Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Tabakswet (26472).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

De heer Rouvoet moet vanaf ongeveer vier uur weg, vanwege andere dringende parlementaire verplichtingen. Ik zie overigens dat hij al weg is gegaan.

Volgens het strakke schema moeten wij ernaar streven de eerste termijn van de regering binnen een uur af te ronden. Om uiterlijk tien over half vijf zal er wat langer geschorst worden wegens het afscheid van onze Kamerbewaarder de heer Van der Tas. Ik denk dat iedereen dat een goede aanleiding vindt om wat langer te schorsen. Ik herhaal de oproep van de Kamervoorzitter – ik dacht zelfs dat het meer dan een oproep was – om de eerste termijn van de minister zonder interrupties te houden.

Minister Borst-Eilers:

Voorzitter. Verschillende woordvoerders hebben al opgemerkt dat het een bijzondere dag is, namelijk de jaarlijkse Wereld niet-rokendag, uitgeroepen door de Wereldgezondheidsorganisatie. De diverse gerbera's getuigen daarvan. Ik vind het een buitengewoon geschikte dag om de Tabakswet te behandelen. De timing had niet beter gekund.

Ook ik had mijn betoog willen beginnen met een groot aantal getallen om nog eens aan te geven hoe ernstig roken kan ingrijpen in onze gezondheid en kan leiden tot voortijdige sterfte en ernstige ziekten. Vele woordvoerders zijn mij daarin voorgegaan, dus dat gedeelte van mijn betoog zal ik maar kort houden. Ik wil wel duidelijk stellen dat naar de mening van het kabinet tabak het meest dodelijke legale product is in onze samenleving. Het aantal tabaksdoden inclusief passieve rokers, 26.000, overtreft verre het aantal doden door alcoholmisbruik, verkeersongevallen, drugsgebruik en aids samen.

Wij hebben het dus inderdaad over iets heel belangrijks. Mevrouw Hermann noemde dit zelfs het belangrijkste onderwerp dat we deze drie jaar behandelen. Een beeld dat het voor mensen misschien wat levendiger maakt, is dat van die 441 doden per week. Dat is hetzelfde aantal doden als wanneer er iedere week in ons land een Jumbo zou neerstorten, waarbij alle inzittenden zouden omkomen.

Op ieder pakje sigaretten, shag of sigaren staat "Brengt de gezondheid ernstige schade toe". In het licht van al die cijfers zou je dat misschien een understatement kunnen noemen. De Europese Unie wil dan ook dat een wat steviger tekst wordt aangebracht op die pakjes. Het gaat dus niet alleen om gezondheidsschade, maar daarmee ook om hoge maatschappelijke kosten, met veel ziekteverzuim, met instroom in de WAO en al die andere ongewenste zaken.

De kern van de zaak is dat het bij tabak gaat om een vermijdbare doods- of ziekteoorzaak. Als minder jongeren zouden beginnen met roken, als meer rokers erin zouden slagen van hun verslaving af te komen, zou dat resulteren in aanzienlijk minder ziekte en sterfte. De winst van een goed tabaksontmoedigingsbeleid is dus heel erg groot.

De doelstelling van het beleid van de regering handelt om drie dingen. Voorop staat bescherming van de jeugd. Dat betekent dat jongeren moeten worden gevrijwaard van het in contact komen met het product. Daarop zijn de maatregelen van reclamebeperking en verkoop beperking gericht. Het tweede doel is dat niet-rokers worden beschermd tegen tabaksrook. Mevrouw Hermann sprak van een gifgas. Dat het gevaarlijk is en ziekte en sterfte kan veroorzaken, weten we allemaal, speciaal bij zwakke groepen, zoals kinderen, en zeker kinderen met luchtwegaandoeningen, die in Nederland in toenemende mate voorkomen. Ik denk dat dit drie verantwoordelijkheden van de overheid zijn. Tegen de heer Blok zeg ik dat het uitdrukkelijk niet een doelstelling van het kabinet is om de volwassen roker te betuttelen. Aangenomen kan worden dat iemand van 18 jaar of ouder zelf het besluit heeft genomen om te gaan roken, de risico's kennende. Ik denk dat de voorlichting in Nederland zo uitgebreid is dat het niemand ontgaan kan zijn dat het hier om iets schadelijks gaat. Ik vind het wel de verantwoordelijkheid van de overheid om ook de volwassen bevolking op de hoogte te houden van de feiten en om geen verkeerde signalen af te geven.

Het uitgangspunt en de conclusie van wetenschappelijk onderzoek blijft dat bij rookontmoedigingsbeleid een samenhangende integrale aanpak het meest effectief is. Om succes te hebben moeten diverse beleidsinstrumenten tegelijkertijd worden ingezet: meer voorlichting, betere ondersteuning bij het stoppen met roken, een striktere zelfregulering, scherpere wetgeving en adequate handhaving, accijns als prijsinstrument en het facetbeleid. Bij dat laatste denk ik aan het complex van maatregelen dat door de commissie-Albeda is geadviseerd om mensen in achterstandssituaties gezonder te laten leven en als onderdeel daarvan minder te laten roken. Ook in dat geval moet dit niet geïsoleerd worden, maar onderdeel uitmaken van het geheel. Vandaag wordt gesproken over het instrument wetgeving.

Ik vind het van belang dat er een maatschappelijk draagvlak is voor het beleid, dat de tabakspreventie-initiatieven worden ondersteund door een scala van betrokken maatschappelijke organisaties. Het kabinet kan zoiets absoluut niet alleen. Er moet zo veel mogelijk worden samengewerkt. Ik ben ingenomen met de opmerking van de heer Van der Vlies, die zei dat wij naar een samenleving toe moeten waarin het niet roken de sociale norm is en het roken in de publieke ruimte een gunst. De gedachte om tot een dergelijke norm te komen wordt tot mijn vreugde breed gedragen in de Kamer. Maatschappelijke aanvaarding is tevens van groot belang voor de effectiviteit, zowel op korte als op lange termijn. Daarom is in het wetsvoorstel gekozen voor een opzet waarbij zoveel mogelijk gepoogd wordt aansluiting te vinden bij de veranderende maatschappelijke houding ten aanzien van het roken. Daar is in Nederland namelijk wel sprake van. In de jaren zestig, zeventig en tachtig is het percentage rokers in onze samenleving langzaam, maar wel gestaag, afgenomen, terwijl het kort na de Tweede Wereldoorlog de gewoonste zaak van de wereld was om te roken. Helaas was er een aantal jaren geleden een kentering te zien in die gunstige ontwikkeling. Het percentage rokers onder de bevolking van 15 jaar en ouder is blijven hangen op 33. Dat is erg veel; voor jongeren zelfs verontrustend veel. De helft van de 18-jarigen rookt namelijk. Een deel stopt daar later weer mee, maar het grootste deel gaat ermee door.

Daar willen wij graag verandering in aanbrengen. In het voorjaar van 1995 hebben wij de kabinetsnota Gezond en wel gepubliceerd. Daarin stond tabaksontmoediging met een ster genoteerd. De kabinetsnota van mei 1996 bevatte een pakket beleidsvoornemens, waarover met de Kamer is gedebatteerd. Daar zijn vervolgens conclusies aan verbonden. De Kamer heeft die voorstellen voor het grootste deel krachtig gesteund. Dat is eigenlijk de basis voor de huidige wijziging van de Tabakswet, waarbij het om twee dingen gaat: het vertalen van de Tabaksnota in wetgeving en het vertalen van de eerste Europese richtlijn met betrekking tot reclamebeperking in wetgeving.

Vandaag zijn vijf clusters van bepalingen aan de orde in de wettelijke maatregelen: minder reclame, meer rookvrije ruimten, minder verkooppunten, een minimum-consumentenleeftijdsgrens – het kabinet stelt een leeftijdsgrens voor van 18 jaar – een betere handhaving en die ook ondersteunen met sanctionering in de vorm van bestuurlijke boetes.

De voorgestelde wettelijke maatregelen zijn primair gericht op het beschermen van de jeugd en de niet-roker. Bij onze afweging zijn natuurlijk ook vragen aan de orde geweest of het effectief of haalbaar is, maar ook of wetgeving het geëigende instrument is of dat sommige dingen voorlopig nog een kans kunnen krijgen via zelfregulering. Ik kom daar bij de beantwoording van de concrete vragen nog op terug.

Voordat ik inga op de vragen en opmerkingen van de leden, wil ik aan het begin van mijn betoog kort zeggen waar wij het vandaag niet over hebben. Wat het kabinet betreft zijn de Tabaksnota 2 en de tabaksaccijnzen vandaag niet aan de orde. Er is op mijn ministerie inderdaad een stuk geproduceerd, dat in concept gereed ligt en dat de titel heeft gekregen: Tabaksnota 2. Daarin worden zeer forse stappen beschreven, zoals een stevige accijnsverhoging en 30 mln gulden per jaar voor een demarketing-offensief. Ik zou het buitengewoon plezierig hebben gevonden als het kabinet bij voorjaarsnota het geld had kunnen vinden voor het implementeren daarvan. Het naar buiten brengen van zo'n nota zonder dat je over het geld beschikt om deze zaken te implementeren, is een slappe zaak. Je moet dat vooral niet doen. We hebben dit voorjaar veel geld bij elkaar gesprokkeld, ook voor de zorg, maar we hadden ook zeer veel noden. We hebben een paar hoofdprioriteiten gesteld, zoals arbeidsmarktbeleid en wachtlijstenaanpak en verder een aantal andere onontkoombare dingen, zoals capaciteitsuitbreiding in het aanbod van zorg. Dat betekent dat het forse bedrag dat ik graag zou willen inzetten voor de Tabaksnota 2, er niet is. Er is wel een aanzienlijk kleiner bedrag. Ik kan dus wel beginnen met een pilot om de marketingtactiek uit te proberen op kleinere schaal. Het is niet de bedoeling dat we het laten liggen, maar ik ga de Kamer de Tabaksnota 2 niet presenteren zolang er geen financiële dekking voor is. Die dekking is er dit jaar in ieder geval niet.

Hetzelfde geldt voor de accijnsverhoging. Hierover is nog een onderzoek gaande, dat in het najaar gereed zal zijn. Daarin wordt in de eerste plaats gekeken hoe het precies zit met de prijselasticiteit. Daarmee zijn inmiddels enige ervaringen in het buitenland opgedaan. Hoe hoog moet de accijnsverhoging zijn om een effect te bereiken dat werkelijk de moeite waard is? Verder wordt in het onderzoek nagegaan wat een forse accijnsverhoging, die om gezondheidsredenen wenselijk zou zijn, in het grensverkeer en voor het smokkelbedrijf betekent. Wanneer je te veel van de grenslanden afwijkt, krijg je problemen.

De sterke accijnsverhoging past in ieder geval, zoals we nu kunnen zien, niet in de belastingmaatregelen zoals het kabinet die op dit moment voor ogen heeft. Mocht dat veranderen, zodat er in 2002 nog iets kan gebeuren, dan zal ik dat aan de Kamer laten weten. Voorlopig kunnen deze zaken wel verder voorbereid worden, maar ze dienen even op een lager pitje te worden gezet.

Mijnheer de voorzitter. Er blijft nog een heleboel over, waarover ik het nu verder zal hebben. Ik begin met de vragen die gesteld zijn door de heren Oudkerk en Blok, mevrouw Hermann en mevrouw Kant over beperking van reclame en sponsoring. Ik ben blij met de brede steun die ik in de Kamer geproefd heb voor dit onderdeel. Regering en Kamer hebben al eerder geconstateerd dat de reclamecode voor tabaksproducten zoals we die de afgelopen jaren kenden, onvoldoende bijdrage leverde aan het tabaksontmoe- digingsbeleid. In het bijzonder was deze niet maximaal als het gaat over preventie, gericht op jongeren. Zelfregulering heeft te veel gaten. De daadwerkelijke uitwerking is gering. Daarom is nu de beleidskeuze gemaakt voor een wettelijke aanpak. Dat is ook in het regeerakkoord vastgelegd. De heer Blok heeft een gedachtewisseling gehad, volgens mij met de heer Oudkerk, over wat het regeerakkoord in dit opzicht precies betekent. Hij zei dat in het regeerakkoord eigenlijk is vastgelegd dat de reclamerichtlijn van de EU moet worden geïmplementeerd. Die reclamerichtlijn moet echter door alle landen worden geïmplementeerd; dat is staand beleid. Je schrijft in een regeerakkoord niet op dat je bepaalde richtlijnen gaat implementeren. Er zijn er in deze kabinetsperiode alweer tientallen geweest. Naar mijn stellige herinnering – ik was actief bij de formatie betrokken – wilden wij in het regeerakkoord vastleggen dat wij de inhoud van die richtlijn tot beleid wilden maken. Daarom is het zeer terecht dat wij in onze eigen wetgeving gewoon verder gaan met de inhoud van die richtlijn, nu die richtlijn op procedurele gronden nietig is verklaard. Wij zijn niet de enigen die dat doen. Ook de regeringen van andere EU-lidstaten, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk, zijn hiermee bezig en hebben hun parlementen wetsvoorstellen voorgelegd die qua inhoud gelijk zijn aan de richtlijn. Zeven andere EU-lidstaten zijn daar zelfs al mee klaar en zijn ons dus voorgegaan. Nederland is de tiende EU-lidstaat die de tabaksreclame nationaal gaat regelen. Buiten de EU hebben Noorwegen, IJsland, Polen en Hongarije dat al gedaan. Wij zijn dus zeker geen koplopers en wij moeten benen maken om niet helemaal achterop te raken. Dat zijn de overwegingen van het kabinet om deze bepalingen in de Tabakswet op te nemen.

De voorzitter:

U kunt rustig doorgaan; de heer Blok komt alleen heel even de microfoon inspecteren.

De heer Blok (VVD):

Dat was eigenlijk om te kijken of de microfoon goed werkt.

De voorzitter:

Ja, de microfoon werkt goed. U hebt gehoord wat ik heb gezegd.

Minister Borst-Eilers:

De heren Blok en Buijs hebben gevraagd waarom de regering niet wacht op de nieuwe EU-reclamerichtlijn die volgende week door Commissaris Byrne zal worden voorgelegd aan de ministers van Volksgezondheid. Ten eerste heb ik zojuist, in relatie tot het regeerakkoord, al uitgelegd dat er een reden is om deze wetswijziging voor te stellen. Ten tweede dekt de inhoud van deze richtlijn niet de inhoud van de andere richtlijn. De nieuwe richtlijn gaat uitsluitend over grensoverschrijdend verkeer en beperkt zich dus tot de gedrukte media, de radio, internet en sponsorship. Dat zijn allemaal grensoverschrijdende activiteiten en het is een communautaire bevoegdheid om zich daarover uit te spreken en daar een harmoniserende richtlijn voor te stellen; dat gold niet voor de andere richtlijn. Als wij op die richtlijn zouden wachten, zouden wij nog steeds geen uitvoering geven aan het regeerakkoord. Daarom willen wij daar niet op wachten, nog afgezien van het feit dat het nog een aantal jaren zal duren. Al die andere maatregelen die wij nu voorstellen, komen daar niet in voor.

Lidstaten mogen nationaal overigens verder gaan dan de nieuwe communautaire richtlijn. Er is ook gesproken over de notificatie van het wetsvoorstel in Brussel: hoe groot is de kans dat wij straks te horen krijgen dat Brussel dit niet goed vindt? De notificatietermijn is op 9 mei verstreken; het ligt daar namelijk drie maanden voor commentaar. In die drie maanden heeft de Europese Commissie geen bezwaren geuit. Wij verwachten daarom dat zij zal schrijven dat het oké is. Het is ook interessant dat geen van de andere lidstaten bezwaar heeft gemaakt, ook Duitsland niet. Al die lidstaten hebben de richtlijn van ons toegestuurd gekregen.

Een ander aspect van de reclame is de reclamecode voor tabaksproducten. Het gaat hierbij dus niet om de oude reclamecode, maar om een code voor zelfregulering van die reclame die nog mogelijk is wanneer de wet ingaat. Voor sommige artikelen geldt namelijk een overgangstermijn, zoals de tijdschriften, en voor die overgangsperiode kan dus nog een code voor zelfregulering worden opgesteld. Minister Jorritsma en ik zijn hierover in gesprek met de fabrikanten en inmiddels is het opstellen van die code op een oor na gevild. Ik heb er geen bezwaar tegen om de concepttekst van die code beschikbaar te stellen aan de Kamer, zodat zij kan zien waar het over gaat. Ik hoor in tweede termijn wel of de Kamer daar prijs op stelt.

Voor alle duidelijkheid wijs ik erop dat deze nieuwe code niet de voorstellen in de Tabakswet vervangt, maar alleen die reclame en sponsoring betreft die nog tijdelijk is toegestaan, ook als de Tabakswet al van kracht is.

De heer Buijs heeft nog gesproken over de kwestie van de vrijheid van meningsuiting. VNO, de tabaksindustrie en de reclamebranche poneren wel eens dat een reclameverbod in strijd zou zijn met de vrijheid van meningsuiting, maar in onze Grondwet is reclame uitgezonderd van de vrijheid van meningsuiting. Daarnaast is er nog het EVRM dat in feite boven onze Grondwet uitgaat. Dat verdrag biedt echter ook mogelijkheden tot het verbieden van reclame, dus op dat punt is er geen probleem. De zeven lidstaten die ons zijn voorgegaan, hebben ook geen tik op de vingers gehad.

Omdat wij bij de vorige behandeling van de reclamerichtlijn van de EU al zeer uitgebreid hebben gesproken over de zogeheten indirecte reclame en het bovendien om een buitengewoon technisch onderwerp gaat, wil ik er nu slechts kort op ingaan. Een voorbeeld van die indirecte reclame is de kledinglijn Marlboro Classics. Het deel van het wetsvoorstel dat hiervoor een voorziening treft, is afkomstig uit de oude EU-richtlijn. Die voorziening is nodig, omdat er anders na het ingaan van het verbod op tabaksreclame het gevaar is dat er bij wijze van omzeiling allerlei indirecte tabakspromotie komt. Dan zouden wij er nog steeds niet in slagen om die tabakspromotie bij jongeren weg te houden. Kort samengevat komt het erop neer dat men een naam als Marlboro wel mag blijven voeren voor andere producten – schoenen, kleren, rugzakken en wat dies meer zij – maar het merk dan een andere uitstraling moet hebben, door andere kleuren, een ander lettertype e.d. te gebruiken. De naam Marlboro blijft dan bestaan, maar er mag geen associatie met de tabaksproducten van Marlboro meer zijn. Overigens kan in het verslag van het vorige overleg hierover precies worden nagelezen hoe een en ander in elkaar zit.

In het kabinet hebben wij afgewogen, wat het meeste zou bijdragen aan tabaksontmoediging onder jongeren. Daarbij hebben wij gekozen voor een inderdaad vergaande maatregel, namelijk invoering van een wettelijke minimum-consumentenleeftijdsgrens van 18 jaar, dezelfde grens die geldt voor sterke drank, gokken en softdrugs. Daardoor komt er een uniforme grens voor zaken die wij jongeren in ieder geval ontraden. Ook voor volwassenen vinden wij die zaken niet echt verstandig, maar daar geldt in de eerste plaats de eigen keuze en bovendien kunnen volwassenen sommige dingen ook met mate gebruiken of doen, waardoor het allemaal minder erg is. Eind 1996 heeft de Tweede Kamer dit standpunt onderschreven door het verwerpen van de motie-Lansink waarin werd uitgesproken dat de leeftijdsgrens niet op 18 jaar gesteld zou moeten worden. Het was nipt – dat ben ik met de heer Buijs eens – maar de motie is toen toch verworpen, waarmee is gekozen voor de grens van 18 jaar. Ik denk dat die grens ook ouders en opvoeders een goed steuntje in de rug biedt, vooral omdat 16 en 17 jaar kwetsbare leeftijden zijn. Het is een duidelijke normstelling, het geldt voor alle verslavende middelen en producten. Ook is in dezen interessant de opvatting van de tabaksfabrikanten zelf. Ik heb zelf vernomen van medewerkers van Philip Morris dat die ervoor heeft gekozen om wereldwijd niet meer te verkopen aan jongeren onder de 18 jaar. De detailhandel daarentegen opteert voor 16 jaar. Ik denk dat beide dat niet alleen maar doen vanuit bewogenheid, maar dat daar belangen achter zitten. De detailhandel heeft er natuurlijk belang bij om aan jongeren te verkopen omdat ze dan meer kunnen verkopen, bij de fabrikanten speelt heel duidelijk het risico van de schadeclaims. Deze beweging van 18 jaar is begonnen in de Verenigde Staten, omdat de fabrikanten daar breed en frequent worden aangeklaagd voor het feit dat zij mensen verleiden tot het gebruik van een dodelijk product. Als je dan toestaat dat je product ook aan minderjarigen wordt verkocht, maak je je nog extra kwetsbaar. De branche is op dit punt dus eigenlijk verdeeld.

De argumenten van het kabinet om te kiezen voor 18 jaar zijn naar onze mening overtuigend en ik ben dan ook niet voor het amendement dat ertoe strekt om de leeftijdgrens te brengen op 16 jaar. De vergelijking van mevrouw Hermann met bier en wijn is wel een aardige, maar in een van haar andere amendementen over de verkoop beroept zij zich weer op de sterke drank. Men zoekt dus altijd wel argumenten bij het punt dat men wil maken. Nogmaals, wij willen minderjarigen beschermen tegen een zeer schadelijk product, maar ik ben benieuwd wat de Kamer hierover in tweede termijn naar voren zal brengen.

Er komen ook nog andere verkoopbeperkingen. Bij de overheidsgebouwen gaat het in feite om het herstel van een omissie in de huidige Tabakswet. Ik heb overigens begrepen dat geen enkele fractie daartegen is. Het voorstel voorziet ook in een grondslag voor een AMvB teneinde verkoopmethodes zonder handreiking, dus via post en Internet, ook te kunnen verbieden. Een belangrijk aspect van de verkoopbeperkende maatregelen betreft de automaten. Ik kan daar heel duidelijk over zijn: voor de regering zullen tabaksautomaten die niet aan de waarborgen voldoen voor leeftijdidentificatie moeten worden verboden, want anders ondergraaf je inderdaad je eigen leeftijdgrens. Het is waar dat men op dit ogenblik met die bankchipcard een oplossing schijnt te hebben gevonden die ook is gedemonstreerd. Wij gaan daar dan maar van uit. De huidige automaten moeten dan wel worden omgebouwd. Automaten die de leeftijd niet kunnen identificeren moeten zo spoedig mogelijk verdwijnen. Voor die ombouw schijnt een periode nodig te zijn van anderhalf jaar en dan komen wij inderdaad uit op 1 januari 2003. Dan zullen automaten moeten zijn voorzien van een dergelijke voorziening.

Wat betreft de kiddy-packs ben ik blij met de brede steun voor het verbieden daarvan, omdat die het jongeren toch nog gemakkelijker maken om het roken te proberen. In de gezondheidseffectrapportage van de Nederlandse school voor public health wordt dit ook als een logische maatregel genoemd.

Vervolgens het verkoopverbod in sportkantines. Ik denk dat het goed is twee maatregelen te onderscheiden. Idealiter behoren sportkantines rookvrij te zijn. Het kabinet meent dat dit heel goed via zelfregulering kan worden bewerkstelligd. Die kans wil het de sector dan ook graag bieden. Omdat het bij verschillende sporten gebruikelijk is een jeugddag te hebben op zaterdag, terwijl de senioren op zondag komen, kan ik mij voorstellen dat daarin ook nog weer onderscheid wordt gemaakt. In de huidige Tabakswet gelden zowel het rookverbod als het verkoopverbod al voor alle gesubsidieerde sportaccommodaties. Het is ons allen bekend dat daarvan niet zoveel terechtkomt. In sommige sportaccommodaties is dit wel het geval en sommige clubs gaan er goed mee om, maar andere dus niet. Ik denk dat dit in de toekomst aanzienlijk beter zal gaan, omdat wij nu een handhavinginstrumentarium hebben in de vorm van bestuurlijke boetes. Dit hebben wij nu nog niet en dan is de regelgeving niet zo dwingend.

Wij willen sportkantines dus zoveel mogelijk vrijmaken van de verkoop van tabak en van tabaksrook. Ik ben het echter met de zienswijze van de VVD-fractie eens dat wij niet direct wettelijke maatregelen moeten treffen. Wij kunnen hier eerst de weg van de zelfregulering nog bewandelen. Daarom staat er in de wet ook slechts een grondslag en niet een rechtstreeks werkende maatregel. Verder zeg ik graag toe dat ik nog eens met NOCNSF zal praten om ervoor te zorgen dat het de clubs ook zal stimuleren om deze maatregelen te nemen.

In eerste termijn is gesproken over een verdere beperking van de verkooppunten en daartoe zijn ook amendementen ingediend. Ik kan het kabinetsstandpunt het kortst samenvatten door te zeggen dat het in lijn ligt met wat de heer Oudkerk namens de fractie van de PvdA naar voren heeft gebracht. Wij vinden het een aantrekkelijk en goed idee om de verkoop van tabaksproducten uiteindelijk te beperken tot tabaksspeciaalzaken, niet alleen in het licht van de handhaving, maar ook met het oog op de uitstraling van een dergelijke maatregel. Ik denk dat dit ook heel goed mogelijk is. Ik weet niet hoe het op dit moment in Italië is, maar in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog waren daar winkeltjes met het opschrift: sale e tabacci. Alleen die speciaalwinkeltjes verkochten zout en tabak, omdat daarop accijns werd geheven. Iedereen kocht daar zonder klachten, maar ik meen dat in Italië inmiddels ook sigaretten in de supermarkt worden verkocht.

De motie die de heer Marijnissen in 1996 heeft ingediend, is door de Kamer aangenomen. Daarin overweegt de Tweede Kamer dat de beperking van de beschikbaarheid een effectief middel is om het gebruik terug te dringen en geeft als haar mening dat tabaksverkoop in ieder geval niet thuishoort in drogisterijen en sportaccommodaties, alsmede dat in de toekomst verkoop slechts mogelijk dient te zijn in speciaalzaken. Dus in zoverre de Kamer vindt dat wij daar in een aantal stappen naar toe moeten, klinkt dit mij wel sympathiek in de oren. Ik las dit overigens ook in de toelichting bij het amendement van mevrouw Hermann.

Rookvrije ruimten zijn belangrijk vanwege het ongewenst passief meeroken van mensen die daartegen bezwaar hebben en nog meer voor mensen die daarvan last hebben vanwege een onderliggende aandoening als cara, voor zwangere vrouwen die als zij zich goed hebben laten voorlichten, weten dat zij zich niet aan tabaksrook moeten blootstellen, en natuurlijk voor kinderen. Al die categorieën hebben er recht op te gaan en staan waar zij willen en normaal van allerlei voorzieningen gebruik te kunnen maken zonder tabaksrook te hoeven inademen.

In tabaksrook zitten meer dan 50 kankerverwekkende bestanddelen. Ik heb al vaker gezegd dat als dit product nu nog niet in Europa bestond en het moest worden toegelaten, er geen sprake van zou zijn dat het een legaal product zou kunnen worden. Wij hebben echter een historie van eeuwen achter ons.

Rookvrije ruimten zijn dus belangrijk. Bovendien is de verhouding tussen rokers en niet-rokers in de afgelopen decennia flink gewijzigd. Ruim 11 miljoen Nederlanders roken niet of niet meer. Vier op de vijf mensen zijn desgevraagd van mening dat niet-rokers doorgaans toch wel last hebben van tabaksrook, ook de rokers zelf hebben daar begrip voor. Wij moeten de belangen van de niet-roker en de bescherming van de roker dus duidelijk voorop plaatsen.

Mevrouw Kant en mevrouw Hermann hebben een amendement ingediend. Ik merkte al op dat het kabinet een voorstander is van een gefaseerde terugdringing, omdat er rekening moet worden gehouden met andere belangen, zoals werkgelegenheid, en maatschappelijke acceptatie. Dat tabak alleen nog maar in speciale winkels verkrijgbaar is, is echter wel een mooi einddoel.

In het kader van de bescherming van de niet-roker is door de heer Van der Vlies aandacht gevraagd voor de GGZ-instellingen. Het roken in publieke ruimtes in de gezondheidszorg is verboden. Dat geldt ook voor de gemeenschappelijke ruimtes in een psychiatrische inrichting. Dit verbod dat momenteel niet goed wordt gehandhaafd – zo ontbreken echte sancties – is opgenomen in artikel 3, tweede lid, van het besluit Beperking verkoop en gebruik tabaksproducten.

Roken is in de GGZ een moeilijk probleem. Op een werkbezoek zie je dat niet alleen veel bewoners, maar, wellicht als gevolg van de stress, ook veel hulpverleners stevig roken. De oorzaak hiervan is, zoals de heer Van der Vlies terecht opmerkte, voor een deel het zoeken van troost. Ik wil toch nog eens met de GGZ Nederland praten over de mogelijkheid om in ieder geval de niet-rokers onder het personeel en de cliënten niet aan rook bloot te stellen. Ook zij hebben immers recht op een rookvrije omgeving.

De heer Buijs hield een heel aanschouwelijk verhaal over een jongetje dat half over het hek hing. Je zou kunnen zeggen dat zolang de longen binnen het hek zijn, het roken binnen de school plaatsvindt, maar als een leerling heel lenig is, valt die regel ook nog wel te ontduiken. Verreweg de belangrijkste maatregel voor het onderwijs is positief stimuleren. Een school kan van Stivoro het certificaat "rookvrije school" krijgen en daar wordt in toenemende mate gebruik van gemaakt. Men vindt dat blijkbaar heel erg leuk. Dit is inderdaad beter dan een verbod, maar helaas neemt het aantal rookvrije scholen hierdoor niet snel genoeg toe. Het aantal rookvrije scholen is dan ook gering: 300 basisscholen en 50 scholen voor voortgezet onderwijs. Ik wil graag met mijn collega's van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen praten over mogelijkheden om het nog wat meer te stimuleren. Ik denk dan niet alleen aan Stivoro, maar ook aan de overheid.

De heer Oudkerk zei dat hij het zich haast niet kon voorstellen, maar dat er nog steeds ouders zijn met een astmatisch kind die gewoon naast dat kind zitten te paffen. Dat is heel erg, maar kinderen die niet astmatisch zijn, hebben hier niet alleen last van, maar krijgen ook nog eens een totaal verkeerd voorbeeld voorgeschoteld. Kinderen worden immers niet zozeer door de overheid als wel door het gedrag van hun ouders beïnvloed.

In Zweden loopt op dit moment een grote op ouders gerichte reclamecampagne tegen roken. Men laat daar een klein kind zien dat niet met een echte sigaret, maar met een stokje, kennelijk een namaaksigaret, een soort rookgedrag laat zien. Onder dat beeld staat: zij doen niet wat u zegt, zij doen wat u doet. Met andere woorden: kinderen imiteren hun ouders, ook kleine kinderen. Met een sigaret in je mond tegen je kind zeggen dat hij niet mag roken, is dan ook ineffectief.

In 1997 is de stichting Volksgezondheid en roken, Stivoro, gestart met de campagne "Roken: niet waar de kleine bij is". Er zijn voor die campagne leuke T-shirtjes gemaakt, waar ook mijn kleinkinderen mee getooid zijn geweest toen zij nog klein waren. Verder zijn er Postbus-51-spotjes geweest en is er een actie gestart, gericht op intermediairen. Intermediairen als de kraamzorg, de medewerkers van consultatiebureaus, verloskundigen, huisartsen en kinderartsen zijn namelijk heel belangrijk, want zij komen in contact met de ouders en kunnen hun heel erg stevig vertellen dat roken in de buurt van de kinderen niet kan. Rokend bezoek houdt steeds vaker rekening met kinderen. Er is dus wel een beweging ten goede, maar wij moeten er nog wel meer aan doen. Tegelijkertijd zitten wij met het probleem dat je als overheid niet al die huiskamers kunt binnenkomen om daar geboden en verboden uit te delen. Je moet het doen via voorlichting, informatie en overreding. Daar moet je goede vormen voor zoeken, die mensen ook echt aanspreken.

Voor de voorstellen terzake van kunst- en cultuurinrichtingen heb ik steun gevonden in de Kamer. Mevrouw Van Vliet pleitte voor een AMvB met voorhangprocedure. Met de heer Blok ben ik het eens dat gesubsidieerde instellingen rookvrij toegankelijk moeten zijn. Het gaat dan natuurlijk om de pauze, want tijdens voorstellingen is het sowieso verboden te roken. Het is voldoende als er tijdens de pauze ruimten voorhanden zijn waar men rookvrij iets kan gebruiken en kan vertoeven. Het behoeft dus niet helemaal rookvrij te zijn. Idealiter natuurlijk wel, maar via zelfregulering kan men het zo inrichten dat er geen klachten meer zijn. Kleedkamers zijn geen voor het publiek toegankelijke ruimte. Mannen die zingen als Louis Armstrong, kunnen blijven zingen met een mooie hese stem. Daar bemoeien wij ons niet mee.

De rookvrije werkplek is een heel gevoelig onderwerp. Daar hebben wij rechtszaken over gehad en er is in het kabinet langdurig over gesproken. Wij zijn er allemaal van overtuigd dat iedere werknemer in Nederland recht heeft op een rookvrije werkplek. Vraag is of we zelfregulering eerst nog een kans geven, of dat wij het direct al bij wet gaan regelen. Diverse collega's in het kabinet zagen in het bedrijfsleven een beweging dat men het recht erkent en het ook mogelijk maakt. Het eind van de discussie was dat wij het bedrijfsleven nog enige tijd willen geven om het zelf te regelen. Tegen het eind willen wij opnieuw peilen. Als dan blijkt dat het nog niet opschiet, wil ik aan de Kamer een AMvB voorleggen. De grondslag daarvoor ligt in deze wet. Op het amendement dat Groenlinks hierover heeft ingediend ga ik in tweede termijn nader in. Dat geldt overigens ook voor alle andere ingediende amendementen.

Dan kom ik te spreken over publieksruimten in het bedrijfsleven. Ook hierover heeft GroenLinks een amendement ingediend. In bedrijven met een publieksfunctie is een rookvrije ruimte essentieel. Daar moet de niet-roker beschermd worden. Hij moet niet belemmerd worden om daar binnen te treden. Samen met de minister van Economische Zaken werk ik aan een convenant met de betrokken sectoren van het bedrijfsleven. Als men er blijk van geeft dat men tot verantwoorde oplossingen kan komen – en daar ook echt toe komt – zou die zaak in handen van de private sector kunnen blijven. Wij denken dat het vanuit het bedrijf zelf interessant is om niet-rokers tegemoet te komen. Voor sommige bedrijven geldt zelfs dat ze klanten kwijtraken als ze dat niet doen.

Op Schiphol heeft de situatie zich goed ontwikkeld. In de openbare, voor het publiek toegankelijke, gebieden rond de terminal en de pier mag niet meer gerookt worden. Uitsluitend bepaalde gebieden binnen de horecagelegenheden zijn als rookgebied ingericht. Dat is een acceptabele oplossing. Als het convenant niet tot stand komt of als er een eindeloze vertraging bij optreedt, dan kan ook hier een AMvB aan de orde zijn.

De rookvrije vliegtuigen, waarover de heer Rouvoet heeft gesproken, vormen geen probleem meer. De regering stelt vast dat onze luchtvaartmaatschappijen rookvrij vliegen, nationaal en internationaal. De passagiers waarderen het. Dat is dus tot ieders tevredenheid opgelost.

De kwestie van het openbaar en particulier vervoer ligt wat anders. Het openbaar vervoer is geen punt. Dat moet compleet rookvrij worden. Wat echter te doen met taxi's, toerbussen, reisbussen enz.? Het kabinet denkt dat de markt hierbij zijn werk kan doen. Dat is te zien bij de verschillende taxibedrijven. Taxichauffeurs kunnen middels een sticker duidelijk maken dat er in een taxi niet gerookt mag worden. Bij taxi's zonder sticker kan de passagier de walm tegemoet slaan. De taxigebruiker kan echter kiezen tussen een taxi met of zonder rook.

De treintaxi's vormen hierbij een tussensituatie. Zij worden immers beschouwd als een soort verlengstuk van de trein. Ik denk dat wij ook het bedrijfsleven de kans moeten geven om het zo te regelen dat reizigers rookvrij kunnen reizen. Als het echter niet lukt, moet de overheid overwegen om het roken aldaar te verbieden.

Wachtkamers op treinstations, besloten bus-, tram- en metrohaltes kunnen niet onder de werking van het huidige beperkingenbesluit vallen. Vandaar dat deze ook onder de AMvB kunnen vallen die in de wet wordt genoemd. Nogmaals, het kabinet staat positief tegenover een rookvrij openbaar vervoer.

De kwestie van de handhaving heb ik al aangestipt wat betreft de bestuurlijke boetes. Door velen: de heer Oudkerk, de heer Van der Vlies en de heer Buijs, is gevraagd of er wel voldoende geld is om te handhaven. Hoe staat het daarnaast met de uitbreiding van de Keuringsdienst van waren? Voor 2001 kan ik twintig extra fte's inzetten. Voor het volgend jaar loopt dat aantal op naar vijftig. Dat betekent dat er sprake is van een behoorlijke injectie van het aantal inspecteurs dat zich met deze zaken kan bezighouden. Ik moet erbij zeggen dat het dan niet alleen tabak, maar ook alcohol betreft en voor een deel zelfs de voedselveiligheid.

Samen met de minister van Binnenlandse Zaken en de minister en de staatssecretaris van Justitie is een plan opgesteld om de handhaving effectief op te zetten. De handhaving van onder andere de leeftijdsgrenzen en de verkoop komen daarbij aan de orde. De handhaving op het laatste punt is al een ouder plan uit 1997. Al met al heb ik de indruk dat wij met deze uitbreiding van de Keuringsdienst van waren een goede stap in de richting van een effectieve handhaving zetten.

Met bestuurlijke boetes bestaat reeds ervaring bij de Keuringsdienst van waren. Die is zeer positief. In februari is dit middel geïntroduceerd als een handhavinginstrument voor de keuringsdienst. Sindsdien zijn er 850 boetes opgelegd. Er is sprake van een "lik op stuk"-beleid, dat uitstekend werkt.

Het amendement van mevrouw Van Vliet inzake voorhang van AMvB's is reeds in de discussie aan de orde geweest. De huidige Tabakswet kent een voorhang. Wij hebben dat in dit wetsvoorstel geschrapt. Het kabinet is bereid om voor een aantal gevoelige AMvB's, die wellicht in tweede termijn kunnen worden geïdentificeerd, een voorhang te laten gelden. Ik begrijp goed dat de Kamer graag betrokken wil worden bij kwesties zoals werkplek, automaten en verkoopverboden. Ik hoor dus graag in tweede termijn of de Kamer dat voor een aantal onderwerpen wil of dat zij dit per se voor alle onderwerpen nodig vindt.

Het kabinet is er zeker gevoelig voor om zelfregulering bij een aantal zaken nog een duidelijke kans te geven. Het viel mij wel op dat de heer Buijs zich eerst heel stevig uitsprak voor geen overheid, maar zelfregulering. Een paar passages later vroeg hij echter hoe de minister kon zorgen voor een betere zelfregulering. Ik heb dat letterlijk opgetekend uit zijn mond. Ik dacht nog: de overheid mag zich er niet mee bemoeien, maar moet zich nu toch weer met de zelfregulering bemoeien. Dit lijkt mij echter een goede lijn, ook vanwege het draagvlak en de handhaving. Laat men bij een aantal zaken proberen het zelf te regelen. Als dat niet lukt, hebben wij nog stevige stokken achter de deur in de diverse AMvB's. Die stok achter de deur is dan misschien ook de manier waarop wij tegemoetkomen aan het verzoek van de heer Buijs dat de overheid die zelfregulering stimuleert. Nogmaals, het mag geen vrijblijvende zaak zijn en geen excuus om achterover te leunen. Wij zullen dan ook de vinger stevig aan de pols houden.

De zelfregulering is met name aan de orde in de sector van de horeca. Mevrouw Kant en de heren Buijs en Van der Vlies hebben daarover ook gesproken. Aan de ene kant is de rokerigheid van de ruimte een belemmering voor mensen om een horeca-inrichting te bezoeken. Aan de andere kant hoor je van diverse eigenaars van restaurants dat zij klanten kwijtraken, als zij geen rookvrije gedeelten inrichten. Van de hotels biedt ongeveer 20% desgewenst rookvrije ruimtes aan. Dat is toch wel merkwaardig weinig. Bij cafés en bars is dat nog maar 5%. Wij zijn in gesprek met de horecasector. Ik vind dat wij dit gesprek moeten aanscherpen en dat wij de sector moeten oproepen om hier veel meer aan te doen. Nogmaals, het publiek wil dat ook graag.

Mevrouw Hermann heeft in haar amendement in een soort realisme gezegd, dat wij van de horeca maar moeten accepteren dat daar ook verkoop is toegestaan. Dat gaat waarschijnlijk uit van het feit dat er in een café ook stevig gerookt wordt. Ik vind toch dat wij hier niet al te snel ons moeten neerleggen bij het feit dat er in cafés nu eenmaal gerookt wordt. Tegen de heer Buijs zeg ik nog, dat er in cafés geen ruimte is om niet aan de rook te worden blootgesteld.

De heer Buijs heeft wat overdreven, toen hij zei dat het kabinet tot dusverre niets aan preventie doet. Wij hebben onder andere via het subsidiëren van Stivoro, via het rookvrijescholenproject en via het stimuleren en het steunen van de Smokefree Kids al veel in die richting gedaan. Wij zien daar ook wel de effecten van. De heer Buijs had het ook over de preventieconsulent. Er wordt op het ogenblik op scholen gewerkt met een leerlijn die door Stivoro is ontwikkeld. Dat is een geïntegreerd pakket interventies voor de schoolse situatie. Men maakt dus optimaal gebruik van het onderwijskanaal. Mevrouw Adelmund en ik denken dat de preventieconsulent daardoor eigenlijk overbodig is en dat het veel beter en natuurlijker is om het via de leraren zelf te doen. Het moet een integraal onderdeel zijn van het totale leerpakket en je moet ook op geschikte momenten in iedere les en bij ieder vak een moment kunnen aangrijpen om weer even die boodschap van het roken te brengen.

Ik heb met veel aandacht geluisterd naar wat mevrouw Van Vliet en mevrouw Hermann hebben gezegd over hun contact met jongeren en over het kiezen van een methode van benadering die echt aanspreekt. In het grote project waar ik het eerder over had, het demarketing-beleid gericht op jongeren, was het ook de bedoeling – mede daarom zou het zoveel geld moeten kosten – dit zeer deskundig te laten doen en in overleg en samenspraak met jongeren zelf.

De heer Buijs en de heer Blok vroegen naar de overgangstermijn voor de pers en de sponsoring. Daarbij gaat het om ondernemingen die erg afhankelijk zijn van de inkomsten uit de tabaksreclame en daarom is meer tijd gegund. Het loopt af op een aantal vaste data: per 1 januari 2003 geen reclame meer in de pers, terwijl de tabakssponsoring half juli afloopt. Voorts is er nog de kwestie van een ontheffing van het circuit te Zandvoort, waarover mevrouw Kant en de heer Rouvoet spraken. Daar zijn inderdaad afspraken gemaakt en het is een heel lange overgangstermijn. Ik wil daar nog eens naar kijken, maar ik heb uit eerdere contacten begrepen dat er weinig aan te doen was. Het gaat niet om Assen, maar uitsluitend om Zandvoort: het gaat om de bezoekers en ook om het feit dat het circuit te Zandvoort op de televisie is.

Ik kom vervolgens bij het interessante punt van de doelheffing, waarover de heer Oudkerk sprak. Dat is een moeilijke kwestie. Het past inderdaad niet in onze systematiek en onze begrotingsdiscipline, en ook niet in de systematiek van de belastingdienst. Ik denk ook niet, in alle eerlijkheid sprekend, dat er in deze kabinetsperiode nog iets van zal kunnen komen. Indien dit echter een nieuwe systematiek zou moeten worden in een nieuwe kabinetsperiode, dan zou de heer Oudkerk zijn partijgenoot staatssecretaris Bos misschien eens moeten bewerken om daar een mooi plan voor te maken.

De landsadvocaat, zo zeg ik in de richting van mevrouw Kant, doet in opdracht van het ministerie van VWS onderzoek naar de opportuniteit van een claim van de staat tegen tabaksfabrikanten. De zaak is nog in studie. Zodra wij daar een conclusie over hebben getrokken, krijgt de Kamer er uiteraard informatie over.

Dan het punt van de keuze om de toezichthouder strafbaar te stellen en niet de roker zelf – het voorbeeld van de jongeman in de bibliotheek, waar de heer Blok mee kwam; ook de heer Buijs sprak erover. Welnu, de beheerder is nu eenmaal verantwoordelijk en moet deze verantwoordelijkheid ook waarmaken. De Keuringsdienst van waren komt inspecteren en kijkt of er goede verbodsborden hangen, of er iets opgesnoven kan worden en of er peuken liggen. Het zal dan inderdaad zo zijn dat de beheerder daarop wordt aangesproken. Dat is het gevolg van de systematiek. Ik denk dat een beheerder – het helpt natuurlijk als hij duidelijk verbodsborden heeft hangen – dan toch zo'n roker kan aanspreken. Je zit ook niet de hele dag in de bibliotheek; misschien wel als je student bent, maar dan moet je er af en toe maar even uit lopen om te roken.

Het negatieve oordeel van de Handhavingsadviesgroep, waarover de heer Van der Vlies sprak, is mede gebaseerd op het verkeerde uitgangspunt dat je op de ouderwetse manier controleert, waardoor je slechts enkele minuten per jaar per verstrekkingspunt beschikbaar zou kunnen zijn. We gaan toch toe naar een moderner handhavingsstrategie, die trouwens door meer inspecteurs wordt uitgevoerd. De bedoeling is – hoe men zich daarover informeert, laat ik even in het midden – dat men weet waar de hot spots zitten en dat men daar meer selectief naartoe gaat.

Ik heb hier nog een aantekening over de nicotine, maar ik denk dat ik dit eigenlijk wel bekend mag veronderstellen, namelijk dat er door de FDA in Amerika voldoende is aangetoond – de ex-directeur van de FDA, David Kessler, heeft er een prachtig boek over geschreven – dat men bij de tabaksproductie manipuleert met wat men er wel of niet in stopt om het maar zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Zelfs is er nog sprake van dat men verslavende stoffen zou toevoegen, maar daar ken ik geen bewijzen van. Er is een heleboel literatuur over.

Het stoppen met roken is een van de doelstellingen van het beleid. Hoe doen wij dat dan: adequate ondersteuning bieden? Het is welbekend dat er vrij effectieve methoden zijn die kunnen leiden tot 30% succes. Dat is heel wat bij een verslaving. Het is wel belangrijk dat men een dubbel traject volgt, namelijk counseling of gesprekstherapie en tegelijkertijd een ondersteunend middel, bijvoorbeeld nicotinepleisters, nicotinekauwgum of de nieuwe stof Zyban. Ik heb het initiatief genomen om een publiek-privaat samenwerkingsproject stoppen met roken te starten met verschillende partijen: de KNMG, de Medische alliantie tegen het roken, het College voor zorgverzekeringen, de farmaceutische industrie, de Vereniging van hartspecialisten en natuurlijk Stivoro. Het is de bedoeling om met elkaar goed uit te werken hoe je dat het meest effectief kunt doen. Het gaat niet alleen om de vraag wat de beste aanpak is, want daarover is al het nodige bekend, maar ook om de vraag wie het moet doen. Moeten de huisartsen het doen? Zouden wij niet ook de GGD kunnen inschakelen om in een soort groepstherapie mensen de gelegenheid daartoe te bieden en moeten wij dan de GGD ook financieel daartoe in staat stellen?

Wat moeten wij doen met het gegeven dat Zyban en nicotinepleisters en -kauwgum niet in het pakket zitten? Wij hebben de bekende trechter van Dunning met het vierde criterium: het kan voor eigen rekening en verantwoording komen en dan moet het niet in het pakket. Tot dusverre zijn wij daarvan uitgegaan. Het College voor zorgverzekeringen heeft gezegd dat dit een uitgelezen onderwerp is waarbij je dat deel van de trechter van Dunning kunt toepassen: wel voorschrijven op recept door de arts, maar niet vergoeden.

Je kunt ook een andere redenering volgen. Als de overheid het wel vergoedt, wordt daarmee een signaal afgegeven: u bent ziek, het is een geneesmiddel, u heeft er recht op, etc. Financieel is het argument heel helder. Als je erin slaagt om te stoppen met roken met behulp van deze middelen, dan haal je dat er financieel dubbel en dwars uit. Zyban kost per dag minder dan een pakje sigaretten per dag. Ik zou het ook niet zonder meer willen vergoeden. Ik ben bezig te onderzoeken of je een specifieke stoppen met roken-therapie kunt omschrijven en een aantal keren kunt vergoeden, net als de drie cycli bij IVF: vijf pogingen en dan houden wij ermee op. Het gebruik van Zyban zou dan moeten samengaan met een gedragsondersteunend programma, zoals de minimale interventiestrategie door de huisarts of een speciale poli voor het stoppen met roken. Dat middel wordt dus niet in het wilde weg voorgeschreven.

Er is gisteren een persbericht uitgebracht door de fabrikant van Zyban, waarin wordt aangekondigd dat de bijsluiter wordt aangepast. Er komen extra waarschuwingen in. Er zijn in Nederland nogal wat bijwerkingen gemeld, net als in het buitenland. In Nederland hebben tot dusverre acht mensen een ernstige epilepsieaanval gehad na het gebruik van dit middel. De fabrikant denkt dat je het middel veilig kunt voorschrijven, als je de patiënten maar goed screent en mensen met een verhoogd risico uitzondert. De bijsluiter wordt dus aangepast.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik weet dat ik tegen sommige sprekers heb gezegd dat wellicht aan het eind van de termijn van de minister nog een vraag kon worden gesteld. Gezien het tijdstip wil ik daarvan nu afzien. Als daaraan dringende behoefte bestaat, kan dat gebeuren voorafgaande aan de tweede termijn, hoewel dat een gekke procedure is. Ik merk vanavond wel of daaraan behoefte bestaat.

De vergadering wordt van 16.50 uur tot 19.00 uur geschorst.

Naar boven