hierop bij de begrotingsbehandeling terugkom. Ik neem aan dat zij de urgentie met mij deelt. Volgens mij zijn deze kantoren goed bewoonbaar. Wij staan erbij, wij kijken ernaar en het wordt hoog tijd dat er iets gebeurt.

Ik heb de minister gevraagd naar de effecten van dit wetsvoorstel. Hoeveel kamers zal de gedwongen uitzetting van afgestudeerden eigenlijk opleveren? Ik vrees dat dit aantal onvoldoende zal zijn om de kamernood op te lossen. Wij hebben een uitgebreid advies gekregen in 2003. Laagland'advies BV schatte in dat er een schreeuwend tekort zou zijn aan studentenkamers van 15.000 eenheden. Bovendien neemt door sloop en afname van hospitaverhuur het aantal kamers af en neemt tegelijkertijd het aantal studenten toe. Kan de minister in kaart brengen hoe hoog de nood nu precies is, en de Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling berichten? Het is natuurlijk zo dat er afspraken zijn gemaakt voor, vaak tijdelijke oplossingen om de hoogste nood snel te kunnen lenigen, maar het gaat er natuurlijk om dat wij dit probleem structureel aanpakken, en dat er permanente woonruimte komt voor deze doelgroep. De minister heeft mij eerder toegezegd dat zij met die cijfers zal komen. Ik wacht nog steeds op de cijfers. Misschien kan zij deze vandaag aan mij geven, dat zou mooi zijn, maar als dit niet het geval is, wil ik deze echt voor de begrotingsbehandeling hebben.

Amendement nr. 7 inzake opzegging van contracten van minimaal zes naar maximaal twaalf maanden, ingediend door de SP-fractie, is minder slecht dan het voorstel van de minister. Ik ben zo pragmatisch dat ik daarin kan meegaan.

In amendement nr. 8 van de heer De Vries worden deeltijdstudenten uitgesloten. Ik vind dit een zeer vreemd amendement. Niet elke deeltijdstudent is een 30-plusser of een 40-plusser die de eeuwige student uithangt. Er zitten tussen de deeltijdstudenten ook mensen die geen geld willen lenen, maar die werken en in deeltijd studeren, en dat met verve doen, maar die daarvoor wel wat meer tijd nodig hebben. Het kan niet zo zijn dat de heer De Vries deze groep wil uitsluiten. Ik wacht de reactie van de minister af.

Over het laatste amendement van de SP-fractie inzake marktconforme huur voor dezelfde woning ben ik niet zo enthousiast. Ik vind het een zeer vreemde constructie dat voor hetzelfde woongenot opeens zeer veel huur moet worden betaald, terwijl als de afgestudeerden een alternatief hebben, 99% van hen van dat alternatief gebruik zal maken en de studentenwoning zal verlaten. Helaas is dat alternatief op dit moment onvoldoende aanwezig.

Mevrouw Veenendaal (VVD):

Voorzitter. Wij zijn zeer tevreden over dit wetsontwerp. Deze minister pakt het echt goed aan. Zij bouwt waar het kan, zij zorgt voor containerwoningen en zij zorgt nu ook dat tijdelijke huisvesting mogelijk is met campuscontracten.

Wij zijn zien zelfs in de particuliere woningbouw nog mogelijkheden. Men kan zich voorstellen dat jonge mensen een huis kopen, wat extra financiële ondersteuning nodig hebben en proberen één kamer tijdelijk te verhuren. Vervolgens willen zij wel zeker weten dat iemand ook weer weggaat. Van deze mogelijkheid zien wij alle voordelen.

Ik sluit mij nadrukkelijk aan bij mevrouw Van Gent. Ook wij hebben vastgesteld dat er mogelijkheden moeten zijn om de leegstand van de kantoorwoningen goed aan te pakken. Mevrouw Van Gent heeft mij eerder in dit standpunt gevonden en daarin vindt zij mij nu weer. Ik vraag de minister of er geen mogelijkheden kunnen zijn om het bouwbesluit, precies zoals mevrouw Van Gent zegt, op minimale eisen van toepassing te verklaren, uiteraard met alle veiligheidseisen, want die zijn noodzakelijk. Ik ben het helemaal met haar eens dat men niet in alle luxe hoeft te wonen. Wij kunnen op dat gebied vooral bij een tijdelijk contract – want daar vind ik de combinatie heel zinnig – tot een tijdelijke ontheffing van het bouwbesluit komen, zodat als er vier tot vijf jaar leegstand te verwachten is, die periode daarvoor kan worden gebruikt. Daarop hoor ik graag de reactie van de minister.

Minister Dekker:

Voorzitter. Allereerst dank ik de leden van de verschillende fracties voor de steun die zij hebben uitgesproken. In de aanpak van het woningtekort onder studenten hebben wij vooruitgang geboekt. Op dit moment is er sprake van doorstroming van studenten naar de reguliere markt. Tegelijkertijd zijn er vorderingen gemaakt bij van het vergroten van de voorraad studentenwoningen. Met name de woningbouwcorporaties hebben stappen gezet in de sfeer van de collegiale financiering. Kences, de coördinerende organisatie die zich inzet om de achterstand in te lopen, heeft in mei jongstleden aangegeven dat de aangesloten studentenhuisvesters een forse hoeveelheid extra woonruimte voor studenten creëren: drieduizend woningen in 2004, en bijna achtduizend woningen in 2005 en 2006. Dat zijn aanvullingen aan de voorraad die hard nodig zijn.

Studentenhuisvesting is echter een problematiek waarvoor voortdurend aandacht moet zijn en actie moet worden ondernomen. Door mijn acties heb ik erkend dat het probleem van woningnood onder studenten bestaat. Ik heb er de volle aandacht voor. Tijdens een congres zijn voorbeelden van zinvolle activiteiten getoond aan corporaties en studentenhuisvesters.

Mogelijk is gemaakt dat bij leegstand van appartementen doorverhuring kan plaatsvinden voor vijf jaar in plaats van drie jaar. Bij de corporaties die op de reguliere woningmarkt actief zijn, zie ik daar veel voorbeelden van, vooral in de studentensteden. Men zet een woning op de site en binnen een mum van tijd zijn appartementen die vrijkomen, in afwachting van renovatie of sloop, onder studenten verdeeld.

De Kamer moet dit wetsvoorstel niet zien als de enige activiteit; dit is een aanvullende actie om de doorstroming op gang te brengen en het tekort van studentenwoningen in te lopen. Dat is de reden waarom dit wetsvoorstel voorligt. Ik dank de Kamer nogmaals voor de steun.

Het wetsvoorstel houdt het volgende in: de student die een contract krijgt op de campus of bij de complexen die zijn aangewezen, weet vanaf het begin dat het voor een bepaalde periode is. Natuurlijk hoeft men niet onmiddellijk te zoeken naar een andere woning. Het gaat er uiteindelijk om dat men zich ervan bewust is dat het geen contract voor onbepaalde tijd is. Het contract heeft een relatie met de studieduur; als die is afgerond, wordt het huurcontract ook afgerond.

De heer De Vries heeft in zijn amendement nr. 8 aangegeven dat er misschien een onderscheid moet worden gemaakt tussen voltijd- en deeltijdstudenten. Om dat amendement zo zorgvuldig mogelijk te kunnen beantwoorden hebben wij met het ministerie van OC en W overlegd. Wij menen nu dat voornoemd onderscheid niet gewenst is. De heer De Vries noemde het risico dat een student van een voltijd- naar een deeltijdstudie kan overstappen en daarmee onder de regeling zou kunnen uitkomen, maar dat risico acht ik gering. Ik ontraad daarom de aanneming van het amendement.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter, in aansluiting op de vragen van de heer Van Dam zou ik graag van de minister vernemen of zij wél erkent dat het wel eens aantrekkelijk zou kunnen blijken te zijn om de twee aspecten af te wegen: betalen van collegegeld als deeltijdstudent, dat meestal lager is dan het collegegeld voor een voltijdstudent, en een jaar of – in het voorbeeld van de heer Van Dam– zelfs anderhalf jaar langer goedkoop kunnen blijven wonen. Een calculerende student kan deze afweging maken. Bovendien maakt de minister het mogelijk dat deeltijdstudenten reeds bij het begin van hun studie gebruik kunnen maken van hun woonruimte, terwijl die toch niet voor deze doelgroep bedoeld is.

Minister Dekker:

Een flink aantal deeltijdstudenten heeft een andere leefwijze dan voltijdstudenten. Het is eigenlijk een andere doelgroep, maar toch is het de vraag of je op dit punt onderscheid zou moeten maken. Ik zie er in ieder geval geen reden toe. Ik ben het ermee eens dat het een andere categorie is die zich op een ander deel van de woningmarkt richt, een categorie met een andere leefsituatie dan die van voltijdstudenten. Maar u schetst eigenlijk de situatie waarin een student van voltijd naar deeltijd kan switchen en dat er dan een zeker risico ontstaat. Ik acht dit risico toch niet zo ontzettend groot, dus ik zie niet in waarom hiervoor iets aan het wetsvoorstel zou moeten worden toegevoegd.

Verder zegt de heer Van Dam dat hij achter het principe van het wetsvoorstel staat, maar dat hij zich afvraagt of wij de mogelijkheid van huursubsidie niet eens wat royaler zouden moeten bekijken. Ik ken natuurlijk de gevoelens op dit punt, maar wat mij betreft is huursubsidie voor onzelfstandige woonruimte niet aan de orde. Het lijkt wel zeer eenvoudig te regelen, maar het is ook een kwestie van financiering en ik ben ervan overtuigd dat huursubsidie voor kamers ook een prijsopdrijvend effect zal hebben. Ik ben er dus geen voorstander van en ik neem het amendement op dit punt dan ook niet over.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter, de minister heeft zeer intensieve contacten met de studentenhuisvesters. Dit is natuurlijk op zichzelf heel goed, maar zij geven aan dat zij met huursubsidie kamers veel goedkoper kunnen aanbieden en dat er ook minder subsidie voor nodig is dan voor zelfstandige woonruimte. Die is duurder en daar zal straks met de huurtoeslag ook meer voor betaald moeten worden. Zou het niet realistisch zijn om toch weer eens een kosten-batenanalyse te maken van de zelfstandige woonruimte voor studenten die nu in enorme aantal gebouwd zal worden, als het allemaal doorgaat, versus het bouwen van niet-zelfstandige woonruimte met huursubsidie? Dit zal echt geld opleveren, en ook nog meer woonruimte. Laat de minister dit nu eens doen, laat zij deze uitdaging nu eens van mij aannemen.

Minister Dekker:

Voorzitter, ik weet dat mevrouw Van Gent mij op vele terreinen van de woningmarkt uitdagingen voorlegt. Deze uitdaging neem ik niet aan, want wij hebben er al verschillende keren over gediscussieerd en zij kent mijn standpunt. Nogmaals, huursubsidie is voor zelfstandige wooneenheden, niet voor niet-zelfstandige.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Deze minister trekt zich altijd heel veel aan van de markt, en soms zeer tot mijn ongenoegen. Het typische is echter dat zij dat nu niet doet. De studentenhuisvesters, de studenten die woonruimte zoeken en de bouwers zeggen: geef ons de mogelijkheid om meer te doen. Dat zegt dus de markt. Deze mensen zeggen hoe goedkoper kan worden gebouwd en op welke manier minder huursubsidie nodig is. De opgave is groot. Er moet veel gebeuren, maar de minister doet niets met dit signaal van de markt. Dat snap ik gewoon niet. Ik wijs er nog op dat de situatie niet meer dezelfde is als die van een jaar geleden. De ontwikkelingen staan niet stil en door van de mogelijkheden gebruik te maken, kan de minister geld besparen en meer huisvesting realiseren. Je zou haast zeggen dat de minister gek is als zij hierop niet adequaat reageert, maar het woord "gek" wil ik niet gebruiken. In ieder geval is het jammer zij niet beter van de mogelijkheden gebruik maakt.

Minister Dekker:

Voorzitter. Ik vind het uitermate prettig dat mevrouw Van Gent haar worden op deze manier nuanceert. Ik heb al aangegeven wat de redenen zijn voor mijn besluit. Een- en andermaal hebben wij daarvoor berekeningen uitgevoerd. Ik ken natuurlijk ook de oproep van de studentenhuisvesters. Ik wijs er evenwel op dat je dit onderdeel van de huursubsidie niet kunt afschermen van het totale bedrag dat hiermee is gemoeid.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Kan ik dan de berekeningen krijgen die u hebt gemaakt? Ik heb die nooit van het ministerie gekregen. Graag krijg ik dus de meeste actuele berekening, een berekening waarin wordt aangeven wat de kosten en baten zijn voor de keuzen zelfstandig, onzelfstandig en huursubsidie. Dan kunnen wij deze discussie afronden op basis van bewijzen. Nu wijzen die voor mij een andere richting op.

Minister Dekker:

Bij een eerdere gedachtewisseling heb ik het een en ander op papier gezet. Dat kan ik boven water halen en u opnieuw doen toekomen.

Voorzitter. De heer Van Dam deed het voorstel: eerst de afstudeerdatum bekend maken en dan pas opzeggen. Op het eerste oog lijkt dit systeem aantrekkelijk. Hiermee heb je het moment gemarkeerd dat de student zelf heeft aangegeven. De vraag is echter in hoeverre je kunt nagaan dat gebeurt wat je verwacht. Bovendien is het bezwaar dat er geen sanctie geldt. De student moet het initiatief nemen en verder moet de cirkel sluitend worden gemaakt. Daarbij noem ik de verlening van de contracten. Het voorstel van het kabinet kent wel een sanctie. De verhuurder vraagt om een bewijs van inschrijving en als de ex-student dat niet binnen drie maanden kan leveren, kan de huur worden opgezegd. Het is echter de vraag of bij het voorstel van de heer Van Dam, waarbij het gaat om de afstudeerdatum, de cirkel sluitend kan worden gemaakt. Er moet namelijk een bewijs zijn. Anders kan de verhuurder geen kant op.

De heer Van Dam (PvdA):

Ik schets even de situatie. In september krijgt de student het bewijs van inschrijving. Dat heeft hij vervolgens een jaar op zak, ook al studeert hij in oktober af. Laten wij ervan uitgaan dat de verhuurders in september het bewijs gaan opvragen. Dat betekent dat iemand die in oktober afstudeert, er nog anderhalf jaar blijft. In een groot aantal gevallen bereik je met deze wet weinig, omdat de student na zijn afstuderen anderhalf jaar de tijd heeft. In een paar gevallen, in die gevallen waarin de studenten de pech hebben dat zij vlak voor september afstuderen, geldt maar een half jaar. Dat is betrekkelijk kort. Erkent u dat zich dit verschil voordoet.

Minister Dekker:

Daarom zei ik ook dat uw voorstel op het eerste oog aantrekkelijk lijkt. Dat brengt met zich dat je de afstudeerdatum in aanmerking neemt. Nu gaat het om het overleggen van het bewijs. Ik wil een en ander nog wel nader beschrijven en u hierover op korte termijn een stuk doen toekomen, maar ik vind dat de verhuurder ook de nodige instrumenten moet hebben en de huur moet kunnen opzeggen als de student het bewijs van inschrijving niet kan overleggen. Het gaat om de doorstroming. Dat is ook het principe van dit wetsvoorstel en ik heb begrepen dat u dat onderschrijft. Wat mij betreft gaat het er nu om of wij onze opvatting hard kunnen maken of dat sprake blijft van eerder een wens dan van een feitelijkheid.

De heer Van Dam (PvdA):

Laten wij creatief zijn en allebei zeggen dat wij hetzelfde doel nastreven en deze methode misschien wel aantrekkelijker vinden. De verhuurders die hiervan gebruik zullen maken, zijn voornamelijk de studentencorporaties. Zij hebben goede contacten met de universiteiten en de lijst van afstudeerders is openbare informatie. Zou de universiteit niet elke keer de lijst van afstudeerders kunnen doorgeven aan de corporaties?

Minister Dekker:

Het huurcontract is iets tussen de huurder en de verhuurder. In dat gebied moet je blijven. De verhuurder kan dingen opvragen, maar dat is niet de rol van de verhuurder. Het is aan de huurder om dat bewijs te overleggen. Dat vind ik een voorwaarde. De student heeft het bewijs dat hij op die datum afstudeert en moet dat overleggen. Ik treed niet in dat hele circuit, want ik wil niet iets optuigen wat tot heel veel informatieoverdracht leidt. De huurder-student levert het bewijs van zijn dag van afstuderen op.

De heer Van Dam (PvdA):

De verhuurder vraagt dat een keer per jaar op, bijvoorbeeld in september. Iedereen die vlak na september afstudeert blijft doodleuk nog een jaar in zijn kamer zitten. Dat was nu net niet de bedoeling van dit wetsvoorstel. Volgens mij is de bedoeling ervan wel goed, maar zult u in de praktijk niet realiseren wat u ermee wilt realiseren. Het werkt dus niet.

Minister Dekker:

Ik heb al gezegd dat uw voorstel op het eerste oog iets aantrekkelijks heeft, juist om dit te vermijden en het principe van het wetsvoorstel te onderstrepen. Ik ben daar erkentelijk voor. Ik ben bereid om te beschrijven hoe dat zich tot elkaar verhoudt. Wel staat voor mij voorop dat het in de relatie tussen de verhuurder en de huurder zit: de huurder levert het bewijs op, geen circuit eromheen. Anders hebben wij weer iets opgetuigd wat wij eigenlijk niet willen optuigen. Mag ik met de heer Van Dam afspreken dat ik dat zo nader beschrijf?

Mevrouw Gerkens vraagt wat de minister van VROM aan de doorstroming doet en of de termijn van opzegging niet kort is. Ik neem een aantal maatregelen om de doorstroming te bevorderen. Dit is een van de elementen; een tweede element is aanbodvergroting, ook op de reguliere woningmarkt. Dat zit in de herstructurering, de woningbouwafspraken, het huurbeleid, de afspraken met de corporaties enzovoorts. Wij zijn voortdurend op twee fronten tegelijk bezig door het aanbod voor studenten te vergroten en tegelijkertijd het aanbod op de reguliere markt te vergroten. Het wetsvoorstel is niet een oplossing voor één stukje van de woningmarkt; het is een van de middelen om de doorstroming op de markt voor studentenhuisvesting te bevorderen. De afgestudeerden stromen uit en de studerenden komen op de goede plek in de woningmarkt terecht.

Mevrouw Gerkens zegt dat de termijn heel kort is. In het amendement op stuk nr. 7 vraagt zij of dat niet moet worden verlengd van zes naar twaalf maanden. Men weet van te voren waar men aan toe is. Ik vind een termijn van zes maanden alleszins redelijk.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik snap de redenering van de minister wel: op het moment dat iemand de kamer betreedt en het campuscontract krijgt, weet hij of zij ook dat het contract eindig is. Je zou bij wijze op het moment van tekenen al actie kunnen ondernemen om een woning te krijgen. Er zijn echter twee redenen waarom ik toch wil vasthouden aan het amendement. Veel studentenorganisaties, vakbonden en dergelijke hebben gezegd dat het echt een te krappe termijn is. Die organisaties komen op voor de belangen van ex-studenten en van komende studenten. Als zij pleiten voor verlenging van de termijn, zou de minister daar echt naar moeten luisteren.

Het tweede punt is dat wij weten wat er allemaal in je leven gebeurt in het halfjaar na voltooiing van je studie. Er komt van alles op je af. In zo'n hectische periode moet niet ook nog eens een enorme druk worden gelegd op het wonen. Ik pleit voor een termijn van zes tot maximaal twaalf maanden.

Minister Dekker:

Maximaal twaalf maanden, een jaar, vind ik heel veel. Daarachter zit namelijk die prop van inkomende studenten die woonruimte zoeken. Met zes maanden hebben wij een keurige overgangstermijn. Het is waar dat er in die periode veel met de mensen gebeurt, maar het op zoek gaan naar een andere plek kan daar een onderdeel van zijn. Ik ontraad aanneming van dit amendement.

Misbruik kan overal plaatsvinden. Als wij er een vingerwijzing voor hebben, moet het aangepakt worden. Ik kan mij niet voorstellen dat het hier in zo'n grote mate optreedt.

Mevrouw Van Gent heeft gevraagd om cijfers. Het urgente tekort is bepaald op 15.000. De behoefte aan zelfstandige woonruimte bedraagt 31.000 eenheden. Ik heb al aangegeven hoe wij de zaak trachten in te lopen. Het blijft een kwestie van voortdurend actief zijn. Het gaat zowel om tijdelijke, als om meer structurele maatregelen.

Kunnen de corporaties studenten niet stimuleren om zich vroeg in te schrijven? Vaak schrijven studenten zich al bij aanvang van de studie in. Studerenden zijn naar mijn mening zelfstandig en verantwoordelijk genoeg. Het gaat natuurlijk niet over vaardigheden of over discriminatie op slimheid. Wij mogen verwachten dat studenten zelfstandige mensen zijn die zich op een goede manier op de woningmarkt bewegen. Men is alleszins geattendeerd op dit fenomeen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het ging mij even om de slimheid. De minister zegt dat studenten de weg wel weten. Maar zelfs als je slim bent en de weg precies weet, zijn er nog niet meer woningen. Daar gaat het mij natuurlijk om. Als je aan de ene kant mensen uit hun woonruimte zet, moet je aan de andere kant voor alternatieven zorgen. Dat is op dit moment onvoldoende gewaarborgd. Kan de minister aangeven hoeveel mensen echt veel te lang in een studentenwoning blijven hangen?

Minister Dekker:

Dat heb ik op dit moment niet paraat. Bij de studentenhuisvesters is bekend dat het gebeurt. Ik heb al gezegd dat wij het vandaag hebben over een van de maatregelen om de doorstroming te bevorderen. In de memorie van toelichting staat een beschrijving van de verschillende onderzoeken. Als dit wetsvoorstel wordt aanvaard, kunnen verhuurders met dit instrument ervoor zorgen dat jonge studenten de voor hen bestemde kamers en woningen kunnen betrekken. Het is een alleszins redelijk voorstel. Verhuurders krijgen een instrument om afgestudeerden te kunnen aanspreken.

De discussie over het ombouwen van kantoorruimte is een herhaling van zetten. In het meest recente debat over woningbouw is dit punt ook aan de orde geweest. Ik heb mevrouw Van Gent toen toegezegd dat ik zal nagaan wat de Rijksgebouwendienst op dit terrein kan doen en welke belemmeringen er zijn. De Kamer zal deze informatie voor de begrotingsbehandeling ontvangen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het gaat mij niet alleen om de Rijksgebouwendienst. Ik ben hier al een aantal jaren mee bezig, omdat ik mij er buitengewoon aan erger dat er zoveel kantoorruimte leegstaat – inmiddels al 6 miljoen vierkante meter! – terwijl veel mensen geen woonruimte kunnen vinden. Ik wil dat helder en vlot in kaart wordt gebracht welke belemmeringen er zijn om kantoren om te bouwen tot woonruimte. Er zijn volgens mij heel veel mogelijkheden. U zult ook op tv gezien hebben dat er prachtige ruimtes leegstaan. Het hoeft helemaal niet zo duur te zijn om daar woonruimte van te maken, want de beleggers krijgen er nu helemaal niets voor terug. Laten wij daarmee aan de slag gaan.

Minister Dekker:

Ik wijs erop dat de kantorenmarkt een particuliere markt is en ik ben niet van plan om kantoren te confisqueren. Dit staat echter los van de vraag welke mogelijkheden wij de investeerders kunnen aanreiken om tot verandering van functie te besluiten, ook al is het tijdelijk. Mevrouw Van Gent heeft daarop gewezen, evenals mevrouw Veenendaal. Ik heb al toegezegd dat ik dat na zal gaan, maar die informatie heb ik niet van de ene dag op de andere. Voor de begrotingsbehandeling zal ik de Kamer hierover inlichten. Ik onderken zeker dat er mogelijkheden zijn, maar wij moeten zorgvuldig in kaart brengen welke bouwtechnische voorzieningen aangebracht moeten worden om kantoren tijdelijk geschikt te maken voor bewoning. De Kamer weet dat ik mij aan mijn toezeggingen houd.

Voorzitter. Volgens mij heb ik alle amendementen behandeld.

De voorzitter:

Evenals bij het vorige onderwerp stel ik voor om alleen een tweede termijn te houden voor het indienen van moties. Als er behoefte is aan een langere tweede termijn, wordt deze na het herfstreces gehouden. Het is nu 18.30 uur en ik ben niet van plan om met een tweede termijn te beginnen die langer duurt dan vijf minuten. Heel Nederland leest de krant of zit aan de maaltijd. Niemand weet überhaupt dat wij hier nog zijn. Laten wij het vooral een beetje normaal houden.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Wat de tweede termijn betreft, ik heb maar één minuut nodig. Ik laat het oordeel daarover echter aan u over. Ik heb gemist wat de minister over mijn amendement op stuk nr. 9 over de marktconforme huur heeft gezegd.

De voorzitter:

Dan krijgt de minister nog gelegenheid om te reageren.

Minister Dekker:

Voorzitter. Dat amendement heb ik inderdaad niet behandeld. Mijn excuses daarvoor. Ik ben blij dat ik nog de ruimte krijg om daarop in te gaan. Ik wil aanvaarding van dat amendement ontraden, omdat daarmee een onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die dat kunnen betalen en mensen die dat niet kunnen betalen. Ik vind dat geen goede beleidslijn als het gaat om studentenhuisvesting.

Voorzitter. Hier wil ik het bij laten, mede gezien uw verzoek om het kort te houden.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Mijn fractie zal dit voorstel niet steunen, maar ik ben wel benieuwd of de minister voor de stemmingen kan aangeven om welke aantallen het hierbij gaat. Als de aantallen niet bekend zijn, is het moeilijk om het probleem op te lossen. Dan is het ook moeilijk om te bepalen wat dit bijdraagt aan een betere doorstroming.

Minister Dekker:

In de memorie van toelichting staat een beschrijving hiervan. Eventuele aanvullende cijfers zal ik de Kamer doen toekomen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Op dinsdag 25 oktober wordt over dit wetsvoorstel gestemd.

Sluiting 18.38 uur

Naar boven