Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 8 september 2004 over de publieke omroep.

Mevrouw Örgü (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie heeft twee punten en dient naar aanleiding daarvan ook twee moties in. Tijdens het algemeen overleg hebben wij kunnen vernemen dat er een meerderheid bestaat voor een reclamevrij publiek bestel. De PvdA-fractie zei dat zij er ook voorstander van was mits minister Zalm daarvoor het geld wilde betalen.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Nee, ik heb gezegd dat een publieke omroep zonder reclame iets heel moois was, maar dat de daarvoor benodigde 229 mln ergens vandaan moesten komen en minister Zalm die ook moest geven. Omdat u echter ook vindt dat dit maar op twee netten hoeft en u de programmering alleen aanvullend wilt, zullen wij het nooit of niet zo snel met u eens worden over de toekomst van de publieke omroep.

Mevrouw Örgü (VVD):

Dan heb ik een voorstel waarmee de PvdA-fractie mijns inziens helemaal kan instemmen. Ik heb namelijk een middenweg gevonden. Ik dien een motie in om die te laten onderzoeken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de publieke omroep zich onvoldoende onderscheidt van de commerciële omroepen;

overwegende dat reclame-inkomsten voor de publieke omroep een verkeerde prikkel vormen om voor investeerders aantrekkelijke en dus niet-onderscheidende programma's te maken;

verzoekt de regering, de voor- en de nadelen van verschillende varianten van een reclame-arm publiek bestel, waaronder een volledig reclamevrij publiek bestel, te onderzoeken en financieel door te rekenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Örgü, Kraneveldt en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 2(29657).

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Het is mij volstrekt onduidelijk wat mevrouw Örgü hiermee wil bereiken. Ik snap dat zij de voor- en nadelen wil laten onderzoeken, maar het moet vooral gaan om de vraag welke alternatieve geldbron ervoor te vinden is. Als haar voorstel daarop is gericht, ben ik benieuwd of zij de afweging wil maken of die 230 mln niet voor andere, nuttigere dingen kunnen worden ingezet.

Mevrouw Örgü (VVD):

Ik heb tijdens het algemeen overleg een duidelijk voorstel gedaan voor een alternatief. Dat alternatief lag de CDA-fractie niet. Ik heb van meerdere mensen gehoord dat zij in ieder geval geïnteresseerd zijn in een reclame-arm publiek bestel, om het zo maar te formuleren. Om die reden vraag ik aan de staatssecretaris om een aantal onderzoeken voor ons op een rijtje te zetten. De VVD-fractie hoopt in dit stadium dat wij een middenweg kunnen vinden.

De heer Atsma (CDA):

U vindt dat er ergens anders geld moet worden gevonden, wil de publieke omroep hetzelfde kunnen bieden. Als u dat niet vindt, zijn wij snel klaar met de discussie, maar als u zegt dat er ergens anders geld kan worden gevonden, kan er nog over worden gedacht. Dan is mijn vraag aan u alleen of er geen nuttigere doelen te bedenken zijn.

Mevrouw Örgü (VVD):

Eigenlijk kan ik herhalen wat ik net heb gezegd. De VVD-fractie heeft heel goed naar de andere fracties geluisterd. Wij hebben gemerkt dat een meerderheid voorstander is van een reclame-arm publiek bestel. Om die reden vragen wij door middel van deze motie om alle voor- en nadelen te laten onderzoeken.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mag ik de inzet van mevrouw Örgü zo begrijpen dat zij niet alleen het kabinet maar ook de heer Atsma uitnodigt om verder te blijven nadenken? Dat was daarnet ook aan de orde bij de WW. Misschien mag dat dan in dit geval ook gelden. Dan zijn wij het in ieder geval volkomen met elkaar eens dat het appèl is aan de heer Atsma dat hij blijft nadenken. Dat zou een zegen zijn voor dit land.

Mevrouw Örgü (VVD):

Ik ben in ieder geval blij met het pleidooi van de heer Vendrik. Ik was tijdens het debat al heel blij dat de PvdA-fractie blijft nadenken. Het verzoek op dit punt aan de CDA-fractie is wat ons betreft hierbij ook nogmaals op tafel gelegd. Wij vragen als VVD-fractie gewoon om een onderzoek. Ik begrijp dat er interesse is voor een reclamearm publiek bestel, om het maar uit drukken in de termen van een meerderheid hier. Dus wat is er mis mee om allerlei varianten op tafel te leggen voor de fundamentele discussie die wij volgend jaar zullen voeren?

De heer Atsma (CDA):

Aan mij is gevraagd of ik ook zou willen blijven nadenken. U kent de CDA-fractie als geen ander. Wij denken juist vooruit. Dat vooruitdenken leidt tot de vraag: als u dat geld vindt, zouden er dan geen nuttiger doelen zijn?

Mevrouw Örgü (VVD):

Ik ben ook blij dat de CDA-fractie hierover wil meedenken. Ik ga er dan ook van uit dat die fractie mijn motie zal ondersteunen en de staatssecretaris zo dadelijk mede zal verzoeken, dit voor ons uit te zoeken.

Mijn tweede motie betreft de positie van het college van voorzitters. Ik leg het volgende aan de staatssecretaris voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering wil overgaan tot de vorming van een college van voorzitters waarin de omroepvoorzitters zitting zullen gaan nemen;

voorts constaterende dat zo'n college zal gaan beschikken over instemmingsrecht over de netprofielen, de prestatieafspraken met de overheid en het door de publieke omroep gevoerde beleid;

overwegende dat de voorzitters hoogstens een adviesrecht dienen te krijgen;

verzoekt de regering, het college van voorzitters ten hoogste toe te rusten met het adviesrecht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Örgü, Kraneveldt en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3(29657).

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Mijnheer de voorzitter. Tijdens het algemeen overleg van twee weken geleden leek het een beetje op Wie van de drie. Drie partijen hebben aangegeven dat zij voor één sterke publieke omroep zijn, met een andere rol voor de individuele omroepverenigingen. Er zijn partijen aan de andere kant die de situatie zo willen houden als die is wat de individuele omroepverenigingen betreft. Ten slotte zijn er nog drie partijen die in het midden zitten en die blijkbaar nog niet helemaal weten wat zij willen. In ieder groepje van drie zit een regeringspartij. Dat kan dus nog heel leuke debatten opleveren, met een verdeelde Kamer en een verdeeld kabinet.

Dat betekent dat wij de twijfelende fracties, en de arme staatssecretaris die daar een beetje tussenin zit, een handje moeten helpen. Wij moeten hen een beetje de juiste richting uit sturen, met een sympathiek zetje in de rug. Dat doen wij graag door middel van de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat sinds de oprichting van de eerste omroepvereniging in de jaren twintig van de vorige eeuw Nederland grotendeels ontzuild is, het medialandschap is veranderd, commerciële omroepen op het toneel zijn verschenen en nieuwe telecomtechnieken zijn en worden ontwikkeld;

van mening dat het huidige omroepbestel niet meer van deze tijd is en door de veelheid van omroepverenigingen en -stichtingen niet zo adequaat en daadkrachtig kan functioneren als in deze moderne tijd mag worden verwacht;

constaterende dat het huidige publieke omroepbestel in steeds mindere mate de Nederlandse kijker en luisteraar aan zich weet te binden;

verzoekt de regering, een plan voor een nieuw publiek omroepbestel op te stellen, waarbij in ieder geval wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • - de wens van de kijker en luisteraar staat centraal;

  • - de publieke omroep krijgt een duidelijk omschreven taak, waarbij de nadruk ligt op kwaliteit, pluriformiteit, diversiteit, integriteit en efficiency;

  • - de publieke omroep hoeft niet te concurreren met de commerciële omroepen en wordt zodanig door de overheid gefinancierd, dat zij aan de haar gestelde kwaliteitseisen ook daadwerkelijk kan voldoen;

  • - de individuele omroepverenigingen worden beschouwd als onafhankelijke productiehuizen en worden niet meer direct bekostigd door de overheid;

  • - de organisatiestructuur van de publieke omroep wordt zo efficiënt en slank mogelijk, waardoor adequate besluitvorming en transparante verantwoording naar publiek en politiek mogelijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kraneveldt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4(29657).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dit is een interessante motie van mevrouw Kraneveldt. Stel dat deze motie niet op een meerderheid in deze Kamer kan rekenen en/of deze staatssecretaris geen zin heeft die uit te voeren, zou mevrouw Kraneveldt dan met mij van mening zijn dat wij dan maar eens met zoveel mogelijk fracties moeten gaan spreken over de vraag of wij het plan dat zij misschien niet wil maken of waar een meerderheid nog niet aan wil maar eens moeten gaan ontwikkelen in dit parlement? Het wordt toch tijd om eens wat knopen door te hakken?

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Wij gaan nu het debat van twee weken geleden herhalen. Ik weet precies waarop de heer Vendrik doelt, die sprak over een parlementair onderzoek, waaraan hij een heel eigen invulling gaf. Het is natuurlijk prima om, als wij er met een richtinggevende motie niet in slagen om het kabinet het juiste signaal te geven, met elkaar in overleg te treden om na te gaan waarvoor wél een meerderheid gevonden zou kunnen worden, om na te gaan of wij op die manier een bestel zouden kunnen opzetten waarmee een meerderheid van de Kamer kan instemmen. Ik vind het uitstekend, maar u doelt natuurlijk op het parlementaire onderzoek dat u heeft voorgesteld. Dat lijkt mij een beetje overdreven.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Zelfs als het gaat om de vorm van nadere samenwerking in de Kamer, ben ik in voor alle suggesties, dus die vorm wil ik u niet onmiddellijk opdringen. Maar ik begrijp dat er, als de fracties die hier nu wat groot zitten te doen, eigenlijk nog niet de stap naar morgen willen zetten, in ieder geval een gedegen minderheidsplan komt om op weg te gaan naar structurele hervormingen van Hilversum. Dit doet mij deugd.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik vind het prima om na te gaan of er een plan te maken is waarover een aantal fracties overeenstemming kunnen bereiken, ook al vormen zij een minderheid. Daar is helemaal niets mis mee, laten wij daarover in gesprek gaan. Geen punt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik maak het u vanmiddag gemakkelijk. Ik denk dat ik al voldoende gezegd heb over mijn inzet bij dit debat. Ik pas even en ik wacht het antwoord van de staatssecretaris af. Mijn naam staat al onder de motie van mevrouw Örgü. Ik wacht in spanning af.

De voorzitter:

Ik had niet gedacht dat mij dit ooit zou overkomen. Ik ben er even stil van ...

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Voorzitter. Het is al gezegd, wij hebben veertien dagen geleden een boeiend mondeling overleg gehouden. Daarbij bleken er, in tegenstelling tot wat er gezegd is, nu niet meteen grote meerderheden voor het een of het ander in de Kamer. En soms vraag ik me af of de staatssecretaris dat ook wel zou willen, want zij heeft in een hoofdlijnenbrief aangegeven wat haar beleid voor de toekomst van de publieke omroep is. Daarover hebben de fracties zich uitgesproken, sommige in wat kritische zin, andere met het geven van enige steun. De staatssecretaris krijgt van onze fractie in ieder geval steun voor meer centrale sturing, voor meer verantwoordelijkheid van de omroepen voor het geheel, precies zoals de visitatiecommissie-Rinnooy Kan het in haar adviezen heeft omschreven, want tenslotte was het rapport van deze commissie er al voordat de staatssecretaris haar brief aan de Kamer schreef.

Mijn fractie heeft nu geen behoefte aan moties. De staatssecretaris weet heel goed wat de PvdA voor de kortere en de langere termijn wil. Wij wachten met heel veel spanning op de neerslag van het beleid van de staatssecretaris in wetsvoorstellen. Ik heb in het algemeen overleg al gezegd dat wij die graag zo snel mogelijk ontvangen en dat wij dan ook meteen aan de slag willen. De Kamer is geen adviesorgaan voor de staatssecretaris, de Kamer wil beleid zien, zij wil wetsvoorstellen zien. De staatssecretaris zal dan wel merken wat het eindoordeel van de fractie van de PvdA zal zijn.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Mevrouw Van Nieuwenhoven zei dat de staatssecretaris heel goed weet wat de PvdA wil. Daar sprak een zekere dreiging uit. Ik denk dat de staatssecretaris ook heel goed weet wat de CDA-fractie voor het publieke bestel wil en wat wij al niet verbeterd zouden willen zien. En natuurlijk, zo zeg ik tegen mijn collega Örgü, spreekt het ideaal van een reclamevrij bestel ons allen aan, maar zij moet niet suggereren dat er op dit punt nog helemaal niets onderzocht zou zijn. Sterker nog, nog geen halfjaar geleden hebben wij een discussie gehad over een reclamevrij kinderblok, om maar eens een heel klein deeltje van het totale publieke bestel te nemen. Ook haar fractie heeft toen alle plussen en minnen op een rij gezet en wij hebben geconcludeerd dat het mooi zou zijn, maar dat het met name vanwege het geld niet haalbaar is. Daarom hebben wij op dit moment zeker geen behoefte aan moties die tot niets zullen leiden, tenzij de heer Zalm bereid zou zijn om een paar honderd miljoen extra op tafel te leggen. Ik heb dit twee weken geleden ook gezegd. Maar dan heeft onze fractie nog wel een andere bestemming voor dat geld.

Het publieke bestel moet open zijn, er moet ruimte zijn voor ledenorganisaties. Ook dit heb ik in het algemeen overleg al gezegd. Maar er kwam toen een discussie doorheen die ook te maken had met nieuwe ledenorganisaties. Wij hebben inmiddels kennis kunnen nemen van adviezen van het Commissariaat voor de Media, van de Raad voor Cultuur en van de raad van bestuur van de NOS over twee potentiële toetreders. Ik zeg nogmaals dat ik het verstandig zou vinden als de staatssecretaris, voordat zij een definitief besluit inzake nieuwe omroepen neemt, hetzij positief, hetzij negatief, de zaak nog aan de Kamer voorlegt. Ik meen dat een meerderheid van de Kamer daar wel een voorstander van was. In die zin zou een advies aan de staatssecretaris niet onverstandig zijn, zo zeg ik tegen mevrouw Van Nieuwenhoven.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

De heer Atsma heeft in zoverre gelijk dat ik daar niet over heb gesproken, maar ik heb dat wel gedaan in het algemeen overleg. Ik blijf het verstandig vinden als de staatssecretaris eerst een brief naar de Kamer stuurt. Sterker nog, als ik al aan een motie had gedacht vanmiddag, wat overigens weinig met de brief van de staatssecretaris te maken heeft, zou ik een motie hebben ingediend om wel die twee omroepen toe te laten.

De heer Atsma (CDA):

Ik ben blij dat ik collega Van Nieuwenhoven in die zin juist heb geïnterpreteerd, dat zij het in elk geval zeer wenselijk vindt dat de staatssecretaris met de Kamer overlegt, voordat een besluit wordt genomen. Ik heb geprobeerd hetzelfde aan te geven.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik begrijp uit de bijdrage van de heer Atsma, ook tijdens het algemeen overleg van twee weken geleden, dat hij geen behoefte heeft aan een actieve positie van het parlement. Dat is namelijk advies geven aan de staatssecretaris. Over de mogelijke toetreding van MAX en De Nieuwe Omroep moet het parlement echter wel een advies geven aan de staatssecretaris. Welke positie neemt hij eigenlijk in?

De heer Atsma (CDA):

Ik wil wel dat de staatssecretaris de juiste beslissing neemt op basis van de juiste argumenten. Er liggen verschillende adviezen. Ik wil die graag op een rij zien. Natuurlijk heeft elke beslissing consequenties, zeker als je nieuwe ledenorganisaties toelaat. U voelt daar niet voor. Zo heb ik althans uw bijdrage geïnterpreteerd. U hebt waarschijnlijk dus helemaal geen behoefte aan dergelijke overleggen. Het lijkt mij echter goed dat de staatssecretaris overlegt wat de Kamer ervan vindt, voordat zij een beslissing neemt. Het heeft namelijk consequenties voor de zendtijdverdeling en financiële consequenties. Er is ook een wetsvoorstel in aantocht dat een bezinning op de structuur van het publieke bestel inhoudt. Het lijkt mij goed om ook dat mee te wegen. Ik zal niet alles herhalen, maar er zijn dus argumenten te over om op een achternamiddag met de Kamer van gedachten te wisselen hoe het verder zou moeten. Nogmaals, het gaat ook niet om niks. Het gaat om twee omroepen met meer dan 130.000 leden.

Ik kom vervolgens bij de veranderende positie van de raad van toezicht. Is het bericht waar dat de raad van bestuur eigenlijk niet zoveel behoefte heeft aan een nieuwe raad van advies waarin de voorzitters van de omroepen zitten en dat de raad van bestuur ook een raad van toezicht zoals de staatssecretaris voor ogen heeft, namelijk een door haar benoemde raad van toezicht, niet met groot gejuich ontvangt? De CDA-fractie zit er in elk geval niet op te wachten. Het liefst zouden wij in de raad van toezicht de vertegenwoordigers van de ledenorganisaties een plek blijven geven. Dat behoeven dus niet de voorzitters te zijn. De CDA-fractie vindt in elk geval dat het helemaal niet zo verkeerd zou zijn om de omroepen een adviesrecht te geven bij de invulling van de raad van toezicht. Ik dacht ook dat daar in het overleg een meerderheid voor was en dat mevrouw Van Nieuwenhoven dat heeft gezegd. Op dat punt hebben wij elkaar volgens mij wel gevonden. Ik verzoek de staatssecretaris dringend om vooral dit aspect te laten meewegen. Het heeft onze volledige instemming dat het instemmingsrecht er is. De raad van advies moet er komen, maar door de staatssecretaris is dit gekoppeld aan een andere samenstelling van de raad van toezicht. Als die er komt, moet het instemmingsrecht er zeker bij. Wij hebben dus geen enkele behoefte aan de motie die op dit punt is ingediend.

De staatssecretaris heeft aangekondigd, op korte termijn met een nieuw wetsvoorstel te komen waarin het toekomstige bestel wordt geschetst. Mede gezien de ontwikkelingen die gaande zijn, moedigen wij de staatssecretaris aan om daarmee snel te komen. In afwachting van dat belangrijke wetsvoorstel hebben wij helemaal niet zoveel behoefte om allerlei randen en rafeltjes via wetswijzigingen te regelen.

De heer Bakker (D66):

Mijnheer de voorzitter. Collega's hebben al geconstateerd dat er zowel in de Kamer als vermoedelijk in het kabinet verschillende meerderheden en minderheden zijn in de kwestie van de publieke omroep. Dat is helemaal niets nieuws. Dat is al jaren zo. Er is wel volop beweging in de standpunten. Wij hebben dat ook gemerkt in het algemeen overleg van twee weken geleden. Als staatssecretaris kun je dan bij de pakken neer zitten, maar je kunt het ook als een uitdaging beschouwen om de zaak een stap verder te brengen. Dat dit nodig is – en dat heb ik vandaag nog niet gehoord – is wel gebleken uit het buitengewoon scherpe en ook vernietigende advies van de visitatiecommissie-Rinnooy Kan. Die commissie stelt dat er in Hilversum volstrekt te weinig samenwerking is én bestuurlijke en programmatische verlamming. Ik vind het de taak van de staatssecretaris om het debat wél aan te gaan, ook al is het een onzeker traject. Zij moet proberen de publieke omroep ook in de toekomst te behouden.

Volgens de heer Atsma moet alles een beetje bij het oude blijven en moeten het allemaal ledenomroepen zijn. Hij hoeft geen veranderingen of een wetsvoorstel. Ik vraag hem zich voor te stellen hoe de zaak dan zal verloederen. Ik vraag hem ook om die discussie méér open aan te gaan dan waartoe hij nu bereid lijkt.

De heer Atsma (CDA):

U heeft maar half geluisterd, mijnheer Bakker. Ik heb de staatssecretaris juist aangemoedigd snel met haar wetsvoorstel te komen omdat dat de fundamentele discussie over het publieke bestel raakt. U kunt het mij echter niet kwalijk nemen dat ik namens mijn fractie graag enkele piketpalen zet.

De heer Bakker (D66):

Dat begrijp ik heel goed, maar misschien is het ook verstandig als u zich afvraagt of hiermee de publieke omroep de beste dienst wordt bewezen.

De heer Atsma (CDA):

Wij hebben twee weken geleden een uitvoerige discussie over dit onderwerp gevoerd. Wij hebben toen beiden onze mening gegeven. Die zijn niet gelijkluidend. Ik zou bijna zeggen gelukkig maar, anders was er helemaal weinig waarin u zich zou kunnen onderscheiden, mijnheer Bakker. Ik heb heel duidelijk aangegeven waar de CDA-fractie in dezen staat. Wij moedigen de staatssecretaris zeer aan om snel met voorstellen te komen. In afwachting daarvan hebben wij weinig behoefte aan aanpassing van tientallen kleine wetten.

De voorzitter:

Het moet echt korter bij een VAO!

De heer Bakker (D66):

Ik ben van mening dat er niet pas in 2008 gereageerd kan worden op een rapport uit het voorjaar van 2004, waarin staat dat het niet goed gaat en dat er dringend veranderingen moeten plaatsvinden. Het is urgent dat de staatssecretaris daarop reageert en de Kamer zou er goed aan doen daarop in de loop van dit najaar te reageren. Ik ben het met u eens, mijnheer Atsma, dat wij de fundamentele discussie over het wetsvoorstel eerder kunnen voeren dan pas in 2008. Laten wij dat dan echter wel doen vanuit het belang van de publieke omroep als geheel en niet louter vanuit het belang van bestaande organisaties en structuren waardoor u kennelijk erg bent geïnspireerd.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De heer Bakker spreekt heel verstandige woorden ook tegen de heer Atsma. Ik ben het helemaal met hem eens. Om dit onderonsje een positieve wending te geven, vraag ik de heer Bakker of het denkbaar is dat hij zich expliciet aansluit bij de plannen zoals die twee weken geleden door LPF, VVD en GroenLinks naar voren gebracht zijn met betrekking tot de toekomst van de publieke omroep.

De heer Bakker (D66):

U kunt ook tellen, mijnheer Vendrik. Die plannen hebben daarmee nog geen meerderheid. Ik wil wel graag dat er iets verandert voor de publieke omroep. Ik vind het van belang dat de staatssecretaris ook door ons gesteund wordt in een traject dat uiteindelijk tot resultaten leidt die in het belang zijn van de publieke omroep. Ja, mijnheer Atsma, ook van de NCRV etc.

Collega's hebben gesproken over de nieuwe en de oude omroepen. Het mag duidelijk zijn dat D66 van de vernieuwing is.

Staatssecretaris Van der Laan:

Voorzitter. Over de toetreding van de nieuwe omroepen hoef ik bijna geen advies meer te vragen. Ongevraagd krijg ik hier gratis advies. Van twee fracties heb ik dat ongevraagde advies al genoteerd. Ik heb in het AO al aangegeven dat het een onafhankelijk proces dient te zijn. Dat betekent dat het zeer oneigenlijk is om een advies aan de Kamer te vragen. Het is immers de Kamer die oordeelt over een advies. Het wordt een lastige afweging. Er liggen één positieve en twee negatieve adviezen. De Kamer zal begrijpen dat ik die grondig bestudeer om na te gaan wat precies de afwegingen zijn geweest, wat de verschillen in argumentatie zijn om tot de ene of de andere conclusie te komen. Ik zal de Kamer daar vóór de behandeling van de mediabegroting over informeren. Die begrotingsbehandeling lijkt mij een goed moment om met elkaar mijn besluit op dit punt te bespreken.

De VVD-fractie heeft twee moties ingediend. Met betrekking tot de motie over het instemmingsrecht het volgende. Ik heb ook twee weken geleden betoogd dat het belang van de pluriformiteit van de omroepvoorzitters gecombineerd met een onafhankelijke positie van de raad van toezicht het instemmingsrecht rechtvaardigt. Dat is het kabinetsstandpunt. Van belang is dat een balans gevonden wordt tussen de onafhankelijkheid van de raad van toezicht en het instemmingsrecht van het college van voorzitters. Die verhouding is voor mij cruciaal. Dat heeft de heer Atsma goed aangevoeld. De onafhankelijkheid van de raad van toezicht op alle fronten en het instemmingsrecht van het college van voorzitters is voor mij op dit moment de ideale balans. Op het moment dat je daar een adviesrecht van maakt, zal de positie van de omroepvoorzitters of de omroepverenigingen iets te veel naar de periferie verdwijnen. Zo geldt ook dat als de onafhankelijkheid van de raad van toezicht zou worden aangetast, dit weer gevolgen heeft voor de positie van de omroepverenigingen. Dus ik ben van mening dat er nu een goede balans is gevonden tussen die twee posities. Tegen deze achtergrond ontraad ik aanvaarding van deze motie.

De tweede motie van de VVD-fractie heeft betrekking op de reclame-inkomsten. Daar wil ik iets langer bij stilstaan, omdat ik uit de bijdragen van de verschillende leden heb opgemaakt dat er nogal langs elkaar heen gecommuniceerd wordt als het gaat over de korte termijn en de lange termijn. De lange termijn kan pas ingevoerd worden op 1 september 2008, ook al zou er morgen een visie op de publieke omroep liggen. Dat kan pas als het wetsvoorstel op verkorting van de periode van vijf naar drie jaar, conform ik twee weken geleden heb begrepen, kan steunen op een meerderheid in deze Kamer. Ik ben het echter met de heer Atsma eens dat de discussie daarover zo snel mogelijk gevoerd moet worden. Het kabinet heeft nog wat tijd nodig en een broedende kip kun je beter niet storen. Het kabinet heeft ongeveer een half jaar nodig om daar goed en zorgvuldig mee om te gaan. Ik wijs erop dat het WRR-rapport, dat een belangrijke input zal leveren voor de visie van het kabinet, pas in december verschijnt.

Ik heb geconstateerd dat een meerderheid in deze Kamer voorstander is van de aanpak voor de korte termijn. Op hoofdlijnen is daar zeker steun voor. Aangezien die lange termijn pas ingevoerd kan worden vanaf 1 september 2008 is het cruciaal dat er in de tussentijd een goed geoliede publieke omroep is, ongeacht de visie op de langere termijn. Het kabinet komt niet met een wetsvoorstel voor de langere termijn, maar met een visie voor de langere termijn, waarin wel wordt aangegeven hoe zo'n wetsvoorstel er zal uitzien. In de tussentijd ga ik met spoed aan de slag met het wetsvoorstel voor de korte termijn. Ik verwacht dit wetsvoorstel, indien het spoedadvies van de Raad van State mogelijk wordt geacht, voor het einde van het jaar bij de Tweede Kamer te kunnen indienen. De motie van mevrouw Örgü is onduidelijk als het erom gaat of de reclame-inkomsten voor de lange termijn of voor de korte termijn worden onderzocht. Uitgaand van de korte termijn wijs ik op de meerderheid die er is voor het voorstel van het kabinet. Ik heb er grote aarzelingen bij om binnen dat bestel een majeure verandering als het afschaffen van reclame-inkomsten door te voeren op de korte termijn. Dan heb ik nog een tweede punt. In de overweging van de motie staat dat de reclame-inkomsten voor de publieke omroep een verkeerde prikkel vormen. Ik ontken dat. De reclame-inkomsten zijn, in tegenstelling tot de reclame-inkomsten van commerciële omroepen, niet direct gekoppeld aan de prestaties van een programma. Zij zijn een algemene inkomstenbron die in algemene zin wordt toegevoegd aan de totale begroting van de publieke omroep. Ik zie dat directe verband dus niet. Ik merk in mijn gesprekken met de publieke omroep dat men wel gretig is om hoge kijkcijfers te behalen, een hoog kijktijdaandeel, om zich te presenteren in het medialandschap en om een goede, sterke positie daarin te hebben. Ik constateer dat dit de centrale motivatie is voor het realiseren van een bepaalde breedte in de programmering, maar ik ontken dat reclame-inkomsten de motivatie zijn.

De reclame-inkomsten zijn zeker belangrijk. Ik ben niet van mening dat het fout is om met reclame te werken, ook omdat anders de markt voor de commerciëlen alleen maar wordt versterkt. Zij zullen uiteindelijk meer inkomsten verwerven – ongeveer ter waarde van 220 mln euro – waardoor hun positie slechts sterker wordt. Ik beschouw dat als een belangrijk nadeel. Ik zeg overigens niet dat ik al een definitief standpunt inneem, maar ik ben er nog niet van overtuigd dat dit het punt is.

Mevrouw Örgü (VVD):

De staatssecretaris vraagt om een toelichting op de motie. Zij is ingediend ten behoeve van de fundamentele discussie die wij zullen voeren. Ik neem aan dat zij tijd nodig heeft om deze zaak te onderzoeken.

De verkeerde prikkel betreft dezelfde discussie als tijdens het debat over de kijkcijfers. De gekozen woorden hebben met name betrekking op dat gegeven.

Staatssecretaris Van der Laan:

Dank voor deze toelichting. Tijdens de begrotingsbehandeling in november kunnen wij terugkomen op de vraag hoe wij aankijken tegen de kijkcijfers. Ik ben blij dat zij zich meer richt op de kijkcijferoriëntatie. Wij moeten daarover spreken, maar ik blijf afstand houden van de stelling dat reclame de oorzaak hiervan is. Ook andere elementen spelen daarbij een rol.

De motie voegt niets toe aan de opdracht die het kabinet zichzelf heeft gesteld om met een visie op de lange termijn te komen. Natuurlijk zal er een analyse worden gemaakt van de consequenties van met of zonder reclame. Dat is een voor mij vanzelfsprekend thema in het totale kabinetsstandpunt voor de lange termijn. Ik constateer dat waar in de motie om wordt gevraagd, al gebeurt in het kader van de langetermijnvisie. Vandaar dat ik dit onduidelijk vond. Ook de financiële consequenties zullen in de visie op lange termijn worden meegewogen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat lijkt mij helder. Een langetermijnvisie zonder dat het kabinet iets zegt over de positie van de reclame-inkomsten en de financiering lijkt mij onmogelijk. Mag ik de staatssecretaris zo verstaan dat zij in de visie die zij dit voorjaar namens het kabinet aan de Kamer zal sturen, ook verschillende varianten zal opnemen? Dat gebeurt ook bij fiscale voorstellen. Het kabinet doet dan zijn best om de Kamer goed te informeren over verschillende alternatieven die in het denken over de positie van reclame-inkomsten mogelijk zijn. Het staat de staatssecretaris en het kabinet uiteraard vrij, daar zelf een oordeel over te geven, maar dan heeft de Kamer de informatie waar zij om vraagt en kan zij vanuit haar positie het debat goed voeren. Mag ik het zo begrijpen?

Staatssecretaris Van der Laan:

U mag dat zo begrijpen in die zin dat ik in het kabinetsstandpunt zal ingaan op de rol van de reclame-inkomsten. Het is de vraag of wij alle varianten uitputtend zullen behandelen, maar wij zullen in ieder geval een goede analyse neerleggen van de voor- en de nadelen van de reclame; een totale afweging in relatie tot de visie op de functie van de publieke omroep met daaraan gerelateerd de reclame. Vanzelfsprekend wordt daar een goede onderbouwing bij geleverd. Meestal komt dat neer op het afwegen van een aantal varianten. Ik zeg dat bij dezen toe, dat is geen enkel probleem.

De heer Atsma (CDA):

Het is goed te horen, dat de staatssecretaris aanneming van de motie ontraadt. Ik wil expliciet van haar horen hoe zij denkt over de andere suggestie van de VVD inzake de brede langetermijnvisie, namelijk geen sport meer op het publieke net en weg met het derde net.

Mevrouw Örgü (VVD):

Daar wil ik even op reageren, voorzitter, als u dat goed vindt, want dat heeft de VVD-fractie namelijk helemaal niet gezegd.

De voorzitter:

Mijn antwoord op uw vraag is "nee". De staatssecretaris vervolgt haar betoog.

Staatssecretaris Van der Laan:

In deze motie gaat de VVD-fractie in op de reclame-inkomsten. Deze vragen zullen in een breder verband in het kader van de langetermijnvisie worden besproken. Met deze motie in de hand heb ik een aantal overwegingen aan de Kamer voorgehouden. Reclame-inkomsten kun je vanuit verschillende perspectieven bekijken. Mijn voorstel is de andere elementen integraal te betrekken bij een langetermijnvisie.

Ik kom toe aan de motie van de LPF-fractie.

De voorzitter:

Ik geef eerst het woord aan mevrouw Örgü. Naar mij blijkt, belet ik haar, een motie in te trekken.

Mevrouw Örgü (VVD):

Ik dank de staatssecretaris voor haar toezegging inzake het dictum van mijn motie. Om die reden trek ik de motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Örgü c.s. (29657, nr. 2) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

De staatssecretaris heeft haar oordeel over de motie niet gegeven. U gaf mevrouw Örgü het woord, maar voordat de motie werd ingetrokken, wilde ik de staatssecretaris eerst om haar oordeel over de motie vragen. Volgens mevrouw Örgü is de motie overgenomen. Ik heb iets heel anders verstaan. Hoe ziet de staatssecretaris dit?

Staatssecretaris Van der Laan:

Misschien kan ik het misverstand wegnemen. Ik neem de motie niet over, omdat de overwegingen uit de motie niet mijn overwegingen zijn. Van dat deel van de motie heb ik zo-even expliciet afstand genomen. De gedachte achter de motie is dat het belangrijk is, inzicht te krijgen in de verschillende afwegingen rond het al dan niet toepassen van reclame binnen het publieke bestel. Uit de toelichting begrijp ik dat het gaat om de lange termijn. Uit de motie zelf blijkt dat niet. Mijn antwoord was dat deze vragen op de lange termijn automatisch aan de orde komen. Ik ontraad de motie vanwege de overwegingen en verklaar haar overbodig vanwege het verzoek.

Mevrouw Örgü (VVD):

De staatssecretaris neemt het dictum over en daar ging het de VVD-fractie om.

Staatssecretaris Van der Laan:

Het resultaat is gelukkig onder alle omstandigheden hetzelfde: een langetermijnvisie waarin ook de reclame een positie in de discussie inneemt.

Ik kom te spreken over de motie van de LPF-fractie. Het standpunt van deze fractie is duidelijk verwoord in de motie. Mijn dank daarvoor. Ik zal alles betrekken bij de ingewikkelde discussie die op dit moment binnen het kabinet wordt gehouden. Het spreekt vanzelf dat dit niet de uitgangspunten zijn die ik overneem. Het kabinet vaart een eigen koers in relatie tot de ontwikkeling van een nieuwe visie op de toekomst van het publieke bestel.

Er is gevraagd naar de visie van de raad van bestuur op het college van voorzitters en de raad van toezicht. Ik heb vanochtend nog een overleg gehad met de voltallige raad van bestuur over de brief van april. Zij kunnen instemmen met de vorming van een onafhankelijke raad van toezicht en de vorming van een college van voorzitters. Ik heb geen enkel signaal dat zij er ook maar enigszins anders over denken. Er zit geen streepje licht tussen de brief en de opvatting van de raad van bestuur.

Mevrouw Van Nieuwenhoven zei dat ik vast wel wist waar de PvdA heen wil. Ik moet zeggen dat ik dat twee weken geleden niet scherp voor ogen heb gekregen. Mocht er sprake zijn van een misverstand dan hoor ik dat graag. Voor mij is het standpunt van de PvdA-fractie niet glashelder. Hoe zij over de korte termijn denkt, is wel duidelijk, maar dat geldt niet voor haar visie op de lange termijn. Het kan echter ook aan mij liggen.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Ik kan het in één zin zeggen, zoals ik zo-even vanachter het spreekgestoelte ook heb gedaan: zij krijgt van mij geen visie op de lange termijn te horen, omdat ik eerst het wetsvoorstel afwacht. Pas daarna zal duidelijk worden hoe de PvdA-fractie kiest. Zij mag van ons ook meteen met een groot wetsvoorstel komen, want dan weet zij het eerder.

Staatssecretaris Van der Laan:

Ik hoor steeds het woord wetsvoorstel vallen. Volgend voorjaar komt er een kabinetsvisie en geen wetsvoorstel. Op basis van die kabinetsvisie gaan wij met elkaar in gesprek. Ik hoor alsdan graag de opvatting van de PvdA-fractie daarover.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Het kan de staatssecretaris niet ontgaan zijn dat de fractie van de Partij van de Arbeid liever zag dat zij meteen met een wetsvoorstel kwam.

Staatssecretaris Van der Laan:

Gelet op de ingewikkeldheid van een wetsvoorstel en de enorme inzet die dit van ambtenaren en anderen vraagt, lijkt het mij beter om op dit dossier eerst met een visie te komen en daar op hoofdlijnen met elkaar over te spreken, en daarna de ontwerpen voor de wetsvoorstellen te maken. Dat scheelt een hele hoop ellende aan amendementen en wat dies meer zij. Het lijkt mij dus beter om eerst inhoudelijk met elkaar te spreken en elkaars visies uit te wisselen, en daarna de wetsvoorstellen af te handelen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op dinsdag 5 oktober a.s. over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven