Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (voorwaardelijke machtiging) (27289),

en van:

- de motie-Buijs over de crisisopvang (27289, nr. 25);

- de motie-Buijs over een uniforme indicatiestelling (27289, nr. 26);

- de motie-Hermann c.s. over goedkeuring van het Verdrag van Oviedo (27289, nr. 27).

(Zie vergadering van 19 december 2001.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Er zijn reeds twee termijnen van de kant van de Kamer en de regering geweest. Daarna zijn er nog amendementen ingediend. Er is nu alleen gelegenheid om op de laatst ingediende amendementen te reageren en om eventueel moties in te dienen.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Dit is de afronding van een debat dat met name gaat over het amendement van de collega's Van der Hoek en Passtoors over de observatiemachtiging. Dat amendement is wederom aangepast. Ik heb daar nog wat vragen over, die ik graag wil stellen. Ik wil het volgende weten. Wat zijn de ijkpunten waaraan afgemeten wordt of de observatiemachtiging werkt en nuttig is? Dat blijkt niet uit de toelichting op het amendement op stuk nr. 29. Hoeveel mensen moeten er baat bij hebben, wil het nuttig zijn? Dat is natuurlijk een inschatting. Hoe wordt gemeten of zij er baat bij hebben? Anders kan ik het woord "nuttig" uit de toelichting niet verklaren.

Om goed te kunnen volgen hoe het met de observatiemachtiging gaat, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het wetsvoorstel van de regering om een voorwaardelijke machtiging te introduceren, een door de meerderheid van de Tweede Kamer ingediend amendement om een observatiemachtiging mogelijk te maken is aanvaard;

overwegende dat daardoor mensen van wie niet vaststaat dat zij een psychiatrische stoornis hebben in de zin van de BOPZ en van wie niet vaststaat dat zij gevaarlijk zijn in de zin van de BOPZ, van hun vrijheid kunnen worden beroofd door hen drie tot vijf weken in een psychiatrisch ziekenhuis te observeren;

overwegende dat geen misbruik mag worden gemaakt van de observatiemachtiging;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat elke observatiemachtiging wordt geregistreerd en aan de inspectie wordt gemeld, waarbij de inspecteur actief dient te onderzoeken of de betreffende observatiemachtiging terecht is gegeven en terecht ten uitvoer wordt gelegd, alsmede te registreren of na ommekomst van de observatiemachtiging de patiënt met een voorlopige rechterlijke machtiging werd opgenomen of dat een voorwaardelijke machtiging werd opgelegd, dan wel welke nazorg ten behoeve van de patiënt werd georganiseerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich en Buijs. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32(27289).

De heer Passtoors (VVD):

In de motie van de heer Dittrich staat dat de inspectie moet onderzoeken of de observatiemachtigingen terecht zijn afgegeven. Is dat niet een motie van wantrouwen tegen de rechter?

De heer Dittrich (D66):

Nee, dat is niet een motie van wantrouwen tegen de rechter. Zoals bekend, heeft de inspectie in de BOPZ bevoegdheden om, ook in het geval van mensen die met bijvoorbeeld een rechterlijke machtiging of een IBS zijn opgenomen, naar het ziekenhuis toe te gaan en daar actief te controleren. Het is niet zozeer een motie van wantrouwen tegen de rechter, want de rechter geeft zo'n Dittrichmachtiging op een bepaald moment. De patiënt wordt vervolgens gedwongen opgenomen en de rechter ziet hem niet meer terug. De inspectie kan daarna onderzoeken hoe de ten uitvoerlegging daarvan is. Daarnaast wordt in de motie gevraagd om te onderzoeken, nadat iemand uit de kliniek is gekomen, wat voor nazorg er wordt geboden. Dat punt bracht mevrouw Kant naar voren in het vorige debat. Je moet ook kijken wat er met mensen gebeurt als zij de kliniek uitkomen na de observatiemachtiging. Wenden zij zich tot de hulpverlening? Wat is de nazorg? In de motie wordt gevraagd ook dat in kaart te brengen, zodat er een goede evaluatie kan plaatsvinden.

De heer Van der Vlies (SGP):

De motie is op zichzelf niet onsympathiek voor mijn fractie en daarom wil ik volstrekte helderheid hebben over de bedoelingen en de reikwijdte ervan. Veronderstel dat de inspecteur in de praktijk, ter plekke, constateert dat het onterecht is wat daar geschiedt. Wat gebeurt er dan precies?

De heer Dittrich (D66):

In de praktijk kan de inspecteur contact opnemen met de advocaat van de patiënt en zijn bevindingen aan zowel de advocaat als de geneesheer-directeur bekendmaken. Met kracht van argumenten kan hij zeggen dat hij het ergens niet mee eens is of dat hij het graag anders zou zien. Het is dan aan die spelers in het veld om daaruit conclusies te trekken en juridische stappen te ondernemen.

De heer Van der Vlies (SGP):

De rechterlijke uitspraak wordt dus niet aangetast?

De heer Dittrich (D66):

Nee, dat kan de inspecteur niet doen. De advocaat kan bijvoorbeeld hoger beroep instellen of vragen om een heropening.

De heer Van der Vlies (SGP):

De reikwijdte is dus dat de situatie ter plekke naar vermogen wordt verbeterd.

De heer Dittrich (D66):

Dat is juist.

Voorzitter. Mijn volgende vraag gaat over lid 5 van het nader gewijzigde amendement op stuk nr. 31, dat is ingediend door de collega's Van der Hoek en Passtoors. In lid 5 staat: De observatiemachtiging schort op indien ten aanzien van betrokkene een inbewaringstelling is gelast. Het Nederlands begrijp ik niet helemaal, maar volgens mij is het de bedoeling dat als iemand met een observatiemachtiging is opgenomen en er een inbewaringstelling komt, die inbewaringstelling de observatiemachtiging opschort. Maar waarom zou een observatiemachtiging automatisch herleven als er tussentijds een inbewaringstelling is geweest die is uitgewerkt of opgeheven? De reden voor uitwerking of opheffing van een inbewaringstelling is dat er geen psychische stoornis meer is in de zin van de wet die intramuraal moet worden behandeld of dat er geen ernstig gevaar is voor de betrokkene of de omgeving. Dat zijn de criteria uit de IBS. Als die criteria er niet meer zijn, begrijp ik niet waarom automatisch van rechtswege volgens dat lid 5 de observatiemachtiging herleeft, die heeft toch te maken met een vermoeden dat iemand gevaarlijk is of psychisch gestoord is.

Voorzitter. U hebt gezegd dat wij heel kort moeten zijn en dat betekent dat ik enkele vragen dan maar niet zal stellen. Er is heel wat meer over te zeggen, maar wij hebben er al uitgebreid over gesproken. Ik kom dan ook maar tot mijn conclusie. De BOPZ is een broos evenwicht van belangen van patiënten, samenleving, hulpverlening, biedt al veel mogelijkheden om mensen tegen hun wil gedwongen op te laten opnemen en is ook een forse inbreuk op vrijheidsrechten van de burger. Ook al is het amendement nu afgezwakt, wij kunnen het toch niet ondersteunen omdat het volgens ons afbreuk doet aan dat evenwicht en ook omdat gevaar van misbruik op de loer ligt. Overlast zou een drijfveer kunnen zijn om iemand met een observatiemachtiging op te nemen, terwijl actieve bemoeizorg op een lager pitje kan komen te staan. Dat zouden wij een slechte ontwikkeling vinden en daarom zullen wij, het herziene amendement en ook het nieuwe amendement op stuk nr. 29 in onderling verband ziende, het lange amendement niet steunen.

Voorzitter. Mijn amendement op stuk nr. 12 trek ik in en in ruil daarvoor wil ik een motie over hetzelfde onderwerp indienen.

De voorzitter:

Het amendement-Dittrich (stuk nr. 12) is ingetrokken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de rechter goedkeuring moet verlenen aan een behandelingsplan in het kader van een voorwaardelijke machtiging;

overwegende dat de patiënt en de behandelaar gezamenlijk na de goedkeuring door de rechter kunnen besluiten van de in het behandelingsplan opgenomen voorwaarden af te wijken zonder dat die veranderingen aan de rechter ter goedkeuring behoeven te worden voorgelegd;

overwegende dat de kans bestaat dat de patiënt en de behandelaar op oneigenlijke gronden van het behandelingsplan afwijken;

spreekt als haar mening uit dat in het kader van de evaluatie van de voorwaardelijke machtiging hieraan specifiek aandacht dient te worden besteed,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Hermann, Buijs en Van der Hoek. Naar mij blijkt wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33(27289).

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Ten slotte dank ik de bewindslieden nog voor de nota van wijziging op het punt dat ik in de tweede termijn naar voren heb gebracht inzake de inbewaringstelling.

Mevrouw Van der Hoek (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben het amendement op stuk nr. 29 met de evaluatie en de horizonbepaling juist ingediend om het mogelijk te maken dat in de praktijk de uitwerking van zo'n nieuwe maatregel wordt getoetst. De heer Dittrich vroeg hoe het nut van die maatregel wordt gemeten. Welnu, daarvoor is juist de evaluatie bedoeld. "Nuttig" wil in de context van de nieuwe observatiemachtiging zeggen dat het ook voor de mensen goed werkt. Wij zijn ervan overtuigd dat het in de praktijk goed zal werken en daarom hebben wij dit amendement ook ingediend. Het is wel belangrijk dat er ook een goede onderzoeksopzet komt met klankbordgroepen van mensen met kennis en ervaring uit de praktijk. Het lijkt mij daarom een goede zaak als de regering zo snel mogelijk een onderzoeksopzet naar de Kamer stuurt, zodat wij goed over de meting van het nuttige effect kunnen praten.

Verder vroeg de heer Dittrich hoe de opschorting van de observatiemachtiging in het amendement op stuk nr. 31 zich verhoudt met de IBS. Wij hebben het hierover al gehad en in de toelichting stond het ook. Het is mogelijk dat in de kliniek acuut gevaar ontstaat en een IBS nodig blijkt. Dit gebeurt al in de praktijk, ook bij vrijwillige opnames. Ook is het mogelijk – dat blijkt ook uit de praktijk – dat na een aantal dagen de IBS kan worden ingetrokken omdat het acute gevaar voorbij is. In de praktijk kan ten behoeve van de vaststelling van de geestelijke stoornis nog observatie nodig zijn. Als de observatiemachtiging is opgeschort, dan moet iemand direct de kliniek verlaten. Vandaar dat het amendement op deze manier is verwoord.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Een IBS kan worden opgeheven omdat de psychiater of de kliniek tot het oordeel komt dat iemand geen gevaar meer oplevert, of omdat de stoornis is verholpen; dat laatste is ook mogelijk. U hebt nog niet de vraag beantwoord waarom dan toch automatisch van rechtswege uw observatiemachtiging moet herleven. Het gaat namelijk om het vermoeden van een gevaar of een stoornis, maar in de IBS-procedure is besloten dat die niet meer aanwezig zijn.

Mevrouw Van der Hoek (PvdA):

Nee, zoals u weet, wordt in de IBS-procedure bekeken of de geestelijke stoornis het acute gevaar veroorzaakt; dan is sprake van acuut gevaar, bijvoorbeeld omdat iemand agressief wordt. Op dat moment is sprake van een noodzaak tot IBS.

De heer Dittrich (D66):

Ik stelde een heel ander punt aan de orde. Inderdaad gaat het bij het verlenen van een IBS om een acuut gevaar. Mij gaat het erom dat de IBS kan worden geëindigd omdat er geen gevaar meer bestaat. In lid 5 regelt u dat in dat geval automatisch de observatiemachtiging herleeft. Maar door de psychiater of door de kliniek wordt vastgesteld dat er geen gevaar meer is, dus dat de IBS kan worden opgeheven. De persoon mag dan nog niet naar huis, maar moet geobserveerd blijven. Waarom?

Mevrouw Van der Hoek (PvdA):

Op het moment dat is vastgesteld dat er wel degelijk sprake is van een geestelijke stoornis, is er geen probleem. Op dat moment treden er, zoals eerder uitgelegd, andere vervolgmaatregelen in werking. Het is mogelijk dat er dan een rechterlijke machtiging of een voorwaardelijke rechterlijke machtiging moet worden aangevraagd. Het is echter ook mogelijk dat de geestelijke stoornis als zodanig niet is vastgesteld. Als dat het geval is, zal een observatiemachtiging moeten worden gebruikt om dat vast te kunnen stellen. Als de geestelijke stoornis wel is vastgesteld, is het niet nodig om de observatiemachtiging te doen herleven.

De heer Dittrich (D66):

Ik begrijp dat het haast vervelend wordt, maar toch klopt uw antwoord niet.

Mevrouw Van der Hoek (PvdA):

Het klopt wel!

De heer Dittrich (D66):

Het klopt niet. Als is vastgesteld dat er geen gevaar is, hoeft ook niet op basis van een observatiemachtiging te worden onderzocht of er vermoedelijk of echt gevaar is. Bij de opheffing van de IBS is immers al vastgesteld dat er geen gevaar is.

Mevrouw Van der Hoek (PvdA):

Er is dan vastgesteld dat er geen acuut gevaar is. Het gaat hier namelijk om een IBS.

De heer Dittrich (D66):

In een IBS-procedure kan ook worden geoordeeld dat er helemaal geen gevaar meer is, acuut of niet.

Mevrouw Van der Hoek (PvdA):

Als dat het geval is, is de herleving van een observatiemachtiging niet nodig.

De heer Dittrich (D66):

Ik ben blij dat u dit antwoord geeft, want nu kan ik u iets vragen over het vijfde lid. In dat lid staat dat de observatiemachtiging automatisch van rechtswege herleeft. U moet dus regelen dat de observatiemachtiging niet herleeft als de IBS om die reden wordt opgeheven.

Mevrouw Van der Hoek (PvdA):

Dan moet de observatiemachtiging niet herleven.

De heer Dittrich (D66):

Maar dat is niet geregeld in uw amendement.

Mevrouw Van der Hoek (PvdA):

Ik heb het wel geregeld, want in andere artikelen heb ik dit juridisch goed afgedekt.

Voorzitter. Ik hoop dat de handreiking van de horizonbepaling en de evaluatiebepaling het mogelijk maakt om deze maatregel in de praktijk te toetsen. Ik vind het jammer dat de heer Dittrich in dit verband nog een keer het woord "overlast" heeft gebruikt. Als hij mijn eerste en tweede termijn goed had beluisterd en de toelichting had gelezen, had hij geweten dat het zeer zorgvuldig is geformuleerd en dat het onmogelijk is om iemand die overlast veroorzaakt, op grond van deze maatregelen op te nemen.

De heer Dittrich (D66):

In de toelichting staat: uitdrukkelijk wordt hierbij gesteld dat het niet de bedoeling is, personen die bijvoorbeeld overlast veroorzaken of zwerven op straat, te laten opnemen op grond van de BOPZ. Dit amendement is op 30 januari ingediend, maar op 29 januari heeft u op de PvdA-website een tekst laten plaatsten waarin staat: het gaat om mensen die op straat zwerven, maar ook om mensen die achter hun deur verkommeren. Wat u naar buiten brengt, is dus niet in overeenstemming met de toelichting op het amendement. Daardoor ontstaat er onduidelijkheid.

Mevrouw Van der Hoek (PvdA):

U heeft dit nergens uit kunnen opmaken, ook niet uit die tekst. Het is mogelijk dat deze mensen op straat zwerven of achter hun voordeur verkommeren, maar het betreft natuurlijk niet een hele groep die rücksichtslos wordt opgepakt. Wij hebben heel duidelijk de geneeskundige verklaring en de rechter hierbij betrokken. Ik neem aan dat op grond van de wetstekst en de toelichting zeer zorgvuldig zal worden gehandeld. Als het nu nog niet duidelijk is, ligt dat volgens mij niet aan het desbetreffende amendement.

Het amendement op stuk nr. 30 is nader gewijzigd, mede naar aanleiding van de reactie van de regering op de positie van de geneesheer-directeur in dit amendement. Wij hebben er nu voor gekozen om de geneesheer-directeur niet in te schakelen bij het einde van de behandeling. Dat wordt nu aan de behandelaar overgelaten. De geneesheer-directeur is nog wel betrokken bij de opname. Daarover bestond al overeenstemming met de regering en wij hopen dan ook dat de regering dit nader gewijzigde amendement kan accepteren. In eerste termijn heb ik overigens begrepen dat met name in dit geval ook de minister hecht aan een zorgvuldige toetsing door de geneesheer-directeur. Nu is het ook beter mogelijk het amendement op stuk nr. 23 eraan te koppelen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Wij bewegen ons in de traditie van de BOPZ die een lang traject van totstandkoming kent. In 1971 is de wet ingediend. In de jaren tachtig en negentig is die definitief behandeld. Aanvankelijk stond het belang van de omgeving centraal en was het belang van de patiënt daaraan ondergeschikt. In de jaren zeventig kwamen het zelfbeschikkingsrecht, de persoonlijke integriteit en de privacyaspecten steeds duidelijker in beeld. Er is een omslag ontstaan in het wetgevingsprogramma. Ik heb dat steeds genoemd de zoektocht naar de juiste balans tussen het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt enerzijds en het recht op noodzakelijke zorg en bescherming van belangen van andere personen anderzijds. Nu resteert de problematiek van de verkommerden en verloederden zonder ziekte-inzicht. Het is moeilijk dat een amendement zo omstandig moet worden uitgelegd, maar goed, dat kan. Het is geen veroordelingscriterium. Er resteert nog een heldere beoordeling door de regering van het amendement. Er zijn door de indieners concessies gedaan: een horizonbepaling en een evaluatiemoment. Kan de regering hiermee leven? Zij heeft vrij frontale kritiek gehad. Is dit in de filosofie van de regering inpasbaar? Dat is voor onze fractie van groot gewicht in verband met een eindoordeel over de laatste versie van het amendement.

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter. Een woord van dank aan de regering voor de zeer uitvoerige informatie die de Kamer mocht ontvangen. Ik doel op de brief van 28 januari jl.

De behandeling van deze BOPZ heeft nogal lange tijd in beslag genomen. Af en toe waren er forse emotionele beraadslagingen. Hoe kan het ook anders? Het gaat per slot van rekening om een vrij principiële zaak: dwang en drang in het kader van de Europese rechten van de mens. De CDA-fractie meent dat de argumenten voor en tegen dit wetsvoorstel en de amendementen voldoende aandacht hebben gekregen. Ik wil mij beperken tot een kort commentaar op het amendement inzake de observatiemachtiging, inmiddels gewijzigd in stuk nr. 31. De CDA-fractie is blij om te mogen constateren dat onze suggestie om een evaluatiemoment in de wet op te nemen, door de indieners is overgenomen. Over de wenselijkheid, uitvoerbaarheid en effectiviteit van deze machtiging lopen de meningen uiteen. Door het opnemen in de wet van een evaluatiemoment, te weten een horizonbepaling van twee jaar, kan mijn fractie akkoord gaan met het voorstel. Ik wil ervoor waarschuwen dat er mogelijk – ik zeg het voorzichtig – een verkeerde beeldvorming naar buiten ontstaat, waardoor de indruk wordt gewekt dat met het aanvaarden van dit wetsvoorstel, inclusief het zo-even besproken amendement, de problematiek van de verkommerden en verloederden en de zorgwekkende zorgmijders volledig zou zijn opgelost. Wij hebben dat onlangs mogen ervaren, toen wij een brief uit Heerlen kregen waarin men erop aandrong om vooral dit wetsvoorstel inclusief de observatiemachtiging te aanvaarden. Men dacht dan namelijk een oplossing te hebben voor de problematiek van de verkommerden en verloederden, die ook in de gemeente Heerlen speelt.

De minister heeft zelf duidelijk gemaakt dat het bij de voorwaardelijke machtiging een kleine groep patiënten betreft. De indieners van het amendement inzake de observatiemachtiging hebben aangegeven dat met het aanvaarden ervan niet alle problematiek van verkommerden en verloederden opgelost is. Juist deze categorie patiënten, 72.000 verkommerden, verloederden en zorgwekkende zorgmijders, behoeft extra aandacht. Zoals wij in de eerste twee termijnen ook naar voren hebben gebracht, is een vorm van bemoeizorg, ook wel "outreaching zorg" genoemd, naar onze mening dringend noodzakelijk voor deze categorie.

De taskforce Vermaatschappelijking geestelijke gezondheidszorg heeft op 23 januari haar rapport aan de Kamer gezonden. Het kabinet zal hierover overigens nog een standpunt innemen. Wij vinden het onderzoek van de taskforce belangwekkend, omdat het weergeeft wat voor mogelijkheden er zijn voor deelname van deze categorie patiënten aan het maatschappelijk leven. Tegelijkertijd moeten wij echter constateren dat in het rapport nog te weinig aandacht is voor de noodzakelijke zorgcomponent en de eveneens noodzakelijke 24-uursopvang. Om die reden nodigt mijn fractie de regering nog eens uitdrukkelijk uit om naast het standpunt van de taskforce een plan van aanpak in te dienen op basis waarvan de capaciteitstekorten voor de zogenaamde bemoeizorg kunnen worden weggewerkt. Wij praten ten slotte over een niet onaanzienlijke groep patiënten/cliënten, namelijk 72.000 in dit land. De volgende motie is bedoeld als een aansporing om de wezenlijke problematiek van de verkommerden en verloederden te kunnen oplossen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - de problematiek van de verkommerden en verloederden, alsmede die van de zorgwekkende zorgmijders een groot maatschappelijk drama is;

  • - de capaciteit in de GGZ-sector op dit moment absoluut onvoldoende is om adequate hulp en opvang te bieden;

van oordeel dat voldoende adequate hulpverlening (outreaching zorg) dringend gewenst is;

verzoekt de regering, binnen twee maanden met een plan van aanpak Buijste komen op basis waarvan de capaciteit van de gewenste hulpverlening voor deze patiëntencategorie versneld op het vereiste niveau kan worden gebracht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Buijs, Van der Hoek, Passtoors, Dittrich, Van der Vlies, Rouvoet, Hermann en Kant.

Zij krijgt nr. 34(27289).

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil niet verhelen dat ik in dit debat een groeiende irritatie voel. Een wetsvoorstel van de regering dat volgens mij de volle steun verdient, wordt nu al bijna een half jaar opgehouden door vooral procedureel gesteggel over een voorstel van PvdA en VVD. Op zichzelf is dat het bediscussiëren waard. De problematiek is ernstig genoeg. Maar de vraag heeft zich aangediend of het zo nodig is om het in dit wetsvoorstel op te nemen of dat ook een andere procedure denkbaar is. Inmiddels hebben wij de zoveelste versie van een amendement, met opnieuw een heel lange toelichting, ontvangen. Iedere nieuwe versie betekent uitstel, nieuwe discussie en nieuwe argumenten. Intussen is het amendement al door een meerderheid in de Kamer ondertekend. Het is natuurlijk nobel dat de indieners van het amendement een zo breed mogelijk draagvlak voor hun amendement willen, maar ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat een deel van de motieven daarvoor elders moet worden gezocht, bijvoorbeeld aan de overzijde van het Binnenhof. Ik waardeer de vasthoudendheid bij het zoeken van steun en de bereidheid om steeds weer nieuwe teksten te produceren, maar het draagt ook bij aan mijn irritatie. Ik zeg dat maar eerlijk. Ik ben gewend zoiets hardop in het debat te zeggen. Ik heb overigens de indruk dat de helderheid niet echt toeneemt; dit blijkt ook wel uit de vragen die vanmiddag gesteld zijn over de nieuwste versie van het amendement, onder anderen door de heer Dittrich. Ik heb een enkele keer ook meer dan een streepje licht tussen de interpretaties van beide ondertekenaars van het amendement kunnen constateren.

Inhoudelijk heb ik niet zo heel veel meer toe te voegen aan wat ik begin september – zo lang is het namelijk alweer geleden – en half december in het debat over ditzelfde onderwerp heb gezegd. Ik heb op 19 december de vraag aan de orde gesteld, wat aanneming van het amendement volgens de diverse fracties en volgens de regering voor het wetsvoorstel zou betekenen. Nu hebben de bewindslieden op 28 januari een brief aan de Kamer gestuurd waarin een scala aan mijns inziens steekhoudende argumenten tegen het amendement worden opgesomd. Cruciaal zijn daarbij de zorginhoudelijke bezwaren: "Wij verwachten dat dit amendement ertoe zou leiden dat de zorgwekkende zorgmijders volharden in het afwijzen van zorg." Ik verwijs ook naar de taskforce voor vermaatschappelijking, indertijd ingesteld naar aanleiding van een motie van mevrouw Van der Hoek. Ik verwijs ook naar een artikel in Medisch Contact van een beleidsmedewerker gezondheidsrecht van de KNMG, mevrouw De Roode, die ook aangeeft dat juist bij deze groep dwang een contra-indicatie lijkt op te leveren. Dit is ook de argumentatie van de bewindslieden. Voeg hierbij de onduidelijkheid omtrent de doelgroep, het ontbreken van een zorgvuldiger en uitgebreide advisering door de Raad van State, ook over de wenselijkheid, de uitvoerbaarheid en de effectiviteit van dit voorstel, plus de meer technische, juridische en wetssystematische bezwaren tegen dit amendement, en de conclusie moet zijn: dit is geen goed plan, dit is in ieder geval niet de goede weg. Kies dus de koninklijke weg en dien een initiatiefwetsvoorstel in. Mijn fractie blijft bij dit standpunt.

Nu had ik de brief van de bewindslieden nog maar net kunnen lezen, of ik hoorde op de dag waarop tot uitstel werd besloten, via de media dat de minister het inmiddels met de indieners van het amendement eens is geworden en dat een experimentje nog wel op haar instemming zou kunnen rekenen. Dit kan toch niet waar zijn, dacht ik. Er zijn zoveel bezwaren naar voren gebracht, het amendement is zo krachtig bestreden en het dan toch maar eens twee jaar proberen? Ik ga ervan uit dat de argumentatie in de brief van 28 januari ook nu nog volledig van kracht is.

Hiermee wordt wel des te urgenter wat de regering zal doen bij aanvaarding van het amendement. Ik kan me toch niet voorstellen dat de bewindslieden een andere opvatting zouden hebben dan dat een halfslachtige, halfhartige verdediging van een wetsvoorstel in de Eerste Kamer, inclusief een onderdeel waartegen zij fundamentele bezwaren hebben, hun eer te na zou zijn.

Voorzitter. Ik heb in de eerste week van september een suggestie gedaan waaraan ik nog steeds de voorkeur geef boven de route van het amendement, namelijk precies de omgekeerde richting te kiezen: eerst grondig, zorgvuldig en deugdelijk inventariseren voor welke doelgroepen en in welke situaties het instrument van een observatiemachtiging eventueel uitkomst zou kunnen bieden voor de problemen die er nu zijn. Op grond van het resultaat daarvan kun je dan altijd nog bezien of je dit instrument in de wet zou moeten opnemen. Ik heb de eer, hierover een motie aan de Kamer voor te leggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel dat een zgn. observatiemachtiging een zo ingrijpend middel is, dat niet lichtvaardig tot de introductie ervan moet worden overgegaan;

verzoekt de regering, te bevorderen dat gedurende twee jaren wordt geregistreerd in welke praktijksituaties dit middel uitkomst zou bieden en de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen geen andere voor die situaties toereikende mogelijkheden bevat;

verzoekt de regering, na deze twee jaren de Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek te informeren, opdat gefundeerd beoordeeld kan worden of opneming van de observatiemachtiging in de Wet BOPZ noodzakelijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is Rouvoetvoorgesteld door de leden Rouvoet, Hermann, Dittrich en Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35(27289).

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil nog slechts een meer technische opmerking maken. Het moge duidelijk zijn dat wij er bij deze motie van uitgaan dat de observatiemachtiging niet in het wetsvoorstel zal worden opgenomen. Dit betekent dat ik zal verzoeken, deze motie in stemming te brengen vóór het amendement van de leden Van der Hoek en Passtoors.

De heer Passtoors (VVD):

Voorzitter. Ik dank de regering voor haar uitgebreide brief. Aan de hand daarvan hebben wij bezien of wij het amendement nog beter in de wet konden passen. De evaluatie en de horizonbepalingen hebben wij graag opgenomen. Ik stel nogmaals duidelijk dat wij nu spreken over een kleine groep waarvoor de BOPZ geen oplossing biedt. Wij willen allereerst dat hulpverlening actief resultaat boekt, maar het gaat nu om die groep waar de hulpverlening niet bij kan. Daarvoor willen wij een extra mogelijkheid hebben. De regering schrijft in haar brief van 28 januari dat volgens haar het risico bestaat dat betrokkenen zich nog sterker van de hulpverlening zullen afwenden. Zij doen dit echter nu al en wij menen dat dit niet veel erger kan worden. Het gaat ons om een andere groep waarvan het duidelijk is dat behandeling of opname expliciet nodig is. Wij menen dat dit een verrijking is voor de BOPZ.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Er is een nieuw amendement ingediend nadat in de brief van de bewindslieden een scala aan argumenten tegen de observatiemachtiging als instrument is opgesomd. Wat doet u als de bewindslieden na aanvaarding van het nieuwe amendement aangeven dat zij het voorstel in de Eerste Kamer niet willen verdedigen? Mag het wetsvoorstel van de regering, waarin het gaat om een voorwaardelijke machtiging, sneuvelen door uw amendement?

De heer Passtoors (VVD):

Dit punt is niet aan de orde. "Als, dan"-vragen lijken mij niet zinvol. Wij vinden het amendement een essentieel onderdeel en daarom houden wij daaraan vast.

De voorzitter:

De heer Passtoors zegt dat dit punt niet aan de orde is. Ik kan mij dus moeilijk voorstellen dat dit na een volgende interruptie wél aan de orde is. De heer Rouvoet zal iets anders moeten vragen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik stel een vraag en daarmee is die vraag aan de orde; of de heer Passtoors haar wil beantwoorden, is vers twee. Ik ben er benieuwd naar of de heer Passtoors andere signalen heeft gekregen dan ik heb gekregen. De hoeveelheid zorginhoudelijke argumenten tegen het amendement in de brief zijn duidelijk. Is het de heer Passtoors het waard dat de voorwaardelijke machtiging...

De voorzitter:

Dat is dezelfde vraag en de heer Passtoors antwoordde daarop dat dit punt, wat hem betreft, niet aan de orde is. U zult met dat antwoord genoegen moeten nemen.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Ik herhaal niet de inhoudelijke bezwaren die mijn fractie tijdens twee debatten naar voren heeft gebracht tegen het amendement van de VVD en de PvdA. Ik kan ons bezwaar in één zin samenvatten: het is niet de juiste oplossing voor een groot maatschappelijk probleem. In de genoemde debatten hebben wij andere oplossingen hiervoor aangedragen.

Ook ik verwijs naar het artikel in Medisch Contact en ik wijs op een citaat van mevrouw De Roode die over de observatiemachtiging zegt: het lijkt een naïeve gedachte dat zij een daadwerkelijke bijdrage kan leveren aan de oplossing van het probleem van verkommerden en verloederden. Het is niet erg realistisch te denken dat mensen die jarenlang hulp afwijzen, in drie weken tot inkeer komen. De maatregel zal er eerder toe leiden dat zorgmijders zich nog verder van de hulpverlening gaan afkeren. Juist bij deze doelgroep blijkt dwang contrageïndiceerd. Hierin worden onze bezwaren krachtig neergezet. Overigens waren dit tot nu toe ook de bezwaren van de minister. In de brief van 28 januari schrijft zij dat ook heel duidelijk. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft zorginhoudelijke bezwaren tegen een observatiemachtiging. Dat staat zwart op wit in de brief. Ook schrijft zij dat het geen geschikte maatregel is. Dat is nogal wat. Ik ben het daarmee geheel eens en ben daarom verbaasd als ik in de media geluiden hoor dat de indieners van het amendement en de minister het eens zijn. Hoe kan dat nu opeens? Ik hoor graag hoe dat precies zit.

Op grond van de brief en de debatten tot nu toe lijkt het mij ondenkbaar dat de minister ineens anders denkt over de zinvolheid en de gewenstheid van een observatiemachtiging, vooral omdat het om zorginhoudelijke argumenten ging. Ik kan mij niet voorstellen dat de minister het meer als een experiment wil zien en het later eventueel wil heroverwegen als zij het zorginhoudelijk niet ziet zitten. Dan begin je toch geen experiment?

Ik hoop dat de minister vanmiddag vasthoudt aan haar inhoudelijke argumentatie op dit punt en ik koester de momenten dat ik het met deze minister eens ben.

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Voorzitter. Wij spreken nu voor de derde keer over een wetsvoorstel van de regering waarmee wij na enige bespreking goed konden instemmen. Maar nu is er als een koekoeksei een vreemd element in het nest gekomen, namelijk de observatiemachtiging.

De fractie van GroenLinks houdt vast aan haar eerdere standpunten en gevoelens ten aanzien van de observatiemachtiging; standpunten en gevoelens die ook door diverse collega's zijn vertolkt. De nu voorgestelde aanpak staat haaks op het beginsel van "liever zorg dan dwang". De observatiemachtiging is gebaseerd op de irreële verwachting dat een drieweekse periode met dwang een oplossing zal bewerkstellingen die eerdere pogingen niet konden realiseren. Omdat wij weten hoe de getalsverhouding in deze Kamer ligt, hebben wij ons verdiept in de vraag wat er gebeurt als dit amendement wordt aanvaard en de observatiemachtiging wordt ingevoerd. Ik kan mij overigens geheel en al aansluiten bij de opmerking van de collega's Rouvoet en Kant dat er sprake is van discrepantie tussen de stukken die de regering ons toezendt en de uitspraken van de minister van VWS gedaan voor de radio op de avond van het debat in december en ook nu weer in de kranten. De inhoudelijke, gedegen beschrijving in de stukken, waarmee wij het zeer eens zijn, en de uitspraken van de minister passen niet goed bij elkaar. De regering zal daarop straks nader ingaan.

Wat gaat er gebeuren als die observatiemachtiging werkelijk wordt ingevoerd? Wij hebben dat op een aantal manieren willen bekijken. Ik zal die nu langslopen en tevens twee moties indienen.

De voorzitter:

Dit is echt geen derde termijn van het debat, dat heb ik duidelijk gezegd. Er kan alleen worden gereageerd op de laatst ingediende amendementen en er kunnen nog moties worden ingediend. Ik zou graag willen dat u zich zoveel mogelijk beperkt tot het indienen van die moties met eventueel een korte toelichting.

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Inderdaad, voorzitter, daar ben ik nu precies aan toe.

Wie vraagt de observatiemachtiging aan? Volgens artikel 4, dat volgens het laatste amendement van toepassing is, is dat alleen de familie. Dat betekent dat hulpverleners of ordehandhavers niet gerechtigd zijn om een observatiemachtiging aan te vragen. De officier van justitie is daar conform de tekst van artikel 6 van de wet niet toe bevoegd. Wij vinden het een groot voordeel dat mevrouw Van der Hoek dat zo heeft neergezet, omdat dit aangeeft dat het uitsluitend om de bekommernis van de directbetrokkenen, de familieleden, gaat en niet om anderen. Wij zijn blij dat dit er nu zo staat.

Wij hebben ons ook afgevraagd hoe het gaat met de toevoeging van de rechtshulp (lid 3 van artikel 8). Wij hopen dat de minister van Justitie duidelijk uitspreekt dat dit in ieder geval van toepassing zal zijn.

Wij willen verder graag goed weten hoe het in de praktijk zal gaan. Op dat punt sluit ik aan bij wat mevrouw Van der Hoek zojuist toelichtte. Het is namelijk ingewikkeld om de voordelen en de eventuele nadelen af te wegen. Dat brengt mij tot de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat voorshands niet duidelijk is of invoering van een observatiemachtiging in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen vooral positief effect zal hebben door vergroting van de mogelijkheden tot hulpverlening dan wel vooral negatief effect zal hebben doordat het gedwongen karakter van de zorg aversie opwekt;

overwegende dat de regering wordt opgedragen na twee jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze maatregel in de praktijk uit te brengen;

van mening dat het voor het opstellen van een dergelijk verslag noodzakelijk is tevoren de werkwijze en de criteria vast te leggen, bijvoorbeeld zoals in het onderzoek "Intramurale dwangbehandeling van patiënten zonder ziekte-inzicht";

van mening dat het voor een goed overzicht van de bevindingen noodzakelijk is om vanaf de invoering van de maatregel alle toepassingen te documenteren;

verzoekt de regering, ruimschoots voor de invoering van de wetswijziging 27289 de onderzoeksopzet voor het maken van het verslag aan de Kamer te zenden, zodat het onderzoek alle gevallen kan omvatten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Hermann. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36(27289).

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Voorzitter. Reeds nu zijn er ernstige tekorten in de geestelijke gezondheidszorg. De opnamecapaciteit bij inbewaringstellingen heeft ons hier herhaaldelijk beziggehouden. Het personeelstekort voor crisisdiensten is een steeds terugkomend thema. Zorgverschraling in de instellingen is ook een zeer ernstig punt. Wij zijn er beducht voor dat, als in tegenstelling tot de bedoeling van de indieners in ruime mate een beroep wordt gedaan op het middel van de observatiemachtiging, hiermee veel capaciteit aan menskracht en middelen gemoeid zal zijn. Dat brengt mij tot de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat geheel onbekend is bij hoeveel mensen een ernstig vermoeden zal rijzen dat een stoornis van geestvermogens hen gevaar voor zichzelf doet veroorzaken;

overwegende dat derhalve niet duidelijk is wat het beslag is dat invoering van een observatiemachtiging in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen op de capaciteit van de rechterlijke macht en de intramurale geestelijke gezondheidszorg zal leggen;

van mening dat de activiteiten in dit kader niet ten koste mogen gaan van de gangbare activiteiten;

verzoekt de regering, de Kamer een kostenraming te zenden en uitzicht op extra financiering te bieden alvorens de wetswijziging 27289 in te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Hermann. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37(27289).

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Voorzitter. Ter afsluiting maak ik twee opmerkingen. In het schriftelijke commentaar van de regering is het een en ander gezegd over de door mij in samenspraak met de collegae Dittrich en Rouvoet ingediende motie op stuk nr. 27. De regering meent dat daarin nog een aantal aspecten zitten die wellicht aan de aandacht van de Kamer zijn ontsnapt. Een dergelijke opmerking nemen wij natuurlijk graag zeer serieus! De regering onderzoekt dat punt en zal ons daarover nader berichten. Dat Hermannbetekent dat wij de motie op stuk nr. 27 aanhouden, totdat dat bericht binnen is.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Hermann stel ik voor, de motie-Hermann c.s. (27289, nr. 27) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik wil, voor mijn helderheid, nog even reageren op de door mevrouw Hermann net ingediende motie. Heb ik het goed begrepen dat zij met de wetswijziging waarover in de motie wordt gesproken, het totale wetsvoorstel van de regering bedoelt? Of doelt zij alleen op de observatiemachtiging, die zou moeten wachten totdat het door haar gevraagde is aangeleverd, en dat de voorwaardelijke machtiging wel zo spoedig mogelijk in werking zal treden?

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Ja, dat is een zeer juiste interpretatie. Ik volg u daar graag in.

De taskforce vermaatschappelijking heeft ons op initiatief van mevrouw Van der Hoek een zeer belangrijk rapport toegezonden, waarvan de hoofdlijn "meer zorg, minder dwang" is. Wij krijgen daarover binnenkort een standpunt van de regering. In het kader van het debat dat wij daarover hopelijk nog voor eind april met de regering zullen kunnen hebben, zal ik mij nader uitspreken over de grote wenselijkheid van bemoeizorg.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Borst-Eilers:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng. Wij naderen gelukkig het einde van dit ingewikkelde en lange debat, maar het is wel de moeite waard, want het onderwerp is zeer belangrijk. Ik zal voornamelijk reageren op de nieuwe amendementen, die niet in de brief van 28 januari zijn behandeld, en natuurlijk op de ingediende moties.

Het amendement op stuk nr. 30 van mevrouw Van der Hoek, de heer Passtoors en de heer Van der Vlies heeft betrekking op de rol die aan de geneesheer-directeur moet worden toegekend bij de beslissing tot opname. Er is inderdaad een verschil met het eerdere amendement op stuk nr. 21: de beslissing tot beëindiging van de voorwaardelijke machtiging blijft toch bij de behandelaar en komt dus niet aan de geneesheer-directeur toe, omdat er dan nog alleen van een ambulant traject sprake is. Dat is echt een verbetering. In de brief van 28 januari hebben wij al aangegeven dat het onlogisch en ongewenst is om de geneesheer-directeur een rol te geven bij de beëindiging van de voorwaardelijke machtiging. De door de indieners aangevoerde reden om de beslissing tot opneming door de geneesheer-directeur en niet door de behandelaar te laten nemen, is het risico voor de vertrouwensrelatie tussen de patiënt en de behandelaar. Voor onze reactie op het amendement op stuk nr. 30 verwijzen wij allereerst naar de in eerste termijn ingebrachte argumenten, waaruit blijkt waarom wij bewust hebben gekozen voor een centrale rol voor de behandelaar. Wij hebben toen aangegeven dat wij het oordeel over het amendement overlaten aan de Kamer, ook al waren wij niet overtuigd door het argument van een risico voor de vertrouwensrelatie. Het zal de patiënt immers altijd duidelijk zijn dat de geneesheer-directeur niet spontaan op het idee komt van opname, maar dat hij zich daarbij heeft laten informeren door de behandelaar. De behandelaar is dan dus de "schuldige", als je het zo zou moeten formuleren. Wij laten het oordeel over dit amendement dus aan de Kamer over.

Mevrouw Van der Hoek heeft gevraagd naar de relatie tussen het amendement op stuk nr. 30 en het amendement op stuk nr. 23 over de patiëntenvertrouwenspersoon. Wij hebben mondeling en schriftelijk al aangegeven dat wij de aanneming van dat amendement ontraden, gelet op de experimenten die op dat punt aan de gang zijn; wij blijven bij dat oordeel.

Ik kom nu bij twee belangrijke amendementen: het gewijzigde amendement op stuk nr. 31 en een geheel nieuw amendement op stuk nr. 29 over een horizonbepaling met betrekking tot de observatiemachtiging. Over de observatiemachtiging is al heel veel gezegd; iedereen heeft daarover een duidelijk standpunt ingenomen. Het is duidelijk dat de regering bezwaren heeft tegen dit amendement, omdat wij het er niet mee eens zijn dat het meer mensen goed zou doen dan schaden. Met "schaden" bedoel ik dat de patiënten daarmee nog afkeriger worden gemaakt van de hulpverlening. Ik heb het artikel van mevrouw De Roode gelezen. Het door mevrouw Kant voorgedragen citaat geeft inderdaad de kern aan van de bezwaren van de regering. Er zijn echter nieuwe elementen en er is natuurlijk het amendement op stuk nr. 29. In de gewijzigde versie op stuk nr. 31 voorziet de observatiemachtiging nog steeds in de mogelijkheid om personen van wie nog niet echt vaststaat dat zij lijden aan een geestesstoornis en daardoor een gevaar voor zichzelf veroorzaken, gedwongen op te nemen ter observatie. Die kern blijft overeind en onze zorginhoudelijke bezwaren daartegen blijven ook overeind. Nieuw in het amendement op stuk nr. 31 is de plaats van de interne rechtspositie. Die is terechtgekomen in hoofdstuk 3. Dat past beter in de bestaande systematiek van de Wet BOPZ, die immers een strikte scheiding maakt tussen interne en externe rechtspositie.

Wij hebben nog steeds bezwaren tegen de interne rechtspositie zoals die zal gaan gelden voor patiënten met een observatiemachtiging. Een ander nieuw element is dat in artikel 14h, vijfde lid, bepaald is dat de observatiemachtiging wordt opgeschort als een IBS wordt opgelegd en dus binnen de looptijd weer tot gelding kan komen. Hierover is zo-even gedebatteerd. Daarmee is de wetstekst in overeenstemming gebracht met de toelichting van het amendement. Het past echter niet in de systematiek van de Wet BOPZ. Ik wijs in dit verband bijvoorbeeld op de regeling van de voorwaardelijke machtiging, waarbij indien een IBS wordt opgelegd terwijl de voorwaardelijke machtiging loopt, die machtiging niet meer tot opname kan leiden. Dat vinden wij een goede systematiek. Wij zijn dan ook geen voorstander van een opschortende werking bij de IBS voor de observatiemachtiging.

Mevrouw Van der Hoek heeft toegelicht dat zij dit alleen in bepaalde gevallen praktijk ziet worden. Het gaat dan om iemand die is opgenomen met een vermoedelijke geestesstoornis, waarvan men denkt dat die een gevaar voor zichzelf is en waarbij tijdens de observatie blijkt dat deze persoon ook een reëel gevaar voor anderen is. Dat kan tot IBS leiden. Als dat gevaar voor anderen geweken is, kan men besluiten door te gaan met observatie van de patiënt om te weten te komen wat met hem of haar precies aan de hand is. Dat zal in hoge uitzonderingen misschien het geval kunnen zijn. In het algemeen vind ik de opschortende werking echter geen gelukkige constructie.

De heer Passtoors (VVD):

De minister maakt een vergelijking met de voorwaardelijke machtiging. Die wordt echter extern uitgevoerd. De persoon om wie het gaat, verblijft dus niet in een instelling. Bij een IBS verkeert men wel in een instelling. Het gaat er specifiek om dat op het moment dat de IBS eindigt met een observatiemachtiging, er niet opnieuw een observatiemachtiging aangevraagd moet worden. Door het herleven ontstaat een moment waarop gekeken wordt of de machtiging nog nodig is. Als dat niet het geval, komt er een einde aan de observatiemachtiging. Er is dan geen ondeelbaar moment waarop opnieuw actie ondernomen moet worden voordat men verder kan. De minister is toch met ons eens dat dit een goede oplossing is?

Minister Borst-Eilers:

Ik begrijp goed dat de heer Passtoors dit om praktische redenen een goede oplossing vindt. Ik weet overigens niet of een en ander zo ingewikkeld is. Als je ziet aankomen dat de IBS ten einde loopt, is het niet zo moeilijk om met een nieuwe observatiemachtiging te beginnen. De kwestie is meer of het wel fraai is. Het is van belang dat de heer Passtoors zegt dat, wat er ook met de betrokkene aan de hand is, het niet zo is dat met beëindiging van de IBS automatisch de observatiemachtiging doorloopt. Als iemand zonder IBS met een observatiemachtiging wordt opgenomen en het observeren binnen een week klaar is, hoeft het immers niet langer te duren. Ik weet niet of dit allemaal helder in het amendement en de toelichting staat. Wat de heer Passtoors nu zegt, komt echter in de Handelingen terecht.

De heer Passtoors (VVD):

Het betekent dat er sprake is van een onderliggende observatiemachtiging, die nog niet is afgerond. De IBS-kwestie kan een paar dagen duren of wat langer. Als de IBS is afgelopen, komt de persoon in kwestie weer te vallen onder het regime van de observatiemachtiging. Als blijkt dat die niet meer nodig is omdat er helderheid is verkregen over de observatie, houdt die machtiging zo snel mogelijk op. Dat is ook de bedoeling van de observatiemachtiging. Als het duidelijk is, is het over.

Minister Borst-Eilers:

Dit is verhelderend. Een en ander komt in de Handelingen. Het is een goede toelichting voor het geval het ervan gaat komen.

Mevrouw Van der Hoek (PvdA):

De minister merkte op niet te weten of allerlei zaken de observatiemachtiging betreffende, op het gebied van de vervolgmaatregelen, wel zo duidelijk zijn vastgelegd. Wij hebben ons eerdere amendement in dat opzicht gewijzigd om, ook naar aanleiding van opmerkingen van de Raad van State, duidelijk te maken dat de observatiemachtiging zo kort mogelijk moet zijn en liefst zo snel mogelijk moet worden gevolgd door eventuele vervolgmaatregelen, uiteraard via de officier van justitie.

Minister Borst-Eilers:

Dat neem ik voor kennisgeving aan.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik neem aan dat de minister haar commentaar op het amendement nu heeft afgerond. De politieke vraag blijft natuurlijk, gelet op de ondertekening van het amendement, wat haar uiteindelijke opstelling tegenover de preadvisering aan de Kamer is, omdat zij bij herhaling zegt bezwaren te houden tegen de kern van het amendement.

Minister Borst-Eilers:

Ik wil dat politieke oordeel pas geven nadat ik het amendement op stuk nr. 29 heb besproken. Dat is natuurlijk cruciaal in het geheel, omdat in dat amendement niet alleen wordt voorgesteld om de werking van de observatiemachtiging te evalueren, maar ook om de observatiemachtiging in te kaderen in een horizonbepaling, namelijk dat de observatiemachtiging twee jaar van kracht zou zijn. Dan vervalt zij automatisch, tenzij in de evaluatie is aangetoond dat het een goede zaak is. In dat geval wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald dat de observatiemachtiging gehandhaafd blijft. Dat is een wezenlijk punt, omdat het geheel hiermee een beetje het karakter krijgt van een experiment. Van een gewone wettelijke bepaling is het dus een tijdelijke bepaling geworden die, als de evaluatie negatief uitvalt, automatisch weer vervalt.

De vraag is nu inderdaad of de regering bereid is om het wetsvoorstel in de Eerste Kamer namens wetgever en medewetgever te verdedigen als de Kamer het wetsvoorstel, inclusief het punt van de observatiemachtiging, zou aannemen. Wij hebben daarover natuurlijk lang gewikt en gewogen, want de zorginhoudelijke bezwaren staan er. Wij hebben evenwel geen keihard bewijs dat wij gelijk hebben, noch hebben de indieners keihard bewijs dat zij gelijk hebben. Wij zijn van mening dat het wetsvoorstel zelf, de voorwaardelijke machtiging, heel belangrijk is. Daardoor kun je voor veel patiënten iets goeds doen, omdat zij niet opgenomen hoeven te worden als dat niet strikt nodig is, maar ambulant kunnen worden behandeld. Dat beperkt dus vrijheidsberoving en dat is positief. De observatiemachtiging zou ervoor kunnen zorgen dat de vrijheidsberoving weer wat toeneemt. Niemand weet hoe groot die groep patiënten precies is. Het is dus een moeilijke afweging. Wij hebben ten slotte geconcludeerd dat wij onze bezwaren houden, maar als de Kamer de amendementen op de stukken nrs. 31 en 29 desondanks aanneemt, willen wij het wetsvoorstel naar de Eerste Kamer brengen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Nu is dat politieke oordeel afgegeven. Begrijp ik goed dat de bezwaren blijven bestaan om zorginhoudelijke en wetstechnische redenen, maar dat de minister bereid is om het een jaar in de wet te gedogen, zodat kan worden bepaald hoe deze bezwaren in de praktijk uitwerken? Is dat nu een zuivere redenering als het gaat om een wet over een zo substantiële materie?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Mijn vragen sluiten aan bij hetgeen ik nu al in drie termijnen naar voren heb gebracht en ik wil nu wel een paar punten heel scherp krijgen. Gelden alle in de brief van 28 januari jl. opgesomde zorginhoudelijke bezwaren nog voluit? Dat lijkt mij ook van belang voor het debat in de Eerste Kamer. Ook wil ik graag nog het politieke oordeel van de minister over het amendement op stuk nr. 31 als zodanig vernemen. De vorige versie werd ontraden, maar geldt dat ook voor deze versie? Dat lijkt mij van belang met het oog op de besluitvorming in deze Kamer. Mag ik er vervolgens van uitgaan dat als de Tweede Kamer dit amendement aanvaardt, de minister inderdaad bereid is het volledige wetsvoorstel te verdedigen in de Eerste Kamer, dus inclusief de observatiemachtiging, dus tegen haar eigen bezwaren in?

De heer Dittrich (D66):

Ik sluit mij aan bij de vragen van de vorige sprekers, maar mijn specifieke vraag gaat over de rechtsstatelijke bezwaren die de regering al in eerdere instanties en ook in verschillende stukken naar voren heeft gebracht. Ik neem aan dat die niet in het kader van een experiment dat een of twee jaar kan duren, ineens opzij kunnen worden gezet. Die rechtsstatelijke bezwaren waren toch van zeer principiële aard, namelijk vrijheidsberoving van mensen van wie niet vaststaat dat zij een stoornis hebben en/of gevaarlijk zijn.

Minister Borst-Eilers:

Ik denk dat de heer Korthals nog wel graag iets over die rechtsstatelijke bezwaren zal zeggen. Het vermoeden dat het zelfs strijdig zou zijn met het EVRM, is nu door de Raad van State anders beoordeeld. Verder hangt het samen met die zorginhoudelijke bezwaren. Vrijheidsberoving van iemand bij wie nog geen geestesstoornis vaststaat, is nogal wat. De indieners van het amendement zeggen dat er natuurlijk wel een sterk vermoeden van een geestesstoornis is, wil men kunnen overgaan tot een observatiemachtiging. Er is natuurlijk wel een verschil tussen een harde diagnose en het zeer sterk vermoeden van een hulpverlener dat iemand werkelijk psychisch ziek is.

In de richting van de heer Rouvoet kan ik zeggen dat alle zorginhoudelijke bezwaren nog rechtovereind staan. Wij nemen geen letter terug van onze brief van 28 januari jl. Ons oordeel over het amendement op stuk nr. 31 is dat wij aanvaarding ervan ontraden, maar zoals u weet, zijn wij met een sterker oordeel begonnen!

De heer Dittrich (D66):

Nadat de Raad van State een beperkt advies heeft uitgebracht over artikel 5, namelijk niet in strijd met die minimale vereisten, heeft de regering de Kamer laten weten dat er nog steeds bezwaren zijn tegen het amendement. Bovendien heeft de regering erkend dat het een beperkt advies is en dat de Raad van State inderdaad niet over de gehele linie heeft geadviseerd. Ook dat vond de regering bezwaarlijk. Het argument dat de minister nu geeft dat de Raad van State heeft gesteld dat het niet helemaal in strijd is met artikel 5, vind ik dan ook geen afdoende antwoord op mijn vraag over de rechtsstatelijke bezwaren.

Minister Borst-Eilers:

Ik heb u al gezegd dat de heer Korthals daar nader op zou ingaan.

Voorzitter. Ik kom nu op de moties en allereerst op die van de heer Dittrich op stuk nr. 32. Tegen die motie heb ik toch bezwaar. De rechter bepaalt of de observatiemachtiging wordt gegeven. Het is niet gebruikelijk en volgens mij ook onmogelijk dat de inspectie rechterlijke uitspraken beoordeelt. Verder is het aantal observatiemachtigingen onbekend, dus ook de uitvoerbaarheid van de motie in de zin van werklast is twijfelachtig. Ook vindt registratie van machtigingen al plaats, dus het lijkt me niet nodig om het op die manier vast te leggen. Verder gaat er binnen het kader van de evaluatie ook veel gebeuren. Maar goed, ik laat het oordeel aan de Kamer over.

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Volledigheidshalve vraag ik de minister of zij meent of de toevoeging van een raadsman, zoals beschreven in artikel 8, een waarborg voor de rechten kan zijn.

Minister Borst-Eilers:

Dat ben ik absoluut met u eens. Vandaar dat het ook overbodig is, omdat dit langs andere weg al is geregeld.

Ik zal de overige moties puntsgewijs verder behandelen. De motie op stuk nr. 33 van de heer Dittrich c.s. stelt dat in de evaluatie specifieke aandacht moet worden besteed aan de afwijking van het behandelingsplan op oneigenlijke gronden door de patiënt en de behandelaar. Met deze motie heb ik geen moeite.

De motie op stuk nr. 34 van de heer Buijs gaat over het plan van aanpak. Dat lijkt op het eerste gezicht een goede zaak, maar het capaciteitstekort in de geestelijke gezondheidszorg wordt nu versneld ongedaan gemaakt met de wachtlijstgelden. De regels daarvoor zijn bekend. De besteding van de middelen valt onder de beleidsvrijheid van de instellingen; die moeten hun prioriteiten stellen en de middelen besteden aan de mensen die de zorg het hardst nodig hebben, ook wat de outreaching zorg aangaat. In de zomer komt een grootschalig onderzoek gereed naar de oorzaken en het verloop van verkommering en verloedering. Daarop komt een kabinetsstandpunt, waarin zal staan hoe hiermee wordt omgegaan; dat kan zelfs worden gezien als een plan van aanpak. Maar op dit moment vind ik de motie ongewenst en wil ik haar ontraden, hoewel ik de gedachte erachter sympathiek vind.

De heer Buijs (CDA):

Het spreekt mij aan dat u de motie sympathiek vindt. Maar het gaat mij erom dat in ons land 72.000 mensen behoren tot de categorie van verkommerde en verloederde mensen die zorg nodig hebben. Eenderde van hen is niet in behandeling. Het zou mij aanstaan als u aangaf hoe u in de komende jaren met een plan van aanpak dit probleem wilt oplossen.

Minister Borst-Eilers:

Zoals gezegd, zal dit staan in het kabinetsstandpunt over het onderzoek van het Trimbos-instituut. Het is altijd wat ongewis wanneer onderzoeken klaar zijn, maar wat mij betreft verschijnt het kabinetsstandpunt voor de zomer.

De heer Buijs (CDA):

Maakt u het nog mee?

Minister Borst-Eilers:

Daar ben ik van overtuigd.

De motie van de heer Rouvoet op stuk nr. 35 spreekt de regering bijzonder aan. Wij hadden het immers graag gehad zoals het in deze motie is verwoord. De regering raadt de Kamer dan ook aan, deze motie aan te nemen, omdat dan de problematiek wordt geïnventariseerd, voordat wordt besloten over de te nemen maatregelen. Dat is eigenlijk de ideale volgorde.

De heer Buijs (CDA):

Ik ben benieuwd wat de heer Passtoors en mevrouw Van der Hoek van deze opstelling vinden.

De heer Passtoors (VVD):

Wij hebben het hier al zo vaak over gehad. Deze vraag is volstrekt overbodig.

Minister Borst-Eilers:

Mevrouw Hermann vraagt in een motie om de onderzoeksopzet voor de evaluatie naar de Kamer te sturen. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer.

Mevrouw Hermann vraagt de regering in een andere motie, de Kamer een kostenraming toe te zenden en uitzicht op extra financiering te bieden. Uit een interruptiedebatje met de heer Rouvoet heb ik begrepen dat zij zich met deze motie richt op de observatiemachtiging en niet op de voorwaardelijke machtiging.

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Dat heeft de minister goed begrepen. Ik had dat onderscheid inderdaad volledigheidshalve in de tekst moeten maken.

Minister Borst-Eilers:

Als ik het zo mag begrijpen, laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer.

Minister Korthals:

Mijnheer de voorzitter. De heer Dittrich vroeg naar het rechtsstatelijke argument. Dit argument is natuurlijk voorgelegd aan de Raad van State. Meer in het bijzonder hebben wij gevraagd of de raad dit argument in strijd acht met artikel 5 van het EVRM. De Raad van State heeft in reactie daarop een analyse gemaakt van de zaak-Varbanov en is tot de slotsom gekomen dat het amendement niet onverenigbaar is met artikel 5 van het EVRM. Over de inhoudelijke bezwaren, die vooral door de zorg zijn geuit, heeft de Raad van State niet geadviseerd. Collega Borst gaf echter zojuist al aan dat de regering deze bezwaren deelt.

Mevrouw Borst is al ingegaan op artikel 8, dat de rechtsbijstand regelt bij de observatiemachtiging. Ik wil daar echter toch nog iets aan toevoegen. Indien het amendement wordt aangenomen, wordt namelijk in artikel 14h artikel 8 van overeenkomstige toepassing verklaard. Daarmee is voorzien in rechtsbijstand, analoog aan de bijstand bij andere machtigingen.

Mevrouw Borst heeft zich welwillend opgesteld tegenover de motie over de kostenraming. Ik sluit mij daar natuurlijk bij aan, maar ik wijs er wel op dat deze motie innerlijk tegenstrijdig is. In de overweging geeft mevrouw Hermann namelijk aan dat zij niet weet over hoeveel mensen het gaat, maar zij vraagt vervolgens wel om een kostenraming. Het is natuurlijk logischer om de kostenraming en dit probleem bij de evaluatie te behandelen. Wij laten het oordeel over deze motie aan de Kamer, maar ik stel mij toch iets gereserveerder op dan collega Borst.

Mevrouw Hermann (GroenLinks):

Het is volgens mij mogelijk om de motie zo te interpreteren dat per geval wordt onderzocht hoeveel extra werk en extra intramurale kosten het ongeveer met zich brengt. Wij weten niet om hoeveel mensen het in totaal zal gaan en dat betekent dat wij de optelsom nu nog niet kunnen maken. Ik krijg echter wel graag inzicht in de kostenraming per geval en de financieringswijze.

Minister Korthals:

Als u de motie zo had geformuleerd, had ik er meer begrip voor gehad. Dat is niet het geval. Ik blijf bij mijn standpunt.

De heer Dittrich (D66):

Ik wil de motie op stuk nr. 32 intrekken, gelet op het antwoord van de regering.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Dittrich/Buijs (27289, nr. 32) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van de beraadslaging meer uit.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen over het wetsvoorstel en de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven