Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 2 februari 2005 over het PBO-stelsel.

De voorzitter:

De woordvoerders hebben er geen bezwaar tegen dat de volgorde waarin het woord wordt gevoerd enigszins wordt omgedraaid en dat we beginnen met de heer Douma. Het woord is derhalve aan de heer Douma.

De heer Douma (PvdA):

Voorzitter. In het debat is er veel gesproken over de toekomst van het PBO-stelsel. Ik heb daarbij op een aantal onderdelen verwezen naar de problemen met het Productschap Tuinbouw, waarop een groot deel van de ondernemingen kritiek heeft. Om aan een deel van die kwestie invulling te geven, wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de SER op grond van de wet een toezichthoudende taak heeft ten aanzien van het functioneren van de PBO's;

overwegende dat in sommige sectoren door een aantal ondernemingen twijfels worden uitgesproken over de openbaarheid, transparantie en rechtmatigheid van het handelen van de product- en bedrijfschappen;

overwegende dat alle PBO's op korte termijn toekomstplannen moeten ontwikkelen, waarin onder andere aandacht wordt besteed aan representativiteit en transparantie;

verzoekt de regering, de SER te vragen zich eveneens uit te spreken over de toekomst van de product- en bedrijfschappen en daarbij nadrukkelijk in te gaan op het optimaliseren van draagvlak en zijn eigen toezichthoudende rol,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Douma en Van Dijk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26(25695).

De heer Douma (PvdA):

Voorzitter. Over enkele andere onderwerpen overwoog ik moties in te dienen. Maar de heer Van Dijk heeft een aantal moties opgesteld die ik mede heb ondertekend, zodat ik dat verder aan hem overlaat.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter. Wij hebben enkele weken geleden een buitengewoon goed, scherp en fel debat gehad over de toekomst van de product- en bedrijfsschappen. Daar heb ik namens de CDA-fractie mogen aangeven dat wij nog steeds een hartstochtelijk voorstander zijn van het overeind houden van de product- en bedrijfsschappen, en dat wij vinden dat dat past binnen onze filosofie over zelfregulering binnen sectoren, hoewel wij wel kritiek hebben op het functioneren van de product- en bedrijfsschappen zoals dat nu loopt. Om die reden hebben wij ingestemd met het idee dat er een toekomstverkenning komt, waarin product- en bedrijfschappen voor zichzelf nagaan hoe zij in de komende periode de nieuwe ontwikkelingen het hoofd bieden. Wij hebben in het debat aangegeven dat ze een jaar de tijd krijgen om toekomstplannen te maken, die ze dan moeten voorleggen aan ons, waarna we in 2009, op basis van de uitvoering van de plannen kunnen bezien hoe het is gelopen, gevolgd door een goede evaluatie. De regering ziet dat anders. Om die reden kom ik met een iets aangepaste motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - de product- en bedrijfschappen een belangrijke en nuttige rol vervullen in diverse sectoren van de Nederlandse samenleving;

  • - deze schappen het jaar 2005 zullen benutten voor het opstellen van een toekomstverkenning en deze voor het einde van dit jaar zullen aanbieden aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • - de schappen, die goede plannen hebben ingediend, de tijd moeten krijgen om deze plannen ook uit te voeren;

verzoekt de regering om voor de zomer 2006 op basis van deze toekomstverkenning een voorstel over de toekomst van de product- en bedrijfschappen aan de Kamer voor te leggen, opdat de Kamer nog voor de start van het zomerreces 2006 een definitief besluit kan nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dijk, Douma, Van den Brink en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27(25695).

De heer Aptroot (VVD):

Wat voegt deze motie toe aan het onderzoek dat toch al wordt gedaan op verzoek van de regering? Hoe komt het dat de heer Van Dijk nu vindt dat het onderzoek er moet komen, terwijl de CDA-fractie anderhalf jaar geleden, toen er een Kameruitspraak lag, als enige zei dat zij er geen behoefte aan had om over de PBO's te praten? Het CDA vond het goed om ze automatisch vier jaar door te laten gaan.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik wil nu klip en klaar dat wij voor de zomer van 2006 een besluit hebben genomen over de toekomst van de product- en bedrijfschappen. Dat zat niet in de plannen van het kabinet, maar wel in onze plannen. Daarmee heb ik aangegeven dat ik in de richting van het kabinet ben opgeschoven als het gaat om ons oorspronkelijke idee. Anderhalf jaar geleden was er een verslag opgesteld naar aanleiding van een evaluatie. Dat verslag lag net op tafel. Er was op dat moment geen behoefte om een nieuwe toekomstvisie te vragen, want er was nog geen kabinetsreactie op die plannen. Bovendien hadden wij het verslag nog niet gezien. Nu hebben wij er wel behoefte aan. Dat hebben wij in het AO ook nadrukkelijk tot uitdrukking gebracht. Ik zie niet in waarom dat op gespannen voet zou kunnen staan met hetgeen anderhalf jaar geleden door de CDA-fractie naar voren is gebracht.

Mijn tweede motie gaat over het opheffen van het moratorium. De heer Aptroot heeft in een motie die hij bij de behandeling van de begroting van EZ in 2003 heeft ingediend, voorgesteld om een moratorium in het leven te roepen, omdat hij veronderstelde dat er een buitengewoon hoge administratieve lastendruk was ontstaan door de PBO's. Daar is in de afgelopen periode onderzoek naar gedaan. Daaruit blijkt dat het maar om 23 mln euro gaat, op te brengen door de gezamenlijke product- en bedrijfschappen, op een totaal van 16 mld euro. Verder is aangetoond dat dat in het jaar 2005 met minimaal de helft terug zal gaan. Bovendien ligt er al een tijd een verzoek tot instelling van een nieuw bedrijfschap op het terrein van de watersport. Er is door de SER al een onderzoek gedaan naar dat bedrijfschap. Wij zien dan ook geen gronden om dat moratorium nog langer in stand te houden. Daarom wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - het moratorium op de instelling van nieuwe product- en bedrijfschappen was gebaseerd op de vermeende hoge administratievelastendruk veroorzaakt door deze schappen;

  • - er al sinds geruime tijd een door de Sociaal-economische Raad (SER) getoetste en goedgekeurde aanvraag door werknemers- en werkgeversorganisaties in de watersport voor de oprichting van een bedrijfschap ligt;

constaterende dat:

  • - op basis van onderzoek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de gezamenlijke product- en bedrijfschappen in 2004 slechts 23 mln euro aan de administratieve lasten bijdroegen, terwijl de totale administratieve lasten voor de betrokken sectoren in 2004 16 mld bedroegen;

  • - de administratieve lasten veroorzaakt door de schappen met minimaal de helft zullen verminderen in 2005;

Van Dijk

is van mening dat op basis van deze feiten de grond onder het besluit over het moratorium op de instelling van nieuwe schappen is vervallen;

verzoekt derhalve de regering om het moratorium op te heffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dijk en Douma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28(25695).

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. Wat ons betreft, wordt er maar één motie ingediend, namelijk met de strekking om op te houden met de betutteling van ondernemers in dit land. De overheid kan het niet maken dat zij wel bepaalt wie de belangen van de ondernemers behartigt en wie reclame- en promotiecampagnes voert, waarvoor de ondernemers verplicht heffingen moeten betalen waarover zij verder geen enkele zeggenschap hebben. De realiteit is echter dat deze motie niet aangenomen zal worden, omdat met name het CDA en de PvdA de productschappen in ieder geval de komende jaren nog de hand boven het hoofd zullen houden. Wij hebben wat meer vertrouwen in het standpunt van het kabinet, dat het moratorium voorlopig wil handhaven. Vooral voor de kleine scheepsbouwers is handhaving van het moratorium een zegen, anders worden hun lasten weer hoger, terwijl zij precies weten waar zij hun schepen in de markt kunnen afzetten. Zij kunnen daar gericht hun reclamegelden aan besteden en zitten niet te wachten op nieuwe heffingen. Terecht zullen de ondernemers in bijvoorbeeld de metaal zich zeer sterk verzetten tegen een nieuw bedrijfschap. Dat moet er dus ook niet komen.

Ik dien twee moties in, omdat in het algemeen overleg in ieder geval een aantal manco's is geconstateerd waarover wij het eens zijn. Wij zijn het erover eens dat het draagvlak moet worden getoetst, dat een en ander wellicht efficiënter kan en dat het aantal schappen kan afnemen. Daarnaast vind ik het van belang dat er geen dubbele heffingen opgelegd kunnen worden. Het is ondenkbaar dat sommige winkeliers met twee of zelfs met drie bedrijfschappen te maken hebben en twee of drie keer een heffing moeten betalen. Ik dien daarom de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het aantal productschappen en bedrijfschappen kan verminderen door opheffen en samenvoegen;

constaterende dat de opgelegde heffingen voor ondernemingen in vooral het midden- en kleinbedrijf substantiële bedragen zijn;

constaterende dat het voorkomt dat ondernemingen met name in de detailhandel onder twee of drie schappen vallen en dus twee of drie heffingen krijgen opgelegd;

voorts constaterende dat het kabinet de schappen opdraagt een evaluatie te laten maken waarin het draagvlak bij ondernemingen een belangrijke rol speelt;

spreekt als haar mening uit dat vermindering van het aantal schappen mogelijk en wenselijk is;

verzoekt het kabinet om bij de komende evaluatie in 2005 van de schappen ervoor zorg te dragen dat per schap serieus wordt bezien of opheffing van het schap of samenvoeging met andere schappen door de ondernemingen in de branche gewenst wordt;

verzoekt het kabinet daarbij tevens om er in ieder geval voor te zorgen dat meervoudige heffingen niet meer zullen voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aptroot en Bakker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29(25695).

De heer Aptroot (VVD):

Met name de partijen die door willen gaan met de schappen waren het erover eens dat er transparantie en democratie moet komen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat aan ondernemingen door de productschappen en bedrijfschappen heffingen worden opgelegd en dat de schappen namens ondernemingen optreden als onderhandelaar en belangenbehartiger;

voorts overwegende dat productschappen verordeningen kunnen opstellen die bindend zijn voor alle ondernemingen in de branche;

constaterende dat ondernemingen geen enkele directe invloed hebben op bestuur, activiteiten en heffingen van de schappen;

constaterende dat slechts de bij enkele ondernemersorganisaties aangesloten ondernemingen indirect enige invloed kunnen uitoefenen op bestuur en werkwijze van de schappen;

constaterende dat de schappen niet volledig verantwoording afleggen in hun jaarverslagen;

voorts constaterende dat er steeds meer ongenoegen en verzet waarneembaar is tegen de verplichte aansluiting en/of het gebrek aan transparantie en democratie bij de schappen;

spreekt als haar mening uit dat de schappen in de toekomst transparant moeten functioneren en democratisch georganiseerd moeten zijn;

verzoekt het kabinet om bij de komende evaluatie in 2005 van de schappen ervoor zorg te dragen dat:

  • - van transparantie sprake is, zoals publicatie van de beloning van de bestuurders en betalingen aan werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties in begroting en jaarverslag;

  • - de bestuurders inclusief de voorzitter democratisch worden gekozen door alle verplicht aangesloten en betalende ondernemingen;

  • - budgetten en heffingen door de aangesloten ondernemingen jaarlijks moeten worden goedgekeurd,

Aptroot

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aptroot en Bakker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30(25695).

De heer Van den Brink (LPF):

De heer Aptroot wil het aantal productschappen verminderen. Als dat mogelijk is, is er geen probleem. Kan hij zich ook voorstellen dat het aantal productschappen zozeer vermindert dat er geen draagvlak meer voor is? Je kunt namelijk de grootste gemene deler zo groot maken dat niemand zich er meer in herkent. Daar lees ik niks over.

De heer Aptroot (VVD):

De interruptie van de heer Van den Brink is mij duidelijk. Hij zegt dat als je de productschappen te groot maakt en alles maar samenvoegt, het draagvlak komt te vervallen. Ik ben dat met hem eens. Een aantal logische combinaties zijn wel denkbaar. Ik hoor die geluiden vanuit de schappen. Er zijn al initiatieven. Het productschap akkerbouw bijvoorbeeld ontwikkelt al gedachten daarover en praat daarover met de achterban. Grote groepen ondernemers kunnen naar onze mening niet onder twee of drie bedrijfschappen vallen. Als de schappen elkaar zo overlappen, moet er gesaneerd worden, zodat de ondernemers met één bedrijfschap te maken hebben en één heffing. Ik ben met hem eens dat je ze niet tot in het oneindige moet samenvoegen, omdat dan het draagvlak zou kunnen komen te vervallen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister De Geus:

Voorzitter. Ik beschik nog niet over de genummerde exemplaren, maar neem aan dat dit geen bezwaar is bij het reageren op de moties die zijn ingediend. Ik begin met de motie die is ingediend door de heer Douma en is medeondertekend door de heer Van Dijk. Daarvan luidt het dictum: "verzoekt de regering de SER te vragen zich eveneens uit te spreken over de toekomst van de product- en bedrijfschappen en daarbij nadrukkelijk in te gaan op het optimaliseren van draagvlak en zijn eigen toezichthoudende rol". In de visie van de regering is het niet noodzakelijk de eigen toezichthoudende taak van de SER ter discussie te stellen, en dat is de crux van de motie. Het staat de SER altijd vrij zich te uiten over de eigen toezichthoudende rol, maar op het moment dat de regering de SER verzoekt dat te doen, moet daarvoor een aanleiding zijn. Die zou gelegen kunnen zijn in twijfel over die rol en over het moeten handhaven van deze rol in de wet. In de onderzoeken die zijn gepleegd door de KPMG en in de visie die door de regering is ontwikkeld en aan uw Kamer voorgelegd, zit geen enkele gerede twijfel over die kant van de rol van de SER. Ik moet aanvaarding van de motie in deze vorm dan ook ontraden, maar ik kan uw Kamer wel toezeggen dat ik in mijn contacten met de voorzitter van de SER zal aangeven dat er uiteraard ruimte is voor de SER, die een coördinerende taak heeft bij het onderzoek, om zich uit te laten over de eigen rol. Een verzoek aan de SER kan, zoals ik al zei, worden opgevat als bewijs van twijfel over de wettelijke bepalingen te dien aanzien. Die twijfel leeft evenwel niet bij de regering en die wil ik ook niet voeden.

De tweede motie, ingediend door de heer Van Dijk en medeondertekend door de leden Douma, Van den Brink en Van der Vlies, bevat een aantal overwegingen en een verzoek. Ik zie deze motie als de uitkomst van een belangrijk deel van het debat dat wij hebben gehad in het algemeen overleg waarop de heer Van Dijk ook duidde. Ik moet zeggen dat ik mij niet erg thuis voel bij de overwegingen als zodanig. Niet, omdat ik vind dat product- en bedrijfschappen niet een belangrijke en nuttige rol vervullen, maar wel omdat ik in de overwegingen de behoefte lees van de indieners om als het ware een prealabel oordeel uit te spreken over de toestand van de product- en bedrijfschappen, daar waar de regering nadrukkelijk heeft gevraagd de existentiële vraag voor te leggen aan de product- en bedrijfschappen zelf. Ik voel mij dus niet zozeer niet thuis bij de letter als wel bij de toon van de overwegingen.

In het dictum van de motie lees ik twee procedurele statements. Het eerste betreft het moment waarop de regering op basis van de toekomstverkenningen concludeert en de conclusie met het betreffende voorstel aan de Kamer zal voorleggen. Wat hier wordt verzocht, ligt in lijn met de voornemens van het kabinet. Wat dat betreft, is het dictum een ondersteuning van wat de regering voornemens is. In het tweede deel van het dictum staat: opdat de Kamer nog voor de start van het zomerreces een definitief besluit kan nemen. Dat zegt natuurlijk niet zozeer iets over wat de regering te doen heeft als wel over de agenda van de Kamer zelve. Dat klinkt mij als muziek in de oren, want uw Kamer zou zich via de motie binden aan het tijdstraject voor de afhandeling van deze zaken. Wij zouden elkaar geweldig tegemoetkomen. Het kabinet moet dan tijdig voor de zomer met het voorstel komen, natuurlijk niet een week voor het begin van het reces, want dan kunt u geen uitvoering geven aan de motie. Wij zouden elkaar zeer verplichten door een tijdspad te kiezen waardoor de Kamer nog voor de start van het zomerreces de conclusies van de regering kan beoordelen en tot definitieve conclusies kan komen. Hiermee geef ik aan dat ik het dictum van de motie zie als een ondersteuning van het te voeren beleid. Daarbij maak ik wel de kanttekening dat de overwegingen iets te veel tot uitdrukking brengen dat het een continuing story is. Ik weet hoe de ondertekenaars erover denken, maar de regering ziet dat toch iets anders.

De heer Aptroot (VVD):

De minister kan kennelijk akkoord gaan met het procedurele aspect. Ik begrijp dat hij kritisch wil kijken naar de positie van de PBO's maar op voorhand geen conclusies wil trekken. Vindt hij dat de indieners van de motie zich nu al binden aan het tot in lengte van jaren in stand houden van de PBO's en dat het kabinet dat niet onderschrijft?

Minister De Geus:

Dat lijkt mij een vraag aan de indieners van de motie. Ik heb aangegeven waarom ik mij niet geheel thuis voel bij de overwegingen. In het algemeen overleg heb ik al aangegeven dat de product- en bedrijfschappen een belangrijke en nuttige rol hebben vervuld in Nederland en dat in het algemeen nog steeds doen.

De volgende motie van de heer Van Dijk betreft het moratorium. Ik denk dat hier het misverstand speelt dat het moratorium vooral gebaseerd is op het risico van hoge administratieve lastendruk. Nu is dat laatste natuurlijk een pijnpunt bij werkgevers en bij de Kamer, maar ik wijs erop dat het moratorium zelve alles te maken heeft met de beslissingen die wij moeten nemen over de toekomst van de product- en bedrijfschappen als zodanig. Het moratorium heeft dus een bredere grondslag dan alleen de administratieve lastendruk. Wij kunnen natuurlijk twisten over de vraag wat nog aanvaardbaar is, maar ik heb daar op dit moment geen behoefte aan. Daarom ontraad ik aanneming van de motie, want de administratieve lastendruk als zodanig is niet het doorslaggevende argument om het moratorium in stand te houden. Nee, het moratorium berust op het willen afwachten van de besluitvorming die medio 2006 zal plaatsvinden.

De heer Van Dijk (CDA):

De motie van de heer Aptroot rept alleen maar van de vermeende hoge administratieve lastendruk. Nu kunnen wij natuurlijk discussiëren over de vraag of er sprake is van een hoge of lage lastendruk, maar gezien het feit dat het fors daalt, heb ik het vermoeden dat dit de echte reden was van het instellen van het moratorium. De bestaande product- en bedrijfschappen moeten nieuwe plannen indienen en dat moet het onderhavige bedrijfschap ook doen. Daarover zal dan een besluit moeten worden genomen, maar dat betekent in feite dat het moratorium wordt opgeheven.

Minister De Geus:

Of in de tekst van de motie – en ook in de toelichting van de indieners – een direct en exclusief causaal verband wordt gelegd met het dispuut over administratievelastendruk, kan ik mij niet herinneren. Als u daar vragen over hebt, kunt u die aan de heer Aptroot stellen. Ik weet wel heel zeker dat de regering bij haar besluit tot het moratorium meerdere zaken in ogenschouw heeft genomen. In de brief staat ook dat de visie van het kabinet over het moratorium op meerdere zaken is gegrondvest. Dit heeft met name te maken met de consistentie van het beleid. Als de zijnsvraag van de schappen ter discussie staat en boven de markt hangt, kunnen wij in die fase geen besluit nemen dat nog een nieuwe baby creëert. Het besluit tot het moratorium berust dus op de bredere gronden die ik in de brief uiteen heb gezet. Dit is de reden dat ik deze motie ontraad, los van de vraag of dit destijds eenzijdig is geformuleerd in de motie die heeft geleid tot de discussie het moratorium. Ik ga ervan uit dat u de Kamerstukken correct citeert.

In de motie Aptroot/Bakker wordt de regering verzocht per schap te bezien of opheffing van het schap of samenvoeging met andere schappen door de ondernemingen in de branche wordt gewenst. Verder wordt het kabinet verzocht er in ieder geval voor te zorgen dat meervoudige heffingen niet zullen voorkomen. Ik heb nog even bij mijn ambtenaren geïnformeerd naar de stand van zaken. Meervoudige heffingen komen bijna niet voor, omdat schappen daarover gezamenlijk afspraken maken. Er zijn natuurlijk ondernemingen die soms op het scheidsvlak van bepaalde werkterreinen werken. Sommige ondernemingen vallen voor een deel van hun activiteiten in het domein van het ene schap en voor een ander deel in het domein van een ander. Dan wordt maatwerk geleverd, want het is niet de bedoeling dat voor dezelfde economische activiteiten dubbele heffingen worden opgelegd. Wij zijn hiervan doordrongen. Deze zaken wegen inhoudelijk mee in de toekomstverkenning. In de brief staat al dat samenvoeging met andere schappen tot de mogelijkheden behoort.

Dit betekent dat ik geen behoefte heb aan deze motie. De aspecten die daarin zijn opgesomd, maken immers al onderdeel uit van het voorgenomen onderzoek. Als de motie voortkomt uit de behoefte om nu al een aantal zaken scherp te stellen vooruitlopend op die beoordeling, vind ik de motie prematuur. Ik kan mij voorstellen dat de indieners van de motie besluiten om haar aan te houden tot het moment dat zij over het onderzoek beschikken. Zij kunnen zich dan richten op de daaruit voortvloeiende actualiteit om hun standpunt verder in te kleuren. Ik heb dus geen behoefte aan deze motie op dit moment.

De heer Aptroot (VVD):

Ik zou ook willen dat deze motie overbodig is, maar in de praktijk is er geen overleg tussen schappen over dubbele heffingen. Met name in de detailhandel komt het voor dat men door verbreding van het assortiment in twee of drie branches zit en dus ook twee of drie keer onder een schap valt en daarvoor heffingen moet betalen. Wij vinden dit eerlijk gezegd te veel van het goede. Juist omdat dit zich vooral in de detailhandel voordoet, zou het toch mogelijk moeten zijn om daar iets van samenvoeging te organiseren opdat bedrijven in ieder geval maar onder één schap vallen. Misschien moet er anderszins een regeling worden getroffen, maar twee- of drievoudige heffingen vinden wij niet aanvaardbaar. Het is dus niet zo als de minister zegt, dat dit in de praktijk al fatsoenlijk wordt geregeld.

Minister De Geus:

Maar het is ook niet waar dat bedrijven na een aantal samenvoegingen of splitsingen van bedrijf- en productschappen in een stabiele situatie terechtkomen. Ondernemers zijn immers ook zelf beweeglijk. U gaf daarvoor zelf terecht het voorbeeld van assortimentsverbreding. Dat verschijnsel doet zich niet alleen voor in de detailhandel maar ook in de land- en tuinbouw. Als een ondernemer zich richt op een andere activiteit, kan hij terechtkomen op het terrein van een ander bedrijf- of productschap. Om daarbij mogelijke problemen te voorkomen, moeten de schappen zo samenwerken dat het niet kan gebeuren dat er over dezelfde activiteit niets wordt geheven of dubbel wordt geheven. Dat is de kern van het probleem en om dat op te lossen is maatwerk vereist.

Het samenvoegen van schappen is geen oplossing, want een ondernemer kan dan nog steeds gedwongen worden om over te stappen naar een ander schap als hij zijn assortiment verbreedt. Samenvoeging is dus hoogstens een gedeeltelijke oplossing. Samenvoeging heeft tegelijkertijd ook nadelen en ik denk dan vooral aan de herkenbaarheid en het draagvlak. De heer Van den Brink wees er terecht op dat dit belangrijke aspecten zijn. Overigens hebt u dit ook zelf aan de orde gesteld tijdens het algemeen overleg.

In het algemeen overleg heb ik al gezegd dat meervoudige heffingen voor dezelfde activiteiten een ongewenst fenomeen zijn. Om dat te voorkomen is het van belang dat de samenwerking tussen de schappen verbetert. In de motie wordt echter uitgesproken dat dit probleem moet worden opgelost door het samenvoegen van schappen of het opheffen van schappen. Een keuze voor deze oplossing lijkt mij prematuur en daarom moet ik ondanks mijn sympathie voor de gedachte achter deze motie, aanneming ontraden.

De heer Aptroot heeft samen met de heer Bakker een motie ingediend op stuk nr. 30 waarin wordt gesteld dat de schappen in de toekomst transparant moeten functioneren en democratisch georganiseerd moeten zijn. Deze motie sluit goed aan bij mijn herinnering aan het algemeen overleg. Zij hebben in dit overleg duidelijk aangegeven dat die transparantie wat hen betreft niet vlug genoeg geregeld kan worden. In de motie noemen zij een aantal concrete zaken om de transparantie te verbeteren, waaronder publicatie van de beloning van de bestuurders en de betalingen aan werkgevers- en werknemersorganisaties. Verder stellen zij in de motie voor om de voorzitter democratisch te laten kiezen door alle verplicht aangesloten en betalende ondernemingen. Dat laatste komt neer op een specifieke invulling van het begrip democratie, ook al is in het algemeen overleg aangegeven dat er nog meer mogelijkheden zijn om de schappen democratisch te legitimeren.

Uit het onderzoek zal duidelijk moeten worden dat de schappen moeten steunen op zowel georganiseerde als niet georganiseerde leden. De motie biedt daarvoor een mogelijkheid, maar dat neemt niet weg dat er ook andere mogelijkheden zijn om de schappen democratisch te organiseren.

In de motie wordt verder voorgesteld om budgetten en heffingen jaarlijks te laten goedkeuren door de aangesloten ondernemingen. Dat is een mogelijkheid, maar het is evenzeer denkbaar dat een bestuur van een schap bevoegd is om hierover te beslissen als het een goede en transparante democratische structuur heeft. In dat geval is het niet nodig om deze beslissing te onderwerpen aan een jaarlijkse goedkeuringsprocedure door de aangesloten ondernemingen.

In de motie worden met andere woorden voorstellen gedaan voor varianten binnen een democratisch spectrum. Ik heb op dit moment echter geen behoefte om een voorkeur uit te spreken voor welke variant dan ook.

De heer Aptroot (VVD):

Het kabinet heeft de Kamer voorstellen gedaan voor een corporate governance-code voor het bedrijfsleven. Doel van deze code is het vergroten van de democratische inspraak van en transparantie voor aandeelhouders. Waarom bent u dan niet bereid om dezelfde eisen te stellen aan de product- en bedrijfschappen waarbij bedrijven verplicht zijn aangesloten? Volgens mij wordt hier met twee maten gemeten.

Minister De Geus:

Wij hebben het hier wel over essentieel verschillende zaken. Het vrije ondernemerschap en de positie van de aandeelhouder zijn één zaak; het functioneren van publiekrechtelijke organen zoals product- en bedrijfsschappen is een andere zaak. Er is geen misverstand over – dat hebben wij ook in het AO uitvoerig besproken – dat de democratische legitimiteit van product- en bedrijfsschappen niet alleen een zorg is van uw Kamer, maar ook van de regering. Daarover hebben wij in ons onderzoeksvoorstel dat ook in de brief staat, heel duidelijke taal gesproken. Daarover hoeven wij niet van mening te verschillen en daarop mag u ons als kabinet ook aanspreken. Ik maak bezwaar tegen het feit dat deze motie aan het kabinet vraagt om zorg te dragen voor een aantal varianten in het democratische spectrum. Daarop wil de regering nu juist op dit moment niet vooruitlopen. Dat is de essentie van de vraag naar een toekomstvisie aan de schappen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende moties volgende week dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven