Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet melding ongebruikelijke transacties en de Wet identificatie dienstverlening 1993 met het oog op het verplichtstellen van de identificatieplicht en van de meldingsplicht van ongebruikelijke transacties door handelaren in zaken van grote waarde (28018).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Vandaag spreken wij over een wetsvoorstel dat het witwassen van gelden en het financieren van criminele en terroristische activiteiten moet tegengaan. Tot op heden hadden alleen financiële instellingen zoals banken een meldingsplicht naar het Meldpunt ongebruikelijke transacties als men onregelmatigheden vermoedt. Met het onderhavige wetsvoorstel krijgen nu ook andere instellingen en juridische en financiële beroepsbeoefenaren, waaronder notarissen, advocaten en accountants, alsmede autohandelaren, juweliers en boothandelaren, een meldings- en identificatieplicht.

De aanleiding van deze uitbreiding is vooral gelegen in het feit dat de verscherpte controle in de financiële sector ertoe heeft geleid dat andere methoden worden gebruikt om geld wit te wassen. Contant geld zou daarbij, zo meldt de regering, worden omgezet in kostbare zaken zoals juwelen, auto's, schepen, edele metalen, edelstenen, kunst en antiek.

De fractie van de PvdA onderschrijft de urgentie van een snelle invoering van dit wetsvoorstel, én vanwege het tegengaan van financiering van terroristische activiteiten én vanwege het feit dat de gulden als wettig betaalmiddel per 28 januari 2002 wordt afgeschaft als gevolg van de invoering van de euro. De verwachting is immers, dat die invoering zal leiden tot verhoogde activiteiten op het terrein van het inruilen van contante guldens. Echter, deze urgentie betekent tevens dat de Kamer besloot, de plenaire behandeling zonder schriftelijke voorbereiding te laten plaatsvinden. Op zichzelf is dit niet verschrikkelijk. Immers, dit wetsvoorstel is in feite een implementatie van een Europese richtlijn in wording. Daarover is al in maart 2000 een algemeen overleg geweest. Wij hebben ons toen positief opgesteld. Wij verzoeken de minister om aan te geven wat op dit moment precies de stand van zaken is met betrekking tot de invoering van de bedoelde richtlijn.

Voorzitter. Deze plenaire behandeling kan met enige souplesse worden gebruikt om over een aantal belangrijke punten nog een nadere toelichting te vragen en nog een gedachtewisseling te hebben. Mijn bijdrage zal zich toespitsen op de volgende aandachtspunten. Allereerst zal ik het hebben over handhaving en toezicht, nationaal en internationaal. Vervolgens zal ik met betrekking tot een aantal zaken tot een nadere verdieping overgaan. Daarna ga ik in op de nota van wijziging betreffende het verschoningsrecht van notarissen en advocaten. Ten slotte zal ik het hebben over het belang van een evaluatie.

Voorzitter. Ik vraag de minister om uitvoerig in te gaan op de handhaving van dit wetsvoorstel, zowel nationaal als internationaal. Immers, de effectiviteit en de geloofwaardigheid van wetten staan of vallen met de handhaving daarvan. Welke toezichthouders zullen worden aangewezen voor de handhaving van de Wet MOT en de WIF bij assurantietussenpersonen, creditcardmaatschappijen en casino's. Was er tot nu toe dan géén sprake van een concrete toezichthouder waar het ging om de handhaving van de Wet MOT en de WIF bij deze categorieën? In welke mate zal de capaciteit van OM, MOT en douane worden vergroot? In dit verband is ook van belang de toezegging die de minister heeft gedaan om vóór 1 december met een plan van aanpak te komen voor de oplossing van de problemen bij het OM. Afhankelijk van de reactie van de minister overwegen wij om samen met de fractie van de VVD een motie in te dienen. Het is natuurlijk heel erg slecht wanneer allerlei instellingen hun best doen en zaken bij het OM melden en die zaken daar vervolgens blijven liggen. Als dat gebeurt, wordt er al heel snel een loopje met overheidsmaatregelen genomen.

Hoewel de fractie van de PvdA meent dat het wetsvoorstel er ook had moeten komen zonder de gebeurtenissen van 11 september, geeft het voorkomen van de financiering van terroristische activiteiten toch een extra betekenis aan het wetsvoorstel. Tegen deze achtergrond ga ik in op de problematiek van de zogenaamde conflictdiamanten, waarmee onder andere Bin Laden zijn terreuracties financiert. De illegale diamanthandel moet daarom onder internationale controle komen. Een heel stevig internationaal controlesysteem door middel van het certificeren van diamanten, op basis waarvan iedereen weet dat zij schoon zijn, is daarbij essentieel. Deelt de minister de visie dat de vrijhandelszone binnen de Europese Unie niet direct een efficiënte controle op de conflictdiamanten garandeert?

Zo zijn er vraagtekens te plaatsen of de desbetreffende douanes over voldoende deskundigheid beschikken om te kunnen beoordelen of het om schone diamanten gaat. Binnen de Europese Unie wordt wel geopperd om tot een centraal Europees expertisecentrum te komen, waar kennis en capaciteit gebundeld kunnen worden. Een tweede suggestie is om diamanten blijvend te voorzien van de zogenaamde certificeringsformulieren. Nu blijven deze achter bij de douane van de lidstaat waar zij worden ingevoerd. Het is bepaald niet onwaarschijnlijk dat door de mazen in de regelgeving en in de handhaving binnen de Europese Unie toch conflictdiamanten verhandeld worden. Ik verneem graag een reactie van de minister op de door mij gedane suggesties om een meer sluitend systeem tegen de verhandeling van conflictdiamanten te bewerkstelligen.

Welk standpunt neemt de regering in in de laatste fase van het Kimberleyproces, waarbij de certificering aan de orde is? Of spreekt de Europese Unie bij de Verenigde Naties namens alle lidstaten?

Het wetsvoorstel is behoorlijk ingrijpend. Op zichzelf staan wij er heel positief tegenover. Toch is het vanwege de zorgvuldigheid in het wetgevingsproces van belang, meer inzicht te krijgen in enkele achtergronden. Kan de minister ingaan op signalen dat alternatieve witwasmethoden vaker toegepast worden dan voorheen? Wij zouden dat graag cijfermatig onderbouwd zien, met een onderscheid tussen Nederland, de Europese Unie en de rest van de wereld. Hoe vaak komt het nu voor dat de in het wetsvoorstel genoemde zaken van grote waarde met contant geld worden betaald? Wil de minister nog eens ingaan op de bezwaren die de Hiswa en de Bovag op dit moment aantekenen tegen het wetsvoorstel?

Ook voor veilinghouders gaat een identificatie- en meldingsplicht gelden. In de praktijk wordt regelmatig een anoniem bod gedaan op bijvoorbeeld een kunstwerk of antiquiteit. Hoe zal dat voortaan in zijn werk gaan?

Ik vraag mij af op wie met betrekking tot schone diamanten de identificatie- en meldingsplicht precies rust. Geldt indien iemand diamanten aanbiedt aan een juwelier voor die aanbieder de identificatie- en meldingsplicht? Op welke wijze zal bij goederen als sieraden en juwelen de naleving worden gehandhaafd? Juweliers zullen bekend zijn met de wet. Wat zijn de gevolgen voor de verkopen van genoemde zaken van grote waarde indien blijkt dat het contante geld uit criminele activiteiten afkomstig is? Wordt de transactie dan teruggedraaid? Zo ja, is dat dan niet een aversieve prikkel voor juweliers om niet te melden?

Ook bij contante betaling net onder het grensbedrag van 15.000 euro is er sprake van een meldingsplicht, indien er sprake is van "aanleiding om te veronderstellen dat deze daarmee een melding wil voorkomen" of "aanleiding om te veronderstellen dat de betaling verband kan houden met witwassen". Kan de minister toelichten in welke gevallen hiervan sprake kan zijn? Wordt met het begrip "aanleiding" aansluiting gezocht bij andere wetten? Kan de minister ingaan op de indicatoren met betrekking tot de beoordeling of een transactie in zaken van grote waarde moet worden aangemeld als ongebruikelijk in de zin van artikel III? Welke indicatoren zullen gelden voor de in dit wetsvoorstel genoemde categorieën van grote waarde? De behandeling van dit belangrijke wetsvoorstel vindt onder behoorlijke tijdsdruk plaats, maar dat mag niet gaan ten koste van de nodige zorgvuldigheid. Dat geldt ook voor de verdere uitwerking. Wij dringen dan ook met klem aan op de nodige voorhangprocedures bij de invoering van de aangekondigde AMvB's betreffende aan te wijzen zaken van grote waarde en diensten c.q. gegevens. Ik heb daartoe een amendement ingediend.

Heeft de belastingdienst eigenlijk meldplicht? De vraag die indirect ook kan spelen in het kader van dit wetsvoorstel, is welke visie de regering heeft op het invoeren van een aangifteplicht voor rechters.

Deze nota van wijziging heeft onder andere betrekking op de reikwijdte van het verschoningsrecht van notarissen en advocaten. Vastgelegd wordt dat de meld- en identificatieplicht zich niet richt op de eigenlijke werkzaamheden van de advocaat of notaris. Hoewel tot op heden geen enkele beroepsgroep enthousiast is om mee te werken aan de meld- en identificatieplicht, waarderen wij het in elk geval wel dat de notarissen geen problemen etaleren met de voorgestelde maatregelen inzake oneigenlijk gebruik van het verschoningsrecht. Met name in de advocatenwereld leeft echter de mening dat er sprake is van een spanningsveld tussen enerzijds geheimhoudingsplicht ten behoeve van het recht van iedere rechtzoekende en anderzijds de meldplicht, waarmee dat recht zou kunnen worden aangetast. Ik verwijs naar een artikel dat op 8 november is verschenen in NRC Handelsblad van de algemene deken van de Nederlandse Orde van advocaten, mr. M.W. Guensberg. Zoals de tekst nu geformuleerd is, zou hij aanleiding geven tot misverstanden.

De PvdA-fractie is er niet geheel ongevoelig voor om de voorwaarden waaronder de geheimhoudingsplicht wordt opgeheven, zo helder en eenduidig mogelijk te regelen én ten behoeve van de rechtzoekende én ten behoeve van de advocaat die anders – wellicht door het ontbreken van helderheid – twee tegenstrijdige plichten moet vervullen en met de daaraan verbonden sancties bij niet-naleving wordt geconfronteerd. Wij vragen ons dan ook af of de gekozen formulering van de wettekst betreffende de van de meldingsplicht uitgesloten werkzaamheden voldoende scherp is. Hoe moet de formulering "werkzaamheden betreffende de bepaling van de rechtspositie van een cliënt" precies begrepen worden? Vallen hieronder niet vrijwel alle mogelijke handelingen die advocaten en notarissen kunnen verrichten? Wij zijn vooralsnog van mening dat beter kan worden aangesloten bij de formulering in de memorie van toelichting, waarin wordt gesteld dat het om werkzaamheden in de eigenlijke functie gaat en dus om werkzaamheden die niet door andere juridische adviseurs kunnen worden verricht. Om die discussie zo scherp mogelijk te kunnen voeren, heb ik op dat punt een amendement ingediend.

Toen indertijd de Wet MOT werd ingevoerd, hebben de betreffende instellingen en vooral de banken zich behoorlijk verzet tegen de meldplicht. Ook bij deze uitbreiding is er geen sprake van groot enthousiasme bij iedereen. Zo vernemen wij bijvoorbeeld uit de accountancywereld dat het systeem van zelfregulering afdoende zou zijn en dat het onderbrengen van deze beroepsgroep in de Wet MOT en WIF een averechts effect zou kunnen hebben. De minister begint wel vriendelijk te lachen, maar tegen deze achtergrond verzoek ik hem om zowel in nationaal als in Europees verband in overleg met de beroepsgroep een evaluatiesysteem te ontwikkelen waarmee de effectiviteit van de wet en de richtlijn wordt gemeten en op basis waarvan eventuele aanpassingen kunnen plaatsvinden. Dit systeem dient voor de inwerkingtreding van de wet te worden toegepast en de resultaten zullen voor het eind van 2003 aan de Kamer moeten worden gezonden. Ook daartoe heb ik een amendement ingediend. Ik krijg daarop graag een reactie van de minister.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter. De wijziging van de Wet melding ongebruikelijke transacties en van de Wet identificatie bij financiële dienstverlening die uit 1993 dateert, wordt met het oog op het verplicht stellen van de identificatieplicht en van de meldingsplicht van ongebruikelijke transacties nu uitgebreid naar handelaren in zaken van grote waarde.

De VVD-fractie onderschrijft de strijd van de regering tegen witwaspraktijken. Er is des te meer urgentie na de terreuraanslagen in de Verenigde Staten. Het actieplan van de regering ondersteunen wij dan ook in grote lijnen.

Er moet zorgvuldigheid betracht worden bij de uitbreiding van de toepassing van deze wetten naar nieuwe sectoren. Het is immers van belang dat de rechtszekerheid van de onder toezicht gestelden gewaarborgd wordt. Er zal altijd een spanningsveld zijn tussen het bewaken van de integriteit – dat ondersteunen wij – en het eventueel ten onrechte ontstaan van stigmatisering. Dat veroorzaakt schade. Er moet ook gewaakt worden voor overdreven administratievelastendruk. In dat kader stellen wij graag een aantal zaken aan de orde.

Deze wijziging is terecht gebaseerd op de EU-richtlijn. In de visie van mijn fractie verdient het de voorkeur dat alle sectoren die men met deze uitbreiding op het oog heeft – edelstenen, metalen, kunst, antiek, et cetera – tegelijkertijd in alle lidstaten worden aangepakt. Met name bij een contante betaling van 15.000 euro is de identificatie- en meldingsplicht noodzakelijk.

De regering stelt dat in de toekomst nieuwe sectoren aangewezen kunnen worden bij AMvB. Daaraan voorafgaand moet met de desbetreffende branches overleg worden gevoerd, aldus de regering. Wij ondersteunen dat. Het is goed om te weten wat de knelpunten zijn.

Is deze EU-richtlijn al aangenomen? Er heeft gisteren nog een debat plaatsgevonden in het Europees Parlement. Welke sectoren zijn in de richtlijn opgenomen?

Het toezicht op de meldplicht moet goed en effectief plaatsvinden. In de financiële sector zijn er reeds toezichthouders zoals De Nederlandsche Bank, de Stichting toezicht effectenverkeer en de Pensioen- en verzekeringskamer. Daar moet de melding plaatsvinden. In de memorie van toelichting zegt het kabinet dat voor de handelaren de Economische controledienst toezichthouder wordt. Op welke wijze wil de minister dit inhoud geven en is de ECD daarvoor voldoende uitgerust? Is ook het Meldpunt ongebruikelijke transacties daarvoor voldoende uitgerust? Op basis van objectieve criteria zal daar immers een zeer groot aantal meldingen terechtkomen. Het is weinig effectief als de meldingen geen opvolging krijgen. Ik denk dan met name aan een opvolging door het OM. Wij dringen erop aan, het OM danig te versterken zowel kwalitatief als kwantitatief. De minister heeft ons beloofd dit op onorthodoxe wijze aan te pakken. Misschien kan hij een tipje van de sluier oplichten. Wat gaat hij ons straks in december melden? Gebeurt dat overigens ook in december? In een landelijk blad stond recentelijk een interview met een advocaat-generaal, die op dit punt deskundigheid had opgebouwd. Degenen die zich hierin bekwamen, moeten de mogelijkheid krijgen hun werk te doen. Het is een groot verlies als die deskundigheid weer verdwijnt. Graag een reactie van de minister daarop.

Ik kom dan, in relatie tot de handhaving van de wet, op de meldingsplicht van advocaten en notarissen. De deken van de Orde van advocaten heeft zich hier ook over uitgesproken. Beroepsgroepen die onder de meldingsplicht gaan vallen, moeten heel duidelijk weten op welke wijze en wanneer zij moeten melden. Ik heb de memorie van toelichting er nog eens op nagelezen. Het staat daar niet helder in. Er wordt gezegd dat het niet vaak zal voorkomen. Als dat het geval is, dan moeten de beroepsgroepen weten wanneer zij wel of niet strafbaar zijn. Wij zouden graag zien dat dit duidelijk wordt aangegeven.

Er wordt een aantal sectoren in de EU-richtlijn genoemd, maar de sector van de pleziervaartuigen wordt niet genoemd. In Duitsland en België vallen pleziervaartuigen niet onder de meldingsplicht. Wij betreuren het als deze kwestie niet in Europees verband wordt ingevoerd. Dan dreigt het gevaar van stigmatisering, maar er kan ook concurrentievervalsing optreden. Wij hechten aan een gelijk speelveld, want dan krijgt het bedrijfsleven de kans zich integer te gedragen. Dat moet ook, maar dan moet een en ander wel in Europees verband plaatsvinden. Als dat niet gebeurt, dan kiezen wij ervoor voor pleziervaartuigen eerst een verplichte registratie en identificatie in te voeren. Graag een reactie van de minister.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter. Wat vindt mevrouw Voûte ervan als wij de minister zouden verzoeken Duitsland en België te prikkelen, de boothandelaren in de richtlijn op te nemen als zij gaan implementeren? Dan krijgt het gelijke speelveld op die manier ook gestalte.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Dat is de intentie van mijn vraag. Ik vind het juist dat een aantal sectoren eronder valt. Het is noodzakelijk, met het oog op het waarmaken van de objectieve criteria, dat dit in Europees verband tegelijk gebeurt, dus in alle lidstaten. De richtlijn, als die tenminste wordt aangenomen, biedt de lidstaten de mogelijkheid nog anderhalf jaar te wachten met de implementatie. In die tijd kan er een behoorlijke verstoring van het gelijke speelveld plaatsvinden. Dat zouden wij betreuren.

Wij ondersteunen de wetgeving op dit punt in principe, maar wij hechten wel aan zorgvuldigheid. Wij hechten ook aan de criteria. Is het mogelijk, gelet op het bedrag van 15.000 euro, zelf een bedrag te bepalen? Kan dit bedrag in alle lidstaten tegelijk worden opgevoerd? Om welke bedragen gaat het in de andere lidstaten? Gaat het daarbij ook om een bedrag van omstreeks 15.000 euro? Wij zien graag dat de uitbreiding van de wetgeving op dit punt volgend jaar wordt geëvalueerd. Dan kunnen wij bekijken hoe effectief de wet en het bedrag van 15.000 euro zijn. Daarmee wordt de zorgvuldigheid gewaarborgd, ook gelet op de noodzaak van de bestrijding van het witwassen en het aan de orde stellen van de kwestie van de terreurgelden, maar het leidt ook tot zo min mogelijk administratieve lasten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Zalm:

Mevrouw de voorzitter. Ik ben de Kamer erkentelijk voor de snelle behandeling van dit wetsvoorstel. Het is een goede zaak als wij hier tempo mee zouden kunnen maken. Gelukkig kan ik meedelen dat in Europa nu ook tempo wordt gemaakt. Na een conciliatie met het Europees Parlement is gisteren de richtlijn formeel aanvaard, hetgeen dit wetsvoorstel een prachtig steuntje in de rug geeft. Bij een aantal formuleringen is dat ook doorslaggevend. Het is plezierig als de letterlijke teksten van richtlijnen in onze eigen wetgeving kan worden aangehouden. Dat is een goede ontwikkeling in Europa. Wij hebben gemeend vooruit te moeten lopen op de ontwikkeling, vandaar dat dit wetsvoorstel nu al kan worden besproken.

Mevrouw Witteveen en mevrouw Voûte hebben vragen gesteld over het toezicht. Wie worden daarvoor aangewezen bij de creditcardmaatschappijen en de casino's? Het is de bedoeling om De Nederlandsche Bank als toezichthouder voor casino's en creditcardmaatschappijen aan te wijzen. Op assurantietussenpersonen is nog geen toezicht. Wij zijn er wel mee bezig om een toezicht in te stellen en hebben daar een consultatiedocument voor opgesteld. Ik hoop daarmee spoedig naar de Kamer te komen. Het ligt dan natuurlijk voor de hand om degene die het toezicht op de tussenpersonen houdt, ook op dit punt het toezicht te gaan geven. Op dit moment ontbreekt overigens nog een toezichtsbevoegdheid op grond van de Wet MOT. FIOD-ECD kunnen overigens altijd een onderzoek instellen, ook op grond van overtreding. Er is echter in de eenvoudiger sfeer geen toezichtsautoriteit. Die gaan wij nu per activiteit aanwijzen.

Er is ook gevraagd naar de capaciteit van het OM, het MOT en de douane. Er is een nota in voorbereiding die gaat over de integriteit van de financiële sector in relatie tot terrorisme. Daar komen ook beschouwingen in voor over de rol van het OM en het MOT. Ik kan wel een tipje van de sluier oplichten en zeggen dat beide zullen worden versterkt, niet alleen in personele zin, maar ook in die zin dat de werkwijze efficiënter en effectiever moet worden. Wij zullen de criteria nog langslopen die er met betrekking tot de meldplicht zijn en bekijken of wij niet ter verlichting van de administratieve lasten een aantal daarvan zouden kunnen schrappen. Vervolgens kunnen er dan wellicht een aantal andere worden toegevoegd. De follow-up moet ook effectiever zijn. De omlooptijden zijn nu te lang. Het duurt soms vrij lang voordat een melding bij de opsporingsautoriteiten komt. Dat moet efficiënter en slagvaardiger. Ik zal op dat punt met een nota komen. Ik kan niet voorspellen hoe snel het kan gaan. Die nota komt vrijdag in het kabinet, dus wellicht kan die volgende week naar de Kamer en anders de week daarop.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Betekent dat ook dat de regering duidelijk aan zal geven op welke wijze het OM zal worden versterkt, kwalitatief en kwantitatief?

Minister Zalm:

Het OM en ook versterking en verbetering van de werkwijze van het Financieel expertisecentrum komen aan de orde. De nota omvat zo'n 70 bladzijden, dus u kunt nog smullen, althans dat hoop ik.

De kwestie van de conflictdiamanten ligt enigszins buiten mijn terrein. Illegale handel in diamanten is een criminele activiteit die los staat van de witwasactiviteit. Dit voorstel ziet daar dus niet op toe. Ik weet dat er volop wordt gediscussieerd over certificering. Ik zeg mevrouw Witteveen toe dat ik mijn ambtgenoot en de facto ook de staatssecretaris van Economische Zaken naar de stand van zaken ervan zal vragen. Ook drugshandel levert crimineel geld op dat vervolgens wordt witgewassen, maar deze wetgeving slaat niet op drugsbestrijding, de bestrijding van vrouwenhandel en van illegale handel in diamanten.

Mevrouw Witteveen heeft gevraagd of er veel signalen zijn dat alternatieve witwasmethoden vaker worden toegepast en of hiervan een cijfermatige onderbouwing kan worden gegeven. Vanuit de opsporing en FATF-typologieën komt naar voren dat opbrengsten verworven door criminele activiteiten vaak in luxegoederen, maar ook in transportmiddelen worden geïnvesteerd, al was het maar omdat deze vaak voor criminele activiteiten nodig zijn, zoals voor drugstransporten vrachtwagens en schepen. Ik heb daar geen cijfermatige onderbouwing van. De check of er bij bepaalde activiteiten sprake is van witwassen, levert als het ware de logica op dat men voor iets anders kiest. Je komt dan al gauw bij luxegoederen terecht. Daarnaast bieden niet-gekwantificeerde indicaties en anecdotical evidence voldoende aanleiding om deze activiteiten meldingsplichtig te maken. Dit betreft met name de contante betalingen.

Mevrouw Voûte is ingegaan op boten of, in dit geval, zelfs schepen. De Hiswa ziet een en ander als een onterechte imagobeschadiging en stigmatisering van de bedrijfstak. Je kunt het ook anders zien. Het notariaat ziet het als een garantie voor een gereinigde bedrijfstak en voor de integriteit van de bedrijfstak. Juist het invoeren van de meldingsplicht neemt de gedachte weg dat iedere verkochte boot van crimineel geld wordt aangekocht. De Hiswa zou er verstandig aan doen, dit anders te percipiëren.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Het gaat er bij de pleziervaartuigen niet zozeer om dat men daartoe niet bereid is, maar de vraag is of dit gelijktijdig in de buurlanden kan worden ingevoerd, zoals Duitsland en België. Als dat niet gebeurt, is dat een aantasting van het gelijke speelveld. Voor pleziervaartuigen is er nog steeds geen meldings- en identificatieplicht terwijl dat zeker belangrijk is.

Minister Zalm:

De redenering dat dit belangrijk is voor het level playing field geeft juist aanleiding voor de gedachte dat de boten vooral met crimineel geld worden gekocht en dat dit geen uitzondering is. Volgens de Hiswa suggereert de meldingsplicht dat zij alleen maar boten verkopen aan criminelen en stigmatiseert dit de bedrijfstak. Of de Hiswa heeft gelijk en is het alleen maar een uitzondering als een enkele keer met crimineel geld een boot wordt gekocht en dan is het feit dat je meldingsplichtig wordt voor grote, contante transacties geen belangrijk argument voor het level playing field. Of het blijkt volop crimineel geld te zijn, dan is er ook nog een andere aanleiding om de meldingsplicht vol te houden en niet een soort vrijheidsparadijs voor crimineel geld te handhaven.

Ik ben het met mevrouw Voûte eens dat het belangrijk is als wij in Europa dezelfde lijn zouden trekken. Op dit moment is in Spanje en Portugal deze bedrijfstak al meldingsplichtig. Wat België en Duitsland gaan doen, is nog niet helemaal duidelijk, omdat de richtlijn spreekt over handelaren in goederen van grote waarde. De interpretatie daarvan is aan de lidstaten overgelaten. Onze interpretatie ligt in dit wetsvoorstel vast. Ik zeg mevrouw Voûte graag toe dat ik mijn Belgische en Duitse collega's zal aanschrijven om hen ten overvloede aan te moedigen, deze branche onder de meldplicht te brengen in hun land. Misschien kom ik op deze wijze toch dichter bij het standpunt van mevrouw Voûte.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

De minister is altijd heel goed in zijn beeldende uitspraken. Als deze goederen met crimineel geld betaald worden, is dat natuurlijk strafbaar. Ik heb doorgevraagd en de zaak op deze manier aan de orde gesteld. Prof. Fijnaut heeft in een andere context 400 processen-verbaal bekeken, waarin geen pleziervaartuigen voorkwamen. Het is legitiem. Wij waarderen het dat de minister er bij Duitsland op aandringt deze branche onder de meldplicht te brengen, maar dan zouden wij de invoering van een officieel meldings- en identificatiemoment zeer op prijs stellen. Op die manier neutraliseer je dit soort zaken en is er geen sprake meer van stigmatisering.

Minister Zalm:

Dat is een ander traject waarin niet zozeer sprake is van grote, contante transacties waarop de witwaswetgeving ziet. Er staat ook nog iets over vaartuigbelasting in het regeerakkoord, waarin wij wat nalatig zijn. Daarover moet men de staatssecretaris lastig vallen. In dat geheel past het aspect van de registratie. Dit wetsvoorstel ziet uitsluitend op grote contante transacties waarvan kan worden vastgesteld dat zij ongebruikelijk zijn. In een later stadium kan de verdenking ontstaan dat crimineel geld witgewassen wordt door de aankoop van luxe goederen. In combinatie met de registratieplicht blijft het de moeite de waard, dit aspect wettelijk te regelen. Als mevrouw Voûte nog een extra impulsje heeft om de zaak te ordenen in de branche, houdt het kabinet zich daarvoor aanbevolen. Ik vermoed echter dat het mijn deur voorbij gaat en vermoedelijk bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat terechtkomt. Het ministerie van Financiën staat dan met de handen op de rug.

Mevrouw Voûte heeft gevraagd of er wel op een nette manier overleg wordt gevoerd met de branches. Wij hebben dat gedaan. In juli hebben wij al overleg gehad met de Hiswa, Bovag en de stichting NedArt. Dat schijnen de kunst- en veilinghuizen te zijn. Er is ook overleg geweest met de vereniging van juweliers. Wij zijn onze polderplichten dus keurig nagekomen. In de toekomst zal er nog overleg zijn over het vaststellen van de indicatoren. Dat zal per brancheorganisatie besproken moeten worden. Wij zullen hen uitnodigen voor de begeleidingscommissie MOT en de werkgroep indicatoren, zodat zij een structureel plekje hebben in het gebeuren en zij niet "op Franse wijze" missives uit Den Haag krijgen, maar erbij betrokken worden. Op die wijze zal de uitvoering beter en praktischer zijn.

Mevrouw Witteveen heeft gevraagd naar de identificatie- en meldingsplicht voor veilinghouders en naar het anoniem bieden in die branche. Het is inderdaad mogelijk, anoniem te bieden. De bieder wil dan meestal voor andere bieders of de verkoper anoniem blijven. Dat is op zich geen probleem. De veilinghouder zal zich bij de transactie echter wel moeten vergewissen van de identiteit van de koper. Hij mag niet verkopen als de bieder anoniem wil blijven.

Gevraagd is wat een juwelier moet doen als iemand met juwelen – dus niet met geld – bij hem komt. Het gaat hier dus niet om witwasgeld. Op grond van artikel 437 van het WvS moet een handelaar bij de inkoop van goederen een particulier identificeren. Wat dit betreft is er altijd wel weer een paper trail. Als de juwelier het vermoeden heeft dat het gaat om gestolen of anderszins illegaal verkregen juwelen, is hij aangifteplichtig op grond van andersoortige wetgeving dan de witwaswetgeving. Wat betreft de handhaving van de naleving van de wet als het gaat om sieraden en juwelen, ligt het in het voornemen om de FIOD-ECD in te schakelen. Wij kunnen dan ook aansluiten bij de rechtshandhavingsmodellen van de belastingdienst. Er is al contact geweest met brancheorganisaties als de Federatie goud en zilver en de Nederlandse juweliers- en uurwerkenbranche. Men is inmiddels behoorlijk op de hoogte en wij gaan met de brancheorganisaties overleggen over de manier waarop de achterban het beste kan worden geïnformeerd. Gelukkig is er sprake van een zeer hoge organisatiegraad, dus kunnen wij het overgrote deel van de handelaren in goud en juwelen bereiken. Overigens zal hieraan ook in de vakbladen de nodige aandacht worden besteed.

Voorzitter: Biesheuvel

Minister Zalm:

Voorzitter. Gevraagd is of de transactie wordt teruggedraaid als blijkt dat iemand contant heeft betaald met crimineel geld. Als na melding blijkt dat dat inderdaad het geval is, heeft het geen gevolgen voor de transactie. Wij gaan natuurlijk wel de witwasser opsporen. Juist om de meldingsplicht niet te frustreren, is er een vrijwaring van de melder wat betreft zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid. Hem kan dus geen heling ten laste worden gelegd. Als wij een melder onmiddellijk als heler te boek stellen, zal de naleving van de meldingsplicht in gevaar komen. Dus we hebben daar zo'n speciale vrijwaringsclausule in de Wet MOT voor opgenomen.

In vakkringen wordt de term "smurfen" gebruikt als men bewust precies onder de grensbedragen blijft of een combinatie kiest van bijvoorbeeld contant geld en een cheque. Als de indruk bestaat dat men bewust onder de grens van 15.000 euro wil blijven, geldt de meldingsplicht. Dit is een ietwat subjectief element in de meldingsplicht, maar dat geldt voor meer zaken die ongewoon en ongebruikelijk zijn.

Er is verder nog gevraagd naar de indicatoren, los van het bedrag van 15.000 euro. Wij hebben de "smurf"-indicator en nog wel wat meer subjectieve indicatoren. Die hoeven dus niet alleen met louter contant geld te maken te hebben. Wij hebben eigenlijk een soort vangnetindicator die voor alle meldende instanties geldt als toevoeging bovenop de objectieve indicatoren: als men het vermoeden heeft dat het om witwassen gaat, ook als het niet de bedragen zijn die in de wet als grens worden genoemd, wordt men geacht te melden en heeft men ook de strafrechtelijke en civielrechtelijke vrijwaring.

Dan kom ik bij het eerste amendement van mevrouw Witteveen. Mevrouw Witteveen stelt bij amendement voor om de voorhangprocedure toe te passen. Gelet op het gewicht van de zaak heb ik er geen bezwaar tegen om die procedure in de wet te regelen.

Laat ik dan maar direct een ander punt noemen waartegen ik geen bezwaar heb en dat onder het motto "eerst het zoete en dan het zure" valt. Ik doel dan op het amendement van mevrouw Witteveen waarin een evaluatie na vier jaar wordt voorgesteld. Mevrouw Voûte voegde er nog aan toe dat die zich zou moeten uitstrekken tot Europa. Het lijkt mij goed om ook te proberen de richtlijn te evalueren en ik zal proberen dat op de Europese agenda te zetten. Het lijkt mij sowieso goed als er in Europa een zekere evaluatiecultuur gaat ontstaan.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

In mijn betoog heb ik gesproken over een evaluatie na twee jaar en die termijn heb ik ook in mijn amendement opgenomen, juist ook omdat het toezichthouden nog niet echt goed geregeld is en met het oog op alles wat er in Europa speelt rondom het level playing field. Ik hoop dat de minister ook die twee jaar kan ondersteunen.

Minister Zalm:

Ik vind twee jaar wel erg krap. Niet voor niets hebben wij over het algemeen vier of vijf jaar als de evaluatietermijn. Als het amendement wordt aangenomen, zal ik uiteraard niet aftreden, maar ik weet niet of het dan een echt volwaardige evaluatie kan zijn. Wij hebben wel eens eerder zo'n korte termijn genomen en dat heeft toch ook wel zijn beperkingen en bezwaren. Als je over twee jaar een evaluatie wilt, moet je toch een half jaar daarvoor ermee beginnen en dan heb je eigenlijk maar anderhalf jaar als ervaringsmateriaal. Als je dan nog wat aanloopproblemen hebt gehad, heb je in feite toch maar een heel korte periode op grond waarvan de evaluatie kan worden gedaan. Het zou mij dus een lief ding waard zijn als er een wat ruimere termijn dan twee jaar in het amendement zou worden opgenomen. Natuurlijk is het goed dat er in de wet zelf al een evaluatieverplichting is opgenomen, maar dan liever over een wat ruimere termijn.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ik zal dat nog even bekijken!

Minister Zalm:

Dat vind ik heel plezierig.

Voorzitter. Ik kom nu bij een wat gevoeliger onderwerp, namelijk de meldplicht van advocaten. Ik kan u verzekeren dat dit een heel gedoe is geweest. Alleen al door het feit dat ze advocaat zijn, menen advocaten al snel dat ze boven de wet verheven zijn en dat er voor hen dus überhaupt geen sprake van enige meldplicht kan zijn. Volgens de hardliners in de advocatuur zou je gewoon moeten kunnen zeggen: kom rustig voor al uw witwasadviezen maar bij mij, want ik ben advocaat en heb dus geen meldplicht. Dat is natuurlijk een methodiek die terecht aan kritiek onderhe vig kan zijn. Wij hebben dus wel geprobeerd om in de richtlijn te omschrijven in welke situaties een advocaat, gelet op zijn geheimhoudingsplicht en de vertrouwensrelatie met zijn cliënt, niet meldplichtig is. Mevrouw Witteveen stelt voor, dan erbij te zeggen dat het moet gaan om de eigenlijke taak van een advocaat. Dat vind ik een wat Platoonse redenering, want wat is eigenlijk? Als ik het goed begrijp, wordt dat in het amendement van mevrouw Witteveen vervolgens uitgelegd als "alles wat niet-advocaten niet kunnen". Dit zou betekenen dat de meldplicht altijd geldt behalve als er sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging. Voor het overige kunnen niet-advocaten alle activiteiten verrichten die advocaten verrichten, behalve als de wet eist dat er een advocaat moet optreden. De meldplicht voor advocaten zou daardoor veel ongeremder zijn dan overeengekomen is in het kader van het compromis. De tekst die nu in het wetsvoorstel is opgenomen, hebben wij niet zelf bedacht: die is rechtstreeks afkomstig uit de Europese richtlijn. Het voorstel van mevrouw Witteveen zou een veel sterkere inperking van de geheimhoudingsplicht met zich brengen dan op grond van Europese afspraken is overeengekomen.

Deze tekst is natuurlijk opgesteld door juristen. Zij zijn van mening dat die een sluitende omschrijving biedt van de werkzaamheden van een notaris of advocaat betreffende de bepaling van een rechtspositie van een cliënt. Die cliënt kan bijvoorbeeld de vraag stellen of hij al of niet strafbaar is. Die vraag mag in de geheimhoudingssfeer worden gebracht. De beschrijving gaat verder met: diens vertegenwoordiging en verdediging in rechten. Hierover kan geen verschil van mening bestaan, maar dit geldt dus ook als er geen verplichte procesvertegenwoordiging is. Het kan voorkomen dat een cliënt een advocaat in de arm neemt ook al is dit niet verplicht. Voorts wordt hieraan toegevoegd: het geven van advies voor, tijdens en na een rechtsgeding. Dit kan natuurlijk ook door een niet-advocaat gebeuren. Tot slot staat in de beschrijving: het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding. Deze omschrijving heeft dus alles te maken met rechtsgedingen, maar gaat verder dan de wettelijk verplichte procesvertegenwoordiging.

Deze formulering is met veel duwen en trekken tussen met name de ministers van financiën en de ministers van justitie van de lidstaten tot stand gekomen. De ministers van financiën zijn meestal iets ruiger dan de ministers van justitie, maar op deze manier is de relatie advocaat-cliënt en alles wat te maken heeft met rechtszaken, op een verantwoorde manier afgeschermd. Aan de andere kant: een advocaat die gewoon witwasadviseur is, kan zich niet op zijn ambtsgeheim beroepen.

Het is misschien goed erop te wijzen dat in de algemene maatregel van bestuur een lijst zal worden opgenomen van de diensten waarvoor de advocaat meldplichtig wordt. Wij hebben gekozen voor een combinatie van wetgeving, omdat het zo belangrijk werd geacht dat de uitzonderingsgrond van advocaten en notarissen bij wet wordt geregeld, en een positieve lijst van diensten die worden verleend op grond waarvan melding is verplicht. Die wordt in de algemene maatregel van bestuur opgenomen die dankzij het amendement van de Kamer ook zal worden voorgehangen. Een tweede check is dus nog mogelijk. Ik meen dat het wetsvoorstel in combinatie met de algemene maatregel van bestuur voldoende zekerheid biedt. De tekst van het wetsvoorstel sluit letterlijk aan op de Europese richtlijn. Het lijkt mij van belang die aansluiting vast te houden. Ik vermoed dat wij bij de bespreking van de algemene maatregel van bestuur kunnen vaststellen dat wij die zaken laten melden, waarvan wij ook willen dat zij worden gemeld.

Er zijn vragen gesteld over de meldplicht van de belastingdienst en rechters. Het wetsvoorstel en de meldplicht komen voort uit de ratio dat mensen die een grote kans lopen dat zij te maken krijgen met witwassen in die zin dat mensen met contanten bij hen aankloppen of dit nu een bankier is, een verzekeraar of een botenhandelaar, meldplichtig worden opdat die witwasserij effectief kan worden bestreden. Het komt niet veel voor dat een witwasser zich meldt bij de belastingdienst met de woorden: kunt u wat doen met deze tas met geld? De belastingdienst is geen witwaskanaal. Om die reden is het onlogisch om de meldplicht voor de belastingdienst te laten gelden. Bij de douane kan het wel voorkomen dat enkele rollen bankbiljetten worden opgemerkt bij de controle van tassen. Een meldplicht kan op die plaats heel effectief en nuttig zijn. Men kan redeneren dat enige overkill geen kwaad kan en dat een meldplicht voor de gehele belastingdienst moet gelden, maar als selectief wordt bekeken welke onderdelen een gerede kans hebben om met witwaspraktijken in aanraking te komen, ligt een meldingsplicht voor de douane meer voor de hand dan een meldingsplicht voor de belastingdienst. In de reeds door mij aangekondigde nota zal dit onderwerp verder worden behandeld.

In deze redenering ligt een aangifteplicht voor rechters niet voor de hand. Rechters worden niet vaak als witwaskanaal gebruikt; criminelen gaan niet met tassen vol geld naar rechters toe. In geval van omkoping zou het voorkomen van grote bedragen contant geld denkbaar zijn, maar dan heeft de rechter een andersoortige aangifteplicht.

Op grond van de Wet MOT is er een begeleidingscommissie en een werkgroep indicatoren in het leven geroepen. Verder wordt het systeem van MOT en de indicatoren permanent geëvalueerd. Om die reden worden indicatoren met enige regelmaat aangepast. Er zal fundamenteel worden gekeken naar de effectiviteit van de Wet MOT in termen van administratieve verplichtingen die worden opgelegd en de pakkans van de witwasser.

Mevrouw Voûte heeft nog een aantal andere kwesties aan de orde gesteld. Het verlies aan deskundigheid bij het OM is een apart probleem. In het kader van de behandeling van de nota Integriteit zijn middelen ten behoeve van het OM ter beschikking gesteld. Eigenlijk zijn die onvoldoende benut. Het ministerie van Justitie overweegt om tot een functioneel OM te komen, waarbij een speciale landelijke eenheid bij het OM wordt ontwikkeld. Ik heb het interview met de advocaat-generaal ook gelezen. Hij verzet zich niet zozeer tegen het ontstaan van een landelijke unit als wel tegen het niet meer eigenstandig kunnen beslissen over het in hoger beroep gaan. De concentratie van deskundigheid op landelijk niveau is naar mijn mening een gunstige ontwikkeling. Het financieel rechercheren bij de FIOD-ECD concentreert zich ook op landelijk niveau. Op dit punt kan een prachtige combinatie worden gemaakt. Het verlies aan deskundigheid blijft evenwel een belangrijk punt. Het OM is op dit moment de zwakste, maar wel een wezenlijke schakel in het proces. In Amsterdam is een speciale Kamer opgericht die geen zaken krijgt aangeleverd. Een en ander blijft bij het OM hangen, terwijl de rechtbank met de armen over elkaar zit. Dit punt wordt dus zeer serieus opgevat.

Over pleziervaartuigen is naar mijn mening voldoende gewisseld. België en Duitsland zal ik graag aansporen. De grens van 15.000 euro staat vast en moet gehandhaafd worden. Deze komt voort uit de richtlijn en kan dus niet omzeild worden.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitvoerige beantwoording. Wat betreft de reikwijdte van het verschoningsrecht voor notarissen en advocaten moet ik zeggen dat de minister mij heeft overtuigd van zijn standpunt. Daarnaast is er het feit dat de tekst overeen moet komen met de richtlijn van de EU. Ook vermeld ik de extra cheque die wij krijgen naar aanleiding van mijn amendement inzake de AMvB en datgene wat de minister heeft gezegd over mijn amendement inzake de evaluatie. Op grond daarvan trek ik het amendement op stuk nr. 6 in.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Witteveen-Hevinga (stuk nr. 6) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter. Het lijkt mij een goede zaak om de vinger aan de pols te houden waar het gaat om het verdere verloop in Europees verband. Ik vermeld hierbij de toezegging van de minister om ook daar tot een evaluatie te komen en zijn toezegging om met betrekking tot de boten België en Duitsland op te roepen om de richtlijn op dezelfde wijze te implementeren. Ik verzoek de minister, ons regelmatig van de voortgang op de hoogte te houden. Een belangrijk feit is dat het tijdstip van implementatie is gebonden aan een moment dat ongetwijfeld in de richtlijn zal zijn vastgelegd. Ik verzoek de minister om hierop nader in te gaan.

De voorzitter:

U heeft zelf aangegeven dat u nog zou nadenken over het amendement op stuk nr. 7 dat over de evaluatietermijn handelt. U weet dat de stemmingen morgen al plaatsvinden?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Ja, maar dat had ik al gezegd en omwille van de tijd heb ik dat nu niet herhaald dat ik hierover zal nadenken. Ik weet dat de stemmingen morgen plaatsvinden.

De voorzitter:

Daarop wilde ik u attenderen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitgebreide beantwoording en ook voor zijn garantie inzake een zorgvuldige aanpak en het waarborgen van het gelijke speelveld. Gelet op de grote zorgen die er leven met betrekking tot het OM, de taaie materie, het verlies aan deskundigheid enz. willen wij, mede ter ondersteuning van het beleid, een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de uitbreiding van de Wet melding ongebruikelijke transacties en WIF 1993 substantieel is;

overwegende dat deze uitbreiding aanzienlijk meer werkzaamheden kan opleveren bij het meldpunt MOT en vervolgens bij het openbaar ministerie;

overwegende dat deze meldingen effectief dienen te worden verwerkt, zodat voortvarend en met kennis van zaken tot vervolging kan worden overgegaan;

verzoekt de regering, het openbaar ministerie, het meldpunt MOT en de douane kwalitatief en kwantitatief te versterken en de Tweede Kamer hier op korte termijn over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voûte-Droste en Witteveen-Hevinga. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(28018).

Minister Zalm:

Voorzitter. Ik ben mevrouw Witteveen erkentelijk voor haar opmerkingen over de advocatuur en het notariaat. Mijns inziens is er sprake van een goed overleg.

Wat het tijdstip van de evaluatie betreft kan er wellicht iets in een compromissfeer worden gevonden, bijvoorbeeld tussen twee en vier jaar in. Ik zeg dit om nu eens een beweging van mijn kant te maken. Ik kom niet zo gauw op een getal, maar er schijnt iets tussen te liggen...

Ik geloof niet dat er in Europese richtlijnen – zo is de cultuur niet – een evaluatiemoment staat. In Brussel wordt er niets geëvalueerd tenzij daarom wordt gevraagd. Wij kennen daarentegen een soort standaardprocedure, als gevolg waarvan elke wettelijke regeling eenmaal in de zoveel tijd wordt geëvalueerd. Dat is in Brussel niet het geval. Wij zitten wel vast aan een implementatietermijn van achttien maanden. Wij liggen keurig op schema, omdat wij anticiperend op de richtlijn al wetgeving bij de Kamer hebben ingediend.

Met de motie van mevrouw Voûte heb ik maar een probleem. Op de originele motie is met de hand geschreven het woord "douane" toegevoegd. De douane komt wel eens iets tegen, vooral drugs en sigaretten, maar ook wel eens contant geld. Het ligt echter niet voor de hand om de douane in de witwassfeer centraal te stellen. Als de douane iets tegenkomt dan moet zij daarvan melding doen. Dat moet gebeuren bij het openbaar ministerie en het MOT. Dat zal in ons stuk ook te vinden zijn.

Overigens is het voor mij heel verleidelijk om de douane er wel bij te halen, want die valt onder Financiën. Als mij ook eens wat claims worden toegeschoven ben ik er niet te beroerd voor om die dankbaar te aanvaarden. Dit is geen goede titel om een versterking van de douane te bepleiten.

Voor het overige kan de strekking van de motie op een zeker enthousiasme van de regering rekenen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Wij luisteren altijd goed naar argumenten, zoals de minister luistert naar onze argumenten. De douane is wel vertegenwoordigd in de toeristische werkgroep. Als de minister toezegt dat de douane dit punt in de gaten zal houden, ben ik, in overleg met mijn mede-indiener, bereid het woord "douane" uit de motie te schrappen.

De voorzitter:

De motie-Voûte-Droste/Witteveen-Hevinga (28018, nr. 9) is in die zin gewijzigd dat het verzoek aan de regering thans luidt:

"verzoekt de regering, het openbaar ministerie en het meldpunt MOT kwalitatief en kwantitatief te versterken en de Tweede Kamer hier op korte termijn over te informeren,".

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (28018).

Minister Zalm:

Voorzitter. Wij eindigen in oneindige harmonie!

De voorzitter:

Wat is er mooier dan zo dit onderwerp af te sluiten?

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, morgen te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven