Aan de orde is het debat naar aanleiding van de Europese top in Brussel.

De voorzitter:

Ik stel voor, bij dit debat tevens aan de orde te stellen de aangehouden motie-Th.C. de Graaf over inventarisatie van mogelijkheden van een referendum (23987, nr. 23).

Daartoe wordt besloten.

De heer Timmermans (PvdA):

Voorzitter. "Wie te laat komt, wordt door de geschiedenis gestraft". Deze gevleugelde uitdrukking van de heer Gorbatsjov, waar hij trouwens later ook het slachtoffer van werd, kun je van toepassing verklaren op de top in Brussel van verleden week. Te laat, Nederland was bijna te laat, maar gelukkig stond de geschiedenis in Nederland niet voor een gesloten deur. Wel is het bizar dat het slot van die deur werd gehaald door de gezamenlijke oppositie die voluit het standpunt van het kabinet steunde. Het CDA, de grootste coalitiepartners, gaf lauwe steun en de twee andere coalitiepartners, de VVD en de LPF, werkten helemaal niet mee. Het blijft een bizarre vertoning, maar gelukkig telt de uitkomst en die is dat Nederland bij de uitbreiding niet heeft dwarsgelegen. Dat is van het grootst mogelijke belang.

Hoe moeten wij nu het akkoord beoordelen dat tijdens de top is gesloten? The Economist schreef deze week dat de besluitvorming in de Europese Unie, de wijze waarop Europa voortgang boekt, wordt getypeerd door twee begrippen: schipperen en doormodderen. Overigens doen wij dit al 50 jaar en meestal ook vrij succesvol. Schipperen en doormodderen zag je ook aan de vooravond van de top in het gesprek tussen Schröder en Chirac waarbij niet de indruk kan worden weggenomen dat Schröder door Chirac over de tafel is getrokken. Schröder dacht bij dit akkoord dat hij sprak over de reële uitgaven in de landbouw met 39 mld als plafond en Chirac sprak heel nadrukkelijk over de in Berlijn afgesloten maximale uitgaven voor de landbouw à 45 mld. Een verschil van 6 mld waarin ook de tolken geen duidelijkheid konden brengen. Deze wijze van besluitvorming moet tot het verleden gaan behoren. Het was nu nodig; deze twee landen moesten elkaar op het punt van de landbouw vinden, maar fraai was het allemaal niet.

Schipperen en doormodderen ook in de relatie tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Slaande ruzie tussen Blair en Chirac, omdat men ook daar geen akkoord had over de landbouw. Ik wil die ruzie vanuit Nederlands perspectief als positief beoordelen om een aantal redenen. Een steeds sterker wordende as tussen Londen en Parijs brengt het communautaire Europa steeds verder op afstand. Ook is het positief omdat de ruzie wellicht een verdere aanpassing – en nog verder dan het nu gesloten akkoord – mogelijk maakt. Kan het kabinet hierover zijn licht laten schijnen? Zet de houding van Blair de deur op een kier om alsnog, zoals in het verslag van de regering staat, de hervorming van het landbouwbeleid aan te pakken, los van wat op de top is besloten? Ik ben hier zeer benieuwd naar omdat ik met anderen vrees dat de hervorming van het landbouwbeleid voor jaren in de ijskast gaat. Dat zou niet goed zijn voor Nederland, vele ontwikkelingslanden, de Europese consument, de Europese boeren en de toekomst van een vitaal Europees platteland. Als de houding van Blair hierin een opening biedt, is dat positief.

Hoe heeft Blair zich tijdens de top opgesteld? Klopt het verhaal dat hij gewoon zijn mond heeft gehouden toen het hierover ging? Klopt het ook dat de andere leden van het pact, behalve de Zweden, geen steun gaven aan het Nederlandse standpunt? Dit maakt hun positie niet geloofwaardiger omdat zij, wanneer het erop aankomt, niets doen.

Moeten wij het akkoord positief of negatief beoordelen? Het antwoord hangt af van het referentiekader. Is het referentiekader de aanvankelijke inzet van het Nederlandse kabinet, dan is het akkoord niet positief omdat op een aantal punten niet datgene is binnengehaald waarop men had ingezet. Indien echter het referentiekader de situatie aan de vooravond van de top is, dan kan ik alleen maar positief over het akkoord oordelen. Uitgaande van dat referentiekader is de minister-president erin geslaagd, enige verbeteringen in het akkoord aan te brengen.

Dit brengt mij bij een voor iemand van de oppositie vreemde opmerking, zeker in verkiezingstijd. Ik heb een aantal mensen van andere lidstaten de afgelopen dagen mogen spreken. De eerlijkheid gebiedt mij, en leden van het kabinet weten dat ik mijn kritiek in ronde bewoordingen naar voren breng, de minister-president ronduit een compliment te geven voor de wijze waarop hij in de finale besluitvorming in de Europese Raad heeft geopereerd. Niet alleen heeft hij een voor Nederland, gelet op de omstandigheden ter plekke, zeer redelijk resultaat weten binnen te halen, hij heeft ook het klimaat rondom Nederland weten te verbeteren en een begin van het herstel van vertrouwen in de Nederlandse positie tot stand weten te brengen. Dat is goed nieuws voor Nederland. Nogmaals, ik kan hem daarmee alleen maar complimenteren.

Tijdens de top heeft voorzitter Giscard d'Estaing verslag gedaan van de stand van werkzaamheden bij de Conventie. Het was een wat ongelukkig moment, omdat de versnelling in de Conventie een paar dagen later plaatsvond toen hij zijn beroemde skelet, raamwerk, presenteerde voor de toekomstige Europese grondwet. Hij zei dat het skelet alleen maar een vorm aangeeft, maar er zit ontzettend veel inhoud in. Die inhoud baart mij op onderdelen zorgen. Er zitten communautaire aspecten in, maar ook aanzetten om Europa meer intergouvernementeel te maken. Dit moet Nederland zorgen baren. Ik roep het kabinet op om op zo kort mogelijke termijn, en ik meen dat je daarvoor in de eerste plaats bij de Beneluxpartners moet aankloppen, steun te zoeken voor het versterken van een communautair Europa op dit vlak. Begin met de Beneluxpartners. Ik merk dat daar die vrees ook groot is. Wellicht kan men richting Duitsland de boer opgaan met een dergelijk optreden van de Benelux. Ik overweeg hierover in tweede termijn een motie in te dienen.

Mijn fractie wil de bevolking van Nederland nadrukkelijk betrekken bij een finale besluitvorming over de Conventie. Ik zal dan ook in tweede termijn een motie indienen om over de Conventie in Nederland, maar het liefst in Europa, een referendum te houden.

Het onderwerp Rusland is aan de orde geweest.

De heer De Graaf (D66):

De heer Timmermans dient de verleden week afgewezen motie-Van Nieuwenhoven opnieuw in.

De heer Timmermans (PvdA):

Dat klopt. Ik wil een opmerking maken over de conclusies ten aanzien van Rusland. Ook op dit punt wil ik graag in tweede termijn een motie indienen. Bij de inzet van de Europese Unie moet worden samengewerkt met Rusland op het punt van terrorismebestrijding. Dit heeft de volledige steun van mijn fractie, maar er dient evenwicht te worden aangebracht door heel veel nadruk te leggen op de situatie van de mensenrechten in Rusland. Vooruitgang op dit terrein is alleen maar mogelijk als het gaat op basis van een gedeelde waarde voor de Gemeenschap. Wij dienen Rusland daarbij maximaal te betrekken.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. De top in Brussel is gelukkig tot een goed einde gekomen. Het had anders kunnen aflopen. Het was een historische top, waarop feitelijk is besloten dat uitbreiding met 10 landen aanstaande is. Nederland heeft hierover geen veto uitgesproken. Dit was voor mijn fractie het belangrijkste.

Dit historische besluit staat in schril contrast met de sfeer die de top uitstraalde, een sfeer van onderlinge ruzie en touwtrekkerij. Dit is heel slecht voor het beeld van Europa.

Nu is de vraag aan de orde wat de Nederlandse inzet heeft opgeleverd. Het belangrijkste struikelblok was de financiering en hervorming van het Europese landbouwbeleid. Er lag, al voordat de top goed en wel begonnen was, een Frans-Duits akkoord, overigens tot grote verbazing van Nederland, dat immers beweerde, op dit moment een heel nauw contact met Frankrijk en een nauwer contact met Duitsland te onderhouden. De regering vertrouwde erop dat Duitsland Nederland niet voor een verrassing zou plaatsen door het sluiten van een compromis met Frankrijk. Dit is in het vorige debat aan de orde geweest. De staatssecretaris constateerde echter tijdens de top dat Duitsland Nederland niet eerst hoeft te bellen voordat het iets met Frankrijk afspreekt. Als er over dit onderwerp zulke nauwe en intensieve contacten met beide landen waren, is het vreemd dat Nederland niets van het op handen zijnde akkoord wist. Zou het komen door de Nederlandse opstelling van de laatste maanden, vraag ik de minister-president, of is er sprake van een verkeerde inschatting van de eigen positie en de eigen relatie met die landen. Ik durf de stelling aan dat Nederland zich buitenspel heeft gezet met de bikkelharde opstelling die de fractievoorzitter van de VVD wilde. Als Nederland zich positiever, professioneler en realistischer had opgesteld, was er nog wel het een en ander mogelijk geweest.

De heer De Graaf (D66):

Denkt u daadwerkelijk dat het kabinet de bikkelharde opstelling van de heer Zalm heeft gevolgd? Ik kreeg een heel andere indruk.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Niet tijdens de top. Wij beoordelen nu de strategie die in de afgelopen maanden gevolgd is. Ik denk dat u het er met mij over eens bent dat het optreden van de Nederlandse regering in de afgelopen tijd niet echt professioneel genoemd kan worden. Er was de schijn ontstaan dat Nederland uitbreiding zou willen blokkeren vanwege andere doelstellingen.

De heer De Graaf (D66):

Hierover verschillen uw en mijn fractie van mening. Ik heb altijd gevonden dat Nederland zich die positie moest voorbehouden om het maximale te bereiken, maar mijn opstelling is niet dezelfde als die van de heer Zalm. Ik begrijp niet dat u het beeld schetst dat de heer Zalm de veroorzaker is geweest van de wijze waarop de Nederlandse regering heeft geopereerd. Dit kunt u niet volhouden, want de heer Zalm had de grootste moeite met de positie van de Nederlandse regering.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Mijnheer Zalms probleem ligt vooral in de laatste fase, dus tijdens de top en de discussie die wij in de afgelopen dagen hebben gevoerd. Daarin heeft de minister-president met steun van de oppositie de lijn gekozen die nu gevolgd is. Wij moeten ook een oordeel uitspreken over de afgelopen maanden en de manier waarop de Nederlandse regering op weg naar de top heeft gehandeld. De Nederlandse regering heeft daarbij in eerste instantie een zeer harde positie gekozen. Dit is, nogmaals, gecorrigeerd ook dankzij de positie die de oppositie in de Kamer heeft gekozen.

Uit de top is nu ongeveer gekomen waarop de minister van landbouw onbedoeld had ingezet. De inflatiecorrectie, die nu op slechts 1% wordt gehouden, is een succes dat op het conto van de minister-president geschreven kan worden. Trouwens, net als de heer Timmermans vraag ik wat de positie van de heer Blair was in de discussie.

De regering schrijft in het verslag dat met het instellen van een plafond met slechts 1% inflatiecorrectie de doelstelling van Nederland is gehaald. Dit moet hij mij uitleggen. De doelstelling was: geen directe inkomenssteun voor de toetreders en, als dit niet haalbaar was, in ieder geval uitfasering van de steun. Dit is niet gehaald. Ik zou zeggen: heb dan het lef om dit helder te zeggen. Dan doet de regering tenminste recht aan de realiteit. Van een afbouwscenario is voorlopig geen sprake en van een verbouwscenario is helaas niets vernomen. Ik roep de regering ertoe op, de muilkorf van minister Veerman af te doen en hem in de aanloop naar de top van Kopenhagen te laten pleiten voor een groen en sociaal Europees landbouwbeleid in de geest van de plannen van Fischler.

Dit brengt mij bij een vraag aan de regering. Chirac denkt dat met het onderhavige landbouwakkoord Fischlers "mid-term review"-plannen van tafel zijn, maar minister Künast vindt dit niet, en Rasmussen en Blair evenmin. Wat is de mening van de Nederlandse regering? Nu de markt- en prijssteun en de directe inkomenssteun zijn voorzien van een langzaam dalend plafond en de subsidies voor plattelandsontwikkeling niet, moet het toch voor iedereen duidelijk zijn dat de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ligt in het stimuleren van een leefbaar en aantrekkelijk platteland met een multifunctionele landbouw, die is gericht op kwaliteit in plaats van kwantiteit. Wil de regering zich in de komende tijd ervoor inzetten dat op de top van Kopenhagen een politieke verklaring aangenomen wordt waarin de richting bevestigd wordt die de Europese landbouw op zou moeten? Graag krijg ik hierop een reactie.

De vrijwaringsclausules kunnen voor een langere termijn worden ingesteld. Hiermee was GroenLinks het eens. De inzet om de vrijwaring met unanimiteit binnen de Raad op te heffen, vonden wij minder geslaagd. Deze doelstelling is ook niet gehaald. De conclusies spreken van het in kennis stellen van de Raad door de Commissie als de Commissie besluit tot herroeping. Kan de minister-president mij uitleggen hoe dit precies geïnterpreteerd moet worden?

Hoe moet ik de zin interpreteren over de afspraken die zijn gemaakt over de positie van Turkije. Wat moet de Algemene Raad nu precies gaan voorbereiden op weg naar Kopenhagen? Is er sprake van een reviewdatum en wat houdt dit precies in? Wordt er bijvoorbeeld nog in 2003 een datum voor Turkije afgesproken?

Gezien het akkoord dat nu bereikt is, vooral over de financiering van de uitbreiding, vraag ik mij af hoeveel speelruimte de kandidaat-lidstaten nog hebben in de onderhandelingen met de EU15. Moeten de kandidaten het doen met het akkoord van Brussel of is er nog enige ruimte voor onderhandelingen?

Ik kan niet anders dan concluderen dat de fractie van de VVD niet tevreden kan zijn met dit onderhandelingsresultaat. De fractie van de VVD wilde geen toetreding van vier kandidaat-lidstaten; deze komen er wel bij. Zij wilde geen datum voor Roemenië en Bulgarije; er is wel een datum genoemd. Zij stelde landbouwhervormingen als voorwaarde; hiertoe is niet besloten. De minister-president zei: als de heer Zalm fair is, kan hij niet ontevreden zijn. Ik zou zeggen: als de heer Zalm eerlijk is, moet hij wel ontevreden zijn. Ik vraag mij af wat de consequenties van de houding van de fractie van de VVD zal zijn. Zal zij volgend jaar tegen het toetredingsverdrag stemmen of ziet zij eindelijk in dat haar strategie verkeerd is geweest, weinig heeft bereikt en Nederland in het buitenland veel schade heeft berokkend? Ik hoop het laatste.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Dijk, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter. Vorige week heeft de Tweede Kamer zich in het debat van haar wetgevende taak gekweten. Op een vraag van de heer Zalm antwoordde de premier: De regering regeert, de Kamer moet volgende week haar controlerende taak op zich nemen. Daar zijn wij nu aan toe. Het is goed aan het begin van dit debat nog eens helder aan te geven wat de opdracht was die wij de premier hebben meegegeven. Aan de hand daarvan kunnen wij bezien in hoeverre de premier is geslaagd in die opdracht.

Tijdens het debat van 23 oktober jl. werd de premier volgens ons en de Kamer met een boodschap op pad gestuurd. De Kamer was van mening dat de laatste fase van de uitbreiding, namelijk de onderhandelingen met de kandidaat-lidstaten over de toetredding, kon plaatsvinden onder een aantal voorwaarden. De eerste was een vergroting van het aantal onderwerpen, waarop vrijwaringsclausules konden worden toegepast. Deze vrijwaringsclausules zouden binnen een langere periode dan twee jaar mogen worden ingeroepen. Ze zouden pas mogen worden opgeheven, nadat aan de Europese wet- en regelgeving was voldaan en dus niet aan een tijdsperiode. De tweede was dat aan de opheffing van de clausules een unaniem besluit van de Raad ten grondslag zou moeten liggen. Om ervoor te zorgen dat de vrijwaringsclausules zo snel mogelijk zouden worden afgebouwd, moesten de structuurfondsen bij voorkeur voor projecten worden ingezet die deze afbouw zouden bevorderen. De boeren in de nieuw toetredende lidstaten zouden niet in aanmerking mogen komen voor directe inkomensondersteuning. Indien dat toch zou gebeuren, zou de infasering alleen mogen plaatsvinden als er afspraken over de uitfasering voor de gehele Unie zouden worden gemaakt. In ieder geval moesten de kosten voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden beperkt en moest een faire en nettobetalerspositie, ook voor Nederland, worden bereikt. Ondanks de vooruitgang op het terrein van de mensenrechten in Turkije was de situatie volgens de Kamer nog niet rijp genoeg om een datum voor de start van de onderhandelingen met Turkije te bepalen. De laatste voorwaarde was dat een concrete toetredingsdatum voor Bulgarije en Roemenië niet in de conclusies van de Raad mocht terugkomen.

Hoe is het nu gelopen? Het is goed om enige aandacht te besteden aan wat er in de aanloop naar de top heeft plaatsgevonden. Vlak voordat de Europese Raad zou beginnen, kwamen Schröder en Chirac bij elkaar. Zij spraken over de hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Die onderhandelingen leidden tot het volgende resultaat. Ze spraken af dat de uitgaven na 2006 gelijk zouden blijven, zij het dat ze wel met 1,5% voor de inflatie mochten worden gecorrigeerd. Tot die tijd zouden de bedragen blijven, zoals in Berlijn was afgesproken. Het was verrassend dat het Frankrijk en Duitsland na lange tijd weer was gelukt om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen. Daar had het lange tijd niet naar uitgezien. De impact van een dergelijk akkoord moet niet worden onderschat. Dat bleek al direct na afloop van deze ontmoeting. Het compromis werd namelijk door vrijwel iedereen in Brussel met grote tevredenheid begroet, op een land na. Alleen Nederland aarzelde, want het wilde eerst weten wat de gevolgen waren. Het is goed om te memoreren dat de Nederlandse minister-president op dat moment alleen stond, te midden van alle andere regeringsleiders. Na doorrekening bleek dat de voorstellen voor Nederland onaanvaardbaar waren. De harde en vertrouwenwekkende positie die Duitsland volgens de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken zou innemen – dat liet hij vorige week weten – bleek minder standvastig te zijn dan door hem was ingeschat. Het gevolg van deze situatie was dat Nederland als enige tegen was. De andere drie van de bende van vier, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Zweden, lieten het volstrekt afweten. Nederland mocht de kastanjes uit het vuur halen.Van Dijk

Daarna startten de onderhandelingen in de Raad. Wij weten niet hoe het spel daar precies wordt gespeeld, want dat gebeurt nog steeds achter gesloten deuren. Wel weten wij wat uiteindelijk de uitkomst is geworden. Mits de onderhandelingen met de nieuw toetredende lidstaten slagen, zal de Unie per 1 januari 2004 worden uitgebreid met 10 lidstaten. Daarbij is vastgesteld dat er een mogelijkheid moet zijn tot het instellen van vrijwaringsclausules op het gehele acquis. Die mogen pas worden opgegeven, nadat aan de Europese wet- en regelgeving is voldaan. De Commissie moet daarover in nauwe samenspraak met de Raad een besluit nemen. De periode waarbinnen een dergelijke clausule in het leven kan worden geroepen, is verlengd van twee naar drie jaar. De structuurfondsen worden vooral ingezet om de bestuurlijke capaciteit te verbeteren. Als wij dit punt vergelijken met de opdracht, dan komen wij tot de conclusie dat de minister-president vrijwel alles heeft binnengehaald.

Dan kom ik bij het tweede grote onderwerp, het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De groei van de landbouwuitgaven blijft tot 2006 gelijk aan de afspraken, zoals die in Berlijn zijn gemaakt. Na die tijd zullen de uitgaven niet meer met 1,5% per jaar voor de inflatie worden gecorrigeerd, zoals Duitsland en Frankrijk waren overeengekomen, maar met slechts 1%. Ik maak even een rekensommetje. De inflatie binnen de Europese Unie is om en nabij de 2 tot 2,5%. Als je daar het vaste percentage van 1% tegen afzet, dan betekent dit een reële achteruitgang van het landbouwbudget met ongeveer 450 tot 675 mln euro per jaar in 2007. Over de gehele periode zou het gaan om een bedrag van 6,7 mld euro. Vanwege die verminderde financiële ruimte voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de vergroting van het aantal boeren dat hiervan gebruik zal maken, is het voor ons klip en klaar dat de noodzaak tot inhoudelijke hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid des te noodzakelijker en des te groter is geworden. Ook de uitfasering is wat ons betreft al min of meer in gang gezet, ook als wij kijken naar de recent verschenen notitie van de minister van Financiën. Ook wat dit betreft kan worden gesteld dat Nederland zijn punten in belangrijke mate heeft gescoord.

Dan kom ik bij het derde onderwerp, de toetredingsdatum voor Roemenië en Bulgarije. In de Raadsconclusies wordt 2007 als indicatieve datum genoemd. Voor Turkije is geen datum genoemd, maar er worden wel uitnodigende woorden gesproken in de richting van Turkije. Het is onzes inziens volstrekt terecht dat er nog geen datum voor Turkije is genoemd. De passage over Roemenië en Bulgarije is wel enigszins ambigu. Wellicht kan de premier in eerste termijn aangeven hoe deze passage moet worden begrepen. Streven Bulgarije en Roemenië naar toetreding tot de Unie in 2007 of heeft de Unie dit als streefdatum genoemd? Over dat belangrijke punt willen wij meer weten. Ter voorbereiding van het debat over de top van Kopenhagen komen wij daar nog op terug, zeker gelet op de aangenomen motie. Over Cyprus wil ik vandaag niet al te veel woorden vuil maken. Over dat onderwerp willen wij graag spreken aan de hand van de toegezegde notitie van de minister van Buitenlandse Zaken.

Voordat ik tot een politieke analyse en het oordeel van mijn fractie kom, heb ik nog enkele vragen aan het kabinet. De inzet van de structuurfondsen voor de verbetering van de bestuurlijke capaciteit is in de ogen van het CDA cruciaal. Wij hebben daar ook aandacht voor gevraagd in onze motie. Kan de minister-president nadere informatie geven over de manier waarop deze gelden worden ingezet en in welke verhouding ze staan ten opzichte van de gelden die voor de normale doelstellingen van de structuurfondsen worden besteed? In de Raadsconclusies wordt gesteld dat de Commissie in nauwe samenspraak met de Raad over de opheffing van de vrijwaringsclausules beslist. Kan de minister-president ons nader informeren over de manier waarop dat precies gaat gebeuren?

Als wij de uitkomsten vergelijken met de inzet van de Kamer, mogen wij tot de conclusie komen dat erg veel wensen van de Kamer en van het CDA zijn binnengehaald. Daarom wil het CDA het Nederlandse kabinet feliciteren met dit buitengewoon goede resultaat. Als wij dan ook nog bedenken dat het de premier is gelukt het compromis tussen de Franse en Duitse regering in goede richting bij te stellen, wordt die waardering des te groter. Nederland heeft zijn rug recht gehouden en de kastanjes uit het vuur gehaald die andere regeringsleiders angstvallig lieten liggen.

Ik wil nog één punt kort aan de orde stellen. Het is volgens ons interessant om na te gaan waarom het Nederland is gelukt om met zo'n onverwachts resultaat thuis te komen. De minister-president had in zijn beantwoording in de Kamer aangegeven dat onderhandelingsstrategie niet zijn verantwoordelijkheid was. Hij wilde zich niet in de kaarten laten kijken. Als wij nu de situatie beoordelen, blijkt een dreiging met een veto niet de meest effectieve weg te zijn. Dat komt neer op onderhandelen aan een Nederlandse cao-tafel, waar de ene vakbond 10% loonsverhoging vraagt, de andere 3% en de werkgevers 2,5% bieden. De vakbond die 10% vraagt, plaatst zich buiten de onderhandelingen en staat volstrekt geïsoleerd en doet dus niet meer mee. Hij wordt niet meer serieus genomen en haalt derhalve ook niets meer binnen. De kunst van onderhandelen is, ervoor te zorgen dat je het randje opzoekt van de ruimte, waarbij je nog net meedoet aan de onderhandelingen. Je mag net niet over die rand duiken. Dat vergt leiderschapskwaliteiten, inzicht in de materie en een goede inschatting van de onderhandelingstafel. Daar wordt meer mee geoogst, zeker ook op de langere termijn, dan met een dreiging met een veto. Een strategie gericht op een duurzaam resultaat, dat is hetgeen in de afgelopen dagen is gerealiseerd.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, ik feliciteer u met uw maidenspeech.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Van Bommel (SP):

Mijnheer de voorzitter. De top in Brussel was een belangrijke volgende stap op weg naar uitbreiding van de Europese Unie. Tegelijkertijd is er op die top sprake geweest van het blootleggen van het aloude en bekende probleem van Europa, namelijk het probleem dat de conservatieve krachten op hoofdlijnen kunnen bepalen welke richting Europa op gaat. Dat is nu ook weer gebleken. In het debat van verleden week stelde ik nog dat in een Europese Unie van 25 een klein land als Nederland nog maar weinig te vertellen zou hebben. En zie, wij leven nog in het Europa van de 15, maar een dag na dat debat kwamen de leiders van Duitsland en Frankrijk bijeen om een onverwachts akkoord over het gemeenschappelijk landbouwbeleid te sluiten; een van de probleemgebieden van de Europese Unie. Staatssecretaris Nicolaï had al waarschuwende en onheilspellende woorden gesproken. Hij zei dat als zij het onderling eens zijn het voor ons erg moeilijk wordt en dat hij erop vertrouwde dat Duitsland ons niet voor verrassingen zou stellen. Natuurlijk heeft Duitsland Nederland wel voor verrassingen gesteld. Ik concludeer dat op die manier de grote landen die daar directe belangen bij hebben, hun zaken zelf blijven regelen, buiten het debat in de Raad om. De marges voor kleine landen blijken miniem te zijn. Dat geldt dus ook voor Nederland.

Er zijn twee belangrijke redenen waarom de SP verontrust is over die manoeuvre van Frankrijk en Duitsland. Dat akkoord bewijst dat het in de Europese Unie nog steeds draait om de luimen en belangen van die grote landen en hun leiders. Als zij akkoorden sluiten, doen de goede voornemens van de kleine regeringen niet zoveel meer terzake. Laat staan de beraadslagingen van parlementen of de klachten van de bevolking. Duitse en Franse leiders nemen een besluit dat voor heel Europa geldt. Niet alleen voor vandaag en morgen, maar tot 2013. Daaruit blijkt eens te meer hoe droevig het is gesteld met het democratisch gehalte van deze Europese Unie.

Ik heb een vraag over de financieringsafspraken van Brussel. In de brief lezen wij dat de zogeheten plafonnering van de landbouwbegroting tot 2013 met maximaal 1% mag stijgen. Maar volgens berichten in de pers vallen onder deze begroting drie verschillende posten. Naast de markt, prijssteun en de directe inkomenssteun valt 10% van de jaarlijkse begroting onder de zogenoemde plattelandsontwikkeling. Juist deze pot zou niet onder de plafonnering vallen. Kan de regering dit bevestigen? Als dat zo is, kan de regering dan aangegeven wat daarvan de consequenties zijn voor het beleid en wat de gevolgen zijn voor de begroting? Is het mogelijk dat de begroting dan toch kan en mag stijgen met meer dan 1% vanaf 2007?

Over de verlenging van de periode van de vrijwaringsclausules tot drie jaar het volgende. Acht de premier, omdat die overgangsperiode zo belangrijk werd gevonden, deze periode dan wel voldoende voor de cruciale sectoren, zoals de bestrijding van corruptie en rechten van minderheden in de diverse nieuwe EU-lidstaten? Er is als compromis nu drie jaar afgesproken, maar wanneer dat in de praktijk nog steeds geen reële overgangsfase blijkt te zijn, moet je de politieke betekening van dat compromis tegen het licht kunnen houden.

De tweede reden van onze onrust zijn de uitblijvende hervormingen van de landbouwpolitiek. Hierover is geen spoor terug te vinden in het akkoord van dit weekend. De landbouw gaat op dezelfde kapitaalintensieve en milieu- en dieronvriendelijke manier verder. Alleen wordt de spoeling van de Europese subsidietrog wat dunner. Het is sterk de vraag of de subsidiëring van de Oost-Europese landbouw voldoende is om haar te redden van kaalslag, schaalvergroting, werkloosheid van landarbeiders en kleine boeren en misschien wel de verloedering van het platteland. Door deskundigen wordt gesteld dat de subsidies vooral terecht zullen komen bij degenen met veel grond en veel rechten. Deze deskundigen lijken gelijk te krijgen. Hoewel de minister er niet over rept in zijn brief van gisteren, lezen wij in de conclusies van het voorzitterschap het volgende over de regeling van rechtstreekse betaling aan boeren: Voorst zal de regeling voor kleine boeren niet van toepassing zijn. Kan de minister uitleggen wat de definitie van kleine boeren is? Kan hij verder aangeven wat deze maatregel betekent voor kleine boeren, met name in een land als Polen? Is een dergelijke maatregel wel overeenkomstig een eerlijke concurrentieverhouding, waaraan zoveel waarde wordt gehecht? Of worden de kleintjes extra snel het faillissement in geholpen met behulp van Europese subsidies voor grote boeren? Hoe staat de premier tegenover berichten dat Hongarije bijvoorbeeld zijn eigen boeren zal compenseren en dat bedrag wellicht zal aftrekken van de bijdrage aan de Europese Unie? Daar zal, lijkt mij, toch geen sprake van kunnen zijn.

Tijdens de behandeling van de Staat van de Unie, enkele weken geleden, sprak ik erover dat het Europese beleid ziek is. De Europese Unie heeft besloten nieuwe leden met deze ziekte te infecteren. Wij staan klaarblijkelijk aan de vooravond van de export van het West-Europese landbouwbeleid, een beleid met gekke koeien, duizenden varkens in een betonnen stal en kippen in een draadkooitje. De Oost-Europeanen krijgen dit het komende decennium over zich heen, als de noodzakelijke hervormingen uitblijven. Kan de minister een geruststellend antwoord geven dat wijst op plannen in de richting van een biologische en duurzame bedrijfstak?

Een laatste centraal punt voor de SP in de landbouwpolitiek is dat de relatie van de EU met de landbouwers in de Derde Wereld niet verbetert en dat de komende elf jaar ook geen duidelijke aanzet tot verbetering van de wereldhandel wordt gegeven. De boeren in de Derde Wereld krijgen geen enkele kans en ook hier merken wij weinig van de geroemde eerlijke concurrentieverhoudingen. De export van de West-Europese landbouwpolitiek naar het Oosten treft dus ook het Zuiden. Hier wordt de oneerlijke concurrentie grootschalig en planmatig gesubsidieerd ten koste van de Derde Wereld. Dit weekend is in Brussel bevestigd wat in Europa door de grote jongens van de grote landen wordt doorgedrukt. En de kleine stonden erbij en moeten nu in de diverse parlementen verdedigen wat de groten erdoor duwden. De SP verwelkomt de nieuwe leden van de Europese Unie en nodigt hen onmiddellijk uit, mee te werken aan een sociaal beleid, een sociaal Europa, een ander Europa.

De heer Timmermans (PvdA):

Voorzitter. De heer Van Bommel komt weer met hetzelfde trucje als vorige week: een lange litanie van klachten en dan aan het slot, in een bijzin, verklaart hij zich toch voor de uitbreiding. Het is van tweeën één. Of je vindt dat het allemaal niet deugt en dan moet je je ook maar tegen de uitbreiding uitspreken, of je vindt de uitbreiding zo belangrijk dat je de kritiek, die ik met de heer Van Bommel deel, op het gemeenschappelijk landbouwbeleid wel in het juiste perspectief plaatst. Ik vind het te gemakkelijk om te zeggen dat er niets van deugt en dan vervolgens in een bijzin te zeggen: oh ja, die uitbreiding moet wel.

De heer Van Bommel (SP):

Hieruit moet ik opmaken dat de heer Timmermans niet goed naar mij geluisterd heeft. Ik heb bijvoorbeeld de verlenging van de duur van vrijwaringsclausules genoemd als positief punt. Wel heb ik gevraagd naar de politieke betekenis daarvan. De heer Timmermans heeft natuurlijk gelijk dat de huidige Europese Unie, zoals zij nu georganiseerd is en met de belangen die daar gediend worden, niet onze Europese Unie is. Dat laat echter onverlet dat de uitbreiding daardoor niet verhinderd mag worden. Wij zullen blijven werken aan de hervorming van de Europese Unie en wij zullen daarover nog vaak de degens kruisen, onder andere naar aanleiding van de Conventie, maar dat staat niet ter discussie op deze top of bij de uitbreiding als zodanig. Natuurlijk zou ik graag het moment van uitbreiding gebruiken om zoveel mogelijk hervormingen binnen Europa geregeld te krijgen. Een aantal wordt zelfs gewenst door de regering. Wij steunen de regering bijvoorbeeld ook op het punt van de hervorming van het landbouwbeleid. Maar wij kunnen niet doen alsof er het afgelopen weekend in Brussel zo ontzettend veel is binnengehaald. Wij moeten ook niet, met de instemming met uitbreiding, de ogen sluiten voor de problemen die er nog wel zijn. Dat geldt ook de terreinen waarop de regering zelf aangeeft dingen binnen te willen halen in het proces van uitbreiding.

De heer Timmermans (PvdA):

Toch zou het u sieren als u gewoon helder aangeeft dat u het besluit om de uitbreiding niet te blokkeren als een historische stap ziet in de verdere constructie van Europa en dat u dat ook positief beoordeelt. Daar mag u wel eens duidelijker over zijn.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Zoals hier gebruikelijk, kies ik mijn eigen woorden. Ik heb vorige week gesproken over een historische beslissing, over een historische stap. Tevens heb ik gezegd dat wij de nieuwe leden van de Europese Unie verwelkomen. Dat heb ik ook aan het eind van deze bijdrage gezegd. Wij zien de nieuwkomers als medestanders om Europa te hervormen tot een sociaal Europa.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik zou graag beginnen met het uitspreken van een compliment, niet aan het adres van de regering, maar allereerst aan het adres van een medelid, de heer Van Dijk, die zojuist zijn maidenspeech heeft gehouden. Ik wil hem daar graag van harte mee gelukwensen. Zijn bijdrage getuigde van betrokkenheid op dit onderwerp en van deskundigheid. Hij weet waar hij over spreekt. Ik denk dat hij zeker zijn stempel zal zetten op de debatten over Europa die wij nog in deze Kamer zullen voeren.

Voorzitter. Dan ga ik nu over naar het onderwerp van dit debat. "Een goede première voor de premier", zo luidden de eerste mediaberichten die vrijdag uit Brussel kwamen en die op zaterdag werden bevestigd. Nederland zou behoorlijk wat bereikt hebben, ondanks de demissionaire status van het kabinet en de uitzonderlijke positie die Nederland op de top innam. Nu dekt een positieve vlag bij een EU-top niet altijd de lading en is het zaak om nog eens wat verder te kijken. Maar als je de uiteindelijke conclusies van de top bekijkt – het verslag van de regering en de brief van minister Hoogervorst over de financiële aspecten – is de SGP-fractie op hoofdlijnen positief over de inbreng en de vasthoudendheid van de premier. "Ondanks de demissionaire status", had ik in eerste instantie willen zeggen, maar ik vroeg mij later af of die demissionaire status niet soms een voordeel kan opleveren in die zin dat je als premier kunt zeggen: ik kan echt niet verder gaan dan de Tweede Kamer mij heeft toegestaan in deze situatie, al had ik wel verder willen gaan. Dus, wie weet, heeft het ook voordelen om demissionair te zijn.

Voorzitter. De SGP-fractie heeft in het debat van woensdag jongstleden benadrukt dat de argumentatie van de commissie ter ondersteuning van de big bang zwaar leunde op het daadwerkelijk inzetten van vrijwaringsclausules in het geval de kandidaat-lidstaten niet voldoen aan de eisen en de interne markt in gevaar brengen. Het oordeel over het gehele pakket zou voor ons ook afhangen van de uiteindelijke vormgeving van die genoemde clausules. Ik moet zeggen dat conclusie 8, het resultaat met betrekking tot de clausules, ons aanspreekt. Er wordt gesproken van een verlenging van de werkingsduur tot in ieder geval drie jaar. Verder kunnen clausules onmiddellijk in werking gesteld worden op het moment van de toetreding, mocht dat nodig zijn. Ook kan één enkele lidstaat verzoeken tot inwerkingstelling van de clausule. Dat alles is positief, maar er blijft ook nog wel wat onduidelijkheid. Wat is de rol van de Raad van ministers in de besluitvorming over het gebruik van die clausule? Hoe verloopt die besluitvorming binnen de Raad? Wordt beslist met unanimiteit of bij gekwalificeerde meerderheid? Heeft de Raad, als de Commissie voornemens is zich op de maatregel te beroepen, alleen de mogelijkheid om opmerkingen te maken of gaat die bevoegdheid verder? Er moet nog het een en ander uitgewerkt worden, zo begrijpen wij uit die conclusie. Wordt daarbij de positie van de Raad nog nader uitgewerkt? Hoe is gewaarborgd dat niet om politiek-opportunistische redenen de toepassing van die vrijwaringsclausule kan worden gefrustreerd? Die vraag heb ik vorige week al gesteld. Graag hoor ik daar nu het antwoord van de regering op.

Voorzitter. In de conclusies misten wij nog de duidelijke politieke aansporing aan het adres van enkele kandidaat-lidstaten om snelle voortgang te maken op enkele essentiële dossiers. Had een conclusie in die zin over de landbouwhervorming in Polen bijvoorbeeld niet misstaan? Dat zou een duidelijk politiek signaal en een onderstreping van de kritische analyse van de Commissie zijn geweest. Niettemin, na deze kritische opmerkingen die ook te maken hebben met de waarborgen, wil ik er geen misverstand over laten bestaan dat wij het een belangrijke stap vinden dat daadwerkelijk tot die uitbreiding kan worden overgegaan.

Voorzitter. Chirac en Schröder hebben goed gegeten vorige week. Tussen de soep en het hoofdgerecht bereikten zij een compromis over de financiering van het landbouwbeleid na de uitbreiding. Elf lidstaten sloten zich braaf aan bij de goede bekomst van het etentje. Alleen Nederland, grootste van de kleinen, slaagde er met veel moeite nog in wat van dat compromis af te doen. Wij hebben het ook in het vorige debat gehad over de beeldvorming van Europa. Ik zou ook vandaag vanuit dit perspectief aan de regering willen vragen hoe zij er tegenaan kijkt dat dit soort afspraken in de beeldvorming van de burgers als effect hebben dat het de grote lidstaten zijn die de zaken doen en dat andere, als zij niet oppassen, hierbij het nakijken hebben.

Voorzitter. Ik wil nog inhoudelijk ingaan op het akkoord over de landbouw. Op het Nederlandse conto kan het succes worden geschreven dat de afgesproken inflatiecorrectie op het plafond van de landbouwuitgaven van 1,5% naar 1% is teruggedrongen. Hiermee is het doel bereikt dat de landbouwuitgaven in reële termen niet verder stijgen en mogelijk zelfs dalen bij voldoende inflatie. Een ander effect is dat, om infasering van de inkomenssteun aan de kandidaat-lidstaten te kunnen financieren, een zekere degressiviteit van de inkomenssteun in de huidige lidstaten nodig zal zijn. De SGP-fractie heeft in eerdere debatten reeds aangegeven dat daaraan niet te ontkomen valt. Wij hebben wel consequent nadrukkelijk over geleidelijkheid gesproken. Ik geloof dat deze conclusie in ieder geval die geleidelijkheid niet in de weg staat. Tegelijkertijd staat de noodzaak van hervorming natuurlijk bovenaan en overeind. In conclusie 12 lees ik daarover wat omfloerst "onverminderd toekomstige beslissingen over het gemeenschappelijk landbouwbeleid". Wat is nu precies de politieke betekenis van de woorden "onverminderd toekomstige beslissingen"?

De heer Zalm (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Ik sluit mij aan bij de complimenten van de heer Van der Staaij aan het adres van de heer Van Dijk en ik ga door met het uitdelen van complimenten, maar dan aan het adres van de regering. Na de top kan een duidelijke conclusie getrokken worden: Chirac is de grote overwinnaar. Dat is ook de algemene opinie in de internationale pers. Chirac heeft Schröder "over tafel getrokken" of "onder tafel doorgetrokken". In ieder geval is de deal die deze twee gesloten hebben uit de Franse optiek een schitterende deal. Er zou dan niets hoeven te gebeuren met de landbouwhervorming vanwege het ruime budgettaire kader. Onder die omstandigheden heeft de Nederlandse regering, en in het bijzonder de minister-president, standvastig geopereerd, zelfs eenzaam de strijd gestreden. Het is gelukt om toch nog iets los te peuteren: 1% in plaats van 1,5% indexatie voor inflatie. Voor de Nederlandse afdracht betekent dit dat 11 mln euro in 2007 en 85 mln euro in 2013 wordt verdiend. Dat zijn op zich geen imposante bedragen, maar het is principieel juist dat de Nederlandse regering zich niet bij die deal heeft neergelegd. Bovendien geldt ook nog het spreekwoord: die het kleine niet eert, is het grote niet weerd. Ik complimenteer de minister-president dan ook met zijn vasthoudendheid in het niet akkoord gaan met de Frans-Duitse deal.

Als ik het goed begrijp, was de 1,5% versus 1% ook in een ander opzicht nog interessant. Als het plafond met 1,5% zou zijn gegroeid, zou er überhaupt geen sprake zijn geweest van enige degressiviteit en van enige uitfasering. Met die 1% is er nog een pietsje degressiviteit en een pietsje uitfasering. Je kunt daar op die manier naar kijken, maar je kunt ook kijken naar de ambities. De eerste ambitie was: geen inkomenssteun aan nieuwe toetreders. Die ambitie is verloren gegaan. Als dat niet mogelijk was, was de terugvalpositie een versnelde uitfasering van de inkomenssteun voor Europa als geheel. Daar zit men nog ver van af. In de brief van de minister van Financiën wordt het verschil becijferd tussen dit akkoord en een uitfasering van de inkomenssteun. Dat is in Nederlandse afdrachttermen 2 mld in 2013. Dit akkoord is duurder dan ongewijzigd beleid. Als ik het goed begrijp, maar de regering moet mij maar corrigeren als ik het fout zie, waren wij nog iets voordeliger uitgeweest met de huidige afspraken. Dat is mijn interpretatie van de brief van de minister van Financiën. Ik hoor graag of dat juist is. Dus los van de aanleiding en de deal van Chirac en Schröder en de regering die daaraan iets heeft verbeterd, wijkt het totale beeld ver af van de oorspronkelijke ambities van de Nederlandse regering.

Als Bulgarije en Roemenië mee gaan doen, geldt dan ook nog het afgesproken plafond of komt er dan iets bovenop? Hoe zit het met de categorie I.B, waarover naar mijn indruk geen afspraken zijn gemaakt?

Het is toch wel jammer dat over de hervorming van het landbouwbeleid puur budgettaire afspraken zijn gemaakt en dat de hervorming van dit beleid as such niet aan de orde is geweest. Ook in de brief van de regering wordt gesteld dat inhoudelijke beleidsaanpassingen niet worden uitgesloten. Dat is echter iets anders dan hervormen. Ik vind het jammer dat van een inhoudelijke hervorming noch van de noodzaak van een echte stevige inhoudelijke hervorming als gevolg van deze top geen sprake is.

De regering heeft ten aanzien van de uitbreiding en de vrijwaring een aantal verbeteringen bereikt, die ook wel in de pen zaten, zo bleek uit het vorige debat. De periode van de mogelijkheid tot instelling is verlengd. Daarnaast zijn er nog enkele verbeteringen. Niet bereikt is echter het punt dat in de motie-Verhagen als enige Kameruitspraak werd vermeld, te weten unanimiteit ten aanzien van het vaststellen op welke terreinen de landen voldoen c.q. het opheffen van eventueel ingestelde vrijwaringsclausules. Daarvoor zou unanimiteit in de Raad moeten gelden. Uit de brief van de regering begrijp ik dat zij niet eens heeft geprobeerd om dit te bereiken. Het oorspronkelijke regeringsstandpunt was een unanimiteitsbeslissing van de Raad bij het intrekken van een vrijwaring. Ook uit het verslag van de top blijkt dat de regering dat niet eens heeft geprobeerd, te bereiken, in afwijking van het standpunt zoals omschreven in de motie-Verhagen. Dat maakt de alternatieve route een stuk moeilijker. In wezen zijn wij wat de vrijwaring betreft geheel overgeleverd aan de Commissie, die de Raad dan wel in kennis zal stellen en ook wel rekening zal houden met opmerkingen. Dan zit je toch wel bijzonder ver af van de oorspronkelijke gedachte dat "ja, voorzover" een alternatieve route kan zijn voor: wie klaar is mag binnenkomen en de andere landen doen nog een keer examen. Ik vind dat een ernstig probleem.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. De heer Zalm gaat lijken op zijn voorganger, de heer Dijkstal, die ook altijd listig wist te voorkomen dat er een punt achter zijn zin werd gezet, waardoor hij moeilijk kon worden geïnterrumpeerd. Dat is overigens heel knap.

Ik proefde nog even op mijn tong na de complimenten van de heer Zalm aan het adres van de Nederlandse regering, in het bijzonder de minister-president. Dat zijn complimenten over een inzet en een onderhandelingsstrategie die hij totaal niet deelt. Dat bleek tijdens het debat van 23 oktober. Hij wilde dat Nederland daadwerkelijk de bereidheid uitsprak tot en inzette op niet akkoord gaan met uitbreiding indien geen hervorming was bereikt van het GLB. Hij had op het gebied van de herexamens andere verlangens dan de taken die de Nederlandse regering wilde stellen. Hoe moet ik zijn complimenten opvatten? Is hij blij met wat de regering heeft gedaan, of is het eigenlijk een volkomen foute weg, die de rechter echter nog wel keurig heeft gelopen?

De heer Zalm (VVD):

De motie die ik op het punt van de landbouwhervormingen heb ingediend, is niet aangenomen door de Kamer. Idem mijn motie over het opnieuw examen doen van lidstaten die nu nog niet voldoen aan de criteria. In die context moet beoordeeld worden wat de regering heeft gedaan. Enerzijds heeft de regering een verbetering weten aan te brengen in het slechte Duits-Franse compromis. Zij heeft dat vrijwel alleen gedaan. Dat vind ik op zich een compliment waard. Anderzijds staat dat ver af van de in het Strategisch akkoord opgenomen wensen en doelen op dit beleidsterrein, die overigens breder in de Kamer worden gedragen. Er is geen sprake van hervorming, er is een pietsje degressiviteit en een klein beetje uitfasering. In vergelijking met wat wij eigenlijk willen, is dat geen goed resultaat.

De heer De Graaf (D66):

U wees de inzet van de Nederlandse regering af, zo bleek vorige week, op twee belangrijke punten. Met een andere inzet is er dan toch nog iets bereikt. Mijn cruciale vraag is of uw inzet tijdens de top in Brussel tot betere resultaten zou hebben bereikt.

De heer Zalm (VVD):

Dat denk ik wel.

De heer De Graaf (D66):

Kunt u dat toelichten? Nederland was dan toch geheel alleen blijven staan?

De heer Zalm (VVD):

Je kunt ook alleen blijven staan zolang je geen redelijke oplossing hebt bereikt. Dat is nog iets anders dan dreigen met veto's. Dat heb ik nooit bepleit. Ik heb altijd gezegd dat je een veto nooit expliciet uit handen moet geven. Ik noem het voorbeeld van de loononderhandelingen. Als de vakbond zegt dat er nooit gestaakt zal worden, dan is dat voor haar positie in de onderhandelingen geen echte verbetering.

De heer De Graaf (D66):

U heeft toch vorige week een motie ingediend waarvan in het dictum stond: niet akkoord te gaan met de uitbreiding, indien? U zegt nu dat u nooit met een veto hebt gedreigd, maar dat is gewoon een veto.

De heer Zalm (VVD):

Je wacht tot er een voorstel komt wat je zint. Eerder ga je niet akkoord. Dat is iets anders dan een veto. Er zijn toch dingen waar je niet mee akkoord hoeft te gaan? Er zijn tal van analogieën. Zo gaat dat bij een begrotingsbespreking ook. Je gaat niet akkoord met een voorstel tenzij je het een redelijk voorstel vindt. Dan hoeven ministers nog niet met portefeuilles te zwaaien. Ik heb acht jaar onderhandeld en nog nooit met mijn portefeuille gezwaaid. Maar op een gegeven moment kun je een positie wel of niet accepteren.

De heer De Graaf (D66):

Dat begrijp ik. Iedereen in deze Kamer heeft onderhandelingservaring. Maar als u de Kamer bij motie de uitspraak voorlegt dat de Nederlandse regering niet akkoord mag gaan met de uitbreiding indien iets niet is gerealiseerd, dan geeft u, na aanvaarding van de motie door de Kamer, de regering de opdracht: indien niet gebeurt wat wij willen, dan moet u blokkeren. Of u dat nu een veto of een blokkade noemt, dat is wel het resultaat.

De heer Zalm (VVD):

Dan zou men op het landbouwdossier nu geen conclusie hebben bereikt. Dan had je tot Kopenhagen nog even blijven zitten op ongewijzigd beleid. Dat ongewijzigd beleid is nog iets goedkoper dan de conclusie die nu getrokken is, als ik de brief van de minister van Financiën tenminste goed lees, maar ik laat mij graag corrigeren. Dat neemt echter niet weg dat ik oprecht waardering heb voor de eenzame strijd die is gevoerd door de minister-president. De Engelsen en de Zweden gaven niet thuis en hij moest alleen proberen er iets uit te peuteren. Hij heeft dat goed gedaan, dus ik vind dat hem daarvoor lof toegezwaaid mag worden. Dat geldt zeker nu de Kamer geen flinke motie over het landbouwbeleid heeft aangenomen. Integendeel, er was alleen maar een vage motie-Van Nieuwenhoven. Doordat de Kamer geen stevige uitspraken heeft gedaan, was hij betrekkelijk vrij in zijn handelen.

De heer Van Dijk (CDA):

Dit is de tweede keer dat de heer Zalm begint over "ongewijzigd beleid". Zijn in Berlijn afspraken gemaakt over de financiën voor de periode 2007-2013?

De heer Zalm (VVD):

Ik baseer mij nu op een brief van de regering.

De heer Van Dijk (CDA):

U neemt die over.

De heer Zalm (VVD):

Ik ga ervan uit dat de regering correcte informatie verschaft. Zij geeft aan dat het huidige akkoord vergeleken met een ongewijzigde voortzetting van het huidige beleid een additionele afdracht op jaarbasis inhoudt die oploopt van 11 mln in 2007 tot circa 80 mln in 2013. Dat staat in de brief die ons namens de regering is gestuurd als antwoord op vragen die ik heb gesteld.

De heer Van Dijk (CDA):

Dat klopt, maar volgens mij was u zelf, weliswaar in een andere hoedanigheid, bij de discussie in Berlijn.

De heer Zalm (VVD):

Van die financiële perspectieven was de einddatum 2006.

De heer Van Dijk (CDA):

Dat is dan nu in ieder geval helder. Dat betekent dat geen afspraak is gemaakt over de periode 2007-2013. Dan kunnen wij dus ook niet praten over "ongewijzigd beleid", want er was geen beleid voor die periode.

De heer Zalm (VVD):

Dat kan wel. Het beleid, bijvoorbeeld inzake inkomenssteun, houdt nominaal vaste bedragen in. Op inkomenssteun zit dus helemaal geen inflatiecorrectie. Je kunt de infasering bij het vasthouden aan nominale bedragen voor inkomenssteun dus vooruit berekenen. Ik neem aan dat het ministerie van Financiën dat ook zo heeft gedaan. Zo'n vooruitberekening bij ongewijzigd beleid is dus te maken. Anders zou de regering de bedoelde informatie niet kunnen verschaffen. Ik stel vast dat in de brief van de regering op dit punt wordt gezegd dat hetgeen nu is afgesproken, in 2013 80 mln duurder is dan het ongewijzigd beleid. Er wordt echter ook bij gezegd dat het 160 mln goedkoper is dan het reëel constant houden van het plafond. Dat was in feite het alternatief-Veerman, dat per ongeluk een keer in de pers is gekomen. Ten opzichte van het niet bestaande alternatief-Veerman is er dus weer 160 mln verdiend. Het is maar net hoe je het wilt bezien. In diezelfde brief staat overigens dat Nederland vergeleken met de situatie waarin een en ander gewoon echt was afgebouwd, in 2013 2 mld meer aan afdrachten kwijt is.

Mij lijkt dat dit feitelijke informatie is.

De heer Timmermans (PvdA):

In deze discussie – dat reflecteert de stand van zaken in het vorige kabinet en in dit kabinet – is steeds een koppeling gelegd tussen de sterke wens van Nederland voor een hervorming van het landbouwbeleid en de toetreding van lidstaten.

Vorige week was er iets anders aan de hand. Toen heeft de heer Zalm niet meer zozeer over die koppeling gerept, maar gezegd dat Polen er niet bij hoort, evenals Tsjechië en Letland.

De heer Zalm (VVD):

Tsjechië heb ik niet genoemd.

De heer Timmermans (PvdA):

Slowakije dan.

De heer Zalm (VVD):

Ja.

De heer Timmermans (PvdA):

Als ik het mij goed herinner, mochten vier van de kandidaat-lidstaten niet toetreden. Die landen volgen nu wel gewoon het toetredingstraject. De heer Zalm moet dan toch erkennen dat zijn inzet op dit gebied totaal niets heeft opgeleverd, nog los van het feit dat die niet realistisch was?

De heer Zalm (VVD):

Dat bleek hier al bij de stemmingen, nog voordat de regering op pad ging. Mijn motie op dat punt is immers verworpen. Wij hebben wel voorgestemd. Ik weet niet wat de heer Timmermans mij nog verder kan verwijten.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik verwijt u dat u nu doet alsof de discussie over de uitbreiding werd gebruikt om te trachten een bres te slaan in dat vreselijke landbouwdossier. Daarover ben ik het trouwens met u eens, maar u heeft aan de positie van de VVD een voor mij nieuw element toegevoegd: die landen mogen niet toetreden.

De heer Zalm (VVD):

Als je afspraken hebt gemaakt over een toets aan criteria, moet je die afspraken serieus nemen. Ik heb daarover een uitvoerige beschouwing gegeven. Ik heb die toegespitst op Polen omdat dit een evident geval was. Daarbij heb ik aangegeven wat er nog allemaal aan mankeerde. Namens mijn fractie heb ik toen gezegd dat zo'n land opnieuw examen moet doen. Het woord "herexamen" was een wat ongelukkige keuze, maar zo'n land moet dan nog een keer examen doen om te bekijken of het echt aan de criteria voldoet. Als er grote gaten zitten tussen de stand van zaken en de vereisten volgens de criteria, kun je dat land immers niet zomaar binnenlaten.

Overigens heeft de regering daar een alternatieve route tegenovergesteld. Dat is de vrijwaringsclausule, te beslissen bij unanimiteit. Ik stel nu vast dat die alternatieve route weliswaar niet principieel wordt verworpen, maar dat men zich wel afvraagt of die operationeel te maken is. Nu blijkt in ieder geval dat het punt van de unanimiteit niet wordt gerealiseerd. Dat was het enige punt uit de motie-Verhagen. Ik moet vaststellen dat dit in ieder geval niet wordt gerealiseerd. Ik vrees zelfs dat de regering het niet eens heeft geprobeerd. Dat maak ik althans op uit de brief, want daarin wordt aangegeven dat door de regering "betrokkenheid van de raad" is bepleit. Dat is toch iets anders dan een beslissing bij unanimiteit door de raad. Er wordt, misschien wel enigszins zelfgenoegzaam, geconstateerd dat alle wensen van Nederland op dit punt zijn ingewilligd, terwijl de wens op het punt van de unanimiteit niet is ingewilligd, of niet is ingebracht. Ik heb de indruk dat die wens zelfs niet is ingebracht, maar dat hoor ik graag van de regering. Misschien is de redactie van de brief wat ongelukkig; de brief moest natuurlijk in korte tijd worden opgesteld.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Als de heer Zalm wordt voorgehouden dat hij de zaken in het debat over de uitbreiding erg boekhoudkundig benadert, wordt hij erg boos.

De heer Zalm (VVD):

Ik heb niet over geld gesproken.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

De afgelopen tien minuten heeft de heer Zalm niets anders gedaan dan ons voorrekenen hoeveel geld de Nederlandse regering heeft binnengehaald inzake de afdrachten en de nettobetalerspositie: 11 mln in 2007 en 80 mln in 2013. Daarvoor zeg ik hem dank, maar ik vind het toch erg plezierig als de heer Zalm nog eens terugkijkt naar de hele periode, ook naar de afspraken in relatie tot de ambities. Misschien kan hij dan ook eens zelfkritiek uiten en erkennen dat de ambities misschien niet deugden. Dat zou hem sieren.

De heer Zalm (VVD):

Dat ben ik niet met u eens. In het vorige debat heb ik volgens mij geen enkel bedrag genoemd. In mijn vorige inbreng, ter voorbereiding van de positie van de regering, heb ik het budgettaire aspect niet eens aangeroerd. Het vervelende is alleen dat de afspraak die nu is gemaakt, alleen maar budgettair is. Die kun je dus alleen maar budgettair beoordelen. Over de vraag hoe het landbouwbeleid wordt hervormd, hoe het er uiteindelijk zal uitzien en hoe het zich zal verhouden tot de Wereldhandelsorganisatie en de positie van ontwikkelingslanden, is juist helemaal niet gesproken. Er is alleen een afspraak gemaakt over de centen. Als je daar een oordeel over moet geven, kun je dus alleen maar over de centen praten. Dat betreur ik, want ik vind de hervorming van het landbouwbeleid ook om intrinsieke redenen, en dus niet alleen om budgettaire redenen, gewenst.

De heer Karimi (GroenLinks):

Daarover ben ik het eens, maar dan moet de heer Zalm ook zijn inzet in dat kader beoordelen. Zijn inzet, ook bij het Strategisch akkoord, was budgettair: geen inkomenssteun indien. Dat is budgettair. Dat is het financiële gedeelte.

De heer Zalm (VVD):

Dat heeft ook en zelfs juist te maken met de inhoud van het beleid. Langs die weg wordt de Europese landbouwpolitiek immers veel meer WTO-conform. Dat maakt ook een makkelijke toegang van landen van buiten de Unie op onze markten mogelijk. Dat is dus niet alleen maar budgettair.

Voorzitter. Ik wil de regering nog enkele vragen stellen. Wat zijn de voornemens voor de voorbereiding van Kopenhagen? Gaat de Nederlandse regering vrijwaringen aanvragen? Die mogelijkheid is immers gecreëerd. Voor onze beoordeling is het van belang te weten op welke terreinen en voor welke landen de Nederlandse regering vrijwaring aanvraagt. Wij moeten immers ook nog een beoordeling geven op weg naar Kopenhagen. Het zou plezierig zijn om dat nog voor Kopenhagen te weten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Uit de conclusies van het voorzitterschap blijkt dat het moment daarvoor zes maanden voor de feitelijke toetreding zal zijn. Dat was al van tevoren bekend. Wil de heer Zalm dat nu vast een lijstje wordt gemaakt van de vrijwaringsmaatregelen die men aan ziet komen, of begrijp ik hem dan verkeerd?

De heer Zalm (VVD):

Ik heb de indruk dat het iedere regering vrijstaat om vrijwaringen aan te vragen. Ik word wel gecorrigeerd als ik dat verkeerd zie. Als ik het goed begrijp, koppelt de Commissie dit voor zichzelf aan de tussenrapportage. Ik dacht dat juist een van de resultaten was dat iedere regering van ieder land ook zo'n vrijwaringsaanvraag kan doen. Ik vraag de Nederlandse regering daarom of ik dat juist zie en, zo ja, of de Nederlandse regering van die mogelijkheid gebruik zal maken voor Kopenhagen. Dat maakt de beoordeling van Kopenhagen een stuk concreter dan wanneer wij helemaal niet weten welke landen op welke punten aan vrijwaringsclausules worden onderworpen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het gaat mij niet om de vraag of de Nederlandse regering dit zou kunnen doen, maar om het moment waarop dit aan de orde zou kunnen zijn. Ik heb uit de conclusies begrepen – en bij mijn weten heeft de Nederlandse regering zich daarnaar gevoegd – dat het aan de orde kan komen vanaf het moment waarop de Europese Commissie met haar overzicht komt, wat volgend jaar rond oktober/november het geval zal zijn. Op dat moment kan nagegaan worden hoe ver de landen zijn. In Brussel is de verwachting uitgesproken dat de landen in 2004 zullen kunnen voldoen aan de voorwaarden, maar u wilt nu binnen anderhalve maand een overzicht van de punten waaraan de landen juist niet zullen kunnen voldoen. Dat is toch strijdig met elkaar?

De heer Zalm (VVD):

Nee, ik denk van niet. Het zou heel vervelend zijn als de Kamer al het goedkeuringswetsvoorstel krijgt terwijl zij nog geen idee heeft van de werkelijke betekenis van het vrijwaringsscenario. De Kamer kan het wetsvoorstel dan immers moeilijk beoordelen. In de strategie van de regering was het een wezenlijk punt – net zoals overigens het punt van de unanimiteit – om te weten wat het precies gaat betekenen als landen worden gevrijwaard. Dat moeten wij echt vooraf weten, als wij het regeringsbeleid moeten beoordelen en de zwaarwegende vraag moeten beantwoorden of wij de 10 landen toelaten en, zo ja, onder welke condities. Ik vraag de regering dus of die mogelijkheid bestaat en, zo ja, of de regering daar gebruik van zal maken.

Ten slotte sluit ik mij aan bij de vraag van de heer Timmermans om een reactie van de regering op het "skelet van Giscard d'Estaing". Ik heb begrepen dat het meer de indeling van een boek is dan een boek, maar misschien kan de regering toch een reactie geven op de indeling van het boek.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Laat ik beginnen met te markeren dat op de Europese top in Brussel materieel is besloten tot de toetreding van 10 nieuwe lidstaten. De derde conclusie is daar helder over: de Unie bevestigt dat zij vastbesloten is de toetredingsonderhandelingen met die landen af te sluiten tijdens de Europese Raad van Kopenhagen op 12 en 13 december, en het toetredingsverdrag in april 2003 te ondertekenen. Waarvan akte, want daar ging het natuurlijk om. De Unie heeft zich terecht niet van de wijs laten brengen door het verbale geweld en de harde toon in Nederland aan de vooravond van de top, in het bijzonder het optreden van het duo Palm en Zalm. Dat geldt niet voor het optreden van een ander duo, maar daar kom ik straks op. Ook de minister-president heeft zich, als ik naar de berichtgeving en de uitkomsten kijk, volgens mijn taxatie niet al te veel gelegen laten liggen aan de voormalige bondgenoten en in ieder geval de oproep van de VVD-fractie om bikkelhard te onderhandelen, naast zich neergelegd. Dat is ook terecht, zou ik willen zeggen.

Het verslag van de regering is nogal opgetogen over wat er in Brussel allemaal is bereikt. Als ik echter naar de conclusies zelf kijk, is daar feitelijk niet al te veel grond voor. Ik gun de minister-president natuurlijk zeer een goed gevoel over zijn eerste top en ik erken met collega Timmermans dat de minister-president, gelet op de zeer smalle marges in het kader van Europa, binnen de grenzen van zijn mogelijkheden goed heeft geopereerd en heeft bijgedragen aan herstel van vertrouwen in de positie van Nederland als EU-lidstaat. Daarvoor breng ik hem de waardering van mijn fractie over. Van de Nederlandse eisen ten aanzien ten aanzien van het uitbreidingsdossier vind ik in de conclusies echter niet al te veel terug. Ik vind daarin wel terug de verlenging van de periode waarin vrijwaringsmaatregelen van toepassing kunnen zijn, namelijk tot drie jaar. Daar heb ik weinig bezwaar tegen, zoals ik vorige week al heb gezegd. Als het langer zou worden, kan de vraag opkomen of het wel effectief is. Is die periode nu in beginsel onbeperkt? De eis dat de Raad bij unanimiteit zou moeten beslissen over het opheffen van een vrijwaringsmaatregel, heeft de conclusies echter niet gehaald.

Het is wel aardig om te zien hoe zich dit heeft ontwikkeld. Nadat de eis vrij scherp was geformuleerd, ook in de motie-Verhagen, was in het verslag van de regering de inzet al teruggebracht tot een "betrokkenheid van de Raad bij het opheffen van vrijwaringsmaatregelen". Vervolgens constateert de regering tevreden dat aan die eis tegemoet is gekomen, want het "wordt ter kennis gebracht van de Raad" en er zal ook nog rekening worden gehouden met opmerkingen. Dat is natuurlijk een terugtocht, overigens wel een wijze terugtocht, wat ook verband houdt met mijn waardering voor hetgeen de minister-president voor de Nederlandse positie en het vertrouwen in Nederland heeft bereikt, maar het is wel grappig om dit in de diverse stukken te lezen en vervolgens de conclusie aan te treffen dat Nederland op dit punt volledig zijn zin heeft gekregen. Maar goed, dat is natuurlijk ook een kwestie van tactiek

Ik heb zojuist bij interruptie al het mijne gezegd over het punt van een voorlopig inzicht in mogelijke vrijwaringsmaatregelen. Is dit punt overigens ter sprake gebracht door Nederland? Is gesproken over de vraag of het mogelijk is om nu al, bijvoorbeeld in gezamenlijkheid, zicht te krijgen op terreinen waar toetreders straks tekort zullen schieten en aan de hand daarvan vrijwaringsmaatregelen voor te bereiden? Ik ben daar niet voor, maar omdat de motie-Verhagen dit punt op het boodschappenbriefje voor Brussel meegaf, hoor ik wel graag of de regering dit in Brussel ter sprake heeft gebracht.

Wat de hervorming van het landbouwbeleid betreft, moet allereerst worden vastgesteld dat de Frans-Duitse as lijkt te zijn hersteld en lijkt te functioneren als nooit tevoren. Ik wil niet politiek-naïef zijn, want overeenstemming was nodig, maar tegelijkertijd is het wel bedenkelijk dat de budgettaire hoofdlijnen van zo'n belangrijk dossier op een avond tussen twee regeringsleiders in een hotelkamer worden bepaald. Wist de minister-president van dit één-tweetje af? Hij was toch een dag eerder nog bij Chirac langs geweest? Staatssecretaris Nicolaï zei de avond ervoor nog dat hij vertrouwen had dat Nederland niet door Duitsland voor verrassingen zou worden gesteld. De bende van vier is nu in ieder geval uiteen gevallen en een bende van één kan moeilijk nog een bende worden genoemd, dus dat is verleden tijd.

Het succespercentage van de Nederlandse inzet is een half procent. In NRC Handelsblad werd gesproken over één procent, maar effectief is het een half procent. Overigens heb ik eerder al gezegd dat de marges maar smal waren. Ik neem aan dat direct na de top van Kopenhagen de inhoudelijke toekomst van het landbouwbeleid volop op de agenda zal komen.

Mijn conclusies over de top, in termen van winnaars en verliezers: degenen die lijden aan het "bekrompen provincialisme" – ik kan het niet laten om die term van de heer Verhagen nog een keer te gebruiken; ik vond die zó mooi – en uitsluitend letten op hetgeen de uitbreiding ons kost, zijn de verliezers waar het gaat om Nederland. De minister-president is erin geslaagd om in een moeilijke politieke situatie, met een demissionaire status, de schade voor de positie en de invloed van Nederland beperkt te houden. Buiten onze landsgrenzen – en dat was toch het hoofdthema van deze top – betekent deze top een grote opluchting voor de kandidaat-toetreders. Daarmee is deze top voor mij per saldo een overwinning voor Europa.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter. Terugkijken op een Europese top betekent veelal napraten met een hoog commentatorgehalte. De vraag is altijd wat je daarover zou moeten zeggen. Er komt dan bijvoorbeeld de vraag hoe het precies zit met de verhouding tussen Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, waar de minister-president natuurlijk niet alles over kan zeggen, voorzover hij het al weet. In ieder geval is hij niet in hotelkamers geweest.

De positie van de Nederlandse regering voorafgaand aan de top in Brussel vond ik buitengewoon moeizaam. In het debat daarover werd de regering eigenlijk vooral gesteund door zichzelf en de oppositie, in mindere mate door de regeringspartijen. Echter, gezien die positie is het terecht dat de regering complimenten krijgt van de Kamer. In ieder geval krijgt ze die van mij. Die complimenten richt ik tot de minister-president, maar laat ik de bewindslieden van Buitenlandse Zaken daarin betrekken. Ook dit is immers een teamaangelegenheid.

Ik heb daarbij vooral twee punten op het oog, in de eerste plaats de aanscherping van de toetredingscondities. Die is toch grotendeels verwezenlijkt, al kan daarover gemillimeterd worden. Ik ben verder zelf niet zo ontevreden met het feit dat er niet met unanimiteit over hoeft te worden besloten, want volgens mij moet de rol van de Commissie overeind blijven, zoals vorige week ook in het debat is gewisseld. In de tweede plaats is er een scherp gevecht gevoerd, als ik dat zo van buitenaf kan beoordelen. Ik heb minder inside-informatie dan de heer Timmermans die allerlei groten der aarde spreekt; voor mij is dat niet weggelegd.

De heer Timmermans (PvdA):

Een voordeel van de Conventie.

De heer De Graaf (D66):

Ja, dat is ongetwijfeld zo. Ik heb ook grote bewondering voor u. Naar wat ik van buitenaf waarneem, heb ik de indruk dat er een scherp gevecht is geleverd. Het lijkt over dat halve procentje te gaan, maar – en ik denk dat de heer Zalm daar gelijk in heeft – het is een principiële opstelling om iets van dat bedrag naar beneden te krijgen en daardoor een kleine impuls aan een uitfasering te geven, hoe veraf die ook nog mag zijn. Het is minder dan waarop was gehoopt en minder dan waarop was ingezet, maar dat wil niet zeggen dat de inzet niet deugde. Ik meen nog steeds dat die goed was. Als Nederland niet die positie had gekozen, was het minder logisch geweest dat de Nederlandse regering tijdens de top zich zo stevig had ingezet, waardoor zelfs de vergadering uitliep. Je kunt dit doen als je eerder een harde onderhandelingspositie hebt ingenomen.

Ik heb over de directe inkomenssteun een aantal vragen, die deels een commentatorgehalte hebben, maar deels niet onrelevant voor het debat zijn dat de komende jaren zal volgen. Was het akkoord tussen Duitsland en Frankrijk al een fait accompli voordat de top begon? Wisten de bewindslieden daarvan? Was de contour van het akkoord al in zicht op 23 oktober toen wij hierover debatteerden? Ik herinner mij dat de staatssecretaris enige tijd geleden aangaf dat Frankrijk en Duitsland met elkaar in gesprek waren. Hij hoopte toen dat daar iets uitkwam en hij merkte op dat Nederland erbij betrokken was en contacten onderhield. Was deze uitkomst dan een enorme verrassing? Welke invloed heeft Nederland met name op Duitsland kunnen uitoefenen in de dagen voorafgaande aan het definitieve akkoord op die hotelkamer? Kortom, wat was de betrokkenheid bij de Duitse positie?

Een relevante vraag is ook hoe het Verenigd Koninkrijk zich heeft opgesteld. Er is nu een grote ruzie, maar dat lijkt mij meer te maken te hebben met het feit dat de Franse president plotseling het Engelse geld wilde terughebben. Vervolgens brak ruzie uit over een briljante onderhandelingsinzet, maar ik vraag me af of het Verenigd Koninkrijk zich enigermate heeft ingezet voor, al was het maar de lichtste vorm, hervorming van het landbouwbeleid. Biedt dit nog enige hoop en vooruitzicht op hervormingen van landbouwbeleid op de langere termijn? Of moeten wij concluderen dat dit voor de komende jaren helemaal op slot zit en dat het niet reëel is, te veronderstellen dat het debat in alle hevigheid de komende tijd zal doorgaan. Ik zou dat buitengewoon jammer vinden. Ik ben waarschijnlijk iets pessimistischer dan de heer Timmermans.

Verleden week sprak ik over de politieke criteria, de heer De Hoop Scheffer herinnert zich dat. Hoe gaan wij om met het niet voldoen aan de fundamentele en elementaire eisen van rechtsstaat, democratie, omgaan en respect voor mensenrechten? Dit raakt niet rechtstreeks de andere lidstaten, maar vooral de burgers van de eigen lidstaat maar daar zijn de vrijwaringsclausules niet op van toepassing. De minister zegde mij toe dat hij hiermee de komende maanden op pad gaat. Is dat in de top nog aan de orde geweest? Heeftüberhaupt iemand gesproken over de democratische en rechtstatelijke criteria, die onderdeel uitmaken van het begrip politieke criteria?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Naarmate de heer De Graaf meer vragen stelt over de politieke criteria, rijst ook de vraag of hij vindt dat die onderhandelingen kunnen worden afgesloten. Het aangaan van onderhandelingen veronderstelt al dat aan de politieke criteria van Kopenhagen is voldaan. Hoe staat hij tegenover het aangaan van onderhandelingen met de desbetreffende landen?

De heer De Graaf (D66):

Deze vraag heb ik verleden week ook aan de regering gesteld. Enerzijds wordt gezegd: wij hebben in 1997 respectievelijk 1999 besloten tot het aangaan van onderhandelingen omdat aan de politieke criteria voldaan werd. Dit staat in de brief van de regering over het regeringsstandpunt. Anderzijds is in de rapportage van de Commissie en in de stukken van de regering sprake van een nadrukkelijke toetsing. Wat is er gebeurd met de mensenrechten? Hoe staat het met de gevangenissen, de discriminatiewetgeving, enz.? Dit geeft een dubbel beeld: men toetst niet meer, maar tegelijkertijd wordt dit wel in kaart gebracht en wordt er dus wél getoetst. Ik heb verleden week opgemerkt dat dit voor mij geen reden is om mij tegen uitbreiding te keren. Wel is er reden om die toetsing serieus te nemen en te bezien wat wij kunnen doen om ervoor te zorgen dat op 1 januari 2004 – het moment van de echte toetreding – de situatie in een aantal landen, zoals in Polen, ingrijpend is verbeterd. Nu zie ik dat in een aantal landen zelfs nog geen formele non-discriminatiewetgeving bestaat. U begrijpt dan wat ik bedoel. Daarop moet fors druk worden gezet.

Ik sluit mijn betoog met een paar politieke conclusies af. Scherpe posities over bijvoorbeeld het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de Conventie zijn voor een land als Nederland alleen zinvol als steun en betrokkenheid van meerdere landen tevoren kunnen worden gerealiseerd. Dat spreekt vanzelf. Wij zullen ons dit meer dan ooit bewust moeten zijn, zeker in een grotere Unie. In die grotere Unie zal de positie van grotere landen, vrees ik, alleen maar relevanter worden. Er zijn wel meer landen en meer spelers, maar het vinden van compromissen en het maken van goede besluiten, worden steeds meer afhankelijk van niet zozeer de Raad, al dan niet in openbaarheid, maar van de achterkamers, de voorportalen en de hotelkamers die in de omgeving liggen. Dat betekent voor Nederland dat het buitengewoon belangrijk is om in te zetten op communautaire methodes en om een goede positie te kiezen ten opzichte van die grote landen, het liefst samen met andere kleine landen die een politieke positie kunnen innemen. Ik noem bijvoorbeeld de Benelux. Ook hierover krijg ik graag een oordeel van de regering.

Ik meen dat Nederland redelijk tevreden kan zijn. Het kabinet mag redelijk tevreden zijn over de eigen prestatie. Ook de oppositie mag redelijk tevreden zijn, gelet op de uitkomst en wat wij verleden week hebben gezegd. De nieuwe lidstaten mogen zeer tevreden zijn, zelfs de boeren kunnen enigszins tevreden zijn. Alleen kan de heer Zalm niet tevreden zijn. Ook hij is, vrees ik, op dit moment een bende van één.

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer De Graaf sprak het bekende woord "referendum" uit, maar er kwam geen vervolg. Gelet op het interessante artikel in de Volkrant met allerlei krachtige argumenten van een aantal Europarlementariërs tegen een referendum, ben ik benieuwd naar wat hij hierover nu te melden heeft.

De heer De Graaf (D66):

Ik vind dit buitengewoon aardig, het verlengt mijn spreektijd, maar het is vragen naar de bekende weg. Dat begrijpt de heer Van der Staaij ook wel. De Europarlementariërs waren van de PvdA en GroenLinks. Het was een interessant artikel, zij het dat ik mij realiseerde dat GroenLinks in de Kamer mijn motie over een referendum over de uitbreiding heeft ondertekend. Ik meen mij ook te herinneren dat de PvdA heeft laten weten de motie in de Kamer te steunen. Deze motie maakt deel uit van de beraadslagingen, zoals de voorzitter meldde, en ik kan u melden dat die wat mij betreft aanstaande dinsdag in stemming komt. Ik heb, indien de Kamer volledig aanwezig is, grote verwachting dat die motie wordt aangenomen. De heer Van der Staaij wil toch niet dat ik de discussie van verleden week over de wenselijkheid van een uitbreidingsreferendum overdoe?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik reageerde op het feit dat u het woord zelf noemde, maar er geen vervolg kwam. U verwijst nu naar aanleiding van het artikel in de Volkskrant alleen maar naar de politieke kleur, maar het gaat ook om de inhoudelijke discussie die hierover doorgaat. Een belangwekkend element vind ik – en hierover is verleden week niet uitvoerig gesproken – in hoeverre het niet alleen te laat is met het oog op eventuele vertraging, maar ook in hoeverre het niet te laat in het proces is, gelet op wat bijvoorbeeld al in Nice is besproken en in het verleden afgesproken criteria.

De heer De Graaf (D66):

Ik ben het daar totaal niet mee eens. Iedere keer als het woord referendum aan de orde komt of als het aan een specifiek onderwerp wordt gerelateerd, krijg ik altijd bezwaren te horen: het is te vroeg, te laat, ontijdig, er is al besloten, het werkt vertragend, enz. Het werkt in ieder geval niet vertragend. Het jaar 2003 is niet alleen bedoeld om het verdrag af te sluiten, maar om vervolgens de nationale democratieën de kans te geven, zich daarvoor uit te spreken. In veel landen, zoals de nieuwe lidstaten, gaat dat per referendum. Misschien kan dit ook in de landen van de huidige 15 lidstaten. Waarom zou Nederland niet gebruik kunnen maken van die tijd, als de ratificatie, dus de daadwerkelijke totstandkoming en werking van het verdrag, maar geregeld is voor de ingangsdatum 1 januari 2004?

Het is ook niet te laat. Er is in Nice veel geregeld, maar dat ging echt over de vormgeving en de onderlinge verhoudingen. Er wordt ook in de Conventie nog veel geregeld. Het referendum moet echter gaan over de vraag of de Nederlandse bevolking steun geeft aan vergroting van de Unie met nieuwe landen. Dit is een heel simpele vraag, die met ja of nee kan worden beantwoord.

De heer Palm (LPF):

Voorzitter. Ik geef een compliment aan de heer Van Dijk voor zijn maidenspeech.

De fractie van de LPF heeft zich vorige week duidelijk uitgesproken tegen uitbreiding van de Europese Unie met 10 landen tegelijkertijd, de zogenaamde big bang. Wij hebben argumenten hiervoor gegeven. Wij hebben weinig vertrouwen in het voldoen aan de criteria van Kopenhagen; in 2004 zouden zij daaraan moeten voldoen. Wij hebben over het gemeenschappelijk landbouwbeleid gesproken en wij hebben het gehad over het onvoldoende functioneren van de huidige Europese Unie. Voor ons was het ook erg belangrijk dat de burger onvoldoende inspraak heeft in dit hele proces.

Hoe beoordeelt de Lijst Pim Fortuyn nu de resultaten van de bijeenkomst van de Europese Raad in Brussel op 24 en 25 oktober? Wat wij vreesden, is een beetje bewaarheid geworden. Ik geef een compliment aan de regering, in het bijzonder de minister-president, voor het beeld dat is ontstaan van het kleine landje Nederland dat tegen alles en iedereen in ertoe in staat is geweest, op een paar punten verbeteringen te bewerkstelligen. Dit is een hele prestatie.

Dit brengt mij wel op de vraag of het niet mogelijk was geweest, vooraf wat meer duidelijkheid te krijgen. Deze vraag is eerder door anderen gesteld. Men sprak over de bende van vier. Drie van de vier hebben kennelijk andere dingen aan het hoofd gehad, want zij hebben Nederland alleen laten staan. Ik ben er erg benieuwd naar hoe dit proces verlopen is. Dit is ook belangrijk voor de toekomst. Wat wij nu zien, is dat twee grote landen min of meer bepalen wat er in Europa gebeurt. Ik vind dit een angstwekkende ontwikkeling. Zeker als er straks 25 landen zijn, zullen enkele grote landen de zaken bepalen. De rol van Nederland is hiermee teruggebracht tot die van een kleine provincie. Dit onderkennende zal Nederland meer zijn best moeten doen om bijvoorbeeld in Beneluxverband een vuist te maken. De Benelux heeft, als wij hierin overeenstemming kunnen bereiken, evenveel stemmen als een land als Frankrijk. Het is dus van belang, in de toekomst coalities te vormen, zoals de heer De Graaf al zei. Als landje alleen heb je immers steeds minder te vertellen. De minister van Buitenlandse Zaken zal er in de toekomst dus veel meer aan moeten trekken.

Er zijn enkele verbeteringen aangebracht, bijvoorbeeld met afspraken over monitoring en vrijwaringsbepalingen. De toepassing van de vrijwaringsbepalingen wordt verbreed en verlengd, en de Raad dient betrokken te worden bij de beslissing tot het nemen en opheffen van maatregelen. Dit is een lichte verbetering, in lijn met datgene wat wij, gegeven de situatie, voorstaan.

Een belangrijk bezwaar voor de LPF betreft het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Zie ik het goed dat er eigenlijk absoluut geen sprake is van een hervorming? In het verslag staat dat zekere aanpassingen niet uitgesloten worden geacht. Het is wel aardig dat de inflatiecorrectie naar 1% is gebracht. De facto geeft dit een heel kleine vermindering. Zal er nu vanaf 2006 een verschuiving plaatsvinden van inkomenssteun naar de toetreders, met heel langzamerhand vermindering van de steun aan de huidige lidstaten? Ik denk dat het zo is, maar er is absoluut geen sprake van hervorming van het landbouwbeleid. Nu zitten wij in die rijdende trein en de vraag is wat wij nog kunnen doen om die hervorming af te dwingen. Dit zal heel moeilijk zijn.

Er wordt een beroep op Griekenland en Turkije gedaan om onderling uit de problemen met Cyprus te komen. Dit is erg vrijblijvend. Ik heb vorige week al gezegd dat het naar onze mening een groot probleem is om Cyprus erbij te betrekken.

Ik heb begrepen dat de Kamer, in ieder geval de Lijst Pim Fortuyn, tegen het noemen van een datum is voor de toetreding van Roemenië en Bulgarije. Ik zie dat er nu toch een datum wordt genoemd: 2007. Een belangrijk deel van de Kamer vindt dit geen goede zaak.

De heer Timmermans sprak van schipperen en doormodderen. Tegen schipperen heb ik op zich geen bezwaar, want je zit nu eenmaal met een groot aantal landen in de Unie. Dan moet je schipperen; je krijgt niet altijd je zin. Dat doormodderen laat ik voorlopig maar slaan op het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dit lijkt mij de grootste omissie in de huidige afspraken.

De heer Teeven (Leefbaar Nederland):

Voorzitter. Naar ons oordeel heeft Nederland als grootste van de kleine landen gedaan wat het kon op de top van Brussel. De minister-president heeft behaald wat mogelijk was, waarmee onze fractie de regering complimenteert. Wij zagen al een beetje aankomen dat de inzet van de regering waarover wij de vorige week in de Kamer hebben gediscussieerd, een maximumuitgangspositie was, ook gelet op datgene wat er in het verleden is gebeurd.

De top van Brussel werd beheerst door de grote landen. Je moet constateren dat Nederland als grootste van de kleine landen dan eigenlijk alleen in de marge nog wat kan veranderen.

Bij de oprekking van de termijn voor de vrijwaringsclausules van twee naar drie jaar rijst voor onze fractie de vraag of die drie jaar lang genoeg is voor de toetreders om hun cruciale overheidssectoren aan te passen. De heer Van Bommel vroeg het ook al.

Is er op de top in Brussel nog gesproken over de versterking van de buitengrenzen? Is er hierbij aan gedacht om de buitengrenzen aan twee kanten te versterken, dus niet alleen door de toetreders maar ook door de landen aan de andere kant van de buitengrens in Oost-Europa? Gaan wij mogelijk akkoorden sluiten met Wit-Rusland, Rusland en Oekraïne om hun, met economische vooruitzichten, ertoe te bewegen iets te doen aan de versterking van die buitengrens teneinde de criminaliteit te beperken?

Het besluit van de Nederlandse regering om de uitbreiding van de Europese Unie niet te blokkeren, was onvermijdelijk. Wij hebben dit in het debat van vorige week al aan de orde gehad. De uitbreiding van de Unie is een feit, maar Nederland zal de komende jaren wat beter op zijn tellen moeten passen in verband met het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Wij hebben op de top van Berlijn in 1998 veel geld teruggehaald, maar hiermee wel onderhandelingspositie weggeven voor de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Daar konden wij even niet meer aan komen. Dit is precies het probleem waartegen wij nu aangelopen zijn.

De fractie van Leefbaar Nederland kijkt met verwachting en hoopvol uit naar de stemming aanstaande dinsdag over het referendum. De fractie van Leefbaar Nederland hoopt dat er dan voldoende leden van de fractie van de LPF aanwezig zijn om de motie van de heer De Graaf aan een meerderheid te helpen.

De vergadering wordt van 12.00 uur tot 12.05 geschorst.

De voorzitter:

Alvorens ik het woord geef aan de regering, stel ik u voor, te trachten dit debat nog voor de middagpauze af te ronden. Dat betekent dat er kort moet worden geïnterrumpeerd en dat wij de tweede termijn vooral moeten beperken tot het indienen van moties, anders is een middagpauze verplicht en dan loopt de vergadering langer uit. Ik zie instemmend geknik. Dan zal dat mijn inzet zijn. Dat betekent dat u mij misschien af en toe zult tegenkomen op het punt van interrupties.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Namens het kabinet zeg ik de geachte afgevaardigden dank voor hun inbreng in eerste termijn. Ik zeg ook graag dank voor de waarderende woorden die zijn uitgesproken over de wijze waarop Nederland zich vorige week heeft opgesteld en de resultaten die uiteindelijk konden worden geboekt. Ik dank u nogmaals voor uw inbreng van vorige week, omdat een kabinet in demissionaire status uiteraard is gebaat bij een helder oordeel van de Kamer. Dat heeft bijgedragen aan de positie van Nederland. De heer Timmermans sprak een waar woord toen hij het had over het referentiekader, in de zin van: hoe beoordeel je een en ander nu precies en waaraan refereer je dat? Refereer je het aan het Strategisch akkoord of ga je ook uit van de ontstane situatie in Europa, het draagvlak voor de maatregelen en de weerbarstigheid van de materie? Daar was namelijk nadrukkelijk sprake van. Ik zal hierop ingaan.

In het algemeen kunnen wij zeggen dat de Europese Raad van Brussel een baanbrekend besluit heeft kunnen nemen. Allereerst is er besloten over de landen waarmee de Unie de onderhandelingen in Kopenhagen wil afronden. Er is overeenstemming bereikt over een aangescherpt waarborgensysteem. Ik ga daar straks meer in het bijzonder op in. Vervolgens is overeenstemming bereikt over de zaken die nog open stonden met betrekking tot het financieel pakket, meer in het bijzonder met betrekking tot de inkomensondersteuning in de sfeer van de landbouw. Ten slotte heeft de Europese Raad de overeenstemming kunnen bekrachtigen die de ministers van buitenlandse zaken in de Raad hadden bereikt over het uitstaande institutionele vraagstuk. Door de besluitvorming vorige week ligt, als alles goed gaat, de weg open naar afronding van de toetredingsonderhandelingen met de 10 nieuwe lidstaten in december in Kopenhagen en de ondertekening van het toetredingsverdrag in april 2003 in Athene.

Dan iets over de werkverdeling. Ik ga in op de toetredingsvoorwaarden, de safe guards, het financieel pakket, het landbouwbeleid, het vraagstuk van de degressiviteit, het ongewijzigd beleid terzake en de hervorming van het landbouwbeleid. Ten slotte zal ik iets zeggen over de onderhandelingsstrategie en het vraagstuk van de te houden referenda. De minister van Buitenlandse Zaken zal ingaan op de landenkeuze en het vraagstuk op het gebied van de Conventie. Wij hebben vorige week een eerste indicatie gekregen van de voorzitter van de Conventie, de heer Giscard d'Estaing. De minister zal ook ingaan op de samenwerking in Beneluxverband. De heer Nicolaï zal daar ook nog op ingaan. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken zal meer in het bijzonder stilstaan bij het regionaal beleid, de structuurfondsen, de verdere uitwerking ten aanzien van vragen over de vrijwaring en de voorbereiding op Kopenhagen. Met name de heer Zalm heeft nog gevraagd hoe wij omgaan met de onvolkomenheden. Die vraag sluit aan bij het debat dat wij vorige week hebben gehad.

Ik zeg eerst iets over de toetredingsvoorwaarden, beter gezegd de safe guards, de vrijwaringsclausules. Wij hebben daar vorige week over gesproken. Zoals bekend, was Nederland alleen bereid in te stemmen met de 10 als dit met voldoende waarborgen zou zijn omkleed. Hierbij was een precisering en een aanscherping noodzakelijk. Wij hebben nadrukkelijk de opdracht van u meegekregen om op verschillende terreinen resultaten te boeken. Ik denk dat kan worden gezegd dat wij in die onderhandelingsopzet zijn geslaagd. Het ging om drie elementen. Het eerste element betrof de duur van de periode waarin maatregelen kunnen worden genomen. Die duur was beperkt tot twee jaar, maar door de inzet van Nederland is die verlengd naar drie jaar. Nederland is zelf met dit voorstel gekomen. Het is niet van andere landen gekomen. Ik onderlijn voorts dat het gaat om de verlenging van de periode waarin maatregelen kunnen worden genomen. Het loopt vanaf 2004 t/m 2006. Als echter is voorzien in de vrijwaringsmaatregelen, dan kan daar een heleboel jaar aan worden gewerkt. In 2006 kan een maatregel worden afgekondigd, maar die kan nog lopen tot 2011. Met andere woorden, de maatregelen kunnen pas worden opgeheven wanneer de tekortkomingen zijn weggewerkt. Er zijn dus over een reeks van jaren mogelijkheden om de tekortkomingen recht te zetten. Daarmee is mijns inziens voldaan aan een eerste belangrijke voorwaarde van de kant van het kabinet en van de Kamer.

Het tweede punt betrof de reikwijdte. Die is verduidelijkt. Daar hebben wij vorige week ook over gesproken. Aanvankelijk was er sprake van vrijwaringsclausules voor de interne markt en JBZ. Op verzoek van Nederland is verduidelijkt dat onder de interne markt wordt verstaan: alle vormen van sectoraal beleid die economische activiteiten met een grensoverschrijdend effect betreffen, dus ook personenverkeer, dienstenverkeer, energie en sociaal beleid. Daarmee is een verduidelijking ontstaan van de vraag waar een en ander betrekking op heeft.

Een derde element waar wij vorige week ook over hebben gesproken, betrof de betrokkenheid van de Raad. In de aanvankelijke voorstellen zou het gaan om de rol van de Commissie. Op verzoek van Nederland is in de conclusies van de Europese Raad opgenomen dat de Commissie bij besluiten over de herroeping van ingestelde vrijwaringsclausules terdege rekening dient te houden met de opmerkingen van de lidstaten in de Raad. Mevrouw Karimi, de heer Van de Staaij en anderen hebben hierover een vraag gesteld. Het gaat om de bekende conclusie 8 van het voorzitterschap. Die betrokkenheid betekent dat de Commissie niet autonoom handelt, maar dat de Raad nadrukkelijk zal worden geïnformeerd. De formule in de conclusie is zodanig dat de Commissie terdege rekening zal houden met de opmerkingen van de Raad terzake. Dat betekent dat de Commissie niet uit eigener beweging over kan gaan tot het opheffen van maatregelen, maar dat zij zich zal moeten vergewissen van de steun van de Raad. Het lijkt mij dat daarmee tegemoet wordt gekomen aan de wensen van de Kamer.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Zegt de minister-president dat, als in de conclusie staat dat er terdege rekening wordt gehouden met de opmerkingen van de Raad, dit dusdanig moet worden geïnterpreteerd dat de Commissie niet kan overgaan tot de opheffing dan met goedkeuring van de Raad? Dat lijkt mij een heel andere formulering, maar dat lees ik niet in de conclusie.

Minister Balkenende:

Er staat dat de Commissie de Raad informeert. Dat betekent dat er een verplichting tot informeren bestaat. De formule "terdege rekening houden met de gevoelens van de Raad" betekent dat de Raad de gelegenheid heeft eigen opvattingen naar voren te brengen en dat de Commissie zich moet vergewissen van voldoende steun. Dat is de interpretatie die daaraan moet worden gegeven. Dat is iets anders dan de kwestie van de unanimiteit, maar daar kom ik nog op terug.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het is een zelfstandige bevoegdheid van de Europese Commissie om tot opheffing van een maatregel over te gaan. Daarvoor is het tegemoet komen aan de opmerkingen van de Raad als zodanig geen voorwaarde.

Minister Balkenende:

Dat betekent dat de Commissie niet uit eigener beweging kan handelen. Dat is de waarde van de formule die er nu in staat. De Commissie is pas bevoegd, nadat er sprake is geweest van betrokkenheid van de Raad.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik wil het wel scherp hebben, want dat is essentieel. Het staat ook in de motie-Verhagen. Wij stellen met elkaar vast dat dit er niet is uitgekomen. Het kan gebeuren dat de Europese Commissie aan de Raad vraagt of hij opmerkingen heeft. Die worden gemaakt, maar vervolgens kan de Europese Commissie, vanuit haar eigen, zelfstandige bevoegdheid, zeggen dat zij daar kennis van neemt, maar dat zij niet tegemoet komt aan die en die opmerking en dat de maatregel toch wordt opgeheven. Zie ik dat goed?

Minister Balkenende:

Ik heb aan de interpretatie en de uitleg die ik zojuist gaf van conclusie 8 niets toe te voegen. Ik kom nog te spreken over de kwestie van de unanimiteit. Voordat ik toekom aan de motie-Verhagen nog een enkel ander punt. Ik onderlijn dat de vrijwaringsmaatregelen vanaf de eerste dag van toetreding van kracht worden, indien hiertoe op basis van de monitoringrapporten aanleiding bestaat. Dat strookt met het Nederlandse streven – ik citeer wat vorige week aan de orde is geweest – naar "toetreding voorzover gereed". De precieze procedure voor de instelling en opheffing van vrijwaringsmaatregelen zal de komende weken meer in detail moeten worden uitgewerkt. De effectiviteit van het instrument, snelle besluitvorming en een rol van de lidstaten in de besluitvorming zijn voor Nederland de belangrijkste uitgangspunten. Dat is vorige week ook gewisseld.

Dan kom ik op de vraag hoe dit zich verhoudt tot datgene wat hierover vorige week is gewisseld. De regering heeft zich, conform de strekking van de motie van de heer Verhagen, in de Europese Raad ingezet voor de opheffing van de vrijwaringsclausules bij unanimiteit van de Raad. Het punt is genoemd en ik heb het ook in de bilaterale gesprekken buiten de vergadering aan de orde gesteld. Het resultaat zoals dat er nu uit is gekomen, is het best haalbare en is in lijn met hetgeen het kabinet zelf verleden week naar voren heeft gebracht. Ik heb verleden week al met u gesproken over de haalbaarheid van een unanimiteitsregel. Ik heb toen aangegeven dat mij dat niet haalbare leek. Dat was een inschatting, maar ik heb dit punt niettemin namens de Kamer in willen brengen in de discussie.

Voorafgaand aan de Europese Raad heb ik een bilateraal overleg gehad met Commissievoorzitter Prodi. Die wees mij op de gevaren van besluitvorming bij unanimiteit. Zo zou de benodigde unanimiteit voor het opheffen van maatregelen misbruikt kunnen worden door lidstaten om hun belangen, hun economische belangen oneigenlijk te beschermen, onder het motto van: wij gaan akkoord met opheffing van maatregelen, maar wij willen daar wel iets voor terug zien. Unanieme besluitvorming over het instellen van maatregelen lijkt in de praktijk eveneens moeilijk te verwezenlijken. De kans is groot dat er lidstaten zullen zijn die om uiteenlopende redenen tegen toepassing van maatregelen zullen zijn. Ik denk hierbij aan Griekenland wat betreft Cyprus. Met een sterke rol van de Commissie wordt dit voorkomen.

Ondanks deze argumenten, die natuurlijk bekeken moeten worden en waar belangrijke elementen in zitten, heb ik gemeend het Nederlandse standpunt naar voren te moeten brengen. Hiervoor bleek – ik heb dat verleden week al aan de Kamer meegedeeld – geen steun te zijn. De betrokkenheid van de Raad is uiteindelijk wel in de conclusies opgenomen. Dat leek mij, gezien de context waarbinnen gewerkt moest worden, het best haalbare resultaat en ook een te verantwoorden resultaat.

De heer Zalm (VVD):

Het was ook het standpunt van het kabinet zelf en niet alleen dat van de Kamer. Het kabinet heeft in een brief aan de Kamer geschreven dat de Europese Raad bij unanimiteit zou moeten beslissen over de opheffing van vrijwaringsmaatregelen. Wat de Kamer daar door middel van een motie aan heeft toegevoegd, is dat ook het vaststellen of landen op terreinen voldoen – dus het ja, voorzover... – bij unanimiteit zou moeten geschieden. Pas dan zou dit een alternatief zijn voor de unanimiteitspositie die bestaat bij toelating. Een alternatieve route zou dan kunnen zijn: alle 10 mogen toetreden voorzover ze voldoen. Als dat "voorzover ze voldoen" unanimiteit heeft, is dat een alternatieve route voor het opnieuw examen moeten doen, waarbij ook sprake is van unanimiteit. Als dit wordt losgelaten, wordt het een wezenlijk andere procedure. Dan kun je overstemd worden. Dat is hier niet eens nodig, want de Commissie kan dan gewoon constateren dat bijvoorbeeld 12 lidstaten het wel in orde vinden. Als Nederland dat niet vindt, hebben wij geen recht van spreken meer. Het is dus toch wezenlijk anders, ook in de beoordeling van dit traject als alternatief voor het alleen toelaten van landen die voldoen en zeggen dat landen die nog niet voldoen, opnieuw examen moeten doen. Het is naar mijn gevoel niet een volwaardig alternatief voor die benadering.

Minister Balkenende:

In de brief van het kabinet werd gesproken in termen van "zou dan bij unanimiteit besloten moeten worden". Dat was de formule die het kabinet heeft gehanteerd. Daarmee wilde het onderlijnen dat de gang langs de Raad noodzakelijk is en er als het kan sprake moet zijn van unanimiteit. De woorden "zou dan" betekenen dat het geen direct imperatieve formulering was. De heer Verhagen heeft vervolgens zijn motie ingediend en toen is nadrukkelijk gewisseld dat het hier zou moeten gaan om een inspanningsverplichting om het te behalen en niet om een resultaatsverplichting. Ook dat is verleden week nadrukkelijk met elkaar gewisseld.

Wat deed zich nu voor in de gesprekken in Brussel? Op het moment dat je zou kiezen voor een unanimiteit van de Raad, moet je je ook bewust zijn van het feit dat je daarmee bepaalde risico's loopt. Sommige landen kunnen dit instrument oneigenlijk gaan gebruiken om andere doelen te bereiken. Dat was de argumentatie die wij hoorden van de kant van de Commissie en van andere landen. Zij waarschuwden voor het oneigenlijk gebruik van een unanimiteitsregel. Dat was de inhoudelijke kant van het verhaal.

Het andere punt betrof de haalbaarheid. Daar heb ik verleden week een inschatting van gegeven. Gegeven de context van de gesprekken, lijkt mij dat hetgeen binnen is gehaald – een verlenging van de duur van twee naar drie jaar, een verduidelijking en uitbreiding van het terrein waarop de vrijwaring betrekking kan hebben en een nadrukkelijke betrokkenheid van de Raad, waardoor de Commissie niet autonoom kan handelen maar er nadrukkelijk sprake van zal moeten zijn dat men zich vergewist van hetgeen de Raad naar voren wil brengen – alles was wat Nederland binnen kon halen. De heer Van Dijk zei ook dat Nederland vrijwel alles heeft binnengehaald. Het lijkt mij dat wij met deze aanscherping die Nederland heeft ingebracht, een situatie hebben bereikt waardoor het proces van toetreding, waarbij nog sprake is van tal van onvolkomenheden, in ieder geval in een beter vaarwater is gekomen. Dat betekent tegelijkertijd dat de participanten van Nederland in de Raad zich steeds bewust moeten zijn van de onvolkomenheden en zich ook de komende jaren scherp zullen moeten opstellen als het gaat om de toetredingsvoorwaarden en goed en scherp toe zullen moeten zien op de naleving daarvan. Die mogelijkheid heeft de Raad nu gekregen en dat komt volgens mij tegemoet aan de intentie van dit parlement.

Ik kom bij het financiële pakket. Daar is veel over gezegd, verleden week in het debat, maar ook in het debat in Europa. In Brussel hebben wij een compromis bereikt over het financieel pakket van de uitbreiding. Het belangrijkste discussiepunt vormde het onderhandelingsbod van de Europese Unie aan de kandidaat-lidstaten op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Direct voorafgaand aan de top spraken president Chirac en bondskanselier Schröder af dat zij ieder konden instemmen met infasering van de directe inkomenssteun in de nieuwe lidstaten volgens het door de Commissie voorgestelde tempo, mits dit gepaard ging met het reëel constant houden van categorie I.A van de EU-begroting in de periode 2007-2013 ten opzichte van het laatste jaar van de lopende financiële perspectieven van de Europese Unie, 2006.

Dat reëel constant houden is een belangrijk punt. Dat werd in het Frans-Duitse akkoord gedefinieerd met een maximale inflatiecorrectie van 1,5%. Dat is voor de financiële uitkomsten van groot belang gebleken. Onder categorie I.A vallen de uitgaven voor inkomenssteun en de marktmaatregelen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dan speelt natuurlijk de vraag of ik hiervan wist. Uiteraard was ik ervan op de hoogte dat er deze middag een gesprek zou plaatsvinden tussen de heren Chirac en Schröder. Eerder had ook al een gesprek plaatsgevonden, maar dat gesprek had niet geleid tot conclusies. Dus ook wij waren zeer benieuwd naar de uiteindelijke uitkomst. Net als Duitsland mikten wij op een nominaal constante fixatie van het plafond. Dat hadden wij gewisseld in het gesprek dat ik met de heer Schröder heb gehad in Brussel. Ik heb verleden week maandag dat punt nog eens onderlijnd.

Wat is er gebeurd in het gesprek tussen Duitsland en Frankrijk, tussen de president en de bondskanselier? Daar is men doorgeschoten naar een reëel constant niveau, door 1,5% correctie toe te staan. Dat was voor ons inderdaad een verrassing, maar dat was niet alleen een verrassing voor de Nederlandse delegatie, maar ook voor de Duitse delegatie. Het compromis was namelijk van dien aard dat het leidde tot een uitkomst die niet helemaal spoorde met hetgeen ook in de gesprekken tussen Duitsland en Nederland naar voren was gekomen.

Ik hoor de heer Timmermans zeggen: je moet regeringsleiders ook nooit alleen laten. Gelet op hetgeen naderhand is gezegd over de rol van de tolken, moet ik zeggen dat hij bijna gelijk begint te krijgen. Ik kom daar nog op terug.

Er waren dus heldere afspraken gemaakt met de Duitsers, maar dat akkoord kwam ook voor ons, gezien de uitkomsten, als een verrassing. Dat gold echter niet alleen voor ons, maar waarschijnlijk voor alle participanten in het Brusselse debat. Een akkoord tussen Duitsland en Frankrijk is, gegeven alle moeilijkheden, uiteraard wel toe te juichen, want het impliceert dat de zeker op dit terrein grote tegenpolen in de Unie bereid en in staat zijn tot het sluiten van compromissen. Dat was waarschijnlijk ook de reden waarom bij de andere lidstaten een groot gevoel van opluchting bestond. Dat was al op de donderdagavond bij het werkdiner het geval. Die opluchting werd al die donderdagavond bij de participanten omgezet in instemming. Ik zeg dit, omdat de heer Van Dijk het precieze onderhandelingsproces en het traject van bespreking scherp naar voren heeft gebracht. Het eerste moment was dus donderdagavond, toen bleek dat er een akkoord was en toen ook het voorzitterschap al koerste op het overnemen van die conclusies.

Nederland kon als enige toen niet instemmen. Bij nadere bestudering werd ons namelijk duidelijk dat van degressiviteit van de directe inkomenssteun geen sprake zou zijn, wel infasering, maar geen uitfasering. Om die reden hebben wij donderdagavond de Commissie gevraagd nadere berekeningen te maken. Daarin werden wij ondersteund door andere landen, maar niet wat betreft de inhoudelijke conclusie. Daarin stonden wij die donderdagavond alleen. Wij hebben als eis gesteld dat het maximum percentage voor inflatiecorrectie zodanig moest worden vastgesteld dat de infasering van inkomenssteun automatisch tot degressiviteit van de inkomenssteun zou leiden. Die term "degressiviteit" is regelmatig naar voren gekomen. Wat deed zich toen voor in de gesprekken op vrijdag? Geen van de lidstaten, zeker het voorzitterschap niet, was gecharmeerd van de Nederlandse opstelling. Aan het begin van de middag is een klemmend beroep op ons gedaan om akkoord te gaan met het bereikte resultaat. Er zou geen sprake mogen zijn van het toevoegen van elementen of van het wijzigen van elementen in het reeds bereikte akkoord, omdat het hier zou gaan om een proces van uitbreiding van de Unie met een enorme historische betekenis.

Dat was de positie waarin Nederland was komen te verkeren. Ik heb toen gezegd dat ik hier niet mee akkoord kon gaan en ik heb aandacht gevraagd voor de Nederlandse situatie en voor de Nederlandse wensen. Ik heb daarbij gewezen op de criteria die in het Nederlandse parlement aan de orde zijn geweest. Toen heb ik gezegd: hier kan ik mij niet bij neerleggen. Het is goed om nog eens te zeggen dat Nederland – nadat wij contact hadden gehad met Duitsland, Engeland, Zweden en al die andere landen – volstrekt alleen stond toen het erom ging te komen tot degressiviteit. Het leek bijna een gelopen race. Dat heeft toen geleid tot een schorsing. In die schorsing heeft overleg plaatsgevonden tussen het voorzitterschap en Nederland en verder zijn er de nodige bilaterale contacten geweest. Dat heeft uiteindelijk geleid tot het voorstel van de voorzitter om de inflatiecorrectie niet op 1,5% vast te leggen maar op 1%. Natuurlijk had ik liever gezien dat er een verdergaande reductie zou zijn geweest van de inkomenssteun. Daarover moet geen misverstand bestaan. Dat was ook onze inzet. Maar de politieke kaarten lagen plotseling wel heel anders na het Frans-Duitse akkoord. Binnen de kaders van het mogelijke – en de Kamer weet wat ik als onmogelijk heb gedefinieerd – was dit naar mijn stellige overtuiging een optimaal resultaat, zeker in vergelijking met het Frans-Duitse akkoord en in vergelijking met de huidige financiële perspectieven, waarbij binnen categorie I.A het aandeel directe inkomenssteun nominaal constant wordt gehouden en de rest van de categorie reëel constant. Het resultaat dat uiteindelijk is bereikt, zal op termijn non-discriminatoir zijn voor oude en voor nieuwe lidstaten. De infasering van de inkomenssteun kan voor het grootste deel worden gefinancierd uit de voorziening die in Berlijn reeds was voorzien voor de uitbreiding en de inflatiecorrectie van 1%. De dekking van de resterende kosten zal moeten plaatsvinden via versnelde uitfasering van de inkomenssteun via degressiviteit.

Voorzitter. Ik ga nog wat dieper in op de financiële aspecten, waarover veel vragen zijn gesteld. Er is wel gezegd: ach, een half procentje, is dat het nu helemaal? De inzet van Nederland heeft echter verstrekkende gevolgen. Uit de beantwoording van de vragen die de heer Zalm heeft gesteld, blijkt dat het uiteindelijk wel een besparing oplevert van 6,7 mld cumulatief en 1,7 à 1,8 mld in 2013. In het huidige akkoord leidt eenderde van de kosten van de infasering tot extra afdrachten ten opzichte van ongewijzigd beleid na 2006. Eenderde wordt dus gedekt door herschikking binnen de kaders van Berlijn en eenderde via degressiviteit bij de huidige lidstaten. Vastgesteld kan worden dat in 2013 in totaal voor de huidige lidstaten in reële termen een degressiviteit wordt bereikt van circa 20%, inclusief inflatie. Verder kunnen wij constateren dat de landbouwuitgaven, categorie I.A, tot 1999 meegroeiden met de economische groei, een reële stijging van 0,4%. Tussen 2000 en 2006 was sprake van reëel constante uitgaven. Na 2006 zal er een reële daling waar te nemen zijn, waarbij het inflatiepercentage van 1 geldt als de inflatie hoger komt te liggen. Op dit moment omvatten de landbouwuitgaven, exclusief het plattelandsbeleid, grofweg 0,4% van het BNP van de EU. In 2013 zal dat naar verwachting uitkomen op 0,3% van het BNP van de EU. Verder is aan de orde geweest de inzet die destijds door de heer Veerman naar voren werd gebracht, het reëel constant houden. Kijken wij naar het uiteindelijke onderhandelingsresultaat, dan kunnen wij zeggen dat het huidige akkoord vergeleken met het reëel constant houden, zo'n 3,5 mld euro lager ligt dan in de variant van het reëel constant houden. Kortom, hieruit blijkt wel dat er sprake is van meer dan alleen een half procentje winst. Het heeft te maken met behoorlijk wat geld en met degressiviteit.

De heer Zalm heeft een opmerking gemaakt over ongewijzigd beleid. Nu is het de vraag of zomaar gesproken kan worden van ongewijzigd beleid. Dat is natuurlijk de kwintessens van de discussie, want de zaak is geregeld tot 2006 en daarna ontstaat een nieuwe situatie. Zoals men weet, gaat het om een bedrag van 42 mld, waarvan ruim 30 mld inkomenssteun is. Een deel blijft buiten de inflatiecompensatie en een deel niet. Op basis daarvan kom je bij die 0,5% uit. Het is echter de vraag of je daar zomaar van mag uitgaan. De realiteit is namelijk dat wij juist bezig waren met iets heel anders. Het merkwaardige is dat er vrijdag – en dan kom ik weer terug bij de heer Timmermans toen het ging over het niet alleen kunnen laten van regeringsleiders – op een gegeven moment in de discussie onduidelijkheid over was wat precies werd verstaan onder inflatiecompensatie. President Chirac ging ervan uit dat het zou gaan om de reële inflatie. Dan denk je al gauw aan een procent of twee. Toen heeft de heer Schröder naar voren gebracht dat het zo niet mocht worden verstaan en dat rekening gehouden moest worden met 1,5%. Toen heb ik gezegd: als dat gebeurt, is er geen degressiviteit en maak je ook geen begin met fasing out en dus moet dat anders. Dus de realiteit was niet direct het ongewijzigd beleid; de realiteit was dat er een uitkomst zou zijn die veel verder weg lag van hetgeen Nederland beoogde. Tegen die achtergrond moet mijn interventie bezien worden. De uiteindelijke inzet van Nederland heeft geleid tot een uitkomst die in mijn ogen verdedigbaar was. Maar het had ook heel anders kunnen uitpakken als het was gebleven bij het akkoord tussen Duitsland en Frankrijk.

Voorzitter. Misschien is het goed om nog in te gaan op de positie van Engeland.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik was één van degenen die wat licht geringschattend spraken over het succespercentage van een half procent. De minister-president heeft daar nu een aantal opmerkingen over gemaakt. Ik denk dat het goed is als ik, gehoord de uiteenzetting van de minister-president, dat element uit het debat weghaal. Dat element wil ik graag toevoegen aan de algemene opmerking die ik heb gemaakt aan het begin van mijn bijdrage dat er waardering is voor wat er binnen de grenzen van het mogelijke gerealiseerd is.

Minister Balkenende:

Dank u zeer.

Voorzitter. Het lijkt mij goed om iets te zeggen over de landen waarmee wij steeds zijn opgetrokken. Ik heb de Kamer gezegd dat ik de verschillende hoofdsteden langs zou gaan om aandacht te vragen voor het Nederlandse standpunt. Ik kom straks op de hervorming van het landbouwbeleid. Daar ligt de positie van het Verenigd Koninkrijk iets anders dan in deze discussie, want toen het ging om de financiële afspraken stond Nederland helemaal alleen. Anderen zeiden wel tegen ons "fight for it" en bij de Duitse delegatie gingen de duimen wel omhoog toen het resultaat geboekt was, maar op dat moment was het nog de vraag of het door zou gaan. Nederland heeft op dat punt een eigen lijn moeten voeren. Dat is jammer, maar tegelijkertijd moet ik concluderen dat de contacten er wel toe hebben geleid dat er nadrukkelijk aandacht en begrip was voor de Nederlandse positie. Ik kom daar aan het eind van mijn betoog nog op terug, maar ik ben er zeker van dat de investering die wij hebben gedaan door te spreken met president Chirac en de andere hoofdrolspelers, wel het klimaat mogelijk heeft gemaakt dat wij die reductie van de inflatiecompensatie hebben kunnen bewerkstelligen. Het is nog niet genoeg, want wij praten nog over de hervorming van het landbouwbeleid, maar ik denk wel dat onze inzet in die zin productief is geweest. De uitkomst is verdedigbaar, maar het geeft wel aan dat wij de agenda de komende jaren buitengewoon scherp moeten houden.

Dit brengt mij bij het punt van de landbouwhervorming.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb een vraag over de inkomenssteun. Is het mogelijk om dat om te zetten in plattelandsontwikkelingssteun?

Minister Balkenende:

Daar kom ik nu juist aan toe. Dat is namelijk de samenhang die bestaat tussen het financieel kader waarover wij nu hebben gesproken en de complexe discussie over de hervorming van het landbouwbeleid. Als het aan Nederland ligt, is dat natuurlijk wel het geval. In het Strategisch akkoord wordt gesproken over een omzetting van inkomenssteun van producten naar steun die te maken heeft met landschapsbeheer. Dat debat moet de komende tijd nadrukkelijk worden gevoerd. Maar dan loop ik vooruit op hetgeen ik voornemens ben te zeggen over de inhoudelijke aspecten van het landbouwbeleid.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Dat wacht ik af. Ik heb nog een andere vraag. U heeft ook gesproken over een onderhandelingsbod. Wat nu afgesproken is, is een onderhandelingsbod aan de kandidaat-lidstaten. Is dit de maximale ruimte voor de kandidaat-lidstaten?

Minister Balkenende:

Hierop zal de heer Nicolaï terugkomen. Voordat gesproken zou worden met de lidstaten, was het van belang dat het voorzitterschap conclusies kon trekken ten aanzien van dit belangrijke vraagstuk. Als geen afspraken gemaakt kunnen worden op dit dossier in Brussel, is het lastig om te spreken met de afzonderlijke lidstaten. Het voordeel van de afspraken die nu zijn gemaakt, is dat duidelijkheid is geboden. Dat zal de inhoud van de gesprekken ten goede komen. Op de precieze bepalingen en formuleringen met het oog op de onderhandelingen zal de staatssecretaris nader ingaan.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Ik kom nog even terug op de uitkomst van de onderhandelingen, te weten 0,5% minder. Moeten wij de woorden van de minister-president zo verstaan dat er sprake is van een breuk in het beleid, een breuk met het verleden, en dat door de afname met 0,5% sprake is van een stap in de richting die de Nederlandse regering wenst? Dat werpt namelijk een ander licht op dit onderdeel van de onderhandelingen en wekt meer verwachtingen ten aanzien van Kopenhagen.

Minister Balkenende:

U stelt deze vraag terecht. Toen donderdagavond de onderhandelingsresultaten bekend waren, werden wij geconfronteerd met het probleem dat doorrekening van die afspraken, inclusief de inflatiecompensatie van 1,5% – om die reden heb ik de Commissie gevraagd om aan te geven hoe dit precies zit – kan opleveren dat niet voldaan zou zijn aan het belangrijke element van degressiviteit. Dat stond op het spel. Dat laat nog onverlet de inhoud van het landbouwbeleid. Er moest een knik komen. Mede door de inzet van Nederland komt er, waar aanvankelijk sprake was van een groei van de landbouwuitgaven tot 2000, daarna van een reëel constant houden ervan, nu een daling aan. Op dit moment gaat 0,4% van het totale BNP van de Europese Unie op aan landbouwuitgaven. Dat zal teruglopen naar 0,3% in 2013. Dat is wat ons betreft niet genoeg, maar er zit wel een zekere knik in de ontwikkeling. Ik vind dat een positieve uitkomst van het debat van vorige week in Brussel.

De heer Van Bommel (SP):

Ik licht dit punt eruit omdat dit volgens mij het meest wezenlijke punt is dat in Brussel is bereikt. Dat betreft dus niet zozeer de hoogte als wel het percentage als zodanig, maar een breuk in het denken over een plafond en over uiteindelijke afbouw.

Minister Balkenende:

Ik onderschrijf dat. Als het gebleven was bij de afspraak tussen Duitsland en Frankrijk, was er geen degressiviteit bereikt. Die is nu gelukkig wel gerealiseerd.

Dit brengt mij op de landbouwhervormingen. Er is geconstateerd dat conclusie 12 van het voorzitterschap begint met de aanduiding: "Onverminderd toekomstige beslissingen over het GLB, de financiering van de Europese Unie, na 2006, eventuele gevolgen van de uitvoering van punt 22 van de conclusies van de Europese Raad van Berlijn, alsmede de internationale verbintenissen die de Europese Unie is aangegaan, onder meer bij de start van de ontwikkelingsronde van Doha, zullen rechtstreekse betalingen worden ingevoerd...". Wat hier feitelijk staat, is een voorbode van de discussie die wij in Europees verband moeten voeren over de toekomst van het landbouwbeleid. Er is een verschil in oriëntatie tussen president Chirac en premier Blair. Het idee van president Chirac was om de zaak tot 2006 stil te houden. Wij hebben toen in de Raad gediscussieerd over het refereren aan de mid-term review.

Wat de positie van Nederland betreft, ik heb donderdagavond, indachtig het debat met de Kamer, gesproken over de noodzaak van de inhoudelijke herziening van het landbouwbeleid. Ik heb gewezen op een grotere marktoriëntatie, beperking van de exportsubsidies, duurzaamheid in de landbouw en verandering van de ratio van ondersteuning van het leveren van producten naar het ondersteunen van activiteiten die te maken hebben met landschapsbeheer. Ik heb die elementen donderdagavond in het werkdiner naar voren gebracht en ik heb deze opnieuw naar voren gebracht in de vergadering van de Europese Raad op vrijdag. Er was een punt van discussie tussen premier Blair en president Chirac, maar uiteindelijk leidde dat tot een conclusie die in dit stadium voldoende is, omdat wordt gepreludeerd op debatten die nog moeten plaatsvinden. Wat mij betreft, gebeurt dat zo snel mogelijk. De inzet van Nederland daarin is helder. Gegeven deze uitkomst, worden de debatten die naderhand in de pers zo breed worden uitgemeten wel wat bijzonder, omdat dit punt eigenlijk in een minuut of vijf was opgelost. Pas naderhand heeft dit een eigen dynamiek gekregen. Het is goed om te onderlijnen dat dit punt gelukkig, met het refereren aan de mid-term review en met de noodzakelijke aanpassingen van het landbouwbeleid, aan de orde is gesteld.

Het is goed dat in de conclusies is opgenomen dat deze afspraken toekomstige beslissingen over het landbouwbeleid en de financiering ervan onverlet laten. Inhoudelijke beleidsaanpassingen in het GLB worden dus niet uitgesloten. Dat was en is een belangrijke doelstelling van Nederland. Bedacht moet worden dat de degressiviteit ook ruimte biedt voor noodzakelijke aanpassingen. Dat is dus een bijkomend argument voor de degressiviteit.

De heer Timmermans (PvdA):

Wordt het niet hoog tijd om met de gelijkgestemde landen snel tot een concrete invulling van de wensen te komen? Ik zal mijn bronnen niet meer vermelden, maar ik begrijp dat de indruk in de Europese Raad nadrukkelijk was dat het Nederland vooral om de nettobetalerpositie van Nederland te doen was en iets minder om de hervorming van het landbouwbeleid. Ik neem aan dat dit beeld snel correctie behoeft.

Minister Balkenende:

U maakt een belangrijk punt. De heer Zalm verdient er de credits voor dat de uitkomst in Brussel heeft geleid tot een betere betalingspositie van Nederland. Het punt van de inhoudelijke verandering is toen echter blijven liggen. Ik heb na afloop tegen de collega's gezegd dat wij onverminderd door moeten gaan met het aandacht vragen voor precies de thematiek waar u nu op wijst. De agenda moet zijn dat die veranderingen erdoor komen. Ik heb dat in de debatten ook naar voren gebracht. Er is een inhoudelijke noodzaak om het debat voort te zetten om te voorkomen dat wij een soort bestendiging krijgen van de bestaande situatie. Ik beschouw het als de taak van de Nederlandse regering om de komende tijd nadrukkelijk door te gaan met het inhoudelijke debat en met het vinden van medestanders. Wij kunnen niet slechts tevreden zijn met de financiële afspraken, die wat beter zijn dan het Frans-Duitse compromis, maar wij zullen ook inhoudelijk verder moeten gaan. Gelukkig biedt de conclusie ruimte voor dit debat.

De heer Van der Staaij (SGP):

De minister-president citeerde de zin inzake onverminderd toekomstige beslissingen over het GLB. Hij geeft daar de politieke betekenis aan dat die hervormingen er ook moeten komen. In hoeverre kunnen deze woorden in andere lidstaten niet worden uitgelegd als: het staat deze niet in de weg, maar of het ook daadwerkelijk moet en zal gebeuren, moeten wij maar afwachten?

Minister Balkenende:

Dit is een terecht punt. Het is onzeker welke invloed de afspraken van de Europese Raad van Brussel zullen hebben op de mid-term review van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het is budgettaire gezien mogelijk om in grote lijnen de voorstellen van de MTR-voorstellen van commissaris Fischler overeind te houden en daarbij toch te voldoen aan de afspraken in Brussel. Commissaris Fischler heeft al aangegeven, in grote lijnen niet af te zullen afwijken van de uitgezette lijnen. Dat is op zichzelf al winst voor de gehele discussie. In december van dit jaar zal hij de definitieve wetgevingsvoorstellen bekendmaken die uitvoering zullen geven aan de MTR-plannen. Het hangt vervolgens vooral van de lidstaten af of die voorstellen daadwerkelijk zullen worden omgezet in beleid. Dat is ook de relevantie van de vraag van de heer Timmermans. Het is nu nog te kort na de Europese Raad om een goed inzicht te hebben in de visies van andere lidstaten op dit dossier, maar wij mogen ervan uitgaan dat de meer hervormingsgezinde lidstaten, waaronder Nederland, discussie over de landbouwhervorming in het kader van de MTR zullen willen voortzetten, terwijl de lidstaten die meer belang hebben bij de status quo liever niet meer over de MTR willen spreken. Dat dit de realiteit is, bleek ook wel. De opdracht is dus aan ons om onverminderd door te gaan met het aandacht vragen voor veranderingen in de sfeer van de MTR.

Ik onderschrijf de opmerking van de heer Van Dijk dat de resultaten van Brussel de noodzaak van een debat over de hervorming van het landbouwbeleid alleen maar groter hebben gemaakt.

Er is gevraagd naar de opstelling van de heer Blair. Ik heb aangegeven dat het begin van conclusie 12 in korte tijd is geformuleerd. De heer Blair heeft ons feitelijk niet ondersteund ten aanzien van de financiële beperking, de inflatiecompensatie.

De heer Van Bommel heeft terecht aandacht gevraagd voor het perspectief van duurzaamheid. Ik heb al aangegeven dat ik dat nadrukkelijk naar voren heb gebracht.

De heer Timmermans (PvdA):

Is het, gelet op de opstelling van de heer Blair, geen tijd dat Nederland een groot punt maakt van het beëindigen van de Britse rebate?

Minister Balkenende:

Ik had nog niet mijn hele agenda verklapt. Laat ik een tipje van de sluier oplichten. Ik denk dat wij een aantal vragen in samenhang zullen moeten bekijken. De rebate van het Verenigd Koninkrijk is een onderdeel van deze discussie, evenals de herziening van het landbouwbeleid en de faire nettobetalingspositie van Nederland. Het zijn allemaal zaken die de komende jaren op de agenda komen te staan omdat dit noodzakelijk is. Die elementen zijn ook aangeroerd. Uiteraard ging dat gepaard met allerlei gevoeligheden, maar het zijn wel dé onderwerpen waarover wij onze positie verder zullen moeten bepalen. De lijn is volgens mij wel helder. Wij zullen in samenspel met anderen moeten werken aan het behalen van resultaten. Dat is wat ons nu te doen staat.

Ik meen dat ik voldoende heb gezegd over de landbouwhervormingen. Ik wil wel nog een aantal slotopmerkingen maken over de onderhandelingsstrategie en het referendum. Daarover zijn verschillende opmerkingen gemaakt.

Ik ga eerst in op de onderhandelingsstrategie. Vorige week, maar ook nu, is naar voren gekomen dat de positie van Nederland onduidelijk zou zijn geweest en dat de geloofwaardigheid van Nederland zou zijn geschaad. Nederland, een van de founding fathers van de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, zou signalen hebben afgegeven die een breuk daarmee zouden inhouden. Dat zijn zaken waarvoor je enorm moet opletten. Dat is ook de reden geweest waarom het kabinet unaniem heeft gezegd dat het geen veto wil uitspreken over de toetsing van landen, maar nadrukkelijk een verbetertraject wenst evenals een politieke opdracht om resultaten te boeken in de sfeer van het landbouwbeleid. Met die boodschap ben ik op pad gegaan naar verschillende landen. Ik meen dat die opstelling uiteindelijk een heldere positie van Nederland aangeeft: wat wil Nederland bereiken ten aanzien van de safe guards, de toetredingsvoorwaarden, en wat is diens positie in het landbouwbeleid? Het heeft in ieder geval bijgedragen aan een onderhandelingsresultaat dat ook voor ons verdedigbaar is.

De vraag of wij hadden moeten blokkeren, is natuurlijk een politieke hamvraag. Zij kwam in het debat van vorige week, maar ook vandaag aan de orde. Het was mogelijk geweest dat Nederland de besluitvorming zou hebben opgehouden. Wat was er gebeurd als de landen niet akkoord waren gegaan? Wie zal het weten? Ik had vrijdagmiddag te maken met de vraag wat voor ons acceptabel was. De 1% was voor ons acceptabel. Als wij in een positie waren gekomen waarin wij genoegen hadden moeten nemen met een uitstel van de besluitvorming, hadden wij de besluitvorming kunnen ophouden. Dat is misschien waar, maar dan vraag ik mij ten zeerste af of wij in Kopenhagen nog wel resultaat hadden geboekt op het gebied van bijvoorbeeld de financiële aspecten. Ik betwijfel dat ten zeerste. Dit is echter speculatief. Ik ben er daarom ook blij mee dat wij de discussie daarover nu kunnen afronden. Ik stel het zeer op prijs dat de heer Timmermans heeft gezegd dat de Nederlandse regering heeft gewerkt aan een herstel van vertrouwen; zij heeft de positie van Nederland gemarkeerd en is opgekomen voor de Nederlandse belangen zonder dat dit schade heeft toegebracht aan de positie van Nederland. Dat was ook onze inzet in de gesprekken. Ik stel die waarderende woorden van de heer Timmermans zeer op prijs.

De heer Palm heeft gevraagd of Nederland geen kleine provincie wordt. De les van afgelopen vrijdag is dat iets gedaan kan worden als je goede argumenten inbrengt en het vertrouwen van anderen weet te winnen. Ik herinner mij zeer goed dat president heel duidelijk Chirac zei: wij hebben nu een overeenkomst en daar mag niets aan worden veranderd. De heer Schröder vroeg de aanwezigen daarmee akkoord te gaan omdat het ging om een groot historisch belang. Het vertrouwen dat wij hebben weten te wekken in onze gesprekken, heeft er naar mijn mening uiteindelijk aan bijdragen dat men akkoord is gegaan met een verbetering, althans volgens Nederlands inzicht, van de besluitvorming. Dat wijst erop dat je overtuigende argumenten moet geven, een duidelijke lijn moet weergeven en hard moet zijn. Naar ik meen zei de heer Rouvoet dat van bikkelhard onderhandelen geen sprake is geweest. Ik mag hem verzekeren dat de onderhandelingen vrijdagmiddag wel hard waren. Het ging niet vanzelf. Er is een lange schorsing geweest. Het was niet eenvoudig. Al met al mogen wij denk ik tevreden terugkijken op het resultaat. De waarderende woorden van de Kamer stelt het kabinet zeer op prijs.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Is de minister het met mij eens dat in de kandidaat-lidstaten problemen zijn ontstaan over de positie van Nederland? Welke strategie hanteert de minister de komende tijd tegenover de kandidaat-lidstaten?

Minister Balkenende:

Ik denk dat Nederland een heel belangrijk signaal heeft afgegeven, ook in het debat dat vorige week in de Kamer is gevoerd. Wij hebben gesproken over het historisch belang van uitbreiding. We hebben aangegeven dat wij serieus willen omgaan met de toetredingsvoorwaarden. Wij hebben ook aangegeven dat wij geen gebruik zouden maken van het recht van veto. Dat was natuurlijk de grote gevoeligheid. Wij hebben duidelijk aangegeven wat onze positie was. De waardering voor deze positie van Nederland is er. Dat heb ik ook gemerkt in de contacten. Zijn er criteria voor de uitbreiding, dan behoort men daar natuurlijk wel aan te voldoen. Daarover hebben wij vorige week ook van gedachten gewisseld. Afgelopen donderdag en vrijdag heb ik dat meermalen gezegd. Er ligt nog een extra hypotheek op die discussie omdat Europa soms de neiging heeft om te gemakkelijk om te gaan met spelregels. In dat kader is vorige week het Stabiliteitspact aan de orde gekomen. Als je afspraken hebt gemaakt, moet je ook op de naleving ervan toezien. Dat is volgens mij ook de betekenis van de aanscherping van de vrijwaringsclausules die Nederland heeft voorgesteld. Die is juist bedoeld om elkaar scherp te houden. Ik heb zelf tegen de gesprekspartners gezegd dat het gaat om eerlijkheid in de discussie. Het gaat om eerlijkheid tegenover de toetredende landen: er moet worden voldaan aan de gestelde criteria. Het gaat om eerlijkheid in het landbouwdebat: je moet het perspectief aangeven. De eerlijkheid die wij hebben willen bieden, is in ieder geval gediend met hetgeen vorige week vrijdag in Brussel is afgesproken.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Dat is mij duidelijk. Het debat daarover is inderdaad gevoerd, maar desalniettemin vonden kandidaat-lidstaten de positie van Nederland niet duidelijk of bestond er onbegrip over de debatten die hier zijn gevoerd. Kan de minister dat bevestigen? Is hij het met mij eens dat hij iets moet doen aan het herstel van het vertrouwen van de kandidaat-lidstaten?

Minister Balkenende:

Ik denk dat de Kamer en het kabinet, dat unaniem was, vorige week al een buitengewoon belangrijk signaal hebben gegeven. Diplomaten hebben dit debat intens gevolgd. Er is nadrukkelijk naar Nederland gekeken, zowel door de huidige lidstaten als door de toetredende landen. De positie waarvoor is gekozen en die in Brussel naar voren is gebracht, is al een behoorlijke stap. Uiteraard gaan wij door met het zetten van stappen. Wij staan positief tegenover een verdere uitbreiding en de historische betekenis daarvan, maar letten scherp op de criteria. Het is dus én-én.

Bij het referendum zijn twee zaken aan de orde. Vorige week hebben wij deze besproken. Moet er een referendum komen over de uitbreiding? Vorige week heb ik namens het kabinet de Kamer geadviseerd om dat niet te doen. Mijn argument was dat dit kan leiden tot onduidelijkheid over de positie van Nederland. Juist na alles wat de afgelopen tijd is gebeurd, loop je het risico dat je moet aangeven dat het parlement en de regering van Nederland wel voor een uitbreiding zijn, maar dat daarbij een grote voetnoot moet worden geplaatst omdat hierover nog een referendum moet plaatsvinden. Ik herhaal wat ik vorige week heb gezegd: het lijkt mij geen goede zaak als de duidelijkheid over de positie van Nederland omslaat in onduidelijkheid doordat wordt gepreludeerd op een referendum over de uitbreiding. Ik heb dan ook niets toe te voegen aan hetgeen ik vorige week naar voren heb gebracht. Mijn advies is nog steeds dat wij dat niet moeten doen.

De heer De Graaf (D66):

Dat begrijp ik. Ook ik hoef niets toe te voegen aan hetgeen ik daarover vorige week heb gezegd. Eén punt is echter anders geworden. De minister-president heeft vorige week aangegeven dat hij moeite had met het referendum: in dat geval zou hij op de top in Brussel geen positie kunnen innemen omdat nog een referendum moet volgen. De top van Brussel is achter de rug. De positie van de Nederlandse regering en de positie van het parlement inzake de uitbreiding zijn volstrekt duidelijk. Of mijn motie nu wel of niet een meerderheid haalt, dat laat onverlet dat de minister dat voorbehoud altijd zal moeten maken. De tijdelijke referendumwet blijft immers van toepassing, ook in december, januari en februari, en wel totdat deze wet al dan niet onverhoopt door een volgende coalitie wordt afgeschaft.

Minister Balkenende:

Wij begrijpen elkaars posities erg goed. Een herhaling van zetten is niet nodig. De situatie in Kopenhagen zou overigens niet anders zijn als ik daar opnieuw met de boodschap zou komen dat wij wel voor de uitbreiding zijn, maar dat er nog een referendum kan komen. Dat is deze discussie. Daarom heb ik ook een advies gegeven over de mogelijkheid van het houden van een referendum over de uitbreiding. Daarnaast is er een discussie over het referendum over de Conventie. Dat is een meer algemene discussie over de vraag hoe je tegen een referendum aankijkt. Daarover heb ik de vorige week het nodige gezegd. Het kabinet is van oordeel dat dit niet gehouden zou moeten worden, maar dat heeft te maken met zijn visie op het referendum als zodanig. Ik maak dus een nadrukkelijk onderscheid tussen een referendum over de uitbreiding op grond van het onderhandelingstraject en de besprekingen en een referendum over de Conventie, die een meer algemene discussie omvat.

Voorzitter. Ik meen dat ik hiermee de punten heb behandeld die op mijn terrein liggen. De minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken zullen ingaan op de overige punten, die ik al heb aangekondigd.

De voorzitter:

Ik roep nog even in herinnering dat wij hebben afgesproken om te proberen vóór de lunchpauze dit debat af te ronden. Ik zou dan ook de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken willen vragen om de antwoorden zo beknopt mogelijk te houden, waarna in tweede termijn de moties kunnen worden ingediend die al zijn aangekondigd. Op die manier kunnen wij proberen ons te houden aan de afspraak over het afronden van dit debat.

Minister De Hoop Scheffer:

Voorzitter. Ook mijnerzijds een woord van dank voor de inbreng van de geachte afgevaardigden. De heer Van Dijk feliciteer ook ik van harte met zijn maidenspeech.

Uit de eerste termijn en het antwoord van de minister-president is vooral één ding onmiskenbaar duidelijk geworden: de historische uitbreiding van de Europese Unie die gaat plaatsvinden, heeft ook grote gevolgen voor het Nederlandse buitenlands beleid en de Nederlandse positie in Europa. Die positie zal in een Europa van 25 – en later misschien nog meer – een andere zijn dan in het Europa van 15. Ik zal dit punt nu niet verder uitwerken, want het zal – voorzover uw Kamer dat een demissionair kabinet toestaat – aan de orde moeten komen bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken. Door vele geachte afgevaardigden is terecht gezegd dat in het Europese concert grote landen natuurlijk een behoorlijke partij meeblazen. Als een akkoord tot stand komt zoals dat van afgelopen week tussen Frankrijk en Duitsland – hoe groot de interpretatieverschillen aanvankelijk ook waren – beperkt dat de marges voor Nederland, zij het dat Nederland er onder leiding van de minister-president in is geslaagd om die marges behoorlijk op te rekken. In een Unie van 25 zal dat niet anders zijn. Ik wil hiermee maar zeggen dat er altijd grote en minder grote landen zullen blijven. Overigens geldt niet per definitie dat een akkoord tussen grote landen altijd tegen het Nederlandse belang in gaat. Dat neemt niet weg dat het van groot belang is dat Nederland er ook in het Europa van de 25 – en straks nog meer – voor zorgt om in bilateraal diplomatiek verband bondgenootschappen te zoeken, waar dat mogelijk is. Hoewel ook ik mij een jaar of tien geleden enigszins overgaf aan de gedachte dat de klassieke bilaterale diplomatie in Europa voorbij was, heb ik die gedachte aan een intensieve herijking moeten onderwerpen. Ik denk dat juist in de grote Unie het bilateraal vinden van bondgenoten van groot belang is.

Ik kom hiermee ook op de Benelux en bij hetgeen de heren Timmermans en Van Dijk en anderen daarover hebben gezegd. Het is inderdaad van groot belang – wij zijn daar al mee bezig – om in Beneluxverband door middel van een nieuw memorandum de opvattingen over de Conventie goed op elkaar af te stemmen. Ook dat is een vorm van bilaterale diplomatie, net zoals dat gisteren en eergisteren het geval was, toen ik respectievelijk mijn Tsjechische en Bulgaarse collegae in Den Haag ontving. Ik heb daarbij uitleg gegeven over de gebeurtenissen op de top, maar heb met hen ook op bepaalde punten bezien in hoeverre er straks bondgenootschappen gesmeed kunnen worden. Europa wordt straks, met de mogelijke toetreding van 10 nieuwe landen, geografisch weliswaar continentaler, maar dat betekent niet per definitie dat Europa niet meer Atlantisch is bij een aantal elementen van de buitenlandse politiek.

Ik laat dit nu verder liggen, want wij komen hier wel nader op terug. Tot de heer Timmermans zeg ik nog dat wij al het nodige doen in Beneluxverband. Zo is er een Beneluxtop geweest voorafgaand aan de Europese top, en op 4 december is er wederom een Beneluxtop. Wij gaan dus voort met onze pogingen om in een Beneluxmemorandum een gemeenschappelijke stem vast te leggen. België, Nederland en Luxemburg hebben immers, zoals de heer Palm al zei, samen 29 stemmen in de Raad en dat is inderdaad evenveel als een groot land. Wij zijn het niet op alle punten altijd eens – ook dat moet erbij gezegd worden – maar wij zullen ons best doen.

Kort een enkel woord over de Conventie, voorzitter, nu de heer Timmermans en een aantal anderen dat kleine zijstapje hebben gezet, maar het heeft ook alles te maken met de positie van Nederland. Hoewel geconstateerd moet worden – als actief participant weet de heer Timmermans dat heel goed – dat alles rond de Conventie nog voorlopig is, dat er nog niets definitief is beslist en dat er positieve opmerkingen te maken zijn, bijvoorbeeld over het initiatiefrecht van de Commissie of een discussie over rechtspersoonlijkheid van de Unie, zijn er ook een aantal signalen die voor het Nederlandse belang in de verkeerde richting wijzen. Daarbij gaat het onder andere om de gedachte van een voorzitter van de Europese Raad, gekozen door zijn of haar gelijken, met een belangrijk politiek stempel. Grote landen zeggen daarover "dan weet president Bush eindelijk wie hij moet opbellen", maar dit is niet in het belang van Nederland. Nederland heeft juist belang bij stevige communautaire structuren en bij een balans tussen instellingen. Dat betekent dat de Europese Raad niet opgewaardeerd zou moeten worden als ware het het Elysée, en de Commissie niet gemaakt zou moeten worden tot het Matignon, de zetel van de Franse premier. Iedereen die Frankrijk kent, weet dat er een enorm verschil is tussen het Elysée en het Matignon waar het gaat om invloed en het maken van buitenlands en Europees beleid.De Hoop Scheffer

Ook hierover komen wij ongetwijfeld nog nader te spreken, maar het is volstrekt terecht dat een aantal geachte afgevaardigden de Conventie hebben genoemd. De Nederlandse regering is op een aantal punten niet zonder zorgen, maar ieder van ons, vanuit de eigen verantwoordelijkheid, zal er hard aan werken om te bereiken dat onze desiderata zoveel mogelijk kunnen worden vervuld.

Tot de heer Timmermans zeg ik, naar aanleiding van zijn terechte opmerking over Rusland, dat inderdaad de balans gevonden zal moeten worden. De eerste gelegenheid die zich daarvoor aandient, is de EU-Ruslandtop die, zoals wij weten, vanwege een bepaalde reden niet in Kopenhagen, maar in Brussel zal plaatsvinden. Ik verwijs hierbij ook, net als verleden week, naar meer specifieke Nederlandse mogelijkheden om een aanjaagfunctie te vervullen, nu Nederland per 1 januari het OVSE-voorzitterschap overneemt. Problemen zoals die gisteren in het vragenuur aan de orde waren, kunnen dan zeker in discussie worden gebracht. Het hoeft dus niet alleen tot de EU beperkt te blijven, maar de EU zal hier wel een belangrijke rol moeten blijven spelen.

In antwoord op opmerkingen van mevrouw Karimi en de heer Van Dijk over Turkije kan ik zeggen dat het niet de bedoeling is geweest om bij deze Europese Raad, voorafgaand aan de verkiezingen in Turkije die al zeer nabij zijn, namelijk op 3 november, in de richting van Turkije een ontmoedigend of negatief signaal af te geven. Dat kan niemands bedoeling zijn geweest. Zonder bij Turkije verwachtingen te willen wekken, hebben wij duidelijk willen maken dat wij Turkije complimenteren met de stappen die vooruit zijn gezet en aanmoedigen om verder te gaan – als je dat doet, is de conclusie gerechtvaardigd dat men er nog niet is – en dat vervolgens in Kopenhagen, dus ná de verkiezingen op 3 november, nader zal worden afgesproken welk signaal aan Turkije zal worden gegeven. Wij hebben nog twee algemene raden, namelijk op 18/19 november en op 9/10 december, waar de Europese Raad in Kopenhagen wordt voorbereid. Dan moet worden bezien welke elementen de doorslag zouden moeten geven bij het formuleren van dat signaal aan Turkije, bijvoorbeeld verder voortgaan met het goed bezien in hoeverre Turkije voldoet aan het acquis of, in positieve zin, het geven van meer pre-accessiesteun en meer samenwerking. Waar de rode lijnen liggen, zal in Kopenhagen moeten worden beslist.

Ik zeg erbij dat de Nederlandse regering op dit moment niet geporteerd is voor het noemen van een datum voor het openen van toetredingsonderhandelingen, dat gedachten daarover zich in de Europese Unie ontwikkelen en dat wordt gediscussieerd wordt over een "rendez-vousclausule", dat wil zeggen dat je praat over een datum waarop je zou kunnen beginnen te praten over een datum. Er zijn een aantal modaliteiten denkbaar. Ik zeg daarbij dat er rond Turkije ook los van de toetredingsdatum een aantal zaken spelen, zoals Cyprus, waar wij in een notitie op terug zullen komen. Ik noem ook een punt dat nog niet is genoemd, maar dat eveneens belangrijk is, namelijk de relatie tussen de NAVO en de Europese Unie waar het om vredesoperaties gaat. Daarover zullen nog politieke posities ingenomen moeten worden. Ik wil niet zeggen dat hier een directe relatie gelegd moet worden, maar natuurlijk zullen wij wel met grote spanning en aandacht de verkiezingen in Turkije op 3 november volgen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik begin mij nu wel wat zorgen te maken. Kunnen al deze overwegingen een reden zijn voor de Nederlandse regering om bijvoorbeeld akkoord te gaan met een voorstel om al in 2003 een datum te noemen voor het begin van de onderhandelingen? Dat zou dan een oneigenlijke reden zijn, want het rapport van de Commissie is heel duidelijk.

Minister De Hoop Scheffer:

Het rapport is volstrekt duidelijk. Ik heb getracht aan te tonen dat de Nederlandse regering het te vroeg en niet verstandig vindt om in deze fase al definitief een positie te kiezen, gelet op wat namens de 15 tegen Turkije gezegd moet worden.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Wanneer kiest u positie?

Minister De Hoop Scheffer:

Wij zullen onze inbreng leveren in de twee raden die gehouden worden ter voorbereiding van de Europese top. In het voorbereidingsdebat dat wij hier zullen voeren voor de top in Kopenhagen medio december zullen wij daarop moeten terugkomen.

In de conclusies van de Europese Raad betreffende Roemenië en Bulgarije spreekt de Raad ondersteuning uit voor de ambitie van deze landen om de doelstelling van het lidmaatschap in 2007 te bereiken. Deze ambitie heb ik eergisteren van mijn Bulgaarse collega nogmaals gehoord. Dat is echter iets anders, en dat spoort met de conclusies van het Kamerdebat van verleden week, dan dat de Europese Raad deze landen een datum aanreikt. Op een later tijdstip zal moeten worden bezien of deze ambitie kan worden waargemaakt, maar de minister-president en ik hebben de uitspraak van de Kamer ter harte genomen en niet over een datum gesproken. Zo staat dit ook in de conclusies van de Europese Raad.

De heer De Graaf sprak over de politieke criteria. Ik herhaal wat ik daarover verleden week heb gezegd. De discussies over de positie van de Roma en Sinti bevatten uiteraard politieke criteria. Dit betreft ook een punt als corruptie. Indien landen niet voldoen aan wat de heer De Graaf en de Nederlandse regering noodzakelijk vinden – ik noem bijvoorbeeld een onvoldoende uitgevoerde antidiscriminatoire wetgeving – moet de druk op die landen hoog worden gehouden. Dit kan gebeuren door in gesprekken met collega's aandacht voor de positie van de Roma te vragen. Ik heb dat in mijn bilaterale contacten gedaan. Ook kan men in OVSE-verband, waar Nederland voorzitter van wordt, werken aan een Roma- en Sinti-statuut. Tevens kan via de Raad van Europa druk worden uitgeoefend. Wanneer die landen eenmaal zijn toegetreden, kan als uiterste middel gebruik worden gemaakt van artikel 7 van het verdrag, maar dit is een ultimum remedium.

De heer De Graaf (D66):

Om dit debat niet onnodig te verlengen, nodig ik de minister uit, een overzicht te verstrekken van wat men doet en wil doen, niet alleen op het gebied van de Roma en Sinti, maar ook ten aanzien van de non-discriminatiewetgeving in die landen en de behandeling van homoseksuelen. Wat kunnen wij in EU-verband, bilateraal of in OVSE-verband doen ten aanzien van het brede terrein van democratie, rechtsstaat en mensenrechten? Als de minister dit wil toezeggen, kunnen wij hierover later nog eens spreken.

Minister De Hoop Scheffer:

Wij kunnen hierover zeker later nog een spreken. Ik ben bereid aan mijn medewerkers te vragen of zij willen noteren wat ik zojuist heb gezegd. Als de heer De Graaf en ik elkaar maar goed verstaan: hij mag niet verwachten dat nieuwe middelen uit de hoge hoed getoverd worden. Zodra de landen lid zijn geworden van de EU, kunnen zij op deze terreinen krachtiger worden aangesproken dan nu het geval is. Ik ben het eens met de heer De Graaf dat er een probleem is met de Roma.

De heer De Graaf (D66):

Het gaat mij vooral om de periode tot aan de toetreding. Dat is het moment om de druk zo hoog mogelijk op te voeren. Wij kunnen dan met elkaar in debat gaan over de vraag of de Kamer misschien andere manieren wenst. Ik stel het zeer op prijs als u mij een overzicht geeft van wat op deze punten in het komende jaar kan worden gedaan.

Minister De Hoop Scheffer:

Ik zeg dit toe. Overigens meen ik dat deze punten ook besproken kunnen worden bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken. Nogmaals, ik ben bereid die inventarisatie voor de Kamer te maken.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Naarmate wij langer spreken over de vraag of wel of niet voldaan wordt aan de politieke criteria, mag het duidelijk zijn dat wij er toch steeds van uit zijn gegaan dat aan dat onderdeel van de Kopenhagen-criteria voldaan is. Anders waren wij niet met de onderhandelingen begonnen. Ik zie de notitie graag tegemoet, maar als de minister nu zegt dat er meer druk kan worden uitgeoefend op die landen als zij in de EU zijn dan wanneer zij daarbuiten staan, wijs ik erop dat dit voor Turkije bijvoorbeeld nooit een argument is geweest. Ik zou het betreuren als wij die discussie nu overdoen.

Minister De Hoop Scheffer:

Het is volstrekt juist wat de heer Rouvoet zegt. Uit zijn interruptie blijkt wel dat hij mijn aarzeling begrepen heeft over deze punten. Ik ben graag bereid, een en ander nogmaals toe te lichten, maar de heer Rouvoet heeft ten principale gelijk. Wel handhaaf ik de stelling dat een land dat lid is van de EU en dat zich bevindt binnen het raamwerk van wat wij als normaal beschouwen, heel goed blijvend aangesproken kan worden op de kwaliteit van zijn wetgeving. Wij kunnen dat ook doen nu deze landen nog geen lid van de Unie zijn. Afgezien van de Unie, hebben wij daar ook andere gremia voor. Die middelen zullen wij maximaal moeten gebruiken. Ten aanzien van de afweging over het voldoen aan de politieke criteria, mag niet de conclusie zijn: die landen voldoen daar voor een gedeelte niet aan, want... Dat is het andere uiterste. Nee, er is een politieke afweging gemaakt. Met de instemming tijdens de top in Brussel van afgelopen donderdag en vrijdag mag daaruit die conclusie worden getrokken.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik neem aan dat dit ook geldt voor oude lidstaten. Italië bijvoorbeeld staat op de 40ste plek van de wereldranglijst wat betreft de persvrijheid. Er kan zich ook een moment voordoen dat dit land op zijn verplichtingen jegens de persvrijheid wordt aangesproken.

Minister De Hoop Scheffer:

Dat is een element als wij spreken over Europa als waardegemeenschap. Dat hoort er wel degelijk bij. Ik heb dus geen reden om de heer Timmermans op dat punt tegen te spreken.

De heer Teeven sprak over de buitengrenzen van de EU. De Unie krijgt na de uitbreiding nieuwe buren. Met die nieuwe buren wordt op verschillende manieren contact gelegd in het kader van wat wij het "wider Europe"-initiatief noemen. Dit verloopt af en toe niet zonder problemen. Hij noemde Belarus. Naar ik nu begrijp, is daar de laatste vertegenwoordiger van de OVSE over de grens gezet. Wat daar gebeurt, is niet best. De gesprekken zijn dus niet eenvoudig, maar het "wider Europe"-initiatief voldoet op een aantal terreinen aan wat de heer Teeven opmerkte. Buitengrenzen van de EU zijn ook weer grenzen van landen met de EU. Er bestaat dus een gemeenschappelijk belang.

De voorzitter:

Ik weet dat de staatssecretaris veel vragen zijn gesteld, maar ik vraag hem toch om zo beknopt mogelijk te antwoorden. Er is dan nog tijd voor een tweede termijn. Ook de leden verzoek ik zich te beperken bij het interrumperen.

Staatssecretaris Nicolaï:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun opmerkingen en vragen. Ik feliciteer de heer Van Dijk hartelijk met zijn maidenspeech.

In het vorige debat en in de discussie met de minister-president is al uitvoerig gesproken over de vrijwaringsclausules. Er is specifiek gevraagd wat er in de verschillende rondes is bereikt, en de heer Zalm vroeg specifiek of er alles bij elkaar nog voldoende recht wordt gedaan aan het "ja, voorzover"-uitgangspunt van de regering. Ik zet de verduidelijking en aanscherping die de regering steeds gewenst heeft, kort op een rijtje. Op het eerste punt, het ingaan bij toetreden, constateer ik dat het al in het vorige debat duidelijk was en dat het keurig is bevestigd in de conclusies van de Europese Raad. Het tweede punt is dat de beoordeling dient plaats te vinden op grond van de monitorrapporten van de Commissie, ook bij herhaling. Ook dit was in de vorige discussie in de Kamer duidelijk en is bevestigd door de Europese Raad. Over de verbreding die wij wensten om in feite alles behalve een aantal institutionele financiële aangelegenheden te laten vallen onder de vrijwaringsmogelijkheden, was de vorige keer goede hoop omdat de Commissie hiervoor ruimte had gegeven. Dit is nu in de conclusies van de Europese Raad bevestigd. Hetzelfde geldt voor de tweejarige periode voor het kunnen instellen van deze procedure: de opening was geboden en de bevestiging is nu in de drie jaar. Op het vijfde punt, zolang als nodig, is de duur van de vrijwaringsmaatregelen expliciet verwoord. Het zesde punt betreft de procedure door het instellen van de vrijwaringsmogelijkheden. Het is nu keurig verankerd in de Europese Raad dat de Commissie initiatieven neemt, maar dat ook lidstaten een verzoek hiertoe kunnen indienen. Het zevende punt betreft de procedure voor opheffing en de rol van de Europese Raad hierbij; dit is besproken in de discussie met de minister-president. Het laatste punt is de verankering in het toetredingsverdrag, zodat wij er zeker van zijn hoe het zal lopen.

Als ik dit rijtje bekijk, constateer ik dat Nederland op het punt van de opheffingsprocedure, de unanimiteit van de Raad, de helft heeft binnengehaald en dat op de overige zeven punten is bereikt wat Nederland wenste. Hiermee kom ik op een score van 7,5 uit 8. Het lijkt mij dat je kunt concluderen dat hiermee een mooi, stevig uitsluitingssysteem is afgesproken.

De heer Zalm (VVD):

Geen unanimiteit is geen unanimiteit. De motie-Verhagen bevat maar één uitspraak van de Kamer; verder is het een verzoek. Op het punt van de vaststelling van het voldoen aan de eisen, dus het uitreiken van het certificaat, is geen unanimiteit voorzien terwijl die wel was gevraagd. Ook voor het opheffen is geen unanimiteit voorzien. Oftewel: de motie-Verhagen is voor 100% niet uitgevoerd. Zij kon niet worden uitgevoerd. Dat lijkt mij helder.

Staatssecretaris Nicolaï:

De heer Zalm gebruikt een ander rijtje dan de acht punten die ik net naar voren heb gebracht. In dat rijtje kom ik uit op een score van 7,5 uit 8. Dit laat onverlet zijn opmerkingen over de motie van de heer Verhagen, maar dit onderwerp, met de inzet van de regering en de rol van de Raad, is al gewisseld met de minister-president.

Ik kom bij de vraag hoe wij bij het van tevoren afspreken van de vrijwaringsmogelijkheden kunnen voorkomen dat landen de boel frustreren. De procedure is zoals wij eerder bespraken. Wij krijgen van de Commissie monitorrapporten zes maanden voor toetreding. Deze moeten op de punten waarop tekortkomingen geconstateerd worden, onmiddellijk leiden tot een duidelijke lijst van vrijwaringen. Wij hebben de vorige keer al duidelijk gemaakt dat dit de enige manier is om het goed te regelen. Voor het van tevoren instellen van de maatregelen zou een grotere rol van de Europese Raad juist onze mogelijkheden en positie beperken in plaats van vergroten. Wij hebben dus vertrouwen in het opereren van de Commissie. Voor het geval dat Nederland van mening is dat de Commissie ten onrechte geen vrijwaringsmaatregel start op een punt waarop in onze ogen tekortkomingen bestaan, is er voorzien in de mogelijkheid dat een individuele lidstaat een verzoek hiertoe indient. Het aardige is dat wij dit kunnen doen op grond van de monitorrapporten van de Commissie, die, zoals wij tot nu toe gezien hebben, uitgesproken eerlijk en openhartig zijn in hun kritische kanttekeningen.

De regering zal de motie-Verhagen uitvoeren, die correspondeert met een verzoek van de heer Zalm om de Kamer voorafgaand aan Kopenhagen voorlopig inzicht te geven. De regering heeft er alle begrip voor dat de Kamer graag voor Kopenhagen inzicht heeft in datgene wat het kan behelzen. Dit laat onverlet dat de besluitvorming pas in een veel later stadium plaatsvindt, namelijk op grond van de monitorrapporten van de Commissie die zes maanden voor de toetreding te verwachten zijn.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik wil graag weten wat u nu precies toezegt. Gaat de Nederlandse regering al voor Kopenhagen een lijst maken van de terreinen waarop zij vrijwaringsclausules verwacht?

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik wil het iets preciezer formuleren: wij zullen tegemoetkomen aan het verzoek in de motie en, zoals daarin wordt gevraagd, voorlopig inzicht aan de Kamer geven in de zaken waarop de vrijwaring, naar de huidige stand van zaken, betrekking kan hebben. Het is een voorschot, omdat wij pas een halfjaar voor toetreding kunnen uitmaken hoever de landen zijn. Wij blijven, zoals ik ook de vorige keer zei, er veel goede hoop op houden dat zij op veel punten de boel nog aardig inlopen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Net zei u dat de vrijwaringsclausules kunnen worden ingesteld op basis van de monitorrapporten. Op basis waarvan presenteert u dan dat voorlopige inzicht?

Staatssecretaris Nicolaï:

Er ligt nu een stapel heldere voortgangsrapportages van de Commissie. Zoals ik de motie heb begrepen, vraagt de Kamer de regering om duidelijk te maken tot welke vrijwaringssituaties deze rapportages zouden leiden als wij nu kort voor de toetreding zouden staan. Zo heb ik de vraag begrepen en zo zullen wij de motie uitvoeren.

Mevrouw Karimi vroeg naar de ruimte voor kandidaat-lidstaten in de laatste fase van het onderhandelingstraject tot Kopenhagen. Formeel is deze ruimte er. De Commissie heeft een mandaat gekregen en kan hierbinnen schuiven. Materieel is de ruimte zeer beperkt; dit moeten wij onder ogen zien. Ook de kandidaat-lidstaten weten het. Het is al in 1996 afgesproken dat het op deze manier zou gaan: eerst zouden de onderhandelingsaanboden worden vastgesteld en vervolgens zouden met de kandidaat-lidstaten de laatste gesprekken gevoerd worden.

Verder vroeg mevrouw Karimi om acties om eventueel geschaad vertrouwen van kandidaat-lidstaten te herstellen. De minister-president is al hierop ingegaan en in aanvulling hierop heb ik twee opmerkingen. Er is een verschil tussen de reacties van kandidaat-lidstaten die politiek en publicitair worden gegeven, en datgene wat wij intern horen. Het valt mij op dat er bijzonder veel begrip is voor de standpunten van Nederland, op ongeveer alle punten waarover wij gesproken hebben. Ook is er enig respect voor de stevigheid waarmee Nederland bezig is.

Ik ben het er wel mee eens dat er enige bijstelling mogelijk is in het offensieve reisprogramma dat het kabinet heeft afgesproken na de discussie in de Kamer naar aanleiding van de uitlatingen van de minister van landbouw. Ik zal mijn accenten nu op kandidaat-lidstaten leggen en ervoor zorgen dat ik zoveel mogelijk ervan spreek.

De heer Van Dijk vroeg naar de inzet van gelden uit de structuurfondsen voor de opbouw van institutionele capaciteit van kandidaat-lidstaten en het afbouwen van vrijwaringssituaties; dit punt is ook in het vorige debat aan de orde geweest. Er wordt een transitiefaciliteit voor de opbouw van institutionele capaciteit in de nieuwe lidstaten ingesteld. Dit fonds bedraagt 380 mln euro. Ter voorkoming van overlap met de structuurfondsen is deze transitiefaciliteit bedoeld voor projecten op het gebied van JBZ, interne markt, milieu, voedselveiligheid, landbouwadministratie, nucleaire veiligheid en administratieve hervorming. Binnen deze sectoren worden in overleg met de nieuwe lidstaten prioriteiten gesteld. Capaciteitsopbouw in overige sectoren kan binnen de structuurfondsen worden gefinancierd. De fondsen van de transitiefaciliteit zullen vooral worden ingezet waar dit het hardst nodig is. Aan de hand van de monitorrapporten van de Commissie kan dit bepaald worden.

Daarnaast kennen wij nog de pre-accessiefondsen, bijvoorbeeld op het gebied van het varen. Die worden met name ingezet voor de institutionele opbouw waarover de heer Van Dijk sprak. De formulering van nieuwe projecten op dit vlak eindigt weliswaar bij toetreding, maar de projecten kunnen nog een paar jaar doorlopen. De uitvoering daarvan kan nog tot 2006 doorlopen. De mate waarin de structuurfondsen worden ingezet voor de opbouw, hangt af van de programma's die worden ingediend door de nieuwe lidstaten zelf. Het is aan hen om die te formuleren. Daarom kunnen wij niet van te voren een vaststaand percentage afspreken dat hiervoor bestemd zou moeten zijn.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter. Wij hebben vorige week heel nadrukkelijk aangegeven dat wij graag zouden zien dat de gelden vanuit de structuurfondsen meer worden ingezet voor de opbouw van de institutionele structuur. Wij zouden voorts graag zien dat de vrijwaringsclausules zo snel mogelijk worden afgebouwd. De staatssecretaris geeft aan dat de structuurfondsen ongewijzigd blijven, maar dat er daarnaast nog enkele fondsen zijn, in het kader van pre-accessiesteun, zoals die op het gebied van varen, die voor de aangegeven doelstellingen kunnen worden ingezet. Ik vraag de Nederlandse regering dit punt in de komende toetredingsonderhandelingen nadrukkelijk mee te nemen, zodat de projecten die worden gefinancierd uit de structuurfondsen toch kunnen worden ingezet voor datgene wat wij vorige week hebben aangegeven.

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik wijs op de mogelijkheden die er al zijn en die er nog komen voor bijvoorbeeld een zaak als het varen, want er zit 380 mln euro in het fonds. Dat is een noemenswaardig bedrag. Daar komt bij dat kandidaat-lidstaten of nieuwe lidstaten zelf initiatieven moeten nemen in deze richting. Het streven van de fractie van het CDA deel ik overigens geheel.

De heer Van Bommel vroeg waarom de systematiek met betrekking tot de kleine boeren, zoals wij die hebben afgesproken, niet van toepassing is op kleine boeren in nieuwe lidstaten. Het komt erop neer dat voor die nieuwe lidstaten twee alternatieven bestaan, specifieke voorzieningen die recht doen aan deze situatie. De heer Van Bommel noemde specifiek Polen. In feite ondervangen die voorzieningen het niet van toepassing zijn van deze algemene regeling.

Dan nog een enkele opmerking over de Conventie. Er is door diverse sprekers gewezen op het belang van het in Beneluxverband opereren in de richting van de Conventie. Ik deel de zorg van met name de heer Timmermans over een dreigende accentverschuiving in de richting van in het algemeen meer intergouvernementeel in plaats van communautair. Het belangrijkste punt wat dat betreft is momenteel de discussie over het voorzitterschap van de Raad, de president van Europa, maar daar staan wij bepaald negatief tegenover. Er zijn overigens meer elementen aan te wijzen in deze richting. Wij hebben voorts kritische opvattingen over bijvoorbeeld de instelling van een Europees congres en het toch weer opduiken van de competentiecataloog. Zo hebben wij meer twijfels, kijkend naar de stukken die er nu liggen. Wij willen wat dit betreft een aantal stappen nemen. Op 4 december vindt een Beneluxbijeenkomst plaats. Veel van de kleinere lidstaten delen de opvattingen van deze regering en die corresponderen weer grotendeels met die van de Kamer. Ik heb er gisteren ook al overleg in Portugal over gehad. Wij zijn bezig om niet alleen de Benelux maar ook een flink aantal kleinere landen binden aan een aantal ideeën, zoals die ons op dit moment voor ogen staan. De eerste geschikte gelegenheid daartoe is de volgende Algemene Raad op 18 en 19 november. Ter voorbereiding van de Beneluxnotitie die wij op 4 december bespreken, willen wij met een aantal landen informeel bij elkaar komen, in de hoop dat wij bredere afspraken kunnen maken over de plannen op dit punt, zodat wij een machtsfactor van betekenis in de Conventie zullen zijn.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij aan het eind van de eerste termijn gekomen. Vorige week is er 13 uur gesproken, nu ongeveer 3,5 uur. Er is veel en ruim geïnterrumpeerd. Ik stel voor dat wij de tweede termijn beperken tot het indienen van moties en geen beschouwingen meer houden. Ik zie instemmend geknik.

De heer Timmermans (PvdA):

Voorzitter. Om de hongerigen onder ons niet langer aan het lijntje te houden, zal ik alleen moties indienen. De eerste motie gaat over een referendum rond de Europese Conventie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de Europese Conventie belangrijke voorstellen worden voorbereid die tot ingrijpende aanpassingen van de verdragen kunnen leiden;

van mening dat het verhogen van de betrokkenheid van de burgers bij de toekomstige hervormingen van de Unie dringend gewenst is;

spreekt de wens uit dat de resultaten van de Conventie aan een bij voorkeur Europees referendum zullen worden onderworpen, dan wel, indien dit niet mogelijk zal zijn, de ratificatie door Nederland van de betreffende verdragwijzigingen aan een referendum wordt onderworpen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Timmermans, Karimi, Th.C. de Graaf, Van Bommel, Palm en Teeven.

Zij krijgt nr. 197(21501-20).

De heer Timmermans (PvdA):

De tweede motie gaat eveneens over de Conventie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gelet op de presentatie van het raamwerk voor een toekomstig Europees verdrag door de voorzitter van de Conventie, de heer Giscard d'Estaing;Timmermans

overwegende dat dit raamwerk weliswaar slechts een voorstel voor een structuur is, maar desalniettemin ook aanzetten voor inhoudelijke voorstellen bevat;

van mening dat het belang van Nederland het beste is gediend met versterking van de communautaire methode;

verzoekt de regering, op de kortst mogelijke termijn met de Beneluxpartners in overleg te treden teneinde een gemeenschappelijk standpunt over het raamwerk te formuleren, om vervolgens voor dit standpunt steun te verwerven bij andere lidstaten, met name bij Duitsland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Timmermans, Karimi, Th.C. de Graaf en Van Dijk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 198(21501-20).

De heer Timmermans (PvdA):

Ik hecht eraan deze motie in te dienen, niet zozeer omdat de regering dit niet zou willen, maar omdat het in de demissionaire staat van dit kabinet goed is als de Kamer haar positie op dit punt markeert. De laatste motie gaat over Rusland.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de constructieve relatie van de EU met Rusland van groot belang is voor de stabiliteit in Europa;

van oordeel dat intensievere samenwerking bij de strijd tegen terrorisme geboden is;

van mening dat de relatie gestoeld moet zijn op gemeenschappelijke waarden, waarbij een democratische rechtsstaat en de eerbiediging van mensenrechten centraal staan;

van oordeel dat Rusland de verplichtingen die zijn verbonden aan het lidmaatschap van de Raad van Europa in onvoldoende mate nakomt, met name in de wijze waarop in Tsjetsjenië wordt opgetreden;

verzoekt de regering, intensieve samenwerking tussen de Europese Unie en Rusland bij de bestrijding van het internationale terrorisme te bevorderen en grotere prioriteit te geven aan de mensenrechtendialoog,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Timmermans, Karimi en Th.C. de Graaf. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 199(21501-20).

Minister Balkenende:

Voorzitter. Ook ik kan mij beperken tot het ingaan op de ingediende moties. De eerste motie van de heer Timmermans heeft betrekking op het referendum. Daar hebben wij al over gesproken. Het zal duidelijk zijn dat wij aan deze motie geen behoefte hebben. Wij zijn het er namelijk niet mee eens. Het is echter niet nodig om dat nader toe te lichten, gezien hetgeen is gewisseld.

De tweede motie heeft betrekking op de Conventie. Wij beschouwen deze motie als een ondersteuning van het beleid. Het is goed om duidelijkheid te verschaffen over hoe wij het verdere traject richting andere landen gaan voeren. Ik verwijs ook naar hetgeen staatssecretaris Nicolaï zo-even naar voren heeft gebracht over de besprekingen in Beneluxverband op 4 december a.s.

De derde motie heeft betrekking op Rusland. Bepaalde elementen zijn al aangeroerd door de minister van Buitenlandse Zaken, zoals de inzet van Nederland als het gaat om de OVSE-top, de top tussen de Europese Unie en Rusland. Daar kunnen deze elementen ook aan de orde komen. Mensenrechten blijven belangrijk, evenals de andere aspecten. Wij laten het oordeel over deze motie graag aan de Kamer over.

Er was enige verwarring over de naam van de heer Van Dijk. Ik mag de heer Van Dijk toewensen dat hij niet de naam Van Dijke krijgt, maar dat is al weer rechtgezet. Ik wil hem graag aan het slot van dit debat zeggen hoezeer wij hebben gewaardeerd dat hij zijn maidenspeech heeft gehouden. Wij wensen hem alle goeds toe. Ik weet dat het Europa-dossier hem zeer aan het hart ligt. Het is dan ook mooi dat zijn maidenspeech ligt op het terrein dat hem zo zeer bezighoudt. Ik wens hem graag alle goeds als Kamerlid.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 13.35 uur tot 14.45 uur geschorst.

Voorzitter: Weisglas

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven