Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2006 (30300 XV);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Spaarfonds AOW voor het jaar 2006 (30300 E)

, en van:

- de motie-Bussemaker/Noorman-den Uyl over verlaging van het budget voor apparaats- en personeelskosten (30300 XV, nr. 43);

- de motie-Bussemaker over het in dienst nemen van een ex-WAO'er voor elke 25ste vacature (30300 XV, nr. 44);

- de motie-Bussemaker/Verburg over een levensloopregeling of een soortgelijke constructie voor zelfstandigen (30300 XV, nr. 45);

- de motie-Bussemaker/Bibi de Vries over het onder de werking van de Wet kinderopvang laten vallen van mantelzorgers (30300 XV, nr. 46);

- de motie-Noorman-den Uyl over het inzichtelijk maken van de effecten van overheidsbeleid (30300 XV, nr. 47);

- de motie-Noorman-den Uyl over het volledig terecht laten komen van de verhoging van de kinderkorting bij gezinnen met lage inkomens (30300 XV, nr. 48);

- de motie-Noorman-den Uyl over een geïntegreerd plan van aanpak om de positie en de kansen van arme kinderen in Nederland te verbeteren (30300 XV, nr. 49);

- de motie-Noorman-den Uyl/Bussemaker over het I-deel en het W-deel van het Wwb-budget (30300 XV, nr. 50);

- de motie-Verburg c.s. over het structureel kostendekkend maken van de sociale fondsen (30300 XV, nr. 51);

- de motie-Verburg c.s. over de verschillende inkomensvoorzieningsmogelijkheden na de WAO (30300 XV, nr. 52);

- de motie-Verburg c.s. over een reïntegratietraject binnen 2 maanden na herbeoordeling (30300 XV, nr. 53);

- de motie-Mosterd c.s. over de uitkomsten van het verdeelmodel voor nadeelgemeenten (30300 XV, nr. 54);

- de motie-Mosterd/Koşer Kaya over werkafspraken met VNG en IPO voor het terugdringen van niet-gebruik van regelingen (30300 XV, nr. 55);Voorzitter

- de motie-Mosterd c.s. over een duurzame en door het veld gedragen pensioenkijker (30300 XV, nr. 56);

- de motie-Mosterd c.s. over de groep die voor 1981 is gescheiden en geen gebruik kan maken van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (30300 XV, nr. 57);

- de motie-De Wit over toepassing van de tijdelijke regeling inkomensgevolgen als na 6 maanden geen werk is gevonden (30300 XV, nr. 58);

- de motie-De Wit over het voorkomen van verdringing en oneerlijke concurrentie van Nederlandse werknemers en zelfstandigen (30300 XV, nr. 59);

- de motie-De Wit over het voeren van categoriaal beleid door gemeenten (30300 XV, nr. 60).

(Zie vergadering van 13 december 2005.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Wij moeten om 12.00 uur klaar zijn met dit punt, maar dat zal lukken wanneer wij in hetzelfde tempo vergaderen als gisteravond en wanneer de bewindslieden zich echt beperken tot het kort beantwoorden van een enkele vraag en tot het reageren op de moties.

De heer Van der Sande (VVD):

Voorzitter. Allereerst dank ik mijn collega's voor de vriendelijke woorden die zij tot mij hebben gericht naar aanleiding van mijn maidenspeech. Dat geldt ook voor de minister. Wie weet, wordt zijn profetische uitspraak in de toekomst nog wel eens bewaarheid; wij zullen dat zien.

Mijn bijdrage in eerste termijn was met name gericht op "Een leven lang leren en werken". Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun beantwoording van mijn vragen.

Hier stel ik vier onderwerpen aan de orde, te beginnen met de participatiebanen. De VVD is blij met de uitwerking die de regering, met name de staatssecretaris, heeft gegeven aan het RWI-advies. Daarin staan goede uitgangspunten om te komen tot een juiste invulling van de participatiebanen. Gisteravond in het debat heeft de staatssecretaris toegezegd te bezien hoe wij hiermee omgaan na twee jaar, bij de evaluatie. Hij heeft in ieder geval de mogelijkheid opengehouden om op maatwerkbasis te bezien hoe wij kunnen omgaan met bijstandsgerechtigden die na twee jaar nog in een participatiebaan zouden zitten.

De VVD-fractie geeft graag twee elementen mee die van belang zijn bij de verdere uitwerking van de participatiebanen, allereerst om er zorg voor te dragen dat er echt niemand langs de kant staat, door mensen aan de ene kant kansen te geven en aan de andere kant van hen te vragen de maatschappij ook iets terug te geven voor de uitkeringen die wij met elkaar betalen.

Om daarvoor zorg te dragen, verzoekt de VVD-fractie aan de staatssecretaris om bij de uitwerking zeker het punt van het verplichtend karakter iets meer in het oog te houden dan hij tot nu toe heeft gedaan, om de reden die ik zojuist heb genoemd.

Een tweede element is ervoor te zorgen dat twee groepen, te weten werklozen en gedeeltelijk arbeidsgeschikten, in aanmerking kunnen komen voor deze participatiebanen, juist om hen niet langs de kant te laten staan maar hen sociaal actief te houden.

Mijn tweede onderwerp is de flexibele arbeidsmarkt. Wij zien politieke partijen zoals GroenLinks, vakbonden zoals het CNV en werkgevers zoals zovelen echt roepen om actie van de minister op dit onderwerp. Wat daartegenover staat is wachten op het SER-advies. Gisteren hebben wij een kabbelend beekje genoemd, dat langzaam maar zeker voortgaat. Wij nemen wat maatregelen, een beetje van dit en een beetje van dat, maar het zijn niet die maatregelen waar de arbeidsmarkt, van werkgevers tot werknemers, op zit te wachten. Wij hebben de simpele suggestie gedaan om hierover een ontslagtop te houden met werkgevers en werknemers, waarop de bewindslieden niet zijn ingegaan. Het gaat echter niet om het middel maar om het doel. Laten wij ervoor zorgen dat de preventieve toetsing zo snel mogelijk verdwijnt en dat er een redelijke ontslagvergoeding voor iedereen komt. De minister heeft gesproken over het evenwicht, maar deze elementen zijn goed voor werknemers. Zij worden sneller aangenomen en zijn eerder in staat van baan te wisselen. Deze regelgeving is ook goed voor werkgevers, omdat zij eerder mensen kunnen aannemen.

Een derde onderwerp is de ouderenparticipatie. De VVD-fractie heeft in eerste termijn twee concrete maatregelen genoemd, namelijk het koppelen van beloningen en prestaties voor ouderen en de regelingen voor de 55-plussers. Specifieke regelingen op dat gebied moeten worden tegengegaan. Wij zijn enigszins teleurgesteld in de beantwoording. Er is alleen schriftelijk gereageerd en de beantwoording was niet duidelijk. Er is gezegd dat er wel enige rapporten zijn gelezen, maar dat het een moeilijke zaak is en dat de regiegroep Grijs Werk ook nog aan de slag gaat. Dat is echter niet het antwoord dat wij verwachtten. Ik verzoek de minister specifiek de zaak te beoordelen vanuit zijn eigen merites en kennis. Wat vindt hij ervan en hoe kan hij actie ondernemen om die koppeling te maken? Of heeft hij moverende redenen de koppeling niet te maken? Laat hij er in ieder geval specifiek onderzoek naar laten verrichten.

Hetzelfde geldt voor de 55-plusregeling. Er wordt gezegd dat daarvoor de Commissie Gelijke Behandeling bestaat. Dat weet ik. Je kunt eventueel ook nog naar de rechter stappen. Ook dat weet ik. Wij verwachten een proactieve houding van de regering, die ervoor moet zorgen dat cao's waar deze maatregelen in staan, worden aangepakt door ze niet algemeen bindend te verklaren. Er moeten meer en duidelijker afspraken worden gemaakt met werkgevers en werknemers. Ik verneem graag de toezegging van de bewindslieden dat zij een actievere rol gaan spelen.

Er is veel administratieve rompslomp rond de stageplaatsen. Wij vonden het prettig te vernemen dat de minister in eerste instantie de deur niet dicht wil doen. Hij zegt echter dat het op de werktop niet als een probleem wordt ervaren. Ik daag hem uit eens mee te gaan naar enkele ondernemers die door werkgeversorganisaties vertegenwoordigd worden. Laat hij eens meegaan naar een aantal scholen en vragen naar de problemen die men tegenkomt. Een aantal daarvan is opgelost, maar vooral de administratieve rompslomp blijft liggen. Het gaat verder dan alleen de verzekeringsplicht ziektewet. Het gaat in vele gevallen ook om de vergoedingen die worden gegeven. Wij willen die vergoedingen in stand houden, want de stagiaires doen goed werk. Wij willen echter wel dat die vergoeding vrij is van loonbelasting en sociale premies. Er moeten geen contracten of iets dergelijks worden aangegaan. Er moet geen sprake zijn van een fictieve dienstbetrekking en de stagiaires moeten niet worden gelijkgesteld aan werknemers. Er moet geen dossier worden aangelegd en geen loonadministratie worden bijgehouden. Om dat kracht bij te zetten, dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende het grote belang dat deze Kamer, maar ook de regering hecht aan de vergroting van de Nederlandse arbeidsparticipatie;

constaterende dat participatie jong begint, reeds als stagiaire, bij een bedrijf of een instelling;

constaterende dat dit een uitstekende voorbereiding is op de latere arbeidsmarkt;

constaterende dat er nog steeds veel administratieve rompslomp is voor werkgevers, dat het lopen van stage belemmert;

van mening dat deze administratieve lasten zo veel mogelijk beperkt moeten worden;

voorts van mening dat dit gerealiseerd zou kunnen worden door de fictieve dienstbetrekking niet meer van toepassing te laten zijn en het invoeren van een vrijgestelde stagevergoeding;

verzoekt de regering, deze maatregelen concreet uit te werken en voorts te implementeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Sande, Bussemaker, Koşer Kaya en Varela. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 63(30300 XV).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Over het debat van gisteren hebben wij een nachtje kunnen slapen. Minister De Geus heeft mij gezegd dat ik mij niet zo druk moet maken, toen het ging over het koopkrachtbeleid. Ik heb mij inderdaad druk gemaakt en ik kan mij er druk over blijven maken. Wat zich vorige week rondom de koopkracht heeft afgespeeld, is het blackberry-beraad geweest, dat professioneel 183 mln. onder de mat heeft geschoffeld. Ik begrijp niet dat minister De Geus van Sociale Zaken erbij staat, de verhalen voorleest en weinig emotie toont voor de laagste inkomens. Als je een vraag stelt, duikt hij daarvoor. Ik betitel dit niet als schoonspringen.

Mijn analyse is dat er vorige week genoeg ophef is geweest over de koopkracht en over het amendement betreffende de 253 mln. Daarover is overleg geweest in de achterkamertjes. Minister De Geus was de grootste verdediger van het kabinet om dit amendement van tafel te krijgen. Waar zitten zijn emoties en waar is zijn inzet gebleven voor de laagste inkomens? Hij is op prinsjesdag met koopkrachtplaatjes gekomen die ik onverteerbaar vind en hij gaat alleen maar door op die weg. Het enige waarmee hij bezig is, is down spelen en er niet te veel aandacht aan besteden.

Ik zie de fracties van de VVD en het CDA in de bankjes zitten. Zij lachen vriendelijk naar elkaar, er gaan wat handjes heen en weer, maar zij blijven stokstijf zitten, want zij willen overal over spreken, behalve over de genante vertoning van vorige week.

De fractie van GroenLinks is hierover inderdaad boos. Er was 253 mln. beschikbaar en er was een riante Kamermeerderheid om dat bedrag uit te geven, eventueel zelfs inkomensafhankelijk, om de laagste inkomens tegemoet te komen. Als ik minister De Geus was geweest, zou ik er in het kabinet met een zo grote Kamermeerderheid dwars voor hebben gelegen en zou ik er voor hebben gestaan, maar hij heeft dit niet gedaan. Sterker nog, hij had helemaal geen zin om geld uit te geven voor de laagste inkomens. Dat betreur ik enorm.

De solidariteit met de onderkant van de samenleving is bij dit kabinet zoek. Mensen worden afgescheept met een fooi van 70 mln., waarvan 35 mln. bijzondere bijstand – het is zeer de vraag wie dit gaan krijgen – en 35 mln. kinderkorting. Deze kinderkorting zal niet terechtkomen bij de 430.000 arme kinderen in Nederland, want zij hebben ouders die daarvan geen gebruik kunnen maken. Daarmee is de teleurstelling compleet. Minister De Geus wordt van chef koopkracht – die positie stond natuurlijk al enorm onder druk – chef gratis medeleven van dit kabinet. Dit levert voor de minima niets op in hun portemonnee.

Ik maak mij misschien druk, maar ik zou willen dat de minister zich wat drukker zou maken, vooral over de groepen met wie het slecht gaat in Nederland. Zijn koele koopkrachtbenadering kan ik niet anders samenvatten dan door sociaal wanbeleid voor de laagste inkomens. 634.000 gezinnen gaat het slecht, waaronder 430.000 arme kinderen. Het resultaat van een week steggelen en ruziën in de tent is dat de minima kunnen barsten.

Ik vraag aandacht voor een amendement van mijn kant, om de 253 mln. die er vorige week oorspronkelijk lag, beter in te zetten voor de allerlaagste inkomens. Dit zou betekenen dat zij er € 400 bij krijgen. De 70 mln. is hierop een variant. Ook daarvoor heb ik een amendement ingediend. Dit betekent dat mensen niet misschien wat krijgen – waarbij het maar de vraag is hoe veel – maar dat het geld wordt verdeeld onder de allerarmsten. Dit zou betekenen dat deze mensen € 109 tegemoet kunnen zien. Ik zou graag willen dat het kabinet daarop ingaat.

De CDA-fractie heeft mij wederom diep teleurgesteld. Als makke schapen zat zij vastgeplakt in de bankjes; de koopkrachtaffaire down spelen was het devies. Daarvan krijg ik een vieze smaak in de mond. Vorige week was het de vraag wie een ruggengraat heeft; wie moet buigen en wie moet barsten. Ik moet zeggen dat die ruggengraat bij de CDA-fractie afwezig is. Zij is zó diep gebogen, daar moet je wel heel soepel voor zijn. Zij heeft de minima laten barsten. Het is treurig om dat te moeten constateren. Het eerste belang was het voortbestaan van het kabinet. De positie van de minima had geen enkel belang meer. Is dit nu een kabinet dat een sociaal gezicht wil tonen? Wij hebben daarvoor minister De Geus werd mij altijd gezegd, maar die is door de mand gevallen. Als je hem om zijn visie vraagt of hem een vraag stelt over de AOW, dan duikt hij. Hij heeft geen mening en laat het over aan zijn staatssecretaris die er ook geen mening over heeft, want die gaat er niet op in. Minister de Geus, staat u nog ergens voor of staat u alleen maar voor de afbraak voor de laagste inkomens? Dat zou erg jammer zijn.

De staatssecretaris is gekomen met plannen rondom participatiebanen.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter, ik heb mij een hele tijd kunnen inhouden. Ik laat mevrouw Van Gent maar haar verhaal houden. Maar respecteert mevrouw van Gent dat er tussen bewindspersonen een taakverdeling kan bestaan? Want dit is nu de tweede of derde keer dat zij op deze manier spreekt. Het is toch normaal dat er een taakverdeling is en dat de staatssecretaris zegt: dat is het terrein van de minister, en andersom?

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik respecteer alles, mevrouw Verburg, maar het was wel minister De Geus met wie wij begin dit jaar hebben gedebatteerd over de toekomst van de verzorgingsstaat. Dan vind ik het niet meer dan normaal dat ik minister De Geus die vraag kan stellen. Ik respecteer de taakverdeling tussen de ministers en die tussen de Kamer en het kabinet. Dat zou mevrouw Verburg zich meer ter harte moeten nemen. Als zij die taakverdeling serieus had genomen, had zij niet zo fluks gezegd dat zij het acceptabel vindt dat zij met 70 mln. in plaats van 253 mln. wordt afgescheept.

De voorzitter:

Dat heeft u zonet al gezegd.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het is belangrijk om de taakverdeling helder te krijgen. Ik ben blij dat mevrouw Verburg nu uit de bankjes komt, dat had zij gister iets vaker moeten doen.

Staatssecretaris Van Hoof heeft een notitie geschreven over participatiebanen, die verder zal worden uitgewerkt. Ik vind die notitie teleurstellend. Het is van belang dat de mensen die nu aan de kant staan, perspectief wordt geboden. Zij moeten op de arbeidsmarkt een plek kunnen verwerven en mijn fractie vindt dat na een halfjaar dat werk moet lonen. Kan de staatssecretaris nader ingaan op de vrijheid die gemeenten hebben?

Dan kom ik bij enkele moties die ik wil indienen. Zij gaan over mijn plan Van aanrecht naar baanrecht, een plan voor bijstandsmoeders. In de schriftelijke beantwoording op dit plan word ik de hemel in geprezen, maar vervolgens wordt het plan afgeserveerd. Daarom dien ik de volgende twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat van de 93.000 alleenstaande ouders in de bijstand ongeveer 65.000 ouders een vrijstelling van de sollicitatieplicht hebben;

overwegende dat door deze vrijstelling ouder en kinderen in armoede leven en de afstand van de ouder tot de arbeidsmarkt groeit;

overwegende dat de zorg voor de kinderen vaak niet gecombineerd kan worden met een voltijdbaan en dat om boven het sociaal minimum uit te komen, het deeltijdsalaris aangevuld dient te worden;

verzoekt de regering, de Kamer voorstellen te doen om ervoor te zorgen dat gemeenten op experimentele basis hun budget uit het inkomensdeel van de Wet werk en bijstand kunnen inzetten om alleenstaande ouders een aanvulling te geven op hun salaris,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Gent. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 64(30300 XV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat van de 93.000 alleenstaande ouders in de bijstand ongeveer 65.000 ouders een vrijstelling van de sollicitatieplicht hebben;

overwegende dat door deze vrijstelling ouder en kinderen in armoede leven en de afstand van de ouder tot de arbeidsmarkt groeit;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de oorzaken van het grote aantal vrijstellingen dat gemeenten verlenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent en Van der Sande. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 65(30300 XV).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Mijn laatste motie gaat over goede afspraken voor arbeidsparticipatie van vrouwen, allochtonen, langdurig werklozen en arbeidsgehandicapten. Daar wil ik graag meer duidelijkheid over. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen, allochtonen, langdurig werklozen en arbeidsgehandicapten zorgwekkend laag is;

overwegende dat de Werktop van werknemers, werkgevers en kabinet geen concrete afspraken heeft opgeleverd over verbetering van de participatie van deze doelgroepen;Van Gent

verzoekt de regering, bij het voorjaarsoverleg in maart 2006 ambitieuze afspraken te maken over het aan het werk helpen en houden van deze groepen en de Kamer uiterlijk drie weken voor het voorjaarsoverleg over de inzet van de regering te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gent, Bussemaker, De Wit en Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 66(30300 XV).

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik wil graag ook nog aandacht vragen voor mijn amendementen, met name voor mijn amendement over het Jeugdsportfonds. Dat is een vervolg op de kinderclubkaart, ingevoerd naar aanleiding van een motie-Verbeet die met vrij brede steun bij de behandeling van de VWS-begroting is aangenomen. Ik wil nu 1 mln. om dat Jeugdsportfonds een extra impuls te geven. Hetzelfde geldt voor mijn amendement over de Voedselbanken.

De voorzitter:

Nee, u bent echt over uw tijd heen. Het is niet redelijk om andere fracties wel aan de tijd te houden en u niet.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Dat snap ik, voorzitter, maar de Voedselbank is toch wel van belang, dus graag steun daarvoor.

De voorzitter:

Voor mij is alles van belang, maar u moet u gewoon aan uw tijd houden. Dat is mijn verantwoordelijkheid.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. De dienstverlenende instanties zijn er voor de mensen, en niet omgekeerd. De mensen buiten dit gebouw – ik bedoel de werknemers, de werkzoekenden, werkgevers, niet de vakbonden, VNO-NCW of andere instanties – willen dat de dienstverlenende instanties om hen heen worden gebouwd, niet om zichzelf heen. De minister gaf aan, niet vooruit te willen lopen op de SUWI-evaluatie. Is de minister er voor de mensen of voor niet goed werkende instanties? Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat met de decentralisatie van de Wet werk en bijstand (WWB) richting de gemeenten goede ervaringen worden opgedaan;

van mening dat de preventieve ontslagtoets door het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) beter kan worden afgeschaft;

van mening dat de Werkloosheidswet (WW) beter kan worden uitgevoerd door een gemeentelijk activeringsloket, zodat de dienstverlening aan WW'ers en WWB'ers beter wordt geïntegreerd;

verzoekt de regering, parallel aan de SUWI-evaluatie te onderzoeken welke gevolgen het afschaffen van de preventieve ontslagtoets en overheveling van de WW-uitvoering zouden hebben voor de uitvoeringsorganisaties in de sociale zekerheid, waaronder het voortbestaan van UWV en CWI,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya.

Zij krijgt nr. 67(30300 XV).

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Daarnaast moeten de arbeidsrelaties worden geflexibiliseerd. Daarmee heeft dit kabinet een begin gemaakt, maar nu ook echt doorpakken! Geef ook outsiders een kans, een perspectief. Daarom de volgende drie moties. Daarna volgt nog een motie over sociale activering die voor zichzelf spreekt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor ambtenaren thans een apart, gesloten ontslagsysteem geldt waarin ambtenaren alleen vanwege een in hun rechtspositieregeling genoemde grond ontslagen kunnen worden;

van mening dat het inefficiënt en niet van deze tijd is om ambtenaren anders te behandelen dan andere werknemers;

verzoekt de regering, het vernieuwde ontslagrecht ook van toepassing te laten zijn op ambtenaren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koşer Kaya, Van der Sande en Varela. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 68(30300 XV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een duaal ontslagstelsel dubbelop en dus inefficiënt is;

overwegende dat het de rechtszekerheid van zowel werknemers als werkgevers niet ten goede komt dat na de preventieve ontslagtoets bij het CWI nog een gang naar de kantonrechter mogelijk is;Koşer Kaya

verzoekt de regering, de preventieve ontslagtoets voor individuele gevallen af te schaffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koşer Kaya en Van der Sande. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 69(30300 XV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat werknemers volgens het Burgerlijk Wetboek een opzegtermijn van één maand hebben, maar dat in 25% van de cao's een langere opzegtermijn wordt vastgesteld, waardoor de opzegtermijn soms oploopt tot vier maanden;

van mening dat er een flexibele arbeidsmarkt gecreëerd moet worden waarin werknemers makkelijk van baan kunnen veranderen;

verzoekt de regering, bovenwettelijke verlenging van de opzegtermijn voor werknemers onmogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 70(30300 XV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de bij de behandeling van de WIA toegezegde uitwerking van de mogelijkheden voor sociale activering van volledig en duurzaam arbeidsongeschikten nog steeds op zich laat wachten;

verzoekt de regering, vóór 1 maart 2006 alsnog een uitwerking van de mogelijkheden voor sociale activering van volledig en duurzaam arbeidsongeschikten naar de Kamer te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koşer Kaya en Bussemaker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 71(30300 XV).

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik zou ook nogmaals willen ingaan op de reïntegratiemiddelen. De staatssecretaris gaat eraan voorbij dat de macro-economische effecten van reïntegratie uiterst dubieus zijn en hij kan geen harde cijfers voor deze effecten noemen. Dat wij op micro-economisch niveau nog cijfers zullen krijgen, is geen antwoord op mijn vraag. Waarom geld rondpompen, met alle bureaucratie van dien, terwijl je zeker weet dat verlaging van de lasten van arbeid per saldo extra banen creëert? Nu heeft de staatssecretaris weliswaar gezegd dat ook daarin geld geïnvesteerd wordt, maar wat mij betreft mag het meer worden, want wij zien dat dit in ieder geval extra banen creëert.

In antwoord op mijn vraag om het uitzendbeding van 26 weken te verlengen, geeft de staatssecretaris aan dat de sociale partners van de 26-wekeneis kunnen afwijken. Daarmee zou tegemoet zijn gekomen aan de wens tot flexibiliteit voor werkgevers en uitzendwerknemers. De staatssecretaris gaat er echter aan voorbij dat de uitzendbureaus slagvaardiger gemaakt moeten worden. Immers, 80% van de werknemers komt via een uitzendbureau aan een vaste baan. De wet biedt een werkgever inderdaad de mogelijkheid om een tijdelijk arbeidscontract voor maximaal 36 maanden aan te bieden, maar de staatssecretaris vergeet dat juist zo'n tijdelijk arbeidscontract na plaatsing via een uitzendbureau aan werknemers wordt voorgelegd. Waarom worden de uitzendbureaus nou niet slagvaardiger gemaakt?

Tot slot merk ik op dat ik niet alleen een amendement heb ingediend om het adoptieverlof met zes weken uit te breiden naar tien weken, maar dat ik ook overweeg om in dezen een initiatiefwetsvoorstel in te dienen.

De heer Varela (LPF):

Voorzitter. De minister heeft in zijn eerste termijn nadrukkelijk aangegeven dat in de nabije toekomst werkzekerheid belangrijker is dan baanzekerheid. Verder benadrukt hij dat er bij een aantrekkende economie geen drempels moeten worden opgeworpen voor werkgevers door allerlei starre ontslagregels en dat bescherming van insiders geen belemmering mag vormen voor outsiders. Mijn fractie maakt zich echter een beetje zorgen dat de invoering van het nieuwe ontslagrechtstelsel in tijdnood zal komen en vervolgens onder het volgende kabinet zal sneuvelen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Nederlandse ontslagrecht inflexibel is en daarmee een obstakel kan zijn voor werkgevers om snel personeel aan te nemen wanneer de economie aantrekt;

bevreesd dat er geen eenduidig advies van de SER op dit terrein zal komen en dat de regering aanpassing van de wetgeving uit zal stellen tot na de verkiezingen;

van mening dat een snelle invoering van een nieuwe ontslagwetgeving hard nodig is en dat het kabinet, desnoods zonder ondersteunend advies van de SER, een definitief wetsvoorstel zal moeten indienen om geen tijd te verliezen;Varela

verzoekt de regering, voor 1 mei 2006 met een wetsvoorstel te komen, zodat het politieke debat hierover voor het komende zomerreces kan plaatsvinden en de wet nog komend jaar kan worden ingevoerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Varela. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 72(30300 XV).

De heer Varela (LPF):

In de regeringsverklaring maakte de regering al een punt van de armoedeval. De minister heeft mijn fractie er gisteren nog niet voldoende van overtuigd dat er efficiënte maatregelen zijn getroffen om de armoedeval tegen te gaan. Het loont voor mensen aan de onderkant van het loongebouw nog steeds niet om een overstap te maken van een uitkering naar een betaalde baan. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de oplossing rond de energiecompensatie door het kabinet vorige week geleid heeft tot het beperken van de compensatie tot de gezinnen met de slechtste inkomensposities en daarmee tot een vergroting van het probleem van de armoedeval;

van mening dat een veel sterkere financiële druk nodig is om mensen actief te laten worden op de arbeidsmarkt;

tevens van mening dat de armoedeval door het kabinet nog steeds niet adequaat is opgelost;

verzoekt de regering, met een gericht voorstel te komen om de armoedeval eindelijk eens definitief aan te pakken en komend jaar met een integraal voorstel hieromtrent te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Varela. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73(30300 XV).

De vergadering wordt van 10.48 uur tot 11.00 uur geschorst.

Minister De Geus:

Voorzitter. Op uw verzoek zal ik het bondig houden. Om die reden ga ik niet in op de vraag van mevrouw Bussemaker om nogmaals uitvoerig uiteen te zetten hoe de regering aankijkt tegen de mogelijkheden om mensen aan de slag te krijgen. Dat punt is in de eerste termijn genoegzaam aan de orde geweest.

Mevrouw Bussemaker heeft een motie ingediend op stuk nr. 43, waarin de regering wordt verzocht om het budget voor apparaatskosten ten behoeve van het ministerie te verlagen en ter beschikking te stellen aan de gemeenten. Ik moet de Kamer aanvaarding van deze motie ten stelligste ontraden, omdat het belangrijk is dat het departement zijn werk kan doen en de Kamer kan bedienen. Ik wijs erop dat er aan de ene kant voortdurend bezuinigd wordt op het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en dat er aan de andere kant middelen bij komen, bij voorbeeld voor het project Directie Leren en Werken. Dit laatste heeft te maken met de symbiose tussen onderwijs en arbeidsmarkt, dus tussen OCW en SZW. Ook een buitenboordmotor als de Taskforce Jeugdwerkloosheid is iets nieuws.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 44 over de overheid als werkgever. Ik verwijs in dit verband naar het algemeen overleg van 27 april waarin is gesproken over de rol van de overheid als werkgever. Daarin is de toezegging gedaan dat de Kamer voor het eind van dit jaar een brief krijgt. Die brief van de minister van BZK is onderweg naar de Kamer. In die brief wordt uitvoerig ingegaan op de preventie van arbeidsongeschiktheid, voortijdige reïntegratie, herintreding voormalige WAO'ers en instroom WSW'ers. Tegen deze achtergrond ontraad ik de Kamer aanvaarding van deze motie. Zij spoort niet met de eerdere afspraken die zijn gemaakt om de Kamer op dit punt te informeren.

In de motie op stuk nr. 45 wordt de regering verzocht om bij de nadere kabinetsreactie alternatieven te presenteren om de levensloopregeling of een soortgelijke constructie voor zelfstandigen mogelijk te maken. In eerste termijn heb ik verwezen naar de nota "Nieuwe accenten op het terrein van werk en inkomen". Ik laat het oordeel over deze motie graag over aan de Kamer, waarbij ik de kanttekening maakt dat ik graag uitvoering zal geven aan deze motie door bij het presenteren van de alternatieven ook de pro's en contra's te laten zien. Het is van belang dat een en ander transparant wordt gemaakt, opdat een Kamerdebat mogelijk is.

In de motie op stuk nr. 46 wordt de regering verzocht, mantelzorgers als gemeentelijke doelgroep onder de werking van de Wet kinderopvang te laten vallen. Mogelijk is hier een misverstand aan de orde. In het antwoord in eerste termijn is gesteld dat de combinatie van zorg en zorg geen overheidsverantwoordelijkheid is. Ik wijs erop dat de doelgroep voor de Wet kinderopvang scherp is afgebakend op participatie in betaald werk of de toeleiding daarvan. Dat is een heel belangrijk ijkpunt. Als wij ons daar niet aan houden, zullen er problemen ontstaan in de sfeer van de werkgeversbijdrage en in de budgettaire sfeer. Dan ben ik nog niet eens ingegaan op allerlei mogelijke schijnconstructies. Het lijkt een negatieve benadering. Ik heb natuurlijk sympathie voor het idee dat mantelzorgers goed werk verrichten en dat het soms voorkomt dat men een oplossing moet vinden voor het combineren van de ene met de andere zorgtaak. Toch lijkt het mij geen goede zaak om daarvoor de Wet kinderopvang en de daarvoor ter beschikking gestelde middelen te gebruiken. Deze verantwoordelijkheid moet de overheid niet willen aanvaarden. Ik moet aanneming van deze motie dan ook ontraden.

Mevrouw Noorman heeft een vraag gesteld over het recht van overheidswerknemers op een IRO. Ik heb daarover in de Eerste Kamer al van gedachten gewisseld met mevrouw Westerveld. De eigenrisicodrager is niet gebonden aan de aanbestedingsregels van UWV. Er zijn dus sowieso meer mogelijkheden om voor maatwerk te kiezen. Ik heb in de Eerste Kamer gezegd dat ik de voordelen van de individuele aanpak – dat strekt breder dan de IRO – onder de aandacht zou brengen van de overheid als werkgever. Daar wordt nu ook aan gewerkt. Ik kan in de formele zin dus geen eigenrisicodrager binden.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Het gaat er niet om dat u de eigenrisicodrager bindt. Ik vraag u om de rechten van de dreigend werkloze werknemer te borgen. Kunt u de Kamer rapporteren over de wijze waarop u daar overleg over gaat plegen?

Minister De Geus:

Ik heb al gezegd hoe ik dat zal doen. Als u dat vervolgens niet de goede manier vindt of als u daar meer van wilt weten, dan moet u er maar om vragen. Ik heb in de Eerste Kamer toegezegd dat ik de voordelen van de individuele aanpak onder de aandacht zal brengen van de overheid als werkgever. Ik kan u natuurlijk een afschrift sturen van de brief aan mijn collega, maar dat is waarschijnlijk niet wat u bedoelt.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Die zou ik sowieso graag willen hebben. Wilt u dat afschrift naar de Kamer sturen?

Minister De Geus:

Ik zal het anders doen. Ik zal mijn collega vragen om in de brief over de rol van de overheid als werkgever, die nog voor het kerstreces komt, ook een passage te wijden aan de individuele aanpak bij de overheid. Dan maken wij een nog kortere klap.

Voorzitter. In haar motie op stuk nr. 47 verzoekt mevrouw Noorman de regering om een doorrekening te laten plaatsvinden met behulp van de methode-Van Eijck. Wij hebben in eerste termijn uitvoerig van gedachten gewisseld over de methode-Van Eijck. Ik heb gezegd dat die wat de regering betreft geen toegevoegde waarde heeft. Ik ben niet voor een doorrekening op die basis. Aanneming van deze motie moet ik dan ook ontraden.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Bent u nu werkelijk niet bereid om de burgers meer inzicht te geven in de effecten van het rijksbeleid?

Minister De Geus:

Wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart en dat kan in dit opzicht ook opgaan.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

U wilt de burger dus dom houden.

Minister De Geus:

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 48 waarin de regering wordt verzocht de verhoging van de kinderkorting zodanig vorm te geven dat die volledig terechtkomt bij de lagere inkomens. Daarmee zouden wij voorbijgaan aan de middeninkomens. Ik ontraad dus ook de aanneming van deze motie.

Mevrouw Verburg en mevrouw Noorman-den Uyl hebben een amendement ingediend over de Wajonggerechtigden. Er is 11,5 mln. structureel beschikbaar gekomen voor de reïntegratie van jonggehandicapten. Mede naar aanleiding van het advies van de commissie het Werkend Perspectief worden die middelen door het UWV ingezet voor de volgende doelen: levenslange no-riskpolis, herinvoering van de jonggehandicaptenteams, expertise arbeidsadviseur, medefinanciering reïntegratie-experimenten, voorlichting en extra reïntegratietrajecten, inclusief de eventuele inzet van begeleid werken. De bestedingen die zijn gerealiseerd, zullen te vinden zijn in de kwartaalrapportage van UWV die deze maand verschijnt.

Mevrouw Verburg heeft mij gevraagd bij minister Van Ardenne het project-Berkane onder de aandacht te brengen. Ik heb daar goede nota van genomen en zal graag aan haar verzoek voldoen.

Mevrouw Verburg (CDA):

Mag ik erop vertrouwen dat de minister dit sterk aanbeveelt en zijn best zal doen om het geregeld te krijgen?

Minister De Geus:

Ik wil mij zelf eerst nog verdiepen in de links die mevrouw Verburg aangeeft, maar zij kan ervan uitgaan dat mijn opmerking niet vrijblijvend is.

De leden Verburg, De Vries en Varela hebben een motie ingediend over het structureel kostendekkend maken van de sociale premies. Zij verzoeken de regering de Kamer voor 1 juli 2006 te informeren over het te volgen traject. In eerste termijn heb ik al gezegd dat ik de koers volledig onderschrijf. In deze termijn wil ik erop wijzen dat zo'n koers alleen maar vorm kan krijgen als er tegelijkertijd afspraken zijn gemaakt over de instrumenten met betrekking tot een evenwichtig inkomensbeleid, een evenwichtige saldobeleid en een gerichte lastenverlichting. Al die zaken hangen met die premies samen en het lijkt mij dat ze vooral bij een kabinetsformatie een rol moeten spelen. Daarom lijkt 1 juli 2006 niet het goede moment. Maar ik ben het volstrekt eens met de indieners over de koers als zodanig.

In de motie op stuk nr. 52 wordt de regering verzocht zowel belanghebbenden als de Kamer te informeren over de verschillende inkomensvoorzieningsmogelijkheden na de WAO. Deze motie komt mij sympathiek voor. Wij zijn er al mee bezig, maar het kan natuurlijk altijd beter. Het is goed dat ook de scholing wordt genoemd. Als de Kamer deze motie aanneemt, zal ik mij graag inspannen om de gevraagde informatie te leveren. De motie rept vooral van mogelijkheden voor de individuele werkzoekende, maar de gevraagde informatie is natuurlijk ook van groot belang voor werkgevers. Daarom wil ik de motie breed opvatten.

Mevrouw Verburg (CDA):

Daarom staat er ook "belanghebbenden".

Minister De Geus:

Akkoord. Dat geeft de mogelijkheid om in brede zin op te vatten.

In de motie op stuk nr. 53 wordt de regering verzocht te garanderen dat binnen twee maanden na herbeoordeling een reïntegratietraject (IRO) op basis van een reïntegratievisie wordt aangeboden. Er zal nog het nodige overleg moeten plaatsvinden met de verschillende belanghebbenden. Ik denk aan de ketenpartijen, want het gaat niet alleen om het UWV maar ook om de reïntegratiebedrijven enz. Het verzoek ligt op zichzelf in het verlengde van hetgeen wij in eerste termijn hebben besproken. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer.

Ik heb goede nota genomen van de sympathie die uit de motie op stuk nr. 56 spreekt voor mijn voornemen om over de pensioenen goede informatie te geven. Ik sta dan ook positief tegenover deze motie. Ik wijs er wel op dat projecten die hieruit voortvloeien, getoetst zullen worden aan de vraag of ze voorzien zijn van een deugdelijke financiële onderbouwing. Dat geldt ook voor het amendement dat mevrouw Verburg samen met mevrouw De Vries heeft ingediend over de subsidie van het WAOcafé, want ook dit kan alleen onder het voorbehoud dat de projecten de toets der kritiek kunnen doorstaan. Verder zal gegarandeerd moeten zijn dat de informatie over de nieuwe regelgeving, waarom in de motie wordt verzocht, congruent is met de informatie van het ministerie. Wij moeten immers voorkomen dat er verwarring ontstaat.

De heer Mosterd heeft gewezen op de problemen die kunnen ontstaan voor mensen die voor 1981 zijn gescheiden. In de schriftelijke beantwoording ben ik al uitvoerig op deze problematiek ingegaan. De motie op stuk nr. 57 die hierop betrekking heeft, lijkt op de motie van De Ruiter en Jense die bij de begrotingsbehandeling van 2003 is ingediend. De staatssecretaris heeft het jaar daarop op deze motie gereageerd. Ik neem aan dat de heer Mosterd nu vraagt om een nog grondiger benadering. Dat betekent dat wij iets meer tijd nodig zullen hebben. Daarbij komt dat ik een en ander met minister Donner wil bespreken, omdat wij de Wet pensioenverevening evalueren. Als de motie wordt aangenomen, kunnen wij voor het zomerreces in ieder geval een overzicht geven van de stand van zaken, en misschien zelfs een eindrapportage naar de Kamer sturen. Ik wil een grondig onderzoek uit laten voeren naar deze gecompliceerde materie en dat betekent dat ik nu niet op de uitkomsten kan vooruitlopen. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer over.

De heer De Wit vraagt mij in zijn motie op stuk nr. 58 om de Tijdelijke Regeling Inkomensgevolgen ook toe te passen als na zes maanden geen werk is gevonden. In eerste termijn hebben wij hierover al uitvoerig van gedachten gewisseld. Het zal dan ook geen verbazing wekken dat ik aanneming van deze motie sterk ontraad.

Beide bij het medezeggenschapsconvenant betrokken partijen zijn op dit moment met elkaar in gesprek over pension fund governance, waarvan de zeggenschap deel uitmaakt. In die gesprekken wordt ingegaan op de vraag hoe verder te gaan met het convenant dat tot 2007 loopt. Ik heb hoopgevende signalen over deze gesprekken ontvangen. Als het resultaat van deze gesprekken bekend is, zal ik de Kamer daarover informeren.

De motie-Van der Sande op stuk nr. 63. In eerste termijn heb ik al aangegeven dat het punt van de fictieve dienstbetrekking wordt meegenomen in de adviesaanvraag aan de SER. Ik sta verder positief tegenover het idee om te onderzoeken of het mogelijk is om de rompslomp rond de sociale verzekeringen ook langs die weg te verminderen. Ik heb al gezegd dat wij van de SER ook advies willen hebben over de sociale verzekeringen in de kring van verzekeringen bij een fictieve dienstbetrekking. Wij willen nagaan of wij via de sociale verzekeringen de rompslomp kunnen verminderen. Dat geldt voor zowel de inning van de premie als voor het verzekerd zijn als zodanig. Dat is natuurlijk één als het een persoonlijke zaak is. Ik loop niet vooruit op de fiscaliteit, want die houdt nauw verband met de afbakening. Stagevergoeding is op zichzelf geen sociaal begrip, zoals u weet. Daardoor rijst al snel de vraag waar de grens ligt. De aanneming van deze motie zou een antwoord van de regering op beide aspecten van de kwestie vergen.

Het amendement op stuk nr. 38 van de heer Van de Sande gaat over het jeugddebat dat al tien jaar plaatsvindt. Dat dient in mijn ogen een sympathiek doel. Verschillende departementen hebben het in het verleden gesponsord. Ook nu zijn er weer contacten met de departementen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Justitie over het sponsorship in 2006. Ik kan mij ook voorstellen dat de Tweede Kamer dat debat sponsort, want het vindt in haar gebouw plaats. Zij is de gastvrouw. Ik ben bereid om daar mede de verantwoordelijkheid voor te dragen, zij het in relatie tot de verantwoordelijkheid van anderen die ik net heb geschetst.

Mevrouw Van Gent heeft mij via een motie verzocht om bij het Voorjaarsoverleg in maart aanstaande ambitieuze afspraken te maken. De aanneming van die motie moet ik ontraden. Van de afspraken, gemaakt tijdens de werktop, is de inkt inmiddels droog. Ik heb de Kamer toegezegd om die te monitoren en haar daarover te informeren. Zij moeten "managerial" worden nagekomen. De partijen zijn niet voornemens om daar ieder halfjaar een politiek-bestuurlijke top over te houden. Evenmin is zeker of, wanneer en waarover er een voorjaarsoverleg wordt gehouden. Wij stellen de agenda voor overleggen met sociale partners eigenlijk altijd op naar gelang van de te bespreken kwesties. In dezen gaat het voornamelijk om de uitvoering van de afspraken. Er hoeft dus niet beleidsmatig om de tafel te worden gezeten. Daarom moet ik de aanneming van deze motie ontraden, want daardoor zou het debat te veel op het politiek-bestuurlijke niveau worden gevoerd, terwijl juist de afspraken moeten worden nagekomen.

Mevrouw Koşer Kaya heeft een motie ingediend met het verzoek om parallel aan de SUWI-evaluatie te onderzoeken welke gevolgen de afschaffing van de preventieve ontslagtoets zou hebben voor het voortbestaan. De aanneming van die motie moet ik ontraden. Er lopen namelijk twee discussies door elkaar. Ik weet dat de voorkeur van de fractie van D66 uitgaat naar de preventieve ontslagtoets; zij weet hoe ik en de rest van de Kamer hierover denken. Ik vind niet dat deze discussie moet worden verward met de discussie over de evaluatie van een organisatie die als zodanig op SUWI-wetgeving steunt. In een van de overwegingen van de motie is sprake van een gemeentelijk activeringsloket. Het gaat mij niet om het bordje dat daarboven hangt of om de vraag hoe de organisaties wettelijk en financieel georganiseerd zijn. Het gaat mij erom dat er op lokaal niveau zo veel mogelijk partijen worden samengebracht die werkzoekenden van dienst zijn. Het is bekend dat er in dat kader wordt gestreefd naar een ketenaanpak en naar bedrijfsverzamelgebouwen. De staatssecretaris is daarop ingegaan. Op dit punt zie ik in de praktijk al een aantal heel interessante ontwikkelingen optreden, die wij ook niet in de weg staan. Ik ben zelf in Gouda geweest, en ik hoor ook vanuit het Gelderse en van andere plaatsen in het land goede berichten hierover. Hierover verschillen wij dan ook niet van mening, maar een onderzoek dat op de SUWI-evaluatie vooruitloopt lijkt mij niet van belang. Ik ontraad daarom de aanneming van deze motie. Door mijn reactie hierop zijn wij naar ik meen toch een stapje verder gekomen in het debat.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Deze reactie gaat inderdaad een stapje verder, maar ik constateer nog steeds dat wij nog aan de kant van de instituties staan, niet aan de kant van de mensen zelf.

Minister De Geus:

Ik kom vervolgens bij de motie op stuk nr. 68, waarin het verzoek staat om het vernieuwde ontslagrecht ook van toepassing te laten zijn op ambtenaren. In eerste termijn hebben wij hierover al een debat gevoerd. In aanvulling daarop heb ik nog informatie aangereikt gekregen. Er is een IBO-werkgroep normalisatie rechtspositie overheidspersoneel, die verschillen tussen ambtenaren en werknemers in beeld brengt met de voor- en nadelen van de normalisatie van de ambtelijke rechtspositie. Het rapport van die werkgroep is openbaar gemaakt. Tegelijk is aan de Raad voor het overheidspersoneel verzocht om het kabinet te adviseren. Dat advies verwachten wij in het voorjaar van 2006, waarna wij het kabinetsstandpunt zullen bepalen.

Het arbeidsrecht is er voor iedereen. Verder is er altijd de ruimte om sectorale afspraken ook sectoraal vorm te geven, of dat nu gebeurt per cao of, zoals bij de overheid, in rechtspositieregelingen. Het onderzoek op dit punt geeft de Kamer straks aanleiding om de vinger te leggen bij datgene wat hij wel of niet gewenst zou vinden. Daarom moet ik de aanneming van de motie ontraden, omdat die vooruitloopt op de bevindingen uit het onderzoek.

Wat de motie op stuk nr. 69 over een preventieve ontslagtoets voor individuele gevallen betreft, heb ik in eerste termijn aangegeven dat het wat mij betreft gaat om een nieuw evenwicht. Dat zie ik niet in deze motie, waarvan ik daarom de aanneming moet ontraden. Ook procedureel komt het standpunt van de regering na ommekomst van het SER-advies.

De motie op stuk nr. 70 om bovenwettelijke verlening van de opzegtermijn onmogelijk te maken, zou een flagrante ingreep zijn in de contractvrijheid. Ik kan mij haast niet voorstellen dat een liberale partij daar voor zou zijn. Daarom moet ik de aanneming van deze motie ontraden.

In de motie op stuk nr. 71 gaat het om de mogelijkheden voor sociale activering. De uitwerking waarom in deze motie wordt gevraagd voor 1 maart is al in gang gezet. Dus moeten wij hier nu niet de indruk wekken dat ik niet zou willen vertellen wat er aan de hand is en dat wij nog voor 1 maart iets nieuws zouden moeten gaan doen. Wij zien sociale activering als stap op weg naar werk. Dan kan het in opdracht van het UWV worden ingezet. Voor personen met een WAO- of een WGA-uitkering kan dat het geval zijn. Het UWV kan dus voor deze mensen sociale activering als eerste stap op weg naar werk inkopen bij gemeenten. Dat is voor de WAO al een bestaande praktijk. Daarnaast zijn er de IVA-cliënten van het UWV met een uitkering voor volledig duurzame arbeidsongeschiktheid. In de nieuwe WIA is dat de inkomensvoorziening bij volledige arbeidsongeschiktheid. Dan zal het gaan om bevordering van maatschappelijke participatie, omdat activiteiten, gericht op bevordering van inschakeling in regulier werk niet meer aan de orde zijn. Dan is immers al geconstateerd dat de betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dus ook geen relevante verdiencapaciteit heeft. Als men dan maatschappelijk gaat activeren, is dat dus niet gericht op een arbeidsproces. Het gaat dan ook om een vorm van sociale activering die als bevordering van maatschappelijke participatie een taak is voor de gemeenten, op grond van de Welzijnswet en – als die wordt vervangen door de WMO – op grond van de WMO.

De faciliteiten op grond van het gemeentelijk beleid ter bevordering van de maatschappelijke participatie staan ter beschikking van alle inwoners van gemeenten en zijn dus ook beschikbaar voor inwoners met een IVA-uitkering. Zij kunnen net als andere inwoners deelnemen aan en gebruikmaken van de welzijnsfaciliteiten die de gemeenten bieden. Ik denk daarbij aan het buurthuiswerk, wijk- en buurtgerichte activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie, vrijwilligerswerk, sportactiviteiten en financiële ondersteuning als onderdeel van het minimabeleid. Gemeenten kunnen op grond van het welzijnsbeleid in de Welzijnswet, dan wel op grond van het voorzieningenbeleid binnen de Wet voorziening gehandicapten, middelen en voorzieningen inzetten voor het vervoer van en naar vrijwilligersactiviteiten of aanpassingen aanbrengen op de plaats waar die activiteiten worden verricht. Gemeenten beschikken over de middelen voor de uitvoering van dit beleid. De UWV zal IVA-cliënten die bij de claimbeoordeling te kennen geven prijs te stellen op ondersteuning bij maatschappelijke participatie, op deze wijze verwijzen naar de mogelijkheden op gemeentelijk niveau. Daarmee hebben wij uitvoering gegeven aan de betreffende motie.

In de motie-Varela, stuk nr. 73, wordt de regering verzocht met een gericht voorstel de armoedeval definitief aan te passen. Wij hebben al enige stevige maatregelen genomen om de armoedeval te beperken, namelijk verhoging van de arbeidskorting en de combinatiekorting en de afschaffing van de ozb. Wij zitten op het goede pad en gaan stapsgewijs verder. Dat doen wij niet integraal in één keer, omdat het altijd gaat om de inkomensbescherming van mensen op minimaniveau. Wij ontraden de aanneming van deze motie.

In de motie op stuk nr. 72 wordt de regering verzocht voor 1 mei te komen met een wetsvoorstel over ontslagrecht. Ik ben op zoek naar een evenwicht. In eerste termijn heb ik al gezegd dat het innemen van een standpunt door de regering niet afhankelijk is van de SER. Het is niet zo dat wij er niet op ingaan als de SER niet adviseert of een verdeeld advies geeft. Wij zien het als onze taak tot een standpunt te komen. Wij hebben om advies gevraagd en dat wachten wij eerst af. Ik bestempel de termijn die in de motie staat als onmogelijk. Ik heb in eerste termijn gezegd welk pad wij kunnen volgen. Ik ontraad de aanneming van deze motie.

Het amendement op stuk nr. 62 gaat over de gewijzigde dekking. Ik had het amendement al ontraden. In de begroting van 2006 is niet voorzien in een onderuitputting en die van 2005 kan hiervoor niet worden aangewend. Ook op grond van de dekking ontraad ik de aanneming van dit amendement.

Het amendement op stuk nr. 40 gaat over een pilot loonsuppletie reïntegratie herbeoordeelde arbeidsgehandicapten. Het bestaande en uitvoerig besproken instrumentarium moet nu worden gehandhaafd. Er zijn geen redenen om hieraan te sleutelen. Ik ga verder op de ingeslagen weg en stel vast dat wij een belangrijke stap hebben gemaakt door naast het wettelijke en het financiële instrumentarium, nu ook in de Werktop het commitment van betrokken partijen te organiseren. Ik ontraad de Kamer nu weer aan de instrumenten te sleutelen. De dekking is overigens problematisch, want op het niet-juridisch verplichte deel van het budget berusten wel beleidsmatig verbonden verplichten, die wij al eerder hebben aangegeven.

Hiermee ben ik aan het eind van mijn beantwoording gekomen. De overige onderwerpen neemt de staatssecretaris voor zijn rekening.

Mevrouw Verburg (CDA):

Op het snijvlak van de beantwoording van de minister en de staatssecretaris kom ik terug op wat ik gisterenavond heb geantwoord op een vraag van mevrouw Bussemaker. Ik ben toen ingegaan op het amendement op stuk nr.19, dat inmiddels is ingetrokken en vervangen door het amendement op stuk nr. 42 met een bijbehorende andere dekking.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Ik ben mevrouw Bussemaker een antwoord schuldig op haar vraag over de motie-Van Hijum/Bussemaker over de moderniseringsvoorstellen WSW. Wij werken het wetsvoorstel uit en zullen de motie daarin verwerken.

Ik bevestig mevrouw Verburg dat de ministeries van SZW en van OCW samenwerken aan de ambitie om mensen meer vooruit te krijgen dan via structuren en geldstromen. Ik onderstreep dit dubbel. De betrokken bewindslieden hebben afgesproken begin 2006 op een rij te zetten hoe de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt kan worden verbeterd. Daarbij gaat het ook om het slechten van belemmerende regelgeving. Het gaat dus niet alleen om de ambitie, maar ook om de afspraken om daaraan wat te doen.

De heer Van der Sande heeft mij gevraagd of participatiebanen ook voor anderen dan alleen bijstandsgerechtigden kunnen worden ingezet, zoals voor mensen in de IOAW en IOAZ en voor cliënten van het UWV. Ik meen dat wij dat op dit moment niet moeten doen, omdat daarvoor een andere regelgeving nodig is en de wetgeving zal moeten worden aangepast op het terrein van de Flexwet, pensioenen, de Wet-PEMBA en dergelijke. Daarvoor is een andere discussie nodig. Wij spreken nu over de groep die via het I-deel kan worden bediend. De heer Van der Sande is alert genoeg om dit punt mee te nemen bij een eventuele evaluatie van de participatiebanen. Ik zou op dit moment de zaak daar niet mee compliceren.

Ik ben niet van mening dat de inspanningen van het kabinet om ouderen langer aan het werk te houden niet voldoende zouden zijn, zoals de heer Van der Sande heeft gezegd. In de wetgeving die de Kamer kent met betrekking tot het prepensioen zit de nodige stimulans. In de schriftelijke beantwoording hebben wij vrij goed weergegeven wat daarnaast de maatregelen van het kabinet zijn om de participatie te bevorderen. Er komt een antwoord op de vragen van mevrouw De Vries over het integrale verhaal gebaseerd op de adviezen, zoals ik dat gisteravond heb geschetst.

De heer Van der Sande heeft gelijk dat er binnen het bedrijfsleven voldoende aanleiding is om leeftijdsbewust personeelsbeleid te voeren. Dat is nu precies datgene wat wij met elkaar proberen te bewerkstelligen, niet alleen via communicatie, maar ook via allerlei soorten maatregelen die in gang zijn gezet door de regiegroep Grijs werkt, waarvan de heer Nijpels voorzitter is. Een groot aantal initiatieven en nieuwe ontwikkelingen wordt daar tot stand gebracht. Op deze plek, met werkgevers en werknemers tezamen, zullen zij vorm moeten krijgen. De overheid kan randvoorwaarden scheppen en kan stimuleren, duwen en trekken. Via de regiegroep Grijs werkt, is de overheid daarmee intensief bezig.

De heer Van der Sande (VVD):

Mijn fractie heeft de staatssecretaris gevraagd na te gaan wat de mogelijkheden zijn in de 55-plusregelingen. Hoe kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat de barrières worden weggenomen vanuit de overheid? Daarnaast heeft onze fractie de staatssecretaris gevraagd naar de combinatie tussen presteren en loon te kijken.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik zal hier geen uitgebreid betoog houden over de totstandkoming van arbeidsvoorwaarden, loonschalen, functiewaarderingsschalen, beoordelingsgesprekken enzovoort. Ik ben aanwezig bij werkgevers en werknemers, via vakorganisaties dan wel via ondernemingsraden. Daar ligt de verantwoordelijkheid en daar worden de afspraken gemaakt. De combinatie tussen presteren en loon is een onderdeel van leeftijdsbewust personeelsbeleid, net als het aanpakken van demotie, het organiseren van functieaanpassingen en het aanpassen van de productiviteit aan de activiteiten van mensen. Ik kan daar zelf weinig aan doen, want ik ben niet degene die de afspraken maakt en die het personeelsbeleid binnen ondernemingen organiseert, dus ik heb weinig aangrijpingspunten.

Voor de 55-plusregelingen geldt min of meer hetzelfde. De heer Van der Sande wil inzicht in die regelingen. Ik zeg toe dat ik zal nagaan of wij dat in beeld kunnen brengen. Aan de hand daarvan kunnen wij bepalen of er nog iets moet gebeuren, additioneel aan wat er al gebeurt. Dat zullen wij dan moeten doen aan de hand van de inventarisaties van de cao's. Wij maken wel vaker analyses van de cao's, dus dat is geen probleem. Wat er nog mogelijk is, laat ik even open.

Mevrouw Van Gent heeft gevraagd wat de vrijheden zijn van gemeenten bij de participatiebanen. De vrijheden houden in: het aanduiden wie ervoor in aanmerking komen, het bepalen wat additioneel werk is, wat de verdere ondersteuning is, hoe men de diagnosticering vormgeeft, welke premies en eventuele bonussen men aan mensen geeft en welke activiteiten men die mensen laat doen.

Gisteren had ik de informatie niet paraat rond het amendement over de 1 mln. voor het Jeugdsportfonds. Het gaat om een motie die is ingediend tijdens de behandeling van de begroting van VWS, en waarvoor nu een amendement wordt ingericht. Het zou betekenen dat wij vanuit de begroting van Sociale Zaken een motie financieren die bij VWS is aangenomen. Ik heb daarmee een probleem, omdat ik meen dat een motie die is aangenomen bij VWS vanuit diezelfde begroting gefinancierd en gedekt zou moeten worden. Een begrotingsoverschrijdende dekking is mogelijk, maar dat moet wel bij de algemene beschouwingen gebeuren, zo zijn de regels, en dat is niet gebeurd. Bovendien past het amendement niet in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeente.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

De staatssecretaris zegt dat een begrotingsoverschrijdend voornemen pas hier aan de orde zou kunnen zijn als daarvan bij de algemene politieke beschouwingen melding gemaakt is. Ik ben dat niet met hem eens en voel mij daarin gesteund door de brief van de voorzitter van de Kamer naar aanleiding van het verzoek van minister Zalm om geen begrotingsoverschrijdende voorstellen te doen. De voorzitter heeft gezegd dat de Kamer als medewetgever gewoon in staat en bevoegd is om zich bij de begrotingsbehandelingen voor te nemen waaraan zij behoefte heeft. Daarmee is de argumentatie van de staatssecretaris op dit punt niet geldig.

Staatssecretaris Van Hoof:

Het laatste dat ik zou willen, is tegen de opvattingen van de voorzitter van deze Kamer ingaan. Maar mijn bezwaar op het punt van de verantwoordelijkheden dat ik net geschetst heb, blijft overeind. Ik vind nog steeds dat een dergelijk amendement bij de begrotingsbehandeling van VWS had moeten worden ingediend.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Het gaat nadrukkelijk ook om de problematiek van arme kinderen, waarover wij al eerder gesproken hebben. Het is een uitwerking van een motie die in deze Kamer is aangenomen om een impuls te geven aan het Jeugdsportfonds. Het is niet alleen een aanmoediging in de zin van "jongens, ga ervoor", het is ook een financiële impuls. Het is natuurlijk heel goed mogelijk om een budget vanuit het Gemeentefonds bij Voorjaarsnota over te hevelen; dat is keurig afgedekt. Ik zie wel degelijk ook een nadrukkelijke verantwoordelijkheid voor SZW. En waar gaat het nu helemaal om? Het gaat om 1 mln., maar voor deze kinderen is dat uitermate belangrijk.

Staatssecretaris Van Hoof:

Wij voeren nu een discussie die wij gisteren ook al aan de orde hebben gehad. Ik heb zojuist al beargumenteerd waarom ik vind dat een amendement bij deze begroting niet op zijn plaats is. Dat sluit ook aan bij datgene wat daar vorig jaar al over gezegd is, met verwijzing naar middelen die op de begroting van VWS beschikbaar zijn. Daardoor zou het meer voor de hand hebben gelegen dat mevrouw Van Gent dit amendement niet nu, maar bij de behandeling van de begroting van VWS zou hebben ingediend. Ik ontraad om de aangegeven redenen aanneming van dit amendement op deze begroting, dat moge duidelijk zijn.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Begrijp ik het goed als ik concludeer dat de staatssecretaris het om bureaucratische redenen niet met het amendement eens is, maar dat de inhoud van het amendement hem zeer aanspreekt? Dat zou terecht zijn, want de inhoud borduurt voort op een motie die in de Kamer is aangenomen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Mevrouw Van Gent weet verschrikkelijk veel uit mijn woorden te halen wat er niet in ligt. Ik zou willen dat zij zich gewoon houdt aan datgene wat ik gezegd heb. Ik vind op de eerste plaats dat het een onderwerp is dat bij de begroting van VWS aan de orde is gekomen en dat het daar dan ook verder behandeld zou moeten worden. Op de tweede plaats sta ik op het standpunt dat het amendement niet past in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeente. Op de derde plaats verwijs ik net als vorig jaar naar de BOS-regeling; die zou aanknopingspunten bieden. Dit zijn volgens mij allemaal argumenten die tot een andere conclusie leiden dan de conclusie die mevrouw Van Gent trekt. Dat wil ik ook maar gezegd hebben.

In reactie op een vraag van de heer De Wit zou ik willen zeggen: nee, wij rekenen ons zeker niet rijk als wij verwijzen naar een daling van het aantal huishoudens met een laag inkomen in de Armoedemonitor. Wij zien een dalende trend bij het aantal van die huishoudens. Wij zien ook een stijgende trend bij het aantal beschikbare vacatures en bij de hoeveelheid beschikbaar werk. Er zijn dus veel kansen en mogelijkheden.

Dan ben ik toe aan de bespreking van een aantal moties en nog een enkel amendement. De motie op stuk nr. 49 van mevrouw Noorman-den Uyl vraagt om een geïntegreerd plan van aanpak voor de positie en de kansen van arme kinderen. Ik heb in de kabinetsreactie op de Armoedemonitor van het SCP een aantal maatregelen genoemd die van grote betekenis zijn voor datgene waarvoor mevrouw Noorman aandacht vraagt. Ik wijs bijvoorbeeld op de maatregelen ter verbetering van de koopkracht van mensen met een laag inkomen en van gezinnen met kinderen, op de activering tot werken en deelname aan de samenleving en op de maatwerkoplossingen voor lokale armoedevraagstukken. Kortom, wij nemen een hele trits van maatregelen en er zijn aparte regelingen voor kinderbijslag, kinderkorting, combikorting, alleenstaandenkorting, een hogere bijstandsnorm voor alleenstaande ouders en een tegemoetkoming in specifieke kosten van kinderopvang en studiekosten. Specifieke maatregelen die al in de zomer besproken zijn naar aanleiding van de suggesties van de armoede-denktank, zijn inmiddels in uitvoering genomen. Ik heb in een algemeen overleg al een keer verwezen naar de speciale site hierover. En in het nationaal actieplan Armoede zijn ook alle maatregelen opgenomen die wij hebben getroffen ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, ook bij jongeren. Ik denk dan ook dat een extra document in de vorm van een plan van aanpak niets extra's te bieden heeft. Daarom ontraad ik de Kamer, deze motie van mevrouw Noorman aan te nemen.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

De inkomenssituatie van arme huishoudens met kinderen die u schetst, is veel slechter dan wat er uit de koopkrachtplaatjes blijkt. Dat hebben wij al besproken, het maakt 3 of 4% uit. Het punt is dat u met de maatregelen die u voorstelt, deze doelgroep niet bereikt. Als het u iets kan schelen hoe het met deze groep gaat, zoals blijkt uit de SVB-conferentie, zou u dit probleem toch anders moeten aanpakken, dan is er meer nodig dan de maatregelen die u opsomt, juist omdat u deze groep met deze maatregelen niet bereikt. Het aantal is niet voor niets groter geworden.

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik kom dadelijk in reactie op een andere motie nog te spreken over het bereik.

In hun motie op stuk nr. 50 vragen mevrouw Noorman en mevrouw Bussemaker om een experiment met het ontschotten van het I- en het W-deel. Ik heb gisteren al aangegeven hoe geharnast ik hierin zit. Ik zal de argumenten niet nog een keer op een rij zetten. Mevrouw Noorman kent die wel en dat zou dus zonde van de tijd zijn. Ik ontraad aanvaarding van deze motie ten sterkste.

De motie-Mosterd c.s. op stuk nr. 54 heeft betrekking op het verdeelmodel van de Wet werk en bijstand. Om te beginnen, ga ik ervan uit dat de heer Mosterd het verdeelmodel, zoals wij dat in de overleggen van 15 en 30 juni jongstleden hebben vastgesteld, niet opnieuw ter discussie wil stellen met zijn motie. Uit zijn non-verbale reactie maak ik op dat dit inderdaad niet het geval is. Verder heb ik begrepen dat de heer Mosterd graag wil dat wij op basis van de uitkomsten nog eens bekijken hoe het precies zit met de nadeelgemeenten, of de uitkomsten mogelijkerwijze het gevolg zijn van het model en of er aanleiding is om het model aan te passen. Ik heb gisteren in mijn eerste termijn uitvoerig uit de doeken gedaan dat wij een onderhoudstraject hebben waarin in feite alles gedaan wordt wat de heer Mosterd in deze motie vraagt. Je kunt dus zeggen dat de motie overbodig is, maar je kunt ook zeggen dat de heer Mosterd er wellicht verstandig aan doet om de motie aan te houden totdat de uitkomsten van de eerstvolgende inventarisatie er zijn. Ik laat het oordeel over deze motie dan ook aan de Kamer over.

In de motie op stuk nr. 55 vragen de heer Mosterd en mevrouw Koşer Kaya om afspraken te maken om het niet-gebruik van regelingen terug te dringen en hiervoor financiën in te zetten. Ik heb al aangegeven – hiermee beantwoord ik ook de vraag van mevrouw Noorman van zo-even – dat het Sociaal en Cultureel Planbureau in beeld brengt wat er met betrekking tot het niet-gebruik te inventariseren is. Ik wil graag de uitkomsten van dat onderzoek afwachten. Waar het gaat om schuldhulpverlening, verwijs ik naar de mogelijkheden die de gemeenten daar op dit moment al toe hebben. Ik denk dan ook dat deze motie prematuur is.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik zou het een goed idee vinden als het fenomeen huisbezoeken aan mensen die een uitkering hebben aangevraagd of die al een tijdje een uitkering hebben, wordt opgevoerd. Dat heeft twee voordelen. Ten eerste kunnen de mensen gewezen worden op regelingen die er zijn, dus ook de mensen die er nu niet automatisch gebruik van maken. Ten tweede kan er fraude en dergelijke door opgespoord worden. Wilt u dat eens opnemen met de VNG en het IPO, want bij heel veel gemeenten gebeurt dit nog niet?

Staatssecretaris Van Hoof:

Dit betekent ook dat het bij veel gemeenten wel gebeurt. Er is helemaal niets op tegen om in de overleggen die wij hebben met de VNG en het IPO – het gaat dan met name om de VNG, want de provincies hebben hier niet echt een rol in – dit fenomeen nog eens als een best practice uit te dragen.

Ik kom bij de motie van de heer De Wit op stuk nr. 59 over de toetreding van de Midden- en Oost-Europese lidstaten en de risico's met betrekking tot verdringing en oneerlijke concurrentie. Het kabinet bereidt besluitvorming voor over de vraag hoe te handelen per 1 mei 2006. Een brief hierover zal in maart 2006 aan de Kamer worden toegezonden. Het lijkt mij wijs om die eerst af te wachten. De handhaving en de bestrijding in het kader van schijnconstructies wordt gedaan door de arbeidsinspectie. Voorts wijs ik op het bestaan en de komende uitbreiding van de WAGA. In die zin wil ik aanvaarding van de motie van de heer De Wit op dit punt ontraden.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Komt er bij de stukken die de Kamer in maart toegezonden krijgt ook een onderzoek over de vraag waar en in welke mate er sprake is van verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt? Zo langzamerhand zou daar immers iets over gezegd moeten kunnen worden.

Staatssecretaris Van Hoof:

Misschien kan dat. Het ligt eraan in hoeverre dat in beeld te krijgen is. Het is wel een belangrijk element.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Mag ik het zo begrijpen dat u in ieder geval het voornemen heeft om dat volgend jaar maart zo goed mogelijk in beeld te brengen?

Staatssecretaris Van Hoof:

Als ik mij niet vergis, heb ik de Kamer uitgebreid geïnformeerd over de opzet van het onderzoek. Daarin komen allerlei elementen aan bod, zowel internationaal als nationaal. Daarbij komt ook de vraag over verdringing aan de orde. Ik verwijs in dit verband naar de ervaringen die wij hebben met seizoensarbeid.

Voorzitter. De heer de Wit vraag in zijn motie op stuk nr. 60 naar de mogelijkheid tot het voeren van categoriaal beleid. Bij de invoering van de Wet werk en bijstand is de bijzondere bijstand categoriaal afgeschaft, met uitzondering van de bekende groepen. Het past ook niet bij het maatwerk dat wij voor ogen hebben. Het leidt tot ongerichte inkomenssuppleties. Dat betekent dat het niet effectief is. Het draagt bovendien bij tot vergroting van de armoedeval. Ook draagt het bij aan gemeentelijk inkomensbeleid, wat wij toch niet willen. Dat betekent dat de afspraak in het regeerakkoord is uitgevoerd. Wat mij betreft wordt die ook gehandhaafd. Daarom moet ik aanvaarding van deze motie ontraden.

Mevrouw Van Gent heeft een motie ingediend op stuk nr. 64 over alleenstaande ouders. Daarin legt zij een verband tussen de vrijstelling van de arbeidsverplichting voor alleenstaande ouders en een financiële stimulans. Op zichzelf heeft de financiële stimulans helemaal niets te maken met het vrijstellen. De gemeente besluit tot vrijstelling. Bij een ontheffing van de arbeidsverplichting gaat het om persoonlijke omstandigheden aan de hand waarvan de gemeente bepaalde keuzes maakt. Dat is een heel andere invalshoek dan een financiële stimulans die er over het algemeen op gericht is mensen te stimuleren zich op de arbeidsmarkt te begeven. Om die reden ontraad ik aanvaarding van deze motie.

Dan de motie van mevrouw Van Gent en de heer Van der Sande op stuk nr. 65 betreffende een verzoek tot een onderzoek naar de oorzaken van het grote aantal vrijstellingen. Ik kan mij vinden in de achterliggende gedachte dat het zo veel mogelijk en snel betrekken van mensen bij de arbeidsmarkt contraproductief zou kunnen werken. Een dergelijk onderzoek lijkt mij niet passen bij de afspraken over derapportage, het niet steeds meer gegevens bij de gemeenten opvragen. Volgend jaar komt er informatie beschikbaar die wordt betrokken bij de evaluatie, mogelijkerwijs via de monitor die Divosa gaat uitvoeren. Ik vermoed dat er op een later moment langs de reguliere weg al informatie beschikbaar komt.

Dan blijft over een amendement van mevrouw Noorman op stuk nr. 39 over extra middelen voor de schuldhulpverlening. Daar zat zij volgens mij al op te wachten. De schuldhulpverlening kan door de gemeente worden gefinancierd uit verschillende middelen, onder andere uit de bijzondere bijstand die via het Gemeentefonds komt en uit het inkomensdeel van de Wet werk en bijstand. Naar mijn stellige overtuiging hoeven daar op dit moment geen extra middelen aan te worden toegevoegd, zeker niet tegen de achtergrond van de keuzen die het kabinet recentelijk heeft gemaakt. De ontlasting van de rechtbank is een aangelegenheid die via het wetgevingstraject van de collega van Justitie loopt. Ik denk dat het goed is om dit daar te agenderen en eventueel te financieren. Overigens moet ik er nog aan toevoegen dat de dekking voor dit amendement, namelijk anticiperen op een verwachte volumeontwikkeling van de bijstand, niet helemaal volgens de regels is. Het druist in tegen de afspraken met de Kamer en met de VNG over de berekeningen van het macrobudget van het inkomensdeel van de Wet werk en bijstand.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

De financiering is volgens mij wel correct. Als je met dit budget inzet op de minnelijke regeling, kun je 2300 mensen aan het werk krijgen. U hebt in eerste termijn zelf gezegd dat dit nu een grote belemmering is. Het betaalt zichzelf dus terug.

Een aantal gemeenten is niet meer bereid om mensen met een inkomen van meer dan 120% in de schuldhulpverlening te nemen. Dat betekent dat mensen op dit moment worden uitgesloten van de minnelijke regeling. U hebt de noodkreten uit het veld gehoord. Dit is bedoeld om dat weer overeind te trekken. Dan kunt u niet naar de collega van Justitie wijzen, want de minnelijke regeling zit in uw pakket.

Staatssecretaris Van Hoof:

U zegt dat dit amendement zichzelf betaalt. Ik moet u corrigeren: dit amendement zou zichzelf kunnen betalen, maar dat is nog niet bewezen. Dat is al het eerste knooppunt, want daarmee is de financiering nog niet gerealiseerd. Het is goed Nederlands gebruik om het geld niet uit te geven voordat je het binnen hebt. Wat betreft de gemeente Zoetermeer verwijs ik naar de antwoorden op de schriftelijke vragen die er snel aankomen. Ik heb ze volgens mij allemaal afgehandeld. Wat betreft de minnelijke regeling verwijs ik naar de behandeling van de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Ik weet niet zeker of ik eerder iets heb gezegd over het budget van de bijzondere bijstand, maar daarmee heb ik ook gereageerd op het amendement van de heer De Wit oorspronkelijk op stuk nr. 10 en nu op stuk nr. 12 en op het amendement oorspronkelijk op stuk nr. 29 en nu op stuk nr. 162.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen over alles te stemmen, ook over de moties en de amendementen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 12.12 uur tot 13.00 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven