Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Aanpassing van de Auteurswet 1912 ter implementatie van richtlijn nr. 2001/84/EG van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk (PbEG L 272) (29912).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. Met dit wetsvoorstel wordt het volgrecht ingevoerd. Mijn fractie vindt dit een goede zaak. Voor schrijvers en componisten is er al een vergoedingsregeling en het is niet meer dan logisch dat ook voor andere scheppende kunstenaars een soortgelijke financiële regeling in het leven wordt geroepen. Nu is het nog zo dat de kunstenaar alleen profiteert van de eerste verkoop van zijn product. Als je echter enkele jaren later een bekende kunstenaar bent geworden en er een levendige handel in je werk is ontstaan, verdien je er niets meer aan. Dat is niet redelijk.

In de schriftelijke ronde heeft de CDA-fractie gewezen op enkele onduidelijkheden en onwenselijkheden in dit wetsvoorstel. De minister heeft op deze opmerkingen uitgebreid gereageerd, maar toch blijven nog enkele onduidelijkheden en kanttekeningen open staan.

Allereerst maak ik mij zorgen over de verwachte verplaatsing van de professionele kunsthandel. Landen als Zwitserland en de Verenigde Staten kennen geen volgrecht en ook Nederland is in Europees verband lange tijd tegenstander geweest omdat wij bang waren dat wij onze bloeiende kunsthandel zouden verliezen. Dit kabinet doet er alles aan om de concurrentiepositie van Nederland te bevorderen en op de kaart te zetten. Nederland moet weer interessant worden voor het bedrijfsleven, maar dit voorstel past niet in deze kabinetslijn. De kans dat de kunstmarkt zich zal verplaatsen naar landen buiten de EU waar het volgrecht niet van toepassing is, is niet ongegrond. De minister neemt mijns inziens veel te gemakkelijk aan dat het de moeite niet loont om het volgrecht te ontduiken, aangezien het verschuldigde verdrag bij de verkoop van een kunstwerk van € 4000 slechts € 160 zou bedragen. Dit bedrag is volgens hem te gering om het volgrecht te ontduiken. In de professionele kunsthandel zal het echter nooit om één individuele transactie gaan, maar om een groot aantal verkopen per jaar. Dan wordt het al een stuk interessanter om de handel te verplaatsen. De kans dat de transactie buiten Europa wordt voltrokken, wordt daarmee aanzienlijk groter. Wij hebben overigens deze ontwikkeling ook al gezien in 1994 toen begonnen is met het heffen van btw op kunst en antiek. Toen brachten buitenlandse kunsthandelaren hun stukken wel mee naar The European Fine Art Fair in Maastricht, maar vonden de daadwerkelijke transacties plaats in het buitenland. Op die manier liep de Nederlandse fiscus de btw alsnog mis. Het is niet ondenkbaar dat dergelijke praktijken zich ook zullen voordoen bij de invoering van het volgrecht. Ik vind het onverstandig dat de minister dergelijke economische ontwikkelingen niet wil zien. Over drie jaar zullen op grond van een EU-richtlijn de gevolgen voor de kunsthandel worden geëvalueerd. Dat biedt de minister de gelegenheid om de garantie te geven dat, als blijkt dat dit wetsvoorstel nadelige implicaties heeft voor de kunsthandel in Nederland, de richtlijn hoe dan ook zal worden aangepast. Ik krijg graag een bevestiging van de minister.

Tijdens de schriftelijke voorbereiding heb ik uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheden om het volgrecht te ontduiken. Galeriehouders of andere tussenpersonen kunnen onder het volgrecht uitkomen als zij hun kunst gaan verhandelen als privé-persoon en niet in hun professionele functie. Bovendien zou de invoering van het volgrecht ertoe kunnen leiden dat kunstkopers de professionele kunsthandelaren gaan mijden en liever in het informele circuit onderhands zaken gaan doen, met als gevolg louche praktijken die de kwaliteit van de kunsthandel teniet zullen doen. Ook hiervan zegt de minister dat wij daarvoor niet bang hoeven te zijn omdat het maar om relatief kleine bedragen gaat. Ik vraag mij af of die redenering hout snijdt. Per slot van rekening geldt ook hier de wet van de grote getallen. Als over drie jaar blijkt dat de kunsthandel slinkse manieren heeft gevonden om het volgrecht te ontduiken, moet de regering alles in het werk stellen om de richtlijn aan te passen. Ook op dit punt wil ik graag een bevestiging van de minister hebben.

Ons bereiken geluiden dat de opsporing van de rechthebbenden, de inning van de gelden en de uitkering daarvan niet alleen duur maar ook ingewikkeld zijn. Ik kan mij dit wel voorstellen. Als het volgrecht eenmaal een feit is, zal er een compleet nieuw apparaat moeten worden opgetuigd. Het alternatief van Actal om een centraal informatiepunt op te zetten om zodoende de administratieve lasten te drukken, neemt de minister niet over. Hij laat dit liever aan het veld over. Mijn fractie heeft hier ook wel begrip voor, maar gelet op de al door velen geconstateerde wildgroei aan stichtingen die zich bezighouden met allerlei aan het auteursrecht verwante rechten en heffingen, valt er naar ons idee wel iets te zeggen voor het stroomlijnen van de bureaucratie. Voor de verkoper van het kunstwerk zal het veel efficiënter en goedkoper zijn om iedere verkoop bij één organisatie te melden en voor de kunstenaar is het gemakkelijker om één aanspreekpunt te hebben dat over de benodigde expertise en efficiency beschikt voor de handhaving van het volgrecht.

Uit het veld bereiken ons geluiden dat de kunsthandelaren en kunstenaars willen komen tot zo'n centraal innings- en registratiepunt. Wij vinden dat dit initiatief steun verdient. Het komt de transparantie van het veld en de efficiency ten goede. Zolang individuele kunstenaars echter nog steeds rechtstreeks bij veilinghuizen en galeries kunnen aankloppen om hun eigen volgrecht op te eisen, is er nog geen slag gemaakt. Ik zou de praktijk een handje willen helpen door in de wet vast te leggen dat de inning van het volgrecht moet gebeuren door een rechtspersoon die zich verplicht om op grond van zijn statuten de belangen van de rechthebbenden te behartigen. Zo laat je naar ons idee de mogelijkheid van concurrentie nadrukkelijk open, naast die nieuw op te richten stichting, terwijl de wirwar van individuele claims een beetje wordt ingedamd. Binnen het auteursrecht is dit geen vreemde constructie. Ik heb daartoe een amendement voorbereid en ingediend.

Het volgrecht is van toepassing op originele kunstwerken, maar ook bij de verkoop van reproducties – mits deze in beperkte oplage zijn vervaardigd – heeft de kunstenaar de mogelijkheid om volgrechtgelden op te eisen. De CDA-fractie heeft gevraagd om een specificatie van deze regeling. Wij willen graag weten bij hoeveel kopieën die grens wordt gelegd. De minister kan dit niet specificeren, omdat volgens hem per discipline verschilt wat gangbaar is. Zijn argument is dat specificatie op gespannen voet zou staan met de richtlijn waarin geen concrete bedragen worden genoemd, maar sprake is van een beperkte oplage. Volgens de minister moet in ieder geval worden bekeken welk maximum aan de reproductie kan worden gesteld. Wij willen graag weten wie hier over oordeelt. Kan worden gegarandeerd dat er, als dit van geval tot geval wordt beoordeeld, op een objectieve manier wordt gewerkt?

Als deze vragen adequaat worden beantwoord, zijn wij er klaar voor om deze nieuwe heffing in het leven te roepen.

De vergadering wordt van 14.25 uur tot 14.30 uur geschorst.

Minister Donner:

Voorzitter. Het doet mij deugd dat dit onderwerp zich zo in de aandacht van de Kamer mag verheugen!

Het onderwerp dat wij vandaag behandelen, is een aspect van het auteursrecht. Met recht kan men zich afvragen wat de reden is voor deze vermenigvuldiging. Ik denk echter dat iedereen die zich in dit onderwerp heeft verdiept, zal constateren dat het niet onlogisch is om dit soort zaken te regelen.

Een sprekend voorbeeld van het nut van het volgrecht is Vincent van Gogh. Gedurende zijn leven heeft hij namelijk slechts één schilderij kunnen verkopen en wel De rode wijngaard voor 400 francs. Dit werk zou vandaag de dag echter tientallen miljoenen euro's opbrengen. Van Gogh zou dus nooit enige vrucht hebben gehad van deze waarde. Ik moet hier natuurlijk wel bij aantekenen dat hij volgens de voorliggende regeling slechts een aanspraak zou hebben tot 1955. De regeling is immers in de tijd beperkt en wel tot zeventig jaar na de dood van de kunstenaar.

Dit voorbeeld laat zien hoe onbevredigend het voor een kunstenaar kan zijn als zijn jeugdwerken in de handel geleidelijk in waarde stijgen. De handel profiteert immers wel van deze meerwaarde maar de kunstenaar niet. Met dit voorstel voor een volgrecht wordt geprobeerd om te regelen dat de kunstenaar wel van deze meerwaarde kan profiteren.

Het volgrecht is in het voorliggende voorstel een onvervreemdbaar recht van de maker van het originele kunstwerk. Dit recht kan dus niet worden overgedragen. De kunstenaar krijgt het recht op een percentage van de verkoopprijs wanneer het werk wordt doorverkocht.

Nederland liep niet over van enthousiasme voor het idee om deze materie in het nationale recht te regelen. Mevrouw Van Vroonhoven wees hier terecht op. Dat is te begrijpen omdat dit onderwerp het beste op Europees niveau kan worden geregeld. De overweging van de Europese wetgever bij dit voorstel was het rechtvaardigheidsaspect dat ik zojuist al schetste in mijn voorbeeld van Van Gogh. Verder heeft de Europese wetgever overwogen dat het van belang is dat er een evenwicht komt tussen de economische positie van de kunstenaar en die van degene die het kunstwerk exploiteert.

Mevrouw Van Vroonhoven wees op het risico van verplaatsingseffecten. Zij deed dat terecht en daarom is ervoor gekozen om het met zo veel mogelijk landen tegelijk te regelen. Een aantal landen van de EU voert dit volgrecht echter niet in. Ik kan de gevolgen daarvan enigszins relativeren door aan te geven dat de gevolgen van verplaatsing vermoedelijk gering zijn. Uiteraard ontbreekt exacte informatie hierover. Een aantal landen kent dit volgrecht al en er zijn geen signalen dat de kunsthandel in die landen is leeggelopen. In de stukken is er verder op gewezen dat de prijsverhoging die het gevolg kan zijn van de invoering van het volgrecht, relatief beperkt is. Overigens is het nog de vraag of deze verhoging in alle gevallen zal worden doorberekend.

Om het effect op de prijzen te beperken is voor een degressief systeem gekozen. Dat houdt in dat het percentage geleidelijk afneemt. Een en ander laat onverlet dat wij niet precies weten wat er zal gebeuren. De grote veilingen worden echter wel daar gehouden waar veel koopkrachtige kopers zitten. Van minder belang is dus de vraag of de handelaar het kan verplaatsen, want dan zou dat nu al gebeuren. De handel vindt nu namelijk al plaats in een aantal landen waar een volgrecht bestaat. Dat geldt zeker voor de kleinere werken. Het volgrecht gaat pas in als een dergelijk klein werk voor meer dan € 3000 wordt verkocht. Voor een handelaar geldt het argument van de grote hoeveelheden. Dat argument gebruikt u. Alleen bepaalt niet de handelaar waar de verkoop plaatsvindt, maar de consument. Het wordt dus voor de consument alleen maar interessant om in een ander land te gaan kopen als hij of zij grote hoeveelheden kunstwerken tegelijk koopt. Anders is de handelaar gebonden aan de vraag waar de koopkrachtige vraag en de markt zitten. Die zal hij moeten volgen.

Ik ben het geheel met uw zorg eens dat de richtlijn moet worden aangepast, zo dit soort effecten blijken. Helaas kan ik nog niet garanderen dat een richtlijn wordt veranderd als Nederland van mening is dat die moet worden veranderd. Dergelijke garanties kan ik niet afgeven. Ik kan wel garanderen dat het zeker aan de orde komt als wij constateren dat dit tot ongewenste effecten leidt op de verkoop van kunstwerken in Nederland. Het zelfde geldt als wordt geconstateerd dat handelaren een methode vinden om het tarief te ontduiken. Doorgaans zien overheden dat slecht. Daarom zijn het ook effectieve ontduikingsmethoden. Illegaliteit zie je doorgaans slecht, want anders kun je handhavend optreden.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Voorzitter. Ik ben het over dit laatste niet eens met de minister. Ik vind dat de regering juist de taak heeft om na te gaan of er illegaliteit is en om die te onderkennen. Zodra de regering die onderkent of herkent, moet zij er werk van maken.

Minister Donner:

Je kunt op een gegeven moment een indruk krijgen, maar het gaat om een privaatrechtelijke regeling. De ontduiking moet dus blijken zodra iemand niet kan innen waar hij recht op heeft. Dan komt het voor bij de rechter. Vanaf dat moment is het dus geen effectieve ontduiking meer. Dan is die namelijk gebleken. Effectieve ontduiking bewijst zich doordat die niet blijkt. Ja, zo is het helaas met alle criminaliteit. Met dien verstande kan ik toezeggen dat wij dergelijke effecten aan de orde stellen, zo die ons blijken. Daar komt bij dat de Europese Unie ernaar streeft om dit punt van volgrecht ook op de agenda van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom te plaatsen en om daar te proberen, het wereldwijd te regelen, zodat dergelijke effecten wegvallen.

U vroeg naar het maximale aantal voorwerpen dat eronder valt. Dat kan Nederland niet beperken. De woorden "in beperkte oplage" staan in de richtlijn. De uitleg daarvan zal aan het Europees Hof zijn. Willen die woorden van toepassing zijn, dan moet ieder van de reproducties voor meer dan € 3000 worden verkocht. Dat moet u goed voor ogen houden. Dat rijmt zich niet met reproducties die in grote oplagen worden verspreid. Een reproductie van Andy Warhol zal doorgaans niet boven de € 3000 uitkomen; een reproductie van een ets van Rembrandt kan dat eventueel wel, als het maar een voldoende beperkte oplage is. Het zal dus van de omstandigheden afhangen en het is aan de rechter om dat te beoordelen.

Met het door u voorgestelde amendement beoogt u niet een rechthebbende het recht te geven, maar een rechtspersoon als bedoeld in artikel 43d, eerste lid, te weten die zich de inning ten doel stelt, zoals u zei. Op dit terrein zijn ongetwijfeld dergelijke rechtspersonen werkzaam. Het wetsvoorstel maakt ook mogelijk dat een rechtspersoon zich namens de rechthebbende met de inning belast. De ontwikkeling die u kenschetst, is volop mogelijk, namelijk dat belanghebbenden zich concentreren bij één onderneming of bij één stichting. Maar juist om te garanderen dat die stichting ook daadwerkelijk in het belang van de rechthebbende werkt, is er bewust voor gekozen om daarnaast te allen tijde de rechthebbende zelf de mogelijkheid te bieden om ook te innen. Doet men dat niet, dan is hij verder aangewezen op één stichting. Ook door de concurrentie zal het onvermijdelijkéén stichting worden, en wel die welke de meeste transacties concentreert, omdat zij relatief met de laagste administratieve kosten zal kunnen werken. Juist als het één stichting is, krijgt deze de mogelijkheid een monopoliepositie uit te buiten. Wil men dat tegengaan, dan moet men de mogelijkheid openlaten dat de rechthebbende zelf rechtstreeks de handelaar aanspreekt.

Dit zal niet een rechthebbende zijn als het gaat om een vergoeding voor een werk van € 3000, dat net boven de grens ligt. Dit kan echter heel wel het geval zijn als het gaat om stichtingen of kunstenaars die regelmatig kunstwerken verkopen in deze orde van prijsgrootte, of stichtingen die belast zijn met de exploitatie van bijvoorbeeld de rechten van een overleden kunstenaar. Ik denk bijvoorbeeld aan een stichting die belast is met de exploitatie van de rechten van Dalí of van Mondriaan. Dat zijn stichtingen die heel wel in staat zijn om rechtstreeks hun eigen belangen te behartigen. Zij voldoen niet aan de omschrijving van artikel 43, want het gaat niet om collectieve exploitatie.

Derhalve, juist vanwege het beoogde doel, is de bepaling zoals die is voorgesteld van belang. Wij kennen binnen het systeem van de exploitatie van auteursrechten drie mechanismen. De eerste mogelijkheid is, zoals bij Buma/Stemra, dat de inning verzorgd wordt door één stichting. Dat doet men als er sprake is van veel uitvoerders en veel rechthebbenden. Dat is dan de enige methode om daadwerkelijk en ordelijk tot inning over te gaan. Dat is hier niet het geval. Vanwege de drempels die hierin zitten, gaat het om een relatief beperkt aantal handelaren dat het recht verschuldigd is en ook om een relatief beperkt aantal kunstenaars waarvoor dit geldt. De tweede mogelijkheid is die welke in het amendement wordt voorgesteld, namelijk niet één stichting maar een stichting, waarbij men kortom dwingt tot collectieve exploitatie. Die figuur kennen wij alleen bij de rechten op omroepprogramma's. Daarvoor is in dit geval gekozen omdat bij het geven van het recht aan de individuele rechthebbende om zijn recht geldig te maken de laatste persoon die toestemming moet geven om een programma uit te zenden de laatste positie volledig zou kunnen uitbaten. Daarom is er in dit geval, heel uitzonderlijk, voor gekozen dat men zelf mag kiezen om zijn recht te laten innen, hetgeen dan wel collectief moet gebeuren, juist om de genoemde situatie te voorkomen. De normale situatie is dat de wetgever er niet tussen komt met betrekking tot de wijze waarop rechthebbenden hun recht exploiteren. Dat is de algemene regel in het privaatrecht. Dat mag men zelf kiezen.

Dat is wat hier is gekozen, omdat het heel wel kan. Dat betekent zonder meer dat vermoedelijk de meeste kunstenaars er gebruik van zullen maken wanneer er een levensvatbare stichting komt, die zich belast met de exploitatie van deze rechten en die dat ook effectief kan doen. Die stichting houd ik alleen bij de les door steeds de mogelijkheid open te laten dat een rechthebbende ook zelf zijn recht exploiteert. Derhalve wil ik de aanneming van het amendement ten stelligste ontraden.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):

Op een punt verschil ik van mening met de minister. Het amendement is juist ingediend om de zaak te stroomlijnen. Wij zadelen het veld toch al op met een nieuwe heffing en een nieuw recht. Het minste wat wij kunnen doen, is ervoor te zorgen dat het wordt gestroomlijnd. Het amendement laat uitdrukkelijk de concurrentiemogelijkheid open. Er mag geen sprake zijn van een monopoliepositie. Als kunstenaars niet tevreden zijn met de uitvoering door de stichting die zich opwerpt als hun belangenbehartiger, dan bestaat altijd de mogelijkheid een nieuwe belangenvereniging op te richten die het naar hun mening beter doet. Laten wij wel de handen ineenslaan en niet elke individuele kunstenaar of kunsthandel met dit recht laten ploeteren en vervolgens kijken waar het schip strandt.

Minister Donner:

Wat mevrouw Vroonhoven wil, is mogelijk onder de huidige bepaling. Zodra kunstenaars en handelaren het aantrekkelijk vinden hun zaak bij een stichting onder te brengen, moeten zij dat doen. Als vervolgens een groep kunstenaars vindt dat er bij die stichting te veel aan de strijkstok blijft hangen, kunnen zij op ieder moment een tweede stichting oprichten die zich met hun belangen bezighoudt. Het amendement stelt voor het individu of een stichting van een kunstenaar van wie de kunstwerken vrijwel steeds boven de grens uitkomen, het recht te ontnemen zijn eigen recht geldig te maken. De overheid moet als wetgever een goede reden hebben een individu te zeggen dat hij zijn eigen recht niet geldig mag maken en dat hij is aangewezen op een stichting die sowieso administratieve lasten in rekening zal brengen. Dit is in wezen een verkapte heffing. Die goede reden had de overheid met de exploitatie van programma's, maar in dit geval bestaat die reden niet. Ook uit het oogpunt van de systematiek binnen het privaatrecht moet de overheid het individu niet op die wijze zijn recht ontnemen zijn eigen recht te gelde te maken.

Ik ben het met mevrouw Vroonhoven eens dat waar de markt behoefte heeft aan ordening, die vanzelf moeilijk zal optreden op dezelfde wijze als dat onder het amendement mogelijk is. Ik blijf bij mijn advies en ontraad de aanneming van het amendement. Hiermee heb ik alle vragen beantwoord.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, dinsdag over een week over dit onderwerp te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven