Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (27585).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! In dit debat naar aanleiding van de veegwet-nieuwe Vreemdelingenwet wil ik twee onderwerpen aan de orde stellen. Het eerste betreft de laatste nota van wijziging. Daarin wordt de termijn waarbinnen men hoger beroep kan aantekenen tegen vreemdelingenbewaring, gesteld op één week. Ik vraag de staatssecretaris waarom is gekozen voor één week. Van 1965 tot 1994 heeft hoger beroep in vreemdelingenbewaringzaken in de wet gestaan met een termijn van twee weken. Waarom is dit niet overgenomen? Is de Abw hier van toepassing, zodat wij zeker weten dat de termijn pas gaat lopen op het moment dat betrokkene op de hoogte is gesteld van de beschikking dat de vreemdelingenbewaring mag voortduren?

Voorzitter! Slaan wij artikel 21, vierde lid, van de nieuwe Vreemdelingenwet erop na, dan blijkt het te gaan om een lid dat als gevolg van een coalitieamendement is toegevoegd. Het betreft de wettelijke bescherming tegen uitzetting van hier geboren of opgegroeide tweedegeneratiekinderen uit migrantengezinnen. Met dit amendement is beoogd, niets anders te doen dan datgene wat al in de desbetreffende circulaire stond: het bieden van een wettelijke basis zodat, mocht de rechtspositie van hier geboren kinderen worden aangetast, in elk geval de Kamer wordt gehoord. Zo staat het in de wet en nu stelt de staatssecretaris in de veegwet voor, alsnog openbareordegronden in de wet op te nemen als weigeringsgrond in verband met het toestaan van voortgezet verblijf aan deze jongeren. Daarmee wordt het effect van het genoemde amendement teniet gedaan.

De staatssecretaris kan dit hebben gedaan omdat op de hoofdregel een piepkleine uitzondering bestaat, namelijk dat wél uitgezet kunnen worden degenen die zijn veroordeeld tot een straf van meer dan 60 maanden voor de handel in verdovende middelen. Zij heeft gelijk als zij stelt dat dit erin moet en dat de coalitie nooit heeft beoogd om een materiële verbetering aan te brengen van deze rechtspositie. Dat klopt. Het is een slimme vondst en komt neer op een goede reparatie, ware het niet dat men hiermee het beoogde doel voorbijschiet. Men regelt nu niet alleen dat die uitzondering alsnog gestand wordt gedaan, maar zet het criterium "openbare orde" als reden voor het weigeren van voortgezet verblijf in de wet. Dit komt niet overeen met de huidige praktijk. De huidige praktijk is wel gegarandeerd in het Vreemdelingenbesluit maar dat besluit kan altijd door de staatssecretaris worden gewijzigd zonder dat de Kamer daarover wordt gehoord. Op die manier wordt aan het coalitieamendement het beoogde effect ontnomen.

Is de staatssecretaris het met mij eens dat openbareordegronden als reden voor het niet toestaan van voortgezet verblijf inderdaad beperkt zijn tot de categorie veroordelingen voor meer dan 60 maanden, wegens handel in verdovende middelen? Zo ja, kan het geschetste probleem dan worden opgelost door die uitzondering in de wet op te nemen? Met andere woorden: "openbare orde" als grond kan worden gehandhaafd, maar daarnaast moet een zin worden opgenomen waaruit blijkt dat het gaat om de categorie: veroordeeld voor meer dan 60 maanden wegens handel in verdovende middelen. Voorzitter! Als wij het hierover eens zijn, wordt tegemoet gekomen aan de standpunten aan beide zijden. Ik meld alvast dat ik een amendement heb voorbereid waarmee een dergelijke zin inderdaad aan de wet kan worden toegevoegd. Een alternatief zou kunnen zijn, een voorhangprocedure te bedingen in verband met een AMvB. Ook wat dat betreft heb ik een amendement voorbereid, maar die werkwijze geniet mijn voorkeur niet omdat dit neerkomt op een inhoudelijke wijziging via de Veegwet die toch gericht is op technische wijzigingen. Dat is zeker tegenover de Kamer geen elegante manier van opereren. Mijns inziens is het een overbodige oplossing, omdat de eerste door mij aangedragen oplossing de werkelijkheid niet verandert, maar de bedoelingen van ons beiden gestand doet.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Mevrouw de voorzitter! Mevrouw Albayrak vroeg waarom de beroepstermijn van twee weken is vervangen door een termijn van een week. Er zijn drie technische argumenten en een politiek argument. Zoals al in de toelichting stond, is gekozen voor een beroepstermijn van een week om een eventuele schadevergoeding zo beperkt mogelijk te houden. Ik vind nog belangrijker, dat samenloop van hoger beroep met de reguliere periodieke toetsing in bewaringszaken zoveel mogelijk wordt uitgesloten. Naarmate de periode langer is, wordt het risico dat die samenvallen groter. Dat leidt tot een heel verwarrende situatie.

Er is ook aansluiting gezocht bij de termijn waarbinnen beroep moet worden ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die betrekking heeft op het afwijzen van een aanvraag in een aanmeldcentrum. Die termijn is in artikel 69 geregeld.

Het politieke argument is, dat een kortere beroepstermijn past in het algehele streven om de procedure te verkorten. Dit gecombineerd met de andere, technische argumenten meen ik dat er voldoende argumenten zijn om er één week van te maken.

Mevrouw Albayrak stelde een vraag over artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht. Zij heeft er zorgen over dat een vreemdeling pas kennisneemt van de uitspraak in beroep als de termijn om in hoger beroep te gaan, die immers slechts kort is, namelijk een week, is verlopen. Dat kan in de praktijk niet. Voor de aanvang van de termijn om hoger beroep in te stellen is bepalend de datum van de in artikel 8.79, eerste lid, bedoelde verzending van de uitspraak. Die datum moet worden beschouwd als de datum van de bekendmaking. In de praktijk betekent dit, dat er altijd meer dan een week tijd is. Men kan de uitspraak live aanhoren. Het duurt dan in de regel nog een dag of wat voordat de uitspraak op schrift is gesteld en wordt verzonden. Pas dan begint de termijn van een week te lopen.

Ik heb de indruk dat voor mevrouw Albayrak het belangrijkst is haar amendement op een als technisch bedoelde wijziging in de veegwet. Zij vreest dat een inhoudelijke wijziging aan de orde is. Zij heeft haar amendement destijds bij de behandeling van de Vreemdelingenwet ingediend. Ik heb het nog eens goed nagelezen. Zij wilde graag dat de tweede generatie jongeren dezelfde bescherming zou blijven genieten die nu geregeld is in de vreemdelingencirculaire en straks in het Vreemdelingenbesluit. Vervolgens hebben wij vastgesteld, dat er kennelijk sprake was van een verschrijving. In het amendement waren onder c. en d. uitzonderingen opgenomen. Lid c. heeft betrekking op situaties waarin sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf naar buiten Nederland. Die jongeren zijn hier dan dus niet meer. Uitzetting is dan ook niet op hen van toepassing. Wij bedachten, dat zij b. bedoelde. Dat is de verwijzing naar het openbareordeaspect. Dat is staand beleid. Het is redelijk en goed om dat wettelijk te verankeren, door opneming in de wet. Er was destijds geen bezwaar tegen het amendement. Nu is gedacht, dat er een verwisseling heeft plaatsgevonden.

Het huidige beleid wordt dus bestendigd, door een wettelijke verankering. Mevrouw Albayrak is echter bang dat wij haar amendement de facto onderuit halen. Dat is geenszins de bedoeling. Bekeken moet worden wat er geregeld is in de vreemdelingencirculaire en straks in het Vreemdelingenbesluit. Daaruit blijkt dat de betrokken jongeren niet onder de bepalingen kunnen vallen, omdat de ernst van de delicten heel precies omschreven is en ook hoeveel jaren zij hier verbleven moeten hebben. Er is één kleine uitzondering, die volgens mij alleen maar historisch verklaarbaar is. Als je hier veertien jaar bent en je tussen je achttiende en je negentiende tot een straf voor vijf jaar veroordeeld bent voor handel in verdovende middelen, zou dat een reden kunnen zijn voor uitzetting. Ik zeg er wel bij dat dit in de praktijk niet zal voorkomen, want als je tussen je achttiende en je negentiende voor zo'n feit veroordeeld wordt, heb je dat feit gepleegd terwijl je nog minderjarig was, want er is altijd een zekere tijd tussen de opsporing en het vonnis. Een minderjarige krijgt geen straf van vijf jaar, dus volgens mij kan hiervan geen sprake zijn.

Mevrouw Albayrak zegt vervolgens dat het toch correcter is om de uitzondering in de wet te regelen, als je een wettelijke verankering geeft aan het aspect van de openbare orde. Dat kan ik volgen, dat is inderdaad een redenering die in strikt juridische zin klopt, maar ik vind het niet nodig, omdat het eigenlijk om een louter theoretische uitzondering gaat.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Maar daarmee zegt u toch impliciet dat u niet die uitzondering bedoelt bij het aanvoeren van gronden op het gebied van de openbare orde, maar de gronden op dat gebied die in het reguliere vreemdelingenbeleid gelden? Dan kunnen wij het vierde lid van artikel 21 toch beter schrappen? Door toe te voegen welke delicten bedoeld worden, sluit je uit dat het ruime begrip "openbare orde" uit het reguliere vreemdelingenbeleid in het bewuste artikel wordt gezet, waarmee de zaak gelijkgeschakeld wordt met het beleid dat al geldt.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik heb steeds begrepen dat het de bedoeling was om met het amendement een wettelijke basis te geven aan de belangrijke regelgeving, verankerd in de Vreemdelingencirculaire en het Vreemdelingenbesluit. Ik ben het daarmee eens. Er is voor gekozen om in de Vreemdelingenwet de inhoudelijke normering te herhalen. Nu zou je de redenering kunnen volgen dat dit onverlet laat dat de zaak te zijner tijd bij AMvB anders kan worden ingevuld. Het begrip "openbare orde" laat daartoe immers wel enige ruimte, dat ben ik met u eens. U zei zelf dat het mogelijk zou zijn, hiervoor een voorhangprocedure vast te stellen, opdat het parlement er ook formeel nog iets over te horen zou krijgen als het Vreemdelingenbesluit een keer mocht worden gewijzigd. Ik vind dit een heel begrijpelijk standpunt, ik kan me herinneren dat ik dit als parlementariër ook wel eens heb ingenomen, maar er is natuurlijk altijd nog de gewone parlementaire controle. En wij weten allebei dat een belangrijk besluit als het Vreemdelingenbesluit nooit ongezien gewijzigd zal worden. De Kamer zal er altijd van op de hoogte worden gebracht en de Kamer kan dus altijd haar zegje doen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Ik meldde zojuist al dat dit mijn terugvaloptie zou zijn, maar die is absoluut niet elegant, want een AMvB mag niet geamendeerd worden, zelfs niet in een voorhangprocedure. De controlemogelijkheden van de Kamer worden dus wel aanzienlijk beperkt. En in mijn optiek is dit onnodig; de door mij beoogde bescherming wordt weggenomen doordat er niet gesproken wordt over die uitzondering. Kunt u mij uitleggen, hoe de in Nederland geboren jongere in het geval in kwestie nog bescherming kan ontlenen aan het vierde lid van artikel 21?

Staatssecretaris Kalsbeek:

U zou gelijk hebben als de Vreemdelingencirculaire of het Vreemdelingenbesluit anders luidde.

De voorzitter:

Volgens mij moet er nu even iets opgehelderd worden. Mevrouw Albayrak spreekt van een terugvaloptie, maar de amendementen waarop zij doelt, lijken toch beide al ingediend te zijn.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Dat klopt, voorzitter.

De voorzitter:

U zei in uw bijdrage dat u erover dacht om ze in te dienen, maar intussen heeft u ze ingediend. Het moet wel duidelijk zijn of het om al ingediende amendementen gaat.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Dank u, voorzitter, het zijn inderdaad beide reeds ingediende amendementen.

Waar was ik ook alweer gebleven?

Staatssecretaris Kalsbeek:

U zei dat ik die bescherming weghaal, maar ik zei dat dit alleen zo zou zijn als het Vreemdelingenbesluit anders luidde. U kunt dan terecht tegen mij zeggen dat ik of een van mijn opvolgers misschien ooit aanvechtingen zal krijgen om het Vreemdelingenbesluit zo te wijzigen als u per se niet wilt. Er zijn dan twee mogelijkheden. De ene is om een wet van het Vreemdelingenbesluit te maken. Het wetsvoorstel daartoe kan geamendeerd worden, maar dat is op zichzelf een lang en moeizaam traject. De andere mogelijkheid is om er een AMvB van te maken met een voorhangprocedure in de Kamer, maar daarbij geldt het recht van amendement niet. Een extra formeel punt is dan wel dat de Kamer erop terug kan komen. Ik relativeer dat in die zin dat het vreemdelingenbeleid in de afgelopen jaren heeft geleerd dat werkelijk elke circulaire die gewijzigd wordt in deze Kamer aan de orde komt, gezien het belang dat daar terecht aan gehecht wordt.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Het wordt nu heel ingewikkeld en heel technisch, maar ik wil hierover toch nog het volgende zeggen. De staatssecretaris geeft de mogelijkheid aan om dit in de wet op te nemen. Bovendien zegt zij dat het besluit het regelt zoals ik het bedoel. Nu is het echter in het Vreemdelingenbesluit geregeld en niét in de wet. Dit betekent dat het op elk moment door een minister of een staatssecretaris gewijzigd kan worden, zonder dat de Kamer daarin wordt gekend. Om die reden heb ik indertijd een amendement hierover ingediend. Dit is eigenlijk een beetje een overbodige discussie, omdat dat amendement al is aangenomen. Ik zeg hier nu dat door de toevoeging die de staatssecretaris voorstelt, zonder de specificatie ingevolge mijn amendement, zij een technische wijziging wil doordrukken die wel degelijk neerkomt op een materiële verruiming. Zij kan wel zeggen dat dit anders is geregeld in het besluit, maar het gaat mij om de wetstekst.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik bestrijd dat echt. U hebt gelijk, als het Vreemdelingenbesluit zodanig is geformuleerd dat het niet die bescherming biedt aan minderjarigen die u wenst. Het enige is dat er een wettelijke verankering komt van het Vreemdelingenbesluit. En dat is precies wat u wilde.

Wat mij betreft, zijn geen van beide amendementen nodig, maar ik verzet mij er niet heftig tegen. Zij kunnen niet veel kwaad; dat is zeker.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ook over dit wetsvoorstel en de daarop ingediende amendementen wordt morgen aan het begin van de middagvergadering gestemd.

De vergadering wordt van 18.25 uur tot 20.00 uur geschorst.

Voorzitter: Weisglas

Naar boven