Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 69, pagina 4619-4626 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 69, pagina 4619-4626 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Leerplichtwet 1969 inzake een aanpassing van de strafbepaling (27574).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Voorzitter! Het voorliggende wetsvoorstel heeft een correctief effect naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank in Rotterdam die weer het gevolg is van een verzuim door een leerling. De corrigerende werking die de staatssecretaris met dit wetsvoorstel beoogt, ondersteunen wij volledig. Wel heb ik nog een aantal vragen.
Bij het corrigeren van schoolverzuim is sprake van zowel een boetesysteem als van een systeem van taakstraffen. Mijn fractie is van oordeel dat een alternatieve straf een beter middel is dan het opleggen van boetes, omdat die de leerling beter corrigeert. Waar geldelijke boetes veelal door de ouders worden opgebracht, hebben ze een minder direct effect bij de leerlingen zelf. Bovendien moet gelet op de inkomens van de ouders geconstateerd worden dat ouders met hoge inkomens gemakkelijk in staat zijn om een geldelijke boete te betalen, maar dat ouders in de bijstand een dergelijke boete zullen ervaren als een gevoelig verlies wat betreft hun inkomenspositie. In tegenstelling tot Finland hebben wij hier in Nederland namelijk geen inkomensafhankelijk boetesysteem. Reden temeer om principieel te pleiten voor het middel van de taakstraffen.
Naar mij blijkt, zijn er nog steeds veel ouders die scholen beschouwen als uitsluitend een voorziening die is gecreëerd voor kinderen om hun ontwikkeling te helpen bevorderen. Daarachter zien ze eigenlijk weinig van een leerplicht waarbij het niet nakomen ervan nare gevolgen kan hebben voor ouders en hun kind. Ik geef toe dat voorlichting vaak een dooddoener is, maar in dit geval weet ik ook geen ander middel om de ouders hierop te wijzen. Graag verneem ik het oordeel hierover van de staatssecretaris.
Het amendement van mevrouw Kortram strekt ertoe om het onderhavige boetesysteem niet ook van toepassing te verklaren op leerlingen tussen en 12 en 16 jaar, maar alleen op partieel leerplichtigen van 16 jaar en ouder. Mevrouw Kortram is namelijk van mening dat een strafmaat ten aanzien van eerstgenoemde groep leerlingen als gevolg heeft dat de ouders zich een beetje losgeraakt voelen van hun verantwoordelijkheid voor het schoolverzuim van hun eigen kinderen. Hoewel ik wel gevoel heb voor haar zorg, vraag ik mij af of de verantwoordelijkheid van de ouders van kinderen tussen 12 jaar en 16 jaar inderdaad aangetast wordt door dit systeem. Ik ben van mening dat dat niet het geval is, maar als ik mij vergis hoor ik dat graag van de staatssecretaris, want dan zou het amendement van collega Kortram effectief zijn. Is dat niet het geval, dan kan ik het amendement niet ondersteunen, juist vanwege deze twijfels.
Mevrouw Kortram (PvdA):
Mevrouw de voorzitter! Mijn fractie onderschrijft het politieke signaal dat in het wetsvoorstel besloten ligt. Deze wetswijziging geeft immers aan dat spijbelen zo belangrijk is, dat het zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat het opleggen van een straf daarbij een belangrijk instrument kan zijn. Tegelijk vinden wij dat ouders volledig verantwoordelijk moeten zijn voor hun kinderen, zeker als die nog niet partieel leerplichtig zijn. Ik licht dit graag nader toe.
Spijbelen moet zo veel mogelijk worden voorkomen en een straf of boete kan op dat punt een belangrijk instrument zijn, voor ouders, maar ook voor oudere leerlingen. Mijn fractie is zich ervan bewust dat de regering en het parlement reeds eerder hebben geoordeeld dat het bedrag van ƒ 5000 niet buitenproportioneel is. Toch vinden wij de maximale boete van ƒ 5000 erg hoog. Wij hebben in onze inbreng reeds aangegeven dat zo'n boete ertoe kan leiden dat een 15-jarige 29 weken fulltime of 145 vrije zaterdagen zou moeten werken om dat bedrag bij elkaar te verdienen. Dat achten wij contraproductief. Maar gelukkig heeft de staatssecretaris aangegeven dat maximale boetes zelden worden opgelegd en dat het opleggen van een boete een uiterst middel is. Toch zijn daarmee onze zorgen niet voorbij, want ook als een maximale straf niet aan de orde is, kunnen ongewenste effecten optreden. Als een leerling van 15 jaar veroordeeld wordt tot het betalen van een boete straf van ƒ 1000, een vijfde van de maximale straf, moet hij, uitgaande van het minimumloon, zes weken fulltime werken of 29 vrije zaterdagen. Het extra moeten bijverdienen zal ten koste gaan van het maken van huiswerk of zal leiden tot extra verzuim. Dat is echter precies het punt waar wij problemen mee hebben. Wij hopen dan ook dat de staatssecretaris onze zorgen op dit punt weg kan nemen. Wij willen graag van haar vernemen hoe hoog de boetes zijn die de rechter in de praktijk oplegt en of zij van mening is dat deze boetes in goede verhouding staan tot de draagkracht van deze leerplichtige leerlingen.
De fractie van de PvdA is van mening dat ouders van alle leerplichtige leerlingen voluit aanspreekbaar moeten zijn als het gaat om de schoolgang van hun kinderen en dat ouders, als zij het af laten weten, bestraft, maar soms ook ondersteunt dienen te worden, bijvoorbeeld met een taakstraf of een verplichte opvoedcursus of een geldelijke straf. Wij zouden zeer verheugd zijn met een toezegging van de staatssecretaris dat niet de leerlingen, maar de ouders bij schoolverzuim verantwoordelijk zullen worden gesteld. Wij hebben op dit punt een amendement ingediend. In de leerplichtwet staat nu dat kinderen vanaf 12 jaar zelf verantwoordelijk zijn voor hun schoolverzuim. Dit kan ouders stimuleren zelf geen verantwoordelijkheid te voelen voor de schoolgang van hun kinderen als deze nog jong zijn. Wij menen dan ook dat de leeftijd waarop de leerplichtige leerling zelf aangesproken kan worden, moet worden verhoogd naar het moment waarop de leerling partieel leerplichtig wordt.
Wij constateren herhaaldelijk probleem rondom pesten. De staatssecretaris gaat ervan uit dat het niet erg waarschijnlijk is dat de leerplichtambtenaar een proces verbaal opmaakt tegen een leerling die de school verzuimt. Wij ontvangen echter andere berichten. Dat zijn berichten waaruit blijkt dat leerplichtambtenaren niet erg ondersteunend zijn. Recentelijk heeft mijn fractie een rondetafelgesprek over pesten georganiseerd. Daarin hebben wij deze berichten ook vernomen. Die nemen wij dan ook heel serieus. Mogelijk realiseert de staatssecretaris zich onvoldoende dat nu in pestsituaties de sympathie en steun nog onvoldoende uitgaat naar de slachtoffers en de ouders van die slachtoffers en dat de problemen vaak eenzijdig op hun bordje worden gelegd. Deze discussie wil ik niet nu, maar op korte termijn met de staatssecretaris voeren. Ik wil haar nu één concrete vraag voorleggen. Sommige leerlingen verzuimen school, omdat school hun geen veiligheid kan bieden of omdat zij gepest worden. Graag verneem ik van de staatssecretaris of zij van mening is dat zich situaties kunnen voordoen waarbij onveiligheid of het gepest worden op school ertoe leiden dat leerlingen niet verwijtbaar handelen en dat hen derhalve geen straf kan worden opgelegd.
Voorzitter! Ten slotte deelt mijn fractie het standpunt dat de boete een uiterst middel is. Het spijbelen door leerplichtige leerlingen neemt toe in plaats van af. Deze toename kan niet alleen verklaard worden door een beter registratiesysteem. Mijn fractie is dan ook van mening dat de boete voor leerlingen weliswaar centraal staat in het wetsontwerp, maar dat het in het te voeren beleid slechts een ondergeschikt onderdeel mag zijn. Mijn fractie stelt zich dan ook op het standpunt dat met name de preventie een belangrijke rol moet gaan innemen bij de bestrijding van het spijbelen en van het vroegtijdig schoolverlaten.
Voorzitter: Weisglas
De heer Cornielje (VVD):
Voorzitter! Op 26 oktober 2000 kwam de rechtbank in Rotterdam tot een opmerkelijke uitspraak. De verdachte, een minderjarige leerling, werd ontslagen van alle rechtsvervolging, hoewel de rechtbank het spijbelen wettig en overtuigend bewezen achtte. In een eerste reactie op deze uitspraak heb ik namens de VVD gezegd, de minister van Onderwijs om opheldering te vragen en de zaak aan de orde te stellen bij de behandeling van de Leerplichtwet in de Tweede Kamer. Op dat moment was immers een wetswijziging aan de orde inzake de regionale meld- en coördinatiefunctie. Het was mijn voornemen, zoals in het vonnis staat, de omissie van de wetgever te herstellen. De VVD-fractie waardeert het dat de staatssecretaris reeds op 3 januari een voorstel van wet bij de Tweede Kamer heeft ingediend en niet de uitspraak van de Hoge Raad in dezen heeft afgewacht. Allereerst omdat het voor potentiële spijbelaars duidelijk moet zijn dat spijbelen niet getolereerd wordt. Bovendien gaat het in deze zaak niet zozeer om rechtersrecht, maar om een verschillende interpretatie van het recht door de rechter respectievelijk de wetgever. In haar vonnis wees de rechtbank op twee reparatiemogelijkheden, die zij beide niet in overeenstemming achtte met het legaliteitsbeginsel. De uitspraak van de rechtbank was niet onlogisch, alhoewel de uitkomst, vrijspraak, de VVD-fractie absoluut niet beviel.
Wij zijn het met de regering eens dat er kennelijk onduidelijkheid bestaat over de hoogte van de op te leggen geldboete en dat dus door de wetgever die duidelijkheid moet worden verschaft. Wij danken de regering voor haar antwoord op de vraag naar aanleiding van de nota van wijziging of het opleggen van taakstraffen te voorkomen zou zijn geweest. Gelet op de aanleiding voor dit wetsvoorstel zijn wij het met de regering eens, dat buiten twijfel moet worden gesteld dat in plaats van een geldboete ook een taakstraf moet kunnen worden opgelegd. De VVD-fractie geeft zelfs de voorkeur aan het opleggen van taakstraffen aan leerlingen boven geldboetes. Ik vraag aan de regering hoe het beleid van het openbaar ministerie terzake op dit moment luidt en of er aanleiding is om dit beleid aan te passen. Dan gaat het er dus om of het openbaar ministerie een taakstraf oplegt of een geldboete.
In antwoord op vragen van ondergetekende en destijds collega Korthals – ik verwijs naar de vragen die wij gesteld hebben op 21 maart 1996, nr. 1092 – stelde minister Sorgdrager, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, dat het OM onderscheid maakt in luxeverzuim en signaalverzuim. Het luxeverzuim wordt met een hoge pakkans en straf bestreden, zo deelde zij ons toen mee. Kan de staatssecretaris ons nu of later in een brief informeren over de vraag hoe het luxeverzuim en de opgelegde straffen zich in de afgelopen vijf jaar hebben ontwikkeld. In haar antwoord stelde minister Sorgdrager tevens met het college van procureurs-generaal van oordeel te zijn dat er onvoldoende aanleiding bestaat voor het opstellen van strafvorderlijke richtlijnen inzake de strafrechtelijke handhaving van de Leerplichtwet. Inmiddels zijn we vijf jaar verder. De vaste Kamercommissie heeft een rapport over voortijdig schoolverlaten uitgebracht, in het regeerakkoord van PvdA, VVD en D66 zijn over de uitvoering hiervan afspraken gemaakt en de staatssecretaris heeft de nodige maatregelen genomen. De vraag is nu of er enige harmonisering van de aandacht door het openbaar ministerie is opgetreden en of er nu wel aanleiding bestaat voor het opstellen van dergelijke richtlijnen.
Er zijn veel redenen voor het veelvuldig spijbelen door leerlingen, waarvan ik er één uitlicht. Als een kind zich op school niet veilig voelt, zal het onveilige situaties gaan mijden en dus gaan spijbelen. We weten dat homoseksuele kinderen of kinderen die nog niet goed weten of ze homo- of heteroseksueel zijn, vaak gepest worden op school. Het lijkt erop dat dit pestgedrag toeneemt. Bij de behandeling van het Onderwijsverslag 2000 zal ik de regering vragen om hieraan in de toekomst door de Onderwijsinspectie extra aandacht te laten schenken. Ik kom daar dus nog op terug. Vandaag vraag ik de staatssecretaris om het pesten van homoseksuele kinderen aan de orde te stellen in het Platform uitvoering Leerplichtwet. Hierin is ook het openbaar ministerie vertegenwoordigd. Het aan de orde stellen, zou voor het openbaar ministerie aanleiding kunnen vormen om de schoolverzuimende leerlingen te helpen door het aanpakken van de pestkoppen. Is de staatssecretaris hiertoe bereid?
Uit het verslag is gebleken dat de VVD-fractie in kan stemmen met het wetsvoorstel, maar ik meld dat hier nog maar eens ten overvloede.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Voorzitter! Ik heb even geaarzeld of het nodig was, over deze kleine correctie in de Leerplichtwet nog plenair het woord te voeren, maar ik heb besloten, dat toch te doen, omdat het beeld niet mag blijven hangen dat een geldboete op zichzelf een adequate aanpak van schoolverzuim is. Wij moeten met dit voorstel het loszittende draadje, ontstaan na de uitspraak van de rechter op 26 oktober, vastzetten aan de rand van het vlechtwerk, als onderdeel van de maatregelen die ertoe moeten bijdragen dat leerplichtige jongeren niet ongemerkt de school verlaten.
Ik ben het ermee eens dat in de veelheid van maatregelen een geldboete een ultimum remedium is. Ik vraag de staatssecretaris of uit de wet wel voldoende blijkt dat de taakstraf de voorkeur verdient boven de geldboete, want de uitspraak van de rechter van 26 oktober jongstleden, leidend tot vrijspraak en geen taakstraf, kan de indruk wekken dat dit onvoldoende duidelijk uit de wet blijkt. Graag een reactie van de staatssecretaris.
Binnenkort zal er onder andere worden gesproken over veiligheid op school, het pedagogisch klimaat en het pesten. Ik vind het jammer dat niet gesproken zal worden over schaalvergroting. D66 is er namelijk van overtuigd dat de anonimiteit als gevolg van schaalvergroting wel degelijk bijdraagt aan vroegtijdig schoolverlaten. Dat is nu nog niet keihard te maken, omdat het advies van de Onderwijsraad inzake de effecten van de schaalvergroting op de leerling en het pedagogisch klimaat, dat ons daarin inzicht had moeten verschaffen, er nog niet is. Dat is buitengewoon jammer. Ik hoop dat de staatssecretaris kan toezeggen dat zij al het mogelijke in het werk zal stellen om ervoor te zorgen dat het onderdeel van het advies inzake de effecten van de schaalvergroting op de leerling en het pedagogisch klimaat zodanig tijdig beschikbaar komt dat wij nog in deze regeerperiode daarover kunnen spreken. Het zal duidelijk zijn dat in een dergelijk grootschalig schoolklimaat ongewenst gedrag zoals pesten, en erger, een gemakkelijke voedingsbodem vindt. Pesters doen het, het liefst, anoniem. Pesten verbieden bij wet helpt volgens D66 niet. Wel helpt het creëren van een kleinschalig schoolklimaat, waarin anoniem pesten vrijwel onmogelijk wordt.
Staatssecretaris Adelmund:
Voorzitter! Het gaat vandaag, zoals mevrouw Lambrechts heeft gezegd, om een kleine correctie, een loszittend draadje dat aan de orde kwam op het moment dat er in Rotterdam een uitspraak is gedaan. Daarbij is terecht geconstateerd dat ik niet heb afgewacht wat er verder nog aan uitspraken zal komen. Het openbaar ministerie heeft immers cassatie ingesteld, omdat een aantal mensen zo hun opvattingen hebben over wat er in Rotterdam is gebeurd. Ik wil in ieder geval voorkomen dat notoire spijbelaars, die het spijbelen als hobby hebben, niet meer met een taakstraf achter de broek gezeten kunnen worden. Ik vind dat overigens niet prettig om te doen. Het is echter ongelofelijk belangrijk om de maatschappelijke schade die er is op het moment dat kinderen uitvallen direct aan te pakken. Het gaat dus om een lik-op-stukbeleid, ook waar er echt sprake is van spijbelen.
Een aantal woordvoerders heeft zich nadrukkelijk uitgesproken voor de taakstraf. Ik ben daar ook een groot voorstander van. Dat is ook te zien in de wijze waarop de straffen worden opgelegd. Het zijn vrijwel uitsluitend taakstraffen als het om de kinderen gaat.
Kinderen die naar het VO gaan, zijn nog erg jong. Zij zijn 12 of 13 jaar. Het idee dat als wij hen aansprakelijk stellen voor hun daden de ouders daarvoor niet meer aansprakelijk worden gesteld, kan overigens niets anders dan een misverstand zijn. Dat is dan ook absoluut niet het geval. Aan de orde is een mogelijkheid om naast de ouders ook de leerplichtige jongere aan te spreken op zijn of haar gedrag. Het is absoluut niet zo dat dit wetsvoorstelletje de bedoeling heeft om de ouders vrij te pleiten. Ik moet zeggen dat er veel ouders zijn die elke ochtend keurig de boterhammen beleggen en voor hun kinderen in een zakje doen. Zij verkeren vervolgens de gehele dag in de veronderstelling dat het kind prachtig op school zit, terwijl dat niet het geval is.
Men zal zich nog herinneren dat ik hier een keer samen met de heer Korthals heb gestaan. Ook vanuit Justitie is immers gekeken op welke wijze dit probleem aan te pakken is. Zijn eerste voorstel luidde, althans volgens een heel grote krant in Nederland, dat de ouders van kinderen die spijbelen de toiletten op school schoon moesten maken. Tijdens een daaropvolgend vragenuur heb ik toen gezegd dat het hier om een geheel nieuwe onderhandelingsvoorwaarde voor kinderen gaat: als ik geen zakgeldverhoging krijg, ga ik spijbelen en zorg ik ervoor dat jullie de toiletten op school schoon moeten maken!
Het gaat om een benadering langs twee kanten. Daarbij zijn zowel de ouders als de kinderen aansprakelijk. In zoverre als de ouders nadrukkelijk niets hebben nagelaten of juist iets hebben gedaan inzake stimulering of ondersteuning, moet een jongere aangesproken kunnen worden op zijn of haar gedrag. Het gaat daarbij om de groep vanaf 12 jaar, omdat zij dan in het voortgezet onderwijs zitten.
De aanpak met taakstraffen blijkt ook te werken. De uitspraken van het openbaar ministerie laten in overgrote mate taakstraffen zien. Dat heeft te maken met de keuze tussen ƒ 5000 en ƒ 500. Dat laatste bedrag heeft in relatie tot taakstraffen immers zo'n geringe omvang dat er vrijwel niets meer mogelijk is. Vandaar dat er al sinds 1994 gekozen is voor ƒ 5000.
Ik wil ten aanzien van de strafbaarheid en de strafmaat geen enkele onduidelijkheid laten bestaan. Dat was juist het probleem met de uitspraak in Rotterdam. Er was sprake van strafbaarheid, maar men kon geen uitspraak doen over de strafmaat. Het is de bedoeling om een sanctie op spijbelen te zetten. Dat zal ook naar mijn mening meestal een taakstraf moeten zijn. Het kan ook een geldboete zijn van de tweede categorie. Er is volgens de verslagen van het openbaar ministerie echter voornamelijk sprake van geldboetes als ouders worden veroordeeld. Ik zal de Kamer dat overzicht overigens graag doen toekomen.
Het gaat al met al om het weghalen van onduidelijkheden die sommige rechters in de tekst hebben gevonden. Ik zeg met klem dat er geen enkele inhoudelijke wijziging is voorgesteld in vergelijking met hetgeen in de jaren hiervoor is gewisseld ten aanzien van het aansprakelijk stellen van jongeren.
Er wordt bij jongeren natuurlijk gelijk gedacht aan de draagkracht. Ik zag onder de schriftelijke vragen van de Partij van de Arbeid-fractie ook meteen de vraag hoeveel zaterdagen jongeren moeten werken om de boete te kunnen betalen. Ik wil eenzelfde antwoord geven als ik in de schriftelijke beantwoording heb gedaan: jongeren hóéven nergens last van te hebben. Wie niet érg frequent spijbelt, komt nooit met deze zaak in aanraking. Je moet als jongere echt flink opvallen met schoolverzuim, wil de leerplichtambtenaar naar de rechter stappen. Uit de zaken die er zijn geweest, blijkt dat het echt niet gaat om de jongere die een halve dag per jaar aan het feestvieren is. Zelfs de jongeren die dat wat frequenter doen, komen niet in aanmerking voor dit type traject. Je hoeft dus als jongere nergens last van te hebben. En het overgrote deel van de jongeren heeft ook nergens last van. Ik heb vanmorgen nagevraagd hoe vaak de maximale geldboete wordt opgelegd. Een aantal mensen zei: je mag wel zeggen, dat dit nooit gebeurt. Maar goed, ik sluit niet uit dat het ooit eens is voorgekomen in een geval waarin groot geldelijk gewin aan de orde was met het spijbelen. Dat kan namelijk. Er zijn bijvoorbeeld tegenwoordig internetmiljonairs op het VO. Ik kan mij voorstellen, dat er zorgen zijn over inkomensbeleid, zoals o.a. de heer Rabbae aangaf, maar ik kan dus zeggen, dat de geldboete zelden wordt opgelegd. Meestal wordt een taakstraf gegeven. De jongeren om wie hij zich zorgen maakt, weten al heel goed hoe het is om met de handen te wapperen.
Ook is opvallend, dat het openbaar ministerie zeer veel rekening houdt met de omstandigheden, de ernst en de duur van de overtreding en eventuele eerdere veroordelingen. Dit wordt dus allemaal meegewogen in de strafmaat. Het klinkt alsof wij het hier hebben over criminelen, maar jongeren krijgen als gevolg van dit type uitspraken géén strafblad. Ik heb uitdrukkelijk in de nota laten opnemen, dat het gaat om een overtreding. Men wordt dus niet een leven lang achtervolgt door het opgelopen hebben van zo'n boete.
Enkele leden van uw Kamer, onder wie mevrouw Kortram, hebben de vraag gesteld of de leeftijd voor aansprakelijkstelling niet wat opgetrokken zou moeten worden. Ik denk dat er sprake is van een misverstand, want ouders blijven altijd in eerste instantie aansprakelijk. Het is niet zo dat de aansprakelijkheid van de ouder voor het spijbelen wordt weggenomen en wordt neergelegd bij de jongere. Naast de aansprakelijkheid van de ouders geldt de eigen aansprakelijkheid van de 13- tot 18-jarigen in het VO. De boven 12-jarigen zijn wel degelijk aanspreekbaar op hun eigen gedrag. En wij moeten hen daarop ook vooral aanspreken.
Wij gaan wel heel ver terug in de tijd, als wij de minimumleeftijd voor dat aansprakelijk stellen van de VO-leerlingen verhogen, zoals mevrouw Kortram in haar amendement voorstelt. In feite is de discussie daarover al in 1994 gevoerd. Vanaf die tijd is aangenomen dat de mondigheid van jongeren zo groot is, dat die leeftijdsgrens in de wet kan worden gehanteerd om jongeren zelf op hun gedrag aan te spreken, afgezien van de verantwoordelijkheid van hun ouders. Ik denk dat ouders erdoor worden ondersteund in hun opvoedingstaak. Als alléén de ouders aansprakelijk worden gesteld, worden zij niet ondersteund in hun opvoedingstaak. Ooit waren de heer Korthals en ik het hier in een debat erover eens, dat op die wijze de onderhandelingspositie van de jongeren wordt versterkt en dat wij graag de onderhandelingspositie van ouders en jongeren in balans wilden hebben, zeker bij de categorie heftig puberende jongeren.
Het zal voor mevrouw Kortram nieuw zijn, maar al bij de wetswijziging in 1994 is van de zijde van de regering opgemerkt, dat het medeverantwoordelijk stellen van leerplichtige jongeren van 12 jaar en ouder voor geregeld schoolbezoek niet betekent, dat het primaat van de verantwoordelijkheid voor het nakomen van de verplichting van geregeld schoolbezoek niet langer bij de ouders of verzorgers berust, maar wél dat de jongeren medeverantwoordelijk worden gemaakt. Zo krijgt het in de realiteit ook gestalte. Want echt, het is ongelooflijk ingewikkeld om twee puberende kinderen voor en achter op je fiets te zetten en ze zelf op school af te leveren. Dat lukt niet meer. Zij passen niet meer in de stoeltjes. Je zult ze op dat moment voor een deel een eigen verantwoordelijkheid moeten geven. Je kunt ze hooguit een pakje brood meegeven en zeggen: ik verwacht dat je op school zit. Ik herhaal, dat het gaat om een verantwoordelijkheid die wordt gegeven aan de jongeren, naast de bestaande verantwoordelijkheid van de ouders en verzorgers.
Mevrouw Kortram (PvdA):
U hebt al een aantal keren aangegeven, dat het gaat om medeverantwoordelijkheid. Voor mijn goede begrip vraag ik u het volgende. Bedoelt u dat zich geen situaties kunnen voordoen waarin ouders en kinderen tegelijkertijd aangesproken worden op het spijbelgedrag van die kinderen? Kunnen zich situaties voordoen waarin alleen maar de leerlingen worden aangesproken?
Staatssecretaris Adelmund:
Ik laat dat over aan de rechter. Op het moment dat een zaak voor de rechtbank dient, is het aan de rechter om te bepalen of de ouder verantwoordelijk is, of de leerling aansprakelijk gesteld moet worden. Voor dat moment wordt echter een procedure bij de leerplichtambtenaar doorlopen. Wij kunnen op dit punt niet "macro" afspraken maken, omdat het in dergelijke zaken aan de rechter is. De ouders en jongeren zullen zich voor de rechtbank verweren, waarbij de rechter moet vaststellen wie verantwoordelijkheid draagt.
Mevrouw Kortram (PvdA):
Als ik het goed begrijp, kunnen de ouders, de jongeren of beiden verantwoordelijk gesteld worden, afhankelijk van de uitspraak van de rechter.
Staatssecretaris Adelmund:
Op dit moment onderscheidt het openbaar ministerie verschillende vormen van verzuim. Het wettelijk verzuim is het verzuim dat het schoolhoofd verplicht moet melden. Het absoluut verzuim betreft kinderen die geheel aan de leerplicht worden onttrokken. Verder worden het signaalverzuim en het luxe verzuim, ongeoorloofde afwezigheid om de vakantie te verlengen, onderscheiden. In het geval van luxe verzuim worden ouders aansprakelijk gesteld. Ook bij het absoluut verzuim worden ouders verantwoordelijk gesteld. Het signaalverzuim, spijbelgedrag dat los van de vakanties plaatsvindt, heeft vaak een problematische achtergrond. Daarbij is het aan de rechter om vast te stellen wie verantwoordelijk is.
Ik vind het aangenaam dat leden meeleven met het bijverdienen van leerlingen, die toch vaak de school in plaats van de bijbaan beschouwen als bijzaak. Ik stel het op prijs dat er gedacht is over de vraag hoeveel zaterdagen moet worden gewerkt om een bepaald bedrag te verdienen. Ik ga niet graag de geschiedenis in als voorstander van meer bijbanen voor jongeren. Ik voorkom dat liever. Als ik het boetebedrag verlaag, dan verlaag ik het naar ƒ 500. Er is een relatie tussen de hoogte van het bedrag en de mogelijkheid van het opleggen van een taakstraf. Er kan dan geen doorverwijzing naar Halt of taakstraf meer worden voorgeschreven. Ik zit in die hogere categorie, omdat doorverwijzing naar Halt of een taakstraf juist mogelijk moet zijn voor de bedoelde jongeren. In hun richtlijn met betrekking tot leerplichtzaken stellen ook de procureurs-generaal dat ten aanzien van leerplichtige jongeren een taakstraf wordt geëist. Bij herhaling van verzuim wordt wel eens een geldboete gevorderd, maar slechts als het opleggen van een taakstraf niet mogelijk is. De hoofdroute is het opleggen van een taakstraf. Het bedrag is er om een taakstraf mogelijk te maken. Het opleggen van het bedrag als een boete gebeurt zelden. Als een internetmiljonair spijbelt, kan een rechter wel een dergelijke straf opleggen. Dat staat straks in de wet, als de Kamer dat beslist.
Er zijn terecht zorgen geuit over het feit dat niet al het verzuim samenhangt met plezierige dingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om pesten of onzekerheid rond de seksuele geaardheid. Ik kan mij niet anders voorstellen dan dat een leerplichtambtenaar in dergelijke situaties niet naar de rechter stapt. Bij een school zal altijd bekend zijn hoe een dergelijke situatie in elkaar steekt. Voor een school zal het helder zijn dat iemand afwezig is omdat hij geen plek heeft. De school dient in zo'n geval ruimte te creëren voor de leerling. Zij moet dan niet de leerplichtambtenaar inschakelen om vervolgens ook nog eens naar de rechter te stappen. Als een dergelijke zaak ooit voor de rechtbank komt, zal de rechter deze overwegingen in ogenschouw moeten nemen. Hetgeen wij afspreken over spijbelen, mag niet neerslaan op leerlingen die vanwege pesten afwezig zijn. Hier gaat het natuurlijk om een heel ander geval. Toch past een geruststelling: uit het deze week nog te verschijnen onderwijsverslag blijkt dat ook in 2000 in Nederland sprake is van een veilig en gestructureerd schoolklimaat en dat bijna alle leraren respect tonen voor hun leerlingen, hun zelfvertrouwen bevorderen en bij leerlingen stimuleren dat zij elkaar met respect bejegenen. Ook hanteert men op bijna alle scholen duidelijke gedragsregels en voert een meerderheid van de scholen gericht beleid om het pesten te voorkomen of tegen te gaan. Dit beleid blijkt nodig, omdat veel leerlingen hiermee toch concrete ervaringen hebben. Het beleid moet dus worden doorgezet, maar op heel veel scholen deugt het pedagogisch klimaat.
Ik zal in het leerplichtoverleg aan de orde stellen wat leerplichtambtenaren zouden kunnen signaleren aan typen uitval; de heer Cornielje vroeg hierom. Ook al deugt het op vele scholen, ik deel de zorgen over de scholen waar het niet deugt. Kinderen dragen dergelijke ervaringen immers hun hele leven mee. Bij de uitvoering van de motie-Kortram zal ik bij deze aspecten stilstaan.
De heer Cornielje (VVD):
De bedoeling van mijn opmerking was dat het OM juist de pestkoppen moet gaan aanpakken, zodat het schoolverzuim via een andere route kan worden bestreden.
Staatssecretaris Adelmund:
Ik zal dit graag met Justitie bespreken. Ik herinner mij een artikel in een blad, waarin een jongen die de school inmiddels had verlaten, zei dat hij op school werd gepest en geïntimideerd omdat hij zijn seksuele geaardheid aan het onderzoeken was. Dit geval is in mijn hoofd blijven hangen. Aan dergelijke zaken moet echt het nodige gebeuren. De Emancipatienota die wij volgende week bespreken, vormt eveneens een onderdeel hiervan. Ook in de onderwijssector moeten transparante gedragsregels kunnen worden afgesproken.
De heer Cornielje vroeg verder hoe vaak geldboetes worden opgelegd en hoe het OM daar precies mee omgaat. Ik heb hierover enkele korte opmerkingen gemaakt, maar ik wil u de verdere informatie hieromtrent schriftelijk doen toekomen, zodat u die kunt nalezen. Kortom, over het pesten zijn we nog niet uitgesproken. Het zal onder andere nog aan de orde komen bij de Wet op het onderwijstoezicht. In de alledaagse werkelijkheid binnen scholen zal men echter niet snel grijpen naar het middel van proces-verbaal via de leerplichtambtenaar; men zal andere trajecten inzetten, omdat het probleem vaak veel fundamentelere oorzaken heeft. Als een dergelijke zaak bij het OM komt, dan veronderstel ik dat die altijd zal worden geseponeerd. Ik vraag mij af of iemand überhaupt wel eens voor de rechter heeft gestaan omdat hij gepest werd. Ik zal onderzoeken of er ooit een dergelijke zaak is geweest. Ik kan daar nu niets over zeggen.
De aansprakelijkheid van partieel leerplichtige leerlingen komt aan de orde in het amendement-Kortram. Ik heb eerder gezegd waarom ik het heel graag bij alle leerplichtige jongeren van 12 jaar en ouder wil leggen. Ik denk dat daar van een misverstand sprake is: het is namelijk niet in plaats van de ouders, maar naast de ouders.
Er is natuurlijk een vraag gesteld over de schaalvergroting. Dat kan haast niet anders en wat dat betreft ben ik het ook met de vraagstelling eens. Het is zeker een zaak waarvan ik vind dat deze terecht naar voren wordt gebracht. Daar waar anonimiteit ontstaat, zul je altijd als effect krijgen dat leerlingen makkelijker "duiken" dan in een situatie waarin er geen anonimiteit is. Ik vind echter dat we daar met veel grotere precisie over moeten spreken en daarvoor hebben we onderzoeken nodig. Gelukkig is het zo dat we ons bij het voortgezet onderwijs niet alleen maar enorm grote scholen moeten voorstellen: er zijn ook heel grote besturen met daaronder veel nevenvestigingen. Daar moeten we een preciezer beeld van hebben. Ik hoop van harte daar nog in deze regeerperiode met de Kamer over te kunnen spreken.
De heer Rabbae heeft nog nadrukkelijk gevraagd naar de verantwoordelijkheid van de ouders. Welnu, het gaat mij echt om notoire spijbelaars, want dat is de grootste risicogroep.
Voorts was er nadrukkelijk een vraag over de voorlichting aan ouders en leerlingen over de Leerplichtwet. Ten aanzien van de belangrijkste punten inzake de leerplicht is er inmiddels in begrijpelijke taal nog eens een brochure uitgebracht. Deze is breed verspreid onder de scholen. Ik hoop van harte dat zij hem niet in de kast laten liggen en dat inderdaad de voorlichting aan leerlingen en ouders op dit punt plaatsvindt, want de school is er niet voor de "leukeritis". Het wordt ook vaak niet zo ervaren door de jongeren; het is gewoon een enorme maatschappelijke investering met, naar wij hopen, ook groot maatschappelijk rendement.
Voorzitter! Op deze wijze hebben wij, naar aanleiding van het bijwerken van een wet vanwege een uitspraak in Rotterdam, toch op nogal wat punten een discussie gehad.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Ik ben zeer nieuwsgierig naar de procedure bij de Hoge Raad. Wij hebben nu een wetsvoorstel behandeld en dat wordt op een gegeven moment wet. Wat gebeurt er echter met de procedure bij de Hoge Raad? Heeft het nog enige zin om het aan te houden of is het beter om dat te onderscheppen, als dit, juridisch gesproken, kan? Graag verkrijg ik enige informatie daarover.
Staatssecretaris Adelmund:
Ik dacht zelf nu ook maar eens een lik-op-stukbeleid te doen. Op het moment dat er een onhelderheid is ten aanzien van zo'n belangrijk vraagstuk, moet je dit meteen regelen en de ministerraad is daarmee akkoord gegaan. Op deze wijze is er geen onhelderheid over. Wie een notoire spijbelaar is, wordt in de nek gevat en krijgt via lik-op-stukbeleid, hetzij via de ouders, hetzij via de leerling, direct een maatregel aan z'n broek.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Wat de Hoge Raad doet, is dus eigenlijk meer voor de jurisprudentie?
Staatssecretaris Adelmund:
Er is verwarring over de uitspraak in Rotterdam en ook dat wordt tot op de bodem uitgezocht.
Mevrouw Kortram (PvdA):
Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar uitspraak over pesten. Ik ben daar erg blij mee.
Wat betreft het andere punt dat ons zorgen baart, merk ik het volgende op. Onze fractie vindt niet dat leerlingen geen eigen verantwoordelijkheid moeten dragen of dat het niet zichtbaar zou moeten worden in de wet. Zo zou je het ook kunnen formuleren: je zou het kunnen formuleren vanuit de ouders en je zou het kunnen formuleren vanuit de leerlingen. Wij vinden zeker wel dat leerlingen eigen verantwoordelijkheid moeten dragen. Het punt is alleen: op welke leeftijd moet het gebeuren? Moet het aan de orde zijn op 12, 13 of 14 jaar? Daar zegt onze fractie "nee" tegen. In onze ogen is het zo dat de verantwoordelijkheid dan ligt bij de ouders. De argumenten van de staatssecretaris hebben ons dus niet overtuigd.
Wat betreft het amendement is nu de Kamer aan zet. We hopen natuurlijk dat de Kamer zich ten gunste van dit amendement zal willen uitspreken. Zo niet, dan wil ik nu alvast aankondigen dat de PvdA-fractie van plan is initiatieven te ontplooien, zodat dit punt weer terugkomt in de Kamerdiscussies.
De heer Cornielje (VVD):
Ik ben enigszins verbaasd over deze opmerking. Jongeren vanaf 12, 13 jaar worden in andere wetgeving vaak serieus genomen. Bij echtscheidingsprocedures wordt aan hen gevraagd naar wie zij toe willen. Betekent de uitspraak van mevrouw Kortram dat de fractie van de PvdA in geval jongeren niet meer serieus worden genomen, de lat bij 18 jaar legt?
Mevrouw Kortram (PvdA):
Wij hebben vorig jaar in onze notitie over veiligheid dit standpunt naar buiten uitgedragen. De vraag die u mij nu stelt, kan ik op dit moment niet overzien. Waar veiligheid en leren in het geding zijn, hebben wij dat standpunt. Wij moeten nog een discussie voeren over de vraag of dit standpunt over de gehele linie zal worden uitgedragen.
De heer Cornielje (VVD):
Je neemt jongeren serieus of niet. Wij menen dat je jongeren serieus moet nemen. Op die leeftijd mogen zij op hun verantwoordelijkheid worden aangesproken. Ik vind het jammer dat de fractie van de PvdA dat niet meer wil en de lat hoger wil leggen.
Mevrouw Kortram (PvdA):
Wat het laatste betreft, hebt u gelijk. De lat mag hoger.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Het lijkt erop dat u bezwaar maakt tegen een nieuw voorstel. Wat er ligt is alleen maar een verduidelijking van wat in de wet kennelijk niet duidelijk genoeg was. Het heeft er altijd ingestaan. Als dit nu niet aan de orde was geweest, had u vrede gehad met de situatie.
Mevrouw Kortram (PvdA):
Ik verwijs naar het antwoord aan de heer Cornielje. Wij hebben die lijn vorig jaar ingezet. Ik heb niet gezegd dat de fractie tegen dit wetsvoorstel zal stemmen. Wij vinden dat deze insteek ter discussie moet worden gesteld. Wij ontwikkelen een initiatief.
Mevrouw Lambrechts (D66):
Deze wet is alleen maar een nota van wijziging. Gaat u daarmee instemmen?
Mevrouw Kortram (PvdA):
Wij zijn niet tegen de wet. De fractie van de PvdA vindt dat jongeren van 12, 13 of 14 jaar niet verantwoordelijk moeten worden gesteld voor hun daden als het gaat over verschijning voor een rechter. Het betalen van een boete gaat ons te ver.
Mevrouw Lambrechts (D66):
U haalt de kern uit de Leerplichtwet. Ook de ouders worden aangesproken.
Mevrouw Kortram (PvdA):
Die opmerking zou terecht zijn wanneer wij tegen het wetsvoorstel zouden stemmen. Dat doen wij niet. Wij zullen een initiatief ontplooien.
De heer Rabbae (GroenLinks):
Ik heb begrip opgebracht voor uw vrees, dat in het kader van dit wetsvoorstel wordt gezegd: zij willen mij pakken, maar mij – de vader of moeder – niet gezien. Dat is na de toelichting van de staatssecretaris niet het geval. Ik vind het evenwichtig. Er zijn gevallen waarin de ouders absoluut moeten worden aangepakt. Ik denk aan absoluut verzuim. In dat geval moeten de ouders worden aangepakt en niet het kind. Het is ook denkbaar dat de ouders hun best doen, maar het kind een initiatief neemt. Bij echtscheiding wordt aan een kind van 12 jaar de vraag voorgelegd of het bij de moeder of de vader wil zijn. Dat zijn toch zeer radicale en cruciale beslissingen voor een kind van 12 jaar. De beslissing tot verzuim is ernstig, maar toch aanzienlijk minder cruciaal dan die om er met je moeder of vader vandoor te gaan. Als je het kind vanaf die leeftijd serieus neemt, moet je het ook corrigeren. Als zijn vader en moeder hun best doen maar niet weten, dat het kind zijn eigen agenda heeft, zullen zij dat kind moeten corrigeren, want zij zijn al gecorrigeerd. De ouders moeten gecorrigeerd worden als zij over de schreef zijn gegaan, zoals in het geval van absoluut verzuim. In die zin vind ik het een evenwichtige benadering en daarom had ik geen behoefte aan een tweede termijn. Ik hoop, dat mevrouw Kortram dit ook wil inzien want het bespaart haar enig juridisch werk met een initiatiefwetsvoorstel.
Mevrouw Kortram (PvdA):
Voorzitter! Het moet liggen aan de communicatie. Wij hebben gesproken over het ontplooien van initiatieven en niet over het ontwikkelen van een initiatiefwetsvoorstel. Dat is niet aan de orde en ik zeg dat nadrukkelijk tegen de pers maar natuurlijk ook tegen mijn collega's in de Kamer. De PvdA-fractie meent, dat kinderen vanaf 12 jaar tot en met de partieel leerplichtige leeftijd niet verantwoordelijk geacht mogen worden in die zin, dat zij door een rechter aangesproken kunnen worden op het betalen of het mede betalen van een boete. Wij zijn van mening, dat ouders daarvoor verantwoordelijk zijn en dat zij die verantwoordelijkheid moeten behouden tot de kinderen partieel leerplichtig zijn. Wij zullen de wet steunen, maar wij willen graag deze discussie op een ander moment en in een ander kader met de Kamer voeren. Wij zullen initiatieven in die richting ontplooien. Dat is onze boodschap.
Staatssecretaris Adelmund:
Voorzitter! Ik zal de woorden van mevrouw Kortram gebruiken, want dan blijft het misschien een aangenaam debat: er moet inderdaad sprake zijn van een communicatiestoornis, omdat er geen misverstand over mogelijk is dat ouders altijd aansprakelijk zijn voor hun kinderen. Tegelijkertijd zijn de beslissingsbevoegdheid en mondigheid van jongeren sinds 1994 niet afgenomen. Het tegendeel lijkt meer het geval te zijn. Het kan niet zo zijn, dat we ten aanzien van de mondigheid van jongeren, die sinds 1994 in de wet verankerd is, opeens een andere maatstaf gaan hanteren dan tot nu toe. Deze zaak is ook in het verleden uitgebreid besproken. Natuurlijk wordt nadrukkelijk gekeken naar de ouders, want de ouders blijven verantwoordelijk. Desalniettemin passen de kinderen niet meer in de buggy: op een bepaald moment zul je ook de jongere zelf moeten aanspreken. Dat doet iedereen die met jongeren tussen 12 en 18 jaar omgaat. Altijd zal een opvoeder, leerplichtambtenaar of leraar direct de vraag stellen wat zij zelf deden, welke verantwoordelijkheid zij droegen en hoe zij daarmee omgingen. Het kan niet zo zijn, dat we de mondigheid van jongeren inperken en de rechter alleen aan partieel leerplichtigen kan vragen wat de jongere zelf deed. Ik zie graag sterke opvoeders en sterke ouders maar ik wil hen ook in die positie bevestigen via het juist ook direct aanspreken van de jongeren in hun eigen verantwoordelijkheid. Ouders kunnen niet anders dan dit maximaal stimuleren, schoolgeld betalen en steeds vragen hoe het op school was, maar zij kunnen de kinderen tussen 12 en 18 jaar niet meer aan de hand nemen en afleveren. Sterker nog, het is juist de leeftijdscategorie die het liefst heeft dat je ze bij heel slecht weer op die andere hoek afzet, waar de andere leerlingen je niet zien. Deze jongeren kunnen wel degelijk worden aangesproken op hun eigen gedrag ten aanzien van het spijbelen. Bovendien komt er pas een jongere voor de rechter op het moment dat er flink wat aan de hand is. De school moet het gesignaleerd hebben, de leerplichtambtenaar moet door de school zijn ingezet en een rapport hebben gemaakt en als het echt de spuigaten uitloopt, stapt hij naar de rechter. Er zijn regio's waar de leerplichtambtenaar dat zelden of nooit doet, omdat men binnen de school iets regelt en nagaat welk programma moet gelden.
In de afgelopen jaren is er steeds duidelijker gewezen op de verantwoordelijkheid van jongeren. Naast de aansprakelijkheid van de ouder is er dus een verantwoordelijkheid voor de jongeren. Wat de boete van ƒ 5000 betreft: die maat is genomen om mogelijk te maken dat datgene wat in Rotterdam is gebeurd nooit meer voorkomt. En ik weet dat het woord "nooit" in de politiek zwaar beladen is. In vrijwel alle gevallen zal sprake zijn van een taakstraf en die moet men op kunnen leggen. Die taakstraf moet zich verhouden tot de geldelijke boete en daarom moet die boete van ƒ 5000 in de wet worden vermeld. Dat was al het geval, maar vanwege een omissie kon men die boete niet relateren aan een strafmaat. Die omissie moest weggenomen worden.
Bij de behandeling van de wetswijziging van 1994 is al door de regering opgemerkt, dat het medeverantwoordelijk stellen van leerplichtige jongeren van 12 jaar en ouder voor geregeld schoolbezoek nooit betekent, dat je het primaat van de verantwoordelijkheid voor de verplichting voor geregeld schoolbezoek bij de ouder weghaalt. Je maakt echter op deze manier de jongeren medeverantwoordelijk. Je spreekt een jongere tussen 12 en 18 jaar aan op zijn daden. Dat hoort bij opvoeden. Hij is dan oud genoeg om daarop afgerekend te worden. Daarnaast heeft de ouder een verantwoordelijkheid. Ik zie een dergelijke opstelling als opvoedingsondersteuning en niet als ondermijning, ook niet tegenover de jongere zelf. Het is namelijk heel verfrissend voor jongeren tussen 12 en 18 jaar stil te staan bij datgene wat hun eigen daden tot gevolg hebben.
De geachte afgevaardigde sprak in haar eerste termijn zorg uit. Ik wil bij haar de zorg wegnemen dat geldboetes worden opgelegd aan jongeren die geen geld hebben en dat geldboetes worden opgelegd aan jongeren, terwijl de ouders eigenlijk voor hun daden verantwoordelijk zijn. Nee, dan zal de rechter altijd de ouders aanspreken. Verder vreesde de geachte afgevaardigde dat jongeren geldboetes van een dermate omvang worden opgelegd, dat zij voortdurend moeten gaan werken. Nee, dat zullen altijd taakstraffen zijn. Pas bij herhaling en herhaling en als taakstraffen niet kunnen worden opgelegd, wordt over geldbedragen gesproken. Dan gaat het om uitzonderingen. Ouders zijn en blijven verantwoordelijk, maar jongeren tussen 12 en 18 jaar hebben in 1994 bij wet mondigheid gekregen en het lijkt mij niet dat die mondigheid is afgenomen. Integendeel! Als u mij formeel om een oordeel over het amendement vraagt, zeg ik: ik ontraad aanneming ervan.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, volgende week te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
Sluiting 16.52 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20002001-4619-4626.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.