Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 16 april 2003 te Athene totstandgekomen Verdrag betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, met Toetredingsakte, Bijlagen en Protocollen (Trb. 2003, 74) (28972, R1738).

De voorzitter:

Ik breng mijn verontschuldigingen over aan de staatssecretaris dat zijn beantwoording in eerste termijn is onderbroken.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Nicolaï:

Voorzitter. Nog een enkele opmerking over de gang van zaken rond de uitsluitingsprocedures en de vrijwaringsclausules.

Een aantal woordvoerders, de heer Van Baalen misschien het meest pregnant, heeft erop gewezen dat het zaak is dat de Commissie in de bij haar passende objectiviteit tot haar oordelen en conclusies komt. Wij moeten beducht zijn voor politieke pressie. Iedereen begrijpt dat het alles te maken heeft met de ervaringen die wij net hebben rond het Stabiliteitspact. Ik deel die opvatting. Ik deel iets minder de zorgen, omdat de positie van de Commissie hier een wezenlijk andere is dan die in het Stabiliteitspact. In het Stabiliteitspact is het probleem dat de Raad beslist en dat de Raad de Commissie dus simpelweg onderuit kan halen. Hier gaat het echter bij uitstek om een punt waar de Commissie als hoedster van het verdrag haar eigen verantwoordelijkheid kan, moet en zal nemen.

Tegen de heer Van der Staaij zeg ik dat een specifieke aanpak van eenmaal toegetreden landen niet correct zou zijn. Een bijzondere monitoring voortzetten na toetreding zou in strijd zijn met de gelijkheid van lidstaten als zij eenmaal zijn toegetreden. Dat ontslaat de Commissie en de medeleden in de Europese Unie echter niet van hun algemene verantwoordelijkheid.

De heer Van Baalen (VVD):

De staatssecretaris heeft gelijk als hij zegt dat de procedure van het Stabiliteitspact een andere is dan die bij de vrijwaringsclausules. De Commissie heeft bij die laatste een sterkere positie. Zij bepaalt waar de clausules worden geregeld. Desalniettemin zal er politieke druk op de Commissie uitgeoefend worden. Dat is ook gezegd door de vertegenwoordigers van de nieuw lidstaten. Wij moeten dus letten op politieke druk. Wij moeten in discussies geen politieke druk accepteren. Kamer en regering moeten waakzaam blijven. Deze Kamer en deze regering moeten dus waakzaam blijven.

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik kan alleen maar zeggen dat ik het daar volmondig mee eens ben. Dit is ook precies de achtergrond van de wens van Nederland om voorop te lopen bij de creatie van dit mechanisme en de rode draad in zijn opstelling tijdens de laatste voorbereidingen op de toetreding. Nogmaals, we hebben de mogelijkheid weten te creëren dat individuele lidstaten aan de bel kunnen trekken. Ik zeg u toe dat wij, als dit naar ons oordeel voor 1 mei nodig is, niet zullen schromen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. De staatssecretaris zei dat specifieke monitoring van nieuwe lidstaten in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Maar is er niet sprake van een wezenlijk verschillende situatie, omdat de nieuwe lidstaten op een aantal punten gewoon nog een acquis hebben over te nemen en er een overgangsmaatregel is bedongen? Waar nog een overgangsmaatregel geldt en eventueel nog een vrijwaring kan worden toegepast, kan immers nog een goede monitoring plaatsvinden.

Staatssecretaris Nicolaï:

Daarin heeft u gelijk: in een overgangsprocedure wordt een land extra in de gaten gehouden. Dat is inderdaad een bijzondere situatie. Maar u zult mijn principiële opmerking onderschrijven dat een eenmaal toegetreden land niet anders mag worden benaderd.

De heer Van der Staaij (SGP):

Kunt u dan garanderen dat er een adequate monitoring blijft plaatsvinden op de terreinen waarop de overgangstermijnen nog gelden en er eventueel nog vrijwaringsmaatregelen van toepassing kunnen worden verklaard?

Staatssecretaris Nicolaï:

Ook ik ga ervan uit dat de bijzondere aandacht van de Commissie doorgaat als er sprake is van terreinen waar een overgangstermijn speelt. De Commissie is ook dan de aangewezen instantie om te oordelen over het al dan niet opheffen van een overgangstermijn of een uitsluitingsprocedure.

Op welke terreinen kunnen er zorgen bestaan omtrent uitsluiting? Eén terrein is vaak genoemd: de voedselveiligheid. Ten eerste biedt het acquis voldoende mogelijkheden om bij ernstige bedreiging maatregelen te nemen. Daarbovenop zijn in de toetredingsonderhandelingen met zes toetreders – Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slowakije en Tsjechië – overgangstermijnen overeenkomen van drie à vier jaar voor de regels van gezondheidsbescherming, zowel vlees, zuivel als vis betreffend. Producten uit dergelijke bedrijven mogen voor de duur van de overgangstermijn alleen naar de lokale markt worden gebracht; ze mogen niet in andere bedrijven worden verwerkt. Bedrijven in deze sector die niet onder een overgangstermijn vallen en niet aan de eisen voldoen, worden uitgesloten. Het toetredingsverdrag biedt in het algemeen de mogelijkheid om dergelijke maatregelen nog drie jaar na toetreding te nemen. Daarnaast is er de algemene internemarktvrijwaringsprocedure. Extra en specifieke controle vindt plaats door de Food and Veterinary Office en alle lidstaten zijn verplicht om hun rapportages in te dienen.

Mevrouw Karimi wees erop dat je ook in de gaten moet houden wat er via de buitengrenzen van nieuwe landen binnen kan komen. Er is extra aandacht voor juist het buitengrensverkeer van landbouwproducten en voedselveiligheid. In de toetredingsonderhandelingen is overeengekomen dat alleen grensovergangen die voldoen aan specifieke veterinaire en fytosanitaire eisen – bijvoorbeeld door de aanwezigheid van laboratoria – mogen worden gebruikt voor de invoer van dergelijke producten. Het Food and Veterinary Office monitort dit ook. Verder is er een bijstandsprogramma voor toetreders aan de oostgrens om de toetsing te optimaliseren. Al met al hoeven er dus werkelijk geen zorgen te bestaan dat onveilig voedsel binnenkomt omdat er geen goede afspraken of regelingen zouden zijn in de EU na uitbreiding en toetreding.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik had een vraag gesteld over de voedselveiligheid, die echter van toepassing is op alle gebieden. Wat gebeurt er als er na die drie jaar toch nog problemen blijken te zijn? Is er dan nog een mogelijkheid om de vrijwaringsclausules te verlengen? Of moet er dan worden teruggevallen op de normale controle op het acquis?

Staatssecretaris Nicolaï:

Er bestaat vaak verwarring over de genoemde periode van drie jaar. Die drie jaar is de termijn waarbinnen nog kan worden begonnen met een vrijwaringsprocedure oftewel met een uitsluiting. Die uitsluiting kan duren zolang het nodig is. Sterker nog, die moet en zal duren zolang het nodig is. Als zaken na drie jaar niet in orde zijn, duurt het eenvoudigweg langer. Die drie jaar slaat dus alleen op de periode waarin nog met zo'n procedure kan worden begonnen en niet op hoe lang een dergelijke maatregel van toepassing is.

Voorzitter. In het kader van de buitengrenscontrole heeft de heer Van Dijk niet alleen gevraagd naar de voedselveiligheid van landbouwproducten, maar ook naar goederenverkeer in het algemeen. Het is duidelijk dat de nieuwe lidstaten het gehele acquis op het vlak van de douane-unie dienen over te nemen. Dat wordt nauwgezet gemonitord, in dit geval niet alleen door de Commissie, maar ook door de Rekenkamer, die weer controleert wat de nationale douanes doen. De heer Van Dijk heeft ook nog gevraagd naar het personenverkeer. Het Schengen-acquis wordt in twee fasen geïmplementeerd. Pas bij de inwerkingstelling van het Verdrag van Schengen zullen de binnengrenzen met de nieuwe lidstaten worden opgeheven. Dat gebeurt, en dat lijkt mij voldoende garantie, pas nadat de Raad daartoe unaniem heeft besloten. In feite is er dus een tweede volwaardig toetsmoment voordat de binnengrenzen geheel worden opgeheven. De positieve kant van het verhaal zit hem in een Schengen-faciliteit die 858 mln euro bedraagt, waarmee de landen worden geholpen met het veilig maken van hun grenzen.

De heer Van Baalen heeft in verband met de monitoring gevraagd naar de capaciteit van de Commissie. De Commissie ziet zelf geen probleem; ik ben dan niet snel geneigd om problemen te zien op dit vlak. Er kunnen verschillende opvattingen bestaan over sommige optredens van de Commissie, maar niet op het punt van het zorgvuldig monitoren. De regering is in ieder geval zeer positief over de scherpe, openhartige analyses van de monitoringrapporten. Je kunt vervolgens discussiëren over de conclusies die de Commissie daaruit trekt, maar de rapporten zelf zijn kwalitatief van een hoogwaardig niveau. Ik vind daarin geen aanleiding om mij zorgen te maken over de capaciteit van de Commissie.

Mevrouw Van der Laan en mevrouw Karimi hebben vragen gesteld over justitie en mensenrechten. De 39 punten waarop de Commissie een rode kaart heeft laten zien, betreffen geen van alle het terrein van justitie en binnenlandse zaken. Daarmee zijn niet alle zorgen weggenomen; de heer De Hoop Scheffer heeft hierover net een aantal opmerkingen gemaakt. Het is echter wel het beginpunt voor de procedure en voor onze positie. Er moeten verbeteringen plaatsvinden. Dat gebeurt op verschillende manieren. Er is een transitiefaciliteit, waarmee een bedrag van 380 mln euro is gemoeid, om de verbeteringen in het justitiële en bestuurlijke apparaat te bekostigen. Over het Europese arrestatiebevel wordt volgens de planning van de Kamer op 24 november gesproken. Ik verwijs derhalve naar de discussie die daar zal plaatsvinden.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Behalve een specifieke vraag over de overleveringswet had ik ook een meer algemene vraag gesteld. De optie is er om ook hierbij een vrijwaringsclausule te vragen als een Kamermeerderheid dit wenst. Hoe moet een clausule voor justitiesamenwerking echter in de praktijk tot stand komen?

Staatssecretaris Nicolaï:

Dit punt is gedeeltelijk verbonden met de discussie die op 24 november plaatsvindt. Gezien de discussie in Europa moet een eventueel verzoek van de Kamer kort voor 1 mei worden gedaan, als wij de voorgenomen maatregelen van de Commissie kennen. Als er zaken zouden ontbreken, zou dat het moment zijn waarop de Kamer de regering zou kunnen oproepen om daarover bij de Commissie aan de bel te trekken.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik heb nog een tweede vraag. Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Dittrich over de peer review op het gebied van democratie en de rechtsstaat?

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik dacht dat de minister van Buitenlandse Zaken daarover al het een en ander had gezegd. Ik zal op de meest korte manier reageren, hoewel het wellicht onbevredigend is om dat procedureel te doen. In de motie werd gevraagd om een onderzoek. Wij zijn ermee bezig en zoeken er andere partijen bij. Vooral de Commissie proberen wij erbij te betrekken, want zij moet er in alle gevallen een cruciale rol bij spelen, ongeacht de vorm die een en ander krijgt. In de discussie zijn zojuist weer interessante suggesties gedaan, onder anderen door mevrouw Van der Laan. Daarover zijn vervolgens weer vragen gesteld. Wij zullen het onderwerp bekijken. Ik zeg mevrouw Van der Laan toe dat wij de Kamer daarover in de eerste helft van het volgend jaar zullen berichten.

Voorzitter. De heer Rouvoet heeft gevraagd naar het exchange rate mechanism als voorportaal voor de euro, en de stap die daarop volgt. Hij vreest dat sprake is van een automatisch proces en heeft gevraagd wat de gevolgen ervan voor de EMU en de euro zouden kunnen zijn. De landen maken zelf uit of zij in het ERM komen. Zij doen zelf een aanvraag, maar er moet vervolgens een afspraak worden gemaakt over de centrale pariteit van de wisselkoers. De afspraak wordt gemaakt tussen de ministers van financiën en de Europese Centrale Bank. De landen treden niet na twee jaar automatisch toe tot de euro. Dit vergt namelijk dat er twee jaar lang geen spanningen zijn opgetreden. Bovendien wordt getoetst of het desbetreffende land voldoet aan de criteria van het Stabiliteitspact inzake de euro. Er is inderdaad een kans dat het ene land eerder toetreedt dan het ander. Er wordt een beoordeling per land gemaakt. Dat is niet erg. Het is vooral erg als landen toetreden die niet aan de criteria voldoen of niet ver genoeg zijn. Dat zou erg zijn voor de euro.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik had vooral vragen over het laatste punt. Ik wilde feitelijk weten welke gevolgen er zouden kunnen zijn. De conclusie is inderdaad dat het van land tot land kan verschillen wanneer de tien toetredende landen toetreden tot het tweede ERM en op welk moment de euro er daadwerkelijk wordt ingevoerd. Ik vroeg mij af of daaraan voor de euro zelf, dan wel voor de EU als geheel allerlei nadelen vastzitten. Ik vroeg of sprake is van een gewenste situatie. Naar ik begrijp, kunnen er jaren tussen zitten. Is die conclusie terecht?

Staatssecretaris Nicolaï:

Het is erger als een land tot de euro toetreedt, terwijl het niet aan de criteria voldoet. De heer Rouvoet zal dat met mij eens zijn. Als ze allemaal op hetzelfde moment aan de criteria voldoen, hebben wij helemaal geen probleem. Dan is een en ander in zekere zin makkelijk en helder. Per land wordt bekeken of het aan de criteria voldoet en of het de volgende stap kan zetten. Dat is in het belang van de euro.

Voorzitter. De heer Van der Staaij had een concrete vraag gesteld over de statuswet inzake Hongarije. Ik heb goede hoop dat er op korte termijn niet alleen met Roemenië, maar ook met Slowakije overeenstemming wordt bereikt over beperkte toepassing van zo'n wet. Als de heer Van der Staaij erom vraagt, zal ik hem daarover nader informeren.

Een paar woordvoerders hebben gewezen op de bilaterale aspecten en de hulpprogramma's, te weten Twinning en Matra. De heer Van Dijk en de heer Van Baalen vroegen ernaar, en mevrouw Karimi stelde in dat verband een specifieke vraag over het milieu. Er is vooral gezegd dat wij moeten oppassen om na toetreding in één klap de mogelijkheden te verliezen. Ik ben het daarmee eens. Zowel de Twinning- als de Matra-benadering hebben zeer goede resultaten gehad. Met relatief weinig geld vond een grote spin-off plaats. Je moet oppassen dat je dat niet in een keer opgeeft. Twinning is vooral voor bestuurlijke en gerechtelijke capaciteit een waardevol instrument gebleken. Er is ook voorzien in een overgangsfaciliteit voor juist institutionele ontwikkeling. Daarvoor is 400 mln euro beschikbaar, zodat de voorziening kan worden voortgezet gedurende drie jaar na toetreding. De toetredende landen moeten overigens zelf met voorstellen komen voor projecten en programma's waaraan zij behoefte hebben.

De heer Van Dijk (CDA):

Volgens mij is in de nota naar aanleiding van het verslag een bedrag van 380 mln genoemd. Er is ook een fasering in opgenomen van 200 mln voor 2004, 120 mln voor 2005 en 60 mln in 2006. Is het niet verstandiger om in ieder geval tot en met het jaar 2006 het niveau van 2004 te handhaven, gezien de problematiek en de positieve resultaten?

Staatssecretaris Nicolaï:

Vindt u het goed als ik mij erop beraad of dat een verstandige benadering is? Zoals u weet, heeft Nederland vooropgelopen in het zich aanbieden voor en participeren in dergelijke Twinning-projecten. In mijn notitie "Nieuwe accenten in een groter Europa" van vorig jaar hebt u dat kunnen lezen. Wij spelen werkelijk een zeer actieve rol.

Een enigszins vergelijkbare discussie wordt gevoerd over het Matra-programma. Daarnaar vroeg met name de heer Van Baalen, maar niet hij alleen. Wij willen ook dat programma niet onmiddellijk stoppen. Er is dus voorzien in een afbouwfase van bijna drie jaar. Ik zeg er wel bij dat er logischerwijze een verschuiving zal optreden in de budgetten om nieuwe toetreders te stimuleren tot toetreding. Dan heb ik het met name over Bulgarije en Roemenië.

Specifiek is ook het programma voor politieke partijen nog beschikbaar in de komende jaren. Dit noemde de heer Van Baalen ook, geloof ik.

Mevrouw Karimi vroeg in het bijzonder naar milieu en Matra, als ik haar goed heb begrepen. In onze benadering van de afbouw van Matra passen niet de grote projecten die wij kennen. Er is wel ruimte voor kleinschalige projecten, zoals concrete trainingen en uitwisselingen voor milieubeheer. Daarvoor geldt ook een afbouwperiode van drie jaar. Er is voor projecten op het vlak van milieu nog ruimte tot 2007.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik heb in mijn eerste termijn gesteld dat mijn fractie van mening is dat je juist in deze periode niet moet afbouwen. Ik zal een voorstel aan de Kamer voorleggen om het programma in stand te houden gedurende de zittingsperiode van het nieuw te kiezen Europees Parlement waarin die landen dan ook allemaal in zullen zitten.

Staatssecretaris Nicolaï:

Dat is interessant. Ook de financiering ervan is interessant. Er zal verschuiving optreden in de budgetten ten gunste van nieuwe toetreders. Dit lijkt mij een logische ontwikkeling. Als wij ook nog willen dat die programma's niet worden afgebouwd, moet ergens geld vandaan worden gehaald. Ik ben benieuwd hoe dat kan worden geregeld.

Alle woordvoerders hebben het vrije verkeer van werknemers genoemd. In dit stadium wordt al een redelijk verhitte discussie gevoerd over dit onderwerp, terwijl de feiten nog niet op tafel liggen. Bij interrupties en tijdens verschillende inbrengen is hier duidelijk op gewezen. Het is in ieder geval een belangrijk onderwerp, niet alleen omdat het een afspraak is, maar ook omdat er nieuwe ontwikkelingen zijn en je dus bereid moet zijn om die afspraak opnieuw te bestuderen in het licht van die nieuwe ontwikkelingen. Het uitgangspunt is natuurlijk de al gemaakte afspraak, maar evenzeer kan worden gekeken naar de nieuwe ontwikkelingen. Ik ben het ermee eens dat het niet mogelijk is om conclusies te trekken zonder dat het toegezegde inzicht is verworven. De regering zal voordien in ieder geval geen conclusies trekken van deze of gene aard. Er was een mooie procedure afgesproken. Ik vond het een verstandige keus van de Kamer om tegen staatssecretaris Rutte te zeggen: komt u met de informatie, dan houden wij de motie-Visser aan en vervolgens kunnen wij op basis van de inschattingen onze conclusies trekken. Dat leek en lijkt mij de juiste benadering. Het gaat hierbij ook primair om een verantwoordelijkheid van staatssecretaris Rutte. Hij zal hierover dus in eerste instantie zijn oordeel moeten vormen. Daarmee is hij ook bezig. Ik kan de Kamer wel toezeggen dat ik de verschillende overwegingen goed heb vernomen en dat ik ook kan volgen wat is gezegd. Ik denk hierbij aan de overwegingen die door mevrouw Karimi, de heer Timmermans, mevrouw Van der Laan en anderen naar voren zijn gebracht. Zij vroegen: waar komt dit vandaan en welk signaal geef je af als je op eerdere afspraken terugkomt? Ook denk ik aan de zorgen en de opmerkingen van de heren Van Dijk, Van Baalen en Van den Brink. Zij wezen erop dat er nieuwe omstandigheden zijn en zij vroegen zich af of wij ons niet eerst goed achter de oren zouden moeten krabben alvorens een definitief besluit te nemen. Zelf vind ik dat de internationale ontwikkelingen aanleiding geven om goed aandacht aan dit onderwerp te besteden. Dat is dus nodig, ook al zou de Kamer daar niet om vragen. Het is namelijk waar dat los van het feit dat een paar landen hebben aangekondigd een overgangstermijn van ten minste twee jaar te willen hanteren, een beperkt aantal de vraag in beraad houdt of zij ook die stap zouden moeten zetten. Dat is reden om opnieuw aandacht aan deze kwestie te besteden.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

U zegt: de discussie wordt hier in alle scherpte gevoerd, ondanks het feit dat niet alle gegevens bekend zijn. Ik ben dat hartgrondig met u eens. Vindt u echter niet dat uw collega Zalm in wezen als stoorzender functioneert? Hij heeft namelijk gisteren beweerd: daarover praten wij in het kabinet, die goedkope werknemers mogen er hier niet in komen.

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik was niet bij die discussie. Dit staat wel in de krant, maar ik weet niet welke woorden de heer Zalm toen heeft gebruikt en ik voel mij niet geroepen te reageren op wat in een krantenbericht staat of via een woordvoerder van de heer Zalm is gezegd. Kern is dat wij dit onderwerp nog bespreken in het kabinet en dat wij dat doen op basis van feiten. Dat zal ook de heer Zalm zeggen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Maar de heer Zalm heeft gezegd: daar spreken wij nu in het kabinet over, dat die goedkope werknemers er hier niet in komen. De vraag is in hoeverre hierover nu in het kabinet besluitvormend wordt gesproken.

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik wil niet iets behandelen dat tot de portefeuille van de heer Rutte behoort. Ik heb niet voor ogen dat wij hierover nu besluitvormend spreken. Ik heb voor ogen tegemoet te komen aan wat de Kamer wil. Dat betekent dat wij een notitie met feiten en mogelijkheden de Kamer zullen voorleggen. Natuurlijk kunt u het kabinet niet het recht ontzeggen zelf opvattingen eraan toe te voegen. Ik begrijp echter dat door de heer Rutte de toezegging is gedaan om een notitie met feiten en varianten op te stellen.

De heer Van Baalen (VVD):

Op basis van de feiten moeten wij tot besluitvorming komen. De VVD-fractie nodigt de regering uit om voorafgaande aan de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ons de notitie van staatssecretaris Rutte toe te zenden. U zegt: dit ligt primair op het bordje van staatssecretaris Rutte. Daarover kan dus bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden gesproken. Dat zullen wij de Kamer voorleggen.

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik neem daar kennis van. Ik vind het namelijk niet op zijn plaats om wel of niet toe te zeggen dat die notitie er eerder zal zijn. Ik meen namelijk dat de heer Van Baalen expliciet vroeg wanneer de notitie er kan zijn. De datum was 15 december. Dat is de Kamer schriftelijk gemeld. Als de Kamer hecht aan eerdere toezending, kan ik niet anders dan dat verzoek doorgeleiden naar de heer Rutte.

Er is in dit verband gevraagd: hoeveel haast is er bij met het oog op de Europese besluitvorming? Ik kan mij goed voorstellen dat de Kamer hierover in december meer helderheid wil, maar voor 1 mei betekent: bijtijds. Met het oog op de Europese besluitvorming zal er dus niet dezelfde tijdsdruk zijn.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Wanneer die notitie van de heer Rutte ook komt, zolang zij er niet is, heeft de regering haar standpunt niet gewijzigd. Dat betekent dat de indruk die door de heer Zalm of de media is gewekt, namelijk dat het standpunt is gewijzigd, onjuist is.

Staatssecretaris Nicolaï:

In reactie op de interruptie van mevrouw Karimi heb ik al gezegd: ik weet werkelijk niet wat de heer Zalm precies heeft gezegd. Dat doet er ook niet zoveel toe. Het gaat erom wat wij de Kamer melden. De heer Zalm zal nooit iets anders vinden dan wat ik net zei. Wij hebben hier nog geen standpunt over. Wij zullen er zo snel mogelijk een open discussie over voeren.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Dat is natuurlijk niet waar, want de heer Zalm blijft minister van Financiën, ook als hij op een VVD-bijeenkomst in Almere is. Het is erg vervelend dat, als wij wachten op een notitie voordat wij de discussie willen aanzwengelen, één lid van de regering, in welke hoedanigheid dan ook, de indruk wekt dat de regering bezig is haar standpunt te veranderen. Nu blijkt dat het kennelijk maar een deel van de regering is. De regering spreekt met één mond. Wij moeten de regering hierop kunnen aanspreken.

Staatssecretaris Nicolaï:

Nogmaals, ik heb de heer Zalm niet horen zeggen dat de regering een ander standpunt zou hebben. Nu heb ik hem überhaupt niets horen zeggen, omdat ik er niet was, maar ook in de krant heb ik dat niet gelezen.

De heer Van Dijk (CDA):

Er was net even verwarring over het volgende. Kun je, als het vrije verkeer van werknemers is aanvaard, nog een systeem van werkvergunningen hebben? Volgens mij kan dat niet. Andersom kan het wel: als je een overgangsmaatregel aanvaardt, kun je het systeem van werkvergunningen vanuit een nieuwe kandidaat-lidstaat hanteren. Wil de staatssecretaris daarover nog iets zeggen, ook in het licht van de discussie over seizoensarbeid?

Staatssecretaris Nicolaï:

Dit zal onderdeel zijn van de notitie die zo snel mogelijk bij de Kamer zal arriveren. Ik sprak van feiten, maar ook van varianten. Er zal ook aangegeven worden wat de verschillende mogelijkheden zijn. De heer Van Dijk kan erop rekenen dat ook zijn vraag daarin beantwoord zal worden.

De heer Timmermans (PvdA):

Voor het verslag hecht ik eraan om nog eens te bevestigen dat de notitie van de heer Rutte een reactie is op een verzoek van mevrouw Bussemaker en niet op een motie-Visser.

Mochten er na 1 mei volgend jaar ernstige verstoringen op de arbeidsmarkt optreden, dan staat het Nederland toch vrij om alsnog maatregelen te treffen?

Staatssecretaris Nicolaï:

Dat klopt, dat is ook een variant. Daarom is het zo goed dat wij de mogelijkheden naast elkaar snel aan de Kamer zullen presenteren. Ook dit kan een reden zijn om niet van tevoren over te gaan tot maatregelen. Ik laat mij niet verleiden om daar inhoudelijk op vooruit te lopen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Het is goed om de inhoudelijke discussie te voeren aan de hand van die notitie, maar betekent deze stellingname van de staatssecretaris dat er geen formele beletselen zijn om tot een heroverweging van het standpunt te komen? Ik denk dan niet alleen aan de termijn. Kunnen wij ook anderszins die discussie voeren?

Staatssecretaris Nicolaï:

Elk lid van de regering spreekt namens de regering. Toch moet ik enig onderscheid maken. Vanuit mijn verantwoordelijkheid, kijkend naar de Europese kant van Buitenlandse Zaken, is er niet bij voorbaat een zodanig beletsel om hierover een open discussie te voeren. Eigenlijk zeg ik gewoon: ja, wij zullen als kabinet hierover open spreken.

Ik kom op mijn laatste punt: de mogelijk verdere uitbreiding. Door enkele woordvoerders is specifiek verwezen naar Roemenië en Bulgarije. Er is vooral in kritisch-bezorgde zin gesproken. De heer Van Dijk benadrukte terecht het bezwaar van het omdraaien van de benadering door eerst de datum te noemen en dan te hopen dat aan de criteria voldaan wordt. Zo moet het niet gaan. De Nederlandse regering doet er alles aan om die strikte benadering van de Kopenhagen-criteria te handhaven. De datum van 1 januari 2007 is geen hard streven van ons, maar primair een streven van de toetredende landen, wat wij vervolgens weer steunen.

Het is gepland om eind 2004, onder ons voorzitterschap, een besluit te nemen over de afronding van de onderhandelingen. Ik zeg erbij dat ik de hier geuite zorgen door mevrouw Van der Laan en anderen tot op zekere hoogte deel. Ik kan ook niet garanderen dat 2004 wordt gehaald. Ik baseer dat voor een deel ook op de oordelen van de Commissie zelf, die al enige opening geeft dat het mogelijkerwijs of wellicht voor een van de twee iets later wordt. Daarmee is overigens nog niet gezegd dat 1 januari 2007 niet kan worden gehaald. Ik herhaal hier voor alle zekerheid, zoals mevrouw Van der Laan vroeg en zoals in de motie-Van Baalen staat, dat wij alle landen altijd individueel beoordeeld willen zien.

De voorzitter:

Dan gaan wij nu over tot, zoals de Kamer mij heeft beloofd, een korte tweede termijn van de Kamer. Allereerst is het woord aan de heer Van Dijk. Hij heeft twee minuten voor zijn tweede termijn.

De heer Van Dijk (CDA):

Dat is niet te veel, voorzitter, maar het zij zo.

Voor ons hebben in de discussie van vandaag drie onderwerpen centraal gestaan. Het eerste onderwerp zijn de vrijwaringsclausules. Wij zijn blij met de toezegging van de staatssecretaris, dat hij alsnog zoveel mogelijk informatie wil lospeuteren bij de Europese Commissie. Daar zijn wij hem buitengewoon erkentelijk voor. Wij zijn blij met het feit dat ook hij erkent dat, als landen in gebreke zijn gebleven op het terrein van voedselveiligheid en verstoring van de interne markt, echt vrijwaringsclausules moeten worden ingesteld, zoals vorig jaar ook in de motie-Verhagen was verwoord. Ik ben ook blij te horen dat de staatssecretaris meent dat de besluitvorming over het instellen van vrijwaringsclausules moet zijn gedepolitiseerd en dat de Commissie als hoedster van het verdrag zuiver en objectief moet optreden.

Het tweede onderwerp is het vrije verkeer van werknemers. Over dat onderwerp en de overgangstermijn op dat terrein hebben wij in deze Kamer een buitengewoon scherpe discussie gevoerd. In feite waren er drie verschillende standpunten. Het eerste standpunt is door onze partij aangehangen. Dat is niet volstrekt nieuw, want wij hanteren dat al veel langer. Wij zijn van mening dat je nu al moet overgaan tot het instellen van een overgangstermijn voor een periode van twee jaar. Anderen hebben behoefte aan meer feiten en willen op basis van nieuwe feiten het eerder ingenomen standpunt heroverwegen. Een derde groep is op dit moment van plan om sowieso geen gebruik te maken van de overgangstermijn. Wij zijn blij dat de regering aangaf, dat men zo snel mogelijk met het rapport op dit punt wil komen. Ik dring erop aan dat wij dit rapport voor 1 december binnenkrijgen. Ons standpunt is helder en dat kan de regering in ieder geval meenemen: wij zijn er op dit moment voorstander van dat wij gebruik maken van de overgangsmaatregel, zoals die wordt geboden op basis van het verdrag. De argumenten op dit punt hebben wij in eerste termijn gewisseld. Wat de arbeidsmarktpositie betreft, zijn wij van mening dat de arbeidsreserve in Nederland nog groot genoeg is. Verder willen wij een braindrain voorkomen. Bovendien zijn er op dit moment al meer dan genoeg landen die gebruik maken van de overgangsmaatregel. Het zou niet misstaan als Nederland ook in dat rijtje staat.

Over het derde onderwerp wil ik een motie indienen. Excuses, voorzitter, maar ik heb die motie op mijn tafel laten liggen. Dat is erg slordig. Ik dank de heer Van der Staaij voor zijn bereidwilligheid mij die motie te komen brengen. Zij gaat over Twinning. Wij hebben geluisterd naar de discussie op dit punt. Wij hebben gevraagd om een uitfasering, zodat wij in ieder geval tot 2006 het niveau van 2004 kunnen handhaven. Daarover dienen wij een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - de gebrekkige administratieve capaciteit in de nieuwe kandidaat-lidstaten een van de grootste problemen is;

  • - het instrument van Twinning een bruikbaar instrument is om dit probleem te verminderen;

  • - de financiële ruimte hiervoor in de Nederlandse en Europese programma's in de komende jaren wordt afgebouwd;

verzoekt de regering, zich in te zetten om te onderzoeken of de financiële mogelijkheden tot 2006 minimaal op hetzelfde niveau als 2004 kunnen worden gehandhaafd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dijk, Van der Laan, Van Baalen, Timmermans, Karimi, Rouvoet en Van der Staaij.

Zij krijgt nr. 6(28972, R1738).

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter. Ik dank de regering voor de uitvoerige beantwoording van alle vragen en opmerkingen van onze kant. De discussie op het terrein van het vrije verkeer van werknemers is nog niet afgerond; daarop zullen wij later terugkomen. Het belangrijkste feit is dat vanaf vandaag in ieder geval het Nederlandse parlement zal instemmen met het toetredingsverdrag.

De heer Timmermans (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de in eerste termijn gegeven antwoorden. Ik moet zeggen dat zij goed werk hebben geleverd op het punt van het volgen van het hele proces. Namens mijn fractie wil ik hen en hun ondersteuners danken voor de inzet op dit punt, een inzet die succes heeft opgeleverd.

Wat is de stand van zaken aan het slot van dit debat? De heer Van den Brink moet nog aan het woord komen, maar ik ga ervan uit dat deze Kamer unaniem de uitbreiding van de EU zal ondersteunen. Ik heb met belangstelling en waardering de warme woorden van de heer Van Baalen over de uitbreiding en de nieuwe lidstaten gehoord. Dat is het beeld in de Haagse werkelijkheid, onder deze kaasstolp.

Maar wat is het beeld in het land? Het beeld in het land is helaas totaal anders. Het beeld in het land is gevestigd dat de uitbreiding eigenlijk niet goed is voor ons: daar deugt heel weinig van, allerlei Oost-Europese hangsnorren die hier onze banen komen inpikken, onveilig voedsel dat binnenkomt enzovoorts. Ik wil mijn tweede termijn gebruiken om de collega's die medeverantwoordelijkheid dragen voor het buiten deze Kamer oproepen van dat beeld, daarmee te confronteren. Want ook al spreken zij in dit huis mooie woorden, ook al zeggen zij hier dat het allemaal prachtig is en ook al stemt de Kamer unaniem in met de uitbreiding, bij grote delen van de Nederlandse bevolking is het beeld: het deugt niet, maar het moet van Europa. Minister Zalm gisteren in Almere en de vertegenwoordigers van de coalitiepartijen, die buiten deze Kamer roepen dat het allemaal fout gaat en dan hier zoete broodjes bakken over de toetredingskandidaten, nemen een heel zware verantwoordelijkheid voor het maatschappelijk draagvlak in Nederland voor de uitbreiding. Het betreft het vrije verkeer van personen, waarover heel grote woorden zijn gebruikt door CDA, VVD en anderen. Het einde van het liedje is dat de rede gelukkig overwint, en dat wij er alleen naar kijken op basis van nieuwe feiten. Ik ben blij dat dat hier zo is geconcludeerd, en ik ben blij dat wij ons zullen baseren op het nog komende stuk van het kabinet. Maar ook hier is de beeldvorming buiten deze kaasstolp een andere, waarvoor degenen die hier vanavond ook aanwezig zijn een grote verantwoordelijkheid dragen.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik stoor mij aan de opmerkingen van de heer Timmermans...

De heer Timmermans (PvdA):

Dat is best, want ik ben het zat!!

De heer Van Dijk (CDA):

Volgens mij was ik aan het woord!

De voorzitter:

Ik zet het geluid ook uit. Dat bepaal ik overigens! U maakt uw interruptie.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik stoor mij eraan dat op het moment dat wij opmerkingen maken, omdat wij ons zorgen maken over het niet in orde zijn van bepaalde dingen, er direct wordt gezegd dat wij bezig zijn met stemmingmakerij, en met het ondermijnen van het draagvlak onder Europa. Misschien zijn onze opmerkingen juist veel meer bedoeld ter ondersteuning van het draagvlak binnen Europa, omdat wij zeggen: er zijn sommige dingen niet in orde, wij gaan eraan werken om dat voor elkaar te krijgen, wij willen goede voorzorgsmaatregelen treffen en voorkomen dat alles met de mantel der liefde wordt bedekt.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik maak ernstig bezwaar tegen de manier waarop u dit presenteert. U roept keihard dat u geen behoefte aan feiten hebt en dat u nu al weet dat er een overgangstermijn nodig is, omdat het niet goed is als mensen uit de nieuwe landen hier zo maar komen werken. De heer Zalm stelt dat het kabinet over deze kwestie heeft gediscussieerd en dat men het erover eens is dat die goedkope Polen buiten de deur moeten blijven. In de discussie tussen kabinet en Kamer blijkt dat dit helemaal niet strookt met de feiten, maar dat houdt in dat er dus aan stemmingmakerij wordt gedaan buiten dit huis. Het debat verloopt hier heel goed. Wij gaan er prima mee om, maar de buitenwereld ziet niet genoeg wat wij hier doen. De krant wordt echter wel gelezen. Er wordt ook naar de televisie gekeken. Dan zien ze dat het allemaal niet deugt. Dat is het beeld dat blijft hangen en niet het beeld van een Kamer die unaniem voor de uitbreiding is.

De heer Van Dijk (CDA):

Er is een aantal problemen dat nog moet worden opgelost, maar dat wilt u steeds bedekken. Wij willen aantonen dat een aantal zaken momenteel nog niet op orde is. Wij vinden dat daarvoor maatregelen moeten worden genomen. Daarna kan er sprake zijn van een zorgvuldige uitbreiding. Wij zijn daar een groot voorstander van. U verwijt ons dat wij standpunten innemen, niet gebaseerd op feiten, maar op grond van welke feiten neemt u uw standpunten dan in? Wat voor mij geldt, geldt ook voor u.

De heer Timmermans (PvdA):

Luister dan eens goed als ik mijn eerste termijn houd. Ik heb namens mijn fractie heel helder gezegd dat het 100% zeker moet zijn dat er geen onveilig voedsel op onze bodem terechtkomt en in onze winkels komt te liggen. Ik heb glashelder gezegd dat als de feiten erop wijzen dat het voor Nederland slecht is als er meteen sprake is van een vrij verkeer van werknemers, er met de PvdA te praten over een overgangstermijn. Ik heb voorts zorgen over een aantal andere zaken. Ik deel de zorg van mevrouw Van der Laan over goed bestuur en justitie. Wij hebben hier een goed debat gevoerd. Wij zouden echter op dezelfde manier het publieke debat moeten aangaan. Het verschil daartussen leidt ertoe dat het publiek een andere indruk krijgt van de wijze waarop wij hier in de Kamer hebben gesproken over de uitbreiding.

De heer Van Dijk (CDA):

Wij hebben precies hetzelfde standpunt over voedselveiligheid ingenomen als u nu doet. Over het vrije verkeer van werknemers hebben wij al veel eerder een standpunt ingenomen, op basis van andere motieven dan u. Wij maken ons namelijk grote zorgen op dat punt. U verwijt ons dat wij woordbreuk plegen. Als de feiten boven tafel komen, denk ik dat u ook woordbreuk zult moeten plegen.

De heer Timmermans (PvdA):

Waar heeft u het in hemelsnaam over? Over woordbreuk? Ik heb namens mijn fractie gezegd dat, als uit de feiten blijkt dat er een ernstige verstoring van de arbeidsmarkt volgt na 1 mei volgend jaar, mijn fractie die zal wegen. Dan zijn wij bereid om te spreken over een overgangstermijn. De lijn is steeds helder geweest. Nederland vond dit niet nodig, gebaseerd op een eigen analyse. Willen wij die lijn veranderen, komen wij tot een ander inzicht, dan heeft dat enorme consequenties, ook voor onze relatie met de nieuwe lidstaten. Ik vind dat dit moet gebeuren aan de hand van een zorgvuldige analyse van de feiten. Uw fractie heeft geen behoefte aan die analyse, maar wij wel.

De heer Van Baalen (VVD):

De heer Timmermans roept een beeld op dat niet klopt. Ik roep de LPF op met de uitbreiding in te stemmen – die fractie twijfelt nog – maar waarschijnlijk stemt de Kamer unaniem met de uitbreiding in. Dat is een groot goed. De Kamer heeft missies uitgestuurd naar de kandidaat-landen. De PvdA heeft daaraan deelgenomen. Volgens mij heeft de Kamer zeer weloverwogen over de uitbreiding gesproken. Daarbij zijn ook de problemen aangekaart. Ik snap niet wat uw kritiek betekent.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik ben het voor 100% met u eens dat de Kamer daar vanmiddag uiterst zorgvuldig over gesproken heeft. Er was respect en waardering voor de nieuwe lidstaten. Wij hebben zorgvuldig geluisterd naar het antwoord van het kabinet. Het probleem is echter niet het debat in de Kamer, maar wat u en anderen daarbuiten over hetzelfde onderwerp zeggen. Ik hoor heel veel ketelmuziek waardoor mensen zich zorgen gaan maken. Zij denken dat de uitbreiding slecht is voor Nederland, maar dat het toch moet van Europa. Zij krijgen het idee dat Europa hen weer iets door de strot probeert te duwen. Sommige leden van de Kamer en van het kabinet dragen daaraan bij door op een onverantwoordelijke manier bepaalde gevoelens op te kloppen. Ik verwijs naar de uitlatingen van de heer Zalm in Almere.

De heer Van den Brink (LPF):

U heeft het over opgeklopte gevoelens, maar u doet dat met een zodanige stemverheffing dat ik het idee krijg dat u net zo hard voor de bühne bezig bent. De Nederlander die u hoort, zal denken dat er wat aan de hand is. U doet er ook aan mee.

De heer Timmermans (PvdA):

Er is ook wat aan de hand. Er woedt een veenbrand in Nederland onder het Europa-debat. Heel veel Nederlanders hebben een zeer negatief beeld van Europa gekregen. Het zou mij niet verbazen als op een gegeven moment alle onlustgevoelens onder het publiek over de politiek en het bestuur zich uitkristalliseren in een anti-Europa-gevoel. Ik maak mij daar zorgen over, omdat de Europese integratie van groot belang is voor de Nederlandse economie en voor de vrede en veiligheid op dit continent. Als de Nederlanders zich daarvan afkeren, hebben wij hier een groot probleem.

De heer Van den Brink (LPF):

Ik denk dat wij principieel van mening verschillen over de werkgelegenheid en het vrije verkeer van personen. U wilt ingrijpen als zich problemen voordoen, maar wij willen de problemen voor zijn. Dat is een verschil in mentaliteit.

De heer Timmermans (PvdA):

Wij hebben een consistente opstelling. Wij hebben jarenlang gezegd geen problemen te zien voor onze arbeidsmarkt bij uitbreiding. Wij verwachtten geen enorme toestroom van arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten. Wij kunnen dat beleid natuurlijk omgooien. Nederland mag zelfstandig tot de conclusie komen dat het daar inmiddels anders over denkt en om een overgangstermijn vragen. Dat mag je echter niet ondoordacht doen omdat dit je politiek even goed uitkomt. Dan moet je dan doen op basis van een grondige analyse van veranderde omstandigheden. Zijn de omstandigheden niet veranderd, dan moet je zeker het beleid niet veranderen.

De heer Van den Brink (LPF):

Ik denk dat u het met mij eens zult zijn dat de werkvoorziening in Nederland de komende jaren niet rooskleurig zal zijn.

De heer Timmermans (PvdA):

De economie staat er op dit moment niet goed voor. Dat moet je echter niet per definitie de Nederlandse arbeidsmarkt afschermen. U weet net zo goed als ik dat Nederland de meest open economie van Europa kent. Wij verdienen ons geld dankzij de EU, dankzij de interne markt. De schaalverdeling van de interne markt geldt ook voor de arbeidsmarkt, zeker op lange termijn. De vraag is of er op korte termijn ernstige verstoringen zullen optreden. Wij moeten niet vergeten dat wij niet alleen onze veiligheid en stabiliteit aan Europa ontlenen, maar dat wij daar ook ons geld verdienen. Als agrariër moet u dit heel goed weten.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. De minister van Buitenlandse Zaken begon zijn betoog met een verwijzing naar de historie en het historische belang van opheffing van de deling van Europa; nooit meer oorlog. Voor die invalshoek koos de SP-fractie in het verleden, bij haar principiële instemming met de uitbreiding van de Europese Unie. Zij is van groot belang voor beide delen van Europa; nooit meer oorlog. Maar wij verschillen van mening, als de regering een overeenkomst zoekt met het debat over de uitbreiding van de NAVO. Dat is naar onze mening geen proces dat automatisch tot hetzelfde leidt; nooit meer oorlog. Wij zien daarin juist een gevaar. Ik zal het debat van vanmorgen niet overdoen, maar dat is wel de kern van het verschil.

De staatssecretaris heeft gezegd dat het cruciale moment kort voor 1 mei is. Individuele lidstaten kunnen dan nog aan de bel trekken. Dat sluit aan bij wat ik in eerste termijn heb gezegd, namelijk dat dit debat, dit proces uitmondt in het terechte verzoek aan de Kamer om haar vertrouwen uit te spreken – daaraan liggen pakken papier ten grondslag – vooral in de nieuwe lidstaten en tegelijkertijd in de Commissie en de Nederlandse regering. Wij willen dat vertrouwen graag uitspreken, maar wij zien ook een risico, waarvoor ik aandacht heb gevraagd. Er is een lange weg afgelegd. De regering spreekt van een prestatie van formaat. Ik heb gezegd: dit is vooral papier, want het omzetten van een acquis in nationale wetgeving is één, maar zorgen dat de wetgeving ook wordt uitgevoerd, is iets anders.

Dan is er de tussentijdse controle tot 1 mei volgend jaar en de controle nadien. Je moet er toch niet aan denken dat straks op een soortgelijk niveau sprake is van fraude zoals deze is geconstateerd in sommige van de kandidaat-lidstaten van de Europese Unie en dat die fraude zich voortzet op een niveau waarbij ook gebruik wordt gemaakt van Europese gelden. Natuurlijk zitten die lidstaten op die gelden, die deelname en dat mogelijke verkeer te wachten. Dat is ook een risico. Als fraude zo is ingebakken in de bestuurlijke cultuur, waarom zou dan niet gebeuren wat er nu al op Europees niveau gebeurt, en waarop ook Nederland is aangesproken, namelijk het creatief boekhouden en met spelregels voor Europese middelen omgaan op een wijze die eigenlijk niet hoort? Dat moet je niet wensen, maar de keerzijde van die medaille is dat met toetreding die controlemechanismen van de Europese Unie en ook vanuit nationale overheden moeten en ook zullen toenemen. In die zin kan gesteld worden dat sprake is van een enorme vooruitgang. Want de vooruitgang die is geboekt op het punt juist van bestrijding van fraude is enorm, alhoewel er nog veel te wensen over blijft. Wij spreken over overheden waarbij die controle niet vanzelfsprekend was en in sommige landen nog niet is.

Ik heb vragen gesteld over het vrije verkeer van werknemers. Ik ben bereid de feiten af te wachten. Dat moeten wij ook doen. Ik heb nu nog geen behoefte aan een motie van wantrouwen aan het adres van de nieuwe lidstaten. Ik stel vast dat voorgaande sprekers die ook niet hebben ingediend, dus misschien kunnen wij aan het eind van dit debat vaststellen dat veel is gezegd en dat beelden zijn gecreëerd of in ieder geval gesuggereerd, die helemaal niet aan de orde zijn. Maar goed, wij zullen de feiten afwachten. Er is echter een probleem als veel meer landen overgaan tot het afkondigen van een overgangsregeling. Dan kan de geschetste situatie ontstaan waarbij water naar het laagste punt loopt en werknemers juist voor ons land zullen kiezen. Daardoor ontstaat er, zoals ook is gesuggereerd door het CNV, een druk op arbeidsvoorwaarden Nederland. Vandaar dat ik een motie heb medeondertekend die zal worden ingediend door mevrouw Karimi. Wij vragen de regering om ervoor te zorgen dat er geen drukkend effect kan ontstaan op de arbeidsvoorwaarden in Nederland. Ik denk dat dat van groot belang is en een tegenwicht kan bieden aan de mogelijke angst bij sommigen dat wij het op dat punt allemaal slechter zullen krijgen in Nederland.

Afsluitend dien ik mede naar aanleiding van woorden van de VVD-fractie en andere fracties over de nu nog bestaande deling van Cyprus een motie in die voortvloeit uit mijn interruptiedebat met de minister van Buitenlandse Zaken over Cyprus. December 2004 is het eerste moment waarop wij daar echt met Turkije over kunnen spreken. Dat is een cruciaal moment. Ik vind het van belang om als Kamer voor dat moment een uitspraak te doen die aan het adres van Turkije een duidelijker taal spreekt dan de taal die de regering vandaag gesproken heeft. Je kunt wel zeggen dat er aan het eind van de onderhandelingen en op het moment van toetreding geen sprake meer kan zijn van een deling van Cyprus, maar als je de onderhandelingen op dat niveau ingaat, laat je een eigen dynamiek ontstaan, waardoor het buitengewoon moeilijk is om op harde punten buiten de huidige criteria tot nadere afspraken te komen. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de beslissing rond het accepteren van Turkije als kandidaat-lid van de Europese Unie gepland staat voor december 2004;

van mening dat het stellen van politieke eisen aan EU-kandidaat-leden na aanvang van het onderhandelingstraject een buitengewoon gecompliceerde zaak is;

spreekt uit dat Turkije voor december 2004 akkoord dient te gaan met een plan dat voorziet in het opheffen van de deling van Cyprus,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7(28972, R1738).

De heer Van Bommel (SP):

Deze motie is natuurlijk mede ingegeven door de motie die in 1999 is ingediend door de leden Weisglas en De Hoop Scheffer en die ook ging over de deling van Cyprus en de mogelijke komst van Cyprus in de EU als een gedeelde staat en als een staat waar sprake is van een vredesoperatie onder de vlag van de VN. Deze motie vloeit daar eigenlijk logisch uit voort.

De heer Van Baalen (VVD):

In het begin had u het over de toetreding van Turkije, maar volgens mij wordt onder het Nederlandse voorzitterschap alleen besloten of er met Turkije onderhandeld gaat worden. Ik heb dat misschien niet goed gehoord of misschien is het niet goed geformuleerd.

De heer Van Bommel (SP):

Toetreding is in december 2004 zeker niet aan de orde.

De heer Van Baalen (VVD):

Staat dat dan wel goed in de motie?

De heer Van Bommel (SP):

Ik denk dat dat goed in de motie staat. Er is geen sprake van toetreding in 2004.

De voorzitter:

Mag ik u vragen tot wie deze motie zich richt? Het dictum is: "spreekt uit dat Turkije voor december 2004 akkoord dient te gaan met een plan dat voorziet in het opheffen van de deling van Cyprus".

De heer Van Bommel (SP):

Het zou een uitspraak van de Kamer zijn, vergelijkbaar met de motie uit 1999. Ook in die motie staat niet: "verzoekt de regering,...", maar "spreekt uit dat het onwenselijk is...". Zo dient deze motie opgevat te worden. In die zin is de motie een signaal van de Tweede Kamer aan Turkije, want de regering heeft zich al uitgesproken.

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. Gisteren heeft de vaste commissie voor Europese Zaken haar bevindingen vastgesteld naar aanleiding van de missies die waren uitgestuurd naar de tien kandidaat-lidstaten. Dit geheel zal worden gepubliceerd en zal ook voor het publiek toegankelijk worden gemaakt. Ik vind het een groot goed dat de Tweede Kamer zo betrokken is geweest bij het uitbreidingsproces en ook blijft. In zoverre vind ik het hier gevoerde debat constructief, nuttig en waardig. Ik heb dus een andere mening over de discussie die in Nederland, ook buiten de Kamer, wordt gevoerd, want wij moeten juist op scherpe wijze discussiëren. Dat is gebeurd, maar op een waardige manier die ook recht doet aan de inspanningen van de kandidaat-lidstaten die op 1 mei 2004 zullen toetreden. Op een aantal punten verzoekt de VVD de Kamer om de regering te vragen om meer duidelijkheid te verschaffen. De eerste motie betreft het vrije verkeer van werknemers.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de omstandigheden waarop de beslissing van de regering is gebaseerd om geen gebruik te maken van de mogelijkheid het vrije verkeer van werknemers uit de nieuwe lidstaten in de Europese Unie na 1 mei 2004 voor een termijn van twee jaar op te schorten aanzienlijk zijn veranderd;

constaterende dat andere lidstaten van de Europese Unie, waaronder, in ieder geval, de Bondsrepubliek Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, België en Finland, besloten hebben beperkingen op het vrije verkeer van werknemers uit de nieuwe lidstaten toe te passen die van invloed zijn op de positie van Nederland, dan wel Van Baalenzulke maatregelen overwegen;

verzoekt de regering, de reeds toegezegde actuele evaluatie betreffende de consequenties van het vrije verkeer van werknemers uit de nieuwe lidstaten voor de Nederlandse arbeidsmarkt en het te voorziene beroep op het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid vóór de behandeling van de begroting 2004 van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Kamer aan te bieden en mede op basis daarvan bereid te zijn haar eerder genomen besluit te heroverwegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Baalen, Van Dijk en Van den Brink. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(28972, R1738).

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik ben heel erg verbaasd. De heer Van Baalen begint ermee te zeggen dat het debat waardig is verlopen. De Kamer heeft duidelijk de problemen en bezwaren op tafel gelegd. Toch zijn wij op een waardige manier met het onderwerp omgegaan. Vervolgens komt hij met deze motie. Wat wil hij daarmee bereiken? De staatssecretaris heeft toegezegd om met inachtneming van alle overwegingen met een voorstel te komen. De notitie waarom de motie vraagt, komt er. Waarom dan deze motie?

De heer Van Baalen (VVD):

Wij hebben goed naar de staatssecretaris geluisterd. Hij heeft niet kunnen toezeggen dat de notitie van staatssecretaris Rutte er is voor behandeling van de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2004. Wij wensen de notitie voor die begrotingsbehandeling te ontvangen, opdat de mogelijkheid bestaat dat tijdens die behandeling over dit thema wordt gesproken. Wij willen deze discussie namelijk dit jaar afronden.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Bijna iedereen noemt dit een debat over een historisch besluit. Er bestaat bovendien geen noodzaak tot haast bij deze beslissing. Een dergelijke maatregel kan genomen worden na toetreding van de landen als er aanleiding toe bestaat. Waarom deze haast? De Kamer vergadert toch ook na de begrotingsbehandeling?

De heer Van Baalen (VVD):

Wij vinden het van groot belang dat de discussie dit jaar wordt afgerond en dat er een besluit wordt genomen. Dat is onze mening. Wij vinden het geen goede zaak dat de discussie over het kerstreces wordt getild en mogelijk nog verder wordt doorgeschoven. Bij de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zit onder andere de heer Rutte aan tafel. Die voert namens de regering het woord. De staatssecretaris voor Europese Zaken heeft duidelijk gezegd dat dit op het terrein van de heer Rutte ligt. Dat is dus een uitgelezen mogelijkheid om de zaak te bespreken. Wij zijn van mening dat het mogelijk moet zijn dat de heer Rutte voor die behandeling met zijn notitie komt. Wij vinden het een urgente kwestie. Wij willen die afgerond zien.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Het is beschamend dat aan het einde van dit debat de VVD-fractie haar bijdrage afrondt met een dergelijke, nietszeggende motie.

De heer Van Baalen (VVD):

Deze opmerking is voor de rekening van mevrouw Karimi. Het zijn wederom grote woorden die niet aan het debat bijdragen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik begrijp het niet. Bij de begroting van Sociale Zaken worden allerlei punten behandeld. Daar wordt dit punt, dat wij allemaal erg belangrijk vinden, tussen gepropt. Als wij twee weken wachten, heeft de heer Rutte alle tijd om met een goede notitie te komen. Wij kunnen dan nog voor het reces of anders begin januari op een rustige manier en op basis van de feiten een besluit nemen. Dat is nog vijf maanden voor de toetreding. Dat zijn dus vijf maanden om een en ander om te zetten. Ik begrijp de haast niet.

De heer Van Baalen (VVD):

Dit gaat om een verschil in de beoordeling van de urgentie. Wij vinden het urgent, maar ook wij willen dit op basis van de notitie van staatssecretaris Rutte doen. Wij menen dat die notitie naar voren gehaald kan worden en dat het debat dit jaar nog kan worden gevoerd. Wij verschillen hierin dus van mening.

De heer Timmermans (PvdA):

Zit ik er heel ver naast als ik concludeer dat deze markering van de haast dient om uw aftocht af te dekken? Buiten deze Kamer uitte u immers de wens van een snelle overgangsregeling. Dus toch een beetje flink doen, maar niet die overgangsregeling eisen? Waaruit bestaat die flinkheid? De haast is voor niemand te verklaren. Waarom zouden we die haast hebben?

De heer Van Baalen (VVD):

Ik ga natuurlijk geen wedstrijdje aan in flink doen. Dit is de politieke positie van VVD, CDA en LPF. U kunt het daarmee eens of oneens zijn, maar u moet daar respect voor hebben. Nogmaals, dit is aan de Kamer voorgelegd.

Ik kom nog met twee moties. De volgende motie betreft de samenwerking met de nieuwe lidstaten. De staatssecretaris zei dat hij programma's afbouwt, met name op het gebied van maatschappelijke organisaties en politieke partijen. De VVD is van mening dat we niet moeten afbouwen, maar dat die programma's in stand moeten worden gehouden gedurende de zittingstermijn van het nieuwe Europees Parlement. De financiële ruimte dient te worden gevonden binnen de HGIS-begroting.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de integratie van de nieuwe lidstaten in de Europese Unie met de toetreding per 1 mei 2004 nog niet is voltooid;

van mening dat de samenwerking tussen politieke en maatschappelijke organisaties in Nederland en in de nieuwe lidstaten van groot belang is om verdere integratie te bevorderen;

verzoekt de regering, de bestaande faciliteiten daartoe, in ieder geval tijdens het mandaat van het in juni 2004 te kiezen Europees Parlement, voor de nieuwe lidstaten in stand te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Van BaalenBaalen, Van der Laan, Van Dijk, Karimi en Timmermans.

Zij krijgt nr. 9(28972, R1738).

De heer Van Baalen (VVD):

Het is van belang dat de Kamer haar positie markeert. We hebben met de regering gesproken over de onwenselijkheid van het feit dat de vrijwaringsmaatregelen worden genomen mede op basis van een politieke uitruil, wheelen en dealen. Ik wil dit in een motie vastleggen.

De Kamer,Van Baalen

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het welslagen van de uitbreiding van de Europese Unie per 1 mei 2004 in hoge mate afhangt van de garantie dat de interne markt en de rechtsgemeenschap ongestoord kunnen functioneren en de volksgezondheid gewaarborgd blijft;

van mening dat het daartoe noodzakelijk is dat vrijwaringsmaatregelen worden genomen op die terreinen waarop de nieuwe lidstaten per 1 mei 2004 nog niet in staat zijn het acquis communautair adequaat toe te passen, waarmee het ongestoord functioneren van de Europese Unie niet kan worden gegarandeerd;

van mening dat tot het opleggen van vrijwaringsmaatregelen door de Europese Commissie op objectieve gronden dient te worden besloten en dat dit geen onderdeel mag zijn van een politiek onderhandelingsproces;

verzoekt de regering, al het mogelijke te doen om politisering van de besluitvorming door de Europese Commissie over aard, omvang en controle op naleving van vrijwaringsmaatregelen te voorkomen en de Kamer periodiek over de staat van het vrijwaringsproces te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Baalen, Van der Laan, Timmermans, Van der Staaij, Van Dijk, Rouvoet en Van den Brink.

Zij krijgt nr. 10(28972, R1738).

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Ik moet na dit debat constateren dat er niets zekerder is dan de onzekerheid. Er is een lijn en die willen we volgen, maar het is niet zeker of het doel wordt gehaald. Ik heb wel begrepen dat de inzet groot zal zijn. De vraag of je het verhaal over het vrije verkeer van werknemers nu rond krijgt of niet, is nu verdaagd tot de behandeling van de begroting van het ministerie van SZW, net als de motie, hoop ik. De staatssecretaris zegt dat alle mogelijke voorzorgsmaatregelen worden genomen om datgene te regelen wat binnen Europa nog niet is geregeld. Ik vind echter dat wij hier soms zo naïef bezig zijn.

Laten wij eens naar het verleden kijken. Dan heb ik het niet eens over deze tien landen, maar over de vijftien landen die nu tot de Unie behoren. Toen in Europa een melkquotum werd ingesteld, duurde het tien jaar voordat men onderin Italië in de gaten had dat dit quotum er was. Ik vind het soms naïef hoe wij bezig zijn met zaken rondom voedselveiligheid. Het is nog niet zo lang geleden dat slachterijen die in Spanje aan de EU-eisen voldeden, daar in Nederland niet aan zouden hebben voldaan. Ik vind dat wij zo gemakkelijk tegen elkaar zeggen dat het systeem werkt omdat wij het verhaaltje op papier hebben ingevuld. Dit is typisch een voorbeeld van theorie die strijdig wordt met de praktijk. Ik houd nog een slag om de arm, want er wordt later nog een debat gevoerd over het uitwisselen van arbeid, maar dit houdt waarschijnlijk in dat de staatssecretaris de LPF-fractie niet meekrijgt in de ratificering.

Ik eindig waar ik mee begon: er is niets zekerder dan de onzekerheid. Als mij zou worden verweten dat ik daarmee een bijdrage lever aan de onderbuikgevoelens waarover de heer Timmermans sprak, zeg ik dat de LPF-fractie op dit punt altijd een heel duidelijk verhaal heeft gehouden dat niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is. Ik had gehoopt dat de staatssecretaris en de minister ons vandaag meer zekerheden zouden geven; ik constateer dat zij dat niet kunnen.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik wil niet de indruk laten bestaan dat ik de LPF-fractie op dit punt een verwijt maak. De LPF-fractie is buiten en binnen deze Kamer heel consistent geweest.

Ik wil de heer Van den Brink vragen waarom hij zijn eventuele instemming met de uitbreiding zo nadrukkelijk koppelt aan de overgangsperiode inzake het vrije verkeer van werknemers. Deze twee zaken staan toch los van elkaar? Je kunt instemmen met de uitbreiding en dan alsnog eisen dat er een overgangsperiode komt voor het vrije verkeer van werknemers.

De heer Van den Brink (LPF):

Daar heeft de heer Timmermans gelijk in. Een beslissing die je neemt, is nooit een kwestie van 100% of 0%. Heel veel beslissingen die je in je leven neemt, zijn gebaseerd op een afweging van 52% tegen 48%. Er zou een moment kunnen komen, als dit punt is geregeld, dat de LPF-fractie alsnog ja zou kunnen zeggen. Dat zal ik dan in ieder geval binnen mijn fractie bespreken. Ik houd niet van partijen die altijd bij voorbaat uitspreken dat zij tegen zijn. Ik houd van partijen die hun zegeningen durven te tellen en die zeggen: als wij daar zijn, hebben wij niet alles wat wij willen, maar wij zeggen wel ja.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Ik dank de regering voor de antwoorden. Op veel punten wordt daarin bevestigd wat de fractie van D66 ook graag wil, namelijk een heel mooie bruiloft, maar wel strenge aandacht voor de huwelijkse voorwaarden. Wij zijn evenwel teleurgesteld over de geringe aandacht voor democratie en mensenrechten. Er worden heel serieuze problemen geconstateerd in de kandidaat-landen, maar daaraan wordt geen enkele consequentie verbonden. Natuurlijk kijken wij uit naar de implementatie van de motie-Dittrich door de regering. Het is echter jammer om de regering al bij voorbaat te horen uitsluiten dat wij in het grotere Europa landen op de vingers kunnen tikken als zij de mensenrechten schenden of als de rechtsstaat er op een andere manier wordt ondermijnd. De fractie van D66 blijft vinden dat wij in een Europese waardengemeenschap veel meer prioriteit moeten geven aan deze politieke criteria. Het is bizar dat wij wel sancties kunnen opleggen als een land een begrotingstekort heeft, maar niet als er een tekort aan democratie is. Om te proberen dat punt om te zetten actie, heb ik de volgende motie voorbereid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de voortgangsrapportages van de Europese Commissie naar voren komt dat in verschillende kandidaat-lidstaten problemen bestaan met betrekking tot corruptie en met betrekking tot het justitiële systeem;

overwegende dat gebreken die verband houden met de politieke criteria niet in de door de Europese Commissie geconstateerde 39 punten van "ernstige zorg" zijn opgenomen;

overwegende dat de Europese Commissie geen vrijwaringsmaatregelen overweegt ten aanzien van gebreken die niet onder de 39 punten van ernstige zorg vallen en dus niet op tekortkomingen die verband houden met de politieke criteria;

overwegende dat het mogelijk is vrijwaringsmaatregelen te nemen op het terrein van justitiële samenwerking;

verzoekt de regering, er bij de Europese Commissie op aan te dringen om te onderzoeken in hoeverre de situatie in kandidaat-lidstaten met betrekking tot corruptie en het justitiële apparaat aanleiding zou geven voor het instellen van vrijwaringsclausules inzake justitiële samenwerking,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Laan en Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(28972, R1738).

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. De minister van Buitenlandse Zaken zei dat hij deel uitmaakt van een generatie die duidelijke herinneringen heeft aan een tijd die hij nooit meer wil meemaken. De vanzelfsprekendheid van "nooit weer oorlog" zou misschien af en toe niet zo aanwezig zijn bij de jongere generaties. Ik voeg daaraan toe dat het Europese project ook in andere delen van de wereld tot de verbeelding spreekt, omdat landen die vrijwillig kiezen voor vervlechting van hun economieën en voor overdracht van hun soevereiniteit, er inderdaad in slagen om in vrede samen te leven. In die zin hoef je misschien helemaal niet ver in het verleden te kijken. Ook vandaag de dag zijn er in de wereld regio's die worden geteisterd door oorlogen en conflicten. Iedere keer hoop en wil je dat die landen samen besluiten de meningsverschillen via de vreselijke onderhandelingen op te lossen en niet door met elkaar oorlog te voeren en elkaar het leven zuur te maken. Het Europese project is het waard om ervoor te gaan. Het moet open zijn, zoveel mogelijk anderen erbij betrekken en anderen de ruimte geven de ervaringen te delen.

De heer Van den Brink (LPF):

Vanmiddag is verschillende malen gezegd: "nooit weer oorlog", en dat hoor ik nu weer. Vandaar dat ik erop terugkom. Ik denk dat iedereen dat durft te zeggen. Maar als je zegt "nooit weer oorlog", moet je ook goed weten wat voor beleid je eraan koppelt. Als het beleid dat aan de uitbreiding van de EU wordt gekoppeld mislukt, dan ontstaat een volgend conflict. Het is zo gemakkelijk om te zeggen dat wij de EU uitbreiden omdat wij vinden dat er nooit weer oorlog moet zijn. De enige voorwaarde is dat het beleid slaagt. Daarover bestaat echter onzekerheid.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Het is duidelijk dat alle meningsverschillen met de nieuwe toetredende landen op tafel moeten liggen, zodat daarover kan worden gepraat. De vraag is hoe mensenrechten, democratie en veiligheid het beste kunnen worden gegarandeerd. Ik vind dit belangrijk en daarom heb ik de motie-Van der Laan medeondertekend. Garandeer je dat door die mensen uit te sluiten, terwijl je het zelf goed hebt geregeld, of door die mensen erbij te betrekken en de eventuele problemen die daardoor ontstaan, samen met hen op te lossen, ervan uitgaand dat dit tot betere resultaten leidt? Dat is het idee erachter.

De heer Van den Brink (LPF):

Een conflict ontstaat in 90% van de gevallen in de wereld door onzekerheid. Wil je de EU uitbreiden, dan moet je zekerheid geven. Dat kan nu niet.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik vind de zekerheden die de staatssecretaris in dit proces heeft geprobeerd te verwoorden, voldoende om namens mijn fractie in te stemmen met dit verdrag. De aspecten mensenrechten en rechten van minderheden gaan ons aan het hart. Ik ben daarom blij met de opmerking van de minister van Buitenlandse Zaken dat hij de suggestie goed vindt om in de komende Commissie een aparte plek in te ruimen voor de portefeuille mensenrechten en rechten van minderheden. Ik wil hier graag over geïnformeerd blijven.

Het vrije verkeer van de werknemers heeft veel aandacht opgeëist. Ik steun de benadering van de regering. Het uitgangspunt van de regering blijft vooralsnog de door haar gedane toezegging. Nu onderzoekt en bestudeert de regering of er nieuwe feiten zijn ontstaan. Als dit het geval blijkt te zijn, zal hierover worden gedebatteerd met de Kamer. Op dit moment blijven de toezeggingen en de afspraken echter het uitgangspunt. Ik vind dat prima. De kabinetsleden moeten ophouden met het doen van uitspraken die niet stroken met de inzet van het kabinet. Het probleem blijft dat kabinetsleden als de heer Zalm uitspraken doen die niet geloofwaardig kunnen worden geacht als ik de staatssecretaris hoor praten. Ons probleem is dat het ene kabinet iets anders zegt dan het andere. Maar goed, op dit moment gelden de door de staatssecretaris gedane uitspraken.

De staatssecretaris is niet ingegaan op mijn opmerkingen over de richtlijn inzake gedetacheerde mensen. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de vrijheid om in iedere lidstaat werk te zoeken en te werken een grondrecht is voor burgers van de Europese Unie (artikel 15, lid 2 EU-Grondrechtenhandvest);

overwegende dat het onwenselijk is dat het vrije verkeer van werknemers, in combinatie met het vrije verkeer van diensten, na uitbreiding van de EU leidt tot oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden op de Nederlandse arbeidsmarkt;

overwegende dat op grond van de Europese detacheringsrichtlijn (96/71/EG) voor werknemers uit andere EU-landen die gedetacheerd zijn in de bouwsector niet alleen de wettelijke bepalingen inzake arbeid van toepassing zijn, maar ook de algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen;

overwegende dat de detacheringsrichtlijn lidstaten de mogelijkheid biedt om haar werkingssfeer te verbreden naar andere sectoren dan de bouw en dat veel lidstaten van die mogelijkheid reeds gebruik hebben gemaakt;

verzoekt de regering, de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (WAGA) aan te passen teneinde voor alle sectoren te regelen dat algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen van toepassing zijn op werknemers die vanuit een andere EU-lidstaat zijn gedetacheerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Karimi, Timmermans en Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(28972, R1738).

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil er hiermee op wijzen dat wij de instrumenten hebben om een deel van de zorgen weg te nemen. Dat moeten wij dan ook doen. Mijn volgende motie betreft het milieubeleid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet ten aanzien het milieubeleid heeft gekozen voor een "sterke, pro-actieve en ambitieuze inzet in Europees verband";

overwegende dat deze inzet meer kans van slagen heeft als de nieuwe lidstaten van de Europese Unie het huidige milieu-acquis zo snel mogelijk implementeren;

overwegende dat het voor een tijdige tenuitvoerlegging van het milieu-acquis en een constructieve bijdrage aan het toekomstige Europees milieubeleid nodig is dat ook na 1 mei 2004 de institutionele opbouw in de nieuwe lidstaten wordt voortgezet en de kritische betrokkenheid van de civiele samenwerking bij het milieubeleid wordt versterkt;

constaterende dat de Nederlandse regering voornemens is het Matra-instrumentarium tussen 2005 en 2007 uit te faseren voor de nieuwe lidstaten;

verzoekt de regering om, in overleg met de nieuwe lidstaten, te onderzoeken op welke wijze de bilaterale ondersteuning op milieugebied, ten behoeve van administratieve capaciteit en de civiele samenleving, op peil kan worden gehouden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Karimi, Van Baalen, Van Dijk, Timmermans en Van der Laan.

Zij krijgt nr. 13(28972, R1738).

De voorzitter:

De motie-Van Bommel (28972, R1738, nr. 7) is in die zin gewijzigd, dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de tweede helft van 2004 wordt beoordeeld of de toetredingsonderhandelingen met Turkije kunnen worden geopend;

van mening dat het stellen van politieke eisen aan EU-kandidaat-leden na aanvang van het onderhandelingstraject een buitengewoon gecompliceerde zaak is;

spreekt uit dat het slechts wenselijk is toetredingsonderhandelingen te openen indien Turkije voor de aanvang van de onderhandelingen akkoord gaat met een plan dat voorziet in het opheffen van de deling van Cyprus,

en gaat over tot de orde van de dag.

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (28972, R1738).

De vergadering wordt van 19.26 uur tot 19.40 uur geschorst.

Staatssecretaris Nicolaï:

Voorzitter. Met uw welnemen concentreer ik mij op de moties. De motie op stuk nr. 6 betreft het instrument van Twinning. Inhoudelijk denken wij er allemaal min of meer hetzelfde over. Over de mogelijkheden heb ik al een opmerking gemaakt. Ik zal de mogelijkheden nader onderzoeken. Bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken zal ik de Kamer daarover informeren. Ik heb dus zeker geen bezwaar tegen deze motie.

De motie op stuk nr. 7 betreft Turkije en Cyprus. Het gaat om een oproep aan de Kamer om een uitspraak te doen. Ik neem daarvan kennis.

De motie op stuk nr. 8 betreft de discussie over het vrije verkeer. Ik heb goed de inhoudelijke argumenten van beide kanten gehoord. Er was een meer buitenlandspolitieke, formele benadering en er waren inhoudelijke argumenten die met name door de heren Van Dijk en Van Baalen naar voren zijn gebracht. Ik kan niet namens de regering toezeggen dat wij vóór de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het stuk zullen presenteren. Ik kan het verzoek slechts overbrengen aan staatssecretaris Rutte. Ik heb moeite met het woord "heroverwegen", omdat dit twee dingen kan betekenen. In de oorspronkelijke betekenis gaat het om iets opnieuw open bekijken. In de meer politieke betekenis neem je al een voorschot op je voornemen om tot een ander standpunt te komen. Dat laatste doe ik niet, dat eerste doe ik wel. Het luistert dus nauw. Als ik de enge interpretatie van het woord "heroverwegen" hanteer, stuit de motie niet op bezwaar. Als ik de meer politieke betekenis hanteer, gaat het om een opmaat om tot een ander standpunt te komen of een vooruitlopen op. Dat doe ik nadrukkelijk niet. Ik laat het oordeel over aan de Kamer.

De heer Van Baalen (VVD):

Er staat wat er staat. Heroverwegen betekent dat je de standpunten en de nieuwe situatie weegt en bekijkt of je een nieuw besluit neemt.

Staatssecretaris Nicolaï:

Met de enge interpretatie, namelijk dat wij het open opnieuw bekijken, kan ik leven. Ik laat het oordeel aan de Kamer.

De motie op stuk nr. 9 betreft de Matra-discussie. De overwegingen van de motie kan ik gedeeltelijk delen, althans als het gaat om het belang en het succes van Matra en het feit dat het niet in één klap voorbij is. Ik stuit echter op een formeel probleem, namelijk de dekking. Als er geen goede dekking wordt aangegeven, kan ik alleen om die reden al niet anders dan de motie ontraden.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik heb aangegeven dat de regering de dekking binnen de HGIS-begroting moet vinden. Daar moet het uitkomen. Ik zeg niet dat de begroting moet worden opgehoogd. Het bedrag moet in de bestaande begroting worden gevonden. De staatssecretaris kan prioriteiten stellen.

Staatssecretaris Nicolaï:

De regering kan niet zo heel veel prioriteiten meer stellen, want de Kamer geeft haar bij voorbaat een prioriteit mee. Dat is in zoverre bezwaarlijk dat de afweging dan niet plaatsvindt bij de afweging die wij over het HGIS-budget dienen te maken. Ik zou mij kunnen voorstellen dat de motie wordt aangehouden tot wij de begroting bespreken. Dan kunnen wij in breder verband bekijken of die ruimte te vinden is.

De heer Van Baalen (VVD):

Akkoord.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Baalen stel ik voor, zijn motie (28972, R1738, nr. 9) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Nicolaï:

Voorzitter. Ik kom op de motie op stuk nr. 10, die, zoals de heer Van Baalen zei, eigenlijk een soort conclusie van de dag is. Zij bevat een oproep dat de Commissie werkelijk haar verantwoordelijkheid moet blijven nemen en dat er geen gepolitiseerde besluitvorming mag plaatsvinden. Ik ben het daar zeer mee eens en beschouw dat als ondersteuning van ons beleid.

De motie op stuk nr. 11 betreft de justitiële samenwerking. Ik heb begrip voor de daarin geuite zorgen, maar het verzoek in de motie stuit bij mij op formele bezwaren. Ik heb geconstateerd dat de rapporten van de Commissie een goed beeld geven van de situatie. In de "rode kaarten" zitten geen punten van justitie en binnenlandse zaken. Ik kan daar dan ook formeel niet mee uit de voeten en moet de aanneming van de motie dus ontraden. De achterliggende gedachte, dat er meer aandacht voor deze punten moet worden gevraagd, kan ik wel omarmen. Ik kan niet met de tekst uit de voeten, maar wel de toezegging doen dat wij die aspecten nadrukkelijker onder de aandacht zullen brengen van de Commissie.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Volgens mij gaan wij elkaar naderen. Als er tekstueel iets niet klopt, kan ik de motie natuurlijk altijd wijzigen. Ik wil dus graag weten welk punt niet klopt. Ik heb geconstateerd dat bij de 39 punten van ernstige zorg geen justitiële aspecten zitten en dat er dus geen kans is dat op dat punt vrijwaringsmaatregelen worden genomen. Het verzoek is of dat kan worden heroverwogen, ondanks het feit dat dit niet bij die 39 punten zit.

Staatssecretaris Nicolaï:

Dat stuit op bezwaren ten aanzien van de procedure voor de mogelijkheden van vrijwaring. Het stuit bovendien op een min of meer formeel bezwaar, dat ik niet de verdenking op mij wil laden dat wij de rapporten van de Commissie niet serieus nemen door op deze manier dit probleem daar neer te leggen. Ik wil hiervoor wel de aandacht van de Commissie vragen, maar niet op deze manier. Dat is geen loze toezegging, want ik zal hiervoor een concreet moment vinden en dat ook aan de Kamer melden.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Zit het probleem in de overwegingen en niet in het dictum?

Staatssecretaris Nicolaï:

Nee, het zit juist in het dictum. Als dit met het Europese arrestatiebevel te maken heeft, is het wellicht mogelijk om daar nader op terug te komen en het daartoe te beperken.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Wij zullen er zeker met de minister van Justitie op terugkomen. Wij gaan de goede kant op, maar ik denk toch dat ik de motie ongewijzigd in stemming wil brengen.

De heer Timmermans (PvdA):

De reden voor mij om de motie niet mede te ondertekenen en mijn fractie te adviseren tegen de motie te stemmen, is omdat mevrouw Van der Laan in een interruptiedebatje met mij aangaf dat zij de Commissie op dit punt niet vertrouwt. Dat gaat mij echt een paar stappen te ver.

Staatssecretaris Nicolaï:

Dat was ook mijn tweede bezwaar, namelijk dat ik niet de verdenking op mij wil laden dat ik niet geloof in de voortgangsrapporten van de Commissie, waar dit punt niet als een van de 39 ernstige punten van zorg is genoemd. Nogmaals, dat doet niets af aan mijn toezegging dat ik hiervoor aandacht zal vragen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Die toezegging stel ik zeer op prijs. Ik wil wel een onduidelijkheid uit de wereld helpen. Ook ik vind dat de Commissie op de 39 punten goed werk heeft verricht. Wij werken alleen met de fictie dat de landen voldoen aan de politieke criteria en daarom wordt geen aandacht besteed aan de manier waarop het met die politieke criteria verder moet. Dat betreurt D66 zeer.

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik kan mij iets bij die zorg voorstellen. Vandaar mijn toezegging om dat punt wel onder de aandacht te brengen op de geëigende manier.

Ik kom dan op de motie op stuk nr. 12 over de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid. Ik zal mij daarover moeten verstaan met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik zal de Kamer snel schriftelijk informeren over het oordeel van de regering over deze motie.

De motie-Karimi c.s. op stuk nr. 13 betreft het milieubeleid. Ik zal graag aan het verzoek in deze motie voldoen. Ik hoop de Kamer daarover snel te kunnen berichten, misschien al voor de begrotingsbehandeling.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Met deze toezegging trek ik de motie in.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Karimi c.s. (28972, R1738, nr. 13) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Nicolaï:

Dan zal ik mijn toezegging gestand doen. Niet dat ik dat anders niet had gedaan!

Ik wil nog een opmerking maken aan het adres van de heer Van den Brink, die helaas op dit cruciale moment niet aanwezig is, terwijl ik juist tegen hem persoonlijk iets wilde zeggen, en ook zal zeggen. De LPF heeft sinds zijn oprichting een kritische houding ten aanzien van Europa. Daarin is deze partij vrij consequent geweest, ook naar buiten toe. Dat geldt ook voor de SP, die dan niet tot de conclusie komt om tegen deze uitbreiding te stemmen. Het voornaamste bezwaar van de heer Van den Brink is de onzekerheid. Het is waar: wij kunnen geen 100% garanties geven dat het allemaal goed gaat in Europa. Dat kunnen we ook niet in Nederland. Om een heel veel gebruikt citaat op te voeren: democratie is niet voor bange mensen, Europa is niet voor bange mensen. Ik doe toch nog een dringend appèl op de LPF-fractie om juist vanuit dat idee, met behoud van een kritische houding ten aanzien van Europa, "ja" te durven zeggen tegen het toetredingsverdrag.

Er was in tweede termijn een scherpe discussie tussen de heren Timmermans en Van Dijk. Ik zal zeker geen poging doen, daarover een Salomons oordeel te geven, dat is ook niet aan mij. Naar aanleiding daarvan wil ik wel een andere opmerking maken. Als we het hebben over de betrokkenheid van de burger bij Europa, valt daarover veel te zeggen, maar die betrokkenheid wordt met één ding het allermeest gediend en bevorderd, namelijk met een politieke, inhoudelijke discussie over Europa en hoe het in Europa verder moet. Daar was deze dag wat mij betreft een voorbeeld van, en daarvan was wat mij betreft ook de hele toetredingsdiscussie in de afgelopen periode een goed voorbeeld. Als dit ook nog leidt tot een unanieme Kameruitspraak in positieve zin over de toetreding, denk ik dat wij een goed gevoel kunnen hebben over deze discussie, omdat Nederland dan laat zien dat wij nationaal over zo'n ontzettend belangrijk proces scherpe discussies kunnen en durven voeren, dat wij internationaal een kritische, maar faire rol spelen, en dat als het erop aankomt Nederland in de volle breedte zijn historische verantwoordelijkheid neemt voor deze hereniging van Europa, en een warm welkom toeroept aan alle tien de nieuwe landen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 19.55 uur tot 21.20 uur geschorst.

Voorzitter: Hamer

Naar boven