Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | nr. 14, pagina 762-804 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | nr. 14, pagina 762-804 |
Aan de orde is de voortzetting van (de behandeling van):
de algemene financiële beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota voor het jaar 2003 (28600, nr. 1);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2003 (28600 IXB);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van de Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2003 (28600 IXA);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het BTW-compensatiefonds voor het jaar 2003 (28600 G).
(Zie vergadering van 29 oktober 2002.)
De voorzitter:
Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen op vragen, gesteld in eerste termijn. Deze antwoorden zijn rondgedeeld en zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.
De (algemene) beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Mevrouw Kant heeft zich in verband met ziekte afgemeld voor de tweede termijn.
Minister Hoogervorst:
Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn. Door veel Kamerleden is opgemerkt dat wij ons in een ongewone situatie bevinden. Dat geldt zeker ook voor mij, want ik moet in een demissionaire fase een begroting verdedigen. Dat is ongewoon en daar kan ook niemand echt gelukkig mee zijn; ik ben dat in ieder geval niet. Dat genoegen is, gezien de reacties uit de oppositiebanken, niet helemaal onverdeeld. Mevrouw Kant van de SP-fractie had het over een belediging van de kiezer. Mevrouw Giskes van de D66-fractie sprak van een gotspe. De heer Vendrik van de GroenLinks-fractie verheugde zich daarentegen in de situatie dat de regering zou zijn gedegradeerd tot een soort beleidsadviseur. Ik kon mij toch niet aan de indruk onttrekken dat hij zich voelde als een kind dat in de speelgoedwinkel naar hartelust speelgoed mag uitzoeken. De heer Crone beweerde in de krant dat dit wat hem betreft de leukste financiële beschouwingen sinds tijden worden.
De heer Crone (PvdA):
Het lijkt haast uitlokking, maar er moet toch iemand happen en dat doe ik dan maar. Het debat had natuurlijk een buitengewoon ernstige ondertoon. Als u ons neerzet als een soort Sinterklazen, miskent u wat er gebeurt. Politiek begrijp ik dat, want als je de oppositie uitmaakt voor Sinterklaas, kun je rustig doorregeren.
Minister Hoogervorst:
Nee, dat beeld wil ik zeker niet oproepen. Ik kom nu ook toe aan mijn meer serieuze beschouwing. Ik heb vastgesteld dat er wat verschillend tegen de zaken aangekeken wordt. Al die extremen kloppen volgens mij ook niet echt. Ik heb hier in de Kamer, zowel in missionaire status met een intacte regeringscoalitie als in mijn vorige positie, vele debatten kunnen voeren en als ik hier verscheen heb ik nooit het gevoel gehad dat ik alles er wel even gemakkelijk door zou kunnen drukken. Wie denkt dat het in Den Haag zo werkt, miskent de kracht van het Nederlandse parlement en de kracht van het dualisme. Ook als je je in brede zin gesteund weet door een regeringscoalitie, is het in deze zaal nooit een eitje. Je weet het maar nooit van tevoren en iedereen die hier wel eens heeft gestaan, kan dat bevestigen.
De heer Van As (LPF):
Dat klinkt mij heel goed in de oren, maar het kan zijn dat het nu, door het wegvallen van de LPF, voor u wel een eitje is geworden.
Minister Hoogervorst:
Nee, absoluut niet. Het wordt er zeker niet eenvoudiger door, mijnheer Van As. Dat spijt mij zeer. Het enige wat ik hier wil zeggen en wat ik ook vaak tegen mijn LPF-collega's in het kabinet heb gezegd, is dat het beeld van die Haagse één pot nat, waar alles in achterkamertjes wordt bedisseld, niet klopt. Ik heb gezegd dat men het in deze Kamer nog heel moeilijk zou krijgen. Omgekeerd besef ik wel dat het er met de demissionaire status echt niet makkelijker op wordt om deze financiële beschouwingen te voeren. Ik zal nog meer overtuigingskracht moeten gebruiken dan ik normaal gesproken gewend ben.
Het heeft mij gesterkt dat ik gisteren proefde dat breed het besef aanwezig is dat datgene wat wij hier doen een enorme impact heeft op de start van het volgende kabinet. Ik heb niemand ervoor horen pleiten om helemaal niets te doen. Mevrouw Giskes had eigenlijk gewild dat alle begrotingen beleidsneutraal zouden zijn geworden, maar zou niet hebben geaccepteerd dat er miljardengaten geschoten zouden worden. Dan had zij naar andere wegen gezocht om de gaten te dichten. Ik denk dat zij beseft dat ook dat geen eenvoudige zaak zou zijn geweest. Met een kaasschaaf kom je ook aan heel gevoelige uitgaven.
Mevrouw Giskes (D66):
Als dat echt eenvoudig zou zijn, zouden wij geen kabinet nodig hebben. Ik acht de minister in staat om dat toch op een goede manier opgelost te krijgen. Ik blijf het jammer vinden dat niet voor die weg gekozen is.
Minister Hoogervorst:
Ik begrijp dit punt. Ik heb zelf ook met de vraag geworsteld of het mogelijk was om alles te strippen van beleidsgevoelige zaken. Ik kwam tot de conclusie dat zoiets niet eenvoudig op een andere manier gerepareerd zou kunnen worden. Dan zouden wij zulke enorme gaten slaan, dat het volgende kabinet met zeer zware zaken te maken zou krijgen. Ik moet erkennen dat ik nu met minder automatische steun te maken heb dan normaal het geval zou zijn. Vandaar dat bij andere onderdelen van de oppositie in de handen is gewreven met het idee dat men meer dan normaal zou kunnen bereiken.
Mevrouw Giskes (D66):
U bent het met mij eens dat wij hier opeens wel met een heel goedkoop soort dualisme te maken hebben. Het is iets anders dan bij een gewoon missionair kabinet.
Minister Hoogervorst:
Ja. Ik weet overigens niet of het goedkoper zal worden. Het is een heel andere situatie, waar ik per saldo helemaal niet gelukkig mee ben. Wij moeten ervan maken wat ervan te maken valt.
Mevrouw Giskes (D66):
Van dat persoonlijke geluk en ongeluk horen wij dagelijks, maar per saldo is het effect vandaag de dag helder. De minister zegt dat hij bezig is geweest te bekijken of het ook anders kan. Dat is een individuele exercitie geweest. Het is geen poging van het kabinet als zodanig geweest.
Minister Hoogervorst:
Wij hebben er natuurlijk wel over gesproken, maar wij kwamen heel snel tot de conclusie dat dit de te verkiezen weg zou zijn, al deel ik het gevoel van ongemak van mevrouw Giskes.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Misschien kan de minister mij verder duiden hoe hij hier nu staat, afgezien van zijn persoonlijke ongeluk. Hij is demissionair. Wat gaat hij hier vanmiddag en vanavond nu eigenlijk doen?
Minister Hoogervorst:
Ik ga hier mijn beleid verdedigen. Ik heb de ambitie om met uw steun iets achter te laten waardoor mijn opvolger, wie dat dan ook is – ik zou wel gek zijn als ik er automatisch van zou uitgaan dat ik dat zal zijn – niet met een verschrikkelijk valse start te maken heeft. Dat gaat niet per se die opvolger aan, maar dat gaat het hele land aan. Het is mijn ambitie om een zo solide mogelijk beeld achter te laten.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik ben het eens met de opmerking over de opvolging. Daarvoor hebben wij eerst verkiezingen nodig.
De minister gebruikt het woord "solide". Solide wil zeggen dat je bijvoorbeeld een belastingplan aanneemt waar per saldo 2,5 mld lastenverzwaring uit voortvloeit, zodat niet voor dat bedrag het EMU-saldo wordt belast. Maar de wijze waarop die lastenverzwaring wordt aangebracht, is nog een heel ander verhaal. Is daar niet het moment gekomen waarop deze demissionaire minister van Financiën in dit debat maximale bescheidenheid moet tonen, gelet op de status van hem en zijn kabinet?
Minister Hoogervorst:
Ik was gisteren wel blij dat ik kon constateren dat alle tegenvoorstellen in principe zijn gedekt, althans op papier. Over die dekking zal ik nog wel een en ander op te merken hebben. Ik denk dat wij straks in het debat van onderdeel tot onderdeel moeten bekijken in hoeverre wij het met elkaar eens kunnen worden.
Mijn bescheidenheid is niet anders dan in voorgaande jaren: ik zal voor mijn beleid uiteindelijk wel een meerderheid in de Kamer moeten verwerven. Ik heb ook nog nooit meegemaakt dat financiële beschouwingen eindigden zonder door de Kamer aangenomen beleidswijzigingen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dit kan niet: u kunt niet doen alsof dit normale beschouwingen zijn. U kunt niet doen alsof u een normale minister bent en alsof er een normaal kabinet zit. Ik kan er nog inkomen dat u ervoor wilt waken dat uw opvolger met een uit de klauwen lopend tekort wordt geconfronteerd. Dat is ook de reden dat de GroenLinks-fractie heeft gepleit voor behandeling van het belastingplan. U kunt echter, gelet op uw demissionaire status, niet het beleid verdedigen alsof er niets is gebeurd. Daarom vraag ik u echt om u in dit debat bescheiden op te stellen bij de invulling van bijvoorbeeld de lastenverzwaring en het intensiverings- en ombuigingspakket dat wij hier de komende weken gaan bespreken.
Minister Hoogervorst:
Ik zal mijn maximale overtuigingskracht proberen te benutten om mijn beleid te verdedigen. Eventuele tegenvoorstellen zal ik op een faire manier proberen te beoordelen en ik zal dan wel zien wat er in de Kamer gebeurt. Anders dan vóór de demissionaire status van het kabinet, kan ik nu niet meer met aftreden dreigen. Dat is wel een reden voor enige bescheidenheid.
De heer Crone (PvdA):
Ik proef helemaal niets van die bescheidenheid en dat irriteert mij mateloos. Er is een demissionair kabinet en er komen verkiezingen. Dan willen wij toch dat de kiezer en het nieuwe kabinet maximaal kunnen kiezen voor een ander structureel beleid. Nu komt het kabinet op de vier hoofdpunten met nieuw structureel beleid: nieuwe regelingen voor gesubsidieerde arbeid, de Frank de Grave-banen, verdwijnen; nieuw beleid op duurzame energie; nieuw beleid voor verlofregelingen en nieuw beleid voor spaarloon, enzovoorts. Dat is structureel nieuw beleid. Stel dat de Kamer dat er voor 1 januari doorjast, dan kan een nieuw kabinet toch niet meer zeggen: wij gaan nu weer een nieuw structureel beleid voeren. U kunt wel uw financiële doelstellingen halen, maar niet tegelijkertijd nieuwe structurele maatregelen nemen.
Minister Hoogervorst:
Het is maar hoe je er tegenaan kijkt en hoe structureel het allemaal is. Bovendien kan een volgend kabinet ook weer anders beslissen. Het is in het verleden vaak gebeurd dat een kabinet besluiten van eerdere kabinetten ongedaan maakte. Als je op een deugdelijke manier een bepaalde erfenis wilt achterlaten, dan kun je niet ontsnappen aan zekere stevige maatregelen. Wij zullen straks per onderdeel bekijken in hoeverre wij het met elkaar eens kunnen worden.
De heer Crone (PvdA):
U gaat aan mijn punt voorbij. Het kabinet neemt fundamenteel nieuwe maatregelen. Er komt een nieuwe subsidieregeling voor groene energie, er komt een nieuwe spaarregeling, er komt een nieuwe systematiek voor gesubsidieerde arbeid. Misschien zijn het goede moderniseringen, maar het zijn wel structurele wijzigingen. Een nieuw kabinet kan toch niet zeggen: wij gaan dat weer binnen twee maanden veranderen. Als er ieder halfjaar nieuwe fundamentele maatregelen komen, is het land natuurlijk helemaal in de war. Het kernpunt is: u mag maatregelen nemen en alle tarieven veranderen om het tekort niet te beïnvloeden, maar dat is iets anders dan structureel het beleid veranderen.
Minister Hoogervorst:
In uw tegenvoorstellen heb ik niet zien staan dat het energiebeleid ongemoeid moet blijven.
De heer Crone (PvdA):
Al onze voorstellen zijn juist gericht op de structurele verslechteringen die u toepast. Wij willen niet anticiperen op een geprivatiseerd ziektekostenstelsel of op een nieuwe subsidieregeling voor groene energie. Wij willen nu de goede structurele voorzieningen houden die wij hebben. Een nieuw kabinet kan die dan moderniseren. Dat is puur een staatsrechtelijke kwestie, want het gaat mij niet om de inhoud. Staatsrechtelijk is het ondenkbaar dat een nieuw kabinet met maatregelen wordt geconfronteerd die drie weken voor de verkiezingen zijn ingegaan, maar waar het niets meer in kan wijzigen. Dat is toch ondenkbaar?
Minister Hoogervorst:
Dat is niet waar. Zo'n nominale ziekenfondspremie kan een volgend kabinet vrij gemakkelijk ongedaan maken. Dat lijkt mij niet zo heel problematisch.
De voorzitter:
Nog één keer, mijnheer Crone.
De heer Crone (PvdA):
Het gaat mij niet om een getal, maar om het fundamentele recht van de kiezer om te kunnen zeggen: het oude kabinet is weg, wij kiezen nu een nieuwe coalitie, dezelfde of een andere. De kiezer moet kunnen zeggen: wij willen dat het met de gesubsidieerde arbeid of met de duurzame energie zus of zo gaat. Dat kan dan niet meer, want het kabinet heeft dat net veranderd. Of wilt u aan de investeerders en de arbeidsmarktpartijen in dit land meedelen, dat het nieuwe kabinet vanaf januari weer een nieuw beleid gaat voeren?
Minister Hoogervorst:
Het gaat om iets heel anders. De PvdA heeft, los van de voorstellen die gisteren zijn ingediend en die allemaal van een dekking zijn voorzien, ook voorstellen gedaan die helemaal geen dekking hebben. Zowel GroenLinks als de PvdA wil het tekort laten oplopen. Dat geldt overigens niet voor D66, aangezien die het tekort zelfs iets wil beperken. De vraag is wat je voor een volgend kabinet wilt achterlaten. De heer Crone vindt dat klaarblijkelijk niet zo'n probleem, maar ik vind dat wel een probleem. Het feit dat de voorstellen die de PvdA gisteren heeft gedaan dekkend zijn, vind ik overigens wel een positieve zaak.
De heer Crone (PvdA):
Mijn conclusie is dat u structureel beleid in de laatste zes tot acht weken voor de komende verkiezingen wil vernieuwen, waardoor de kiezer op vier hoofdpunten van beleid niet meer kan zeggen: ik wil een ander kabinet dat het fundamenteel anders doet. Die kans is verkeken voor de kiezer.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Ik mag er toch van uitgaan dat de minister de discussie die wij vorige week hier hebben gevoerd, heeft gevolgd, althans dat hij de conclusies daarvan kent. Een van de conclusies van de Kamer die bij meerderheidsbesluit tot stand zijn gebracht, is dat de begrotingen verdedigd zouden worden zoals ze hier liggen en dat ze dus niet eerst beleidsarm zouden worden gemaakt. Mag ik de minister vragen of hij daaraan zijn mandaat heeft ontleend om hier bescheiden maar tegelijkertijd voluit voor zijn begroting aanwezig te zijn om die te verdedigen?
Minister Hoogervorst:
Natuurlijk. En als u anders had besloten, dan had ik niets anders kunnen doen. Uiteindelijk is dit een beslissing van de Kamer zelf geweest.
Mevrouw Giskes (D66):
Het is natuurlijk heel mooi dat de heer Van der Vlies het nu nog opneemt voor het kabinet en de coalitiepartijen, maar het is natuurlijk wel degelijk zo dat de bal als eerste bij het kabinet zelf lag om in alle bescheidenheid te zeggen: gegeven deze situatie doen wij het anders. Ik heb het gisteren niet voor niets een gotspe genoemd dat men nu ongehoord brutaal doorgaat met de behandeling van de begrotingen. Dan kan de heer Van der Vlies wel zeggen dat de Kamer dat over zichzelf heeft afgeroepen, maar dan zeg ik in zijn richting dat het om een onderling debat ging en dat ons als Kamer niets in de weg staat om tegen vertegenwoordigers van dit kabinet te zeggen: ons staat het niet aan.
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik heb er geen enkele behoefte aan om deze minister te verdedigen. Dat doet hij zelf maar. Ik neem het besluit van de Kamer als zodanig echter wel serieus. Het blijkt nu dat wij onszelf als Kamer in dit debat voluit tegenkomen. En dat moeten wij onszelf aantrekken.
Minister Hoogervorst:
Voorzitter. Ik zal vervolgens wat algemene opmerkingen maken over het economisch beeld van dit moment en de gevolgen daarvan voor de begroting. De vooruitzichten voor 2003 zijn ten opzichte van het Strategisch akkoord verder verslechterd. Het ziet ernaar uit dat de Nederlandse economie dit jaar nauwelijks zal groeien, en dat terwijl wij in de periode 1996-2000 gewend waren geraakt aan een jaarlijkse economische groei van 4%. Ik denk dat wij nu pas beseffen hoe goed wij het toen hadden.
Sinds 2000 realiseert Nederland bovendien een lagere groei dan gemiddeld in de Europese Unie. Inmiddels is de gemiddelde economische groei in Europa waarschijnlijk beduidend sneller dan die van Nederland. Alsof dit nog niet slecht genoeg is, is er nog sprake van duidelijk neerwaartse risico's. Dat blijkt nog nadrukkelijker het geval te zijn dan bij de afronding van de MEV. Het CBS heeft gepubliceerd dat in de eerste twee kwartalen van 2002 de economie in feite volledig is komen stil te liggen. De olieprijs is verder gestegen ten opzichte van de te verwachtingen in de MEV. Bovendien is sprake van aanzienlijke tegenvallers ten aanzien van aandelenkoersen, hetgeen uiteraard ook effect heeft op het vertrouwen van consumenten en producenten. Daarnaast hebben wij te maken met het risico van stijgende pensioenpremies.
Gezien al deze risico's en recente inzichten meen ik dat wij ervan uit moeten gaan dat de economische groei die wij eerder op een armzalige half procent hadden geraamd voor dit jaar, niet zal worden gehaald en dat wij waarschijnlijk in onze handen mogen knijpen als het een kwart procent zal zijn. De heer Wellink van De Nederlandsche Bank heeft deze week al laten weten rekening te houden met een groei van 0,2%. Mevrouw Giskes heeft daar al op gewezen. Dat betekent natuurlijk ook dat het met de werkloosheid niet goed zal gaan. Dit jaar stijgt de werkloosheid met 50.000 naar 300.000; wij verwachten dat daar volgend jaar nog een kleine 100.000 bij komt, misschien zelfs meer. De werkgelegenheid ontwikkelt zich met vertraging ten opzichte van de reële economische groei.
De heer Van Beek (VVD):
De minister gaat al naar het volgende jaar, maar zijn de huidige cijfers over dit jaar zodanig dat hij overweegt om aanvullende maatregelen te nemen?
Minister Hoogervorst:
Ik kom daar straks over te spreken.
De heer De Nerée heeft een belangrijke vraag gesteld: kan een volgend kabinet, gelet op dit beeld, nog wel uitgaan van 2,5% gemiddelde economische groei, waar wij nu nog van uitgaan? Het CPB zal een nieuwe raming voor de middellange termijn opstellen en ik kan dus niet echt voor het CPB spreken, maar gelet op alle nieuwe gegevens die de afgelopen maanden over de wereldeconomie naar buiten zijn gebracht, inclusief herziene ramingen van de ontwikkeling van de productiviteit, met name in de VS, mogen wij ervan uitgaan dat de voorzichtige raming voor economische groei naar beneden zal worden bijgesteld; de vraag is vooral of dat 0,25% per jaar of 0,5% per jaar zal zijn. Dat betekent dat het volgende kabinet met een veel lagere basis te maken zal hebben dan wij.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Je kunt ook de andere kant uit redeneren: gelet op de nieuwe techniek die het CPB hanteert in zijn groeivoorspellingen en het scenario dat het becijfert op basis van de uitgangspunten van "voorzichtig trendmatig", wordt de conjuncturele bijboeking natuurlijk hoger. Dat is een interessante gedachte.
Minister Hoogervorst:
Dat hebben wij ook gedaan: in de Miljoenennota hebben wij het verlies in 2003, dat inmiddels overigens alweer groter dreigt te worden, opgeboekt bij de latere jaren, want voor die jaren zijn wij van 2,5% naar 2,75% gegaan. Dat vond ik verantwoord, maar omdat er meer structurele dingen aan de hand schijnen te zijn in de internationale economie, maar ook in de Nederlandse economie, vermoed ik dat het CPB de raming van de trendmatige groei naar beneden zal bijstellen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik begrijp dat de regering het groeiverlies in 2003 bijboekt in de latere jaren om op het scenario van het Strategisch akkoord uit te blijven komen, maar het gaat nu om wat het CPB wellicht gaat doen. Ik volg wel uw redenering dat het CPB wellicht een lagere trendmatige groei gaat voorspellen, maar het CPB pleegt ook te corrigeren voor de conjunctuur. De conjuncturele dip van dit moment is veel groter dan een jaar geleden werd voorzien. Als je vanuit die door het CPB gehanteerde techniek redeneert, zou dus een grote conjuncturele "opplussing" kunnen plaatsvinden om uit te komen op een voorzichtig trendmatig scenario. Ik weet dus nog helemaal niet of het CPB uitkomt op een lager voorzichtig trendmatig scenario dan het door dit kabinet gehanteerde scenario. Dat moeten wij nog maar afwachten.
Minister Hoogervorst:
Ik weet het dus ook niet zeker. Uw verhaal dat het CPB in die raming ook rekening houdt met de conjuncturele startpositie, is correct, maar mijn gevoel is dat het CPB toch zal vaststellen dat er meer aan de hand is dan alleen een conjuncturele dip en dat er ook structureel iets aan de hand is. Dat geldt zeker voor Nederland, dat veel te maken heeft met de internationale conjunctuur; dat is altijd het geval geweest, maar ik heb toch het gevoel dat het feit dat wij nu minder presteren dan Europa – terwijl wij in de afgelopen jaren altijd beter hebben gepresteerd dan Europa – sterk te maken heeft met het uit de pas lopen van de arbeidskosten in Nederland.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Welke consequenties heeft dat voor de begroting van 2003?
Minister Hoogervorst:
Geen, want die is vastgesteld. Althans, die is door het kabinet vastgesteld.
De voorzitter:
Ik geloof nu dat zelfs de voorzitter iets moet zeggen.
Minister Hoogervorst:
Ik ga nu geen bijstellingen van ramingen met betrekking tot de economische groei introduceren.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Is er enig zicht op de begrotingen voor 2004 en de volgende jaren?
Minister Hoogervorst:
Het volgende kabinet heeft natuurlijk te maken met die nieuwe meerjarenraming van het CPB, maar ik zei al dat ik het gevoel heb dat het volgende kabinet met een lagere startpositie te maken zal krijgen dan het huidige kabinet, dat ook al niet rijkelijk bedeeld was. Het volgende kabinet zal er dus zeker niet makkelijker voor staan.
Er is structureel iets aan de hand in Nederland. De arbeidskosten per eenheid product zijn sinds 1997 cumulatief ongeveer 10% meer gestegen dan bij de euroconcurrenten. Als gevolg daarvan is de groei van de uitvoer flink gedaald. Hoge arbeidskosten hebben ook geleid tot aantasting van de winstgevendheid, met als gevolg een afnemende investeringsquote. De arbeidsinkomensquote is opgelopen van 81% in 1995 naar 85% dit jaar. Als dit structureel wordt, zal dat leiden tot een zeer fors werkgelegenheidsverlies.
De noodzaak tot loonmatiging, die nodig is voor het herstel van onze economie, wordt ook duidelijk gemaakt door een vergelijking met het jaar 1993. Ook toen was de AIQ sterk gestegen en liepen de reële groei en de werkgelegenheidsgroei terug naar het nulpunt. In 1993 en 1994 is er, twee jaar lang, op de arbeidsmarkt sprake geweest van een reële loondaling op het vlak van de loonontwikkeling. De lonen stegen minder dan de inflatie. Dat maakte een daling van de AIQ met bijna 4 procentpunten mogelijk in 1994. Nederland heeft toen een heel sterke inhaalslag kunnen maken. Het kabinet vindt het zeer wenselijk dat de loonontwikkeling in de collectieve sector volgend jaar niet uitkomt boven de inflatie en dus blijft steken op maximaal 2,5%. Het kabinet heeft de ruimte in de begroting daarop afgestemd. Wij hebben dan niet te maken met een reële loondaling, zoals in het begin van de jaren negentig. Je zou je zelfs kunnen afvragen of een loonstijging van 2,5% niet aan de royale kant is en of deze eigenlijk niet lager zou moeten zijn, gezien de ernst van de situatie: er is al twee jaar bijna geen sprake van economische groei. Dit geldt zeker als je de vergelijking met 1993 en 1994 maakt. Daarom heb ik bij de aanbieding van deze Miljoenennota aan de Kamer gezegd dat loonmatiging geen kabinetsbelang is, maar algemeen belang. Het gaat om het herstel van de Nederlandse economie.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Het kabinet is inderdaad uitgegaan van een arbeidsvoorwaardenontwikkeling in de collectieve sector van 2,5% tot 2003. Daarmee wordt vooruitgelopen op de uitkomsten van het najaarsoverleg. Wij gaan het er straks over hebben wanneer dit plaatsvindt en hoe het moet. Wordt u niet ongelooflijk gehandicapt als u straks rond de tafel moet met sociale partners die u zullen vragen: goede vriend, jij zit er over drie weken niet meer?
Minister Hoogervorst:
Ja, dat is waar, hoewel wij natuurlijk nog wel het een en ander op zak hebben, zoals zal blijken. Wij hebben het bedrag van 500 mln nog op zak, als dit tijdens deze vergadering tenminste niet verdwijnt. Ik ben blij dat u deze vraag stelt, want de sociale partners zouden het kabinet niet nodig moeten hebben om zelf tot de conclusie te komen dat een loongroei van meer dan 3%, in een periode waarin er al twee jaar lang geen sprake meer is van economische groei, niet verantwoord is. Ik maak mij sterk dat dit besef al drommels goed aanwezig is in de top van zowel de werkgevers- als de werknemersorganisaties.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Het blijft staan dat dit kabinet een voorschot heeft genomen op de uitkomst van het najaarsoverleg door in de boeken uit te gaan van 2,5% en een reële loonstijging van nul in de publieke sector. Men moet echter maar zien of de marktsector volgt. Daarmee heeft het kabinet druk gezet. Vervolgens is er geen kabinet meer. Het hele bouwwerk van verkeer in het poldermodel tussen kabinet en sociale partners ligt dus aan diggelen. Dat maakt de keuze van het kabinet in de zomer, om uit te gaan van 2,5% arbeidsvoorwaardenontwikkeling in de collectieve sector, met terugwerkende kracht extra dubieus.
Minister Hoogervorst:
Het is niet helemaal waar wat de heer Vendrik zegt. Voor de rijksambtenaren maken wij zelf de middelen vrij. Dat vormt de grote hap. Bij de aanbieding van de Miljoenennota heb ik heel bewust uitgesproken dat het niet gaat om een kabinetsbelang. Wij gaan graag de besprekingen in om een sociaal akkoord te realiseren, ook al zal dat in deze omstandigheden minder omvattend kunnen zijn. Het belang van loonmatiging is echter zeer evident. In 2001 en 2002 was er bijna geen groei en op z'n best is er in 2003 een groei van een armzalige 1 à 1,5%. Die 1,5% is overigens ook niet meer erg waarschijnlijk. In die situatie zouden wij eigenlijk geen overtuigingskracht meer nodig moeten hebben om sociale partners tot het gezamenlijke oordeel te laten komen dat 2,5% aan de te ruime kant is.
De heer Crone (PvdA):
Ik meen niet dat er een meningsverschil bestaat over de noodzaak van een beheerste loonkostenontwikkeling, noch in de Kamer, noch bij sociale partners. Ik lees niet anders dan dat zij dat willen. Het kabinet moet echter de voorwaarden daarvoor creëren. Het schaft echter het spaarloon af, hetgeen leidt tot een lastenverzwaring voor werknemers. Ook stelt het maatregelen voor in de sfeer van de nominale ziektekostenpremie. Dat geld is niet bestemd voor het realiseren van doelen in de publieke sector maar om het kwartje van Kok terug te geven en de OZB te verlagen. De werknemers betalen dus geld dat voor anderen bedoeld is. Daar heb ik grote problemen mee. De minister zou met iets moeten komen op basis waarvan de vakbeweging ook bereid is een bijdrage te leveren. Hij wil de werknemers echter dubbel pakken.
Minister Hoogervorst:
Van dubbel pakken is geen sprake. Wij kunnen natuurlijk het begrotingstekort nog wat op laten lopen voor de korte termijn. Dan kunnen wij een heleboel onplezierige maatregelen vermijden. Die remweg van de lonen kan dan misschien wat makkelijker worden ingezet. Het punt is echter dat wij evident met problemen zitten op het gebied van de lonen en van de begroting. Beide moeten worden aangepakt. Wij gaan hier over de begroting. Er is een bepaald bedrag vrijgespeeld om de gesprekken met de sociale partners beter te laten verlopen, maar wij kunnen ook maar tot een bepaalde grens gaan.
De heer Crone (PvdA):
Ik benadruk juist dat wij het financieringstekort niet laten oplopen. Ik benadruk dat u lastenverzwaring voor werknemers voorstelt, bijvoorbeeld door de afschaffing van het spaarloon, om geld te krijgen dat aan automobilisten en huizenbezitters wordt gegeven. Dat is een politieke keuze die de vakbeweging natuurlijk nooit kan onderschrijven.
Minister Hoogervorst:
Het is mij nooit opgevallen dat vakbondsleden niet in huizen wonen en geen auto rijden. Ik denk dat deze maatregelen bij de achterban van de vakbeweging nog redelijk plezierig overkomen. Bovendien zijn het allemaal maatregelen die pas worden ingevoerd in 2004 en 2005. Wat wij nu doen is niet om deze te financieren, maar ook om ons huishoudboekje in 2003 op orde te krijgen.
De heer Crone (PvdA):
Dat is toch geen antwoord. U verlicht de lastendruk voor huizenbezitters en automobilisten en u verzwaart deze voor werknemers. Zij moeten inleveren.
Minister Hoogervorst:
In uw tegenbegroting – die u niet heeft laten doorrekenen – neemt u een klein beetje van de pijn van dit jaar weg. U laat het afschaffen van de OZB en het teruggeven van het kwartje van Kok niet doorgaan. U stopt dat allemaal in uitgavenverhogingen. Uw plannen leiden op termijn tot een zware aantasting van de koopkracht. U laat dat alleen niet zien, u hebt het voor u uitgeschoven.
De heer Crone (PvdA):
Ik vraag het kabinet zich te verdedigen, maar u zegt dat mijn alternatief niet klopt. Uw argumenten zijn zo zwak dat u mij nodig hebt om te zeggen dat het nog slechter kan. Dat heb ik nog nooit meegemaakt in de Kamer. Ik wil een antwoord op mijn vraag.
Minister Hoogervorst:
Ik ben niet over het kwartje van Kok en de OZB begonnen.
De heer Crone (PvdA):
U begint over onze tegenbegroting. Ik wil er graag met u over discussiëren.
Minister Hoogervorst:
U zegt tegen mij dat wij het die vakbeweging niet zo lastig moeten maken door de koopkracht zo aan te tasten met allerlei vervelende maatregelen. Ik zeg dat wat u in uw tegenbegroting doet van hetzelfde laken een pak is.
De heer Crone (PvdA):
Wij leggen geen lastenverzwaring op uitsluitend aan werknemers om het te geven aan andere groepen, zoals automobilisten en huizenbezitters. Daar gaat het hier om. U vraagt iets aan de vakbeweging, maar u pakt haar eerst iets af.
Minister Hoogervorst:
Het idee dat automobilisten en huizenbezitters geen werknemers zijn, kan ik echt niet begrijpen.
Voorzitter. Al deze economische ontwikkelingen – die slechter zijn dan hetgeen wij in de begroting hebben opgenomen – zullen een weerslag op het EMU-saldo, de tekortontwikkeling hebben. Ik kan nog niet zeggen hoeveel dat is. Ik waag mij ook nog niet aan een voorspelling, maar alle signalen staan op rood en het zal eerder slechter worden dan beter. Waar wij nu een tekort hebben van een 0,5%, verwacht ik voor zowel dit jaar als volgend jaar een hoger tekort. Ook dat noopt tot voorzichtigheid.
De heer Van Beek heeft gevraagd of ik additionele maatregelen neem. Dat zullen wij bij de najaarsnota bekijken. De heer Van Beek kan zich waarschijnlijk wel voorstellen dat ik niet in december nog eens een algemeen bezuinigingsrondje inzet. Dan zou het huis helemaal te klein zijn; bovendien is dat in strijd met de begrotingssystematiek.
De heer Van Beek (VVD):
Nee, dat is te laat. Ik kan mij wel voorstellen dat de minister met zijn collega's afspreekt dat hij de budgetten die nu zijn vrijgegeven, niet geheel tot besteding laat komen.
Minister Hoogervorst:
Wij zullen bij de najaarsnota kijken hoe de situatie er voorstaat.
De heer Van Beek (VVD):
De najaarsnota komt begin december uit. Dat houdt in dat de minister alleen nog maar de decembermaand heeft om te remmen. Wat mij betreft is het denkbaar dat hij eerder begint met het inzetten van die remweg.
Minister Hoogervorst:
Ik ga nog niet remmen op een begroting die ik nog niet door de Kamer heb geloodst.
De heer Van Beek (VVD):
Wij praten langs elkaar heen. Ik heb het over het huidige jaar, over 2002. Die begroting is goedgekeurd door de Kamer en de minister is haar aan het uitvoeren. De minister voorspelt zelf dat de situatie ernstiger is dan tot nu toe is aangenomen, met name omdat de economische groei aanzienlijk lager zal uitkomen.
Minister Hoogervorst:
Wij hebben een begrotingsbeleid waarin wordt uitgegaan van één hoofdmoment, in het voorjaar, wanneer alle uitgaven en lasten worden bepaald. Dan zijn er nog een paar correctiemomenten, waarvan de najaarsnota er een is. Bij de najaarsnota zal ik kijken wat ik nog kan doen. Ik laat er bij de twaalfmaandscijfers natuurlijk goed op letten of er bij bepaalde departementen overschrijdingen van de uitgaven dreigen. De conclusie is dat alle signalen op rood staan. De startpositie van het volgende kabinet zal nog ongunstiger zijn dan die van dit kabinet. Ik bedoel dit niet als dreigement, maar het is feitelijk zo dat elke cent die wij hier laten vallen, door het volgende kabinet moet worden opgeraapt.
Voorzitter. Ik wil enkele opmerkingen maken over de hoofdlijnen van het begrotingsbeleid. De heer Crone keek met enige nostalgie terug op de Zalmnorm. Als die er nog was geweest, zo sprak hij, was het beleid niet zo paniekerig geweest. Ik kan hem geruststellen. Ik heb natuurlijk niet veel tijd om het begrotingsbeleid uit te voeren, maar op zich is de kern van het begrotingsbeleid nog steeds het trendmatige begrotingsbeleid met een vast uitgavenkader. Het beleid is in feite zelfs nog trendmatiger geworden, omdat tussen een tekort van nul en een overschot van 2,5%, ook op het gebied van de lasten, volledig automatische stabilisatoren in werking treden. Wij hebben evenwel geen overschot, maar een tekort. Ik geef toe dat wij daarvoor een tekortnorm hebben geprikt, maar ik dacht wel dat dit met brede politieke instemming was gebeurd. Dat heeft ons tot extra maatregelen genoopt in een tijd die slecht is.
De heren Crone, Vendrik en Teeven en mevrouw Kant vroegen zich af waarom ik de zaak niet enigszins liet oplopen en de automatische stabilisatoren hun werk liet doen, vanuit de vrees dat ik te procyclisch bezig was. In dat kader heeft de heer Van Dijke mij als calvinist bestempeld. Ik ben van oorsprong rooms-katholiek, maar zoals bekend zijn de rooms-katholieken in Nederland, vooral die van boven de Moerdijk, in feite allemaal calvinist. Ik zou niet met de heer Van Dijke in discussie willen over de leer van Calvijn, maar ik heb wel de Van Dale erop nageslagen. Onder de term "calvinistisch" staat: "hardwerkend en sober, niet zwierig levend". In dat beeld herken ik mijzelf toch wel redelijk, hoewel ik af en toe best een beetje zwierig kan zijn. Mijn gevoel is toch dat de urgentie van de situatie afwachten niet toestaat. Willen wij een echt perspectief houden op overschotten – de heer Van Dijke deelt dat streven – dan kunnen wij budgettaire ingrepen op dit moment niet vermijden. Ik stel ook vast dat wij bepaald niet dogmatisch met die ondergrens van nul zijn omgegaan; wij hebben een tekort van 0,5% geaccepteerd. Nu dreigt het zelfs nog wat hoger te worden. De vraag is: wanneer grijp je in, hoelang laat je de zaken op hun beloop? Ik hoef in Europa maar om mij heen te kijken om te kunnen vaststellen dat hoe sneller je ingrijpt, hoe beter het is. Kijk naar Frankrijk, kijk naar Duitsland. Daar wacht men nu al jaren op die economische opleving die maar niet wil komen. Ondertussen loopt daar het financieringstekort tegen de 3% of zelfs daaroverheen.
Bezuinigingsmaatregelen zijn altijd vervelend en leiden op korte termijn tot uitverdieneffecten. Op de langere termijn haal je er echter de winst mee binnen. Als je het economisch-conjunctureel niet verstandig vindt – wat ik bestrijd – is het in ieder geval politiek-conjunctureel wel verstandig om moeilijke beslissingen te nemen in tijden dat de omstandigheden moeilijk zijn. Op het moment dat de economie weer goed draait, is er namelijk niemand meer te porren voor vervelende maatregelen
De heer Vendrik (GroenLinks):
De minister zei: wanneer moet je ingrijpen? De vraag is echter: wanneer wordt deze minister wakker? Wij weten allemaal heel goed dat dit kabinet niet de nul als ondergrens voor het EMU-saldo bleef hanteren omdat het zelf zag dat dit de zaak alleen maar erger zou maken. Het kabinet heeft "for better or for worse" een klein tekort geaccepteerd, omdat nog meer bezuinigingen en lastenverzwaringen per saldo alleen maar een extra tekort zouden opleveren; deze minister weet dat. Mijn vraag gaat over het trendmatig begrotingsbeleid. De minister weet heel goed dat het de komende jaren een moeilijke strijd wordt om het begrotingssaldo überhaupt boven nul te krijgen. Het idee van een trendmatig beleid met een ondergrens van nul en het koersen op een structureel saldo is geheel van tafel. Als deze VVD-minister dit beleid de komende jaren wil volhouden, is hij gewoon bezig met een ouderwets tekortbeleid; het hele trendmatige begrotingsbeleid ligt in de prullenbak. De minister weet precies hoe de hazen lopen op dit moment, hoe de economie er voorstaat. Wil hij daar eens op reageren?
Minister Hoogervorst:
Ik weet wel hoe de haas van de heer Vendrik loopt, want die loopt altijd richting tekort.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Gaat de minister de hele tijd als ik hem iets vraag, ons weer iets verwijten? Laat hij nu gewoon eerlijk antwoord geven op mijn vraag in plaats van elke keer met een jijbak naar ons toe te komen! Ik vraag iets over zijn beleid en stel hem in staat om zich daarvoor te verantwoorden.
Minister Hoogervorst:
De heer Vendrik begon zelf met een heel denigrerend verhaal. Als ik dan een opmerking maak, moet hij wel tegen een stootje kunnen. Dat lijkt mij toch redelijk.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dit is al de vijfde keer!
Minister Hoogervorst:
Ik denk dat het reuze meevalt; ik heb de heer Vendrik heel fatsoenlijk behandeld. Ik heb willen aangeven dat wij niet op een dogmatische manier zijn omgegaan met het akkoord. De heer Vendrik zou dat moeten appreciëren; ik denk dat hij dat ook doet. Op een gegeven moment gaat het dan om de maatvoering: tot hoever wil je gaan? Wij hebben vastgesteld – dat bleek ook uit de cijfers die wij konden aanbieden – dat als wij het tekort verder zouden hebben laten oplopen, in deze kabinetsperiode, die wij niet kunnen volmaken, het perspectief op een overschot gewoon zou verdwijnen. Voor een volgend kabinet zou het wel eens lastiger kunnen worden; daarmee ben ik het eens. Alles schuift natuurlijk nog wel een jaar op. Het volgende kabinet zal aan de hand van de nieuwe meerjarenprognose van het CPB moeten bekijken wat mogelijk is. Ik weet wel dat hoe meer wij hier laten vallen, hoe moeilijker het wordt voor het volgende kabinet. Ik zou zelf dolgraag het perspectief op het kunnen aflossen van de staatsschuld – dat is mijn volgende punt – willen vasthouden.
De heer Van Dijke (ChristenUnie):
Reagerend op het betoog van de staatssecretaris en terugkomend op wat ik in mijn termijn heb gezegd...
De voorzitter:
U bedoelt de "minister", maar u zei: reagerend op het betoog van de staatssecretaris.
De heer Van Dijke (ChristenUnie):
Ik zit nog met de oude verdeling in mijn hoofd; toen was hij staatssecretaris. Bedankt voor deze correctie.
De minister zal het met mij eens zijn dat de omgeving in Europa ons niet onverschillig kan laten. Nederland kan toch geen blinde vlek hebben voor de economieën daar en de manier waarop men daar met tekorten omgaat? De consequenties die het bedrijfsleven daarvan moet ondergaan, kan Nederland toch niet aan zich voorbij laten gaan?
Minister Hoogervorst:
Ik heb aangegeven dat ik juist heel scherp om mij heen kijk in Europa. Er zijn landen waar men niet tijdig heeft gereageerd en waar men het, omdat er een slechte conjunctuur was, steeds zachtjes aan heeft gedaan en belastingen heeft verlaagd. Dat zou namelijk goed zijn voor economieën. Ik zie dat die landen helemaal vastlopen. Duitsland en Frankrijk zitten helemaal vast. Men wordt dan gedwongen om in een periode waarin het economisch heel slecht gaat, nog veel dieper in te grijpen dan wij hier doen. Mijn stelling is dat hoe sneller je ingrijpt, des te meer ellende je in de toekomst kunt vermijden.
De heer Van Dijke (ChristenUnie):
Als dat waar is, had u het financieringstekort op nul moeten houden. Dat doet u ook niet, gelet op de maatschappelijke consequenties die dat meebrengt. De wereld is niet zwart-wit. Met andere woorden, er is een zekere marge waarbinnen je kunt bewegen teneinde verstandig anticyclisch beleid te kunnen voeren. Het gaat nu om de vraag over de maatvoering. Als ik u zeg dat de omgevingsfactoren daarin relevant zijn, kunt u toch niet anders dan dat beamen?
Minister Hoogervorst:
In veel landen in de omgeving van Nederland zie ik overheidsfinanciën ontsporen. Dat vind ik een slecht voorbeeld.
De heer Van Dijke (ChristenUnie):
Onderschrijft u mijn stelling dat het niet zwart-wit is en dat u het rapport met een reactie op de ontwikkelingen accepteert?
Minister Hoogervorst:
Die onderschrijf ik.
De heer Van Dijke (ChristenUnie):
Dan is het een kwestie van maatvoering. Bij een beoordeling van de maatvoering is de een dus niet slecht en de ander goed?
Minister Hoogervorst:
Dat klopt.
De heer Teeven (Leefbaar Nederland):
Rechtvaardigt de kwaliteit van de samenleving niet dat het begrotingstekort een paar procentpuntjes achter de komma omhoog gaat, juist omdat het land op dit moment ook een beetje leefbaar moet zijn?
Minister Hoogervorst:
Ja, maar wij hebben een fantastische economische periode achter de rug met gemiddeld 3 tot 4% economische groei per jaar en heel veel lastenverlichting die helaas niet heeft geresulteerd in loonmatiging. Als het dan een paar jaar slecht gaat, mag die befaamde broekriem ook wel eens worden aangehaald, zonder dat dit meteen tot onaanvaardbare maatschappelijke consequenties leidt. Bij de onderhandelingen over het regeerakkoord is er wel een grens gesteld. Men heeft zich afgevraagd hoe ver men kon gaan en of er op een gegeven moment niet genoeg gedaan is. Het kabinet heeft er zelfs nog iets bovenop gedaan in het aanvullend beleidspakket. Ik denk dat wij al met al een goed antwoord hebben gegeven op de ernstige financiële en economische situatie waarin wij ons bevinden.
De heer Teeven (Leefbaar Nederland):
Niemand zegt dat zij niet ernstig is, maar nog ernstiger is dat het in de zorg en de veiligheid vreselijk uit de hand loopt. Misschien is dat nog wel erger dan de financiële situatie. Dat houd ik u voor.
Minister Hoogervorst:
Binnen al die heel moeilijke financiële omstandigheden waarin wij ons bevinden, hebben wij voor veiligheid en zorg toch extra geld weten vrij te maken. Juist om die prioriteiten veilig te kunnen stellen, moeten wij op andere punten wat steviger ingrijpen. Die keuzes heeft het kabinet heel duidelijk gemaakt. In de afgelopen maanden is er in de enveloppen voor veiligheid 20 tot 130 mln euro bijgedaan.
Voorzitter. Ik kom op het tweede hoofdpunt van het begrotingsbeleid, namelijk het afbouwen van de staatsschuld in één generatie. De heer Van As heeft daar vraagtekens bij gezet. Enerzijds heeft hij gevraagd waarom het per se in 25 jaar moet en of je die termijn niet kunt oprekken tot 30 jaar. Anderzijds heeft hij gevraagd waarom de afbouw niet beperkt wordt tot 20% van het BBP. Uit alle berekeningen die wij hebben – die zijn natuurlijk vrij grof als je spreekt over een periode van 25 jaar – blijkt dat je de aflossing van de schuld echt nodig hebt om alle kosten voor extra AOW en extra zorg, die vanwege de vergrijzing op ons afkomen, te kunnen betalen. Het is best mogelijk om niet volledig af te lossen, maar dan zullen te zijner tijd toch de belastingen moeten worden verhoogd of zal in andere voorzieningen gesneden moeten gaan worden. Wij vinden dat wij het de volgende generatie, die voor ons moet zorgen als wij in de AOW zijn, niet kunnen aandoen om ze met de extra zorgkosten en de extra AOW-kosten op te zadelen. Bovendien zou er ook nog een staatsschuld zijn. Het zou netjes zijn om die erfenis niet achter te laten, maar af te lossen.
De heer Van As sprak over een meer flexibele periode, 30 jaar in plaats van 25 jaar. Ik vrees dat hij al ten dele gelijk krijgt. Uit de tabellen in de Miljoenennota blijkt dat wij bij het huidige tekort pas in 2030 tot aflossing van de staatsschuld komen. Dat duurt dus nog 28 jaar. Als wij de cijfers van de te verwachten nieuwe tekorten erbij nemen, kan het nog ietsje langer duren. Misschien wordt de oprekking van de periode ons een beetje opgedrongen.
De heer Van der Vlies vroeg om een notitie over de condities voor de aflossing van de staatsschuld. Wij hebben al toegezegd dat wij in de volgende Miljoenennota een gevoeligheidsanalyse zullen presenteren van de aflossing van de overheidsschuld in één generatie. Ik hoop dat wij daarmee tegemoetkomen aan zijn wens.
De heer Van der Vlies (SGP):
Dank voor deze toezegging, maar mijn vraag was erop gericht in het vervolg hapsnapbeleid te voorkomen en op het punt van de inspanningsverplichting de staatsschuld inderdaad binnen de gestelde termijn af te lossen. Heroverwegingen voorkom je niet, want de Kamer gaat er zelf over en verandert regelmatig van samenstelling. Als wij echter een helder kader zouden hebben dat aangeeft hoe wij het doen en waarom wij het zo doen, dan hoop je de komende generaties ervan te kunnen overtuigen. Dat is wat ik met mijn vraag bedoelde.
Minister Hoogervorst:
Ik zal bezien of wij deze opmerkingen kunnen meenemen in onze analyse.
De heer Van As heeft gevraagd om een soort zoeklichtactie met als doel het doorlichten van alle rijkstaken op taakstelling, omvang en kosten. Speciale aandacht zou daarbij uitgaan naar de subsidieregelingen. Namens de VVD-fractie heeft ook de heer Van Beek het kabinet gevraagd om nog eens een kam door de subsidies te halen, met het oog op mogelijke bezuinigingen. Op dit terrein is al een behoorlijk aantal acties in gang gezet. De heer Van As noemde zelf al de interdepartementale beleidsonderzoeken. Als concreet voorbeeld noemde hij het waterschapsbeheer, waar nog zoveel schaalvoordelen in te realiseren zijn. Juist daarop hebben wij nu zo'n interdepartementaal beleidsonderzoek gezet. Ook de operatie "beter bestuur voor burger en bedrijf" zal worden gestart. Deze is onder meer gericht op het terugdringen van bureaucratie. Natuurlijk dwingt de nieuwe VBTB-systematiek ministers eveneens om na te denken over de vraag welke beleidsdoelstellingen zij willen bereiken en met welke instrumenten zij dat willen doen.
Wij delen de mening dat het belangrijk is om alle rijkstaken regelmatig door te lichten met het oog op doeltreffendheid en doelmatigheid. Daarom worden ook alle beleidsinstrumenten, inclusief de subsidies, in beginsel één keer in de vijf jaar volledig geëvalueerd. Voorts is in het kader van VBTB toegezegd om één keer in de vier jaar een grondiger evaluatie uit te voeren van het instrument subsidie in algemene zin. Deze staat gepland voor het jaar 2004.
Heel veel van wat de heer Van As wilde, gebeurt volgens mij wel. Een goede aanvulling vond ik het voorstel om de burger meer te betrekken bij onze zoekacties en om ook de buitenwacht een zaklampje aan te reiken, zodat wij tips kunnen ontvangen. Ik kan mij voorstellen dat het nuttig zou zijn om via de internetsite van Financiën toegang tot een site te geven waarin burgers hun verhaal kwijt kunnen, als zij het gevoel hebben dat er met overheidsgeld wordt gesmeten of dat er niet zorgvuldig mee wordt omgegaan. Een soort kliklijn wil ik het niet noemen, ik heb wel het oog op een plaats waar men met zijn verhaal terechtkan, en daar moet dan actie op worden ondernomen. Ik heb er in gesprekken hierover wel bij gezegd dat ambtenaren van Financiën er niet aan mogen meedoen, want zij weten veel te veel. Voor de gewone burgers lijkt mij dit echter een hele goede zaak.
Mevrouw Giskes (D66):
Voorzitter. Is nu de conclusie van de minister dat het eigenlijk wel meevalt met dat geld smijten en dat wij eigenlijk al heel lang behoorlijk goed bezig zijn met kijken of er nog ergens verkeerde dingen gebeuren, of is hij het eens met de teneur van de opmerking van de LPF-fractie dat het hoog tijd wordt om eindelijk eens te kijken of er niet met geld wordt gesmeten?
Minister Hoogervorst:
Ik denk niet dat er vaak ordinair met geld wordt gesmeten, maar ik geloof best dat er veel ondoelmatig geld wordt uitgegeven. Dat is ook de reden waarom wij in het Strategisch akkoord zowel op het ambtenarenapparaat als op subsidies bepaalde taakstellingen hebben gezet. Die heeft D66 nog willen opvoeren. Wij weten van tevoren niet precies welke subsidies ze betreffen, maar het dwingt de ministeries wel tot goed nadenken over een voorkeur voor het ene of het andere instrument.
De heer Van As (LPF):
Voorzitter. Het antwoord van de minister komt op mij in wezen te lief en te aardig over. Ik zou eigenlijk toch wat meer actie in het geheel willen, want de cijfers die het CPB morgen zou kunnen presenteren, zijn eigenlijk al achterhaald. De minister schetst toch donkere wolken. Daarom vind ik dat wij realistisch moeten zijn en niet op de huidige manier moeten blijven doorgaan. De BV Staat der Nederlanden moet mijns inziens dat hele takenpakket echt tegen het licht durven houden. Ik vind dat wij daar iets stringenter in moeten zijn. Er moet ook meer uit kunnen komen. Ik heb het idee dat er via de IBO's, zoals de minister het wil doen, wel wat uit kan komen, maar dat gaat naar onze mening toch te langzaam. Ik denk dat wij een wat actievere rol in dezen verwachten en dat die zeker financiële revenuen zal opleveren, met name voor die tekorten, waarover de minister zijn zorg uitspreekt.
Minister Hoogervorst:
Voorzitter. Ik heb zojuist gezegd dat er voor 2004 een diepgaande evaluatie van het subsidie-instrument gepland is. Ik zou eens kunnen bekijken of wij deze kunnen vervroegen, zodat ze bijvoorbeeld volgend jaar zou plaatsvinden, aangekleed in de sfeer die de heer Van As bedoelt.
Diverse fracties hebben vele suggesties gedaan in verband met het algemene lastenbeeld, maar er is op dit moment nog geen eenduidig Kamerbreed gesteund pakket uit te destilleren, ook omdat een aanzienlijk deel van de Kamer het belangrijk vindt om er eerst eens met de sociale partners over te spreken. Ik wil concreet ingaan op drie aspecten: de levensloopregeling en het spaarloon in verband met de conditionele lastenverlichting, de nominale ziekenfondspremie en de MEP. De staatssecretaris zal nog uitvoerig ingaan op meer specifieke vragen.
Het kabinet had in een brief aan de Kamer over de levensloopregeling aangegeven dat het overeenkomstig de motie-Verhagen aan het werk zou gaan om een meer algemene fiscale levensloopregeling te maken. Er is vanuit de Kamer vrij indringend gevraagd of wij erin zullen slagen om zo'n nieuwe levensloopregeling nog vóór 1 januari 2003 het licht te laten zien, en wat wij zullen doen als dit niet mocht lukken. Mede gelet op de demissionaire status van het kabinet, maar ook in verband met het complexe karakter van deze materie, denk ik niet dat het ons zal lukken, nog vóór 1 januari a.s. zo'n regeling in het Staatsblad te laten verschijnen. De Kamer had wel gesuggereerd om het eventueel halverwege het volgende jaar te doen, waarbij er dan met terugwerkende kracht gestort zou kunnen worden, maar gezien de demissionaire status van het kabinet is het wat moeilijk om daarvan uit te gaan.
Als je tot uitstel zou beslissen, ligt het voor de hand dat een aantal regelingen die eigenlijk hadden moeten opgaan in de nieuwe levensloopregeling – dan heb ik het over de Wet Finlo en het betaald ouderschapsverlof – blijven bestaan en dat je die niet tegelijkertijd afschaft. Dat betekent overigens wel dat de financiële opbrengst van het uitstellen van de levensloopregeling en het niet afschaffen van die andere regelingen, geen 200 of 300 mln is zoals sommigen hadden gedacht. De uitkomst van die financiële opbrengst is belangrijk voor het verdere verloop van de discussie rond levensloopregeling en spaarloon. Het vrijgemaakte budget voor een levensloopregeling in 2003 was 100 mln. Bovendien is er wat geld ingeruimd voor de verlofknip die 100 mln kost. Voorts hebben wij nog wat kosten in verband met ouderschapsverlof en de Wet Finlo die blijft bestaan. Welnu, dan is het saldo slechts zo'n 82 mln en geen 200 mln.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Die rekensom volg ik niet. Als je de fiscale verlofregeling niet door laat gaan en ook de verlofknip niet, die verantwoord wordt op de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, heb je 200 mln in de hand. Je moet dan een aantal bestaande, kleine verlofregelingen in stand laten. De minister zegt vervolgens dat als je die 200 mln als uitgangspunt neemt, minus de regelingen die je door laat lopen, je 82 mln overhoudt?
Minister Hoogervorst:
Misschien is het goed, voorzitter, om dit even schriftelijk te laten toelichten voorafgaande aan de tweede termijn. Grof gezegd was het ongeveer zo. Wij hadden 200 mln beschikbaar voor levensloopregelingen in 2003, oplopend tot 400 mln in latere jaren. Daarbij hebben wij verondersteld dat de verlofknip 100 mln zou gaan kosten in het eerste jaar, terwijl wij ook de rest van dat geld nodig hadden voor overgangsregelingen met betrekking tot bijvoorbeeld het Witteveenkader, dat je niet zomaar in één keer voor bestaande gevallen kunt afschaffen. Daar ging die andere 100 mln aan op. Dan is het even de vraag wat je bijvoorbeeld doet met het Witteveenkader. Daar gaan wij, naar ik hoop, ook nog met de sociale partners over praten in het najaarsoverleg. Al met al is het dus niet zo dat er een bedrag van 200 mln vrijkomt; er komt een bedrag vrij van een krappe 100 mln. Ik zal dit nog even precies schriftelijk laten toelichten.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat is inclusief het opschorten van de posten inzake fiscaal subsidieverlof, daarbij inbegrepen het Witteveenkader?
Minister Hoogervorst:
Ja.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dan zou het prettig zijn als die nadere schriftelijke toelichting precies aansluit op pagina 113 van uw Miljoenennota. Dan wordt er optimale helderheid geboden.
Minister Hoogervorst:
Goed, ik zal dit graag doen.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Ik heb het goed begrepen dat het Witteveenkader gehandhaafd blijft als de levensloopregeling niet wordt ingevoerd?
Minister Hoogervorst:
Ik denk dat dit een zaak is die wij ook nog eens even bij de sociale partners zouden willen sonderen. Overigens was de overgangsregeling-Witteveen even duur als de Witteveenregeling zelf, omdat wij in dat eerste jaar de bestaande gevallen niet zomaar eruit wilden gooien. Het betreft een bedrag van 57 mln. Ik denk dat het beter is dat wij deze discussie eventueel nog even hervatten.
Mevrouw Giskes (D66):
Voor de volledigheid zou ik dan graag zien dat de bestaande fiscale verlofspaarregeling, die er ook is en die intact blijft als ik het goed begrijp, in dat hele beeld betrokken blijft.
Minister Hoogervorst:
Ja.
Voorzitter. Sommige woordvoerders hebben een politieke link gelegd tussen spaarloon en levensloopregeling. Wij hadden verondersteld dat als het spaarloon zou worden afgeschaft, er dan een levensloopregeling zou zijn.
Voorzitter. Sommige leden hebben een politieke link gelegd tussen spaarloon en levensloopregeling. De veronderstelling is altijd geweest dat als het spaarloon zou worden afgeschaft, er een levensloopregeling zou zijn. Die link is in het regeerakkoord niet aangebracht, maar ik kan mij de vraag hierover wel voorstellen. Enkele woordvoerders, zoals de heren Vendrik en Crone, hebben concrete voorstellen gedaan en gezegd voor welke oplossing zou kunnen worden gekozen. Zij hebben daarbij gewezen op de mogelijkheid van het inzetten van de envelop van 500 mln. Over die envelop wilden wij met de sociale partners overleg voeren.
Laat ik vooropstellen dat het niet chic zou zijn als wij het gesprek met de sociale partners ingingen met de mededeling: wij willen nog wel met u praten, maar die envelop is al weggegeven. Zoiets zou het begin van de gesprekken niet feestelijk maken. Tegelijk weet ik dat bij de sociale partners de vurige wens leeft om het spaarloon in de een of andere vorm te behouden. De suggestie van de Tweede Kamer om nog voor de behandeling van het belastingplan hier met de sociale partners overleg te plegen, dus om het najaarsoverleg in de tijd naar voren te halen, vind ik een goede suggestie. Door het najaarsoverleg eerder te laten plaatsvinden, weet de Kamer wat de overwegingen van de sociale partners zijn voor zij beslissingen over het belastingplan neemt.
De heer Crone (PvdA):
Toont u hiermee ook inhoudelijk grote flexibiliteit? De vakbeweging wist namelijk voor dit debat al dat het kabinet had kunnen zeggen: spaarloon weg, dan ook niet meer de conditionele lastenverlichting. Houdt dat de flexibiliteit in? Zo ja, dan is er geen nieuws. Of heeft u meer in uw achterzak?
Minister Hoogervorst:
Ik weet wat er in de Kamer leeft. Ik weet ook wat er bij de sociale partners leeft, maar eveneens dat de middelen beperkt zijn. Zelfs als de sociale partners zouden zeggen dat het bedrag van 500 mln helemaal mag worden aangewend voor het in stand houden van het spaarloon – ik betwijfel dat men dit zal aanbieden – is er nog een behoorlijk probleem. Nogmaals, de levensloopregeling kost 82 mln en de spaarloonregeling 840 mln. Dus ook in het geval dat de 500 mln daarvoor mag worden aangewend, is er meer geld nodig. Misschien ontkom je er niet aan de regeling voor het spaarloon enigszins te matigen. Het voorstel van de heren Vendrik en Crone om die regeling te beperken tot de groep met een modaal inkomen, spreekt mij niet aan, maar er zijn andere mogelijkheden. Kortom, het pakket waarvoor gekozen moet worden kan heel gecompliceerd worden. Echter, met inachtneming van de budgettaire neutraliteit ben ik bereid een open gesprek met de sociale partners aan te gaan.
De heer Crone (PvdA):
Betekent dit ook dat u u flexibel wilt opstellen als de totale inkomensverdeling aan de orde komt? Het spaarloon herstellen en verder niets doen, zou betekenen dat de koopkracht voor de midden- en hoge inkomens op een ongelijke manier wordt hersteld. Ik zou dus blij zijn als u in alle opzichten flexibiliteit toonde.
Minister Hoogervorst:
Ons totale pakket levert weliswaar een negatief koopkrachtbeeld op, maar wij vinden dit wel een evenwichtig koopkrachtbeeld. Hierover kom ik later nog te spreken. Als door verandering van het pakket ook veranderingen in het koopkrachtbeeld ontstaan, moeten wij naar een oplossing zoeken. Voor kleine veranderingen hoef je niets te doen, maar als er echt grote mutaties optreden, moeten wij daarnaar kijken. Nogmaals, wij vinden dat wij een evenwichtig pakket hebben samengesteld, vooral vanwege de relatie tussen werkenden en niet-werkenden. Wij vinden het heel erg belangrijk dat die er is. Op het koopkrachtbeeld blijven wij dus goed letten.
De heer Van As (LPF):
Wat u zegt spreekt ons bijzonder aan. Wij hebben namelijk gevraagd eerst met de sociale partners over het spaarloon overleg te voeren alvorens beslissingen te nemen. Moet ik uit uw opmerking begrijpen dat u uw fractievoorzitter tot de orde heeft geroepen?
Mevrouw Giskes (D66):
De minister heeft geen fractievoorzitter.
Minister Hoogervorst:
Dat is waar. Gelukkig heb ik geen fractievoorzitter.
De heer Van As (LPF):
Maar wel een partijgenoot die zich hierover heeft uitgelaten.
Minister Hoogervorst:
Natuurlijk heb ik wel een politieke vriend. Gisteren heb ik de woordvoerder van de fractie van de VVD van de Tweede Kamer horen zeggen: wij staan voor allerlei mogelijkheden open, en wat ik hier heb gehoord is voor mij genoeg.
Mevrouw Giskes (D66):
Mag ik uit dit alles afleiden dat de minister met terugwerkende kracht heel enthousiast is over de motie die ik samen met de heer Rosenmöller, toevallig net aanwezig, heb ingediend. Daarin staat: "verzoekt het kabinet, in de onderhandelingen met de sociale partners over de loonontwikkeling, behoud van het spaarloon te financieren uit de hierboven genoemde bedragen, als optie in te brengen". Bij de "hierboven genoemde bedragen" was de 500 mln. Opvallend genoeg is deze motie, die bij de algemene politieke beschouwingen is ingediend, alleen ondersteund door de fracties van D66 en GroenLinks. Nu begrijp ik dat iedereen dit vindt en dit altijd had willen vinden. Dat is opvallend. De minister had dus liever gezien dat deze motie was aangenomen.
Minister Hoogervorst:
Dat weet ik niet. Ik heb de motie in ieder geval nu niet nodig. Ik begrijp goed waar de Kamer in de huidige omstandigheden staat en dat men het belangrijk acht dat wij nog eens goed met de sociale partners overleg plegen, zodat wij van hen vernemen wat ze graag willen. De sociale partners zullen wel een duidelijk antwoord moeten geven, want zij hebben een advertentie gezet omdat zij vonden dat het spaarloon behouden moet blijven. Toen daarvoor vervolgens, onder anderen door de heer Zalm, 500 mln euro werd ingezet, stroomden er van alle kanten brieven binnen om te melden dat dit natuurlijk niet de bedoeling was, want men wilde én-én. Ook de sociale partners moeten natuurlijk kiezen. Wij moeten de prioriteiten helder voor ogen hebben. Van meet af aan is het de bedoeling geweest op een open manier over het lastenpakket te spreken met de sociale partners. Dit hebben wij, na het eerste kennismakingsgesprek dat wij hebben gehad, ook openbaar gemaakt.
Mevrouw Giskes (D66):
De heer Zalm zag het licht dus nadat hij de kans had gehad om bij de algemene politieke beschouwingen boter bij de vis te doen. Het is mij nog niet helemaal helder wat de minister vindt van het gat van 300 mln euro tussen de huidige spaarloonregeling en de 500 mln euro die is gereserveerd.
Minister Hoogervorst:
Dat is mij nog niet helder en dat zal nog een nadere afweging vergen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Daarbij wil ik u graag helpen. Als je het speelveld waarover het kabinet en sociale partners volgende week spreken, beperkt tot het niet invoeren van de verlofregeling kom je niet veel verder, want dat is spreken op de vierkante millimeter. Je kunt ook budget vrijmaken en de conditionele lastenverlichting van 500 mln euro erbij betrekken. Het is de vraag of het aanbod van deze minister breder moet worden gezien, zodat ook andere onderdelen van het belastingplan erbij betrokken kunnen worden. Wij hebben daartoe een interessant voorstel gedaan met gedachten die verwant zijn aan de uwe, want wij hebben het beiden over het Witteveenkader, het spaarloon enzovoort.
Minister Hoogervorst:
Wij moeten creatief zijn. Ik zeg niet dat het spaarloon helemaal behouden blijft, want het kan nodig zijn om het enigszins te trimmen. Het is duidelijk dat wij naar andere bronnen van financiering moeten kijken en ik heb in uw plan bronnen aangetroffen die ik zeker niet bij voorbaat uitsluit. Het is belangrijk eerst met de sociale partners te spreken. Voordat zij als het ware 500 mln euro "krijgen", want zo dat gaat dat natuurlijk niet, moet er wel een afspraak gemaakt worden over loonmatiging. Dat hebben wij van tevoren duidelijk gemaakt. Daarna kom ik graag terug om een nader voorstel te doen.
De heer Van Beek (VVD):
Ik heb het gevoel dat dit een goed overleg is en dat wij wederzijds begrijpen wat de Kamer biedt en wat u aan mogelijkheden hebt om te onderhandelen. Wij staan onder tijdsdruk, want het is een kwestie van weken voordat het belastingplan klaar moet zijn en wij hebben dus wat meer gegevens nodig. Ik schrok van één uitspraak. Ik kan mij voorstellen dat u de regeling nog eens wilt bekijken en in dat kader had u het over "trimmen". Ook bij dat laatste kan ik mij iets voorstellen, maar ik wil er wel nadrukkelijk bij zeggen dat dit niet in de richting moet gaan die gisteren, met name door de fracties van de PvdA en GroenLinks, is voorgesteld. Volgens dit plan moet er een tweedeling gemaakt worden waardoor sommigen wél en anderen geen gebruik mogen maken van deze regeling. Dat zou voor ons onaanvaardbaar zijn.
Minister Hoogervorst:
Ik kom straks te spreken over de voorstellen van de heren Crone en Vendrik.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Ik heb gisteren tijdens een interruptie het probleem naar voren gebracht dat een aantal mensen rekent op het per 1 januari vrijvallen van de geblokkeerde spaargelden en reeds aankopen heeft gedaan met geld dat er nog niet is. Wil de minister kijken of dit bij het najaarsoverleg kan worden ingezet als een aspect waarvan een loonmatigingseffect kan uitgaan? Het is in ieder geval goed voor de bestedingen.
Minister Hoogervorst:
Het is van tweeën één. Of wij behouden het spaarloon en dan gaat de deblokkering niet door, of het spaarloon wordt afgeschaft en dan vallen de spaartegoeden vrij. Hier wreekt zich de "e-maildemocratie". De leden krijgen e-mails met klachten over de afschaffing van het spaarloon, maar de mensen die zich vrolijk maken over het vrij kunnen besteden van het opgepotte geld sturen geen e-mails. Zij zijn dik tevreden en sturen pas e-mails als het spaarloon dreigt te worden gehandhaafd. Wij kunnen niet aan alles tegemoet gaan komen. Ik zal het zeker in de overwegingen van sociale partners meegeven.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
De minister zegt dat het spaarloon in de volle omvang niet te handhaven is. Wij zullen dus naar een iets lager spaarloon moeten, zij het niet in de richting die GroenLinks en PvdA voorstaan. Met het verlagen van het spaarloon ontstaan mogelijkheden om iets terug te geven van wat in de oude jaren is opgebouwd.
De heer Crone (PvdA):
Dit is een nieuw thema...
De voorzitter:
Nee, de minister is niet met een nieuw thema begonnen. Met een interruptie wordt gereageerd op iets van iemand anders.
Minister Hoogervorst:
Voorzitter. Ik kom op de verhoging van de nominale ZFW-premie. De heer Van Dijke heeft gevraagd of dit alleen gebeurt om budgettaire redenen. Ik zeg ronduit dat het budgettaire effect zeer belangrijk is. Het gaat om 700 mln. Wij vinden het daarnaast een heel belangrijk instrument om het negatieve koopkrachtbeeld wat te kunnen bijstellen. Wij kunnen een evenwichtiger verdeling van lusten en lasten bereiken tussen werkenden en niet-werkenden enerzijds en werkenden en ambtenaren anderzijds. In het basisbeeld voor de koopkracht zaten de ambtenaren heel erg slecht. Zij betalen geen ziekenfondspremie, dus werden door deze maatregel niet getroffen. Door het nemen van de maatregel neemt de koopkracht van andere groepen weer wat af en wordt de verhouding tussen ambtenaren en niet-ambtenaren wat beter. Wat bij ons vooral speelde, was dat in het basisbeeld de enige groep die erop vooruitging die van de sociale minima was. Als wij die nominale ziekenfondspremie niet zouden hebben ingevoerd, zouden alleenstaande sociale minima er 0,5% op vooruit zijn gegaan, terwijl een modale ambtenaar er 2,5% op achteruit zou zijn gegaan. Dat vonden wij een volledig scheve verhouding, die wij met deze maatregel wat recht hebben willen trekken. In het uiteindelijke koopkrachtbeeld gaan de minima er nog altijd minder op achteruit dan de werkenden. Alleen de ouderen hebben een neutrale koopkrachtontwikkeling. Wij vinden dat beeld heel verdedigbaar. Er komt nog bij dat een nominale premie goed is voor het kostenbewustzijn in de gezondheidszorg. Wij vinden het een evenwichtige maatregel.
De heer Vendrik (GroenLinks):
In het Strategisch akkoord staat dat de invoering van een nominale premie de komende jaren telkens gecompenseerd zal worden door middel van een toeslag. Dat is al enige tijd een diepe wens van het CDA. Met de Miljoenennota 2003 is die toezegging van het Strategisch akkoord onmiddellijk van tafel.
Minister Hoogervorst:
Achter die CDA-wens zat het bereiken van een evenwichtig koopkrachtbeeld. Dat is wat wij nu realiseren. Als ik even voor het CDA mag spreken, zeg ik dat het geen CDA-doel is om allemaal toeslagen uit te delen. Nee, men wil grosso modo een evenwichtig koopkrachtbeeld. Daar is dit een instrument voor. Door het naar voren halen van een stukje van deze nominalisering hebben wij een evenwichtiger beeld kunnen scheppen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Nogmaals, op uitdrukkelijk verzoek van het CDA is in het Strategisch akkoord een koppeling aangebracht tussen het verhogen van de nominale premie en het verlenen van inkomenscompensatie voor de mensen met lage inkomens. Dat heeft niets te maken met een evenwichtig inkomensbeeld. Dat is een harde garantie die het CDA de kiezers in Nederland gegeven heeft op weg naar een nieuw ziektekostenstelsel. Die garantie zat in het Strategisch akkoord en bij de eerste de beste begroting wordt zij doorbroken. Dat kan toch nooit de bedoeling van het CDA zijn geweest, maar toch ook niet van het kabinet, dat staat voor het Strategisch akkoord, dat overigens alweer in de prullenbak ligt?
Minister Hoogervorst:
Het is heel duidelijk dat de invoering van het instrument zorgtoeslag, in het kader van de invoering van het zorgstelsel, was bedoeld om mensen aan de onderkant van het inkomensgebouw er niet per saldo op achteruit te laten gaan in vergelijking met anderen die wat ruimer in de slappe was zitten. Wij creëren hier een evenwichtig koopkrachtbeeld, maar ik denk dat ik de verdediging van dit geheel aan de CDA-fractie moet overlaten.
Sommige leden, met name de heer Vendrik, hebben met recht hun zorg uitgesproken over het tijdig tot stand komen van de MEP. De heer Vendrik zei zelfs dat de Kamer al besloten had om dat niet in behandeling te nemen. Ik heb dat zorgvuldig laten uitzoeken en volgens mij is het zover nog niet. Ik begrijp echter de zorgen. Aangezien ik ook minister van Economische Zaken ben, kan ik zeggen dat ik de opstelling van het wetsvoorstel voortvarend ter hand heb genomen. Onder andere door opmerkingen van de Raad van State is er echter wat vertraging opgelopen. Ik doe op dit moment een uiterste krachtsinspanning om het wetsvoorstel nog voor de plenaire behandeling van het belastingplan aan de Kamer voor te leggen. Ik zeg er gelijk bij dat ik nu vanwege het risico van verdere complicaties uitdrukkelijk laat kijken naar een fiscaal alternatief. De heer Crone heeft hier ook om gevraagd. Ik zeg u in ieder geval toe dat vóór de afhandeling van het belastingplan een van beide aan u wordt voorgelegd, zodat u nog tot een evenwichtig oordeel kunt komen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Zoals ik u gisteren aankondigde, heb ik het gecheckt en de mededeling was toch echt dat het kabinet pas volgende week praat over de MEP, terwijl wij maandag over het belastingplan praten. Wij moeten daardoor in het weekeinde het wetsvoorstel MEP bestuderen, als wij het al krijgen en het kabinetsberaad geen beren op de weg legt. Dat gaat niet samen. Als u echt wilt dat wij nog naar het wetsvoorstel MEP kunnen kijken, moeten wij het begin volgende week hebben. Anders moet onze voorzitter de voorzitter van de Eerste Kamer verzoeken de behandeling van het belastingplan een week uit te stellen, terwijl wij dit plan juist op verzoek van de Eerste Kamer een week naar voren hebben gehaald. Dit wordt procedureel echt onmogelijk. U moet ons tijdens dit debat echt duidelijkheid verschaffen of wij het aan het begin van de volgende week krijgen. Als u dat niet kunt, moet u begin volgende week maar met een nota van wijziging op het belastingplan komen, met het door u geschetste alternatief. Dit wordt anders echt een grote troep; dit moet u niet doen.
Minister Hoogervorst:
Ik deel uw zorgen, maar ik kan niet toezeggen dat ik maandag het wetsvoorstel MEP al aan u kan voorleggen. Het zal toch nog eerst naar het kabinet moeten. U zegt terecht dat u dan wel erg weinig tijd hebt en dat het zo niet kan. Ik begrijp uw mededeling ook heel goed dat u dan liever een nota van wijziging op het belastingplan hebt en dan wel snel. Mag ik deze overwegingen meenemen naar de tweede termijn?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Het is interessant om op dat moment van de minister te vernemen hoe die nota van wijziging er ongeveer uit zou kunnen zien. Ik heb er namelijk ook al een in gedachten, maar voordat ik die ter sprake breng, wil ik vernemen aan welk alternatief voor de MEP het kabinet denkt.
De voorzitter:
Het punt komt terug in de tweede termijn, zo gaf de minister aan.
Minister Hoogervorst:
Ik weet niet of ik dat zo zal kunnen schetsen. Als het zover komt, kan ik u wel toezeggen dat het heel snel bij u komt. Ik kom er in tweede termijn op terug.
De voorzitter:
Akkoord.
Minister Hoogervorst:
Ik kom dan op de diverse tegenbegrotingen. Tijdens de algemene beschouwingen is hierover al het een en ander gewisseld. Het lijkt mij verstandig dat ik mij nu concentreer op de concrete voorstellen die gisteren zijn ingediend. Ik heb al gezegd dat tegenvoorstellen ons aanspreken, omdat zij duidelijke keuzen mogelijk maken. Tegelijkertijd is het wel zo dat ik op basis van de doorrekeningen van de tegenbegrotingen moet constateren dat GroenLinks en de PvdA het financieringstekort lieten oplopen in 2003. Dat zien we in het onderhavige geval gelukkig niet. Ik weet dus niet wat dit voor onheil kan veroorzaken bij de behandeling van de begrotingen, in de zin dat er dan wel ongedekte amendementen worden ingediend. In ben in ieder geval blij dat er nu wel gedekte voorstellen liggen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Het is inderdaad waar dat in de tegenbegroting van GroenLinks het EMU-saldo 0,3% BBP, zijnde 1,5 mld, slechter uitvalt dan in het voorstel van het kabinet. Dus dat tekort loopt op, maar bij ons neemt ook de werkgelegenheid toe met 40.000 mensen. Als de minister nu zo positief is over alternatieven, neem ik aan dat alle voorstellen die gisteren en vandaag in deze Kamer worden gedaan als alternatief voor het belastingplan zoals het voorligt – ik doel in het bijzonder op de begroting van Sociale Zaken en de Melkertbanen – de volgende week in alle openheid met de sociale partners worden besproken.
Minister Hoogervorst:
Ook in aanmerking nemend wat de sociale partners weten en vinden, kan ik mij niet voorstellen dat een aantal van die voorstellen niet over tafel zullen gaan. Ik zeg er wel bij dat door de mindere opbrengst inzake de levensloopregeling een fors gat in uw berekeningen zit. Ik heb het over een bedrag van 219 mln waarvoor u 300 mln inboekt.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ten aanzien van de 100 mln heeft u inderdaad een punt. Dat slaat echter op de brede verwarring die er tot op de dag van gisteren over heerste. Maar goed, laten wij er nu verder geen woorden meer aan vuil maken; het gaat om een pakket van 1,4 mld en daarin valt 100 mln nog wel op te lossen. Ik heb vervolgens wel de indruk dat de minister nu van alles bij elkaar aan het optellen is. Ook het terugdraaien van het besluit van het kabinet over het Witteveenkader hebben wij keurig opgenomen in onze tegenbegroting. Ik stel overigens voor, dat punt verder te beslechten als de minister straks met zijn rekensom komt aansluitend op bijlage 3 van de Miljoenennota.
Minister Hoogervorst:
U rekent voor uitstel invoering nieuwe verlofregeling 200 mln en voor het opschorten van de invoering van de verlofknip 100 mln, terwijl wij voor die twee posten tezamen maar 100 mln hebben ingeboekt.
De heer Crone (PvdA):
U heeft een overgangsregeling nodig om het Witteveenkader te schrappen, maar ik wijs er op dat wij dat niet schrappen. Zo is er dus sprake van in- en uitverdieneffecten. Nogmaals, als wij kunnen onderhandelen over de laatste 200 mln, dan gaan wij even apart zitten. Dan is het zo klaar.
Minister Hoogervorst:
Ik zal mijn medewerkers vragen om nader in te gaan op die 300 mln.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Nu hoor ik dus weer dat er in 2003 per saldo maar 100 mln beschikbaar is voor verlof. Wij krijgen van Sociale Zaken echter brieven waarin gesproken wordt van 200 mln.
Minister Hoogervorst:
Een groot deel van die andere 100 mln betreft overgangsregelingen, bijvoorbeeld voor het Witteveenkader 59 mln. Dat wordt er allemaal uit gedekt.
De heer Crone (PvdA):
Dus afhankelijk van wie het vraagt en wie de brieven schrijft, is het hoger of lager. In het begrotingsonderzoek hebben mevrouw Giskes, de heer Vendrik en ik uitvoerig met elkaar gesproken over welke bedragen er ingaan en welke bedragen er uitgaan. Daar hebben wij het voorliggende beeld aan overgehouden. Ik accepteer dat het nog niet helemaal precies klopt, maar het lijkt mij niet dat de minister hard kan maken dat het 100 mln lager is.
Minister Hoogervorst:
Het lijkt mij goed om eerst de schriftelijke beantwoording af te wachten.
Mevrouw Giskes (D66):
Ik kan mij voorstellen dat een deel van het geld voor een overgangsregeling is bestemd. Echter, als die overgangsregeling niet nodig is, is dat geld er natuurlijk nog wel. Als die reservering er is, kun je die ook anders aanwenden.
Minister Hoogervorst:
Bijvoorbeeld bij het Witteveenkader waren de kosten voor de overgangsregeling even groot als het handhaven van dat kader, omdat wij in het eerste jaar de gebruikers van dit kader niet te zeer wilden belasten omdat ze langlopende contracten hebben.
Mevrouw Giskes (D66):
Dus het valt tegen elkaar weg.
Minister Hoogervorst:
Inderdaad.
Voorzitter. Een van de belangrijkste meningsverschillen heeft betrekking op de gesubsidieerde arbeid. Wij hebben in het regeerakkoord en dus ook in deze begroting gekozen voor afbouw van ineffectieve landelijke regelingen; we zien nu te weinig prikkels voor uitstroom naar regulier werk, zowel voor werknemers als voor werkgevers. Wij willen ook toe naar één reïntegratiebudget voor gemeenten en uitvoeringsinstellingen: regelarm, minder bureaucratie en meer maatwerk, met inschakeling van de private reïntegratiemarkt. We hopen dus dat dit leidt tot doelmatigheidswinst: met minder meer doen.
ID-banen en WIW-banen worden uitdrukkelijk niet afgeschaft; het aantal wordt wel verminderd, maar zij worden niet afgeschaft. De invulling van het reïntegratiebudget wordt een verantwoordelijkheid van de gemeenten. De bezuiniging is natuurlijk niet pijnloos, maar doet niet zoveel pijn. Het gaat om 6500 nog nooit bezette ID-banen; 8000 ID-banen gaan weg door natuurlijk verloop. Eind 2003 resteren dan nog 72.500 WIW- en Melkertbanen. Het wel eens heersende beeld dat de gesubsidieerde arbeid wordt afgeschaft, klopt dus niet.
Over de koopkrachteffecten en de armoedeval heb ik al gesproken in het kader van de ZFW-premie. De heer Crone heeft voorgesteld om de arbeidskorting te verlagen en de verhoging van de nominale ZFW-premie terug te draaien en het spaarloon tot modaal te handhaven, maar daarboven dus niet. Al die maatregelen bij elkaar hebben een behoorlijk effect op de armoedeval, ook de handhaving van het spaarloon tot en met modaal; dat is natuurlijk een beetje een verlengde armoedeval. Zij leiden tot een koopkrachtverschuiving van hogere naar lagere inkomens en van actief naar inactief. Ik heb zojuist al vrij uitvoerig geschetst wat het resultaat zou zijn als alleen het voorstel inzake de ZFW-premie zou worden gevolgd. Als de andere maatregelen daar bovenop komen, ontstaat door dat pakket een koopkrachtstijging voor minima en alleenstaanden van 0,6%, terwijl ambtenaren op het modale niveau er 1,5% op achteruit gaan; ook bij alleenverdieners ziet het er niet erg rooskleurig uit. Over de hele linie gaan ambtenaren er dus op achteruit ten opzichte van het koopkrachtbeeld dat het kabinet zelf heeft laten zien. Het leidt dus echt tot een forse verzwaring van de armoedeval. Dat vinden wij geen goede zaak.
De heer Crone (PvdA):
Ik erken een deel van deze effecten; daar is geen twijfel over, want dat zien wij natuurlijk ook wel. De afweging is echter dat het pakket daarnaast de handhaving bevat van een aantal arbeidsmarktbeleidsmaatregelen die het kabinet juist wil schrappen, zoals de SPAK en de gesubsidieerde arbeid, dus ook in de marktsector. Met het totale saldo vinden wij dit een aanvaardbaar geheel. Uit de doorrekeningen en de vuistregels daarvoor blijkt ook dat dit per saldo beter is voor de werkgelegenheid.
Minister Hoogervorst:
Ik accepteer dat u aan de zijde van de vraag naar arbeid aan de onderkant iets meer doet dan wij, maar het kabinet vindt toch dat de armoedeval eerder moet worden verkleind dan vergroot, want wij vinden dit een vrij ernstig beeld. Als de inkomensafstand tussen het sociaal minimum en een modale werknemer bij de overheid met 2% wordt verkleind, is dat heel fors.
De heer Crone (PvdA):
Dat is natuurlijk relatief, want in de afgelopen jaren is die afstand juist vergroot, ook in positieve zin. Je moet een balans vinden. Het arbeidsmarkteffect is natuurlijk minder groot omdat er helaas toch al een oplopende werkloosheid is, maar voor een eenjarig pakket is dit zeer aanvaardbaar.
Minister Hoogervorst:
Volgens mij werd de grote noodzaak van bestrijding van de armoedeval Kamerbreed onderschreven. Ik vind het zo drastisch verkleinen van de inkomensverschillen tussen sociale minima en werkenden echt een slechte zaak.
De heer Vendrik (GroenLinks):
De minister stelt het dramatisch voor. Er is nu sprake van een armoedeval. Het kabinet deed daar iets aan af door de verhoging van de arbeidskorting met per saldo 119 euro in 2003; dat maken wij ongedaan. Dat gaat om klein geld dat slecht besteed wordt, want ook 7 miljoen werkenden die helemaal geen armoedeval kennen, krijgen dat geld.
Een ander punt is het volgende. Redeneert u bij het maken van beleid niet te veel vanuit een krappe arbeidsmarkt? De arbeidsmarkt wordt ruimer. Als dit maar lang genoeg duurt, vallen de klappen altijd onder in de arbeidsmarkt. Dat is bekend uit recente ervaringen, opgedaan in de jaren tachtig. Moeten wij, gelet op het economische tij van dit moment, niet juist die groepen extra beschermen? Dat kan gebeuren door middel van Melkertbanen, gesubsidieerde arbeid in de marktsector, SPAK en VLW. U moet ook een beetje kijken naar de economische realiteit, waarover u zojuist sprak, en naar de effecten daarvan voor mensen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt.
Minister Hoogervorst:
Op het gebied van de arbeidsmarkt moet je in structurele termen denken en het is structureel niet goed als het verschil in inkomen tussen mensen met een baan en mensen die geen baan hebben te klein is. Daarom hebben wij in de vorige kabinetsperiode heel doelbewust geprobeerd die afstand te vergroten, terwijl wij de minima er overigens niet op achteruit lieten gaan. Uw voorstellen vormen een vrij kleine bijstelling van het kabinetsbeleid. Het basisbeeld was in feite echter al niet goed. In het basisbeeld van het kabinet zien wij dat de werkenden er meer op achteruit gaan dan de niet-werkenden. Wij hebben dit geaccepteerd, omdat de sociale minima anders te veel naar beneden zouden worden gedrukt. Op zichzelf genomen was dat echter al niet gewenst en u wilt er nog een schepje bovenop doen. Het kabinet vindt dat geen goede zaak.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Wilt u alsnog reageren op mijn stelling dat u in 2003 arbeidsmarktbeleid bedrijft dat behoort bij een krappe arbeidsmarkt? U heeft zojuist in zeer ruige bewoordingen geschetst dat die krapte er niet meer is: oplopende werkloosheid, alle hens aan dek. U weet net zo goed als ik dat de klappen dan heel snel onder in de arbeidsmarkt vallen. Wij moeten dus op een andere manier naar de arbeidsmarkt kijken. Ook de werkgevers en de vakbeweging zeggen dat. De gesubsidieerde arbeid, zowel in de publieke sector als in de marktsector, moet deze keer wel worden beschermd. Wij leven niet meer met een krappe, maar met een ruime arbeidsmarkt. Reageert u daar nu eens op, want dat is de realiteit van dit moment!
Minister Hoogervorst:
Mijn argumentatie luidt dat het beleid vooral op de lange termijn moet worden gericht. Op de lange termijn zullen wij te maken hebben met krapte op de arbeidsmarkt. Zowel op de lange als op de korte termijn is het niet goed dat het verschil in inkomen tussen werkenden en niet-werkenden zo klein is. Het is altijd goed om daar iets aan te doen, ongeacht of de arbeidsmarkt krap is. Wij slaan toch waarachtig geen modderfiguur als wij 72.500 gesubsidieerde banen overhouden?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Zullen wij het debat over de krappe arbeidsmarkt voeren als deze weer in aantocht is? Dat is nu niet het geval, maar misschien over een paar jaar. Laten wij dat hopen. Wij voeren nu een debat over een zich verruimende arbeidsmarkt. U probeert een debat te voeren dat thuis hoort in het verleden of dat hopelijk ergens over twee of drie jaar gevoerd kan worden. Op dit moment vind ik het misplaatst wat u zegt.
Minister Hoogervorst:
Het beleid moet niet bij elke conjunctuurverandering worden omgegooid. Wij moeten op de lange termijn denken. Het is niet goed om het verschil tussen een uitkering en inkomen uit een betaalde baan te klein te laten zijn. Het is een erkend probleem in Nederland. Ik hoop dat het over twintig jaar geen probleem meer zal zijn, maar de komende jaren is dat nog het geval. Ook in een ruime arbeidsmarkt moeten mensen geprikkeld worden om "te gaan" voor de wat schaarsere banen die er zijn.
Ik waardeer het dat in de tegenbegroting van D66 in elk geval niet wordt gekozen voor verruiming. Tijdens de algemene beschouwingen is al aangegeven waarover wij het niet met elkaar eens zijn. Ik concentreer mij nu op een aantal amendementen die mevrouw Giskes heeft ingediend. Zij heeft daarmee mijn begroting onder vuur genomen.
Ik vrees dat ik de amendementen zal moeten ontraden. In het amendement op stuk nr. 9 gaat het om een bedrag van 34 mln aan anticiperende aankopen, in te zetten voor natuuraankopen. Dat zou tot gevolg hebben dat er geen anticiperende aankopen meer zouden kunnen plaatsvinden. Dat achten wij een slechte zaak. Daarmee ligt het voornaamste beleidsinstrument van de Raad voor vastgoed helemaal stil. Bovendien is de dekking technisch niet deugdelijk. Het gaat immers om niet relevante uitgaven voor het EMU-saldo die worden ingezet voor relevante uitgaven bij landbouw. Dat zou leiden tot een overschrijding van het uitgavenkader.
Het amendement op stuk nr. 7 strekt ertoe de uitgaven voor de exportkredietverzekering te verminderen. Dat vind ik in de huidige omstandigheden, waarin landen als Argentinië in grote problemen verkeren, onwenselijk. Wij hebben geprobeerd een vrij realistische schatting te maken. Dit is ook weer een van de terreinen waar de kans op tegenvallers groter is dan de kans op meevallers. Mevrouw Giskes loopt eigenlijk vooruit op een meevaller. Ik ontraad dan ook aanneming van dit amendement.
Mevrouw Giskes (D66):
Het is wellicht ook voor de collega's belangrijk als de minister aangeeft over welk begrotingshoofdstuk hij het heeft. Er zijn namelijk meerdere amendementen onder hetzelfde nummer.
Minister Hoogervorst:
Ik heb dat nu even niet bij de hand. Misschien moet ik er in tweede termijn maar even op terugkomen. In ieder geval heb ik het nu alleen over IXB.
Mevrouw Giskes (D66):
Sommige amendementen hebben deels betrekking op andere begrotingen.
Minister Hoogervorst:
Ik ga het alleen maar hebben over amendementen die betrekking hebben op hoofdstuk IXB. Ik ga het niet hebben over andere begrotingen.
Mevrouw Giskes (D66):
Met dien verstande dat wij hier toch een aantal amendementen aan de orde moeten hebben omdat ze betrekking hebben op verschuivingen tussen begrotingen.
Minister Hoogervorst:
IXB wordt in dit geval alleen maar als dekking aangegeven en daar heb ik het nu over. De aanwending zal bij andere begrotingsbehandelingen bediscussieerd kunnen worden.
Mevrouw Giskes stelt in het amendement op stuk nr. 8 voor, een volumetaakstelling op te leggen aan de belastingdienst. De belastingdienst valt onder de algemene efficiencytaakstelling die wij het gehele Rijk hebben opgelegd. Daarnaast wordt de dienst niet gecompenseerd voor de autonome groei van het aantal belastingplichtigen. Die is gemiddeld ongeveer 3% per jaar, dus 12% over de gehele periode. De andere uitvoeringsinstellingen worden wel gecompenseerd. Het is mijn sterke gevoel dat zij de efficiencyslag onderschat die de belastingdienst zal moeten maken. Haar voorstel leidt naar onze stellige overtuiging tot een uitverdieneffect in de sfeer van de belastingontvangsten, omdat men het werk niet meer naar behoren zal kunnen doen. Ik vrees dat dit amendement tot schade aan het budgettaire beeld zou kunnen leiden.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Voorzitter. De minister zegt dat het aantal belastingplichtigen met 3% per jaar groeit. Waar komen die belastingplichtigen vandaan?
Minister Hoogervorst:
Ik denk dat zij uit Nederland komen.
De heer Van Beek vroeg of de onderuitputting bij "Lang-Laag" kan worden aangewend voor arbeidsmarktbeleid. Ik kan mij voorstellen dat men daarmee fricties in het arbeidsmarktbeleid zou kunnen oplossen.
De heer De Nerée heeft een aantal voorstellen gedaan met betrekking tot de A2, de Hanzelijn en de openbaarvervoersubsidies. Deze voorstellen zijn op zich allemaal zeer sympathiek, ik kan mij er veel bij voorstellen. Ik zet echter grote vraagtekens bij de dekking. Hij heeft ICES-KIS-middelen aangewend. Deze zijn gereserveerd voor investeringen in de kennisinfrastructuur. Zij zijn nog niet toegedeeld, maar zij zouden bijvoorbeeld kunnen worden aangewend voor Kennisnet. Dat laat namelijk nog een enorm financieel gat zien. Het is niet de bedoeling dat dit budget wordt aangewend voor het ongedaan maken van een vertraging in de aanleg van een spoortraject. De taakstelling voor Rijkswaterstaat, een belangrijke uitvoerende dienst, is een heel forse. Mijn collega van Verkeer en Waterstaat bezweert mij dat een extra reductie van de taakstelling voor Rijkswaterstaat ernstige gevolgen heeft voor de uitvoering van het investeringsprogramma. Dat leidt misschien weer tot andere vertragingen, dus dat lijkt mij niet wenselijk.
Dan is voorgesteld om te korten op de middelen voor stadsvernieuwing. Dat is technisch mogelijk, maar zoals bekend ligt daar al een heel behoorlijke taakstelling. Je kunt je afvragen of een additionele reductie daar verantwoord is. De steden moeten natuurlijk ook op orde komen.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Als ik de minister goed begrijp, vindt hij de dekking niet sympathiek, maar is zij technisch juist.
Minister Hoogervorst:
Technisch kan het; heel Rijkswaterstaat kan technisch gezien worden wegbezuinigd. Ik zeg echter dat de minister van Verkeer en Waterstaat mij verteld heeft dat het werk van het ministerie van Verkeer en Waterstaat hiermee gevaar loopt. Ik weet van collega Kamp dat hij al ongelooflijk fors heeft moeten inleveren op de fondsen voor stadsvernieuwing, terwijl dat toch ook heel belangrijke investeringen zijn. Ik word dagelijks bestookt door allerlei groepen die allemaal zeer belangrijke infrastructurele plannen hebben, zoals een tweede Maasvlakte of een Zuiderzeelijn. Dat zijn allemaal miljardenverslindende projecten. Het zou mij een lief ding waard zijn als wij al die projecten tegen elkaar konden afwegen in plaats van nu selectief bepaalde dingen naar voren te halen, hoe sympathiek die voorstellen ook zijn, want ik wil natuurlijk ook dat deze dingen allemaal gebeuren.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
De korting op de stadsvernieuwing komt uit de 100 mln euro die in het regeerakkoord is opgenomen als bezuiniging op deze budgetten. Deze 100 mln euro was niet helemaal "wegverplicht", om in het jargon te spreken. Wij hebben datgene genomen dat nog niet helemaal was "wegverplicht". Dat was dus al ingeboekt. De minister moet het nog maar eens nakijken: er was 100 mln euro structureel aanwezig en daarvan is slechts een gedeelte ingevuld, althans, volgens de gegevens van zijn eigen departement.
Minister Hoogervorst:
Ik kan mij niet voorstellen dat wij een taakstelling uit het regeerakkoord teniet hebben gedaan, maar ik laat het nog even nakijken. Dat neemt niet weg dat ook al die andere bezuinigingen gewoon erg zwaar zijn.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Komt de aarzeling van de minister ook voort uit het gegeven dat het kabinet hoopt dat zijn eigen taakstelling op het ISV-budget van 100 mln euro gecompenseerd wordt door een extra bijdrage van de woningbouwcorporaties? Dat ligt waarschijnlijk heel erg gevoelig. Het amendement van de heer De Nerée zou die gevoeligheid alleen nog maar verhogen, omdat de woningbouwcorporaties nog meer moeten "bijplussen" als die 30 mln euro eruit wordt gehaald. Heeft dat een relatie met zijn aarzeling?
Minister Hoogervorst:
Nee. Daarop kan ik gewoon "nee" zeggen, want dat is mij niet bekend.
Voorzitter: Rehwinkel
De heer Van Beek (VVD):
De Kamer geeft het signaal af dat zij zeer hecht aan de Hanzelijn en aan de ondertunneling in Maastricht. Vanuit de Kamer wordt dan ook creatief gezocht naar middelen hiervoor. Wij zijn best bereid om met de minister mee te denken als hij betere voorstellen heeft voor de dekking. Het signaal moet in ieder geval zijn dat de Hanzelijn vanaf 2003 in procedure wordt genomen en dat de ondertunneling van de A2 vanaf 2007 in procedure moet worden genomen. Dat zijn de politieke feiten die wij hier willen markeren.
Overigens tref ik in het staatje ook nog een reductie aan van de taakstelling voor het openbaar vervoer van vier keer 25 mln euro. Ook daarover hoor ik graag het oordeel van de minister.
Minister Hoogervorst:
Wij vinden dat een realistische taakstelling omdat het budget in 2007, ook na deze bezuiniging, op hetzelfde reële, voor de inflatie gecorrigeerde peil staat als in 2002. Het is dus haalbaar, hoewel het een vervelende maatregel betreft. De heer Van Beek wil echter de ene vervelende maatregel vervangen door een andere. Het klinkt natuurlijk vrij sympathiek om een heel belangrijke dienst een beetje uit te kleden – het oogt minder onsympathiek dan het verlagen van een subsidie – maar het komt wel hard aan.
De heer Van Beek (VVD):
Ik heb gisteren in het licht van de taakstelling een aantal dingen gezegd. Ten eerste zijn de prijzen iets meer verhoogd dan de inflatie; er wordt dus iets teruggehaald. Ten tweede moet nog een groot aantal contracten worden aanbesteed, waarvan wij een verbetering van de efficiency verwachten. Is dat genoeg om de in de stukken vermelde taakstelling te financieren, of is de inschatting van de CDA-fractie juist dat er een tekort van 25 mln euro ontstaat?
Minister Hoogervorst:
Naar onze inschatting is dit een stevige bezuiniging, maar kan het wel. Als men de beoogde doelmatigheidswinst behaalt, kan men het dragen.
De heer Van Beek (VVD):
Ik heb nog een tweede vraag. Er wordt hier een totaalvoorstel gedaan ten aanzien van de financiering. Mijn stelling is: zolang er geen betere is, is dit het beste. Met andere woorden: Ik leg de bal dus weer even bij de minister neer.
Minister Hoogervorst:
Dat is natuurlijk wel een beetje makkelijk, want wij hebben die Hanzelijn ook niet voor onze lol uitgesteld.
De heer Van Beek (VVD):
Het politieke signaal ten aanzien van het belang van deze twee projecten is duidelijk. Er moet nu in de slag worden gaan voor de dekking. Wij weten beiden hoe moeilijk het is, geld voor dit soort zaken te vinden.
Minister Hoogervorst:
Ik denk dat het kabinet – waarschijnlijk zal dat het volgende zijn – best bereid zou kunnen zijn om naar die projecten te kijken, maar dan wel in afweging met andere projecten. Er is namelijk ook een lobby uit Rotterdam voor de tweede Maasvlakte en de heer Alders heb ik al langs gehad voor de Zuiderzeelijn. Zo zijn er tal van concurrerende investeringsprojecten, die allemaal zeer belangrijk zijn en die wij in principe allemaal willen uitvoeren. Ze moeten echter wel op een fatsoenlijke manier tegen elkaar worden afgewogen. Het signaal is helder.
Voorzitter. Van vele zijden zijn zorgen geuit over de stand van zaken in ons pensioenland. Die zorgen zijn natuurlijk terecht. Pensioenfondsen hebben enorme klappen moeten verduren door de instorting van de beursfondsen. Het is niet makkelijk om dat allemaal te behappen. Ik houd wel staande dat wij nog steeds een prachtig, robuust pensioenstelsel hebben, dat zich met weinig andere in Europa laat vergelijken en dat in de toekomst nog heel goed mee kan. Er zijn nu echter wel een aantal problemen.
De Pensioen- & Verzekeringskamer stelt terecht strenge eisen aan de pensioenfondsen. Zij heeft gezegd dat fondsen die last hebben van onderdekking, binnen drie maanden een herstelplan moeten indienen voor zowel het ongedaan maken van onderdekking als het op niveau brengen van noodzakelijke buffers. De algemene regel is dat onderdekking binnenéén jaar moet worden beëindigd. Er circuleren verhalen dat het gaat om een bedrag van 23 mld euro. Dat zou natuurlijk verschrikkelijk zijn; ik schat dat dit zo'n 10% van de loonsom is. Daarbij wordt echter wel uitgegaan van een AEX-koers van 300. Op dit moment is die iets hoger. Wij moeten even afwachten hoe de situatie aan het eind van dit jaar is. Op zich is het goed dat de Pensioen- & Verzekeringskamer een duidelijk signaal heeft gegeven aan de pensioenfondsen: word wakker en onderneem actie. Binnen drie maanden moet men met een herstelplan komen. Naar bevind van zaken en uitsluitend in individuele gevallen, dus niet als generieke maatregel in de huidige situatie, kan de PVK als onafhankelijk toezichthouder een andere termijn vaststellen voor zowel het ongedaan maken van onderdekking als het weer op peil brengen van beleggingsbuffers. De Pensioen- & Verzekeringskamer heeft een zekere discretionaire bevoegdheid, maar de algemene regel blijft dat de zaak binnenéén jaar op orde gebracht moet worden. Ik denk dat het goed is dat deze boodschap even hard landt in pensioenland.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Hoe stelt de minister zich voor dat de onderdekking binnen drie maanden weggewerkt kan worden? Moet de pensioenpremie verhoogd worden, moeten de pensioenfondsen aandelenbezit verkopen in een beursklimaat dat buitengewoon slecht is of moeten de pensioenen van de ambtenaren aangepast worden van eindloon naar middelloon? Hoe stelt hij zich voor dat het binnen drie maanden kan, ook al bepaalt de PVK dat in haar grote wijsheid. De heer Wellink van De Nederlandse Bank zei een aantal maanden geleden dat het juist langer zou moeten duren, omdat het beursklimaat op dit moment zo slecht is.
Minister Hoogervorst:
Om te beginnen stel ik dat wij hierover aanstaande donderdag nog uitgebreider gaan spreken met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarom zeg ik hier alleen wat algemene dingen. Wat de heer De Nerée zegt, is weer een van de vele misverstanden die in pensioenland heersen en die enigszins doelbewust lijken te worden aangemoedigd. Ik heb net gezegd dat er binnen drie maanden een herstelplan gepresenteerd moet worden. De problemen hoeven dan nog niet opgelost zijn. De grondregel is wel dat er binnen één jaar een einde moet zijn gemaakt aan onderdekking. Daarbij zullen de pensioenfondsen en de sociale partners echt naar alles moeten kijken. Loonmatiging helpt al een heel eind. Men kan bovendien naar de regelingen zelf kijken en naar premieverhoging. Er hoeft dus niet slechts aan premieverhoging te worden gedacht, maar ook aan andere dingen. Ik heb gezegd dat één jaar de generieke regel is, maar dat het de PVK vrij staat om daarvan in individuele gevallen af te wijken. Dan moeten de heren wel langskomen en het allemaal goed laten zien. In de huidige omstandigheden lijkt het laatste mij meer dan nodig.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Zoals de minister zegt, zullen wij daarover nog een debat voeren. Ik zie daar zeer naar uit, want het is een buitengewoon problematische zaak.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Als ik bestuurder van een pensioenfonds was en ik zou de brief van de PVK op mijn bureau vinden, terwijl mijn fonds onderdekking had, dan zou ik dat probleem binnen één jaar moeten oplossen. Dat bepaalt de grondregel immers. Ik zou dan mogen bidden en smeken dat de PVK misschien nog enige lankmoedigheid zou betonen in de termijn, maar de grondregel is één jaar. Dat de paniek toeslaat in pensioenland, begrijp ik dus heel goed. Zij heeft in ieder geval bij ons toegeslagen. De structuur en de manier waarop een en ander gaat, bevallen mij niets. Maar daarover morgen meer.
Kan de minister antwoord kunnen geven op mijn vraag? Hij zou het debat van morgen, dat wij beiden belangrijk vinden, er zeer sterk mee bevorderen. Laat de minister mij een lol doen en mij morgen voor 12.00 uur antwoorden op mijn vragen sturen, zodat wij morgenmiddag een fatsoenlijk debat kunnen voeren. Het is allemaal verschrikkelijk belangrijk.
Minister Hoogervorst:
Ik weet niet of ik dat hier namens de staatssecretaris kan toezeggen, maar ik heb u goed begrepen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
De vragen waren eveneens aan u gericht. Daarom dacht ik dat ik het ook maar aan u moest vragen.
Minister Hoogervorst:
Ik zal er nog even naar kijken.
Mevrouw Giskes (D66):
Is de minister het met de fractie van D66 eens dat deze ontwikkelingen alleen maar illustreren hoe belangrijk het is dat gepensioneerden ook zelf zitting hebben in de besturen van pensioenfondsen? Dat geldt zowel voor de ontwikkelingen die tot op heden hebben plaatsgevonden, als voor de manier waarop de problemen opgelost moeten worden. Dat brengt namelijk ook weer een risico voor de gepensioneerden mee.
Minister Hoogervorst:
Dat betreft toch echt het beleidsterrein van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hij heeft daarover zojuist belangwekkende dingen gezegd. Het is goed als u of een van uw fractiegenoten daarover donderdag met hem spreekt. Ik begeef mij daarmee op glad ijs.
Mevrouw Giskes (D66):
U weet er ook wel iets van af.
Minister Hoogervorst:
In mijn vorige functie heb ik mij er sterk voor gemaakt dat de vertegenwoordiging van gepensioneerden in pensioenfondsen zou worden versterkt.
Mevrouw Giskes (D66):
Acht de minister het denkbaar dat bij dit soort aanbevelingen – binnen een jaar corrigeren – nog rekening kan worden gehouden met de samenstelling van de groep deelnemers aan het pensioenfonds? Als er heel veel jongeren in de club zitten is de urgentie van een andere aard dan bij een andere leeftijdsopbouw.
Minister Hoogervorst:
Dat is het werk van de Pensioen- & Verzekeringskamer. Ik kan mij voorstellen dat zij daarnaar kijkt.
Mevrouw Kant heeft uitvoerige vragen gesteld over de financiële markten.
De voorzitter:
Ik weet niet of de minister ervan op de hoogte is, maar mevrouw Kant heeft zich afgemeld voor deze vergadering omdat zij ziek is.
Minister Hoogervorst:
Het lijkt mij toch hoffelijk dat ik haar vragen beantwoord.
De heer Van As (LPF):
Voor alle duidelijkheid: ik heb daar een aantal vragen over gesteld.
Minister Hoogervorst:
Daar kom ik ook op. Mevrouw Kant en de heer Van As hebben terecht aandacht gevraagd voor de integriteit van de financiële markten, want die is buitengewoon belangrijk. Een van de redenen waarom wij nu met een kwakkelende economie hebben te maken, is dat de integriteit van de financiële markten, vooral in de Verenigde Staten, ernstig is aangetast. Het kabinet is momenteel bezig om een wettelijk kader te scheppen voor financiële verslaggeving, om het vertrouwen in de financiële verslaggeving te versterken, in lijn met de opmerkingen van de LPF-fractie hierover. Ten eerste komen wij met een actief publiek toezicht op de financiële verslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen door de Autoriteit Financiële Markten. Daar heeft de heer Van As om gevraagd. Er wordt naar gestreefd om een wetsvoorstel rond de jaarwisseling voor advies naar de Raad van State te sturen. Ten tweede gaan wij over tot een verdubbeling van de gevangenisstraf op het opzettelijk openbaar maken van onware financiële rapportages. Ten derde wordt er een onafhankelijk toezicht geïntroduceerd op certificerende accountants, om de onafhankelijkheid en deskundigheid te waarborgen van de controller van de financiële rapportages van ondernemingen.
De Kamer kan over een maand een notitie hierover tegemoetzien. Het kabinet besteedt daarin ook aandacht aan vragen rondom accountants die door de Socialistische Partij naar voren zijn gebracht. Ik wil alvast een tipje van de sluier oplichten. Ten eerste is de Autoriteit Financiële Markten in beeld als toezichthouder op de certificerende accountants. De toezichthouder kan bij het accountantskantoor ingrijpen wanneer zich tekortkomingen voordoen in de accountantscontrole. De toezichthouder krijgt geen rol bij de benoeming van de certificerende accountant. Dat is immers de taak van de aandeelhoudersvergadering, anders krijgen wij een vermenging van taken en verantwoordelijkheden.
Op Europees niveau pleit Nederland voor een verkorting van de roulatietermijn van accountants bij ondernemingen van zeven naar vijf jaar. Dit is conform de wens van de SP. Nederland maakt zich op Europees niveau eveneens hard voor een verplichte scheiding tussen controlerende en niet-controlerende werkzaamheden op accountantskantoorniveau. Dit is ook in lijn met het voorstel van de Socialistische Partij. Verder bekijkt het kabinet de wenselijkheid van de regel dat de certificerende accountant persoonlijk zijn handtekening zet onder de accountantsverklaring bij de jaarrekening, in plaats van het accountantskantoor als anonieme tekenaar zoals nu het geval is. Dat zou de verantwoordelijkheidsbeleving van de accountants naar onze stellige verwachting ten goede komen. Dit is eveneens conform de wens van de SP. In de notitie zal voorts aandacht worden besteed aan de wenselijkheid van de bescherming van de accountantstitel en de scheiding tussen controle- en forensische werkzaamheden binnen het accountantskantoor. De gedachten daarover zijn nog niet uitgekristalliseerd, maar daarover wordt de Kamer in de notitie van volgende maand nader geïnformeerd.
De heer Teeven (Leefbaar Nederland):
Ik hoorde de minister iets eerder in zijn betoog spreken over het aanscherpen van de gevangenisstraffen voor het produceren of doen produceren van onjuiste jaarverslagen en dat soort stukken. Ware het wellicht niet beter als het kabinet er nog eens over nadacht om dit bestuursrechtelijk op te lossen en over te gaan tot openbaarmaking van de namen van instellingen die dat doen? Wij zoeken het nu weer in het strafrecht, maar is het niet beter om een oplossing te zoeken in het bestuursrecht, juist vanwege de openbaarheid van de financiële markt en de integriteit daarvan?
Minister Hoogervorst:
Voorzitter. Ik kan nu niet overzien in hoeverre daartoe al mogelijkheden bestaan. In het algemeen hebben wij natuurlijk de beleidslijn om zoveel mogelijk bestuursrechtelijk af te doen. Ik zal de opmerking van de heer Teeven graag betrekken bij onze nadere besluitvorming.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter. Mag ik de demissionaire minister van Economische Zaken ad interim vragen om in het stuk, dat hij nu aankondigt, punt voor punt te reageren op de motie die ik dit voorjaar met Rik Hindriks heb ingediend, 28090, nr. 4, waarin een soort plan van aanpak van de accountancy wordt geformuleerd? Het zou interessant zijn als dit nieuwe, doch reeds gevallen kabinet dat meteen even becommentarieerde.
Minister Hoogervorst:
Voorzitter, dat zal ik graag doen.
Dan kom ik nog te spreken over de euro, de inflatie en het Stabiliteitspact. Er zijn al veel woorden over het effect van de euro op de inflatie gewisseld. Ik heb ook in de Miljoenennota ruiterlijk toegegeven dat daar sprake van is geweest. De euro heeft initieel bijgedragen aan een wat hogere inflatie. Dat is ook niet onlogisch aangezien bedrijven grote kosten hebben gemaakt bij de invoering van de euro. De Nederlandsche Bank schat het euro-effect op zo'n 0,6% in termen van de CPI-inflatie, de feitelijke inflatie, maar hij verwacht net als wij dat op den duur de euro wel tot prijzendaling kan leiden. Een prijzenstop helpt hierbij echt niet, want die belemmert de concurrentie die juist nodig is om een gematigde prijsontwikkeling tot stand te brengen. Dit zeg ik in antwoord op de vragen van mevrouw Kant. De Nederlandsche Bank heeft ook geconstateerd dat de bovengemiddelde prijsverhogingen door de invoering van de euro al een duidelijk negatief effect op het verkoopvolume heeft gehad. Toen de euro werd geïntroduceerd, had men echt nog de beleving van een hoogconjunctuur; de winkeliers hadden ook het gevoel dat zij eigenlijk zo'n beetje konden vragen wat zij wilden. In de huidige economische situatie is dit een stuk minder en ik heb ook het gevoelen dat die hoge prijzen zullen worden afgestraft. Het lijkt mij ook geen goed idee om weer met dubbele prijzen te gaan werken, want ik denk dat eenieder het juist als een probleem ervaart dat je voor jezelf een heel nieuw prijzenkader moet ontwikkelen. Er is een heel andere rekenmethodiek nodig en je hebt nog geen gevoel voor hoe duur een product zou moeten zijn. Dingen lijken goedkoper dan ze zijn. Waarschijnlijk daarom hebben mensen ook meer geld uitgegeven dan de bedoeling was en zitten zij nu met financiële problemen. Het zal gewoon tijd kosten. Uit het onderzoek van De Nederlandsche Bank kwam ook naar voren dat de duurtebeleving veel sterker is dan in werkelijkheid. De mensen ervaren een inflatie van bijna 8%; die is in werkelijkheid hoog genoeg, maar toch nog geen 4%. Met andere woorden, er is een sterk psychologisch effect. Het is vervelend, maar de mensen zullen er toch een beetje aan moeten wennen.
De heer Van As (LPF):
Voorzitter. Ik vind dat de minister hier toch wat makkelijk aan voorbijgaat. Wij hadden met name nog gevraagd naar het resultaat van het gesprek dat de regering hierover met de horeca zou voeren. Daarop heb ik nog geen reactie gehoord. Daarnaast spreekt de minister van een psychologisch effect, maar het verschil tussen ƒ 3,50 en 2 euro is ƒ 0,90, en dat is toch wel iets meer dan een psychologisch effect, denk ik.
Minister Hoogervorst:
Het is goed dat u mij hier nog even aan herinnert, maar ik heb ook al erkend dat er in de horeca inderdaad echte problemen zijn ontstaan. Ik zeg er wel bij dat de psychologische problemen deze problemen nog groter hebben gemaakt dan ze in werkelijkheid waren, maar ik erken dat er problemen zijn geweest. Deze waren met name duidelijk in de horeca en daarom heb ik ook een gesprek met deze sector gehad. Overigens wijzen alle cijfers er wel op dat de winstontwikkeling bij het bedrijfsleven zwaar negatief is. Je kunt dus niet zeggen dat het bedrijfsleven grosso modo ten koste van de consument zijn zakken heeft gevuld door gebruik te maken van de invoering van de euro. Als men dit al geprobeerd heeft, is men daar in ieder geval niet in geslaagd. Er zijn wat problemen.
In de horeca zijn de prijsstijgingen heel hoog geweest. Daar werkt men natuurlijk ook veel met zogenaamde mooie prijzen: een biertje voor twee euro of wat het ook mag zijn. Men heeft er duidelijk de marges een beetje opgezocht. Ik heb evenwel de horecaorganisaties over de vloer gehad en men heeft mij daarbij tamelijk indringende cijfers laten zien over het gemiddelde inkomen van de horecaondernemers: dat is niet bijzonder hoog. Men heeft de afgelopen jaren ook wel behoorlijke kostenstijgingen gehad, maar het onderzoek van het Centraal planbureau maakte niettemin duidelijk dat hier toch iets aan de hand was. Daar betaalt men nu ook een heel behoorlijke rekening voor, want u weet waarschijnlijk net zo goed als ik dat de omzet in de horeca fors is gedaald het afgelopen halfjaar. In de horeca heeft men daar nog sterker mee te maken dan de gemiddelde winkelier. Koninklijk Horeca Nederland heeft mij in het gesprek dat wij samen hebben gehad, toegezegd dat zij haar leden er nogmaals op zou wijzen dat echt de noodzaak bestaat, voorzover men die al niet voelt, om de prijzen goed in de gaten te houden.
De voorzitter:
Ik wijs de leden erop dat er over dit onderwerp binnenkort een algemeen overleg plaatsvindt. Ik sta op dit punt nog één interruptie toe.
De heer Van As (LPF):
Ik ben de minister erkentelijk voor het antwoord ten aanzien van het overleg met de horeca; ik zal er nu niet verder over uitweiden.
Waar het echter om gaat, is dat het consumentenvertrouwen in met name ook de overheid enorm is gedaald. De minister zegt dat het aan de winsten niet is te merken, maar de minister weet met mij dat de consument zijn geld maar één keer kan uitgeven. Juist de overheid in de meest ruime zin van het woord loopt voorop met de prijsstijgingen. Wij hebben daar met name vragen over gesteld in het kader van de OZB-heffing door lokale overheden. Die lopen daar nota bene in voorop en dat heeft zijn weerslag op de consument.
Minister Hoogervorst:
Ik weet in ieder geval dat wij als rijksoverheid nauwlettend in de gaten werden gehouden door de Tweede Kamer en dat wij bij de omzetting van prijzen bepaald niet naar boven hebben zitten afronden. Op het punt van de lokale overheid en de OZB zal de staatssecretaris straks nader ingaan.
Mevrouw Giskes (D66):
Ik had gevraagd of de minister nog werk maakt van het probleem van de nikkelallergie in verband met de euromunten. Komt de minister daar nog op terug?
Minister Hoogervorst:
De staatssecretaris zal daarop ingaan.
Voorzitter. Tot slot kom ik bij het Stabiliteitspact. Veel leden hebben daar hun zorgen over uitgesproken. Ik kan er eigenlijk maar één ding op zeggen: ik deel die zorgen. Ik vind het bizar wat wij nu meemaken en ik had nooit verwacht dat wij dit zouden meemaken. Wij hebben als Nederland een fantastische munt ingeleverd die kon bogen op eeuwen van stabiliteit. Het was, dacht ik, zelfs de oudste munt en in ieder geval de stabielste munt van Europa. Wij hebben die munt ingeleverd in de veronderstelling dat wij een heleboel regels met elkaar hadden afgesproken en dat iedereen zich aan die regels zou houden. Wat wij nu echter zien, is dat een aantal landen hetzij langs de rand van die regels schuurt, hetzij er zelfs overheen gaat en dan ook nog zegt dat het hun allemaal niet kan schelen.
Wat ik nog het meest ernstige vind, is dat nota bene de voorzitter van de Europese Commissie gezegd heeft dat dit pact te rigide is en zelfs dom is. Dit terwijl ik ervan overtuigd ben dat het helemaal geen dom pact is en dat het ook geen rigide pact is. Immers, het pact is er juist op gericht dat je in staat moet zijn een trendmatig begrotingsbeleid te voeren en dat je in normale omstandigheden ergens rond begrotingsneutraliteit of daarboven moet zitten, zodat je als het wat slechter gaat niet direct de teugels hoeft aan te halen. Als landen als Frankrijk en Duitsland de afgelopen goede jaren hadden benut om hun begrotingstekort fors terug te dringen, dan waren wij niet in de problemen gekomen waar wij nu in verkeren. Ik vind dat de kritiek op de rigiditeit van het Stabiliteitspact niet houdbaar is; die kritiek klopt niet.
Wat is er nu in de jongste bijeenkomst van de eurogroep gebeurd, in de laatstgehouden Ecofin-raad? Hebben we daar besloten dat elke lidstaat tot 2010 het tekort kan laten oplopen? Verre van dat. De uitkomst van de bespreking in de eurogroep was gemengd van aard. Wat zonder meer slecht was, was dat een land als Frankrijk in feite zei: dat Stabiliteitspact kan mij gestolen worden; ik ga mijn begrotingstekort van 2003 op 2004 niet verkleinen en ga verder nog uit van een te optimistische groeiraming. Heel goed van die bijeenkomst was dat dit niet met de mantel der liefde werd toegedekt. De andere lidstaten zeiden namelijk: wij doen hier niet aan mee, wij accepteren dit niet en dat zal later wel blijken, want wij committeren ons aan terugdringing van de begrotingstekorten. Er wordt in dat verband gesproken van ten minste een half procent per jaar. Dus niet: een procent per jaar; nee, er staat: ten minste een half procent per jaar. Er staat ook dat voor landen die in de buurt van een tekort van 3% komen, de verlaging met een half procent duidelijk niet genoeg is. Er is dus sprake van een strak kader.
De Commissie was geschrokken van alle reacties op dat eerste, ongelukkige voorstel tot verlenging van het tijdpad. Zij heeft duidelijk gemaakt zich stevig op te zullen stellen. Voor mij is zonneklaar: Duitsland komt in een excessieftekortprocedure. Dat heeft men daar al geaccepteerd en men heeft zich daarover publiekelijk uitgelaten. Ik ga er verder van uit dat Frankrijk een early warning krijgt.
Ik ben het in dit verband eens met de heer De Nerée. Precies wat hij zei heb ik in de eurogroep gezegd: de grootste fout die wij hebben gemaakt, is dat wij hebben geaccepteerd dat Duitsland onder zijn early warning uit kon en dat die als het ware kon worden afgekocht. Dat is een heel belangrijk signaal geweest voor landen als Frankrijk. Daardoor is men de randen van het Stabiliteitspact gaan opzoeken. Ik kan u verzekeren dat de Duitse collega met deze opmerking helemaal niet ingenomen was. Het leek mij evenwel correct dat zij werd gemaakt.
Met de uitkomst van de bespreking was ik dus niet zo ongelukkig. Voor het eerst hadden wij namelijk een helder conflict en een conflict kan tot oplossingen leiden. De opstelling van Frankrijk werd namelijk niet met de mantel der liefde toegedekt. Daarom was de uitspraak van Prodi zo verschrikkelijk ongelukkig. Hij deed die namelijk na de discussie over de kwestie, terwijl Prodi nota bene in de eurogroep aanwezig was. Hij is er eigenlijk nooit bij, maar nu wel om het gewicht van het Stabiliteitspact te benadrukken. Vervolgens maakt hij dan in een onbewaakt ogenblik zo'n opmerking. Hij doet zoiets wel vaker, maar dit was natuurlijk verschrikkelijk ongelukkig.
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik deel uw zorgen op dit punt. Dat heb ik gisteren laten blijken. Thans heb ik nog twee vragen. Wat is eigenlijk nog het gezag van het Stabiliteitspact? Hoe is het in deze wereld mogelijk dat iemand als de heer Prodi in zijn positie tot deze uitspraak kan komen? Is dit niet een klassiek voorbeeld van het uithollen van het gezag dat het pact had, heeft en dient te houden? Als wij in de context van de uitbreiding met dit pact gaan marchanderen, weten wij een ding: de hardheid van de euro zal vroeg of laat zeer indringend ter discussie staan. Hierop krijg ik graag klip en klaar antwoord.
Minister Hoogervorst:
Ik ben dat helemaal met u eens. Dat er nu een soort regelloosheid lijkt te ontstaan, is natuurlijk slecht voor het aanzien van de euro. Dat zien wij niet onmiddellijk in de wisselkoersen terug, maar op termijn zullen wij dat natuurlijk wel merken. Daarom kunnen wij dit gedrag niet accepteren. De kerntaak van de Commissie is: regels bewaken. Daarom moet de Commissie niet dit soort uitlatingen doen. Ik kan u wel verzekeren dat ook binnen de Commissie dit zeer slecht is gevallen.
Wat kunnen wij nog doen ten behoeve van het Stabiliteitspact? Eén wapen hebben wij in ieder geval: voor opheffing of verandering van het Stabiliteitspact is unanimiteit nodig, en ik kan u verzekeren dat ik niet zal kunnen leven met oprekking van de regels van het Stabiliteitspact. Daarin sta ik niet alleen. De meeste kleine landen, de landen die wel hun zaken goed op orde hebben, waren furieus. De strijd is dus niet verloren. De komende maanden zal moeten blijken wat de Commissie waard is. Zij zal moeten optreden en de stabiliteitsprogramma's die de individuele lidstaten moeten indienen, stevig moeten beoordelen.
De heer Van der Vlies (SGP):
Is de minister het ook met mij eens dat wij moeten uitstralen dat de huidige leden van de Europese Unie het pact serieus nemen en hanteren, indien wij bij de toetredende landen adequaat willen kunnen omgaan met het mechanisme van vrijwaringsclausules? Het maakt dan niet uit of wij met een grote of een kleine lidstaat van doen hebben.
Minister Hoogervorst:
Het gaat eigenlijk nog verder dan dat. De Europese Commissie moet zich heel goed realiseren wat dit in een land zoals Nederland voor gevolgen kan hebben. Dit geldt niet alleen voor het draagvlak voor de euro, maar ook voor het draagvlak voor de Europese Unie in zijn algemeenheid. Als hier het idee ontstaat dat de regels er zijn voor kleine, maar niet voor grote landen en er een loopje wordt genomen met de benodigde begrotingsdiscipline die ten grondslag ligt aan een sterke euro, dan krijgen wij een groot probleem met de publieke opinie.
De heer Van der Vlies (SGP):
Daar ben ik het helemaal mee eens.
De heer Van Dijke (ChristenUnie):
Ik herinner mij een reis van de vaste commissie voor Financiën naar landen zoals Italië en Spanje om te zien hoe de invoering van de Monetaire Unie zou verlopen. Ik herinner mij een Kamerlid van de VVD dat op grond van de bevindingen nogal sceptisch stond tegenover deelname aan de euro. In het debat dat kort daarop volgde, heb ik gezegd dat ik nog moest zien of grote landen die zich niets aantrekken van de gemaakte afspraken, een boete krijgen zoals in het pact is afgesproken. Zien wij nu niet gewoon gebeuren wat ik toen heb voorspeld? Ik heb het desbetreffende VVD-Kamerlid toen als sympathisant gelijkluidende geluiden horen maken.
Minister Hoogervorst:
Ik ben hier ook altijd ongerust over geweest en dat is misschien ook de reden dat ik mij er behoorlijk over kan opwinden.
De heer Van Dijke (ChristenUnie):
U windt zich wel op, maar wat heeft dat voor zin? Duitsland heeft een trend gezet die door Frankrijk is gevolgd. Denkt u echt dat Frankrijk zich iets zal aantrekken van de mening van de Europese Commissie? Ziet u Frankrijk een boete krijgen?
Minister Hoogervorst:
De boetes komen pas aan het einde van de rit. Het gaat erom dat men op tijd bijdraait en weer onder de 3% komt. Het zou nog veel beter zijn als men in de buurt van het begrotingsevenwicht gaat zitten. Ik voorzie grote problemen. Maar Nederland heeft toch behoorlijk wat in de melk te brokken en wij staan niet alleen. Tijdens de bewuste reis hebben wij een bezoek gebracht aan Spanje, een geharnast tegenstander van versoepeling van het Stabiliteitspact.
De heer Van Dijke (ChristenUnie):
Ik voorspel dat na Frankrijk Italië zal volgen met een soortgelijk voorstel. De grote landen hebben elkaar dan weer gevonden. Minister Zalm zei indertijd dat wij geen harde gulden in de Hofvijver gooien voor een zachte euro, maar dit zal wel de realiteit worden.
Minister Hoogervorst:
Ik zal deze zorg van het Nederlandse parlement mededelen in de daartoe geëigende kring, namelijk de eurogroep.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Ik heb goed geluisterd naar de minister. Voor de opheffing van het Stabiliteitspact is unanimiteit nodig. Dat zullen deze landen nooit voor elkaar krijgen, want Nederland staat pal en zal daar niet aan mee werken. Dit is slechts een schrale troost, want je hebt geen unanimiteit nodig voor het handhaven van het Stabiliteitspact. Dat is juist het probleem dat wij wensen te schetsen en waar wat aan moet gebeuren. Daardoor kunnen de grote landen voortdurend ontsnappen aan de sterke discipline. Misschien kunnen wij de grote landen op andere gebieden wat "piepelen" om te zien of daar niets aan gedaan kan worden.
Minister Hoogervorst:
Ik ben het eens met de heer De Nerée. Hiermee ben ik aan het eind van mijn beantwoording gekomen.
Mevrouw Giskes (D66):
Voorzitter. Ik heb toch nog een vraag aan de minister. Hij heeft schriftelijk geantwoord op mijn vragen over faillissementen.
Minister Hoogervorst:
Daar komt de staatssecretaris op terug.
Mevrouw Giskes (D66):
U bent daar kennelijk niet allergisch voor.
Staatssecretaris Van Eijck:
Wij zijn absoluut niet allergisch voor een debat, dat moet mevrouw Giskes toch weten.
Voorzitter. Hartelijk dank voor de uitnodiging om vandaag met elkaar van gedachten te kunnen wisselen. Met name de warme welkomstwoorden van de heer Vendrik spraken mij gisteren aan. Hij vroeg zich af wat wij hier kwamen doen. Het zal helder zijn dat wij onder andere al zijn vragen komen beantwoorden. Ik dank hem ook voor zijn kwalificatie van "fiscaal adviseur" van de Tweede Kamer. Het is bekend dat ons carrièreperspectief hier kort maar uiterst overzichtelijk is. Het is mooi als daar dan ook nog een kwalificatie aan wordt toegevoegd.
Laat helder zijn dat wij terdege beseffen in welke spagaat wij zijn beland als demissionaire bewindslieden. In die geest zullen wij ook handelen.
De heer Crone (PvdA):
De staatssecretaris is heel enthousiast, maar het tarief van een adviseur is hoger dan dat van een staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Eijck:
Fantastisch, wij gaan erop vooruit. Wij zullen bescheiden doch resoluut met elkaar moeten overleggen over de fiscale inbreng van de Kamer.
Ik zal in eerste instantie een algemene inbedding geven van het fiscale beleid dat ons voor ogen staat, met alle economische en politieke rompslomp eromheen. Vervolgens zal ik ingaan op de specifieke vragen die dan nog niet aan de orde zijn geweest.
Eerst het slechte economische gesternte. Bij het tot stand komen van het beleidspakket voor 2003 verslechterde de economie. De vertaalslag van die verslechtering heb ik van nabij mogen meemaken vanaf de informatie. Zoals het er nu uitziet, is de einduitkomst dat voor ombuigingen en grondslagverbreding is gekozen op basis van het Strategisch akkoord en het aanvullend pakket. Inzoomend op die grondslagverbreding, gaat het voor 2003 om zo'n 3,3 mld, exclusief die 500 mln aan conditionele lastenverlichting. Daarvan komt 2,1 mld uit de grondslagverbredende maatregelen in de fiscaliteit.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Het valt mij op dat in de Miljoenennota het woord "lastenverzwaring" niet voorkomt, terwijl "lastenverlichting" wel wordt gebruikt. Wat eigenlijk een lastenverzwaring is, wordt inkomstenverhoging of grondslagverbreding genoemd. In het kader van nieuwe duidelijkheid voor de burger lijkt het mij beter dat in vervolgstukken gesproken wordt van lastenverlichting of lastenverzwaring. Dan weten wij allemaal waar wij het over hebben.
Staatssecretaris Van Eijck:
Ik ben voor heldere terminologie, dus dat neem ik graag over. Als wij het dan toch over heldere terminologie hebben, dan zeg ik er nog wat bij. Bij belastingheffing gaat het erom wie waarover hoeveel belasting moet betalen. Als wij het over grondslagverbreding hebben, zal duidelijk zijn dat wij het hebben over een uitbreiding van datgene waarover belasting betaald wordt.
Bij de invulling van grondslagverbredende maatregelen in de fiscaliteit is ervoor gekozen om van de nood een deugd te maken. Ik kom daar later op terug. Zelfs als de budgettaire noodzaak zou hebben ontbroken om tot een verdere opschoning en stroomlijning te komen, zouden wij het standpunt van de grondslagverbredende maatregelen toch gehuldigd hebben. Dat maakt er een tijdloos aspect van. Daarnaast zijn wij voor het bereiken van een zo evenwichtig mogelijk koopkrachtbeeld.
Lastenverzwaringen worden vooral gerealiseerd via een opschoning van het fiscale regime. De uitgangspunten daarvoor zijn geformuleerd in het fiscale beleidsprofiel. Ik zal daar nog uitgebreid op terugkomen. De gevolgen van de toetsing van belastingmaatregelen aan dat fiscale beleidsprofiel zijn inmiddels gevoeglijk bekend. Ik heb het dan over de afschaffing van het spaarloon, de gefaseerde afschaffing van de SPAK, de rationalisering van het fiscale milieu en het energiepakket, de afschaffing van de basisaftrek lijfrente, de afschaffing van het regime voor schone en zuinige auto's en de afschaffing van de feestdagenregeling.
Daarnaast kan worden opgemerkt dat het verhogen van de arbeidsparticipatie bij dit kabinet hoog in het vaandel staat en dat dit ertoe heeft geleid dat ruimte is gecreëerd, via een verhoging van de arbeidskorting met 600 mln en een reservering van 500 mln voor conditionele lastenverlichting.
Wat brengt het politieke gesternte met zich mee? Laat helder zijn dat het geen incidentele regelingen zijn die ad hoc als droog zand zijn samengevoegd. Er is nadrukkelijk sprake van een budgettaire, beleidsmatige en inkomenspolitieke samenhang die overal wordt onderkend. Een voorbeeld is de samenhang tussen de SPAK en het verhogen van de arbeidskorting of het invoeren van de levensloopregeling en de afschaffing van het spaarloon. Ik noem ook de MEP, die eerder ter sprake is gekomen, en het beperken van de fiscale faciliteit voor groene stroom. Er is dus een heel nadrukkelijke onderlinge samenhang zowel op inkomenspolitiek gebied als budgettair en economisch gebied. Ik noem dat heel expliciet, omdat uiteraard de neiging kan ontstaan om wat selectief te shoppen in het brede scala aan mogelijkheden. Dat hebben wij inmiddels ook kunnen constateren. Er worden bepaalde krenten uit de pap gehaald. De angst die mij daarbij bekruipt, is dat dit enerzijds de samenhang doorbreekt, waarop ik net wees, en dat dit anderzijds inkomenspolitieke gevolgen kan hebben die niet tijdig worden onderkend. Ik vraag uw specifieke aandacht daarvoor.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik hoop dat de VVD-fractie naar u heeft geluisterd.
Staatssecretaris Van Eijck:
Dat hoop ik bij u allen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
De boodschap is overgekomen; zij hebben geluisterd.
Ik heb een opmerking over de samenhang tussen enerzijds arbeidskorting en anderzijds SPAK en VLW. Ik begrijp de samenhang dat dit kabinet de overstap wil maken van een vraaggeoriënteerd naar een aanbodgeoriënteerd arbeidsmarktbeleid. Ik mis de samenhang echter compleet bij de SPAK en de afdrachtskorting langdurig werklozen die gericht zijn op de onderkant van de arbeidsmarkt en daar mensen helpen hun beschermde arbeidsplaats te behouden. Die arbeidskorting is echter voor iedereen: ik zie daar dus geen samenhang. Ik had u nog geloofd als u die arbeidskorting inkomensafhankelijk had gemaakt, maar dat doet u ook niet, want dat wil de VVD-fractie niet. Op dat punt zie ik dus helemaal geen samenhang.
Staatssecretaris Van Eijck:
De samenhang is er nadrukkelijk wel, overigens ook op een ander gebied binnen de regelingen. Ook volgens het IBO heeft de SPAK-regeling geen effect gehad op de loonkostenmatiging die wij voor ogen hadden in het kader van het aanjagen van de arbeidsparticipatie. Er is een effect te onderkennen van ongeveer 8% als gevolg van de voorziening voor de langdurig werklozen, rekening houdend met de Melkertbanen die daaraan ook gekoppeld waren. Je zou dus kunnen zeggen dat die regeling een redelijk effect heeft gehad. Het betekent dat er ook een samenhang is met de effectiviteit van de maatregelen die wij ambiëren. De heer Vendrik onderkent een verschuiving van de vraag- naar de aanbodzijde, een samenhang die wij natuurlijk ook hebben aangegeven. Daarnaast is er ook een samenhang tussen enerzijds de effectiviteit van de regeling en anderzijds de mate waarin de regeling tot een succes leidt.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik ben het met de staatssecretaris eens dat SPAK en VLW in een krappe arbeidsmarkt heel weinig doen. In die zin is er een samenhang als je vanwege het gebrek aan effectiviteit SPAK en VLW in een krappe arbeidsmarkt afschaft en tegelijkertijd een arbeidskorting invoert als bestrijding van de armoedeval die even ineffectief is. Die samenhang zie ik. Dan moet de staatssecretaris echter wel erkennen dat de effectiviteit van loonkostensubsidies echt afhangt van de mate van ruimheid van de arbeidsmarkt. Dat punt heb ik ook al bij de minister proberen te maken, want dat verdwijnt in het hele verhaal. Het IBO-rapport "Aan de slag" was een prachtig rapport, maar het is geschreven in een tijd van hoogconjunctuur. Die tijd is weg. Het is geschreven in een tijd van een krappe arbeidsmarkt en die is ook verdwenen. Wil de staatssecretaris dat in zijn beschouwingen betrekken?
Staatssecretaris Van Eijck:
Het zal helder zijn dat wij ons allen bewust zijn van het feit dat de heer Vendrik al eerder opmerkingen heeft gemaakt over het Strategisch akkoord dat inmiddels in de prullenbak is beland, waardoor de onderlinge samenhang tussen de coalitiepartners in de Tweede Kamer misschien een ander gezicht heeft gekregen. Laat het echter volstrekt helder zijn dat dit kabinet met een eenduidige stem naar buiten optreedt en dat ik natuurlijk steun wat de minister zo-even aangaf over het arbeidsmarktbeleid in relatie tot een krappe of ruime arbeidsmarkt. Het zou raar zijn als ik inging op het verzoek van de heer Vendrik om hierbij alsnog te herhalen wat zo-even door de minister naar voren is gebracht. Ik deel de mening van de minister onverkort. De conclusie is dat de samenhang, ook budgettair-economisch en inkomenspolitiek, nadrukkelijk door ons is onderkend. Wij vragen de Kamer ook om die samenhang te onderkennen bij het beoordelen van voorstellen voor een herprioritering of heroverweging van het fiscale en overige beleid.
Ik kom dan op het fiscale beleidsprofiel. Als ik kijk naar het woud aan regelgeving zoals dat binnen de diverse belastingwetten aanwezig is, onderstreep ik dat het zeker in deze tijd noodzakelijk is om via een kritische toetsing aan de hand van een aantal objectieve toetsingscriteria te heroverwegen of alle belastinguitgaven moeten blijven bestaan. Die toetsingscriteria zijn wat mij betreft tijdloos. Het eigen normen-en-waardensysteem van het fiscaal beleid brengt met zich dat de wet- en regelgeving wordt beoordeeld op basis van een viertal criteria.
Ik noem als eerste criterium de effectiviteit. Er is zo-even gerefereerd aan de SPAK en de VLW. Ik denk dat wij het er hier over eens zijn dat die maatregelen niet hebben geleid tot de loonkostenmatiging die wij voor ogen hadden. Bovendien zijn ze niet actueel gebleken, gelet op de ons voor ogen staande verschuiving in prioriteiten van de vraagkant naar de aanbodkant.
Het tweede criterium waarop getoetst wordt betreft de efficiency. Hoe efficiënt is de regeling vormgegeven? Daarbij spelen onder meer overstimulering en freeridersgedrag een rol. Een voorbeeld daarvan is het milieu- en energiepakket. Daarbij geldt dat wanneer je ziet dat er een buitenlandlek ontstaat omdat je de consument daarin faciliteert, je af moet vragen of je niet op een andere wijze gevolg kan geven aan het beoogde streven.
Als derde criterium noem ik de transparantie. Een voorbeeld daarvan is de indamming van het buitenlandlek bij het huidige groenbeleid.
Het vierde criterium betreft eenvoud. Ik heb het dan niet over eenvoud als doel op zichzelf maar wel als een lofwaardig streven op het moment dat je het gehele palet in aanmerking neemt. Een voorbeeld daarvan is de heffingskorting.
Mevrouw Giskes (D66):
Waarom noemt u in verband met het criterium transparantie als voorbeeld het buitenlandlek in de groenregeling? Dat heeft toch niets met transparantie te maken?
Staatssecretaris Van Eijck:
Het betreft ook het freeridersgedrag waardoor wij helder willen hebben dat als ons een beleidsmaatregel voor ogen staat en er een keuze is om fiscaal en premiebeleid in te zetten ten gunste van de Nederlandse industrie...
Mevrouw Giskes (D66):
Dat is uw tweede criterium, te weten efficiency. U noemde als derde criterium transparantie met als voorbeeld het buitenlandlek in de groenregeling.
Staatssecretaris Van Eijck:
Als ons helder voor ogen staat – en dat bedoel ik met transparant – dat wij het beleid willen enten op de Nederlandse samenleving en wij tegelijkertijd constateren dat er een buitenlandlek ontstaat, dan brengt dat met zich dat een heroverweging moet plaatsvinden in de zin dat het beleid zodanig wordt afgestemd dat het helder is dat het voor de Nederlandse sector bedoeld is.
Mevrouw Giskes (D66):
Dat lijkt mij een argument om goed te kijken naar het criterium van de efficiency. Transparantie heeft volgens mij meer te maken met de vraag of het helder of navolgbaar is voor mensen...
Staatssecretaris Van Eijck:
Het zal duidelijk zijn dat wanneer je bijvoorbeeld ten aanzien van het autodossier waarbij sprake is van een woud aan regels, heldere regelgeving tot stand wil brengen, je moet proberen draagvlak ervoor binnen de maatschappij te vinden. Regelgeving moet bekend en helder zijn bij de overheid en bij de belastingplichtige burger.
Vervolgens kom ik te spreken over de beoordeling van de uitvoering zelf. Daarbij is nagegaan of niet kan worden volstaan met minder regelgeving. Een en ander heeft geleid tot het voorstel om ongeveer twintig belastinguitgaven te doen laten vervallen. De betere uitvoerbaarheid leidt ook tot een besparing van zo'n 30 mln bij de belastingdienst. Helder zal zijn dat wij ook streven naar het terugbrengen van de administratieve lasten. De besparing als gevolg van het gehele belastingpakket op dat terrein is ongeveer 120 mln. Het spaarloon vormt daarvan een belangrijk onderdeel, namelijk 55 mln. De conclusie wat ons betreft is dan ook dat er telkens een duidelijke kosten-batenanalyse en een analyse inzake risico's en rendement moeten worden gemaakt.
Het beleidsprofiel ziet niet alleen op de bestaande belastinguitgaven maar ook op de toekomstige maatregelen. De vraag is of sprake is van een heldere probleemstelling. Zo ja, is dat doel dan helder en eenduidig geformuleerd? Waarom is financiële interventie in dit verband nodig? Waarom wordt gedacht aan een subsidie? Kan worden aangetoond waarom dan een fiscale subsidie bijvoorbeeld de voorkeur verdient ten opzichte van de andere subsidies? Is een evaluatie gewaarborgd? Welnu, door deze inbedding in de VBTB-verantwoordingssystematiek wordt zoveel mogelijk inzicht gegeven in de operationele doelstellingen waar je ten aanzien van de belastinguitgaven voor zou moeten staan. Ik benadruk wel dat dit een methode van aanpak is, een wijze waarop wij tegen die fiscale maatregelen aankijken, maar dat de keuzes uiteindelijk natuurlijk moeten worden gemaakt door de politiek.
Er zijn vragen gesteld over de uitvoeringsdeadlines voor de wijzigingen van het belastingplan. Het is zeer essentieel om te weten wanneer zaken niet meer kunnen. Voor het antwoord op die concrete vragen verwijs ik graag naar bijlage 10 van de Miljoenennota, waarin een uitgebreid overzicht is opgenomen van de exacte tijdstippen waarop bepaalde zaken nog wel en niet meer kunnen worden ingediend.
Ik kom nu toe aan datgene waar iedereen natuurlijk op wacht, namelijk de concrete vragen. Ik begin met de vragen over de heffingskorting met betrekking tot beleggingen. Daarover hebben zich zeer velen gebogen: de heer Crone, mevrouw Giskes, de heer Van der Vlies, de heer Van As, de heer Vendrik en mevrouw Kant. Ik heb dat zeer goed tot mij genomen; ik heb daar buitengewoon goed naar geluisterd. Aan die opmerking zal ik straks ongetwijfeld worden herinnerd. Ik heb ook een bepaalde sympathie voor de argumenten die zijn gewisseld, maar ik heb de in de Kamer naar voren gebrachte argumenten nog eens gelegd naast de argumenten die in het Strategisch akkoord uiteindelijk hebben geleid tot het doen sneuvelen van de heffingskortingen. Ik zou het plezierig vinden om die argumenten nog eens aan de Kamer voor te leggen; dat zal ik nu dus doen.
Zijn de belastingsubsidies op beleggen nu succesvol of niet? Wat mij betreft is het antwoord: ja, zij lijken succesvol omdat er veel gebruik van wordt gemaakt. Vervolgens is wel de vraag: als dat zo is, waardoor komt dat dan? Laten wij eerst even kijken naar de achterliggende techniek. Enerzijds is er een algemene vrijstelling in box 3 van de forfaitaire rendementsheffing, weliswaar tot een maximum, maar toch. Anderzijds en daar bovenop komt de heffingskorting waarover wij het nu specifiek hebben: die van 1,3% in box 1 tegen het progressieve tarief. Ik wijs er overigens op dat hier in de praktijk zelfs nog een douceurtje aan wordt toegevoegd omdat men gaat beleggen met geleend geld; dat doet men specifiek in dit soort groenprojecten. Het effect daarvan is heel aardig, want dat betekent dat over een vermogenscomponent die anders in box 3 in aanmerking zou worden genomen, geen forfaitaire rendementsheffing plaatsvindt. Het daarmee behaalde rendement heb je dus bovendien geëlimineerd. Dat is dus nog iets extra's.
Als ik dat totale palet zie en bekijk wie daar uiteindelijk op ingaan, zie ik dat er "tax driven" ofwel fiscaal gedreven beleggers worden aangetrokken. Dat is natuurlijk niet echt de bedoeling. Het was de bedoeling om ideële beleggers hiermee aan te spreken. Ik zeg overigens dat er nadrukkelijk sprake is van fiscaal gestuurd gedrag en niet van fiscaal gestoord gedrag, want dit is iets wat wij met elkaar hebben gewild. Ik vraag mij echter wel af waar dat groene hart zit: zit dat in iemands lijf of in iemands portemonnee? Het moet toch zo zijn dat een ideële belegger een – weliswaar geringe – prikkel krijgt middels box 3 en alle uitleg die ik op dat punt heb gegeven? Het hoeft toch niet veel verder te gaan dan dat? In het door ons neergelegde plan wordt die overstimulering eruit gehaald. Dat betekent overigens dat de essentie van de regeling als zodanig, namelijk het "box 3-verhaal", in stand blijft. Daarnaast is uiteraard sprake van een freeriderseffect: een heleboel mensen die toch al van plan waren om in groen te beleggen, maken hier gebruik van. Het is de vraag of je dat moet willen. Ik heb zojuist al aangegeven dat dit bij de toetsing van de belastinguitgaven in ieder geval niet onze initiële insteek is. Er is natuurlijk ook vanuit de gedachte van eenvoud en transparantie gekeken naar het systeem van heffingskortingen. Ik kan ronduit zeggen dat ik de wijze waarop die heffingskorting nu in box 1 is opgenomen, een heel moeilijke zaak vind.
Specifiek voor de heffingskortingen met betrekking tot groen beleggen is gesuggereerd dat wij misschien nog wat zouden kunnen gaan "verdonkergroenen". Ik wijs erop dat dat een voortdurend proces is dat in feite al vanaf 1995 gaande is. Het is ook een beetje de vraag in hoeverre je daar nadrukkelijker invulling aan kunt geven, want dit wordt dus al gedaan, in 2001 voor de laatste keer. Het is de vraag of je daar nu nog iets mee zou kunnen doen. Toen is overigens al een rapport over "verdonkergroening" naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit heeft overigens ook pas op termijn effecten, omdat je de projecten eerst moet gaan toetsen en de criteria voor de nieuwe projecten moet vaststellen en moet evalueren. Ik heb er dus grote twijfels over of dat nu weer effectief zou zijn.
Dan is er de optie om uitsluitend de heffingskorting voor groen beleggen overeind te houden, want ten aanzien van de andere heffingskortingen zijn beduidend minder bezwaren gemaakt. Als wij ervoor opteren om alle andere heffingskortingen mee te nemen, wijs ik erop dat er een ongedekte cheque wordt gepresenteerd van 86 mln. Dat is geen onaanzienlijk bedrag. Stel dat wij die heffingskorting uitsluitend voor beleggen in stand houden, dan is dat een inconsequentie die voor de andere beleggingsvormen moeilijk overeind kan blijven.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik heb even gewacht of ik iets nieuws zou horen, maar de staatssecretaris repeteert de antwoorden op de vragen van de fractie van GroenLinks. Dat vind ik jammer.
Staatssecretaris Van Eijck:
Het is behoorlijk consequent!
De heer Vendrik (GroenLinks):
Een nieuw element in uw betoog was dat u met indringendheid kennis hebt genomen van alle bezwaren in de Kamer en in de samenleving. Dan zou ik denken: nieuwe kennis, een nieuw geluid. Maar laten wij daar niet moeilijk over doen.
U zegt: zit het groen in het hart of in de portemonnee? Dat is een raar onderscheid, want de bedoeling van de regeling is nu juist dat het groen in het hart niet ten koste gaat van de portemonnee. Ik ken vele groene beleggingen, en op heel kleine schaal ook sociaal-ethische beleggingen, waarvan het rendement nauwelijks 2% bedraagt. Ik maak mij daar persoonlijk zeer druk over, zoals het kabinet ook heel goed weet. Als de fiscale vrijstelling van per saldo 2,5% niet doorgaat en de belegger niet over de brug komt, houden die projecten immers op te bestaan. Het gaat niet om de keuze tussen groen in het hart of groen in de portemonnee, maar het gaat erom dat het kabinet een situatie creëert waarin het groen in het hart ten koste gaat van de portemonnee. Dat is wel heel veel gevraagd van het maatschappelijk engagement van de burger. De overheid doet het tegendeel van wat zij zou moeten doen, namelijk bijdragen tot het bevorderen van het maatschappelijk engagement. Dit beleid leidt ertoe dat de markt voor groene en sociaal-ethische beleggingen in elkaar stort. Voor cultureel beleggen is die markt er nog niet, maar dat is een andere kwestie. U bent niet alleen bezig de 1,3% terug te halen, maar de facto ook de 1,2%. Wij zijn dus weer terug bij af, bij de situatie van een aantal jaren geleden toen de regeling van start ging.
Staatssecretaris Van Eijck:
Ik zal proberen hier een vraag uit te deduceren. U zegt dat ik alleen de antwoorden herhaal. Behalve dat dit consequent is, heb ik er iets aan toegevoegd. Ik heb gezegd dat ik goed kennis heb genomen van de argumenten die hier naar voren zijn gebracht over groen beleggen. Ik heb die indringend op mij laten inwerken. Nog erger: ik heb het zelfs iets genoemd waarvoor ik enige sympathie heb. U weet echter hoe het gaat: je hebt twee vriendjes, maar een daarvan is je boezemvriendje. Ik probeer u te overtuigen van de juistheid van mijn argumenten. Aan de ene kant heb ik sympathie voor het feit dat er argumenten naar voren zijn gebracht om die heffingskorting overeind te houden, maar aan de andere kant vraag ik aan de Kamer begrip voor de tegenargumenten die wij daar tegenover plaatsen. Deze tegenargumenten wegen voor ons zwaarder, zodat wij niet met een andere oplossing komen dan het afschaffen van de huidige heffingskorting. Wij moeten de argumenten tegen elkaar afwegen. Daarom geef ik op deze wijze invulling aan mijn betoog.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik kom nog even terug op de kwestie van het groene hart ten koste van de portemonnee, want die situatie gaat ontstaan. Wilt u reageren op mijn opmerking dat dit wel heel veel gevraagd is van het maatschappelijk engagement van de burgers?
Staatssecretaris Van Eijck:
Ik ben dat niet met u eens. Ik heb de indruk dat in het huidige systeem sprake is van een overstimulering. Het is volstrekt helder dat de heffingskorting een extra prikkel zou moeten vormen. Daarom heeft de fractie van GroenLinks indertijd een amendement ingediend dat heeft geleid tot de invoering van die heffingskorting. Als wij het systeem in deze tijd, met deze economische omstandigheden, bezien in het licht van het toetsingskader dat ik u als fiscaal beleidsprofiel heb geschetst, sneuvelt zo'n heffingskorting om meerdere redenen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Er was reeds een persoonsgebonden aftrekpost van 2,5% in box 1. Mijn bescheiden amendement heeft niets meer gedaan dan het omzetten daarvan in een heffingskorting. De techniek werd wat anders, waardoor het voor lage en hoge inkomens gelijk uitpakt. De staatssecretaris heeft volgens mij in de komende jaren alle ruimte om de sociaal-ethische en groene beleggingen elke keer te "verdonkergroenen" door alleen die projecten fiscaal toe te laten waar sprake is van lage rendementen, omdat het innovatieve, risicovolle en nieuwe beleggingen zijn. Wij hebben dat altijd gesteund, ook bij de voorgangers van de staatssecretaris. Dan moet het kabinet echter niet tegelijkertijd de fiscale vrijstelling halveren. Blijf doorgaan op het pad van het selectief houden van de beleggingen die toegankelijk worden voor de fiscale faciliteiten. Ik steun de staatssecretaris daarin volledig. Dan moet de staatssecretaris vervolgens wel de fiscale stimulans in ere houden. Dat is consequent. Het saldo van het "verdonkergroenen" en het tegelijkertijd halveren van de vrijstellingen zal na enige tijd immers nul zijn. Dat wil ik niet en dat wil de staatssecretaris niet.
Staatssecretaris Van Eijck:
In mijn inleiding heb ik betoogd dat er aan de ene kant een bepaald economisch gesternte is waaronder wij moeten opereren en aan de andere kant een fiscaal beleidsprofiel. De combinatie van beide zaken heeft geleid tot weloverwogen keuzen. U vraagt mij nu om toch maar door te gaan met het "verdonkergroenen". Ik heb er echter op gewezen dat de rek er een beetje uit raakt. De effecten van het aanscherpen van de criteria zullen zich pas op langere termijn voordoen. De budgettaire kaders hebben ons ertoe genoopt te bezien waar overstimulering plaatsvindt en dat heeft zijn neerslag gekregen in het Strategisch akkoord en de Miljoenennota.
Mevrouw Giskes (D66):
Ik kan die redenering alleen maar volgen als de staatssecretaris kan aantonen dat rendementen op dit soort beleggingen – waar ik cultureel beleggen ook toe reken – beter zijn dan wellicht indertijd werd gedacht toen de regeling werd gemaakt. Niet voor niets is volstaan met een vrijstelling in box 3 maar werd de noodzaak gevoeld om ook in box 1 iets te doen. Het was immers duidelijk dat het anders geen zoden aan de dijk zou zetten.
Staatssecretaris Van Eijck:
Dat begrijp ik niet. Het is niet aan ons om te bewijzen dat de rendementen hoger zijn geweest dan het kabinet indertijd dacht. De maatregel die door het toenmalige kabinet is genomen, is op nu op een andere wijze tegen het licht gehouden en gesneuveld. Dat wil niet zeggen dat ik geen oog heb voor het feit dat rendementen van invloed zijn op de beslissing van de belegger om al dan niet in groen te investeren. Dat zijn wij onmiddellijk met elkaar eens. Ik hoop overigens dat een heleboel groenbeleggers het hart op de juiste plek hebben en het niet alleen maar laten afhangen van een fiscale stimulans. Wij zijn het echter met elkaar eens dat dit effect er is.
Mevrouw Giskes (D66):
Daarover probeerde de heer Vendrik ook duidelijkheid te krijgen. U zei dat dit soort beleggers "tax driven" bezig is. De bedoeling is om ervoor te zorgen dat – als men toch "tax driven" aan het beleggen is – men de keuze tussen groen en andere beleggingen kan maken omdat het rendement van groen per saldo niet slechter is. U zegt heel stellig dat u hebt gemerkt dat mensen het alleen maar doen omdat zij er fiscaal beter van worden. Dat is dan kennelijk omdat die rendementen zo goed zijn.
Staatssecretaris Van Eijck:
Het gaat niet uitsluitend over het rendement naar aanleiding van die 1,3% heffingskorting in box 1. Het totale palet waar groen beleggen nu op wordt afgerekend, heeft geleid tot dat hoge rendement. Het is de vraag of als de overstimulering van de heffingskorting eruit wordt gehaald, het overige in staat is de belegger toch te motiveren in groen te beleggen.
Mevrouw Giskes (D66):
Ik snap dat. U noemt het echter overstimulering, terwijl de regeling is gemaakt omdat er anders onderstimulering zou zijn. Er is gewoon geprobeerd een neutrale stimulering ten opzichte van andere beleggingen te krijgen. U noemde net een bedrag van 86 mln. Ik wil weten wat dat precies is.
Staatssecretaris Van Eijck:
Die 86 mln is bestemd voor alle heffingskortingen. Dat is niet alleen voor groenbeleggingen, maar ook voor sociaal-culturele beleggingen en de "tante Agaath"-regeling. Het is dus voor het volledige palet.
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter. Ik had er zelf voor gekozen deze discussie bij de behandeling van het belastingplan te hebben, maar er wordt nu al redelijk diep op het onderwerp ingaan. Mijn vraag is of de staatssecretaris onderscheid maakt tussen mensen die op het punt staan te beslissen of zij in groen gaan beleggen en mensen die deze beslissing al hebben genomen onder een bepaald regime en daarover meerjarige afspraken hebben gemaakt.
Staatssecretaris Van Eijck:
Wij hebben het over de terugwerkende kracht. De vraag is of als de heffingskorting per 1 januari 2003 verdwijnt, aftrek alleen niet meer mogelijk is voor nieuwe investeerders of dat dit ook voor de oude investeerders geldt. Het antwoord is dat dit voor alle beleggers geldt.
De heer Van Beek (VVD):
Zo had ik het ook gelezen. Is het in uw ogen verantwoord – uit het oogpunt van wetgeving, van de betrouwbaarheid van de overheid en van de manier waarop wij met belastingen omgaan – om ook voor contracten die meerjarig zijn afgesloten, redelijk plotseling zo'n streep te zetten?
Staatssecretaris Van Eijck:
Daar geldt uiteraard ook het formeel-juridische criterium. Laat ik dat even uit elkaar halen. De heer Van Beek noemt twee zaken, enerzijds de wet- en regelgeving, anderzijds het begrip "betrouwbare overheid". Ik denk dat het helder is dat het formeel-juridisch mogelijk is om een regeling te wijzigen per 1 januari 2003 op het moment dat door de wet geen respecterende werking wordt opgelegd. Ik vergelijk het maar even met de kapitaalverzekering eigen woning. Ook voor andere zaken, zoals de aftrekmogelijkheid van al dan niet getoetste lijfrentes, geldt dat er geen termijn wordt aangegeven waarvoor een respecterende werking geldt. Dat geldt ook voor de heffingskortingen.
Wat de betrouwbare overheid betreft, moet de overheid roeien met de riemen die zij heeft. Er moeten afwegingen worden gemaakt. Welke zaken sneuvelen als wij het budgettaire kader waarbinnen wij moeten opereren, de politieke constellatie en het fiscale beleidsprofiel naast elkaar leggen? Die inventarisatie is gedaan en er zijn politieke keuzes gemaakt. Die hebben ertoe geleid dat de heffingskorting verdwijnt. Het aspect"betrouwbaarheid" zou een rol spelen als indertijd de suggestie was gewekt dat dit voor een heel lange periode voor beleggers zou gelden. Die suggestie is evenwel niet gewekt. Althans, voorzover mij bekend, is die niet gewekt door een en ander in de wet te verankeren. Het begrip"betrouwbare overheid" is wat dat aangaat lastig.
De heer Van der Vlies (SGP):
Het scharnierpunt in de redenering van de staatssecretaris is de overstimulering door middel van de inrichting van dit instrument. Daardoor worden verkeerde doelgroepen aangezogen, namelijk de fiscale beleggers, en niet de mensen die vanwege de verduurzaming en het groen hiervoor kiezen. Dat punt laat ik even liggen. Maar het gaat toch ook om het financieel volume van het thema "verduurzaming en groen"? Daar wordt toch ook in gesneden? Zo begrijp ik dat toch goed? Dat moeten wij toch ook meewegen?
Staatssecretaris Van Eijck:
Ik wil hier toch een nuance aanbrengen. De inleiding die ik heb afgestoken om aan te geven wat uiteindelijk tot deze afweging heeft geleid, is natuurlijk breder dan alleen het effect van die overstimulering. De heer Van der Vlies zei reeds dat hij het daarbij wilde laten zitten, maar ik wil toch voor alle duidelijkheid benadrukken dat veel meer aspecten aan de orde zijn geweest om tot die conclusie te komen. De heer Van der Vlies noemt vervolgens de duurzame investeringen. Het zal helder zijn dat als beleggers niet meer zouden worden aangetrokken door de fiscale stimulans en daardoor op een andere manier gaan beleggen, dit gevolgen heeft voor de wijze waarop groenfondsen worden gevormd en groenfondsen mogelijkerwijs zullen investeren in groene projecten. Die conclusie is op zich juist. Ik teken evenwel onmiddellijk aan dat deze mogelijke effecten zich buitengewoon moeilijk laten berekenen. Ik denk ook dat een en ander afhankelijk is van een heleboel zaken die moeilijk meetbaar zijn.
De heer Van der Vlies (SGP):
Het gaat mij erom dat bij de discussie over de "vergroening" van het fiscale instrument de bevordering van verduurzaming ook een wezenlijk argument is geweest. Dat moeten wij er wel bijhouden, vind ik. Dat moet tussen de oren komen, in het hart zitten en het liefst ook een tikkeltje voordelig zijn voor de knip.
Staatssecretaris Van Eijck:
Daar ben ik het volledig mee eens, ik kan het niet anders zeggen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
De staatssecretaris spreekt voortdurend over een bedrag van tegen de 100 mln euro dat is gemoeid met de afschaffing van de heffingskortingen.
Staatssecretaris Van Eijck:
86 mln euro, ja.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Wij hebben het hier evenwel over groen, sociaal-ethisch en cultureel beleggen. Dat kost de overheid in 2002 25 mln euro, terwijl er voor 2003 30 mln euro staat ingeboekt. Het budgettair kader betreft miljarden euro's. Dan kan de staatssecretaris toch niet zeggen dat hij een regel gaat slopen waar een particuliere beleggingsmarkt van een paar miljard onder zit? Dan zijn de verhoudingen toch loos?
Staatssecretaris Van Eijck:
Dat zijn ook niet de argumenten die ik heb gegeven. Wij zijn ons er beiden van bewust dat voor 2002 25 mln euro en voor 2003 30 mln euro in de boeken is opgenomen met betrekking tot groen beleggen. Ik heb alleen aangegeven dat als alleen voor groen beleggen de heffingskorting overeind wordt gehouden, er problemen kunnen ontstaan bij andere beleggingsvormen. Als in dat licht het totale palet aan beleggingsvormen overeind zou worden gehouden, is er een budgettair belang van 86 mln euro. In die context heb ik dat cijfer genoemd.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Giskes voor een laatste, nog kortere vraag of opmerking.
Mevrouw Giskes (D66):
Heeft de staatssecretaris geconstateerd dat er een overstimulering van cultureel beleggen is, op het moment dat het eerste project nog moet worden gestart?
Staatssecretaris Van Eijck:
Dat lijkt mij buitengewoon moeilijk.
Mevrouw Giskes (D66):
Dat kan dus in stand blijven.
Staatssecretaris Van Eijck:
Dat is uw conclusie en niet de mijne, want ik heb zonet een aantal andere argumenten gegeven waarom het niet in stand kan blijven. Misschien mag ik mevrouw Giskes nog wel een andere hint meegeven. De D66-fractie wil de belastingderving door de heffingskorting voor cultureel beleggen financieren – zoals verwoord in het desbetreffende amendement – door het verlagen van uitgaven op de begroting van OCW. Dat is strijdig met het principe van strikte scheiding van inkomsten en uitgaven. Ik geef dat slechts voor de volledigheid aan. Het voorstel is strijdig met dit principe omdat de financiering van het behoud van de heffingskorting natuurlijk niet kan plaatsvinden vanuit een uitgave, maar dit terzijde.
Ik kom bij de vragen met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek. Deze ontstonden naar aanleiding van het door de PvdA-fractie overnemen van een voorstel om te komen tot een specifieke hypotheekrenteaftrek. Hetgeen is voorgesteld, heeft betrekking op nieuwe hypotheken en betekent een beperking van de hypotheekrenteaftrek op tariefmatig gebied, van het hoge naar het lage tarief. Mensen met een belastbaar inkomen boven de 47.745 euro zouden hiervan de dupe worden. Het pleidooi van de heer Crone op dit punt spreekt mij aan. Hij sprak over de solidariteitsgedachte en de zwaarste lasten die moeten worden gedragen door de sterkste schouders. Dit mondde uit in het draagkrachtbeginsel, dat leidt tot een progressieve heffing. Ik was echter verbaasd over het voorstel. De hypotheekrenteaftrek wordt gereduceerd tot een tarief van 42%, terwijl de toepassing van het eigenwoningforfait op 52% blijf staan. Mijn conclusie is dat er een inconsequente toepassing van het solidariteitsbeginsel plaatsvindt. De GroenLinks-fractie is op dit punt consequenter door het eigenwoningforfait en de hypotheekrenteaftrek op één lijn te zetten en beide tegen het relatief lage tarief van 42% af te tikken.
Wat betekent het voorstel nu in de praktijk? Als ik ga verhuizen, daarbij mijn financiële woningbehoefte uitbreid en een andere hypotheek afsluit, geldt een respecterende werking voor het eerste onderdeel maar niet voor het tweede. Het blijkt dat de gemiddelde Nederlander eens in de zeven, acht jaar verhuist. Dat leidt ertoe dat binnen acht jaar sprake zal zijn van een totaal fiscaal dubbelregime voor degenen die zijn verhuisd en in die inkomensklasse vallen. Mij lijkt dat buitengewoon onwenselijk. Ik vraag mij ook in goeden gemoede af of het uitvoerbaar en controleerbaar is: hoe gaat men dat volgen? Eerder heb ik al gewezen op de administratieve lasten die, onder andere door het kabinet, moeten worden verlicht. Het valt op dat met dit voorstel de administratieve lasten nadrukkelijk worden verhoogd. Dat geldt voor het financieel intermediair, de belastingplichtige en de belastingdienst. Mij lijkt dat allemaal niet welkom.
Verder bestaat het gevaar dat de doorstroming naar andere woningen door dit voorstel wordt tegengehouden. De verwachting is gerechtvaardigd dat prijseffecten kunnen ontstaan. Enerzijds valt daarbij te denken aan een prijsdaling van duurdere huizen omdat deze minder aantrekkelijk worden door de lagere hypotheekrenteaftrek voor de desbetreffende categorie inkomens. Anderzijds is er een prijsstijging aan de onderkant van de markt te verwachten, doordat daar de startersubsidie terechtkomt zodat de vraag naar die woningen stijgt. Mij is ook niet duidelijk wat er met de overige belastingopbrengsten gebeurt. Verder zijn er de budgettaire aspecten, zoals de gevolgen voor de OZB en de overdrachtsbelasting. Een ander aspect is dat het bereikte evenwicht tussen kopen en huren wordt verstoord. Met een dergelijke regeling gaat de deur op een kier, waardoor er uiteindelijk een eind zou kunnen komen aan de hypotheekrenteaftrek. Dit alles lijkt mij niet wenselijk. Laat ik heel simpel zeggen wat het standpunt van het kabinet terzake is: wij tornen onder geen beding aan de hypotheekrenteaftrek; die blijft gewoon in stand.
De fractie van Leefbaar Nederland vroeg of de bijtelling van het eigenwoningforfait nog beperkt kan worden tot de maximaal in aftrek gebrachte hypotheekrente. Dat zou alleen moeten gelden als de hypotheek helemaal is afgelost. Ik wijs de Kamer er voor de volledigheid op dat op dit punt in het Strategisch akkoord een overeenkomst was gesloten voor 2005. Het lijkt mij derhalve niet erg zinvol om dit punt nu te bespreken. Het kabinet kan dat op dit moment niet uitvoeren. Wij willen het wel, maar ons is niet de gelegenheid geboden.
De heer De Nerée heeft een vraag gesteld over de Europese Commissie. Het betreft het voorstel om de verlaging van de btw voor arbeidsintensieve diensten vooral te blijven steunen; wij hebben het dan over bijvoorbeeld de kapper en de stukadoor. Laat heel helder zijn dat Nederland daar acht jaar om heeft gevraagd. In Europa is een regeling tot stand gekomen waarvan gezegd wordt dat zij tegemoetkomt aan de eisen van Nederland. Wij zijn daarin meegegaan en hebben een selectie gemaakt van diensten die daarvoor in aanmerking komen. De verlaging van het tarief van de arbeidsintensieve diensten is vervolgens ingevoerd. Daarom kunnen wij er niet van de ene op de andere dag mee stoppen. Wij stellen dan ook voor om in ieder geval van harte te ondersteunen dat in Brussel de proef met één jaar wordt verlengd. Als het nodig is, zullen wij ook proberen om andere lidstaten dat plan niet te laten blokkeren. Helderder kan ik de toezegging niet maken.
Ondanks haar afwezigheid, zal ik de hoffelijkheid hebben om de vragen van mevrouw Kant te beantwoorden. De vragen wezen overigens op de mogelijkheden die de EU heeft om sancties te treffen tegen Zwitserland bij de onderhandelingen over het spaartegoeddossier, waarover wij morgen ook weer met elkaar spreken in een andere setting. Dat land moet bewogen worden om maatregelen in te voeren die gelijkwaardig zijn aan de toekomstige spaartegoedenrichtlijn. Mevrouw Kant vroeg naar de positie van de Nederlandse regering. Zwitserland is tot nu toe alleen bereid om een bronbelasting op uitgaande rentebetalingen in te voeren. De opbrengsten kunnen weliswaar gedeeld worden met de EU-lidstaten, maar veel verder is het niet bereid te gaan. Wel zijn de Zwitsers eventueel bereid om in nauw omschreven gevallen op verzoek van een lidstaat informatie uit te wisselen, maar dan exclusief in die gevallen waarin EU-ingezetenen geen opgave van rente-inkomsten doen. Bij de Ecofin-raad van 8 oktober heeft commissaris Bolkestein maatregelen opgesomd die van een andere aard zijn en die de Zwitsers zouden kunnen motiveren om toch vooral toezeggingen te doen over het meewerken aan die informatie-uitwisseling. Je kunt bijvoorbeeld het spaartegoedendossier koppelen aan dossiers waarvoor de Zwitsers gevoelig zijn. Dat is de stand van zaken. Daarvan is momenteel geen update te geven. De Nederlandse regering is een voorstander van de uitwisseling van inlichtingen in het kader van die spaartegoeden en zal die uitwisseling dan ook van harte ondersteunen en zo nodig initiatieven nemen ter bespoediging van de onderhandelingen met derde landen.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
De Nederlandse regering was niet al te lang geleden voorstander van een systeem waarin zowel de uitwisseling van inlichtingen mogelijk was, als een heffing aan de bron van rente. De Nederlandse regering heeft het toen zelfs met een paar andere landen zover gekregen dat de rente die aan de bron werd ingehouden, voor 75% naar het land van inwonerschap zou worden overgemaakt. De weg die nu gegaan wordt, leidt naar mijn mening tot een absolute mislukking van het hele pakket aan het eind van het jaar. Alleen Groot-Brittannië was tegen het systeem van enkel informatie-uitwisseling en dat land was destijds ook voor dit systeem. Is dit geen na te streven alternatief?
Staatssecretaris Van Eijck:
Ik beantwoord de vragen in omgekeerde volgorde. Het door de heer De Nerée beschreven systeem is voor ons wel degelijk een alternatief. Wij trachten in eerste instantie echter te bereiken dat er een informatie-uitwisseling komt op basis van de spaartegoedenrichtlijn die wij nu zijn overeengekomen. Als dit betekent dat wij een terugvaloptie moeten hebben, dan komt het alternatief voor ons in beeld. Wij sluiten het niet uit. Het pakket waaraan zojuist gerefereerd werd, bevat natuurlijk alle belastingmaatregelen die voor het einde van dit jaar moeten worden geëffectueerd. Wij komen daar ongetwijfeld nog over te spreken met elkaar. Ik heb het idee dat dit nu gaat gebeuren.
De voorzitter:
Maar dan in heel beperkte mate.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Ik dank de staatssecretaris voor de schriftelijke antwoorden, maar ik heb nog een ander vraagje. Inzake een ander deel van het pakket is een antwoord gekomen dat mij niet veel duidelijker maakt wat de regering nastreeft. Wij hadden gevraagd om de rug recht te houden, om het vestigingsklimaat in Nederland niet verder te laten verslechteren. Dat is nog steeds ons standpunt. Wij zullen volgen wat de regering doet. Ik krijg echter niet de indruk dat dit de inzet was van het kabinet.
Staatssecretaris Van Eijck:
De vraag van de heer De Nerée heeft betrekking op het Primarolo-rapport, van de Britse staatssecretaris van financiën. Daar staan een aantal maatregelen in. Wat betekenen die voor de onderhandelingspositie die wij innemen en voor het recht houden van de rug? Het valt mij tegen als de schriftelijke beantwoording niet voldoende tegemoetkomt aan de wensen daarover. Daarvoor bied ik op voorhand excuses aan.
In Nederland, maar ook in andere EU-landen, ervaart men voortdurend een spanning tussen aan de ene kant het zijn van een goed Europeaan en aan de andere kant de zorg dat het nationale vestigingsklimaat wordt geoptimaliseerd. Wij willen niet alleen het Nederlandse bedrijfsleven hier houden, maar ook het buitenlandse bedrijfsleven in ons interesseren. In dat spanningsveld wordt het Primarolo-rapport, met alle maatregelen daarin, gewogen. Dat betekent dat in het onderhandelingsproces, niet alleen dat van de EU in Brussel, maar ook in externe onderhandelingsprocessen, bijvoorbeeld over het verdrag met Amerika, het verdrag met Japan of onze relatie met de Nederlandse Antillen dat rapport een rol krijgt. Het zal duidelijk zijn dat wij streven naar optimale oplossingen. Dat laat onverlet dat je keuzes moet maken op het moment dat je in dat spel inzicht hebt in de wijze waarop alle spanningsvelden zich tot elkaar verhouden. De heer De Nerée doelde met zijn vraag om de rug recht te houden naar ik aanneem op het hoog in het vaandel houden van het Nederlandse vestigingsklimaat. Dat staat bij ons heel hoog in het vaandel.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Ik bedoel met name een maatregel die in Brussel nog steeds onder vuur ligt, namelijk de deelnemingsvrijstelling. Zij is essentieel voor ons land. Er zijn nog andere maatregelen, zo ook de concernfinanciering die op meerdere fronten onder vuur ligt. Ik vraag de staatssecretaris om met name op het punt van de deelnemingsvrijstelling de rug zeer recht te houden. Anders verlaat het internationale bedrijfsleven Nederland en dat zou een ramp zijn voor ons land.
Staatssecretaris Van Eijck:
De deelnemingsvrijstelling, specifiek artikel 13 Wet Vpb, maar dan ook artikel 13, lid 1, de procedure die ons boven het hoofd hangt – ik neem aan dat dit voor fiscalisten bekend is – baart ons allen zorgen. Er zijn juridische aspecten waar je eenvoudigweg niet omheen kunt. De heer De Nerée heeft gerefereerd aan het CFA-regime en aan artikel 13, lid 1. Deze en andere aspecten van de deelnemingsvrijstelling zijn voor ons volstrekt helder. Ik wil er nog iets aan toevoegen. Waarom zouden wij in Nederland niet ook onze blik kunnen verruimen en eens kijken op welke wijze de andere Europese landen invulling geven aan bijvoorbeeld de deelnemingsvrijstelling, die in verschillende verschijningsvormen voorkomt. Daarvan zouden wij kunnen leren welke aspecten voor het Nederlandse bedrijfsleven wellicht nog optioneel zijn en nu niet worden benut. Dat gaat zelfs verder dan het verzoek van de heer De Nerée om de rug recht te houden. Ik vind dat wij daar breed naar moeten kijken. Het vestigingsklimaat in Nederland voor de ondernemer is van het allergrootste belang en daarom zeg ik de Kamer dit ook toe.
De LPF had vragen over de wijze waarop de belastingdienst zijn taak vervult. Daarbij ging het met name om het toekomstige functioneren volgens de éénloketgedachte, waarvan een aantal aspecten naar voren is gebracht. In eerste instantie betrof dit een bezuinigingsaspect dat een reële rol speelt. In tweede instantie is erop gewezen dat je de armoedeval beter kunt monitoren wanneer er inzicht is in de financiële stromen tussen de burger, zij het als belastingplichtige of in andere hoedanigheden, en de overheid. Dat wil nog niet zeggen dat je de val kunt beperken, maar het spreekt voor zich dat je er wat mee kunt als je beter zicht hebt op de problematiek. De aanpak van fraude is genoemd, dat is ook een duidelijke zaak.
De vraag is of het verstandig zou zijn om naast de belastingdienst bijvoorbeeld één subsidiedienst te hebben, om de éénloketgedachte in de praktijk te brengen. Ik vind de gedachte buitengewoon sympathiek. Zij was mij ook niet geheel onbekend, gezien het verkiezingsprogramma dat indertijd door de LPF is vormgegeven. Ook daarin heeft men efficiency, administratievelastenbeperking en beter inzicht in de financiële relatie gekozen als ingang, een insteek die is overgenomen in het Strategisch akkoord. Het stroomlijnen van overheidsregelgeving en de éénloketgedachte zijn daarin als uitgangspunt genomen. Het zal u bekend zijn dat de eerste concrete stappen reeds zijn gezet door een IBO dat is gericht op een inventarisatie van de inkomensafhankelijke regelingen. Het idee is om deze samen te voegen en uit te laten voeren door één instantie. De afronding van de eerste fase van dat onderzoek zal overigens in december van dit jaar plaatsvinden. Dat gaan wij dus nog met elkaar meemaken. Daarbij staat ons voor ogen dat de uitbetaling kan geschieden in één proces. Of dat nu of op termijn ook weer leidt tot het samenvoegen van een subsidiedienst en een belastingdienst, hangt af van de wijze waarop dat binnen zo'n organisatie als de belastingdienst kan worden verwezenlijkt. Het innen van gelden en het uitgeven ervan zijn immers verschillende processen. Misschien zal er ooit in een tussenstap worden gestreefd naar het idee van het functioneel scheiden, maar wel op één lokatie centreren daarvan, maar dat zal dan ver na deze kabinetsperiode zijn.
Dan kom ik bij de vragen van de heer Vendrik. Hij zou niet graag zien dat de motie-Zalm, die op de verkoop van landbouwgronden ziet, strijdig zou zijn met het publieke belang. Eigenlijk heb ik mij afgevraagd of hij specifiek doelt op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verkoop daarvan of op de gronden zelf die te koop zullen worden aangeboden. Aangezien ik aanneem dat beide vragen gesteld zijn, geef ik hierbij op beide vragen antwoord. Allereerst wordt er een selectie gemaakt van de landbouwgronden die later zullen worden verkocht en die niet voor publieke taken in aanmerking komen. Dat is het beleid dat in eerste instantie wordt voorgestaan. In tweede instantie moet er worden gekeken naar de wijze waarop dit in financiële zin wordt verdisconteerd. Daar moet je als goed hoeder van de schatkist alert op zijn. Veel van die gronden zijn verpacht en dat betekent dat de waarde van die gronden lager is dan wanneer ze vrij opleverbaar zouden zijn. Dit is dus helder, dit probleem is terecht aan de orde gesteld. De criteria die de heer Zalm naar voren heeft gebracht toen hij zijn voorstel deed, som ik nog even voor u op, omdat ze onverkort van toepassing zijn op de wijze waarop volgens het kabinet de verkoop dient te geschieden. Ten eerste zal er geen algemeen recht van koop zijn voor alle pachters. In tweede instantie zal er specifiek worden verkocht, bijvoorbeeld als er een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd. Dit betekent dat er geen sprake zal zijn van kapitaalvernietiging of van speculatie. Dit laatste is essentieel, er zal bij de verkoop van deze gronden een antispeculatiebeding moeten worden overeengekomen.
Mevrouw Giskes (D66):
Voorzitter. Acht de staatssecretaris het denkbaar dat er bij de verkoop van gronden van Domeinen voorrang wordt gegeven aan natuurbestemmingen?
Staatssecretaris Van Eijck:
Dat is niet het beleid dat wij tot nu toe voor ogen hebben gehad, maar ik wil met alle plezier nagaan in hoeverre daarmee rekening kan worden gehouden. Laat ik in ieder geval toezeggen dat ik zal doorgeven dat hierop gelet zou moeten worden.
Mevrouw Giskes (D66):
En dat wij binnen afzienbare termijn, bijvoorbeeld voor de behandeling van de begroting van LNV, er iets over horen?
Staatssecretaris Van Eijck:
Op dit moment vindt er al een inventarisatie plaats van de gronden die hiervoor in aanmerking komen. Er wordt ook gelet op het publieke belang en op de wijze waarop de gronden te gelde kunnen worden gemaakt. Ik kan niet precies aangeven wanneer dit alles zal plaatsvinden – vergeet niet dat deze gronden nu zeer snel in de verkoop zullen komen – maar ik zeg toe dat hierover, zodra het opportuun is, informatie aan de Kamer zal worden toegezonden.
De heer Van As (LPF):
Voorzitter. Ik vraag de staatssecretaris, bij de verkoop van gronden van Domeinen toch zeer omzichtig te handelen, om de doodeenvoudige reden dat dergelijke gronden zeer schaars zijn en dat bestemmingsplannen vrij geregeld veranderen. Ik denk dan ook dat het goed is dat de Rijksplanologische dienst hierop let, opdat wij zeker weten dat er over een aantal jaren geen woningen op deze gronden gebouwd zullen worden. Hieraan zou ik willen vasthouden, zeker als het om verpachte gronden gaat. En ten slotte zou ik bij vervreemding zeker het recht van terugkoop voor de overheid willen bedingen, opdat zij altijd weer grip op de situatie kan krijgen als er planologische veranderingen optreden.
Staatssecretaris Van Eijck:
Dit laatste is niet altijd zinvol, omdat gronden niet in alle gevallen aangehouden behoeven te worden en omdat verkoop op langere termijn altijd al beoogd was. Dit neem ik dan ook liever niet over, maar de andere punten heel graag. En ik denk dat hieraan nog kan worden toegevoegd dat het beleid dat in het Strategisch akkoord verwoord is en dat een neerslag heeft gekregen in de Miljoenennota, er niet op gericht is het moratorium op de verkoop van gronden van Domeinen op te heffen. Vergeet niet dat de Kamer een motie over die verkoop heeft aangenomen en dat deze financieringsvorm met de grootst mogelijke zorg wordt gebruikt.
De heer Van As (LPF):
Even aanhakend bij wat u zo-even zei, namelijk dat u het laatste door mij genoemde punt niet overneemt, wijs ik erop dat een recht van koop nog geen koopplicht is.
Staatssecretaris Van Eijck:
Op zich heeft u daar gelijk in.
De heer Van As (LPF):
Ik denk derhalve dat je een dergelijke clausule er altijd in moet bakken.
Staatssecretaris Van Eijck:
Waar wij goed naar moeten kijken, is dat het geen plicht is tot terugkoop in een situatie waarin de waarde vermindert, want dan heb je jezelf in de vingers gesneden. Dat argument voeg ik daaraan toe.
De heer Vendrik (GroenLinks):
De staatssecretaris doet net even iets te makkelijk over het onderwerp EHS en natuur, als hij zegt dat dit ook een publiek belang zou kunnen zijn. Het ís een publiek belang en zelfs een publiek belang met een hoofdletter. Ik hoop dan ook dat de brief die wij nu krijgen over de precieze uitvoering van de brief die wij laatst van de staatssecretaris over dit punt kregen, er ook sterk over zal gaan hoe dat publieke belang geborgd wordt, met name het belang van het tot stand brengen van de ecologische hoofdstructuur.
Staatssecretaris Van Eijck:
Ik kan mij niet voorstellen dat uit mijn woorden te deduceren zou zijn dat ik het publieke belang van natuurgronden onderschat. Dat is volstrekt niet het geval. Het enige dat ik heb aangegeven, is dat in het kader waarin nu wordt gekeken naar die gronden, wij rekening gaan houden met iets wat in eerste instantie nog niet in ogenschouw is genomen. Wij hebben in eerste instantie gezegd: laten wij als hoeder van de schatkist kijken op welke wijze wij invulling kunnen geven aan de motie-Zalm, opdat op een verantwoorde wijze verkoop van die landbouwgronden plaatsvindt. Bedenk ook dat daarbij een uitsmering van de verkoop over twee jaar, in plaats van één jaar, heeft plaatsgevonden. Het was gewoonweg in één jaar niet op een dusdanige wijze vorm te geven dat u straks niet had gezegd: nu ben je eigenlijk het een en ander aan het verkwanselen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat vond ik op zich een prima toevoeging in de laatste brief: het uitsmeren over twee jaar. Het zou prettig zijn als wij de nieuwe brief die wij nu krijgen, vlak vóór de behandeling van de begroting van Landbouw kunnen ontvangen. Dan kunnen wij daar nog eens uitgebreid met uw collega's van LNV over spreken, want met de EHS is toch wel iets aan de hand, zo hebben wij inmiddels gemerkt.
Staatssecretaris Van Eijck:
Ik heb zonet al aangegeven dat het niet onverkort mogelijk is om nu een inschatting te maken van het moment waarop de inventarisatie heeft plaatsgevonden. Ik heb al aangegeven dat zodra dit opportuun is – het is natuurlijk niet alleen aan mij maar ook aan u om dat in de gaten te houden – wij ervoor zullen zorgen dat die informatie voorhanden is.
De heer Crone (PvdA):
Het kabinet geeft 130 mln uit deze opbrengst als dekking aan voor de veiligheid. Verwacht u dat dit bedrag gehaald wordt? Ik denk het wel, want de afgelopen jaren hadden wij soms meer. Bent u in dat geval bereid – dat is mijn politieke vraag – om het meerdere te blijven bestemmen voor wat wij allemaal hier wilden: natuuraankopen en ruimtelijke ontwikkeling?
Staatssecretaris Van Eijck:
De uitsmering over de termijn van twee jaar heeft ertoe geleid dat er een verschillend beeld ontstond of de volledige invulling van die enveloppe vormgegeven zou kunnen worden. Het antwoord daarop is dat dit wel is gebeurd maar dat de techniek die erachter zit, via het naar voren halen van andere inkomsten, er een is die misschien niet voor iedereen even helder is. Als u daar prijs op stelt, wil ik met alle plezier even aanreiken hoe dat is vormgegeven, zodat dit dekkingsverhaal helder is; het komt daarmee niet in gevaar.
Uw tweede vraag is in feite: als daar nu invulling aan wordt gegeven en er resteert dan nog een bedrag, zou dat restant dan kunnen worden aangewend voor natuur en dergelijke? Wat ik niet helemaal inzie, is welk bedrag er dan resteert, want uiteindelijk wordt dat totale budget daarvoor ingezet.
De heer Crone (PvdA):
Het beleid inzake verkoop van Domeingronden kan ook uit anderen hoofde gewoon weer worden ingevoerd: om grond te kunnen ruilen voor ruimtelijke ordening of om opbrengst te hebben om elders natuur aan te kopen voor de ecologische hoofdstructuur. Dan is er meer geld en dat moet je in dat circuit laten, wat ons betreft, en niet aan onderwijs, zorg of veiligheid besteden.
Staatssecretaris Van Eijck:
Nee, er vindt wat dat betreft geen gewijzigd beleid plaats ten opzichte van wat wij nu al jaren hebben. Dat zal u bekend zijn; dat wordt niet door dit kabinet doorbroken.
De heer Van der Vlies (SGP):
Natuurlijk, er is niets tegen ecologische hoofdstructuur en natuur als doelen, maar bij de verkoop van Domeingronden – het zijn landbouwgronden doorgaans – geldt ook de overweging inzake structuurversterkende elementen voor de landbouwsector zelf. Ik hoop dat de staatssecretaris die er wel bij wil houden, opdat wij niet in een onevenwichtige situatie terechtkomen. Enkele collega's accentueerden de natuurcomponent en daar heb ik op zichzelf niets tegen want dat is ook belangrijk, maar die andere component is er wel degelijk óók en daar moet wel een balans tussen blijven.
Staatssecretaris Van Eijck:
Ik ben het daar volledig mee eens. Ik wil er zelfs aan toevoegen dat wij in voorkomende gevallen genoodzaakt zijn om gronden aan te kopen om bijvoorbeeld de verplaatsing van boeren met biologische landbouw mogelijk te maken. Ook in dat kader wordt heel weloverwogen omgesprongen binnen Domeinen met vragen als: welke gronden zijn er nu in de aanbieding en waar kunnen wij voor de toekomst verwachten behoefte te hebben aan gronden om daar op die wijze invulling aan te geven? Voor dat beleid staan wij, zeer beslist.
Voorzitter. Dan wil ik ingaan op de laatste vraag van de heer Vendrik, de vraag over de vermogensrendementsheffing, die eigenlijk neerkwam op: ook gij, Brutus? Op het punt van deze heffing komen we elkaar telkens weer tegen. De heer Vendrik vroeg: wat vindt u nu echt van de vermogensrendementsheffing? Dit is dus een soort gewetensvraag. Hij zei erbij: zorg nu eens voor een fatsoenlijke heffing. Hij refereerde aan een Volkskrantartikel. Ik kan mij voorstellen dat de heer Vendrik dit deed, want ik heb daarin expliciet aangegeven dat hij toch wel weet hoe destijds de heffing zodanig vorm kon worden gegeven dat zij de sympathie van betrokkenen kreeg. Inmiddels heb ik voor een andere vorm gekozen. Wat viel mij echter op? De heer Vendrik refereerde aan de beantwoording van schriftelijk gestelde vragen en gaf daarbij aan dat er ruimte in de beantwoording zat. Welnu, dat idee heb ik niet. De vragen heb ik voor me en ook de antwoorden.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter. Bij die antwoorden bespeur ik geen enkele ruimte. Ik bespeur wel ruimte in de beantwoording van onze vragen over de regeling voor groen beleggen.
Staatssecretaris Van Eijck:
Jammer, deze vraag had ik dus niet hoeven te beantwoorden.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Mijn punt bij de beantwoording van deze vragen was dat u helemaal niet doet wat u zegt.
Staatssecretaris Van Eijck:
Op het moment waarop de vermogensrendementsheffing...
De heer Vendrik (GroenLinks):
We doen er niet moeilijk over. Zegt u gewoon wat u vindt.
Staatssecretaris Van Eijck:
Zal ik dat dan maar eens doen? Overigens, dat wordt bijna een herhaling van de schriftelijke beantwoording van de vragen, maar ik zal proberen het antwoord op een andere manier te duiden. Indertijd is gekozen voor een boxenstructuur voor de inkomstenbelasting, waarbij de forfaitaire rendementsheffing, die toen nog in de maak was, moest voldoen aan een aantal eisen. Een van de belangrijkste die daarbij speelden was: zorg ervoor dat dit een stabiel inkomen oplevert. Door het begin- en het eindvermogen bij elkaar op te tellen, de som te delen door twee en het bedrag vervolgens te belasten tegen een proportioneel tarief, wordt in ieder geval de stabiliteit in de belastingopbrengsten gewaarborgd. Ik kan mij nu alleszins voorstellen dat het kabinet destijds deze keus heeft gemaakt.
Er speelt nog een andere zaak, en daarover zijn wij de confrontatie eerder aangegaan. De stelling van de heer Vendrik is namelijk: kun je dat de belegger heden ten dage nog uitleggen? Ik begrijp dat een belegger die in het afgelopen in de AEX heeft geïnvesteerd en daardoor meer dan de helft van zijn vermogen is kwijtgeraakt, zich gebruuskeerd voelt als de fiscus langskomt met de mededeling: we nemen het gemiddelde en dat belasten we tegen een forfaitair rendementstarief van 4% en een tarief van 30%, want wij vinden dat je een overeenkomstig forfaitair rendement hebt genoten. De vraag is: zou men beter af zijn geweest met een andere heffing, bijvoorbeeld met een vermogenswinstbelasting, een vermogensaanwasbelasting of welke andere variant dan ook? Het antwoord is dat de belegger het vermoedelijk behoorlijk opportunistisch zou vinden als wij nu zouden overschakelen op een vermogenswinstbelasting. De beleggers hebben nu allemaal te maken met het dieptepunt van de beurs. Stel dat je op zo'n moment een vermogenswinstbelasting invoert en dat daarna, wat wij hopen, de beurskoersen snel oplopen. Er zou dan afgetikt worden tegen een progressief tarief... Ik hoor de minister iets zeggen. Ik merk dus dat dit betoog alvast iemand onrustig maakt; nu de rest nog.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Volgens mij bent u hier de enige die om moet, maar dat terzijde. Dit verhaal heb ik twee jaar geleden bij de behandeling van het grote belastingplan ook gehoord. Toen werd een geheel andere argumentatie aangevoerd. Toen werd namelijk gezegd: we hebben nu grote rendementen en nu wilt u de vermogensrendementsheffing invoeren. Uw betoog nu doet dus niets af aan het fundamentele karakter van dit debat. Ik wil het u echter op één punt een beetje moeilijk maken. U maakt zich zorgen vanwege de stabiliteit van de overheidsinkomsten. Overigens, terecht. Dit is wel de taak van uw vakgenoot, maar u doet het ook en dat is mooi. U zou zich dan zorgen moeten maken vanwege de structuur van de vennootschapsbelasting. Laten wij daarvoor een soort forfaitaire rendementsbenadering toepassen, want de broeder naast u heeft echt last van de structuur van de vennootschapsbelasting. Er doen zich namelijk veel fluctuaties in de winst voor en daarmee fluctuaties in de afdracht van de vennootschapsbelasting. Met dat probleem heeft de schatkistbewaarder te kampen. Kom hier echter niet met het verhaal dat de stabiliteit van de overheidsfinanciën iets heeft te maken met zo'n piepkleine vermogensrendementsheffing. Zij is van dien aard dat zij, gelet op het totaal aan belasting- en premie-inkomsten, nauwelijks kan zorgen voor een deuk in een pakje boter. Door hierop de nadruk te leggen, raken de verhoudingen zoek.
Voorzitter: Verburg
Staatssecretaris Van Eijck:
Mevrouw de voorzitter. Sta mij toe te accepteren dat de heer Vendrik het mij lastig wil maken. Laat ik eerst de bal terugspelen en het de heer Vendrik lastig maken. Zijn selectieve geheugen speelt hem namelijk parten. Indertijd is bij de lancering van het Belastingplan 2001 in Nieuwspoort door hem de suggestie gedaan om een vermogenswinstbelasting in te voeren. Toenmalig staatssecretaris Vermeend heeft daarop geantwoord dat van de invoering van die belasting niet de belastingbetaler de dupe zou zijn, maar de overheid. Hij kwam in dat verband met schitterende prentjes die stijgende koersen weergaven. De belastingopbrengsten zouden bij daling van de koersen onmiddellijk teruglopen. Wij zijn dus uitermate consequent: toen hebben wij gezegd wat voor de overheid gold en nu zeggen wij wat voor de belegger geldt. Ik zie daar eigenlijk geen inconsequentie in. Ik weet niet tot hoe laat wij nog door mogen gaan, maar de andere discussie die u aanzwengelt ziet op de bepaling van de vennootschapsbelasting. Ik denk dat het verstandig is die discussie op een ander moment te voeren.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Aan een aantal liberale gezichten te zien, gaan wij nog even door. Dit is namelijk wel een fundamenteel punt, dat ik niet voor niets opbreng. Er valt heel veel over te zeggen, maar laten wij dit punt even uitdiscussiëren. Als u zich werkelijk zorgen maakt over de stabiliteit van inkomsten, moet u het zoeken bij andere belastingen. Als u consequent bent, moet u daar een forfaitaire-rendementsbenadering overwegen. U bent heel selectief aan het wikkelen als u die benadering beperkt tot de belastingheffing op vermogen.
Staatssecretaris Van Eijck:
Het kan aan mij liggen, maar ik hoor de heer Vendrik hier toch niet naar voren brengen dat wij bij bedrijven forfaitaire winst moeten belasten en dus volstrekt voorbij moeten gaan aan het feit dat binnen het ene bedrijf een totaal andere kosten- en batenstructuur geldt waardoor het winstregime anders is dan bij het andere bedrijf.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik ben er ook helemaal niet voor, want ik vind het een onzinnige benadering.
Staatssecretaris Van Eijck:
Fantastisch, dan zijn wij het wéér met elkaar eens!
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik spreek u aan op de consequentie van uw redenering. Als u zich zorgen maakt over stabiele belastingopbrengsten en uit dien hoofde een forfaitair rendement als grondslag voor een heffing wil voorstellen, in dit geval voor vermogen, dan moet u de zaak echt aanpakken en komen met voorstellen voor forfaitaire winstbelasting. Dat zou ik een onzinnig voorstel vinden, maar ik spreek u aan op de consequentie van uw eigen gedachtegoed
Staatssecretaris Van Eijck:
Dat zou dus betekenen dat het aanslaan van een bedrijf binnen de vennootschapsbelasting voor een forfaitair rendement, met alle budgettaire aspecten van dien, vergelijkbaar is met het forfaitair aanslaan van de belastingplichtige burger. De inkomsten uit vermogen zijn tenslotte onder de inkomstenbelasting gebracht omdat vermogen kan worden beschouwd als gestold inkomen. De inkomenspotentie hiervan wordt belast door er een forfait op te zetten op basis van een inschatting van wat er gemiddeld reëel aan rendement kan worden behaald. Die vergelijking gaat dus niet op. Wij zijn het er onmiddellijk over eens dat dit een onzinnig voorstel is. Laten wij het daarop houden.
Ik wil de vraag van mevrouw Giskes over nikkelallergie, een onderwerp dat wij bepaald niet mogen veronachtzamen, nog beantwoorden. U moet mij vergeven dat ik dit moet oplezen, want mijn kennis over het fenomeen is alleszins gebrekkig. Personen die allergisch zijn voor nikkel, kunnen allergische reacties krijgen door het gebruik van munten van 1 en 2 euro. Een dergelijke reactie zal met name optreden bij personen die veelvuldig met munten in aanraking komen. Daar kan ik mij overigens iets bij voorstellen. Onderzoek heeft uitgewezen dat het nikkel in de euromunten niet leidt tot nikkelallergie, maar dat het hebben van een nikkelallergie kán leiden tot een allergische reactie als gevolg van aanraking met de genoemde euromunten. Naar aanleiding van de publicatie in het Britse tijdschrift Nature dat de munten van 1 en 2 euro meer nikkel afgeven dan wettelijk is toegestaan, heeft de Europese Commissie besloten een onderzoek te laten uitvoeren naar het mogelijk veroorzaken van huidirritatie door deze munten. Dat onderzoek loopt nog. Hierbij moet worden aangetekend dat munten buiten de nikkelrichtlijn vallen. Ik hoop hiermee antwoord te hebben gegeven op de prangende vraag van mevrouw Giskes inzake nikkelallergie.
Ik constateer dat mevrouw Giskes ter aanvulling op de schriftelijke beantwoording nog een reactie wil over faillissementen, invorderingsproblematiek en dergelijke. Ik doel op het pamflet dat wij gisteren hebben gekregen. In de schriftelijke beantwoording is al aangegeven dat het kabinet opdracht heeft gegeven tot een onderzoek naar de effecten van eventuele afschaffing van de preferente positie van de fiscus. Het gaat overigens niet alleen om de budgettaire aspecten, maar ook om de economische effecten die daarmee gepaard gaan. Het onderzoek door het CPB is in volle gang. Nu stelt de fractie van D66 dat dit geen reden is om de overheid andere kansen te geven dan de andere schuldeisers. Daarbij verliest zij uit het oog dat de andere kwalificatie van de belastingdienst hier een rol speelt. De belastingdienst – het geldt ook voor het UWV – kiest zijn eigen schuldenaren niet. Hij gaat geen relatie aan om een bepaald doel te bereiken, maar wordt geconfronteerd met een relatie die voortvloeit uit de wet.
De budgettaire effecten van de afschaffing van de preferenties kunnen substantieel zijn. Er zijn voor de vuist weg schattingen genoemd: het zou zomaar een miljard euro kunnen bedragen. Dat brengt met zich dat hiervoor een heel weloverwogen overleg noodzakelijk is. Het kan maar niet zomaar worden afgedaan, en zeker niet in deze financieel lastige tijden.
De effecten die worden verondersteld neer te dwarrelen binnen het MKB zouden wel eens doorkruist kunnen worden door de preferente schuldeiser na de belastingdienst. Dat is niet automatisch een bedrijf, maar vaak de bank of de verzekeraar of wie dan ook die als intermediair heeft gefinancierd. Ik kan deze effecten niet kwantificeren, maar ik houd het heel wel voor mogelijk dat de economische effecten minder bij het MKB terechtkomen dan wordt verondersteld. Wij moeten de berekening van het CPB afwachten en niet overhaast beslissingen nemen waarvan wij de consequenties vooralsnog niet kunnen overzien.
Mevrouw Giskes (D66):
De staatssecretaris heeft gelijk dat de belastingdienst geen keuze heeft wie hij als klant heeft. Omgekeerd hebben de klanten ook absoluut geen keuze of zij wel of niet met de belastingdienst te maken willen hebben. Al in 1990 is geconstateerd dat het eigenlijk te gek is dat de belastingdienst en het UWV nog steeds die preferente positie hebben. Met allerlei lichtelijk slinkse methodes is dat nog steeds van ons afgehouden, maar het duurt maar en het duurt maar. Ik krijg signalen dat het juist bij Financiën zit. Men heeft eigenlijk geen zin om erover na te denken. In het buitenland wordt inmiddels allang anders met dit probleem omgegaan. Er wordt langzamerhand veel te lang gewacht. Het is alleszins logisch om dit punt echt ter discussie te stellen. Ik roep de staatssecretaris en de minister, ook als interim-minister van EZ, op om...
De voorzitter:
Dit begint op een heel betoog te lijken.
Mevrouw Giskes (D66):
De vraag is of de bewindslieden het op zich willen nemen om dit heel strak te gaan trekken. Voor het eind van het jaar moeten zij eruit zijn.
Staatssecretaris Van Eijck:
Ook de minister van Justitie moet hiervan zeker kennisnemen. Immers, het faillissementsrecht behoort primair tot zijn terrein.
In december 2001 heeft de MDW-werkgroep een omvangrijk advies aan het kabinet uitgebracht. De kwestie speelt inderdaad vanaf 1990, maar Financiën en andere departementen hebben dit advies als een van de weinige adviezen van de werkgroep niet overgenomen. De preferente positie van de belastingdienst is gehandhaafd. Er is weloverwogen een oordeel geveld. Wij zitten nu in een andere fase. Het CPB kan zijn bevindingen mogelijk op een andere wijze invullen. Het is daarom noodzakelijk om op die bevindingen te wachten.
Mevrouw Giskes (D66):
In tegenstelling tot wat de staatssecretaris zegt, is in 1990 al geconstateerd dat het zinnig is om van die preferente positie af te stappen. Om allerlei organisatorische redenen is het er nog steeds niet van gekomen. Het is zelfs met name vanuit Financiën tegengehouden. Willen de bewindslieden er nu voor zorgen dat er wél werk van wordt gemaakt?
Staatssecretaris Van Eijck:
Dit is niet in strijd met wat ik net aangaf. Ik gaf al aan dat het ministerie van Financiën er toen tegen is geweest. Het kan zijn dat er vertraging is ontstaan om organisatorische of andere redenen. Het signaal is helder. Er moet naar gekeken worden. Mijn signaal is echter dat wij in afwachting zijn van de uitkomsten van het CPB. Voordien zullen wij geen actie ondernemen.
De vergadering wordt van 18.39 uur tot 20.10 uur geschorst.
De voorzitter:
Door mij is een toelichting ontvangen op de budgettaire consequenties van uitstel van de levensloopregeling. Deze toelichting is rondgedeeld en zal worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.
De heer Crone (PvdA):
Voorzitter. Ik dank mede namens u de bewindslieden voor hun antwoord in eerste termijn. Het is ontegenzeggelijk dat beiden zeer veel zin hebben om door te gaan. Wij zullen proberen dat te verhinderen.
Ik dank ook in het bijzonder de staatssecretaris voor zijn antwoorden op onze voorstellen over de hypotheekrenteaftrek, althans de voorstellen die bij de PvdA leven. Er kleven nog veel meer bezwaren aan het voorstel dan hij heeft genoemd, maar ik heb weinig tijd. Het voorstel heeft echter ook veel voordelen en die heeft hij niet genoemd. Het eerste en belangrijkste voordeel is dat het rechtvaardiger is dan het huidige systeem. Het tweede grote voordeel is dat het geld oplevert om de starters op de woonmarkt te helpen. Dat hebben wij ook nodig, want dat verbetert het beleid. Daarover gaan wij echter nog een keer met hem verder.
Ik kom in alle ernst terug op mijn eerste interruptiedebatje met de minister over de staatsrechtelijke positie. Ik ga ermee akkoord dat wij hier zoveel mogelijk proberen het financieringstekort te verkleinen en ook proberen andere financiële doelstellingen te halen. Vaak kan dat binnen de bestaande systematiek. Het kabinet voert echter op een substantieel aantal beleidsterreinen ook fundamenteel nieuwe voorstellen door. Wij hebben gesproken over gesubsidieerde arbeid, verlof, sparen en nieuwe ecotaksvoorzieningen. Wij willen geen fundamenteel nieuwe regelingen afspreken met een kabinet dat eigenlijk al weg is. Sterker nog: de MEP-subsidie is nog niet eens in het kabinet behandeld, laat staan hier ingediend. Het is te laat en staatsrechtelijk fundamenteel verkeerd om de kiezers en een nieuw kabinet hiermee voor de voeten te lopen.
De minister heeft duidelijk gemaakt dat hij voorstander is van de simpele anorexiastrategie als economisch beleid. Hij heeft letterlijk gezegd dat je moet bezuinigen wanneer het slecht gaat met de economie. Eerst lijdt de economie dan schade, doordat de economische groei afneemt. Op lange termijn wordt het echter altijd beter, hoeveel wij ook bezuinigen op onderwijs, zorg, veiligheid en mobiliteit. Door volgens de anorexiastrategie lekker de boel af te knijpen gaat het altijd beter. Het is jammer dat de heer Heinsbroek niet meer in het kabinet zit.
Economen weten dat het niet zo gaat. Vandaar dat ik niet ons hele voorstel herhaal, maar mij beperk tot de hoofdlijn. Bij een aantal collectieve en publieke voorzieningen ligt Nederland achter op de ons omringende landen. Collega Vendrik dient zo dadelijk met onze steun een motie in om dat te herstellen tegen een iets kleinere verlaging van het financieringstekort. Het gaat ook bij ons omlaag, maar iets minder in lijn met het beleid van Europa. Dat zal straks worden toegelicht.
Dan kom ik op het najaarsoverleg, het spaarloon en de rest van het inkomensbeleid. Ik ben blij met de conclusie van dit debat, want het spaarloon zal niet meer blijven. Ik ben ook blij met de toezegging van de minister, dat het niet alleen om het herstel van het spaarloon gaat. Nog los van de vraag of dat genoeg is voor een najaarsakkoord, is dat wel een heel eenzijdige inkomensverbetering voor, relatief en absoluut gezien, met name de mensen met midden- en hoge inkomens. Dat gaat dan misschien wel ten koste van de arbeidskorting of de conditionele lastenverlichting die iedereen zou krijgen. De minister heeft gezegd dat het nooit alleen om één maatregel gaat, maar dat het totale inkomensbeleid kan worden herzien. Ik breng dan al mijn voorstellen nog maar even in herinnering; zij staan op papier. Ik voeg er één aan toe. Wij hebben voorgesteld om de nominale premie te schrappen en op een andere manier in te vullen. Ik voeg daaraan toe: is het niet beter om niet de nominale premie te verhogen, maar eenvoudigweg de AWBZ-premie? Die premie is gekoppeld aan het inkomen. Wij hebben laten uitrekenen dat als de AWBZ-premie voor iedereen met 0,3% omhoog gaat, de minister ook zijn financiële genoegdoening heeft. Dat is dan wel eerlijker, want iedereen betaalt dan naar rato van zijn inkomen. Dat zal ook tegenover de vakbeweging een goed bod zijn om loonmatiging te krijgen.
De heer Van Beek (VVD):
Heeft de collega niet gehoord dat de keuze van het kabinet voor deze verschuiving zo goed uitkwam, omdat daarmee de inkomensverhoudingen juist werden rechtgetrokken? De verhouding tussen werkenden en niet-werkenden en de verhouding tussen de diverse inkomensgroepen komen er juist door deze correctie beter uit te zien. Zonder deze maatregel is er juist een heel scheef beeld.
De heer Crone (PvdA):
Ja, maar dat is juist het punt: de mensen onder modaal gaan er ook op achteruit. Dat geldt ook voor anderen, maar na alle voorafgaande jaren waarin de hoogste inkomens, de middeninkomens en ook de laagste inkomens erop vooruit gegaan zijn, moeten wij in het eerste jaar of de eerste twee jaar waarin het minder gaat, zoveel mogelijk proberen om de mensen aan de onderkant van achteruitgang te vrijwaren. Voor hen is nul al erg, terwijl voor een ander – voor u en voor mij – min één dragelijk is. Vandaar dat in het herstel van het inkomensbeeld een nominale premie altijd slechter is, want ook een gezin aan de onderkant betaalt twee keer de nominale premie. Dat is dus 200 euro voor een gezin aan de onderkant; dat is evenveel als voor modaal of iedereen daarboven. Dat kan via een procentuele premievorm in de AWBZ heel eenvoudig worden gecorrigeerd met dezelfde opbrengst. Dat is altijd beter voor de inkomensverdeling; dat kunt u niet ontkennen.
De heer Van Beek (VVD):
Ik begrijp dat wij het daarover niet eens worden. De vraag is inderdaad wat er beter is. Het plaatje dat u nu met uw voorstel construeert, leidt tot een aanzienlijke verslechtering van het totale beeld. Ik geef overigens toe dat dit ten gunste komt van de basis, degenen die het minste hebben, maar verder is het plaatje echt heel scheef getrokken.
De heer Crone (PvdA):
Ik schat in dat het tot modaal beter is en daarboven minder. Dat is precies wat ik wil bereiken: als het even slechter gaat, moeten mensen aan de onderkant in procenten niet evenveel inleveren als mensen daarboven. Daar worden wij het inderdaad nooit over eens, want dat is het verschil tussen ons.
De heer Van Beek (VVD):
Dat gebeurt ook niet.
De heer Crone (PvdA):
In procenten wel.
De heer Van Beek (VVD):
Nee, in procenten niet. In procenten gaan de hoogste inkomens er 1% tot 1,5% op achteruit; de laagste inkomens gaan er 0,75% op achteruit. Dat is dus niet waar.
De heer Crone (PvdA):
Ja, maar als je de nominale premie omzet in de AWBZ, is dat verschil nog kleiner en kun je de mensen op nul houden. Dat geef ik toe: het gaat mij om de nul voor de mensen aan de onderkant, de kleinste daling voor de middengroepen en een grotere daling voor de hoogste-inkomensgroepen.
De heer Van Beek (VVD):
Ik ben het ermee eens dat u dat effect bereikt, maar het is niet waar dat in het huidige plaatje iedereen procentueel evenveel inlevert.
De heer Crone (PvdA):
Dat ligt inderdaad genuanceerder dan ik zojuist abusievelijk zei, maar mijn uitgangspunt blijft koopkrachtbehoud aan de onderkant en voor de middengroepen. Dat kan langs de weg die ik heb aangegeven.
Slechts één korte zin over al het groene, groen beleggen, ecotaksen enzovoort. Het kabinet heeft gelukkig toegezegd dat wij nog voor de belastingbehandeling een brief krijgen over de vraag of de MEP-subsidie er komt en, zo niet, hoe dat in het bestaande belastingplan kan worden gerepareerd. Wij komen hierop dus voluit terug in het kader van het belastingplan.
Mijn laatste punt is de gesubsidieerde arbeid. Voor ons is dat een cruciaal punt. De minister heeft dit punt verduidelijkt. Er was een toename van het aantal gesubsidieerde banen voorzien met 6000; die toename komt er niet. Dat begrijpen wij en dat accepteren wij, maar het kabinet schrapt ook 8000 van de bestaande banen voor 2003; dat accepteren wij niet. Ik zal eerst de motie voorlezen en zal haar vervolgens kort toelichten.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat:
- bezuinigingen in 2003 op ID-banen, WIW-banen en de VLW-regeling slecht zijn voor betrokkenen en slecht voor de nuttige publieke taken die zij verrichten voor veiligheid, zorg en onderwijs;
- modernisering van deze voorzieningen, gericht op reguliere arbeidsplaatsen, noodzakelijk is, maar aan een volgend kabinet moet worden overgelaten, mede vanwege de demissionaire status van het huidige kabinet;
- het schrappen van beschermde arbeid budgettair in 2003 weinig oplevert, omdat het leidt tot grotere werkloosheid;
draagt het kabinet op, de voorgenomen bezuinigingen voor 2003 op de ID-banen, de WIW-banen en de VLW-regelingen ongedaan te maken, voor een overeenkomstig bedrag de arbeidskorting minder te verhogen en de daartoe noodzakelijke wijzigingen aan de Tweede Kamer voor te leggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Crone en Vendrik. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 48(28600).
De heer Crone (PvdA):
De kern van de motie betreft precies wat ik zei: wij willen de arbeidsplaatsen die nu "gesubsidieerde arbeid" heten, zoveel mogelijk regulariseren; dus gewoon bij de instellingen, gewoon onder de cao en wat dies meer zij. Dat is volgens mij een Kamerbrede wens, maar het regulariseren gaat nu samen met het schrappen in het aantal banen. De gemeente Rotterdam meldt ons bijvoorbeeld in het veiligheidsplan – dat staat er met zoveel woorden – dat deze ombuigingen moeten worden geschrapt omdat zij steeds minder mensen krijgt voor veiligheidsbewaking.
De voorzitter:
Ik geef u nog twee zinnen. U zou uw motie kort toelichten en u bent ruimschoots over uw tijd.
De heer Crone (PvdA):
Wij willen dus regulariseren, maar wij willen niet minder plaatsen. Wij willen minstens evenveel plaatsen handhaven, want dat vereisen de zorg en het onderwijs. Budgettair kost het ongeveer 200 mln euro. Dat bedrag willen wij graag dekken uit de arbeidskorting, die dan dus minder omhoog gaat.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor zowel de schriftelijke als de mondelinge beantwoording van de vragen. Ook zwaai ik lof toe aan de ambtenaren, van wie duidelijk is dat zij tot diep in de nacht hebben meegewerkt aan de beantwoording van de vragen.
De CDA-fractie is blij met de schriftelijke toezegging van de bewindslieden om snel mee te werken aan het fraudevrij maken van het sofi-nummer. Mijn fractie hecht daar zeer sterk aan en het ministerie van Financiën heeft op dit vlak een taak. Ik heb begrepen dat er ook afstemming plaatsvindt met andere departementen die hierbij betrokken zijn, zodat het sofi-nummer weer een goede functie kan vervullen.
De CDA-fractie betreurt het dat de levensloopregeling niet kan worden ingevoerd per 1 januari 2003. Wij gaan ervan uit dat deze regeling in de loop van volgend jaar kan worden vormgegeven. Wij zien uit naar de uitkomst van het overleg met de sociale partners en wij wachten af wat dit oplevert.
Ik heb een vraag aan de staatssecretaris over de wijziging van het afschrijvingssysteem op onroerend goed dat als belegging wordt aangehouden. Ik had daarvoor in eerste termijn geen tijd meer. Er is een opbrengst ingeboekt van 75 mln. Welke economische effecten heeft dit? In Noorwegen is een dergelijke regeling in verband met de economische effecten teruggedraaid. In Duitsland geldt een vast afschrijvingspercentage. Ik noem dit als alternatief. Bij de behandeling van het belastingplan komen wij hierop terug.
Wij hebben goed geluisterd naar wat de minister heeft gezegd over de aanleg van de Hanzelijn, over de aanleg van de A2 en over de reductie op de korting op de subsidie voor het openbaar vervoer. Er is gezegd dat de dekkingen technisch in orde zijn. Ik dien hierover de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de economische structuur van het land alsmede het leefmilieu gebaat zijn bij een voortvarende aanleg van de Hanzelijn en de ondertunneling van de A2 bij Maastricht;
overwegende dat het openbaar vervoer gebaat is bij een minder snelle afbouw van de regiobijdrage voor het stads- en streekvervoer;De Nerée tot Babberich
voorts overwegende dat hiervoor onvoldoende middelen beschikbaar zijn op de begroting van Verkeer en Waterstaat;
constaterende dat het mogelijk is een structurele korting door te voeren op de begrotingen van VROM (ISV-budgetten), V en W (taakstelling Rijkswaterstaat), en dat het mogelijk is een deel van de onverplichte middelen uit het Fonds Economische Structuurversterking (ICES-KIS-3-middelen) aan te wenden;
verzoekt de regering, structureel middelen ter beschikking te stellen voor de bovengenoemde projecten, zoals weergegeven in onderstaand overzicht,
(Het overzicht is opgenomen aan het eind van deze editie.)3
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden De Nerée tot Babberich, Van As, Van Beek en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 49(28600).
De heer Crone (PvdA):
De heer De Nerée tot Babberich zei dat volgens de minister de dekking technisch deugde, maar dat hij het met de politieke afweging niet eens was. Over dat laatste heb ik ook een vraag. Ik ben het zeer eens met de doelen, hoewel ik die een beetje slap vind. Ik wil de motie steunen, mits de corporaties of de stadsvernieuwing daar niet de lasten van hebben. Kan de heer De Nerée tot Babberich garanderen dat dit niet het geval zal zijn of, mocht dit wel zo zijn, dat wij dat dan samen repareren?
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Ik kan het niet garanderen. Deze dekking was destijds voorzien en is nu al door het ministerie voor 2003 en 2004 "wegverplicht" voor de woningbouwcorporaties. Voor 2005 is dat structureel nog niet gebeurd, dus als het probleem zich voordoet, moet het zich voordoen in 2003. Wij zullen dan bezien wat er gebeurt.
De heer Vendrik (GroenLinks):
U constateert terecht dat het kabinet het voorstel voor een verlofregeling intrekt. Wat is gegeven dit politieke feit de positie van het CDA ten aanzien van het belastingplan?
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Ik meen dat ik duidelijk ben geweest in mijn eerste termijn. Als er geen verlofregeling is die naadloos aansluit op de spaarloonregeling, zullen wij daaraan consequenties verbinden voor die spaarloonregeling en de regelingen die daaraan annex zijn. Vandaag heb ik gehoord dat de verlofregeling niet kan worden ingevoerd en wij wachten nu het resultaat van het overleg met de sociale partners af. Gisteren heb ik benadrukt dat wij erg hechten aan een akkoord met de sociale partners, gezien de slechte economische situatie. De bewindslieden zullen dat resultaat tijdig aan ons voorleggen zodat wij daarmee rekening kunnen houden tijdens de behandeling van het belastingplan.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik vind dat het tijd wordt dat er standpunten worden ingenomen. Het kabinet heeft geen standpunt en u hebt geen standpunt.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Wij hebben wel degelijk een standpunt ingenomen. Wij wilden graag de levensloopregeling en wij hebben het kabinet gevraagd of dat mogelijk is. Het kabinet zegt dat dat niet kan voor 1 januari a.s. Toen hebben wij gezegd dat het spaarloon niet zonder meer kan worden afgeschaft, want het moest immers naadloos aansluiten. Ook hebben wij gezegd dat het kabinet moet aangeven wat er wél kan gebeuren als de levensloopregeling er niet kan komen. Het kabinet geeft nu aan dat het met de sociale partners gaat praten, onder andere over de spaarloonregeling. Ik heb de minister daar vanmiddag nog over geïnterrumpeerd. Ik heb hem gevraagd of hij kan kijken of er niet een klein beetje kan worden gedeblokkeerd als blijkt dat hij de spaarloonregeling niet helemaal kan handhaven omdat het financieel niet haalbaar is. Als niet de hele regeling wordt gehandhaafd, hoeft de hele blokkering ook niet te worden gehandhaafd. Wij zullen kijken wat er uit het overleg komt. Daarna bepalen wij ons standpunt. Ik dacht dat wij vrij duidelijk waren geweest.
Mevrouw Giskes (D66):
Mag ik uit deze woorden afleiden dat het CDA er met terugwerkende kracht spijt van heeft dat het in de tijd dat het nog dapper was om dualistisch te zijn – toen het kabinet nog gewoon missionair was – geen steun heeft gegeven aan onze motie? Die motie roept namelijk op, de spaarloonregeling, inclusief de 500 mln die achter de hand zijn gehouden, in te brengen in het overleg met de sociale partners.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Ik heb daar helemaal geen spijt van. Ik ging er destijds van uit dat de levensloopregeling ingevoerd kon worden. De spaarloonregeling is dan helemaal niet aan de orde.
Mevrouw Giskes (D66):
Hebt u ook begrepen dat er een verschil van 600 mln zit tussen de spaarloonregeling en de levensloopregeling?
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Dat heb ik begrepen.
Mevrouw Giskes (D66):
Vindt u dat één op één vergelijkbaar?
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Het is niet één op één. Het was een levensloopregeling die moest worden opgebouwd uit bestaande regelingen en die 200 tot 400 mln zou gaan kosten. Wij hoopten dat er in het overleg met de sociale partners collectief elementen aan zouden kunnen worden toegevoegd. Wij hebben die motie niet gesteund omdat wij ervan uitgingen dat de spaarloonregeling zou worden afgeschaft en dat de levensloopregeling daar per 1 januari 2003 voor in de plaats zou komen.
Mevrouw Giskes (D66):
En dat de betrokkenen er dus per saldo 600 mln minder aan over zouden houden.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Wij hebben gekeken naar het hele pakket en naar wat er na het overleg met de sociale partners nog in zou kunnen komen. Wij zullen zien. Wij vinden het jammer dat de levensloopregeling niet per 1 januari 2003 wordt ingevoerd. U krijgt dus uw zin: het spaarloon wordt nu ingebracht in het overleg met de sociale partners. Uw motie wordt dus alsnog uitgevoerd.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank de collega's voor de aandacht die zij hebben gegeven aan het plan dat de heer Crone en ik hebben opgesteld. Ook dank ik beide bewindslieden. Ik moet zeggen dat de minister van Financiën een tikje bescheidener was dan ik hem had toegedicht. Dat is een positieve constatering. Ik hoor graag hoe het verder gaat met het zogenaamde voor-najaarsoverleg, want ik kan mij voorstellen dat wij volgende week een derde termijn hebben. Dit debat, dat blijkt alweer uit de positie van de CDA-fractie, noopt tot een nadere, finale afronding. Het kabinet heeft nog geen standpunt, fracties hebben nog geen standpunten. Zo schiet het niet op in demissionaire tijden.
Ik heb ook geen moties voor de toekomst, want het kabinet gaat weg. Ik wil namens de heer Crone en mijzelf één motie indienen. De vraag erachter is hoe je omgaat met een uitgavenkader in slechte tijden, welke prioriteit je geeft aan het financieringstekort. Krijgt dat een absolute prioriteit of wordt daarmee wat realistischer omgegaan? Daarover gaat de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het niveau van uitgaven aan onderwijs, zorg en veiligheid in Nederland steeds verder gaat achterlopen bij het niveau in andere ontwikkelde landen;
overwegende dat daarmee de economische ontwikkeling en de kwaliteit van de samenleving worden geschaad;
overwegende dat conform Europees beleid ten aanzien van het Stabiliteitspact, zoals ook ondersteund door de president van de ECB, procyclisch beleid niet wenselijk is omdat het snel economisch herstel in de weg staat, en dat derhalve het financieringstekort geleidelijker dient te worden teruggebracht;
verzoekt het kabinet, het uitgavenkader substantieel ruimer vast te stellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik en Crone. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 50(28600).
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik begon met een aardig welkomstwoord aan beide bewindslieden. Dat vraagt natuurlijk ook om een aardige afsluiting. Dag heren!
De heer Van As (LPF):
Voorzitter. Ik wil in de eerste plaats de minister en de staatssecretaris bijzonder bedanken voor hun goede beantwoording van de vragen die mijn fractie in eerste termijn heeft gesteld.
Mijn fractie heeft met genoegen kennisgenomen van het feit dat goed overleg zal plaatsvinden met de sociale partners, zodat duidelijkheid ontstaat over de spaarloonproblematiek. Wij wachten die onderhandelingen af en zullen aan de hand daarvan ons oordeel nader bepalen. Mocht dit leiden tot handhaving van het spaarloon, dan staan wij daar, zoals gezegd, achter. Ik heb begrepen dat ook overleg zal plaatsvinden over de pensioenfondsen met de minister en staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dat overleg wachten wij af.
Mijn fractie kan zich vinden in de schriftelijke beantwoording inzake de taakstelling die is opgelegd aan De Nederlandsche Bank. Op het groen beleggen komen wij terug bij de behandeling van het belastingplan. Wij gaan ook akkoord met de voorgestelde maatregelen met betrekking tot het bewaken van de integriteit van de financiële markten. Op dat punt kunnen wij ons zeker vinden in de beantwoording van de regering.
Wij hebben ons standpunt kenbaar gemaakt over de euro en over de uitbreiding van de EU. Wij verschillen daarin wellicht van mening met de bewindslieden. Dat is een behoorlijke nuancering, zeker waar het de uitbreiding van de EU betreft. Onze woordvoerder op dit terrein, de heer Palm, heeft al duidelijk het standpunt van de LPF in dezen medegedeeld.
De maatregelen inzake de staatsschuld hebben weinig impact voor 2003, dus die laat ik voor wat zij zijn. Mijn fractie verschilt helaas van mening met het kabinet over de afschrijvingsperiode. Wellicht komen wij elkaar volgend jaar op dit vlak weer tegen, misschien in een wat andere samenstelling. Dat blijft voor ons allemaal even spannend.
Het gaat vandaag in wezen om het algemene financiële beleidskader van het kabinet. Mijn fractie dringt toch aan op een wat meer uitgebreide en adequate aanpak van de zoeklichtenactie. De minister heeft mij in die zin gerustgesteld met zijn uitspraak dat hij bereid is, de IBO's naar 2003 te halen. Toch gaat ons dat niet ver genoeg. Dat is niet om de minister voor de voeten te lopen, maar ik wil wel bij hem aandringen op een meer structurele aanpak van het geheel. In dat licht dienen wij de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat een solide financieel beleid, waarbij ook ruimte dient te zijn voor nieuw beleid, door het kabinet geboden is;
van mening dat de huidige interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO's) meer zijn gericht op de verbetering van de doelmatigheid van het beleid c.q. de beleidsuitvoering;
van mening dat een bredere aanpak gewenst is, teneinde meer financiële ruimte te creëren voor extra aflossing van onder andere de staatsschuld en/of nieuw beleid;
verzoekt de regering, alle rijkstaken eens tegen het licht te houden door middel van een op te starten "zoeklichtactie", welke als continu proces tot doel heeft om alle rijkstaken qua taakstelling, omvang en kosten door te lichten en bijzondere aandacht te besteden aan alle subsidieregelingen;
verzoekt de regering, hiervoor een stuurgroep in te stellen onder leiding van de minister van Financiën en bij de Voorjaarsnota 2003 met een plan van aanpak te komen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 51(28600).
De heer Van As (LPF):
Wij vinden dat de beantwoording van de staatssecretaris met betrekking tot de centrale subsidiedienst wat vaag bleef. Hij zei in wezen: de eerste jaren kan er weinig plaatsvinden. Wij vinden dat het een onderzoek waard is. Derhalve dienen wij de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat een goed overzicht met betrekking tot de uitbetaling van subsidies en uitkeringen ontbreekt;
van mening dat het onderbrengen van subsidies en uitkeringen via één loket de efficiency bevordert;
van mening dat hierdoor de armoedeval beter in kaart kan worden gebracht, effectief kan worden bestreden, alsmede de fraude beter kan worden aangepakt;
verzoekt de regering, te onderzoeken of de uitbetaling van alle uitkeringen en subsidies niet beter kan worden ondergebracht in één "centrale subsidiedienst", die een directe verbinding onderhoudt met de belastingdienst, en bij de Voorjaarsnota 2003 met een voorstel hieromtrent te komen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van As. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 52(28600).
De heer Van As (LPF):
De heren Crone en Vendrik of Vendrik en Crone – al naar gelang de lengte is het misschien andersom – hebben ook een motie ingediend, waarvoor wij aanvankelijk enige sympathie hadden. Nu wij ons nader hebben beraden, zien wij toch niet zoveel in de Melkertbanen. Het gaat hierbij namelijk om gesubsidieerde banen. Wij hebben uit de opmerkingen van staatssecretaris Rutte begrepen dat er geen bloed vloeit met het wegvallen van de banen waarom het hier gaat. De gemeenten hebben een eigen budget en daarnaast is er nog een reïntegratiebudget. Wij wijzen als LPF-fractie deze gesubsidieerde banen af, omdat deze niet structureel leiden tot het verkrijgen van een goede functionele baan. Verder hebben wij begrepen dat de wijze waarop de mensen nu in deze banen zijn geplaatst, weinig perspectief biedt voor de toekomst. Wij moeten dus de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie teleurstellen, aangezien wij ons niet kunnen vinden in deze motie.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Crone staat te popelen.
De heer Crone (PvdA):
Ik ben het er volstrekt mee eens dat de regularisering van de ID/Frank de Grave-banen nu eindelijk eens moet plaatsvinden. Het moeten normale banen worden; daarover hebben wij geen meningsverschil. Het kabinet verlaagt met de bezuiniging echter tegelijkertijd het aantal banen. Zo komen er op basis van het veiligheidsplan in Rotterdam – de heer Van As kent dat beter dan ik – 15% minder mensen voor de veiligheid op straat. De mensen zijn dan wel geregulariseerd, maar het zijn er toch minder. Door regulariseren krijg je niet in plaats van acht tien mensen op straat. Wij willen die tien graag houden. Mijn vraag aan de heer Van As is: deelt u mijn opvatting dat het aantal op peil moet blijven? Het overgangsjaar 2003 is nodig om dat te regelen.
De heer Van As (LPF):
Voorshands ben ik er niet van overtuigd dat de bezuiniging leidt tot het effectief wegvallen van deze plaatsen. De gemeenten, met name de gemeente Rotterdam, hebben hiervoor eigen middelen. Ik heb van mijn fractiegenoten begrepen dat hierover nog een discussie plaatsvindt bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Die wacht ik voorshands af.
De heer Crone (PvdA):
Wachten op de begrotingsbehandelingen kan, maar extra geld uittrekken kan dan niet meer. Wij kunnen dan geen envelop van 200 mln euro meer maken uit de minder stijgende arbeidskorting. Als wij nu samen een envelop maken, dan kunnen wij de besteding daarvan bij de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen invullen.
De heer Van As (LPF):
Hoewel de uitdaging van de heer Crone heel sympathiek en uitdagend is, vinden wij het toch niet op onze weg liggen om daaraan mee te werken. Doordat de dekking in de arbeidskorting ligt, worden ook weer mensen met een laag inkomen getroffen. Wij zien er dus helemaal niets in.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Het gaat niet alleen om de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarbij natuurlijk nog verder gesproken wordt over de toekomst van ID- en WIW-banen. Over ruim een week staan wij namelijk weer tegenover elkaar – ik hoop naast elkaar – om bijvoorbeeld afdrachtskorting inzake langdurig werklozen te bespreken. Die treft ook alle ID'ers en de financiering daarvan. Dat staat ook in de motie. Het gaat niet alleen om de uitgavenkant, maar ook om de lastenkant. Ik hoor de heer Van As hier zojuist zeggen dat hij het nog nader zal bekijken als het kabinet met de sociale partners heeft gesproken, althans, zo heb ik het verstaan. Ik dacht dat de LPF geen groot voorstander was van het poldermodel. Het is ook aan de LPF-fractie om hierbij eens een positie in te nemen. Wij hebben er lang genoeg over gesproken.
De voorzitter:
Wat is uw vraag, mijnheer Vendrik? Uw interruptie begint op een derde termijn aan de interruptiemicrofoon te lijken.
De heer Van As (LPF):
Ik begrijp dat de heer Vendrik mij eerder moed wil inspreken, dan dat hij eigenlijk een vraag heeft. Ik houd voorshands vast aan het standpunt dat ik zojuist uiteengezet heb. Wij wachten de behandeling in de commissie af, evenals de uitkomst van de onderhandelingen tussen het kabinet en de sociale partners.
Mevrouw Giskes (D66):
Ook aan de heer Van As vraag ik of hij de motie van de fracties van D66 en GroenLinks over het spaarloon, die werd voorgesteld bij de algemene politieke beschouwingen, met terugwerkende kracht steunt.
De heer Van As (LPF):
Ik heb gezegd dat wij de onderhandelingen die het kabinet met de sociale partners voert over het spaarloon, afwachten. Aan de hand daarvan nemen wij een standpunt in. Wij hebben al uitgesproken dat wij achter handhaving van het spaarloon staan als daar niets uitkomt.
Mevrouw Giskes (D66):
Daar ging de motie over. Het antwoord is dus "ja"?
De heer Van As (LPF):
Ik heb uw motie niet meer voor de geest, want zij is al weer enige tijd geleden behandeld.
Mevrouw Giskes (D66):
Toen behoorde u nog tot de coalitie die het kabinet ondersteunde. Dat is misschien het verschil.
De heer Van As (LPF):
Wij wachten de onderhandelingen af. Vervolgens zult u ons standpunt in dezen zien. Wij bevestigen dan wat ik reeds gezegd heb.
De heer Van Beek (VVD):
Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de beantwoording. Er is een goede aanzet gegeven voor een verdere discussie, die zal plaatsvinden bij de behandeling van het belastingplan. Wij willen daarbij op vele onderdelen met de bewindslieden doordiscussiëren, bijvoorbeeld over de energiepolitiek en de groenbeleggingen. Natuurlijk willen wij met hen doorpraten over alles wat met de cao-partners wordt afgesproken. In die zin is het goed dat zij de toezegging hebben gedaan om ons daarover op korte termijn nader te berichten.
Ik heb een aantal moties voorbereid.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat nog steeds veel harddrugssmokkelaars (bolletjesslikkers) via Schiphol naar Nederland proberen te komen;
overwegende dat om dit te voorkomen de gehele justitiële keten verdere versterking behoeft;
voorts overwegende dat de aanpak bij de bron het meest effectief is;
verzoekt de regering om met de Nederlands-Antilliaanse regering af te spreken dat de grenscontroles op vliegveld Hato worden overgenomen door Nederlandse functionarissen van de douane en de Koninklijke marechaussee;
verzoekt de regering tevens, over te gaan tot intrekking van landingsrechten van luchtvaartmaatschappijen indien zij geregeld drugskoeriers vervoeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Beek en Cornielje. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 53(28600).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het veiligheidsbeleid een hoge prioriteit heeft;
constaterende dat er binnen de begroting van Justitie ruimte overblijft op het budget inburgering nieuwkomers;
spreekt als haar oordeel uit dat deze ruimte moet worden ingezet voor het veiligheidsbeleid en daarbinnen met name het beleid gericht op de oplossing van de problematiek van de bolletjesslikkers,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Beek. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 54(28600).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het niet uitgesloten is dat de vredesmissie in Afghanistan ook in 2003 zal worden voortgezet;
constaterende dat in dat geval adequate financiële dekking beschikbaar dient te komen;
spreekt als haar oordeel uit dat het wenselijk is binnen de begroting alvast rekening te houden met een aanvulling van het budget HGIS ten behoeve van vredesoperaties, via een verschuiving van middelen van non-ODA naar ODA,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Beek. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 55(28600).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er grote reorganisaties gaande zijn ten aanzien van het arbeidsmarktbeleid;
constaterende dat er binnen de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid incidenteel ruimte ontstaat, omdat de Lang-Laag-regeling in de aanloop minder geld zal kosten dan waarop in de begroting gerekend is;
spreekt als haar oordeel uit dat deze ruimte moet worden ingezet voor het arbeidsmarktbeleid binnen de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Beek. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 56(28600).
De heer Van Beek (VVD):
De tweede motie biedt de financiering voor de eerste motie.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Wacht de VVD-fractie nu op de uitkomst van het vervroegde najaarsoverleg van volgende week of gaat zij heel snel een amendement indienen op het belastingplan om het spaarloon te redden? Hoe gaat de VVD dat dan dekken?
De heer Van Beek (VVD):
Ik verwacht dat wij voor de behandeling van het definitieve belastingplan uitsluitsel krijgen over de afspraken met de sociale partners. Dat heb ik ook afgeleid uit de uitspraken van het kabinet en van de minister. De Kamer weet hoe wij het zouden willen doen als het alleen aan ons lag. Ik heb dat in eerste instantie aangegeven en fractievoorzitter Zalm zei het daarvoor ook al een keer. Wij hebben toen gezegd dat wij niet alleen willen proberen om onze opvattingen in de Kamer te realiseren op het risico af dat de sociale partners het daar niet mee eens zijn. Daarom hebben wij het kabinet uitgenodigd om het mee te nemen. De Kamer kent onze opvatting. Ik hoop dat de minister terugkomt met de mededeling dat onze opvatting het bij de sociale partners heeft gered. Ik kan mij ook voorstellen dat er een nuancering van ons standpunt plaatsvindt. Dan moet bij de behandeling van het belastingplan tot definitieve besluitvorming worden gekomen. Als ik de signalen vanuit de vakbeweging en van de werkgevers goed heb geïnterpreteerd, willen zij graag van de regeling af. Het zal duidelijk zijn dat dit betaald moet worden, want het is geen douceurtje. De 800 mln is een verschuiving binnen een pakket.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik concludeer dat de VVD, na de chocoladeletters in De Telegraaf "Zalm redt spaarloon" ineens de grootste liefhebber van het poldermodel, het nu allemaal weer overlaat aan de sociale partners. Dat vind ik geen sterke oefening. De heer Van Beek doet niet wat hij zegt.
De heer Van Beek (VVD):
Wij plaatsen die letters niet. Wij hebben de ruimte gegeven aan het kabinet om een punt dat in ons verkiezingsprogramma stond en in het regeerakkoord stond, te offeren voor het hogere doel, namelijk verdere loonmatiging. De heer Vendrik weet precies hoe wij het zouden willen dekken en wij hebben nu aan de regering gevraagd om dat mee te nemen in een overleg met de sociale partners. Dat lijkt mij alleszins logisch.
De heer Crone (PvdA):
De heer Van Beek heeft van mij gisteren al de prijs gekregen voor het understatement van het jaar. Nu zegt hij weer dat het een offer is voor de VVD om dit punt uit het verkiezingsprogramma in te ruilen voor loonmatiging. Mijn vraag is echter ernstiger. Stel dat de sociale partners gezamenlijk zeggen dat in het totaalpakket is 800 mln euro wel heel veel geld is, dat zij het spaarloon willen behouden, maar voor ieder tegen hetzelfde tarief omdat wij dan andere dingen kunnen doen. Zegt de VVD-fractie dan dat zij dat niet wil? Of laat zij het dan echt over aan de sociale partners om gezamenlijk een nieuw pakket te maken?
De heer Van Beek (VVD):
Nee, ik heb vanmiddag al gezegd dat ik dat een zeer ongelukkige oplossing zou vinden en dat ik ervan uitging dat de regering daar niet mee uit het overleg zou terugkomen. Als wij een regeling handhaven of veranderen, moet dat eerlijk gaan. De wijze waarop u met name in uw eigen voorstel met deze regeling omgaat, vind ik niet eerlijk. Ik kan me dus voorstellen dat de regeling moet worden afgeslankt omdat 800 mln te veel is omdat er dan te veel met andere lasten verschoven zou moeten worden, maar dat zou ik op een andere manier willen bewerkstelligen dan met uw voorstellen. Ik zou het eerlijker willen verdelen.
De heer Crone (PvdA):
Maar als de sociale partners nu zelf de regeling willen afslanken, zoals u het zegt, en op een manier die u niet aanstaat, zegt u dan opeens dat dat niet de bedoeling was en gaat u dan de sociale partners in de wielen rijden? U gaf hun zojuist nog de vrije hand, maar nu toch weer niet helemaal?
De heer Van Beek (VVD):
Het is niet zozeer een kwestie van de vrije hand geven, er zijn drie partners die onderhandelen: werkgevers, werknemers en het kabinet. En ik mag aannemen dat het uiteindelijke resultaat ter beoordeling aan de Kamer zal worden voorgelegd.
De voorzitter:
Mevrouw Giskes, ik zie u naar de interruptiemicrofoon lopen. Kunnen wij uw vraag voorspellen?
Mevrouw Giskes (D66):
Drie keer raden, voorzitter.
De heer Van Beek (VVD):
Ja, u krijgt achteraf gelijk, mevrouw Giskes.
De heer Van der Vlies (SGP):
Hebt u voor mij ook nog iets...?
De heer Van Beek (VVD):
U bent wat minder voorspelbaar...
Mevrouw Giskes (D66):
Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. Ik heb geen tijd meer, dus ik lees alleen een motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het in het belang van de Nederlandse economie is dat ondernemerschap niet wordt ontmoedigd door de wijze waarop onverhoopte betalingsproblemen van bedrijven worden afgewikkeld;
verzoekt het kabinet, voor het einde van 2002 de Kamer te berichten hoe de faillissementswetgeving zodanig wordt aangepast dat de mogelijkheden van door- en herstart optimaal worden en het maatschappelijk rendement van het ondernemerschap niet onnodig wordt belast door de afwikkeling van betalingsproblemen in één hand te leggen en daarbij de preferente positie van de belastingdienst en de uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid te betrekken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Giskes. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 57(28600).
Minister Hoogervorst:
Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar beknopte inbreng in tweede termijn. Ik zal proberen, even beknopt te antwoorden.
De heer Crone heeft het kabinet verweten, een simpele anorexiastrategie te voeren. Dit is natuurlijk wat sterk aangezet. Het kabinet zou ervan uitgaan dat het op lange termijn altijd beter wordt als je maar meteen bezuinigt. Dat is natuurlijk niet zo, je moet met verstand bezuinigen, je moet bezuinigen waar het naar je gevoel wel een tandje minder kan. Bovendien hebben wij heel duidelijk gemaakt dat het kabinet het verstand niet op nul heeft gezet en dat wij ondanks onze dringende wens om de tekorten weg te werken, vastgelegd in het Strategisch akkoord, en eigenlijk ook ondanks het dringende advies van de Kamer een tekort hebben toegelaten, met pijn in het hart. Dit geeft wel aan dat wij niet blind een bepaalde budgettaire strategie volgen.
De heer Crone heeft zich verder verheugd over de souplesse die hij heeft waargenomen op het punt van het spaarloon, en met name over mijn toezegging dat ik niet star zal vasthouden aan het inkomensbeleid. Ik weet niet of hij mij helemaal goed heeft begrepen. Wat ik heb gezegd, is dat ik, als er een nieuw pakket zou voortvloeien uit het overleg met de sociale partners, de effecten daarvan op het koopkrachtbeeld heel goed zal bekijken en dat ik er samen met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor zal waken dat er allemaal rare dingen gebeuren.
Wat betreft de suggestie van de heer Crone om in plaats van de nominale ZFW-premie te verhogen een procentuele verhoging van de AWBZ-premie door te voeren, wijs ik erop dat het basiskoopkrachtbeeld al behoorlijk nivellerend is en dat ik er geen behoefte aan heb om dat nog meer nivellerend te maken. Immers, de heer Crone draait daar niet omheen. Hij zegt dat gewoon zo en het vloeit eruit voort: hij wil de minima niet in de min zetten. Wij doen dat op een heel lichte manier, veel minder dan bij de werkenden. Wij vinden dat een verantwoord beeld. Ik denk niet dat het goed is, als de uitkomst van deze begroting zou zijn dat in een tijd waarin het heel slecht gaat met de Nederlandse economie, de minima erop vooruit gaan terwijl de werkenden behoorlijk zwaar inleveren. Ik vind dat als wij moeten inleveren – en dat moet gebeuren – dit een beetje eerlijk gespreid moet zijn en dan mogen ook de minima daar een bijdrage aan leveren. Die bijdrage is immers nog altijd een stuk minder dan die van de middeninkomens.
De heer Crone (PvdA):
Maar als koopkrachtbehoud voor groepen aan de onderkant en voor middeninkomens een belangrijke bijdrage kan leveren aan loonmatiging, dan zult u daar niet blind voor zijn? Mijn kinderhand is gauw gevuld, maar ik reken op uw creativiteit in dat opzicht.
Minister Hoogervorst:
Ook een goede financiële prikkel tot het aanvaarden van werk heeft een positieve uitwerking op loonmatiging.
Voorzitter. Ik kom bij de motie van de heer Crone die erop gericht is de bezuiniging op de ID-banen te matigen en niet om deze geheel weg te nemen, als ik het goed heb begrepen. Ik vrees toch dat ik mij in die motie niet zal kunnen vinden, even los van de vraag of de som van 200 mln die de heer Crone genoemd heeft, correct is. Dat kan ik zonder ambtelijk advies niet zo snel beoordelen, maar daar gaat het in principe ook niet zo sterk om. Er is een dekking bij gelegd in de vorm van een beperking van de arbeidskorting. Hij zal begrijpen dat dit in strijd is met onze begrotingssystematiek, namelijk om een uitgavenverlaging ongedaan te maken met behulp van een verhoging van de lasten. Dit gevoegd bij het feit dat wij de bezuiniging op de ID-banen wel verantwoord vinden, maakt dat ik deze motie zal ontraden.
De heer Crone (PvdA):
Als u de motie ontraadt en deze toch wordt aangenomen, treedt u dan af?
Minister Hoogervorst:
Nee, dat kan ik niet.
De heer Crone (PvdA):
Dat relativeert het belang van uw woorden. In alle ernst, ik neem aan dat u het oordeel aan de Kamer overlaat. U weet wat sociale partners ervan zeggen.
Minister Hoogervorst:
Wij zullen zien hoe het loopt met deze motie. Ik weet trouwens niet of u in een missionaire situatie erg bang van de dreiging van aftreden zou zijn geworden; dat maakt voor u, in uw geval, misschien niet zo verschrikkelijk veel uit.
Voorzitter. De heer De Nerée tot Babberich is zo vriendelijk geweest om lovende woorden voor de ambtenaren uit te spreken. Hij is oud-ambtenaar van Financiën en dat ben ik ook; wij weten dus wat het is. Ik ben heel blij dat hij mij niet doet vergeten om dit namens hem over te brengen aan mijn ambtenaren!
Dit brengt mij bij de motie van de heer De Nerée die op zich een sympathieke doelstelling inhoudt met betrekking tot de Hanzelijn en het stads- en streekvervoer. Ik heb in eerste termijn mijn ernstige bezwaren bij een aantal van de dekkingen voor deze motie naar voren gebracht. Het gaat dan over de reductie van de volumetaakstelling van Rijkswaterstaat en de financiering van de woningbouw. Ik moet erop wijzen dat het genoemde bedrag van 30 mln nog niet in de taakstelling zat en additioneel is ten opzichte van de taakstelling die er al ligt. Ik noem nu maar even twee zaken en dat is al heel pittig. Mocht deze motie worden aangenomen, dan zal ik die in het kabinet aan de orde moeten stellen en mij op de kwestie moeten beraden. De kortingen hebben namelijk betrekking op de beleidsterreinen van de collega's en hen moet ik nog wel onder ogen kunnen komen.
De heer De Nerée tot Babberich (CDA):
Ik heb er geen bezwaar tegen dat de minister een betere financiering vindt.
Minister Hoogervorst:
Dat begrijp ik.
Voorzitter. Ik ben de heer Vendrik nog een paar gegevens schuldig. Ik meen een heldere brief te hebben geschreven over de 82 mln en de levensloopregeling.
Wat de MEP betreft, zijn alle inspanningen erop gericht om het wetsvoorstel nog voor de plenaire behandeling van het belastingplan bij de Kamer in te dienen. De geachte afgevaardigde vindt echter dat het een zeer snel volgt op het ander. Om aan de bezwaren tegemoet te komen, wil ik mij tot het uiterste inspannen en proberen, de Kamer volgende week een contourennotitie te doen toekomen. Dat zal dan dus voorafgaan aan de indiening van het werkelijke wetsvoorstel. In deze nota zult u op meer dan alleen de grote lijnen kunnen ontwaren wat wij van plan zijn. Mochten onze pogingen niet lukken, dan hebben wij nog altijd iets in de achterzak: de fiscale variant. Daarop wil ik echter niet vooruitlopen. Ik hoop dat ik met het toezeggen van een contourennotitie de zorgen van de geachte afgevaardigde enigszins kan wegnemen.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat is voor een deel gebeurd. Ik wil dan wel dat wij over de nota volgende week overleg voeren. Het lijkt mij namelijk niet verstandig alles te behandelen op de ene dag waarop het belastingplan aan de orde is. De contourennota is erg interessant, want daarin zouden wij kunnen lezen wat het fiscale alternatief inhoudt. U zegt namelijk nadrukkelijk iets in uw achterzak te hebben. Het is dan logisch, ons van dat fiscale alternatief in kennis te stellen.
Minister Hoogervorst:
Ik vind niet dat wij tegelijk verschillende routes moeten bewandelen Ik zal ervoor zorgen dat u begin volgende week met betrekking tot deze problematiek iets meer houvast heeft.
De heer Vendrik (GroenLinks):
U kondigt nu voor de tweede keer een fiscaal alternatief aan. Dat doe ik niet. Overigens, zou ik dat interessant vinden, want op dit punt heb ik ook gedachten. Er is een verzoek voor ondersteuning van een amendement. Dat gaat vanavond uw kant op. Het gaat er nu om dat u een fiscaal alternatief aankondigt, maar tegelijk zegt: u krijgt niet te horen wat het inhoudt. Over tien dagen moeten wij echter een besluit nemen. Zoiets kan toch niet. Daarom: laat ons begin volgende week weten wat het alternatief is. Dan weten wij waar u met ons naar toe wilt. Over de keuzen kunnen wij dan volgende week spreken en dan verloopt de procedure nog een beetje ordelijk. Alles moet toch al heel snel.
Minister Hoogervorst:
Ik heb de neiging om voor het een of het ander te kiezen. Ik wil de situatie niet met allerlei varianten verwarrend maken. Mijn toezegging is dus: begin volgende week krijgt u een stuk van mij dat u meer duidelijkheid biedt.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Maar wij controleren uw keus. Daarom moeten wij de alternatieven kennen. Laat die nu de Kamer weten. Dat is waar ik voor pleit.
Minister Hoogervorst:
Voorzitter. Het lijkt mij niet goed dat ik in zeer korte tijd de Kamer met twee trajecten belast. Dat zou leiden tot een onnavolgbare discussie. Die zal toch al moeilijk genoeg zijn. Eigenlijk had ik mijn mond moeten houden, dat is wel duidelijk.
Voorzitter. Ik meld de heer Vendrik nog graag dat de antwoorden op zijn pensioenvragen morgen voor twaalf uur bij de Kamer zullen zijn.
Met de motie van de leden Vendrik en Crone wordt het kabinet opgeroepen om het uitgavenkader substantieel ruimer vast te stellen. Daarvoor wordt de goedkeuring van de president van de Europese Centrale Bank, de heer Duisenberg, genoemd. Ik meen deze motie eerst maar eens aan hem te moeten voorleggen en daarna mijn definitieve oordeel te moeten uitspreken. Ik heb echter een donkerbruin vermoeden dat hij het niet met de indieners van de motie eens zal zijn. Het is misschien een beetje kinderachtig wat ik nu zeg, want u begrijpt dat ik er geen voorstander van ben om het uitgavenkader substantieel ruimer vast te stellen. Ik vind het ook vreemd dat, als je voornaamste kritiek is dat wij procyclisch bezig zijn, je je richt op verhoging van het uitgavenkader. Ik ben het er ook niet mee eens, maar ik zou het consistent hebben gevonden als u had gezegd: Hoogervorst, laat die economische neergang via de lasten weglopen in het tekort. Dat is de weg van de volledig automatische stabilisatoren. U roept mij nu echter op de uitgaven te verhogen en stelt u dus geen procyclisch, maar een actief anticyclisch beleid voor. Dat vind ik helemaal niet overtuigend. Ik had uw verhaal sterker gevonden, al zou ik het nog ontraden, als u mij gewoon had gevraagd om alle lastenverzwaringen te vergeten en de economische ellende weg te laten lopen in het tekort.
De heer Crone (PvdA):
Er staat hier niet dat de president van de Europese Centrale Bank het kader wil vaststellen, maar dat hij instemt met een minder procyclisch beleid. Het staat in de overwegingen en niet in het dictum. U zegt terecht dat het om de inhoud gaat. Uit het oogpunt van bestedingen is het natuurlijk volstrekt willekeurig of je de lasten en de uitgaven verhoogt of dat je de lasten minder verlaagt en minder bezuinigt. Macro-economisch maakt dat natuurlijk niets uit.
Minister Hoogervorst:
Acht jaar goede ervaring met een vast uitgavenkader wordt hier nu zo het raam uitgegooid. U hebt ons in eerste termijn opgeroepen een meer trendmatig begrotingsbeleid te voeren. Vragen om de overheidsuitgaven actief te verhogen in een tijd van economische neergang betekent een puur anticyclisch beleid. U kunt dan wel zeggen dat dit nog altijd beter is dan het procyclisch beleid, dat u mij in de schoenen schuift, maar het is in ieder geval geen trendmatig beleid. Ik ben ervan overtuigd dat de president van de Europese Centrale Bank ervan zou gruwen, als ik dit zou doen en mij direct op het matje zou roepen in de eurogroep.
De heer Crone (PvdA):
Je hebt één besluitvormingsmoment per jaar en daar stel je het uitgavenkader op vast. Dat doen wij nu en voor de rest van het jaar blijft dat vaste kader gewoon gelden. Daarmee is dat kader net zo vast als het Zalmkader was. Het niveau is alleen te laag gekozen door het kabinet, dus verhogen wij dat nu eenmalig.
Minister Hoogervorst:
Sterker nog: je doet het niet één keer per jaar, maar één keer per vier jaar en daar houd je vier jaar lang aan vast. Het lijkt mij geen goede zaak om bij economische tegenwind te besluiten om die tegenwind te redresseren via verhoging van het uitgavenkader dat wij net hebben vastgesteld. Ik begrijp best dat dit theoretisch is.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Als de minister de heer Duisenberg belt voor advies, kan hij misschien meteen de heer Heinsbroek bellen, want die weet hier ook het een en ander van. De minister zegt dat het strijdig is met het trendmatig begrotingsbeleid om de bestedingen via het uitgavenkader te laten toenemen. Dat hoeft helemaal niet het geval te zijn, want de minister kent ongetwijfeld het voorstel dat de GroenLinks-fractie anderhalf jaar terug deed. Wij zeiden toen dat conjuncturele uitgaven, mee- én tegenvallers, moeten weglopen in het saldo. De minister heeft in 2003 conjuncturele tegenvallers, bijvoorbeeld door de werkloosheid. Vanuit die filosofie van voluit trendmatig begroten, kun je de uitgaventegenvallers laten weglopen in het saldo en houd je geld over voor de versterking van de publieke uitgaven. Het past dus heel wel in een echt trendmatig begrotingsbeleid. Om die reden zou hij niet tegen moeten zijn.
Minister Hoogervorst:
Van enig kader zal met zoveel afwijkingsmogelijkheden niet veel overblijven. Ik ben blij dat wij hier een mogelijke kandidaat hebben gevonden voor de opvolging van de heer Duisenberg, want dan blijft de post toch binnen het land.
De heer Van As heeft een motie ingediend waarin mij een wat actievere houding wordt aangeraden rond zijn zoeklichtactie. Ik worstel daarmee, want ik vind zijn voorstel op zichzelf zeer sympathiek. Bij de beantwoording van zijn vragen heb ik een heleboel beleidsinitiatieven genoemd die los van elkaar lijken te staan. Binnenkort zullen wij binnen het kabinet een principiële discussie voeren over het instrument IBO, het interdepartementaal beleidsonderzoek. Daaraan zullen conclusies worden verbonden. Ik zeg de heer Van As toe dat ik zijn aanbevelingen in de motie zal meenemen in de interne kabinetsdiscussie en dat ik de Kamer over de uitkomst daarvan zal rapporteren.
De heer Van As roept het kabinet bij motie op om spoedig tot actie over te gaan inzake de éénloketgedachte. Wij hebben daar een IBO over lopen dat in conclusies zal moeten eindigen. Het idee is om zoveel mogelijk subsidieverstrekking met elkaar te verbinden. Ik zie de motie als een ondersteuning van het beleid.
De heer Van Beek heeft op stuk nr. 53 een motie ingediend over de problematiek van de bolletjesslikkers. Ik voel mij absoluut niet geëquipeerd om deze motie van een advies te voorzien. Het gaat puur om een justitiekwestie. Ik raad de heer Van Beek aan om deze motie, die ook geen financieel beslag vraagt, bij de justitiebegroting aan de orde te stellen.
De motie op stuk nr. 54 hangt met de voorgaande samen. Ik heb de heer Van Beek al gezegd dat een eventuele meeropbrengst bij het budget inburgering nieuwkomers volgens mij moet worden gebruikt voor problemen bij de justitiebegroting. Ik kan het mij goed voorstellen dat dit er eentje van is.
De heer Van Beek (VVD):
In de brief heeft de minister geschreven dat dat geld bij Justitie moet blijven ten behoeve van de COA. Ik verschuif het nu naar het veiligheidsbeleid.
De motie over de bolletjesslikkers heb ik om twee redenen vanavond ingediend. De eerste is dat wij gisteren over dit onderwerp naar buiten getreden zijn. De tweede is dat het een zaak is die op diverse departementen betrekking heeft. Het kan de marechaussee en dus het departement van Defensie raken. Het kan te maken hebben met de douane, dus met Justitie, maar ook met Verkeer en Waterstaat. Die envelop kan dus verdeeld worden over verschillende departementen. Om niet buiten de orde te zijn bij een specifieke aangelegenheid, kunnen wij het naar mijn mening beter hier doen. Het is een departementsoverschrijdende kwestie.
Minister Hoogervorst:
Toch blijf ik er moeite mee hebben. Er staan geen bedragen in de motie, dus ik weet niet of het verschuivingen met zich mee moet brengen of niet. Het dictum behelst het intrekken van landingsrechten. Ik weet werkelijk niet wat ik daarmee aanmoet. Ik wacht af wat de Kamer hiermee doet. Of wij er rechtstreeks gevolg aan kunnen geven, is een tweede.
Op stuk nr. 55 heeft de heer Van Beek een motie voorgesteld over de vredesmissie in Afghanistan. Mij wordt gevraagd rekening te houden met een aanvulling op het budget HGIS ten behoeve van vredesoperaties via een verschuiving van middelen van non-ODA naar ODA. Ik heb al gezegd dat wij maximaal bezien in hoeverre deze verschuivingen mogelijk zijn. Ik beschouw de motie als een ondersteuning van het beleid.
Bij motie op stuk nr. 56 vraagt de heer Van Beek om de incidentele ruimte die ontstaat door het opschuiven van de Lang-Laag-regeling te benutten voor het arbeidsmarktbeleid binnen de begroting van SZW. Ik kan mij in deze motie vinden.
De motie van mevrouw Giskes op stuk nr. 57 zal door de staatssecretaris worden besproken.
Staatssecretaris Van Eijck:
Voorzitter. De heer De Nerée tot Babberich had nog een vraag gesteld over de afschrijving op onroerende zaken. Ik wil daarover nu alvast aangeven dat diverse fracties in het verslag van de vaste commissie bij de behandeling van het belastingplan vragen hebben gesteld over de economische effecten. Nu lijkt het alsof het alleen om de fiscale effecten gaat. Bij een en ander zal niet alleen Noorwegen maar ook Duitsland in aanmerking worden genomen. Als het mij gegund is, kom ik daarop volgende week terug in de nota naar aanleiding van het verslag.
Ik heb een kleine toevoeging met betrekking tot de motie-Van As over de subsidiedienst. Volgens mij staat er: "verzoekt de regering, te onderzoeken of de uitbetaling van alle uitkeringen niet beter kan worden ondergebracht" en "bij de voorjaarsnota met een voorstel hieromtrent te komen". Dat betekent niet dat het voorstel zal zijn hoe, maar wel of er een invulling kan worden gegeven. Als het kan, wordt het ingevuld. Ik zeg dit, want anders ontstaat er taalkundig een probleem bij de interpretatie.
Ik verval liever niet in herhalingen over de motie-Giskes over het faillissementsrecht en dergelijke. Ik merk alleen op dat in december 2001 de MDW-werkgroep met een behoorlijk advies is gekomen. Ik heb in dat advies al geconstateerd dat op één punt geen overeenstemming kon worden bereikt: de positie van de fiscus. Om die reden en op advies van die werkgroep heeft het kabinet besloten om een onderzoek te doen naar de effecten van afschaffing, handhaving of een alternatief daarvoor. Dat gaat om de budgettaire en de economische effecten. Ik heb dat al geduid. Dat onderzoek is nu gewoon in volle gang. Het is verstandig om erop te wachten. Het is inmiddels duidelijk geworden dat er rond de jaarwisseling inzicht zal zijn in de financiële effecten van het afschaffen van het voorrechtelijk bodemrecht. Dat betekent dat zo spoedig mogelijk daarna de rapportage wordt afgerond. Ik vraag de Kamer de nodige tijd en het nodige geduld te betrachten, ondanks het feit dat de procedure al een tijdje loopt. Wellicht betekent dit dat mevrouw Giskes later, net als vandaag, naar alle partijen terug kan keren met de mededeling dat zij achteraf gelijk heeft gehad. Zoals het er nu voor staat, raad ik de Kamer het aannemen van die motie af.
Mevrouw Giskes (D66):
Dat laatste doe ik natuurlijk graag. Als de staatssecretaris wel een termijn kan noemen waarop er concreet iets ligt, ben ik al heel tevreden.
Staatssecretaris Van Eijck:
Ik heb van EZ doorgekregen dat er eind van dit jaar inzicht bestaat in de financiële effecten. Dan komt er zo snel mogelijk een afronding van de discussie over de vraag of wij wel of niet moeten overgaan tot afschaffing. Hoeveel tijd dat in beslag neemt, kan ik niet inschatten. Dat zal echter nooit heel erg lang duren.
Mevrouw Giskes (D66):
Voor uw vertrek?
Staatssecretaris Van Eijck:
Dat moet haast wel, want ik blijf hier onder die voorwaarde nog zeker vier jaar zitten.
De (algemene) beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De stemmingen over de amendementen, de wetsvoorstellen en de moties zullen dinsdag plaatsvinden.
Sluiting 21.25 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20022003-762-804.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.