Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 2 maart 2005 over de economische situatie in Limburg.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Voorzitter. Woensdag heb ik in het algemeen overleg de vraag gesteld wat het debat moest opleveren. De PvdA-fractie is van mening dat wij, als wij in Den Haag een dergelijk debat aangaan, de regio iets moeten kunnen bieden. Dit laat onverlet dat de provincie, met alle daarbij betrokken actoren, ook zelf zal moeten komen met goede plannen en projecten, met een duidelijke focus.

Voor mijn fractie zijn twee zaken van belang. In de eerste plaats moet aan de uittocht van rijksdiensten een halt worden toegeroepen. In de tweede plaats moeten volop echte kansen worden geboden om grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen en bedrijven mogelijk te maken, teneinde de ontwikkeling van de werkgelegenheid in positieve zin te beïnvloeden.

De PvdA-fractie is een warm voorstander van verdere uitbreiding van de intensieve samenwerking tussen de Kamers van Koophandel in Limburg en de Industrie- und Handelskammer in Aken. Op dit moment is dat moeilijk. De staatssecretaris heeft ons in het debat op dit punt niet gerustgesteld, en daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de werkgelegenheid zich in Limburg ongunstig ontwikkelt;

van oordeel dat grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen in de provincie Limburg, waaronder de Kamers van Koophandel, van groot belang is voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid;

constaterende dat dit belang door het kabinet is onderkend;

overwegende dat ook van Duitse zijde te kennen is gegeven om grensoverschrijdende samenwerking mogelijk te maken;

overwegende dat vergaande grensoverschrijdende samenwerking stuit op juridische obstakels;

verzoekt de regering, wettelijke en bestuurlijke belemmeringen weg te nemen voor zover ze verdergaande vormen van samenwerking tussen Kamers van Koophandel in aaneengesloten gebieden aan weerszijden van de Nederlands-Duitse grens bij de dienstverlening aan het bedrijfsleven belemmeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Smeets, Weekers, Van den Brink en Bakker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56(29800 XIII).

De heer Hessels (CDA):

Ik ben het helemaal eens met de intentie van de motie van mevrouw Smeets. Bij de behandeling van de nota Ruimte is de motie-Verdaas/Van Bochove ingediend. Mevrouw Smeets heeft daar vorige week in het algemeen overleg zelf over gesproken. Het dictum van die motie is nog breder dan dat van de motie die mevrouw Smeets zojuist heeft ingediend. Zijn wij dan niet bezig met overbodige moties? Als wij nu volgende week met zijn allen vóór de motie-Verdaas/Van Bochove stemmen, hoeven wij hier toch geen extra moties in te dienen?

Mevrouw Smeets (PvdA):

De motie van de leden Verdaas en Van Bochove gaat nog verder. Daarin wordt de regering ertoe opgeroepen om het creëren van een Europese kansenzone op de Europese agenda te plaatsen. Die kansenzone zou moeten uitgroeien tot voorbeeldproject voor andere grensregio's, bijvoorbeeld in het oosten van Duitsland. Een ander punt waarop ik u wil wijzen is, dat u onlangs duidelijk hebt gepleit voor een fusie van beide Kamers van Koophandel. Ik hoop daarom dat u de motie zult steunen als deze volgende week in stemming komt. De motie Verdaas/Van Bochove moeten wij volgende week zeker aannemen, maar mijn motie is specifieker en heeft betrekking op de Kamers van Koophandel. De motie Verdaas/Van Bochove die volgende week in stemming komt, is breder.

De heer Hessels (CDA):

De motie is breder en omvat dus ook wat mevrouw Smeets vraagt. Dat is toch prima? Dan kunnen wij met één motie minder hetzelfde regelen of zelfs nog meer.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Nee. Het gaat hier om een wet die de Kamers van Koophandel aangaat. Daarom heb ik deze motie ingediend. Ik hoop dat de CDA-fractie die zal ondersteunen.

Een ander belangrijk punt is de werkgelegenheid bij rijksdiensten. Een eventuele uittocht van rijksdiensten komt bovenop het banenverlies als gevolg van het sluiten en vertrekken van bedrijven. Wij willen meer regie op de spreiding van rijksdiensten en daarom hebben wij de motie van de VVD-fractie medeondertekend. Als wij er in de Kamer voor kunnen zorgen dat Limburg niet onevenredig wordt getroffen bij het saneren rijksdiensten, is het aan de provincie om de relaties tussen de rijksdiensten en het regionale bedrijfsleven zodanig te versterken dat er een sterk netwerk kan ontstaan zodat de rijksdiensten echt wortelen in de Limburgse samenleving.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik wil mijn bijdrage vandaag beperken tot de rijksdiensten. Wij hebben vorige week gesproken over de situatie in Limburg. Die is buitengewoon zorgelijk. Een van de belangrijkste punten en dreigingen op dit moment betreft het mogelijke vertrek van de rijksdiensten naar andere delen van het land. Wij moeten dat met zijn allen zien te voorkomen. De spreiding van de rijksdiensten is oorspronkelijk met name opgezet om de zwakke regio Limburg te ondersteunen en als het ware te compenseren voor de slagen die destijds werden toegebracht. Ik vind dat wij, los van de in te dienen motie van de VVD-fractie, Limburg dienen te compenseren voor hetgeen er als gevolg van het vertrek van rijksdiensten aan werkgelegenheid dreigt te verdwijnen. Daarom dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,De Wit

overwegende dat in het kader van de afgesproken taakstellingen op huisvestingskosten de onderscheidende ministeries de mogelijkheden onderzoeken om de huisvestings kosten te verminderen door concentratie van de rijksdiensten in minder vestigingsplaatsen;

overwegende dat als gevolg daarvan de kans bestaat dat de rijksdiensten – geheel of ten dele – uit Limburg zullen vertrekken;

van mening dat de rijksoverheid haar bijzondere verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid in Limburg gestalte heeft gegeven door het bevorderen van de regionale spreiding van de rijksdiensten;

verzoekt de regering, Limburg in geval van het vertrek van rijksdiensten te compenseren in het kader van de vestiging van nieuwe rijksdiensten dan wel anderszins,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57(29800 XIII).

De heer Bakker (D66):

Voorzitter, nog gefeliciteerd.

In het algemeen overleg ging het over ambitie, perspectief, zakendoen en over problemen in Limburg die zich op dit moment dreigen op te stapelen. De uitstraling is er toch een van niet bij de pakken neerzitten, er zijn plannen zat. Laten wij uitstralen dat er vooral kansen en perspectieven zijn. Er is al een aantal moties aangekondigd door andere sprekers, waaronder die over rijksdiensten, over de internationale kansenzones en over een plan van aanpak. Daar sluit ik mij allemaal graag bij aan.

Ik wil zelf twee moties indienen. Het kabinet zal in april zoals gebruikelijk besluiten over de besteding van de middelen in het Fonds Economische Structuurversterking (FES). Daar komen extra middelen in als gevolg van de aardgasmeevallers. De vraag is waar wij die aan gaan besteden. Ik heb dit punt ook al ter sprake gebracht in het algemeen overleg. Ik wil het graag in een motie voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet zoals gebruikelijk in het voorjaar tot besluitvorming komt over de besteding van de middelen in het Fonds Economische Structuurversterking (FES) en dat deze middelen deels voor fysieke infrastructuur en deels voor kennisinfrastructuur kunnen worden aangewend;

overwegende dat dit jaar extra middelen in het FES vloeien uit de extra aardgasbaten;

constaterende dat in Limburg in het kader van de toptechnologieregio Eindhoven-Aken-Leuven belangrijke initiatieven zijn voorbereid die de kennisinfrastructuur kunnen versterken en de economische perspectieven van Limburg kunnen verbeteren, hetgeen bovendien optimaal aansluit bij het beleid van de nota "Pieken in de Delta";

verzoekt de regering, bij de komende besluitvorming over het FES de Limburgse initiatieven op het gebied van de kennisinfrastructuur uitdrukkelijk en welwillend te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bakker, Weekers, Smeets, Van den Brink en De Wit.

Zij krijgt nr. 58(29800 XIII).

De heer Bakker (D66):

Voorzitter. Mijn tweede motie gaat over infrastructuur. Het zal duidelijk zijn dat er in dit Huis niet over elke weg of spoorweg gelijk gedacht kan worden, maar mijn verzuchting in het algemeen overleg was dat wij toch met veel gemak grote Betuwelijnen aanleggen die vooralsnog doodlopen bij de grens. Als er in Limburg wordt gezocht naar een aansluiting op bijvoorbeeld de TGV bij Luik – voorlopig rijdt er van Maastricht nog een boemeltje naar Luik – kijkt iedereen de andere kant op. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voor een optimale ontwikkeling van de economische perspectieven in de provincie Limburg een goede aansluiting op de infrastructuur van België en Duitsland een belangrijke voorwaarde is, zowel over de weg als per spoor;

verzoekt de regering, in samenspraak met de regio op korte termijn een analyse te maken van de knelpunten en kansen op dit terrein en hierover de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bakker, Weekers, Smeets, Van den Brink en De Wit.

Zij krijgt nr. 59(29800 XIII).

De heer Hessels (CDA):

Voorzitter. Limburg is niet zielig, maar heeft volop mogelijkheden om de huidige moeilijke situatie te boven te komen. De regio heeft zodanig sterke kanten dat een kansrijke toekomst binnen handbereik ligt.

Unique selling points zijn te vinden in de geografische ligging van de provincie. Limburg is de ruggengraat van de technologische topregio Eindhoven-Aken-Leuven. Limburg is ook het voorportaal van Nederland in Europa. De kansen van de provincie liggen dan ook in grensoverschrijdende activiteiten en in de ontwikkeling van verdergaande innovatieve bedrijvigheid die aansluit op de kenniscentra Eindhoven en Aken.

De taken van de rijksoverheid liggen in het voorwaardenscheppende beleid. De uitvoering ligt in de regio primair bij de innovatieve bedrijven en secundair bij de overheden.

In het algemeen overleg heb ik enkele voorbeelden genoemd van voorwaardenscheppend beleid waarmee de potenties van het Limburgse bedrijfsleven verbeterd kunnen worden. Het gaat om het uitvoering geven aan de motie-Ten Hoopen over de economische kansenzones, waarbij het bedrijventerrein Avantis op de grens van Heerlen en Aken bij de pilotzones zal behoren. Het gaat over de inwisselbaarheid van MKB-innovatievouchers bij kennisinstituten over de landsgrenzen heen.

In het algemeen overleg heeft de staatssecretaris over deze beide punten toezeggingen gedaan. Ook ik had hierover een motie voorbereid. Maar waar zijn wij hier mee bezig, als wij moties indienen om het indienen van moties, omdat het zo leuk staat in het dagblad De Limburger en zo leuk uitkomt op de regionale televisie? Daarom zal ik die motie niet indienen. Ik neem wel aan dat de staatssecretaris haar toezeggingen, gedaan in het AO, gestand doet.

Wij moeten niet terugkijken, maar wij moeten vooruitkijken. Wij moeten inzetten op de kansen voor Limburg. Ik heb het algemeen overleg aangevraagd om de kansen te kunnen omschrijven en om samen met Limburg en met de regio ervoor te zorgen dat de economie niet verder verslechtert. Vandaar dat ik heel veel van de tot nu toe ingediende moties overbodig acht.

De heer Bakker (D66):

Ik begrijp van de heer Hessels dat hij vindt dat het allemaal eigenlijk in orde is, omdat het CDA al eerder een paar moties heeft ingediend en omdat die uitgevoerd worden. Bovendien heeft de staatssecretaris een paar toezeggingen gedaan. Bent u nu dus helemaal tevreden? Meent u dat het allemaal wel goed komt in Limburg? Zegt u "gaat u maar rustig slapen, het CDA zorgt wel voor u"? Dat doet mij denken aan vroeger tijden: de KVP zorgt wel voor u. Waar was het spoed-AO eigenlijk voor nodig?

De heer Hessels (CDA):

Ik heb geprobeerd dat vorige week in het AO al uit te leggen. Dat spoed-AO was nodig om te zien wat wij als rijksoverheid kunnen betekenen in het krachtenveld, dat vooral door het regionale bedrijfsleven en door de regionale overheden kan worden opgezet. Het is zeker niet zo dat alles nu goed is, maar wij moeten hier in Den Haag niet de indruk hebben dat wij van hieruit wel even alles gaan regelen in Limburg.

De heer Bakker (D66):

Ik meen ook niet dat iemand dat hier suggereert, maar er liggen hier moties op tafel, en er komen nog meer op tafel, over de rijksdiensten, over het FEZ en over allerlei andere zaken die vanuit Den Haag kunnen bijdragen aan de voorwaarden. Daarbij hebt u zich niet aangesloten. Ik hoopt dat u dat bij de stemmingen alsnog zult doen. U kunt dan toch niet zeggen: alles is al klaar en verder regelen zij het in Limburg maar?

De heer Hessels (CDA):

Ik zeg niet: alles is al klaar en verder regelen zij het in Limburg maar. Ik zeg dat wij hier voor de toekomst een aantal zaken kunnen regelen, vooral voor de economische ontplooiingsmogelijkheden en de vestigingsvoorwaarden voor bedrijven in Limburg. Daarvoor moeten wij een aantal zaken regelen. Wij moeten geen valse verwachtingen wekken. Er is een beleid dat, ook met uw steun, voor heel Nederland is afgesproken. Daarvoor heeft de staatssecretaris een aantal toezeggingen gedaan in het algemeen overleg. Zij is gisteren in Limburg geweest. Ik weet niet of u de voorpagina's van de kranten van vandaag alweer hebt gezien, waarop staat dat er een plan komt en dat de staatssecretaris daarin een goede rol heeft gespeeld. Dat is de manier waarop wij de economische crisis in Limburg op dit moment moeten oplossen, maar niet door nu in een heel breed algemeen overleg te regelen dat de trein van Maastricht doorrijdt tot in Luik. Dat is in een eerder overleg op regionaal niveau door de minister van Verkeer en Waterstaat al toegezegd. Dat doen wij ook niet door een motie in te dienen over de kamers van koophandel, waarover ik ook heb gesproken in het algemeen overleg. Er ligt een veel bredere motie voor, waarin dit ook wordt geregeld.

De heer Bakker (D66):

Ik wijs erop dat het om een VAO gaat, dus niet om het spoeddebat van de vorige keer.

De heer Weekers (VVD):

Het is een VAO. De heer Hessels heb ik tot nu toe geen extra bijdrage aan het debat horen leveren. Wat wil het CDA bovenop datgene wat vorige week is toegezegd, en wat vorige week door Limburg als een magere oogst werd gezien?

De heer Hessels (CDA):

Er waren mensen in Limburg die het als een magere oogst zagen, maar die mensen heb ik niet bij het AO gezien. Er zijn in dat algemeen overleg toezeggingen gedaan die de economische structuur van Limburg versterken. Er hebben in de tijd daarna gesprekken plaatsgevonden, waarin de staatssecretaris vanuit de regering alle medewerking heeft toegezegd, en ook initiatieven heeft genomen, om in Limburg tot een breed gedragen plan te komen. Dat is de toegevoegde waarde van dat overleg geweest.

De heer Weekers (VVD):

Het ging mij niet om de toegevoegde waarde van het overleg, maar de toegevoegde waarde dat u hier het woord voert bij dit VAO.

De heer Hessels (CDA):

Een VAO wordt door veel mensen gebruikt en misbruikt voor het indienen van moties.

De heer Weekers (VVD):

Daarvoor is het bedoeld.

De heer Hessels (CDA):

Nee, volgens het Reglement van Orde hoef je bij een VAO niet per se een motie in te dienen. Als de heer Weekers dat als enige doel ziet van het voeren van debatten, ga ik toch iets verder.

De heer Weekers (VVD):

U blijft stilstaan!

Mevrouw Smeets (PvdA):

Een week geleden, om precies te zijn in een uitzending van L1 Trefpunt, heeft de heer Hessels, uitgedaagd door de heer Timmermans van de PvdA, uitspraken gedaan over de fusie van de kamer van koophandel. Als wij hier spreken over het wekken van valse verwachtingen, hoe kijkt u hier dan tegenaan in dat licht gezien?

De heer Hessels (CDA):

Toen de heer Timmermans in dat radiodebat zei dat wij hierover samen een motie zouden indienen, heb ik gezegd: dan zullen wij bekijken hoe wij daaruit komen. Dat waren mijn woorden. De heer Timmermans kan dat bevestigen. Hij is hier aanwezig. Ik draag uw motie een heel warm hart toe en ik sta daar met mijn hele fractie achter, maar er ligt een motie van de heren Verdaas en Van Bochove, die hier volgende week in stemming komt en die nog verder gaat. Daarmee is uw motie overbodig.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Ik herinner u eraan dat die motie er op die bewuste zondag ook al lag.

De heer Hessels (CDA):

Dat kan, maar daarom heb ik ook niet de mogelijkheid geopperd een motie in te dienen. Dat deed uw collega Timmermans, die klaarblijkelijk niet op de hoogte was van het bestaan van de bewuste motie.

De heer Van den Brink (LPF):

Is het juist wanneer ik constateer dat de heer Hessels dit VAO niet nodig vindt?

De heer Hessels (CDA):

Ik ben niet degene die dat VAO heeft aangevraagd. Wel heb ik verzocht het algemeen overleg te houden.

De heer Van den Brink (LPF):

Dat was niet mijn vraag. Ik vroeg of de heer Hessels dat niet nodig vindt.

De heer Hessels (CDA):

Voor mij was dat inderdaad niet nodig geweest.

De heer Van den Brink (LPF):

Mijnheer de voorzitter. Er is een spreekwoord dat luidt: "Als het kalf is verdronken, dempt men de put". Naar mijn idee is het onze taak om ervoor te zorgen dat de put is gedempt voordat het kalf is verdronken. Napraten over de dood van het kalf lijkt mij namelijk niet zinvol. Zodra het aankomt op het napraten over de dood van de Limburgse economie, kan iedereen aangeven hoe het wel had gemoeten. Vorige week hebben wij bij elkaar gezeten en toen hebben wij een aantal uitspraken gedaan, maar de fractie van de LPF is van mening dat het belangrijk is concreet te worden. Dat is er de reden van dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de economische situatie in Limburg en de daaraan verbonden werkgelegenheid op korte termijn dringend verbetering behoeft;

van mening dat daarvoor een structurele aanpak noodzakelijk is;

verzoekt de regering om analoog aan de commissie-Langman een commissie voor Limburg in te stellen die vóór de begrotingsbehandeling van Economische Zaken van dit jaar met een integraal advies komt inzake de structurele economische mogelijkheden voor de provincie Limburg en een daarbij behorend plan van aanpak,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink, Bakker, Smeets en Weekers. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60(29800 XIII).

De heer Hessels (CDA):

Begrijp ik het goed dat dit een motie van wantrouwen is voor de provincie Limburg?

De heer Van den Brink (LPF):

Ik begrijp niet dat u zo negatief reageert. Met deze motie willen wij bewerkstelligen dat er een commissie komt die echt verstand heeft van het op orde brengen van een economie in een provincie en die plaatselijk, provinciaal en landelijk wordt gesteund. Het doel daarvan is ervoor te zorgen dat de put op korte termijn is gedempt en dat de economie niet verzuipt.

De heer Weekers (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Wij hebben vorige week uitgebreid stilgestaan bij de economische situatie van de provincie Limburg, bij de zorgwekkende situatie op het punt van de werkgelegenheidsontwikkeling in de marktsector en bij rijksdiensten waarvan een sluimerende uittocht te vrezen valt.

Ik vind het belangrijk er in dit VAO voor te zorgen dat wij die sluimerende uittocht van rijksdiensten een halt toeroepen.

Daarbij komt dat de fractie van de VVD het van belang acht om daar waar mogelijk Limburg nog een extra stimulans te geven om tot ontwikkeling van bedrijvigheid te komen.

Het moet mij in deze plenaire zaal van het hart dat het mij van de heer Hessels behoorlijk tegenvalt dat hij de Limburgse zaak een heel slechte dienst bewijst door een negatieve houding aan te nemen ten opzichte van de andere fracties. Als de Limburgse zaak hem iets waard is, zet hij er samen met de andere fracties de schouders onder en dan grijpt hij elk initiatief aan om de Limburgse bedrijvigheid een stoot vooruit te geven. Het lijkt alsof de heer Hessels alleen iets voor Limburg wil bereiken, als zijn eigen naam voorop komt te staan. Dat vind ik zeer kwalijk.

De heer Hessels (CDA):

Ik begrijp dat de heer Weekers het jammer vindt dat hij vorige week geen overtuigende argumenten heeft gebruikt, waardoor zijn punten toen al werden overgenomen in het algemeen overleg. Ik vind dat heel spijtig voor hem, maar om degene die het debat op de agenda heeft gezet dan zo te benaderen, vind ik getuigen van een kinderachtigheid die hier zelden zijn weerga heeft gekend.

De heer Weekers (VVD):

De heer Hessels moet zijn geschiedenis kennen. De heren De Wit en Timmermans en ondergetekende hebben dit onderwerp wat de rijksdiensten betreft op de agenda gezet, lang voordat de heer Hessels wakker werd. Kennelijk mag hij van zijn eigen fractie niet verder gaan voor Limburg dan voor andere regio's.

De heer Hessels (CDA):

Wij zijn niet in de Provinciale Staten van Limburg, al spreken vooral Limburgse Kamerleden. Ik wijs de heer Weekers op de verantwoordelijkheid van de VVD-fractie. De minister die de afslanking van de rijksdiensten coördineert is een partijgenoot van de heer Weekers en wordt door hem gesteund. Hoe ziet de VVD-fractie dit doorbreken van het beleid van VVD-minister Remkes?

De heer Weekers (VVD):

Als de heer Hessels zijn stukken had gelezen, die het kabinet ons vorige week heeft toegestuurd, had hij kunnen lezen dat ten aanzien van de rijksdiensten en de reorganisatieprocessen geen enkele coördinatie plaatsvindt. De rijksdiensten en de ZBO's hebben een verregaande mate van eigen bevoegdheid om hun organisaties te reorganiseren. Dat heeft de staatssecretaris van Economische Zaken ons vorige week meegedeeld. Zij heeft ons toen ook toegezegd om het signaal dat vorige week in het AO is afgegeven over te brengen aan de heer Remkes. Ik dien een motie in om het hele kabinet en deze staatssecretaris een steuntje in de rug te geven en om minister Remkes– inderdaad een partijgenoot – te dwingen om de werkgelegenheid bij de rijksdiensten in Limburg op peil te houden, althans te zorgen dat Limburg niet de rekening moet betalen voor alle reorganisatieslagen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat als gevolg van taakstellingen, verandering in het werkaanbod en toegenomen mogelijkheden voor communicatie en werk op afstand, ministeries en Zelfstandige bestuursorganen (ZBO's) zich bezinnen op aantal, omvang en locatie van de regionale vestigingen van rijksdiensten;

overwegende dat er geen centraal beleid wordt gevoerd om de vestiging en/of handhaving van rijksdiensten buiten de Randstad te bevorderen en dat de diverse ministeries, dienstonderdelen en ZBO's een grote mate van vrijheid hebben in hun beleid;

overwegende dat bij gebrek aan coördinatie en regie op rijksniveau een sluimerende uittocht van rijksdiensten uit Limburg te vrezen valt;

van oordeel dat dit een onwenselijke en zorgelijke ontwikkeling is, gelet zowel op het spreidingsbeleid dat in het verleden is gevoerd alsook het actuele werkloosheidsbeeld in Limburg;

verzoekt de regering, de reorganisaties van rijksdiensten zodanig te coördineren en te regisseren, dat zoveel mogelijk werkgelegenheid bij rijksdiensten en ZBO's in Limburg behouden blijft en de Limburgse vestigingen in elk geval niet meer dan evenredig bijdragen aan de rijksbrede taakstelling van ambtenarenreductie en de Kamer over dit aspect van de reorganisatieprocessen periodiek te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Weekers, Bakker, Smeets, Van den Brink en De Wit.

Zij krijgt nr. 61(29800 XIII).

De heer Weekers (VVD):

Wij vinden dat Limburg een ideale proeftuin zou zijn om te experimenteren met wet- en regelgeving en deregulering, met name in de grensgebieden. Wanneer bijvoorbeeld een Belgisch bedrijf zich net aan de Nederlandse zijde van de grens vestigt, zou dat bedrijf moeten kunnen kiezen voor het fiscale regime en socialezekerheidsregime van België. Dat levert naar ons oordeel veel extra werkgelegenheid en bedrijvigheid op. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de bedrijvigheid in Limburg extra gevoelig is voor een overmaat aan wet- en regelgeving (procedures, vergunningvoorschriften, fiscaliteit, sociale zekerheid) vanwege de verschillen met en de samenloop en de complexiteit van wet- en regelgeving ten opzichte van de aangrenzende landen Duitsland en België;

verzoekt de regering, initiatieven te ontwikkelen om te komen tot een internationale kansenzone, keuzemogelijkheden in het toepasselijk recht en een proeftuin voor Euregionale vrijhandel en de Kamer hierover uiterlijk op prinsjesdag te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Weekers, Bakker, Smeets en Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62(29800 XIII).

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. De motie van mevrouw Smeets over de kamer van koophandel van Zuid-Limburg heb ik van harte mede-ondertekend, want als ver gaande samenwerking tot extra werkgelegenheid kan leiden, kun je dat alleen maar steunen. Ook op dit punt was het antwoord van de regering te mager, zo zeg ik tegen de CDA-fractie. Ook de motie van de heer Van den Brink is een steun in de rug voor de provincie Limburg. Beide moties van de heer Bakker juichen wij eveneens zeer toe, want ook die kunnen een extra stimulans teweegbrengen, zowel op het terrein van de infrastructuur als bij de verdeling van de middelen uit het FES. Ik denk dat Limburg met dit hele pakket, waarover de Kamer zich volgende week zal uitspreken, behoorlijk goed aan de gang kan. Ik zie hiervoor nu al een meerderheid, exclusief de CDA-fractie.

Ten slotte wens ik de staatssecretaris veel succes. Ik heb begrepen dat zij in elk geval ook al met het provinciebestuur voortvarend aan de slag is gegaan. Mijn complimenten!

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. Verleden week hebben wij een algemeen overleg over Limburg gevoerd. Ik denk dat wij het er toen allen over eens waren dat Limburg een regio met grote kansen is. Ik herhaal dit, omdat ik het niet alleen van belang vindt voor Limburg, maar ook voor Nederland en voor Europa. Verleden week heb ik ook gezegd dat ik vind dat Limburg, gelegen midden in de driehoek Eindhoven-Leuven-Aken, met de steeds verder gaande integratie van de markten in Europa, waarbij de landsgrenzen steeds meer verdwijnen, wereldkansen heeft om daarvan gebruik te maken een regio met allure te worden, voor zover het dit al niet is. Het lijkt mij belangrijk dat wij allen onderkennen dat er voor Limburg, gelegen in het hart van de toptechnische regio van Europa, kansen zijn.

De afspraak was al eerder gemaakt, maar mede naar aanleiding van het algemeen overleg heb ik gisteren overleg gehad met de gouverneur van Limburg, baron Van Voorst tot Voorst, en de gedeputeerde voor economische zaken, de heer Eurlings, dat zeer constructief verlopen is. Dit overleg heb ik gevoerd, mede naar aanleiding van het verzoek van de Kamer om een plan te maken voor versterking van de economische structuur van Limburg en voor een goede reactie op de huidige situatie. Wij hebben gisteren afgesproken, een task force op te zetten om een versnellingsagenda voor de regio Limburg op te stellen. Die task force gaat met name kijken naar de speerpunten van Limburg en waar Limburg in 2012, dus over zeven jaar, moet staan; waar wil je als regio naartoe? Die speerpunten kunnen op de gebieden van toerisme liggen, de creatieve sector, de kennisgedreven maakindustrie, profilering van de toptechnologische regio binnen de driehoek van Eindhoven, Leuven en Aken, congressen in Maastricht enzovoort. Als er een visie is ontstaan op de gewenste situatie over zeven jaar en op de manier waarop je er wilt komen, hoort daarbij een concreet actieplan. Wat gaan wij de komende anderhalf jaar doen? Waar wil Limburg naartoe en wat is voor de komende anderhalf jaar de versnellingsagenda om inderdaad ergens te komen? Daarover hebben wij gisteren deze afspraken gemaakt.

Wij hebben daarnaast afgesproken dat er een werkgroep komt die naar aanleiding van het verzoek van onder anderen de heer Weekers zal kijken naar het ondernemingsklimaat. Daarbij wordt onderzocht wat de top tien van knelpunten is, waarvan Limburg als grensregio meer dan andere regio's last heeft. Economische ontwikkelingen houden niet bij de grens op. De werkgroep zal ook met de buurlanden analyses maken.

Het is in dit kader van belang om te melden dat vorige week woensdag, toen ook het algemeen overleg hierover werd gehouden, in Düsseldorf de intentieverklaring is opgesteld door Nederlandse en Duitse ministers van economische zaken en van onderwijs om ervoor te zorgen dat de technologische grensoverschrijdende samenwerking concreet van de grond komt. Zo'n samenwerking kan concrete vormen aannemen bij bijvoorbeeld financiering uit Interreg-middelen voor de aanleg van breedbandfaciliteiten tussen Aken en Maastricht. Dat soort ideeën moet zorgen voor een versnelling van de economische ontwikkelingen in de grensoverschrijdende regio.

Ik kom op de motie-Smeets c.s. op stuk nr. 56 over de samenwerking van kamers van koophandel. Wij hebben hierover eerder gesproken tijdens het AO en bij de begrotingsbehandeling van Economische Zaken. Ik heb toen de Kamer toegezegd te komen met een evaluatie van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken, waarbij ik juist dit aspect zou betrekken. Wij zijn nu bezig met die evaluatie. Zij zal eind maart gereed zijn en naar de Kamer gestuurd worden. Eind mei zal mijn beleidsreactie daarop volgen en zullen dit soort vragen gesteld worden. De motie loopt een beetje vooruit op de dingen die de komende anderhalve maand à twee maanden gaan gebeuren, ook in gesprekken met de Kamer. Ik heb al meerdere keren toegezegd dat ik de samenwerking van de kamers van koophandel bij de evaluatie zal betrekken. Wij zijn er hard mee bezig. Mevrouw Smeets spoort mij aan tot iets waarmee wij al bezig zijn en waarvan wij de mogelijkheden al aan het bekijken zijn.

De kamer van koophandel heeft aangegeven meer te willen samenwerken met de Industrie- und Handelskammer in Aken. Die grensoverschrijdende samenwerking kan tot goede zaken leiden en is op sommige punten noodzakelijk. De vraag is in welke vorm dit moet. Op welke activiteiten kun je niet en op welke kun je wel samenwerken? In welke vorm vat je dat dan? Dit moet terugkomen bij de evaluatie van de Wet op de kamers- van koophandel en fabrieken. Het gaat dan over de wenselijkheid en noodzakelijkheid van zo'n grensoverschrijdende samenwerking of fusie. Zowel de volledige integratie van dienstverlening als een fusie heeft natuurlijk verstrekkende gevolgen, niet alleen voor de kamers in Zuid-Limburg, maar voor alle kamers in Nederland. Wij hebben het dan over de organisatiestructuur, over de wijze van financiering, over de manier waarop wij toezicht houden op de uitvoering van de verschillende taken. Wil je zoiets als registratie onderbrengen in zo'n grensoverschrijdende samenwerking? Ik zie nog af van de wetswijzigingen die hiervoor in Duitsland wellicht nodig zijn. Ik verzoek mevrouw Smeets met klem om haar motie aan te houden tot de Kamer de evaluatie heeft ontvangen. In dat kader krijgt zij met mijn documentatie een overzicht van alle consequenties van volledige integratie en van fusie. Op dat moment kunnen wij daarover een afgewogen beslissing nemen. Dan is duidelijk wat er meegenomen moet worden in de grensoverschrijdende samenwerking en welke vorm daarvoor het meest geschikt is. De evaluatie wordt eind maart naar de Kamer gezonden en eind mei ontvangt zij mijn beleidsreactie daarop.

De volgende motie is ingediend door de heer De Wit. Ik moet hem nageven dat hij eerder zijn zorgen over de rijksdiensten heeft geuit. Ik herhaal wat ik tijdens het AO hierover heb gezegd. Het Rijk heeft niet de intentie om de ene regio te bevoordelen of te benadelen ten opzichte van een andere regio. Ik vind wel dat er sprake moet zijn van enige mate van evenredigheid, maar daar kom ik op terug in mijn reactie op een andere motie. De heer De Wit vraagt om compensatie voor het verdwijnen van rijksdiensten uit Limburg. Als wij de taakstelling willen halen, dan zal er overal in het land werkgelegenheid bij rijksdiensten verdwijnen, dus ook in Limburg. Compensatie daar betekent dat andere regio's zwaarder getroffen zullen worden. Ik moet dan ook aanneming van deze motie ontraden.

De heer De Wit (SP):

Bij de vestiging van nieuwe rijksdiensten is er vooral aandacht voor het Noorden. Ik begrijp wel wat de achtergrond daarvan is, maar dat leidt tot enige ongelijkheid ten opzichte van Limburg. Ik kan mij voorstellen dat bij het vertrek van rijksdiensten de evenredigheid in de gaten wordt gehouden. De rijksdiensten zijn in Limburg gekomen om het verlies aan werkgelegenheid van de mijnsluiting en het mislukken van de herindustrialisatie op te vangen. Stemmen wij nu in met het vertrek van rijksdiensten uit Limburg, dan leidt dat tot grote klappen op het gebied van de werkgelegenheid. Daarvoor moet compensatie worden gezocht. De staatssecretaris doet dat namelijk ook ten aanzien van het Noorden. De gelijkheid van benadering moet in acht worden genomen. De compensatie moet dan ook voor het Zuiden worden gezocht.

Staatssecretaris Van Gennip:

De afspraak met het Noorden is onderdeel van een pakket van afspraken in het kader van het Langman-akkoord. Die afspraken zijn een aantal jaren geleden door vorige kabinetten gemaakt. Ook in het regionaal beleid is inmiddels een andere weg ingeslagen. Als ik Limburg compenseer, tref ik andere regio's harder. Dat wil ik niet voorstellen. Ik ontraad aanneming van deze motie. Ik herhaal de woorden van de heer Bakker over ambitie en perspectief. Daar gaat het namelijk om. Limburg moet ambitie laten zien en tonen wat het perspectief is. Wij kunnen daarin meegaan en faciliteren.

De heer Bakker brengt mij met zijn motie over het FES in een lastig parket. De verschillende Limburgse initiatieven lopen op dit moment mee in Interreg, in het kader van regionale innovatie, en in Pieken in de Delta. Dat lijkt op dit moment voldoende. Er is dus niet echt reden om elders geld daarvoor te vinden, nog afgezien van de vraag of de projecten dan aan de FES-criteria voldoen. Het gaat daarbij om investeringen in de structuur van Nederland, die langer lopen dan een eenmalig project.

Ik heb sympathie voor de motie, maar ik ben daarmee wel torn between two lovers, en in dit geval wel elf. Als ik wel de Limburgse maar niet de Brabantse, Zuid-Hollandse of de noordelijke initiatieven hierbij betrek, is er een probleem. Als ik de motie zo kan lezen dat ik de initiatieven op dit gebied welwillend erbij wil betrekken, is dat wat mij betreft ondersteuning van het beleid. Maar als wordt voorgesteld om specifiek de Limburgse initiatieven hierbij welwillend te betrekken, moet ik aanneming van de motie ontraden. Wij moeten ervoor zorgen dat alle regio's in Nederland die deze ambitie en perspectieven hebben, worden ondersteund.

De heer Bakker (D66):

Ik kon mij ook niet voorstellen dat de staatssecretaris een ander antwoord zou geven, want zij is inderdaad torn between twelve lovers en wie weet hoeveel nog meer!

Staatssecretaris Van Gennip:

De Antillen of zo.

De heer Bakker (D66):

Precies. Ik ben ook nog woordvoerder Twente, Groningen en het hele land.

Staatssecretaris Van Gennip:

En straks hebben wij een AO Den Helder.

De heer Bakker (D66):

Daar sluit ik mij graag bij aan. Wij hebben het wel over Limburg en over enerzijds ambitie en perspectief en over anderzijds stapeling van een aantal problemen. Ik wijs op de plannen van aanpak, een ambitieuze benadering, nieuw perspectief, versnellingsagenda enzovoorts. Als het erom gaat, is het van belang dat het Rijk daar soms ook middelen voor beschikbaar stelt. De staatssecretaris kan dan ook gelet op de nota Pieken in de Delta niet stil blijven zitten. Op die wijze moet de motie worden gezien. Zij is wel degelijk bedoeld voor Limburg, maar ik begrijp best dat de staatssecretaris daarnaast nog andere lovers tevreden wil houden.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik begrijp dat u zegt dat Limburg een streepje voor heeft op andere regio's. In dat geval moet ik aanneming van deze motie ontraden, want zo kan ik mij als staatssecretaris niet opstellen ten opzichte van de verschillende regio's, of het nu Zeeland, Twente of de regio Amsterdam is.

De heer Bakker (D66):

De Kamer steunt de aandacht van de regering voor regio's die in de problemen zitten. De motie moet niet zo worden gelezen dat wat er voor Limburg wordt gedaan, ook voor Zuid-Holland en Noord-Holland moet worden gedaan, waar men zich economisch weer redelijk redt. Het gaat wel degelijk om Limburg. De uitspraak betekent echter niet dat er niet ook nog eens wat voor Twente gedaan moet worden, omdat daar ook een probleem is. Ik pleit dus niet voor exclusiviteit, maar wij spreken nu over de economische problematiek van Limburg. In dat licht moet de motie worden bezien.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik ga ervan uit dat er Limburgse initiatieven zijn op het gebied van kennisinfrastructuur die voldoen aan de FES-criteria. Daar willen wij niet aan morrelen. Het potje wordt steeds groter in de beeldvorming, terwijl het wel beperkt is. Als Limburg inderdaad ambitie en perspectief heeft, zorgt het dat de projecten die worden ingediend, FES-waardig zijn. Als deze aan de criteria voldoen, gaat het automatisch en hoeven wij niet extra welwillend te zijn.

De vierde motie gaat over de analyse van de infrastructuur. De heer Bakker heeft gelijk dat economische perspectieven in belangrijke mate afhangen van infrastructurele aansluiting. Ik benader deze motie welwillend, maar ik ben niet de eerste die erover gaat. Dat is een antwoord dat ik niet graag geef, omdat het een beetje flauw is, maar ik zal het dadelijk nog een keer moeten geven. Men kan wel raden bij welke motie. Dit betekent dat ik deze motie met mijn collega, mevrouw Peijs, moet bespreken. Ik zal mijn best doen dat wij er een goed antwoord op geven. Mevrouw Peijs is de eerstverantwoordelijke, dus ik moet dat gewoon naar het kabinet meenemen en met haar bespreken.

De heer Hessels noemde twee specifieke zaken: de kansenzones en de kennisvouchers. Ik wil de toezeggingen die ik in het AO heb gedaan, hier ook herhalen. Ik heb toegezegd te zorgen dat het bedrijventerrein Avantis een goede pilot is om die grensoverschrijdende knelpunten op te lossen. Het wordt als vierde pilot toegevoegd aan de pilots voor de kansenzones, maar begint natuurlijk wel wat later. Dat betekent concreet een inventarisatie van knellende wet- en regelgeving in de grensregio. Dat kan mooi meelopen in de werkgroep over het ondernemingsklimaat.

Ik wil nog wat verder gaan, want ik wil van Avantis een ijkpunt maken voor het harmoniseren van Nederlandse en Duitse wetgeving. Naar aanleiding van het AO heb ik nog even nagedacht. Ik probeer om Avantis op de Europese agenda te plaatsen, zodat wij een impuls geven aan de discussie over ruimtelijk-economische samenwerking. Mijn streven is om Avantis de status van proefproject te geven, maar daarbij heb ik ook Duitse samenwerking nodig. Dan gaan wij niet alleen als Nederland en Duitsland, maar in Brussel, dus als Europa bekijken hoe dat in de praktijk kan werken. Ik wil er een proefproject met een Europees gezicht van maken.

De heer Hessels heeft ook gevraagd naar de kennisvouchers. De bedoeling is dat kennisvouchers met Duitsland en België kunnen worden uitgewisseld. Vorige week is er een intentieverklaring met Noordrijn-Westfalen gemaakt, waar dat voor Duitsland in staat. Er volgt nog voor de zomer een intentieverklaring met België. De bedoeling is dat wij in het najaar met de nieuwe tranche van grensoverschrijdende kennisvouchers kunnen beginnen. Ik moet eerlijk zeggen dat wij nog wel moeten onderhandelen over reciprociteit. Je kunt wel de eerste stap doen, maar dan moeten de Duitsers en de Belgen een mooie tegenstap doen. Daar zijn wij hard mee bezig. De bedoeling is dat dit kan bij die nieuwe tranche. Dat is de insteek, maar dat hangt een beetje van onze buren af.

De heer Hessels (CDA):

Betekent dit dat Duitse en Belgische bedrijven hun vouchers bij Nederlandse kennisinstellingen kunnen inwisselen?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ja, de bedoeling is dat een Nederlands MKB-bedrijf naar een Belgische universiteit kan gaan en een Belgisch MKB-bedrijf naar een Nederlandse universiteit. Dat is de inzet. Wij zullen natuurlijk kleinschalig beginnen. Wij moeten in Nederland ook nog voor elkaar krijgen dat de kennisinstellingen erbij zitten, dus wij beginnen even met de universiteiten. Het is echt de bedoeling dat wij dat grensoverschrijdend voor elkaar krijgen. Daar werken wij hard aan.

De vijfde motie is van de heer Van den Brink, die in het algemeen overleg een aantal wijze woorden heeft gesproken. Ik ben het niet eens met zijn woorden over het verdronken kalf, omdat ik geloof in de potentie en de kracht van de Limburgse regio. Ik geloof ook niet dat het kalf bijna verdronken is. Wel denk ik dat wij een goede wei voor dat kalf moeten bouwen, maar ik denk dat wij verschillend denken over het perspectief dat wij voor Limburg zien en over de huidige situatie. De heer Van den Brink vraagt mij om analoog aan de commissie-Langman een commissie in te stellen voor Limburg, die moet komen met een integraal advies en een bijbehorend plan van aanpak. Ik ben eerlijk gezegd enigszins in verwarring, ook omdat ik zoveel namen onder de motie zie staan. In het algemeen overleg heb ik gezegd dat ik precies dit aan het provinciaal bestuur zou vragen. Dat heb ik gisteren gedaan. Daarop heb ik in een zeer constructief overleg een enthousiast antwoord gekregen. Ik wil dus van de heer Van den Brink, maar ook van de medeondertekenaars van de motie weten of dit echt is wat zij willen. Willen zij een externe commissie, terwijl ik dezelfde vraag net gisteren aan de provincie heb voorgelegd en daarop een constructief antwoord heb gekregen? Ik werk in dezen dus goed samen met de provincie. Het lijkt mij geen wijze weg om daarboven of daarnaast ook een externe commissie te vragen. Ik wil dus graag weten of dit echt is wat de indieners van de motie willen, terwijl ik juist zo'n goed antwoord van het provinciaal bestuur heb gekregen.

De heer Van den Brink (LPF):

Wat mij betreft, is datgene wat ik vraag, altijd echt wat ik wil, maar ik zal ook vertellen waarom. Wij, politici, zijn allemaal geen specialisten. Je moet hier ook een aantal specialisten naar laten kijken. De commissie-Langman bestaat uit specialisten, die later met hun adviezen bij de generalisten komen. Dan is er dus een dubbel slot op de deur en is de kans groter dat het kalf niet verzuipt.

Staatssecretaris Van Gennip:

De afspraak die ik met de provincie heb gemaakt, is dat in de task force natuurlijk niet alleen bestuurders zullen komen, maar bijvoorbeeld ook iemand van een universiteit en mensen uit het bedrijfsleven en van verschillende gemeenten, zodat het een goede en evenwichtige task force is. Dat betekent dat de specialisten zoals u die ziet, in die task force zitten of daar input aan leveren. Ik vind het heel belangrijk dat die task force uit de provincie zelf komt en dat de provincie zelf met plannen komt, gelooft in eigen kracht en daarmee vooruit wil gaan. Wat u inhoudelijk vraagt, het advies en het plan van aanpak, is precies wat ik aan de provincie heb gevraagd. Als u eraan vasthoudt dat het een externe commissie moet zijn, moet ik aanneming van deze motie ontraden.

De heer Weekers (VVD):

De staatssecretaris stelde haar vraag niet alleen aan de heer Van den Brink, maar ook aan de medeondertekenaars. Ik deel de zojuist door de heer Van den Brink vertolkte opvatting dat het wenselijk is om de commissie extern in te vullen en geen onderdeel te laten zijn van het beleid van het provinciaal bestuur. Dat neemt niet weg dat het natuurlijk wenselijk is dat het specialisten zijn die de regio goed kennen. In zoverre kan ik de staatssecretaris dus wel volgen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik kan bekijken of ik er een of twee externen aan kan toevoegen, maar ik wil de kracht van juist het provinciale initiatief niet ondermijnen. Ik zeg dus toe dat ik er een of twee externe leden aan toevoeg die hier ervaring in hebben. Dan kan het wel, maar ik wil de kracht van de provincie op dit punt in stand houden, want dat eigen initiatief is heel belangrijk.

De heer Weekers (VVD):

Als de toezegging zo kan worden verstaan dat de staatssecretaris daar een of twee externe specialisten aan toevoegt, kunnen haar initiatieven en de bedoeling van de motie in elkaar worden gevlochten.

Staatssecretaris Van Gennip:

Dan neem ik aan dat de motie op basis van deze toezegging wordt gewijzigd of ingetrokken, maar dat is aan u. Als de motie ongewijzigd blijft, heb ik er immers nog steeds een probleem mee.

De voorzitter:

De heer Van den Brink zal met de mede-indieners bekijken wat zij zullen doen voordat wij over de motie gaan stemmen.

Staatssecretaris Van Gennip:

De laatste twee moties zijn van de heer Weekers. Ik ging bij mijn reactie op de motie van de heer De Wit al even in op de motie over de rijksdienst. In mijn brief aan de Kamer staat inderdaad een inventarisatie van wat er nu bij rijksoverheidsdiensten in Limburg gebeurt. Dat is de analyse, de eerste stap. Wij hebben die analyse nog niet gedaan voor andere regio's; daarom heeft de heer Weekers die motie natuurlijk ook ingediend. In het algemeen overleg heb ik al gezegd dat ik zie wat er gebeurt in de regio, maar ik kan niet voorkomen dat er ook in Limburg rijksdiensten zullen inkrimpen. Als het daar niet gebeurt, gebeurt het in andere regio's en moeten wij algemene overleggen houden over Apeldoorn, Den Haag enz. In die zin kan er geen sprake zijn van compensatie. Wel ben ik gevoelig voor het argument van evenredigheid of niet-onevenredigheid. Minister Remkes is echter de eerstverantwoordelijke voor de rijksdiensten. Naar aanleiding van het algemeen overleg heb ik hem een brief geschreven waarin ik hem vraag om een gesprek waarin moet worden bezien wat hieraan kan worden gedaan. Ik wil mijn oordeel over deze motie opschorten totdat ik met de heer Remkes heb gesproken.

De heer Weekers heeft ook een motie ingediend waarin hij het kabinet vraagt om initiatieven te ontwikkelen voor een internationale kansenzone, keuzemogelijkheden in het toepasselijk recht en een proeftuin van Euregionale vrijhandel. Eigenlijk loopt deze motie vooruit op de kabinetsreactie op de motie-Ten Hoopen over kansenzones. De reactie van het kabinet is bijna klaar en in het algemeen overleg heb ik al een behoorlijke tip van de sluier opgelicht. Ik heb ook al gezegd dat er waarschijnlijk geen sprake kan zijn van keuzemogelijkheden in het toepasselijk recht. Je hebt daarbij immers te maken met staatssteunaspecten maar ook met het gelijkheidsbeginsel. De heer Weekers schetst aan de ene kant een interessant vergezicht, maar neemt aan de andere kant enkele grote stappen waarvan ik mij afvraag of ze wel kunnen. Het lijkt mij beter hierop terug te komen als wij over de kansenzones in het algemeen komen te spreken. Eerst moet worden vastgesteld wat er wel en niet kan. Kunnen wij zomaar Arbo- of milieuregels terzijde schuiven? Kunnen wij voorbij gaan aan het principe van fiscale gelijkheid? Een kansenzone is bedoeld om een pilot mogelijk te maken en als het goed werkt, moeten wij het uitrollen over heel Nederland. Wat mij betreft wordt heel Nederland een proeftuin van minder regelgeving. In de sfeer van de administratieve lastenverlichting zijn wij daarmee al hard aan het werk. In een meer algemeen debat over kansenzones kunnen wij het dan ook hebben over de vraag of er zoiets moet komen als een proeftuin van Euregionale vrijhandel. Er is natuurlijk al sprake van een vrij verkeer van goederen, dus de vraag is ook wat de heer Weekers precies bedoelt met"vrijhandel". Het lijkt mij goed om hierover eens ten principale te discussiëren.

Van het grensoverschrijdende bedrijventerrein Avantis wil ik echt een Europees proefproject maken. Dat kan ons duidelijk maken wat er allemaal mogelijk is op het gebied van kansenzones. Ik zou het liever via die weg willen benaderen. Nu kunnen wij de praktische gevolgen van een dergelijke onderneming niet overzien. Ik denk dat in de discussie over de kansenzones lastige vragen opdoemen als het gaat om het afschaffen van Arbo- en milieuregels.

De heer Weekers (VVD):

Er is een groot verschil met het pilotproject Aventis. In de motie wordt namelijk slechts gesproken over internationale kansen, terwijl men in het pilotproject heeft te maken met de Belgische wetgeving voor sociale zekerheid en de Belgische belastingwetgeving. De verschillen zijn dus aanzienlijk. De staatssecretaris zegt dat het allemaal heel moeilijk ligt. Dat moge zo zijn, maar dan wil ik daarover wel zekerheid. Nog niet zo lang geleden zijn er belastingverdragen gesloten met Duitsland en België. Verder zijn de Europese vorderingen voor sociale zekerheid gewijzigd. Misschien biedt dat wel meer kansen dan wij nu in Den Haag voor mogelijk houden. Is de staatssecretaris bereid om een onderzoek in deze richting uit te laten voeren?

Staatssecretaris Van Gennip:

Aventis is een Nederlands/Duits samenwerkingsproject en inderdaad geen Nederlands/Belgisch project. Aventis is wel een goed voorbeeld van de manier waarop je binnen Europa met twee verschillende wet- en regelgevingen moet omgaan.

U vraagt mij om een onderzoek/analyse. In de motie vraagt u mij echter om initiatieven te ontwikkelen. Als u genoegen neemt met een goede studie, zeg ik u die graag toe. Het ontwikkelen van initiatieven stuit echter op heel veel praktische bezwaren. Hoe die opgelost moeten worden, moet het experiment met het Aventis-bedrijventerrein uitwijzen.

De heer Weekers (VVD):

Ik overweeg mijn motie in die zin aan te passen dat deze tussenstap erin komt.

Staatssecretaris Van Gennip:

Als u mij in een herziene motie verzoekt om een onderzoek/analyse, zie ik die motie als een ondersteuning van mijn beleid. Als u mij in een motie vraagt om initiatieven te ontwikkelen, zal ik de aanneming van die motie ontraden. U gaat dan echt te snel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor om volgende week over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven