Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met het versterken van de bevoegdheden op rijksniveau ten aanzien van de politie, alsmede de opheffing van de Raad voor het Korps landelijke politiediensten (29704).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

De opgegeven spreektijden zijn vrij ruim. Ik heb begrepen dat dit wetsvoorstel al is besproken in een algemeen overleg. Ik stel voor om de spreektijden vast te stellen op ongeveer tien minuten.

Daartoe wordt besloten.

De heer Straub (PvdA):

Voorzitter. Vanmiddag hebben wij al uitvoerig stilgestaan bij de ontwikkeling van het bestel. Vanavond praten wij over het wetsvoorstel 29704 van juli 2004 dat op 30 augustus voor het eerst op de plenaire agenda heeft gestaan. Toen zag het wetsvoorstel er nog wat robuuster uit. Door de nieuwe kijk van het kabinet op de toekomst van het bestel, namelijk het streven naar een nationale politie en wellicht zelfs een veiligheidsministerie, is het wetsvoorstel iets aangepast. De zaken die strijdig zouden kunnen zijn met toekomstige ontwikkelingen zijn er in elk geval uit gehaald.

Naar aanleiding van het nader verslag dat wij hebben ontvangen, heb ik al gezegd dat de PvdA-fractie deze wijziging niet beschouwt als opmaat naar een nieuwe Politiewet. Dat is voor ons een zelfstandig gegeven. De vraag is waarom dit wetsvoorstel voor het voetlicht moest worden gebracht. Uitgangspunten bij de beoordeling hiervan waren de vragen voor welk probleem het een oplossing bood en of Nederland er veiliger door zou worden. Ik kan mij nog steeds niet vinden in de geschetste problemen waar het wetsvoorstel een oplossing voor zou moeten bieden. Ik vind dat het deels Haagse problemen betreft over de vragen hoe feitelijk kan worden gestuurd en of dit wel of niet aan de hand van de huidige Politiewet kan. Ik heb wel eens gehoord dat wij geen cultuur hebben van het werken met aanwijzingen. Er is in dit land zo veel gewijzigd de afgelopen jaren, dus dan wij kunnen die cultuur ook wel krijgen. Dat moet een keer gebeuren.

De heer Algra (CDA):

Wij hebben vanmiddag uitgebreid gesproken over dit onderwerp. U meent toch niet serieus dat het ontbreken van een landelijk uniform automatiseringssysteem en een uniforme informatiehuishouding een Haags probleem is en dat dit niet belangrijk is? Dat kan ik mij niet voorstellen van een PvdA-woordvoerder.

De heer Straub (PvdA):

Ik weet dat het uw stokpaardje is. Wij hebben natuurlijk wel enkele problemen met de huidige stand van zaken. Het is echter niet zo dat er in de tussentijd helemaal niets is gebeurd. Ik krijg bij u constant de indruk dat wij nog in de vorige eeuw leven. Mijn realiteit is een klein beetje anders. Ik vind dat er op dit moment stekken worden gestoken. Ook de PvdA-fractie heeft kritiek op het functioneren van de politie. Een aantal zaken kan absoluut beter. Het is echter de vraag of dat moet gebeuren door het bestel overhoop te gooien of door andere instrumenten te gebruiken. Wij kiezen voor het gebruik van andere instrumenten omdat wij geloven dat daar een grotere kracht vanuit gaat.

De heer Algra (CDA):

Vanmiddag hadden wij het over het bestel. Wij hebben het nu over het versterken van de rijksbevoegdheden. Dat versterken is onder andere nodig om de informatiehuishouding op orde te brengen. Ik ben het met de heer Straub eens dat het CDA dat nog in de vorige eeuw naar voren bracht, namelijk in 1998 en 1999. Sindsdien is er helaas heel weinig veranderd en verbeterd.

De heer Straub (PvdA):

De vraag is of dat aan de politie ligt of dat het ontbreekt aan sturing door de minister. Het is dan ook nog de vraag of hij sturingsinstrumenten had of niet. In onze optiek had hij die instrumenten wel.

Vanmiddag hebben wij hier al over gesproken. Nu is de vraag of wetsvoorstel 29704 nog nodig is. Wat mij betreft is het ook in de afgezwakte vorm niet nodig, uitgezonderd de opheffing van de Raad voor het Korps landelijke politiediensten. Daar hebben wij geen bezwaar tegen.

De heer Van Schijndel (VVD):

Ik constateer dat er een meningsverschil is of met de bestaande wettelijke instrumenten, de huidige Politiewet, waarachtig aangewezen of gestuurd kan worden. Daar is twijfel over. Het wetsvoorstel maakt een einde aan die twijfel, want daarmee kan vooraf, heel concreet, gestuurd worden. Daar kan de PvdA als het gaat om zaken van beheer, ICT en noem maar op, niet tegen zijn.

De heer Straub (PvdA):

Ik ben begonnen met te zeggen dat wij hebben getoetst aan twee dingen. Welk probleem wordt er opgelost en wordt het er veiliger van? Volgens ons is het voorliggende wetsvoorstel niet de oplossing van de problemen. Wij vinden dat met bestaande middelen al hetzelfde bereikt kan worden. Daarover kunnen wij van mening verschillen.

Er is nog een probleem waarvan gemeend wordt dat het wordt opgelost, het democratisch gat. Als er een belangrijk democratisch gat is, is dat er bij de gemeenten. Voor ons gevoel wordt daarvoor weinig of niets opgelost. Ik vind dit overigens deels ook een echt Haagse discussie. Het gaat dan over een haalplicht of brengplicht van stukken die nu in het beleidsproces mogen worden ingebed, voor de uitvoering volgend jaar. Het is hartstikke nuttig dat dit gebeurt. Mijn praktijkervaring leert mij een paar andere dingen. Gemeenten willen vooral invloed hebben als er nu wat aan de hand is. Zij willen dan weten hoe er wordt opgetreden en wat zij volgende week kunnen doen. Dat wordt als een veel en veel groter goed gezien dan nu aan de voorkant mogen meepraten. Ik vind dat belangrijk en het moet vooral ook zo blijven. Als je iets wilt invullen, moet het daarover gaan.

Wordt Nederland er veiliger van? Ik heb het gevoel dat dit niet het geval is. Er is een insteek gekozen die eerder onveiligheid aanwakkert dan veiligheid bevordert. Een aantal dingen snap ik gewoon niet. De ministers geven er bij herhaling blijk van dat zij tevreden zijn over de ontwikkeling van de politie. Ik snap dat zij moeite hebben gehad met het vaststellen van de prestatieafspraken, maar ik krijg niet anders terug dan dat het systeem zich goed ontwikkelt en sneller gaat dan gedacht, dat het vertrouwen van de bevolking in de politie toeneemt, dat het oplossingspercentage groeit en dat de criminaliteit daalt. Dat zijn hartstikke goede dingen. Daar doen wij het toch voor? Wij doen het toch voor de burger, opdat het veiliger wordt? Kennelijk maakt alles wat wij doen het veiliger.

Wij willen dat het nog veiliger wordt. Hoe gaan wij dat bewerkstelligen? Door een besteldiscussie, zoals is ontstaan na de wijziging van het standpunt van het kabinet? Ik blijf de inperking van wetsvoorstel 29704 in die context zien. Mijn antwoord is dat een aantal wijzigingen stomweg niet nodig is. Ik zie iets anders. Bij gemeenten, korpsbeheerders, korpschefs en iedereen gaan de hakken in het zand. Dat betreur ik ontiegelijk. In deze tijd wordt de samenleving geconfronteerd met een aantal heel lastige dingen, waarbij onzekerheden zijn en er grote vragen zijn over veiligheid. Door deze benaderingswijze wordt er gefocust op het bestel en niet op het veiliger maken. Dat baart ons veel zorgen.

De heer Van Schijndel (VVD):

Ik heb helemaal niet het gevoel dat de hakken van de korpschefs in het zand gaan. Zelfs als dat bij een enkele korpschef zo is, is dat niet terecht. Initiatieven voor meer samenwerking zijn misschien wel in overwegende mate ingegeven door de druk en het vooruitzicht dat het kabinet en het parlement met nieuwe bestelmodellen de zaken zullen afdwingen als men het niet zelf doet. Dat werpt zijn schaduw vooruit en dat heeft een gunstige invloed.

De voorzitter:

De bedoeling van een interruptie is niet dat u uw eigen standpunt geeft. Daarvoor heeft u uw eigen termijn. U moet echt een vraag stellen, mijnheer Van Schijndel.

De heer Van Schijndel (VVD):

Wat denkt de heer Straub van de stelling dat men wat sneller gaat lopen onder druk van deze kabinetsvoorstellen?

De heer Straub (PvdA):

Wij zijn helemaal niet tegen druk, want onder druk worden dingen vloeibaar. De kunst is om ervoor te zorgen dat het blijft stromen. Er moeten geen maatregelen genomen worden om die stroom weer in te dammen. Het is best goed om enige druk uit te oefenen, maar het is ook goed om niet alleen maar te zeggen dat het in het verleden zo vreselijk slecht gegaan is. Daarmee doen wij onrecht aan de organisaties. Wij zien de politiefunctie als een brede functie ingebed in de lokale samenleving. Zo moet in onze optiek de opbouw van de organisatie zijn. Er moeten vragen worden beantwoord die betrekking hebben op de problemen van wijk tot wereld, in die volgorde. De insteek van het kabinet is echter veel meer: van wereld tot wijk. Wij kiezen daar niet voor. Bij ons worden leefbaarheid en veiligheid gemaakt in de wijken en de buurten waar mensen wonen en leven. Het is zeer belangrijk dat de politie daar aanwezig is. De politie moet ingebed zijn in de samenleving. Daar moet zij voelhorens hebben en haar informatie vandaan halen. Dat moet gebeuren op grond van een zodanig brede taakstelling dat er niet alleen sprake is van een repressief apparaat, maar ook van een apparaat dat gekend is en gewaardeerd wordt vanwege zijn werkwijze. Ik vind dat wij ons in Nederland te weinig bewust zijn van de kwaliteit van onze politiemensen en van de manier waarop de politie is ingebed in de samenleving. De bevoegdheden die wij aan de politie hebben toebedeeld, zijn mondiaal gezien heel groot en toch kan een politiefunctionaris hier gewoon aan de samenleving deelnemen. In het algemeen wordt hij gerespecteerd en is hij een volwaardig lid van die samenleving. Dat is een ontzettend groot goed!

Als er gezegd wordt dat het allemaal fout gegaan is, wil ik verwijzen naar de aanpak van de millenniumproblematiek, naar de invoering van de euro, naar Euro 2000, naar de aanpak van de MKZ en naar wat wordt genoemd Nobel Eagle. De organisatie heeft aangetoond in staat te zijn op korte termijn om te schakelen van de wijk naar de wereld. Wij moeten niet doen alsof het allemaal nieuwe fenomenen zijn.

Zijn er geen verbeteringen mogelijk? Zeer zeker! Had de vorige categorie korpschefs zicht op de problematiek van samenwerking? Waarschijnlijk wat minder, maar hun opdracht was ook anders. Zij moesten 25 nieuwe regio's maken. Wij zijn nu een stap verder. Ik vind het heel knap dat de politie is gekomen met het rapport Politie in ontwikkeling. Daarin worden een visie ontwikkeld en een missie voor de politie neergelegd. Daarover zouden wij samen moeten spreken en elkaar op moeten vinden. Daarin worden namelijk antwoorden gegeven, ook op de vraag hoe het met de samenleving gaat van wijk tot wereld.

Een vorm van een nationale politie die in belangrijke mate gestuurd zal worden vanuit Den Haag, waarbij de nationale prioriteiten voorrang zullen hebben en de lokale prioriteiten als laatste kunnen worden ingevuld, staat haaks op de politieorganisatie zoals wij die willen zien, ingebed in de samenleving.

De heer Algra (CDA):

Voorzitter. Ik vind dat de heer Straub een prachtig betoog houdt. Heel veel van wat hij zegt herken ik en ik kan dan ook heel ver met hem meegaan. Echter, met zijn laatste opmerkingen gaat zijn betoog een andere kant op. Ik proef daaruit dat de plannen toch maar niet door moeten gaan. Tegelijkertijd vindt hij een beetje druk prima. Dan moet je er toch voor zorgen dat je landelijk grip op de organisatie krijgt en dat je landelijk in de positie komt dat je vooraf druk kunt opbouwen. Dat je dat vooraf kunt doen is belangrijk.

De heer Straub (PvdA):

Ik heb al eerder aangegeven dat in onze optiek de huidige Politiewet, zowel op het terrein van beleid als op het terrein van beheer, een aantal mogelijkheden heeft om vooraf in grijpen en om richtlijnen te geven. Op heel veel terreinen worden ook richtlijnen gegeven. In bijzondere gevallen kun je die ook achteraf geven. In dit verband wil ik de minister uitdagen en het onderwerp beheer eens noemen. Ik denk dan aan het Amsterdamse korps. Op een gegeven moment koos dat niet voor een van de zes typen auto's die er waren. De minister had achteraf een aanwijzing kunnen geven. Ik ben ervan overtuigd dat dat bij die organisatie zou zijn ingeslagen als een bom. Dan hadden wij voor elkaar gekregen wat wij wilden: alles vloeibaar maken. Dat soort mechanismen zijn er al, die hebben wij tot onze beschikking. Ik ben dus voor handhaving van de druk en de mogelijkheid om alles vloeibaar te maken. Ik wil echter ook bereiken dat de organisatie maximaal bezig blijft met het veiliger maken van onze samenleving. Dat is onze gezamenlijke taak. Uit de berichten die ik krijg, blijkt dat de hakken in het zand gaan. De voorstellen gaan, naar ik nu verwacht, uitmonden in een grote reorganisatie. De minister heeft dat vanmiddag weer gebagatelliseerd, maar als je de korpsen hun eigen rechtspositie gaat ontnemen en als je gaat zorgen voor één rechtspositie, waarbij dus alle korpsen als het ware in elkaar worden geschoven, gaat er is iets gigantisch gebeuren, iets à la 1993. Ik heb dat toen meegemaakt. Dan krijgen wij weer een navelstaarderige periode. Dan zijn de korpsen gefocust op de verkeerde dingen en dat kunnen wij ons nu niet permitteren.

De heer Algra (CDA):

Ik ben het bijna helemaal met u eens, maar ik begrijp niet waarom u de ministers niet een extra instrument in handen wilt geven. U spreekt namelijk ook vol lof over de prestatieafspraken en over de resultaten die zij hebben opgeleverd. Die moeten wij straks weer vlot met de politie kunnen maken. Waarom wilt u de ministers dit middel onthouden met het argument dat zij een aantal andere middelen onvoldoende gebruikt hebben?

De heer Straub (PvdA):

Ik ben niet zo erg geraakt door de opmerking dat alles zo moeilijk ging bij het maken van die vorige prestatieafspraken. Ministers worden niet betaald om het gemakkelijk te krijgen. Ministers worden betaald om dingen goed te doen. Kern van ons betoog is dat wij ervan uitgaan dat de politie gebaat is bij een lokale inbedding. Dat moet je scope zijn. Wij veronachtzamen niet de samenwerking, wij veronachtzamen niet de internationale samenwerking en wij veronachtzamen niet de bestrijding van de georganiseerde misdaad en het terrorisme. Wij kiezen evenwel voor een opbouw van onderop, zodat alle problemen kunnen worden aangepakt. Dat vraagt om maatwerk en maatwerk staat een beetje haaks op de Haagse werkelijkheid. Die veronderstelt dat de wereld er in Winschoten er hetzelfde uitziet als in Rotterdam. Daar spelen andere zaken en dan is het logisch dat je de stekker zodanig in het apparaat steekt dat zowel daar als hier maatwerk kan worden geleverd. Daar moet je voor zorgen en daarvoor zijn prestatiecontracten op maat noodzakelijk. Dat kost dan maar even wat moeite. Ik vind dat niet erg. Juist de prestatiecontracten op maat kunnen ervoor zorgen dat politieorganisaties in wijken en buurten vragen waardoor de veiligheid en de onveiligheid worden beïnvloed. Het wordt voor die organisaties de kunst om de lokale onveiligheidsgevoelens zodanig te vertalen dat men in elke wijk en buurt datgene kan doen wat een bijdrage levert aan de verhoging van de veiligheid. Wij ontkennen niet dat zich landelijke items kunnen voordoen. Dat kan er echter niet toe leiden dat men de politie in een provincie als Friesland straks met minder mensen laat werken, omdat daar de misdaad op een aantal terrein significant daalt, terwijl men daar al jaren luistert naar Den Haag en de richtlijnen van Den Haag beleidsmatig invult. Dat zou dan een gevolg zijn van de door ons gewenste goede werkwijze, namelijk dat de politie een van de partners is die er mede voor zorgen dat het veilig wordt.

Centraal moet staan dat wij die dingen kunnen bewaken. Wijken en buurten zijn voor ons hét insteekpunt. Dat zou je opbouw moeten zijn. Wij blijven van mening dat het wetsvoorstel niet direct noodzakelijk is en dat de huidige wet voldoende mogelijkheden biedt. Nogmaals, de raad voor de politiediensten haal ik eruit, want daar zijn wij een voorstander van. Dat vinden wij een logisch geheel. Het gaat om de opbouw: hoe kom je in dit land tot veiligheid? Wij vinden dat het huidige kabinet bij die opbouw op een aantal terreinen een verkeerde insteek kiest. De uitgestoken hand wordt onvoldoende gebruikt, ook al heeft het vloeibaar maken onder druk plaatsgevonden. Er wordt niet voldoende ingespeeld op de ontwikkelingen en de visie binnen de politie. Je moet er niet op blijven teruggrijpen dat de ICT in het verleden niet goed is geregeld en dat het nooit meer wat wordt. Er zijn vorig jaar afspraken over gemaakt, waardoor wij er vertrouwen in hebben dat de ICT nu goed kan worden geregeld. Dat wordt ons ingegeven door de gedachte dat, als je het eenmaal vloeibaar hebt gemaakt en de wil aan de basis is ontstaan om veranderingen tot stand te brengen, je eerder resultaat bereikt dan wanneer je teruggrijpt op mechanismen van bovenaf. Die kunnen ertoe leiden dat de hakken in het zand worden gezet. Die kunnen leiden tot veel weerstanden en zullen gepaard gaan met grootschalige reorganisaties.

Hoewel de ministers het ontkennen, denken wij dat er een grootschalige reorganisatie aankomt. Dan komt er een periode dat men zich focust op de eigen wereld en bezig is met het zekerstellen van eigen belangen. Dat is fnuikend in deze tijd. Wij gaan voor de veiligheid. Daarom blijf ik moeite houden met dit wetsvoorstel. Ik zal naar aanleiding van de antwoorden besluiten of ik ervoor of ertegen stem. Ik heb vanavond heel graag kenbaar willen maken hoe de PvdA aankijkt tegen de veiligheidsproblematiek in dit land.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel werd ik een beetje overvallen door een gevoel van verwarring. Dat heeft ermee te maken dat wij spreken over een reorganisatie van de politie, maar dat wij te maken krijgen met twee wetsvoorstellen, namelijk dit voorstel en een wetsvoorstel dat later komt. Daarbij is een nota van wijziging gekomen die de essentie van het wetsvoorstel verandert. De vraag rijst of dit puur procedureel en uit een oogpunt van kwaliteit van het wetgevingsproces wel een ideale werkwijze is.

Deze onduidelijkheid is vergroot door de verwarring die het kabinet zelf heeft gecreëerd over de vraag of deze wet een voorschot is op de reorganisatie van de politie. In de toelichting wordt gesproken over een opmaat voor de nieuwe politieorganisatie, maar in het nader verslag noemt het kabinet zelf deze uitspraak verwarrend. In antwoord op een vraag van de SGP-fractie wordt gesteld dat er geen sprake is van een voorschot, maar van een opmaat. Ik vroeg mij toen af wat het verschil was tussen een opmaat en een voorschot en heb het opgezocht. Volgens het woordenboek is een opmaat een aanzet tot iets. Volgens datzelfde woordenboek is een aanzet tot iets een begin, een eerste handeling tot iets. Als ik die antwoorden met elkaar vergelijk, zit er volgens mij iets scheef. Kan de minister daarop reageren?

Naar het oordeel van mijn fractie is hier wel degelijk sprake van een begin van de door het kabinet gewenste nationale politie. De minister kan straks een korpsbeheerder ontslaan, als deze niet doet wat hij wil. Hij kan vooraf sturen op beleid en beheer door onder andere de begroting goed te keuren. Vooral de invloed van de kleinere gemeenten neemt af. Ik heb hierover een amendement ingediend dat inmiddels is meeondertekend door de heer Rouvoet. Het is een bescheiden amendement, maar volgens mij wel een goed amendement. In het AO over de reorganisatie van de politie heb ik al gesteld dat mijn fractie grote bezwaren heeft tegen de vorming van een nationale politie. Centrale sturing van de politie zal niet leiden tot betere sturing. Twee ministers, twee ministeries en 150 Kamerleden hebben minder overzicht dat honderden burgemeesters en duizenden lokale raadsleden. Uit onderzoek van de Algemene Rekenkamer blijkt ook dat betrokkenheid van lokale bestuurders bij de politie werkt. De kracht van de Nederlandse politie ligt in de lokale inbedding. De Nederlandse politie staat vooral naast de burger en niet erboven. Omvorming tot een nationale politie brengt dat in gevaar.

Wat is het probleem dat met dit wetsvoorstel wordt opgelost? De Raad van State wijst erop dat de minister nu al nauwelijks gebruikmaakt van zijn aanwijzingsbevoegdheid. Waarom die uitbouwen als je er nu al weinig gebruik van maakt? Wordt het veiliger op straat door deze wet? De SP-fractie kan niet anders dan concluderen dat dit wetsvoorstel een opmaat is, een aanzet of een voorschot, om te komen tot een reorganisatie van de politie.

De heer Dittrich (D66):

Ik kom even terug op die aanwijzingsbevoegdheid. De heer Irrgang haalt de Raad van State aan, maar in de stukken schrijft de regering dat het daarbij gaat om een correctie achteraf. In dit wetsvoorstel gaat het om een beleidsbeïnvloeding aan de voorkant.

De heer Irrgang (SP):

Als het probleem zou zijn dat je alleen achteraf kunt controleren, dan zou je veronderstellen dat er vaak van die mogelijkheid gebruikgemaakt wordt. Dat is echter niet het geval. Vooraf controleren doe je om te voorkomen dat je achteraf, als het kwaad geschied is, moet ingrijpen. Dat gebeurt blijkbaar ook niet. Ik vraag mij dus af of dit werkelijk nodig is.

De heer Eerdmans (LPF):

Voorzitter. Wij spraken vanmiddag al uitvoerig over de nationale politie en over de noodzaak van een verbetering van de efficiency en effectiviteit van de politie. Het wetsvoorstel dat wij nu behandelen, is aangepast als gevolg van de plannen om tot een nationale politie te komen. De rol van de korpsbeheerders is er uitgehaald, omdat die in de plannen verdwijnt.

Nederland is geen groot land. Een onderverdeling in 26 regio's met voor iedere korpschef zijn eigen koninkrijk en weinig grip van het landelijk bestuur op de regio's vindt mijn fractie niet gerechtvaardigd en niet effectief, zeker niet als de structuur ook nog zorgt voor een gebrek aan fatsoenlijke democratische controle op die korpschefs en korpsbeheerders. Het animo om te starten met meer landelijke sturing vindt bij ons dan een gewillig oor. In ons land zijn de niet gekozen korpsbeheerders, de burgemeesters, aanspreekbaar op het beheer. En verder niemand. Dat is een zeer groot democratisch gat dat heerst bij het gezag over en het beheer van de politie. De bevolking heeft via gekozen organen geen invloed op het belangrijke orgaan van de politie. Op nationaal niveau heeft de minister van BZK een aanwijzingsbevoegdheid, maar die kan pas achteraf worden ingezet. Net als Roel in 't Veld en conform het onderzoek van de Rekenkamer vinden wij dat de politieministers gewoon over veel te weinig aansturingsmogelijkheden beschikken. Ik heb vanmiddag het model van New York aangehaald: tien miljoen inwoners, één burgemeester, één korpschef. Je mag niet alles vergelijken, maar het geeft aan hoe daar leiderschap wordt getoond en hoe een organisatie strak wordt geleid, ook met rapportages. Het zogenaamde Comstat-model werkt daar buitengewoon effectief. New York City was de meest onveilige stad en staat nu in de top vijf van de meest veilige steden van Amerika.

Wij vinden dus dat er onvoldoende grip is op het politieapparaat. Met het voorliggende wetsvoorstel kan hierin verbetering worden aangebracht.

Het onderhandelen van korpsbeheerders kan worden vervangen. Korpsbeheerders kunnen direct worden ontslagen. Begrotingen kunnen worden doorgezet. Zoals de heer Algra al opmerkte, kan het de mankementen waar wij nu tegen aanlopen, verhelpen. Het is voor ons belangrijk dat het voorstel dat nu voorligt, de democratische controle versterkt. Het parlement krijgt controle over de regering en de regering krijgt op haar beurt veel meer controle over de politie. Dat is een democratische verbetering, hoe je het ook wendt of keert.

De heer Straub (PvdA):

U gaf zo-even wederom aan dat u onder de indruk bent van de situatie in New York. Ik kan dat wel begrijpen. Ik wil echter ook weten hoe u aankijkt tegen de resultaten die op dit ogenblik worden geboekt in steden als Rotterdam en Amsterdam. Ziet u daar een positieve ontwikkeling of gaat het daar volgens u nog steeds de verkeerde kant uit?

De heer Eerdmans (LPF):

In Rotterdam zie ik een heel positieve ontwikkeling, omdat daar een soort Giuliani aan de macht is. Burgemeester Opstelten is feitelijk al een gekozen burgemeester. Volgens mij bezit hij die power inmiddels, maar dat kun je helaas niet zeggen van de burgemeesters van de meeste andere steden. In Rotterdam en enkele andere steden is er uiteindelijk een verbetering tot stand gekomen, mede onder druk van de prestatiecontracten. Vaak wordt het effect van prestatiecontracten gebagatelliseerd, maar mensen worden daar wel op afgerekend en daarom leveren zij prestaties. Als je geen targets stelt, dan weet je in ieder geval zeker dat je die niet haalt.

De heer Straub (PvdA):

Ik ga nog een stapje verder. Denkt u dat het gemeentebestuur die targets ook had gehaald, als het niet meer zelf over het beheer was gegaan?

De heer Eerdmans (LPF):

Het beheer is niet het enige wat daar geteld heeft. Los van het beheer, is er binnen het college van burgemeester en wethouders een programma afgesproken om targets te halen. Er is in Rotterdam ook een wethouder Veiligheid. Ik weet trouwens niet meer zo goed wat uw vraag was.

De heer Straub (PvdA):

Moet je, als je daadkrachtig wilt zijn, ook kunnen gaan over de inzet van mensen en middelen, dus over het beheer?

De heer Eerdmans (LPF):

Ja, maar het probleem met het beheer is erin gelegen dat ik een burgemeester nergens op kan controleren. Dat kan zelfs de gemeenteraad niet; dat moet een regionaal college doen. Dat is dus ons grootste probleem met de burgemeester als korpsbeheerder. Ik ben het overigens wel met u eens dat burgemeesters veel macht hebben ontwikkeld en daarmee, zoals in Rotterdam, ook veel power. Ik kan die burgemeesters echter niet controleren, de ministers kunnen hen amper controleren en de gemeenteraad kan hen ook niet controleren. Daar zweeft dus iets rond – wij noemen dat korpsbeheerder – met veel geld en macht. Ik vind het prettig dat ik als Kamerlid aan de ministers kan vragen wat wij belangrijk vinden en welke prioriteiten wij stellen. Dat geeft mij een prettiger gevoel dan het losse model zoals dat in de loop der tijd is ontwikkeld.

De heer Straub (PvdA):

Daarover verschillen wij dan van mening, want volgens mij kun je op grond van artikel 43 van de Politiewet een aantal richtlijnen meegeven. Verder wil ik nog weten of u de indruk hebt dat de burgemeester van Rotterdam nog over voldoende tools kan beschikken om dezelfde dingen te doen als hij nu doet, als het beheer in de toekomst bij de raad komt te liggen.

De heer Eerdmans (LPF):

Ik hoop het wel. Hopen doen wij allemaal; daar kom je soms een heel eind mee. Een van mijn voorwaarden bij het toekomstige wetsvoorstel – ik heb dat vanmiddag ook al gezegd – is dat de gekozen burgemeester daar nadrukkelijk als variant in blijft staan. Er moet geen wet gemaakt worden waardoor je de gekozen burgemeester die afgerekend wil worden op zijn beloftes aan de kiezers, laat zwemmen. De gekozen burgemeester moet een Giuliani worden. Dat moet een heel stevige persoon zijn die ook kan handelen met geld en middelen. Ik heb vanmiddag al het dilemma van mijn fractie in dezen geschetst. Wij willen graag dat wij op nationaal niveau meer grip op de politie krijgen. Ik denk dat dit een heel gezonde gedachte is in een land waar iedereen aanrommelt met ICT en waar wij niet eens een fatsoenlijk informatiehuis hebben. Dat is het verhaal van New York. Komt er evenwel een rechtstreeks door de burgers gekozen burgemeester, dan kun je moeilijk zeggen dat het geld via de bedelstaf uit Den Haag moet komen en dat de minister mag kiezen aan welke burgemeester hij geld geeft. Ik ben het dus ook wel met u eens dat daar een probleem ligt. Ik vind dat de gekozen burgemeester beheermogelijkheden moet hebben.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Volgens mij spreekt u zichzelf gewoon volstrekt tegen. U gaf zo-even aan dat het in Rotterdam zo fantastisch gaat, omdat daar een Giuliani aan de macht is. Vervolgens omarmt u hier de nationale politie. Ik kan dat niet met elkaar rijmen. Zouden wij niet veeleer toe moeten naar een stevige inbedding van het lokaal gezag en juist daar de democratische controle versterken door de gemeenteraad veel meer grip en controle te geven op hetgeen de lokale korpschef doet, ook wat betreft diens inzet in het regionaal overleg?

De heer Eerdmans (LPF):

De gemeenteraad kan helemaal geen korpschef sturen. Hoe wilt u dat bereiken?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Daar moet je de Gemeentewet natuurlijk eerst voor veranderen. Uiteraard kan je wettelijk regelen dat de democratische controle van de gemeenteraad versterkt wordt.

De heer Eerdmans (LPF):

Dan wilt u dus terug naar de gemeentepolitie.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Absoluut niet. De commissie-Leemhuis stelt het in feite ook al voor. Die zegt: geef de gemeenteraad veel meer grip op de inbreng van de korpschef in dat regionale overleg. Nu u het zo ongelofelijk belangrijk vindt dat de burgemeester een sterkere rol speelt, bent u toch een beetje vreemd bezig door de macht er vervolgens weg te halen en hier bij het kabinet neer te leggen. Dan zou u toch de koers moeten varen van versterking op lokaal niveau?

De heer Eerdmans (LPF):

Een burgemeester die veel macht heeft, kan een gevaar zijn als hij niet rechtstreeks gekozen is. Daarom ben ik zeer voor de gekozen burgemeester. Als u alle gemeenteraden veel macht wilt geven, dan wijs ik erop dat er alleen al in de regio Rijnmond vijftien bij elkaar zitten. Dan moet je dus vijftien gemeenteraden macht en invloed geven om één korps aan te sturen. Dat is toch een verschrikkelijk inefficiënte operatie?

De heer Van Schijndel (VVD):

Ik wil nog even terugkomen op het punt van gezag en beheer. Bent u het niet met mij eens dat het gezag van de lokale burgemeester grosso modo bepaalt hoe het met de veiligheid in de gemeente is gesteld? Het gaat dus met name om de opdrachten die hij geeft aan zijn politieambtenaren. Wat betreft het beheer, gaat het puur om extra mensen of om wat meer geld. U bent het dan toch wel met mij eens dat het niet zo vreselijk veel uitmaakt of je vijf man of meer hebt? Beheer is apparaatszorg. Dat apparaat moet er gewoon zijn. Gezag betreft de concrete inzet en daarbij gaat het om kwaliteit en de juiste prioriteitenstelling. Zo'n Rotterdamse Giuliani kan daarmee successen scoren.

De heer Eerdmans (LPF):

Maar zo'n Giuliani kan en moet succes halen door te zeggen: ik ga ervoor zorgen dat de wapens van de straat komen, ik houd de vrouwenhandel tegen, ik zal voorkomen dat er kinderporno wordt verspreid in mijn stad. Dan heeft hij echter wel geld nodig. Hij doet beloftes waar geld achter zit. Dus over dat beheer moet u niet te gemakkelijk stappen. Dat hij gezag houdt, dat weten wij allemaal. Dat staat ook los van de plannen van het kabinet, want het gezag blijft bij de burgemeester en de hoofdofficier. Dat zijn nog steeds de twee mannen die met de korpschef samen de klappen uitdelen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Mannen?

De heer Eerdmans (LPF):

Dat zijn heel goede mannen in Rotterdam. Maar als iedereen op een vrouw gaat stemmen, wat minister De Geus wil, kan dat misschien veranderen.

De heer Irrgang (SP):

Stelt u nu eigenlijk twee reorganisaties voor? Eerst een reorganisatie richting een nationale politie en als wij straks de gekozen burgemeester hebben moet het weer terug georganiseerd worden, want dan moeten de Giuliani's weer de macht over de politie krijgen. Het is toch niet geloofwaardig om dit hier voor te stellen? Dan moet u gewoon tegen de nationale politie zijn en zeggen dat u liever wacht op de gekozen burgemeester die vervolgens de macht over de politie moet krijgen.

De heer Eerdmans (LPF):

U moet niet te snel oordelen. Ik heb gezegd waarom ik een nationale politie een gezonde gedachte vind. Ik heb overigens nog geen stem vóór de nieuwe wet verklaard. Ik vind dit een belangrijke versterking van de bevoegdheden waar de LPF-fractie zich achter kan scharen, maar ik heb vanmiddag al aangegeven dat er iets moet gebeuren zodat een gekozen burgemeester niet buiten spel komt te staan in het gevecht met de minister. Datzelfde voorbehoud heb ik gemaakt ten aanzien van de minister van veiligheid. Als er een minister van veiligheid komt, zal die onverkort als model in dit bestel moeten passen. Dan zijn gezag en beheer in één hand. Een sterke minister van veiligheid en sterke gekozen burgemeesters zijn grote wensen van de LPF.

De heer Irrgang (SP):

U wilt dus niet dat minister Remkes de rol van Giuliani krijgt, maar de burgemeesters.

De heer Eerdmans (LPF):

Ja. Als dat niet kan, hebben wij een probleem met de wet. De wet mag het model van een gekozen burgemeester met power niet in de weg staan. Een en ander komt het best tot zijn recht als er een gekozen burgemeester is die door de kiezers op zijn beloften kan worden afgerekend.

Minister Donner:

De bestrijding van vrouwenhandel en dergelijke zaken staat onder leiding van het OM en niet van de burgemeester, of deze nu gekozen is of niet.

De heer Eerdmans (LPF):

De kandidaat-burgemeester zal zeker in zijn verkiezingsprogramma zetten dat hij de veiligheidschef van de stad wordt.

Minister Donner:

Dat is een loze belofte.

De voorzitter:

Ik begrijp dat de minister een feitelijke correctie wilde plegen. De discussie hierover wordt voortgezet in de termijn van de minister.

De heer Eerdmans (LPF):

Ik heb eerder gevraagd wat de minister voor ogen staat als het wetsvoorstel wordt aanvaard, maar daar heb ik nooit een duidelijk antwoord op gekregen. Nu lees ik in de nota naar aanleiding van het verslag dat het landelijk kader in 2006 afloopt en dat er opnieuw afspraken met de politie gemaakt moeten worden. Er zal dus een nieuw plan moeten worden gemaakt en daar heeft het kabinet een grotere stem in als deze wet van kracht is. Dan hebben deze twee ministers meer te vertellen en kunnen er knopen worden doorgehakt. In dat opzicht ben ik voorstander van de versterking van de positie van de ministers. Wij staan dan ook positief tegenover dit wetsvoorstel.

De heer Algra (CDA):

Hoe zorgen die 460 gekozen burgemeesters voor een uniforme informatiehuishouding bij de politie? Hoe krijgen zij dat voor elkaar met al die eilandjes?

De heer Eerdmans (LPF):

Een gekozen burgemeester, een Giuliani, zal zeggen dat hij de stad veilig maakt. Het fenomeen van de gekozen burgemeester staat los van de informatiehuishouding en ICT-voorzieningen bij de politie. Ik voorzie dat kandidaat-burgemeesters een pakket veiligheidsmaatregelen aan de kiezers voorleggen. Zijn zij eenmaal gekozen, dan zullen zij daarnaar moeten handelen. De gekozen burgemeester is geen lame duck, maar hij zal optreden. Lokaal zal hij het OM overschaduwen. Ik zie de minister van BZK knikken, dus ik vermoed dat hij de nieuwe minister van veiligheid wordt. Hij zal dan ook beslissingen moeten nemen over de problemen bij de politie op landelijk niveau waar al die eilandjes nu niet uitkomen.

De heer Van Schijndel (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie dankt de regering voor haar uitgebreide uiteenzetting in de nota naar aanleiding van het verslag, waarbij een aantal hoofdpunten die al eerder in de parlementaire behandeling aan de orde waren gekomen, nogmaals duidelijk werden toegelicht. In de nota van wijziging zijn een aantal aanvankelijk beoogde aanpassingen van de bevoegdheden op regionaal niveau teruggenomen; dit vanwege het kabinetsstandpunt inzake de evaluatie van de politieorganisatie. Nu resteert dat in dit wetsvoorstel doorzettingsmacht voor het Rijk wordt gecreëerd, om aan de regionale korpsen zowel op het punt van beheer als dat van nationale veiligheidsprioriteiten landelijke doelstellingen te kunnen opleggen.

Bij het eerste algemeen overleg over dit wetsvoorstel heeft woordvoerder Cornielje namens de VVD-fractie een voorlopig standpunt ingenomen. De hoofdpunten daarvan gelden nog steeds. De VVD staat positief tegenover dit wetsvoorstel en onze voornaamste argumenten zijn de volgende. Ten eerste is in het Hoofdlijnenakkoord voorzien in een versterking van de beheersbevoegdheden van de minister van Binnenlandse Zaken. Ten tweede heeft de VVD in 1993 tegen de nieuwe Politiewet gestemd omdat zij toen voorzag dat daarin onvoldoende sturingsmogelijkheden werden gegeven aan het centrale niveau; het rapport van de Algemene Rekenkamer Zicht op taakuitvoering politie ondersteunde die conclusie. Ten derde vindt de VVD het zeer onwenselijk dat de politieministers als het ware met de pet in de hand steun voor hun beleid moeten vragen bij 25 regio's.

Bij overeenstemming tussen regering en parlement over de hoofdlijnen van het beleid dient een en ander een vertaling te krijgen op regionaal niveau. Daarbij moeten de ministers doorzettingsmacht krijgen. Het gewijzigde wetsvoorstel voorziet daarin. De VVD-fractie vindt het logisch dat de aanvankelijke voorstellen met betrekking tot de horizontale lijn zijn teruggenomen. In de relatie tussen de korpsbeheerder en het regionaal college verandert nu dus niets meer. Dit is een minimumvariant die de ministers de beoogde sturingsmacht in handen geeft. Het gaat daarbij om een beperkte, doch zeer belangrijke wijziging binnen het bestaande bestel.

De heer Straub (PvdA):

Voorzitter. Een klein stukje terug in het betoog. In artikel 45 van de huidige Politiewet staat dat bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur, op voordracht van onze minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, regels worden gegeven over het beheer van de regionale politiekorpsen. De minister kan dus vooraf regels geven voor het beheer.

De heer Van Schijndel (VVD):

Ik kom straks uitgebreid terug op deze wettelijke bepaling. Ik zet nu mijn betoog even voort.

Een verregaande wijziging van de structuur van het bestel, zoals voorzien in het kabinetsstandpunt inzake de evaluatie, zal te zijner tijd een eigenstandige afweging vergen.

De regering heeft de urgentie van dit wetsvoorstel helder uiteengezet. Het is nodig om voor de datum van het aflopen van het Landelijk Kader 2003-2006 – de zogenaamde prestatiecontracten – over de versterkte sturingsbevoegdheid te kunnen beschikken. De voortzetting van het Landelijk Kader in de huidige vorm acht de regering onwenselijk. De VVD deelt die mening. De totstandkoming van 25 convenanten heeft zich de vorige keer uitermate traag en moeizaam voltrokken, in een ondoorzichtig proces. Doorzettingsmacht is nodig om het nationale veiligheidsbeleid uit de sfeer van vrijwilligheid en koehandel te halen.

Kortom, de bij het huidige Landelijk Kader gevolgde aanpak bergt een te groot risico in zich voor getraineer door individuele korpsbeheerders, waardoor landelijke prioriteiten niet tijdig en onvoldoende kunnen worden verwezenlijkt. Dit is een reëel gevaar, want anders dan drie jaar geleden zal de regering niet elke keer dat zij met korpsbeheerders spreekt over een grote zak geld kunnen beschikken.

Er is gezegd dat de huidige aanwijzingsbevoegdheden best toereikend zijn. Ik kom daarmee op het punt van de heer Straub. Mijn fractie is het eens met de regering dat de bestaande bevoegdheden onvoldoende zijn. Artikel 53 van de Politiewet ziet op aanwijzingen aan een korpsbeheerder in concrete beheerskwesties. Dat voldoet dus niet. Artikel 45 betreft het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geven van min of meer algemene regels inzake beheer. Dat verschilt wezenlijk van het vaststellen van concrete doelstellingen in het kader van een beleids- en beheerscyclus. Er is ook gewezen op artikel 43d van de Politiewet inzake de landelijke beleidsthema's. Mijn fractie is met de regering van mening dat deze bevoegdheid ontoereikend is aangezien deze bepaling voorziet in niet meer dan een correctief instrument achteraf. Afgezien van de juridische ruimte van het bestaande instrumentarium, wil de VVD-fractie voorafgaand aan het beleidsproces gericht, op concreet afrekenbare doelstellingen per regio, kunnen sturen. Het voorliggende wetsvoorstel maakt dat buiten twijfel mogelijk en daar is het mijn fractie om te doen.

In het verlengde daarvan sta ik positief tegenover het instrument om de verwezenlijking van de doelstellingen te bewaken door de mogelijkheid om goedkeuring aan beleidsplan en begroting te onthouden. Verder sta ik positief tegenover de mogelijkheid om de korpsbeheerder op de verwezenlijking van de doelstellingen aan te spreken. Dat laatste moet uiteraard geschieden binnen de grenzen van wettelijke systematiek en redelijkheid want de korpsbeheerder heeft nu eenmaal geen gezagsrol ten aanzien van de daadwerkelijke taakuitvoering door burgemeesters en Openbaar Ministerie. In de praktijk zal het aanspreken van de korpsbeheerder neerkomen op een rapportageverplichting terzake de realisering van de doelstellingen per regio.

Nog een enkel woord over de voorlopige voorziening tot samenwerking politie Nederland waarin shared services zoals ICT, inkoop en personeelsmanagement worden samengebracht. De regering heeft in principe het groene licht gegeven aan deze voorlopige voorziening tot samenwerking. De bedoeling is om medio 2006 van start te gaan. Met de regering stellen wij vast dat deze beweging naar een centrale regeling van een aantal beheerszaken past bij de wens tot een efficiënter en effectiever beheer. De VVD-fractie legt er echter de nadruk op, graag binnenkort meer uitgebreid te worden geïnformeerd over dit proces, meer in het bijzonder over de precieze inrichting van de voorlopige voorziening tot samenwerking.

Tevens hecht zij eraan dat de minister zijn aanwijzingsbevoegdheid richting de betrokken korpsbeheerders, dus de korpsbeheerders die zitting hebben in die voorziening tot samenwerking – en dit eventueel nader te bevestigen in het te nemen instellingsbesluit – gebruikt om te verzekeren dat hij geheel in staat blijft, over het functioneren van de voorziening tot samenwerking verantwoording af te leggen aan de Kamer. Hoofdzaak is dat de landelijke beheerprioriteiten binnen de voorlopige voorziening tot samenwerking zonder morren en zonder problemen kunnen worden doorgezet. Deze prioriteiten betreffen zowel de vereiste transparantie van besluitvorming binnen de voorziening tot samenwerking alsook inhoudelijke zaken zoals de opbouw van ICT-voorzieningen die conform het ACIR-rapport ook door ketenpartners, brandweer en GHOR-diensten, optimaal moeten kunnen worden gebruikt.

De VVD-fractie verstaat het gestelde onderaan bladzijde 2 in de brief van de minister van BZK van 3 februari jongstleden zo dat alleen de minister van BZK beslist over verzoeken van het Openbaar Ministerie om het bestuur van de voorziening tot samenwerking een aanwijzing te geven. Wij gaan ervan uit dat deze lijn ook wordt aangehouden bij de voorstellen van het kabinet inzake de hervorming van het politiebestel. Essentieel en nodig is een eenduidige verantwoordelijkheid van de minister van BZK op het vlak van beheer.

De heer Straub (PvdA):

De heer Van Schijndel zei dat hij onder voorwaarden akkoord wil gaan met een voorziening tot samenwerking, maar dat er meer informatie moet komen. Dat is in overeenstemming met wat hij vanmiddag heeft gezegd. Ik haak daar nu bij aan, mede om te voorkomen dat wij voor het debat van vanmiddag een tweede termijn nodig hebben. De minister van BZK heeft vanmiddag namelijk gezegd dat hij het standpunt van de VVD-fractie ziet als een steun in de rug. De opmerkingen van de heer Van Schijndel beschouw ik niet als onvoorwaardelijke steun in de rug; hij lijkt nog overtuigd te moeten worden. Heeft dat consequenties voor het projectplan dat nu bijna van start gaat? Kan de minister doorgaan terwijl het standpunt van de Kamer nog niet duidelijk is?

De heer Van Schijndel (VVD):

Ik heb vanmiddag gezegd wat ik heb gezegd toen de mogelijke hervorming van het politiebestel aan de orde was. Daaraan hoef ik op dit moment in dit debat niets toe te voegen. De voorziening tot samenwerking wordt aangeroerd in het kabinetsstandpunt van oktober. Het wordt tijd dat de Kamer daarover nu wat uitgebreider wordt ingelicht. Mijn fractie geeft nu al aan welke punten daarbij voor ons van groot belang zijn.

De heer Straub (PvdA):

Dat begrijp ik, maar houdt het in dat de minister kan doorgaan met de ontwikkeling van een projectorganisatie zonder dat wij weten wat eruit kan komen? Of vindt de heer Van Schijndel dat de minister de fatsoenlijke weg moet bewandelen door de Kamer eerst goed te informeren en dat hij pas verder mag gaan als hij groen licht krijgt?

De heer Van Schijndel (VVD):

Alles wat zich bij de departementen afspeelt, is in de boezem van die departementen. Er ligt een kabinetsstandpunt. De ministers hebben aangegeven dat zij binnen afzienbare tijd met een wetsvoorstel willen komen. Meestal wordt zoiets voorbereid met projectgroepen en wat dies meer zij; dat kan ik me wel voorstellen.

De heer Straub (PvdA):

Wat is in de visie van de heer Van Schijndel dan nog de functie van de Kamer?

De heer Van Schijndel (VVD):

Wij zijn medewetgever, wat wil zeggen dat wij wachten op de wetsvoorstellen die de regering naar de Kamer brengt; dat is de ordentelijke gang van zaken.

De heer Algra (CDA):

Voorzitter. In deze avondsessie behandelen wij deels hetzelfde onderwerp als vanmiddag, hoewel het vanavond wat concreter is. Veel zaken van vanmiddag blijken vanavond terug te komen. De PvdA-fractie spreekt vanavond van maatwerk, maar predikt eigenlijk vrijblijvendheid. De SP-fractie constateert dat als je achteraf niet controleert, er kennelijk ook geen behoefte is aan sturing vooraf. Ik ben blij verrast dat de VVD-fractie voortschrijdend inzicht toont en inziet dat er bij die voorziening tot samenwerking "in oprichting" geen sprake is van enige democratische controle. Het is een goede zaak dat collega Van Schijndel dat nog eens heeft benadrukt en de ministers heeft opgeroepen om die democratische controle, de grip op die voorziening tot samenwerking, te verstevigen. Het mag duidelijk zijn dat de CDA-fractie hecht aan een goede samenwerking tussen de minister van BZK en de minister van Justitie. In dat licht is het niet nodig om een onnodig bureaucratisch apparaat op te bouwen. Dit zou betekenen dat de minister van Justitie eerst om toestemming moet vragen bij de minister van Binnenlandse Zaken of hij in het kader van de voorziening tot samenwerking een aanwijzing zou mogen geven. Wat de CDA-fractie betreft is dat niet nodig.

Wij zijn hier vanavond voor een relatief eenvoudige wijziging van de Politiewet, gericht op het versterken van de bevoegdheden op rijksniveau. Voorafgaand aan het debat mag duidelijk zijn dat de CDA-fractie als een van de coalitiepartijen aan de wieg heeft gestaan van het regeringsbeleid. In het hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat de beheersbevoegdheden van de minister van Binnenlandse Zaken zullen worden versterkt. Dat plan mag uiteraard nog steeds rekenen op de volle steun van de CDA-fractie. Wij zien in de wijzigingsvoorstellen dan ook een stap vooruit.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik ben altijd geïntrigeerd als iemand zegt dat hij goede argumenten heeft voor een standpunt en dan uitsluitend naar het regeerakkoord verwijst. Hebt u ook nog inhoudelijke argumenten? Of is het alleen de afspraak in het regeerakkoord die de CDA-fractie tot een voorstander van het wetsvoorstel maakt?

De heer Algra (CDA):

Ik hoor uit vak-K fluisteren dat het een goed regeerakkoord is. Ik ben inderdaad nog helemaal niet toe gekomen aan de inhoudelijke argumenten. Ik zeg alleen dat er van een coalitiepartij – het CDA is een loyale coalitiepartij – verwacht mag worden dat zij ook gestalte geeft aan iets dat zij aan het begin van de kabinetsperiode heeft ingestoken, namelijk een steviger beheersbevoegdheid. Dit wetsvoorstel is een stapje in de goede richting. Verderop in mijn betoog zult u daarvoor ongetwijfeld een aantal argumenten aantreffen.

De voorzitter:

Gaat u snel verder met uw betoog.

De heer Algra (CDA):

Voor ik daarmee begin, wil ik toch heel even stilstaan bij een compliment aan de Nederlandse politie. Wij praten de laatste tijd over de politie alsof alles mis zou gaan. Op een aantal terreinen gaan dingen niet goed, maar wij constateren dat Nederland veiliger is geworden. Dat komt in belangrijke mate door het werk dat is verzet door de Nederlandse politie.

In de huidige wetsvoorstellen wordt gekozen voor een andere verantwoordelijkheidsverdeling ten aanzien van beleid, gezag en beheer van de Nederlandse politie. Er komt dus wel wat meer bij dan alleen het beheer. Als CDA-fractie vinden wij echter dat dit verder moet gaan dan alleen het voorafgaand neerleggen van bevoegdheden. Als je ergens verantwoordelijk voor wordt, word je ook verantwoordelijk voor de resultaten. Graag horen wij van de ministers in hoeverre zij daarin mee willen gaan. Het is voor ons de vraag of het wetsvoorstel daarin voldoende ver gaat.

Het is trouwens goed om te zien dat het wetsvoorstel tussentijds is aangepast, want het aanvankelijke wetsvoorstel dat is ingediend, staat toch wel heel ver af van de visie dat het kabinet inmiddels heeft gegeven naar aanleiding van het rapport-Leemhuis. Het gevolg zou zijn geweest dat een aantal zaken haaks hadden gestaan op die visie. Door het wegnemen van het geven van beheersbevoegdheden aan de korpsbeheerders en terug te keren naar de aanvankelijke wetsartikelen, is iets rechtgezet.

Het kabinet zegt ook dat wij de voorstellen los moeten zien van de wijzigingen van het politiebestel. Dat bevreemdt ons in eerste instantie en stelt ons ook teleur. Het zal best zo zijn dat er twee trajecten gelopen moeten worden, zeker gezien de complexiteit van de materie, maar wij hadden graag gezien dat er meer snelheid in had gezeten en dat wij met dit wetsvoorstel al een deel van de contouren van het veranderende politiebestel in beeld hadden gekregen. Dat geldt zeker voor de positie van de korpsbeheerder. De korpsbeheerder wordt weliswaar niet meer geheel verantwoordelijk gemaakt voor het beheer op regionaal niveau, maar kan, doordat hij nadrukkelijk in dit wetsvoorstel wordt genoemd, de hoop krijgen dat de visie van dit kabinet toch geen gestalte zal krijgen. In de visie van het kabinet zal de korpsbeheerder qua functie namelijk helemaal verdwijnen. Dat wekt bij de CDA-fractie de indruk dat dit kabinet de korpsbeheerders laat bungelen. Bungelen is niet goed en korpsbeheerders verdienen het ook niet om te bungelen. Zij zijn immers wel jarenlang verantwoordelijk geweest voor de politie. Zij hebben best steken laten vallen, zeker waar het gaat om de landelijke paragraaf. In de eigen regio's hebben de korpsbeheerders echter in de meeste gebieden een belangrijke en goede rol vervuld ten aanzien veiligheid en het politiebeheer.

Als er toch slecht nieuws moet worden gebracht, moet dat gelijk goed gebeuren en moeten er geen illusies in stand worden gehouden. Ik heb daar vanmiddag in het algemeen overleg wat langer bij stil gestaan in het kader van de voorziening tot samenwerking. Ik zal dat nu niet doen. De mening van de CDA-fractie hierover is volgens mij heel helder. Wij zijn niet gelukkig met de voorziening tot samenwerking die nu wordt opgericht. Er zitten op zich best goede dingen in, maar wij zijn er ongelukkig mee omdat de illusie wordt gewekt dat de korpsbeheerders de zaak op de rit gaan zetten en niet het kabinet. Wij willen graag de indruk wekken dat het kabinet de teugels in handen neemt. Het moet zelf de verantwoordelijkheid nemen en zelf maatregelen nemen. De minister van BZK zou eindelijk de verantwoordelijkheid moeten nemen voor bijvoorbeeld het automatiseringstraject. Het stelt de CDA-fractie bijzonder teleur dat dit tot op heden niet is gebeurd.

Een ander belangrijk punt is dat gemeenteraden actief moeten worden betrokken bij het stellen van prioriteiten voor de openbare orde en de veiligheid in hun gemeente. Het veranderingsvoorstel ten aanzien van artikel 28 leidt tot verbetering, maar het levert nog geen garantie op voor een actieve bijdrage van de gemeenteraden.

De heer Straub (PvdA):

U zegt dat u niet gelukkig bent omdat de ministers het voortouw niet nemen. Waar gaat het uw fractie om met betrekking tot het functioneren van de politie? Vindt u het vooral van belang dat de minister het voortouw neemt of dat Nederland veiliger wordt? Is het van belang dat dit linksom of rechtsom gebeurt?

De heer Algra (CDA):

Wij vinden het van belang dat wij een effectieve en efficiënte politie krijgen in Nederland die kan bewerkstellingen dat Nederland veiliger wordt. Ik kan een heel verhaal houden over wat er is misgegaan bij de politie. Ons paradepaardje in dit verhaal is inderdaad het automatiseringsproces, waarover u opmerkte dat wij praten over de vorige eeuw. Daar praten wij inderdaad over, want sinds de vorige eeuw is er weinig tot niets veranderd. Dat stelt de CDA-fractie teleur. Als er iets beheersmatig is, is het dit automatiseringsdossier. Het kan niet zo zijn dat de politie in een klein land als Nederland niet onderling kan communiceren en dat in Drente niet bekend is dat iemand in Friesland iets heeft gestolen of iets anders fout heeft gedaan. Dat is niet de bedoeling, want die boeven hebben daar lak aan.

De heer Straub (PvdA):

Ik vind het prima dat u naar de politie wijst. Er is ook een aantal dingen niet goed. U moet echter ook naar de rol van de minister kijken. Ik verwijs hierbij weer naar artikel 45, waarin de minister op het terrein van beheer regels kan geven. Hij had dus ook regels kunnen geven met betrekking tot de ICT en dat is misschien ook verzuimd.

De heer Algra (CDA):

Ik denk dat wij heel duidelijk zijn. Wij maken de minister van BZK ook verwijten en daar zijn wij niet vandaag plotseling mee begonnen. Wij doen dat al twee jaar lang structureel. De CDA-fractie benadrukt al acht jaar het belang van automatisering en van een uniforme huishouding. Wij zeggen duidelijk dat het niet goed is gegaan en dat de minister daar mede verantwoordelijk voor is. Hij had eerder zijn verantwoordelijkheid moeten nemen.

De heer Straub (PvdA):

Erkent u dat de huidige wet de minister deze mogelijkheden biedt?

De heer Algra (CDA):

Ik erken niet dat de huidige wet deze mogelijk biedt. Ik erken, los van de wetgeving, dat de minister geen of onvoldoende pogingen heeft gedaan om iets te doen met automatisering en de informatiehuishouding. Hij heeft ons in elk geval onvoldoende laten zien dat hij pogingen heeft gedaan. Ik ben daar als vertegenwoordiger van de CDA-fractie teleurgesteld in. U vroeg mij of ik vind dat de huidige wetgeving mogelijkheden biedt, want daar wilt u naartoe. De minister heeft gezegd dat hij achteraf gezien iets had kunnen bijsturen. Het was in theorie mogelijk geweest dat hij op een aantal fronten, bijvoorbeeld bij de aankoop van dienstvoertuigen, iets had kunnen doen. De minister had op dat punt met de huidige wetgeving meer kunnen doen.

De heer Van Schijndel (VVD):

De heer Algra haalt het voorbeeld van de heer Straub van de aankoop van auto's aan. Die auto's zijn nu gekocht. Daarover kun je achteraf moeilijk doen, maar zij zijn er gewoon. Het lijkt mij heel moeilijk een projectorganisatie voor de ICT met sturingsinstrumenten achteraf in gang te krijgen. De hele gedachte van het wetsvoorstel, zoals ik die zie, is buiten twijfel te stellen dat je op het vlak van beheer in allerlei domeinen gewoon sturing kunt geven, vooraf en gericht. Dat is de waarde van het wetsvoorstel.

De heer Algra (CDA):

Voordat wij misverstanden krijgen: ik ben het volledig met de heer Van Schijndel eens dat het beter moet. Er moet sturing vooraf zijn. Dat laat onverlet dat in de casus die door de heer Straub aan de orde is gesteld, die van de politiewagens, waarbij het Amsterdamse korps besloot Volkswagen te blijven rijden, de minister wel degelijk had kunnen ingrijpen. Of dat zo gelukkig zou zijn geweest, of het echt een verbetering zou zijn geweest of dat het tot andere clashes of ruzies had geleid, kunnen wij achteraf niet bekijken. Hij had kunnen ingrijpen. Voor de symboliek, om een stukje duidelijkheid te creëren, was het ook in mijn ogen helemaal niet zo slecht geweest als hij ook ingegrepen had. De minister heeft niet alleen niet ingegrepen, er blijkt ook uit dat met de vrijblijvendheid van nu de huidige politiekorpsen gewoon kunnen doen wat zij willen.

Het ergste voorbeeld daarvan is toch de automatisering. De heer Straub roept steeds dat er zo veel is verbeterd, maar nog steeds zijn er korpsen die eigenhandig en eigenzinnig eigen onderdelen voor de automatisering ontwikkelen. Zij laten dat breeduit zien in de media en slaan zich trots op de borst: wij hebben weer wat uitgevonden. Misschien mag over honderd jaar Friesland, Limburg of welk ander korps er ook nog wat moois mee doen. De fractie van het CDA vindt dat een voorbeeld van heel slechte samenwerking. Wij willen van die vrijblijvendheid af. Sterker, wij moeten er van af, in het belang van een efficiëntere politie, die landelijk in staat is onze veiligheid te garanderen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Mij wordt maar niet duidelijk wat er verandert als de minister geen gebruik maakt van het instrument dat hij nu heeft. Er zijn nog steeds korpsen die eigenzinnig, eigenstandig en eigenhandig aan de slag gaan. Als de minister zijn nieuwe bevoegdheid ook niet gebruikt, houden wij die situatie. Het is geen kwestie van een nieuw instrument toevoegen, maar van zorgen dat het bestaande instrumentarium gebruikt wordt.

De heer Algra (CDA):

Daar heeft de heer Rouvoet volkomen gelijk in. Als de minister met ons afspreekt dat hij het nieuwe instrument niet gaat gebruiken, gebeurt er niks. Dat is een heel goede conclusie van de heer Rouvoet. De minister heeft echter duidelijk aangegeven waarom hij de andere instrumenten niet gebruikt. De minister heeft niet zo veel zin om achteraf te regeren. Hij heeft daar geen vertrouwen in. Dan was er misschien een clash geweest in Amsterdam. Dan had misschien de heer Welten daar nu niet gezeten, maar iemand anders. Als de heer Kuiper er eerder was weggegaan, had de heer Welten er misschien eerder gezeten. Er had in Amsterdam van alles kunnen gebeuren. Wij weten het niet want de casus is niet uitgevoerd. Als wij de minister nu echter een instrument geven waarmee hij vooraf kan sturen, zal hij dat instrument natuurlijk ook gaan gebruiken. Sterker nog, ik heb net al gezegd dat hij dan de verantwoordelijkheid neemt voor dat instrument, voor de aansturing en ook voor de resultaten daarvan.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Vindt u het logischer om de clash eerder te laten komen dan om het bestaande instrument te gebruiken?

De heer Algra (CDA):

Nee, ik vind het logisch om niet alleen voor dat instrument en voor de aansturing de verantwoordelijkheid te nemen, maar ook voor de resultaten. Als je een aanrijding met je auto hebt gehad, ga je ook niet proberen om nog bij te sturen. Dan ben je te laat. Eerst stuur je, maar de wet geeft daarvoor op dit moment onvoldoende mogelijkheden. In die zin is het de hoogste tijd dat wij het wetsvoorstel behandelen en dat dit onderdeel ervan nog ruimschoots in de huidige kabinetsperiode ingaat. Ik heb vanmiddag al gezegd, dat ik mijn twijfels heb of wij de rest van de voorstellen nog in die periode halen.

De heer Irrgang (SP):

De heer Algra spreekt over ICT-projecten waarbij regio's telkens iets anders doen. Dat is niet handig. De minister heeft daarbij echter niet ingegrepen, ook niet achteraf. Als dat werkelijk zo belangrijk is, waarom grijpt de minister dan niet in? Men kan wel steeds naar de korpsen wijzen, maar de minister had het zelf ook kunnen doen.

De heer Algra (CDA):

Ik begrijp dat op dit onderdeel de kritiek op de minister breed is. Ik hoef mijn kritiek niet te herhalen. Een slecht voorbeeld is geen argument om niet iets goeds tot stand te brengen. Sturen doe je primair vooraf.

De heer Irrgang (SP):

Als bijvoorbeeld een korps in Limburg iets geks gaat doen en er wordt ingegrepen, dan heeft dat een preventieve werking als het korps Amsterdam weer eigenwijs wil gaan doen. Het feit dat de minister dat niet gedaan heeft, geeft aan dat men zich kan afvragen of dit wetsvoorstel wel het juiste antwoord is op de bestaande problemen.

De heer Algra (CDA):

Wij zijn van mening dat er primair vooraf gestuurd dient te worden. Het feit dat wij allemaal constateren dat er achteraf niet of onvoldoende gestuurd is met de mogelijkheden die daarvoor waren, is voor onze fractie geen enkel argument om nu niet vooraf te gaan sturen. Het is ook geen argument om te zeggen: zij hebben achteraf niet gestuurd, dan zullen zij het vooraf ook wel niet doen, want zij willen kennelijk niet sturen. Een aantal fracties schijnt het zo te beleven, maar de CDA-fractie is iets optimistischer.

De heer Eerdmans (LPF):

Of wij het willen, is iets anders dan of wij het kunnen. Ik ging een heel eind mee met de heer Algra toen hij zei dat achteraf bijsturen niet helpt. In artikel 45, lid 1, van de Politiewet staat echter dat de beheersregels vooraf kunnen worden ingezet. Dat schijnt ook al te gebeuren. De heer Straub sprak daarover. Bij de ME-organisatie is die sturing er al op verschillende terreinen. Zo scherp had ik het nog niet gezien. Is de heer Algra het met mij eens dat men al ver kan komen met artikel 45, lid 1? Is dat niet voor een deel een oplossing van het automatiseringsprobleem?

De heer Algra (CDA):

Ik ben het met de heer Eerdmans eens dat de minister meer had kunnen en moeten doen op het automatiseringsdossier. Of dat nu had moeten gebeuren op grond van een wetsvoorstel dat bedoeld was om achteraf bij te sturen, vind ik minder belangrijk. Ik vind dat de minister op het terrein van een uniforme informatiehuishouding méér initiatieven had moeten nemen en de zaak meer naar zich toe had moeten trekken. Dat is onvoldoende gebeurd.

De heer Eerdmans (LPF):

Laat de automatisering nu even los, mijnheer Algra, en kijk naar artikel 45, lid 1. Daarin worden mogelijkheden geschapen voor de minister om vooraf regels te stellen over ICT en automatisering; alles wat nu op eilandjes uit elkaar geschopt wordt en waarvan wij last hebben. Het lijkt dat met de bestaande regelgeving het probleem vooraf een heel eind aangepakt kan worden. Is de heer Algra het daarmee eens?

De heer Algra (CDA):

Ik vind het niet zo concreet als het nu gepresenteerde voorstel. De heer Eerdmans spreekt terecht over regels stellen. Het echte sturen gebeurt ook in dat geval nog steeds achteraf, namelijk op het moment dat regels worden overtreden. Het huidige voorstel is een aanzienlijke verbetering van de mogelijkheden om vooraf te sturen. Wij kunnen de huidige wetgeving evalueren en kijken waar de minister wel of niet had moeten ingrijpen, maar dat is voor ons geen argument om nu niet vooruit te kijken en ervoor te zorgen dat de minister een fatsoenlijk stuur in handen krijgt om de zaak in de zeer nabije toekomst in goede banen te leiden.

De voorzitter:

De heer Algra gaat verder met een afronding van zijn betoog.

De heer Algra (CDA):

Voorzitter. Dan wil ik het hebben over de gemeenteraden. Volgens het wetsvoorstel is het oordeel van de gemeenteraden gekoppeld aan de zienswijze van de burgemeesters. In onze ogen gaat het echter om het beoordelen van beleid en niet om bemoeienis met de gezagspositie van de burgemeester. Als men werkt met dualisme ligt het volgens de CDA-fractie voor de hand dat de gemeenteraden een eigen verantwoordelijkheid krijgen. Wat vinden de ministers in dat verband van het koppelen van het oordeel van de gemeenteraden aan de zienswijze van burgemeesters? Zijn de ministers bereid om met de Politiewet een meer activerende en een meer zelfstandige rol van de gemeenteraad te bewerkstelligen? Die zouden zij kunnen krijgen met de haalplicht. Die is met dit wetsvoorstel niet ingevuld. Hoe die haalplicht er precies uit gaat zien met een mogelijk toekomstig wetsvoorstel, is mij niet bekend. Ik had nu graag gezien dat het kabinet iets meer ambitie had getoond en had getracht om de lokale democratie, de invloed van de gemeenteraden op het veiligheidsbeleid, op het handhaven van de openbare orden in hun gemeenten te versterken. Zijn de ministers bereid daar nog wat aan te doen of achten zij het verstandiger om het volgende voorstel af te wachten? Hun enige argument om nu minder ambitieus te zijn betreft het tijdscriterium. Tijd alleen kan niet een argument zijn, tenzij er iets goeds aan zit te komen wat er op zeer korte termijn voor kan zorgen dat de gemeenteraden wel een meer activerende en een meer invloedrijke rol krijgen bij het bepalen van het veiligheidsbeleid.

De fractie van het CDA is groot voorstander van het versterken van de bevoegdheden op rijksniveau. Met nadruk stel ik dat die versterking niet ten koste mag gaan van de gezagspositie van de burgemeester en die van de officier van justitie. Voor de CDA-fractie is dit een belangrijk en hard punt. Voordat wij akkoord kunnen gaan met het versterken van de bevoegdheden op rijksniveau, willen wij de garantie dat die versterking niet leidt tot verzwakking van lokale gezagsposities en ook niet tot verzwakking van het wijkgerichte werk en de wijkgerichte aanpak van de politie. Vanmiddag heb ik in het algemeen overleg reeds uitvoerig bij dit punt stilgestaan. Ik had de indruk dat de ministers daarover een toezegging willen doen. Alleen, ik heb een heldere, harde en controleerbare toezegging voor de langere termijn nog niet gehoord.

Tot slot wil ik iets zeggen over het gezag van de burgemeester. Het gezag van de burgemeesters moet niet verward worden met het oneigenlijke, niet bedoelde gezag van de korpsbeheerders. Daarover is het rapport-Leemhuis-Stout heel helder. Het gestelde daarin kan niet genoeg herhaald worden. Ik denk in dit verband ook aan de opmerking van de kant van de korpsbeheerders, voor een deel gesteund door de VNG, en die van veel burgemeesters. De bedoeling van de huidige Politiewet kan nooit zijn geweest om de korpsbeheerders de gezagspositie te geven die zij hebben. Op dat punt moeten wij de situatie terugdraaien. Met dit voorstel wordt dat nog niet volledig gedaan en het is goed hierop de aandacht te vestigen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Toen ik mij intekende als spreker voor dit debat, was nog het oorspronkelijke wetsvoorstel aan de orde. Ik koos voor 15 minuten. Inmiddels kan ik tot uw geruststelling en die van de bewindslieden meedelen dat die spreektijd gemakkelijk tot een minuut of vijf, zes kan worden teruggebracht.

Vanmiddag heeft mijn fractie al aangegeven wat onze positie is in de discussie over de politie en het politiebestel. Dat wil ik nu niet herhalen. Het wetsvoorstel dat voor ons ligt werd ingehaald door het advies van de commissie-Leemhuis-Stout. Vervolgens werd het wetsvoorstel gereduceerd tot het voor de ministers hoogst noodzakelijke, maar ook het meest ingrijpende onderdeel: de aanwijzingsbevoegdheid, de doorzettings­macht. Vanwege deze reductie, kon ook mijn tekst bekort worden. De ministers willen voorafgaande aan de totstandkoming van het landelijke beleidskader dit voorjaar de hoofdlijnen beslissend kunnen bepalen. Eigenlijk willen zij daarmee ook af van overleg. Als het erop aankomt, zo stellen zij zelf in de nota naar aanleiding van het nader verslag, moeten de ministers de knoop kunnen doorhakken. Er hoeft dan niet langer met alle korpsbeheerders gezamenlijk overeenstemming te worden bereikt over landelijke prioriteiten. De ministers bepalen en de korpsbeheerders en straks de korpschefs voeren uit.

Voorzitter: Eerdmans

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het is een wetje dat zo snel mogelijk door de Kamer moet met een toch ingrijpende inhoud; een inhoud die naar de mening van mijn fractie de koers bepaalt voor het verdere traject. Het betekent in feite het aantrekken van de Haagse teugels en – de ministers vinden het een ongelukkig woordgebruik, maar toch – een opmaat naar een gecentraliseerde of nationale politie. Collega Van Schijndel heeft opgemerkt dat te zijner tijd een zelfstandige afweging zal moeten worden gemaakt over het definitieve bestel. Naar mijn mening vindt dit in belangrijke mate al plaats bij de behandeling van dit wetsvoorstel.

Bij de totstandkoming van de huidige Politiewet betekende de aanwijsbevoegdheid achteraf van de minister van BZK al een hele verschuiving in de verhouding tussen centraal en decentraal. Deze aanwijsbevoegdheid, op grond waarvan de minister van BZK kan ingrijpen om zijn beleidsthema's gerealiseerd te krijgen, is weinig gebruikt. Toch wordt in dit wetsvoorstel aangegeven dat er een ander middel moet komen om de landelijke doelstellingen te realiseren. Mijn fractie vindt het op zijn zachtst gezegd merkwaardig dat, hoewel het huidige instrumentarium nauwelijks is gehanteerd, niettemin wordt geconcludeerd dat dit instrument niet heeft gewerkt. Kan de minister uiteenzetten wat precies de noodzaak is van wijziging van de wet op dit punt? Er is al veel over gezegd, maar ik hecht eraan te horen waarom de minister behoefte heeft aan dit nieuwe instrument, hoewel het huidige zo weinig is gebruikt. Had men niet kunnen volstaan met een actiever gebruik van het huidige instrumentarium, zoals ook Leemhuis-Stout stelt? De schriftelijke beantwoording op dit punt vond ik onvoldoende; vandaar dat ik onze vraag hier nogmaals stel.

De heer Algra (CDA):

Hoe kijkt de heer Rouvoet tegen sturing aan? Is het verstandiger om vooraf te sturen dan wel om achteraf te sturen?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat hangt samen met de wijze waarop je aankijkt tegen de inrichting van de politie. Ik ben geen voorstander en ben ook nooit voorstander geweest van doorstomen in de richting van een nationaal of centraal aangestuurde politie. Wij hebben hierover uitvoerig gediscussieerd. Mijn ervaring met de politie wees uit dat wij met de regionalisering, in 1993 ingezet met die ingrijpende wetswijziging, op het goede spoor zaten. Er was veel te verbeteren. Dat kan ook via zo'n voorziening tot samenwerking. U kunt uw vraag in dit stadium niet meer losmaken van de wijziging die duidelijk is ingezet met het kabinetsstandpunt over een centraal aangestuurde politie. In dat perspectief is het logisch om te zeggen dat je beter vooraf dan achteraf kunt sturen. Met anderen in deze zaal ben ik evenwel van mening dat de huidige Politiewet die mogelijkheid ook al biedt. Artikel 45 is genoemd. De combinatie in het huidige bestel van de mogelijkheid om via AMvB vooraf in te grijpen – artikel 45 – plus de aanwijsbevoegdheid achteraf vind ik binnen de huidige context voldoende. Ik wil niet zomaar toe naar een nieuwe situatie: wij gaan toch centraal, dus dan kun je beter meteen vooraf sturen. Dat geeft weinig blijk van de mogelijkheden tot overleg met de regio's op dit moment.

De heer Algra (CDA):

Mijn vraag was simpeler bedoeld. Wij kunnen van mening verschillen over de vraag of je wel moet willen sturen op de politie, of je wel wilt sturen op veiligheid en of je dat wel op basis van centraal beleid wilt doen. Is het, ervan uitgaande dat u wilt sturen, in uw ogen verstandiger om vooraf te sturen dan wel om een instrument te hebben om achteraf of minder sterk te kunnen sturen?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het antwoord heb ik net gegeven. U wilt het losmaken van de vraag of ik naar een centrale politie wil, maar je kunt het er niet van losmaken. U zegt: laat dat even rusten; kun je beter vooraf of achteraf sturen? Mijn voorkeur ligt bij het huidige bestel, dat nog steeds mogelijkheden te over biedt. Als de minister het echt nodig vindt, kan hij zelfs vooraf via een AMvB ingrijpen. U wilt alleen maar van mij horen: als wij toch een centrale of nationale politie hebben, laten wij dan maar vooraf sturen. Ik vind dat dit geen blijk geeft van vertrouwen in het huidige bestel en de mogelijkheden tot adequate sturing. Die mogelijkheden zijn er wel, maar worden onvoldoende benut.

De heer Algra (CDA):

Ik constateer dat de fractie van de ChristenUnie niet wil sturen op de politie. Ik vind dat jammer.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U mag concluderen wat u wilt, maar het moet wel enige relatie hebben met mijn woorden. Dat is nu niet het geval, maar dat kunt u in de Handelingen nalezen. Misschien had u uw conclusie ook al van tevoren gestuurd. Normaal gesproken trek je conclusies achteraf.

De centrale vraag voor de inrichting van het politiebestel in het algemeen en ook voor dit tussenwetje is of de veranderde samenleving eigenlijk wel rechtvaardigt dat de beleidsprioriteiten bepalend voor het beheer en daarmee feitelijk ook een relatie hebbend met het gezag, centraal worden vastgesteld en afdwingbaar zijn. Rechtvaardigen ontwikkelingen als globalisering van de criminaliteit, het toenemend belang van de bestrijding van terrorisme en dergelijke dat wij meer toe gaan naar een top-downbenadering? Gaat er zo veel mis, dat je die stap moet zetten? Is het niet nog steeds zo dat 80% van al het politiewerk lokaal plaatsvindt? Dwingt de huidige situatie dan wel tot zo'n fundamentele wijziging van het bestel als er nu aan zit te komen, waarvan dit zoals gezegd de opmaat is? Is een veelgehoorde klacht vanuit het veld niet juist dat er te weinig oog is voor lokale prioriteiten?

De ChristenUniefractie vindt een fundamentele wijziging van het bestel niet nodig. Gebruik eerst het huidige instrumentarium maar eens goed. Er is nogal wat: een aanwijzingsbevoegdheid achteraf, waarvan meer gebruikgemaakt zou kunnen worden, de bestuurlijke boete, de oprichting van de nationale recherche ter bestrijding van terrorisme, het terugbrengen van het politiewerk tot kerntaken. De korpsen hebben de reorganisatie van 1993 net verwerkt, zo zou je kunnen zeggen, en inmiddels wordt via prestatiecontracten ook het nodige bereikt. De knelpunten die er zijn op het gebied van samenwerking en eenduidige informatievoorziening kunnen worden opgelost binnen de voorziening tot samenwerking van Politie Nederland, zoals deze in oprichting is. Mijn fractie steunt die voorzieningen, al zijn er kanttekeningen te plaatsen. Door eenzijdig de verhoudingen tussen centraal en decentraal te wijzigen, wordt geen recht gedaan aan de praktijk.

Ik maak een opmerking over het inbrengrecht. Collega Irrgang heeft hierover mede namens mij een amendement ingediend. Wij vinden dat de inbreng, ook van de lokale prioriteiten, versterkt moet worden. De haalplicht, zoals door de commissie-Leemhuis-Stout voorgesteld, hoort daarbij.

De heer Algra (CDA):

De heer Rouvoet zegt dat hij voorstander is van de voorziening tot samenwerking. Hoe kijkt hij aan tegen de democratische controlemogelijkheden op de huidige grote voorziening tot samenwerking?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Over de democratische inbedding heb ik al iets gezegd. Die lokale prioriteiten kun je ook versterken door die haalplicht. Er ligt wel een punt. Er is werkelijk te veel overhoop gehaald. Het aanvankelijke wetsvoorstel omvatte natuurlijk veel meer. Het is mijn stelling dat de huidige knelpunten kunnen worden verminderd met de voorziening tot samenwerking. Ik heb dit wetje met die opmaat tot centralisering en een nationale politie niet nodig om deze knelpunten op te lossen. Er is vanavond ook op het punt van de ICT gezegd dat daarvoor centralisatie nodig is. Het kan echter ook binnen de huidige constructie op een fatsoenlijke manier worden geregeld.

Er is veel te doen geweest over de positie van de korpsbeheerder. Aanvankelijk bevatte het wetsvoorstel een forse versterking van deze positie. Nu is de positie er zo'n beetje uitgeschreven. Er waren bezwaren, zoals de vele petten van de korpsbeheerder: voorzitter van het regionaal college, vaak participerend in de veiligheidsregio, en burgemeester van de centrumgemeente met een groot eigenbelang. Ik wil niet zeggen dat zij daar niet goed mee konden omgaan, maar je moet zo'n combinatie eigenlijk niet willen. Met de verantwoordingsplicht richting de minister van BZK kwam er in feite een pet bij. Het is goed dat die verdwenen is, omdat er in de praktijk vaak onvoldoende corrigerend kon worden opgetreden door de andere leden van het regionale college. Er kon makkelijk een scheve situatie ontstaan, waarbij de korpsbeheerders heel dominant aanwezig waren. Dat brengt hen in mijn ogen nog steeds in een onwenselijke positie. De wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel zijn op zichzelf een logisch gevolg van het geformuleerde kabinetsstandpunt over het rapport-Leemhuis-Stout. Als je evenwel drie stappen terugzet en nog een keer naar het hele traject kijkt, zie je dat de regering eerst kiest voor versterking van de positie van de korpsbeheerder en dat zij die versterking vervolgens bij nota van wijziging helemaal uit het voorstel haalt. Dat is natuurlijk niet zo logisch vanuit een zorgvuldig wetgevingstraject. Inhoudelijk kiest de fractie van de ChristenUnie echter ook voor het laten vervallen van die versterking van de positie van de korpsbeheerder. Als eindresultaat is zij daar dus wel content mee.

Concluderend kan ik aan het einde van mijn eerste termijn zeggen dat nut en noodzaak van dit wetsvoorstel voor mijn fractie niet evident zijn. En dan zeg ik het nog vriendelijk. Het grijpt onzes inziens te veel vooruit op de nieuwe inrichting van het politiebestel als opmaat naar een gecentraliseerde of nationale politie. Wij hebben een voorkeur voor benutting van het bestaande instrumentarium, de aanwijzingsbevoegdheid achteraf, en benutting van artikel 45, sturen vooraf wanneer dat nodig is. Zo kijken wij op dit moment tegen het wetsvoorstel aan, waarbij ik nog opmerk dat wij ook niet vastzitten aan het regeerakkoord waarin dit nu eenmaal afgesproken is.

Voorzitter: Hamer

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter. De plannen van het kabinet om de politie te hervormen, hebben veel stof doen opwaaien. Allerlei commissies en instanties hebben forse kritiek. Het beeld dat oprijst, is dat het kabinet vergaande veranderingen wil doorvoeren met als argument dat de landelijke prioriteiten beter verankerd kunnen worden, terwijl daardoor volgens de critici juist de lokale politiezorg wordt ondermijnd.

Voor de fractie van D66 is de kernvraag of wij in Nederland met de voorgestelde veranderingen een betere veiligheidszorg kunnen organiseren. Ik denk dat het belangrijk is om allereerst de lading van het wetsvoorstel af te pellen tot werkelijke proporties. In het wetsvoorstel wordt namelijk niet voorgesteld om een nationale politie in te voeren. De ministers hebben de oorspronkelijke plannen overigens aanzienlijk gewijzigd en beperkt. Oorspronkelijk zouden de beheerverantwoordelijkheden van het regionale college naar de korpsbeheerder verschuiven. Die verschuiving is geschrapt. Dus alle argumenten tegen die verschuiving, kunnen wij in dit verband onbesproken laten.

Wat overblijft, zijn de voorstellen om de ministeriële bevoegdheden ten aanzien van de politie te versterken. Volgens de ministers bevat het wetsvoorstel een minimumpakket aan maatregelen die de regering in elk geval noodzakelijk acht en ook geregeld wil hebben, wat voor constructie er in de toekomst ook voor de politie wordt gemaakt. Voor de fractie van D66 blijft staan de vraag of de veiligheidszorg voor de mensen in Nederland gebaat is met de restanten van dit wetsvoorstel. Voor de beantwoording van die vraag is het van belang om de argumentatie van de ministers om de wijzigingen toch door te voeren, af te zetten tegen de risico's die zich kunnen voordoen.

Het hoofdargument van de ministers is natuurlijk de doorzettingsmacht. Het grote verschil met de huidige situatie is dat de ministers doorzettingsmacht krijgen. Zij kunnen door de nieuwe bevoegdheden de landelijke prioriteiten beter verwezenlijken. Zij kunnen beter sturen, mocht het nodig zijn zelfs tussentijds, om de landelijke prioriteiten te realiseren. Als voorbeeld geven zij in de stukken: terrorismebestrijding en zware criminaliteit. Tegenover die voorgestelde doorzettingsmacht staat echter de vrees dat de kwaliteit en de omvang van de lokale politiezorg in gevaar komen. Immers, de landelijke prioriteiten worden vertaald in prestatieafspraken. Per regio worden er dan honderden of duizenden zaken aangebracht in het kader van een prioriteit. De regering zegt steeds dat zij zich niet wil bezighouden met de manier waarop de burgemeester en de politie hun doelstelling halen, en dat zij lokale en regionale aspecten in hun aanpak kunnen verwerken. Toch ziet de fractie van D66 hier een reëel probleem.

Een mogelijk nieuwe landelijke prioriteit – dit voorbeeld is mij op lokaal niveau aangereikt – is radicalisering van jongeren in het kader van terrorismebestrijding. Problemen die met een goed bemiddelend gesprek of met drang naar school of naar een opleiding kunnen worden afgebogen, waarbij de wijkagent een opbouwende rol kan spelen, zullen sneller met een proces-verbaal worden afgedaan om de einddoelen te halen. De prestatiecontracten kunnen ten koste van de preventie gaan. Een goed gesprek met een positieve afloop valt niet of moeilijk te meten in prestatieafspraken, terwijl het voor de samenleving belangrijker is dan het turven van wat er verkeerd is gegaan en waar repressief tegen is opgetreden. De verticale bevoegdheidslijn van minister naar burgemeester zal ten koste kunnen gaan van het lokale integrale veiligheidsbeleid.

En daar komt voor de fractie van D66 nog iets bij. Wij zijn groot voorstander van het betrekken van de inwoners van de gemeenten bij het opstellen van het veiligheidsbeleid, bijvoorbeeld via wijkveiligheidsplannen totstandgekomen na een bepaalde vorm van inspraak met de bewoners. Positief daaraan is dat het gevoel van veiligheid ook langzamerhand toeneemt. Er worden al successen behaald. Mensen zien dat de overheid naar hen luistert en hun zorgen serieus neemt. Met het doorzetten van een landelijke prioriteit – ik noem het voorbeeld van de radicalisering van jongeren – kan dat allemaal doorkruist worden. Den Haag kan er op staan dat bijvoorbeeld radicaliserende jongeren worden opgepakt of dat aan hen een meldplicht wordt opgelegd, terwijl op wijkniveau de wijkagent een geheel andere, een betere aanpak voorstaat, namelijk bijvoorbeeld die van kansen bieden en van overleg. Nu is duidelijk dat het probleem waar ik het over heb al bestaat, maar het kan versterkt worden door de ministers de doorzettingsmacht te geven, want uiteindelijk kan dan een korpsbeheerder geen bijstellingen van het beleid meer afdwingen. Ik verzoek de ministers dan ook morgen in hun eerste termijn uitgebreid in hun beantwoording hierbij stil te staan.

Het tweede argument betreft de tijd- en bureaucratiewinst. De ministers zien als groot voordeel dat zij niet meer met alle korpsbeheerders om de tafel moeten gaan zitten om overeenstemming te bereiken over de landelijke prioriteiten die in de regionale convenanten moeten worden beklonken. Het gevaar dat één korpsbeheerder de totstandkoming van die prioriteiten kan tegenhouden of opzettelijk kan vertragen, wordt weggenomen door de ministers doorzettingsmacht te geven. Volgens de ministers worden de besprekingen uit de sfeer van de vrijwilligheid gehaald. Nu is ook de fractie van D66 voor slagvaardig en efficiënt werken, maar er zijn toch situaties denkbaar waarin een korpsbeheerder wellicht in de ogen van de ministers de hakken in het zand zet, maar dat wel doet vanwege een goede reden. Ik hoor dan ook graag voorbeelden uit de praktijk waarbij de ministers aangeven dat een of meer korpsbeheerders in het verleden van hun bevoegdheden misbruik hebben gemaakt.

Als derde argument voor de doorzettingsbevoegdheid voeren de ministers aan dat zij hierdoor ook vooraf invloed kunnen uitoefenen, terwijl de huidige aanwijzingsbevoegdheid in relatie tot de landelijke beleidsthema's slechts als correctie achteraf kan worden gebruikt. Er is al het een en ander gezegd door de voorgaande sprekers over correctie achteraf en beleidsbeïnvloeding vooraf. Het aspect op zichzelf is duidelijk, maar het staat of valt natuurlijk met de waardering van de versterking van de verticale kolom minister-korpsbeheerder. Dus graag krijg ik daarop morgen een heldere reactie.

De heer Algra heeft gezegd dat in het Hoofdlijnenakkoord de drie regeringspartijen hebben afgesproken dat er een versterking van de beheersbevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken plaatsvindt. Dat klopt, alleen over de invulling is niets opgenomen. Sterker nog, toen wij het daar tijdens de onderhandelingen over hadden, ging het met name over ICT, omdat wij dezelfde ergernis hadden die de heer Algra vanavond in het debat ten toon heeft gespreid. In de stukken geven de ministers veel meer beleidsmatige voorbeelden, zoals bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit. Dat heeft dus meer met beleid te maken en minder met beheer. Rond ICT, inkoop en human resource management zijn de politiekorpsen eindelijk zelf aan de slag gegaan en gaan zij landelijk samenwerken. De heer Rouvoet heeft opgemerkt dat je zou kunnen zeggen dat dit ook zonder dit wetsvoorstel zou kunnen. Je zou ook kunnen zeggen dat het met dit wetsvoorstel beter kan. Dus daarom hoor ik graag wat meer voorbeelden van de ministers met betrekking tot de versterking van de beheersbevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken.

De heer Algra (CDA):

Ik mag toch hopen dat ook de D66-fractie voorstander is van een sterk veiligheidsbeleid, een beleid gericht op het tegengaan van terrorisme, op een betere samenhang en op een effectievere en efficiëntere politie in Nederland?

De heer Dittrich (D66):

Ja, maar of dat met dit wetsvoorstel moet, is vers twee. Die conclusie zal ik straks geven.

De heer Irrgang (SP):

Uw fractie was niet aanwezig bij het overleg over de vorming van een nationale politie, maar u plaatst dit wetsvoorstel wel in de context daarvan. Wat is de positie van D66? De VVD begint te twijfelen en de LPF wil eigenlijk helemaal geen nationale politie, maar een burgemeester met macht over de politie.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb al gezegd dat je dit wetsvoorstel moet afpellen tot de werkelijke proporties. In dit kader wordt geen nationale politie voorgesteld, maar de heer Rouvoet heeft gezegd dat je het wel in het teken daarvan kunt zien. Als je de voorgestelde wetsartikelen echter leest, besef je dat daarvoor geen nationale politie in het leven geroepen behoeft te worden. In het debat over dit wetsvoorstel hoort deze vraag niet thuis.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Het is wel goed als u op dat punt duidelijkheid geeft. U bent kritisch over het wetsvoorstel. U vindt dat er te veel centraal op beleid wordt gestuurd, terwijl dat zeker niet de bedoeling van D66 was. Wat vindt u van de nationale politie?

De heer Dittrich (D66):

Uw conclusie dat wij kritiek op dit wetsvoorstel hebben, is juist. Ik heb overigens niet gezegd dat wij ertegen zijn. Wij zullen aan de hand van de beantwoording nagaan wat dit wetsvoorstel toevoegt aan de huidige wettelijke regelingen. Morgen in de tweede termijn spreken wij elkaar nader.

Wat de nationale politie betreft, wil ik eerst alle wetsvoorstellen zien, nadat zij de inspraakronde hebben doorlopen. Wij willen weten hoe de diverse gesprekspartners erover denken. Onze grondhouding is dat er wel degelijk iets moet veranderen, maar of dat in de richting van een nationale politie moet gaan, is vers twee. Ik kan daar nu niet meer helderheid over geven.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik leid uit uw woorden af dat de fractie van D66, anders dan de fracties van CDA en VVD, niet van mening is dat hetgeen in het Hoofdlijnenakkoord overeengekomen is, noopt tot aanvaarding van dit wetsvoorstel.

De heer Dittrich (D66):

Dat is juist, maar dat wil ook niet zeggen dat wij ertegen zijn. Ik heb gezegd dat ik de beantwoording afwacht. Tijdens de onderhandelingen over de passage "versterking van de beheersbevoegdheden van de minister" ging het over ICT. De heer Algra heeft duidelijk gemaakt dat allerlei korpsen zelf de ICT hebben aangeschaft en daarover niet wilden overleggen. Dat was ook mijn fractie een doorn in het oog. Om die reden is die passage in het Hoofdlijnenakkoord opgenomen. Je kunt zeggen dat daar extra wetgeving voor nodig is, maar dat kan ook op een andere manier. Ik wil de beantwoording horen om te kunnen beoordelen wat de meerwaarde van het wetsvoorstel is. De vraag is ook of de ontwikkelingen die nu, ook van onderop, in gang zijn gezet, zullen stagneren als er geen wetgeving wordt voorbereid.

Er is een democratisch gat omdat er op regionaal niveau geen gekozen volksvertegenwoordiging is. De ministers introduceren een inbrengrecht van gemeenteraden. Dat ziet niet op de landelijke prioriteitstellingen, maar wel op alle andere aspecten van beheer. Op zichzelf is dat logisch. De burgemeesters leggen verantwoording af aan de gemeenteraden over hun inbreng in het regionale college. Op zijn beurt is de korpsbeheerder verantwoording verschuldigd aan het regionale college. Het blijft een gewrongen constructie waarbij een gemeenteraad toch niet echt een vinger achter de uiteindelijke keuzes van de korpsbeheerder krijgt. Mijn vraag aan de ministers is: hoe kan de invloed van de gemeenteraad verder worden versterkt? Kunnen de ministers nog eens stilstaan bij de haalplicht – waarover ook een amendement is ingediend – en kijken of zij die kunnen incorporeren in dit wetsvoorstel? Ik zie overigens dat er een versterking van de democratische controle komt, omdat het parlement in de voorgestelde nieuwe structuur de ministers ter verantwoording zou kunnen roepen over de verwezenlijking van landelijke beleidsdoelstellingen. Ik zie de minister zijn wenkbrauwen fronsen. Dat kan ik me voorstellen; je moet er immers niet aan denken dat de heer Eerdmans elke keer in de Kamer naar de microfoon loopt om de ministers ter verantwoording te roepen! Ik vind overigens dat de Kamer de landelijke prioriteitstelling van een afstand moet blijven behandelen. Maar goed, dat zullen wij wel zien.

Graag ontvang ik nog de bevestiging van de ministers dat een eventuele aanvaarding van dit wetsvoorstel de introductie van de rechtstreeks door de bevolking gekozen burgemeester op geen enkele wijze in de weg kan staan.

De voorlopige conclusie is dat de fractie van D66 nu nog niet is overtuigd van de meerwaarde van het wetsvoorstel. Ik sluit niet uit dat wij dat wel worden na de beantwoording van de ministers, maar daar is wel een echt goede beantwoording voor nodig.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel haalt het een en ander overhoop in de politieorganisatie; het verandert nogal wat. Het kabinet schrijft in de nota van wijziging zelf dat het wetsvoorstel een opmaat naar de nieuwe politieorganisatie dient te zijn. We weten allemaal wat het kabinet daarbij voor ogen heeft: een nationale politie. Dit blijkt ook uit recente stukken waarover in de Volkskrant is geschreven.

Dat maakt het voor mijn fractie lastig om los van het beeld van de nationale politie over dit wetsvoorstel te spreken. Dat lijkt me overigens ook niet erg verstandig. Het lijkt mij van belang om eerst een opmerking over onze positie ten aanzien van de nationale politie te maken. Mijn fractie is daar namelijk geen voorstander van. Minister Remkes heeft een conclusie getrokken die op geen enkele wijze uit de inbreng van mijn collega had kunnen worden getrokken; vandaar dat ik dit nu maar helder naar voren breng. Mijn fractie is daar dus geen voorstander van, want zij vindt het volstrekt onwenselijk dat het kabinet de politieprioriteiten stelt en dat het lokale gezag en de lokale inbedding van de politie hieraan ondergeschikt worden gemaakt. Wij stellen ons voor dat de politie zich in dat geval nog meer dan nu gaat bezighouden met landelijke prioriteiten, zoals bestrijding van terrorisme en internationaal georganiseerde criminaliteit. Wij achten het ongewenst dat belangrijke lokale politieprioriteiten daaraan onderge schikt raken. Wij zijn dan ook voorstander van de instandhouding van de regionale politiekorpsen en het KLPD.

Wij zien uiteraard wel een aantal problemen, die vanmiddag ook duidelijk werden bij het debat over het huidige functioneren. Wij vinden bijvoorbeeld dat de democratische controle op de korpsbeheerder en op de regionale politiekorpsen te wensen overlaat. Wij pleiten dan ook voor een versterking van die democratische controle en vinden dat de commissie-Leemhuis in ieder geval op dat punt een interessant voorstel heeft gedaan. Ook ziet mijn fractie een aantal problemen op het punt van beheer en acht zij het zinvol, dat in ieder geval op een aantal onderdelen de samenwerking fors verstevigd wordt. Ik noem met name informatiehuishouding, uniformiteit van computersystemen en inkoop van materieel. Mijn fractie is er echter niet voor dat door middel van beheer en centralisatie het beleid wordt gestuurd en de inzet van capaciteit voor bepaalde taken wordt vastgelegd. De GroenLinksfractie staat dus kritisch tegenover de centralisatie van het beheer en is tegen een zeer grote reorganisatie die tegen hoge kosten totstandkomt.

Lokale politie, wijkpolitie en buurtregisseurs doen momenteel uitstekend werk bij het bestrijden van overlast door jongeren en bij het tijdig opsporen van radicaliseringshaarden. De politie in de wijk moet dan ook versterkt worden. Het besluit van de politie in Amsterdam-West om extra agenten op straat in te zetten om dreigende rellen de kop in te drukken was uitstekend, zeker omdat zij in burgerkleding optraden. Men wist vanuit de ervaring met de wijk dat dat niet tot extra onrust zou leiden. Mijn fractie steunt die lokale politie-inzet met de kanttekening dat de controle door de gemeenteraad van cruciaal belang is. Die mag steviger en beter georganiseerd worden dan momenteel het geval is.

De heer Algra (CDA):

Ik vraag mij af waar de angst bij GroenLinks vandaan komt dat een duidelijkere aansturing vanuit de landelijke overheid betekent dat er op lokaal niveau geen politie meer kan worden ingezet. U hebt daar een heel pleidooi over gehouden, maar ik zie geen raakvlak met dit wetsvoorstel.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dat lijkt mij volstrekt duidelijk. Dit kabinet wil centraal het beleid aansturen en veel strakker bepalen wat de politie al dan niet doet. Mijn fractie heeft daar grote twijfels over omdat zij het van cruciaal belang acht dat politie zelf ter plekke, op lokaal niveau, kan zien en beoordelen wat het beste is en waar de politie moet worden ingezet. Zo is dat nu geregeld en mijn fractie vindt dat dat zo moet blijven. De democratische controle moet wel versterkt worden. Als het kabinet strikter op prioriteiten gaat sturen, dan zullen bepaalde prioriteiten meer benadrukt worden. Dat is een logisch gevolg en bovendien volgens mij een wens van het kabinet. Ik lees dat door alle stukken van het kabinet heen. Het kabinet schetst met name grote problemen op het gebied van terrorisme en internationale criminaliteit. Het wil die problemen beter kunnen aanpakken en ziet in dat licht de versterking van de aansturing van de politie. Ik vraag mij af of dat de weg is die wij op moeten gaan. Hebben wij in dat licht behoefte aan centrale aansturing? Mijn fractie vindt dat daar grote risico's aan verbonden zijn, dus zij is tegen. Op een aantal specifieke punten wil mijn fractie betere landelijke afspraken maken.

In het voorliggende wetsvoorstel is het kernartikel 43b: de ministers van BZK en Justitie stellen een hoofdlijnenkader vast en bepalen voor iedere regio landelijke doelstellingen ter verwezenlijking van de hoofdlijnen. Als de doelstellingen niet worden gehaald, dan kan een aanwijzing worden uitgevaardigd. Mijn grote vraag is waar dat hoofdlijnenkader toe dient en op welk punt hoofdlijnen worden vastgesteld. In de memorie van toelichting staat dat het gaat om beheersbevoegdheden en om het op regionaal niveau te voeren beleid ten aanzien van de taakuitvoering van de politie, ofwel om het prestatievermogen van de politie. Betekent dat dat het hoofdlijnenkader zich richt op de beleidstaken van de politie? Wil het kabinet dat op deze wijze centraler aansturen? Ik heb daar graag meer duidelijkheid over.

De Raad van State heeft geoordeeld dat het wetsvoorstel op onderdelen heroverwogen dient te worden. De raad is bang voor bureaucratie en ziet niet in welke bestaande problemen met het voorliggende wetsvoorstel moeten worden opgelost. Op dat punt moet het kabinet met een sterker antwoord komen dan nu is gegeven. Verder gelooft men niet dat de centrale sturing van de politiek leidt tot een vergroting van de democratische controle op lokaal en regionaal niveau. Het inbrengrecht van de gemeenten blijft inderdaad beperkt tot het kenbaar maken van de prioriteiten. Het amendement van de SP-fractie, ondersteund door de fractie van de ChristenUnie, is een stap in de goede richting. Wat is de reactie hierop van het kabinet?

Mijn fractie heeft een probleem met dit wetsvoorstel omdat ons onvoldoende helder is waar het kabinet naartoe wil. Dat bij nota van wijziging plotseling een zeer forse koerswijziging is gemaakt, is bovendien geen teken van soliditeit. Het kabinet gaat niet doelgericht een bepaalde richting uit. Met andere fracties zijn wij van mening dat onvoldoende helder is welke problemen in de huidige wetgeving sturing door het kabinet onmogelijk maken. Het is dus onduidelijk waarom dit wetsvoorstel noodzakelijk is.

Spelen er geen andere problemen binnen het kabinet en tussen ministers? De discussie over het instellen van een veiligheidsministerie loopt al geruime tijd. Er lopen discussies over de aansturing en de bevoegdheidsverdeling tussen BZK en Justitie, bijvoorbeeld bij de terrorismebestrijding. Het lijkt erop dat er een aantal knelpunten is waar het kabinet niet uitkomt, en dat daarom wordt gekozen voor een vlucht naar voren richting een nationale politie. Eigenlijk moet men de bestaande onduidelijkheden in de aansturing oplossen.

Het kabinet vindt dat heel veel zaken moeten worden gedecentraliseerd. Ik wijs in dat verband op de Wet maatschappelijke ondersteuning. Blijkbaar wordt er op het terrein van de veiligheid echter steeds meer gecentraliseerd. Het Huis van Thorbecke wordt daarmee onder druk gezet. Ere aan de lokale bevoegdheden, die het lokale gezag kan uitvoeren. Waarom is het noodzakelijk om dat te ondermijnen?

De heer Eerdmans (LPF):

Mevrouw Vos spreekt zich uit voor het lokale gezag, en dat is op zich prachtig. Zij zegt dat de gemeenteraad meer invloed moet krijgen op het beheer van het korps, maar zij tornt niet aan het model van 25 korpsen. Er kunnen dan zomaar 20 gemeenten binnen een korps vallen, met 20 gemeenteraden die zich buigen over een korpsplan. Hoe kunnen wij dat op een betere manier regelen? Nu gaat het met wikken en wegen, hangen en wurgen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De commissie-Leemhuis stelt voor om de gemeenteraad de bevoegdheid te geven, met de eigen korpschef afspraken te maken over de inbreng in het regionale overleg en daarop controle uit te oefenen. Dit lijkt mij een stap in de goede richting. Ik wil zoeken naar mogelijkheden om op die manier de democratische controle te versterken. Net als de heer Eerdmans zie ik overigens het knelpunt. Het heeft echter weinig zin om die democratische controle hierheen te halen; dat is geen verbetering van de controle die nodig is op het lokale niveau. Het democratische gat wordt er in ieder geval niet mee gedicht.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van de eerste termijn van de Kamer. De regering zal morgenochtend antwoorden.

Sluiting 22.43 uur

Naar boven