Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet ter verbetering van de mogelijkheden tot bestrijding van grootschalige verstoringen van de openbare orde (26735);

het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter verruiming van strafrechtelijke mogelijkheden tot handhaving van de openbare orde met het oog op grootschalige ordeverstoringen (26825).

(Zie vergadering van 10 februari 2000.)

De voorzitter:

De heer Santi vraagt heropening van de beraadslaging. Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik wijs de Kamer erop dat bij heropeningen niet het debat wordt herhaald. Zij gaan over een nieuw feit en zijn in het algemeen erg kort.

De heer Santi (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Ik heb er ook niet zoveel behoefte aan om uitvoerig te debatteren, want dat is twee weken geleden al gebeurd. Mijn fractie heeft om heropening van het debat gevraagd, teneinde wijzigingsvoorstellen in te dienen. Administratief is er wat misgegaan, dus ik zal enkele amendementen opnoemen die ik wens in te trekken.

Ik zal beginnen met het wijzigingsvoorstel waarin wordt vermeld dat de duur van de inverzekeringstelling door de rechter-commissaris wordt beperkt tot 5 dagen. Er is dus geen sprake van een tweede verlenging met opnieuw 5 dagen. Dit voorstel is medeondertekend door mevrouw Scheltema van D66. Het amendement dat al op dit punt was ingediend, was al vervangen, dus dit is goed.

De voorzitter:

Misschien is het handig als u aangeeft op welk wetsvoorstel dit amendement betrekking heeft.

De heer Santi (PvdA):

Ik heb heropening gevraagd van de beraadslaging over het wetsvoorstel over de strafvorderlijke ophouding en niet over de bestuurlijke ophouding. Alles wat ik zeg, zal dan ook slaan op wetsvoorstel 26825.

Mijn fractie heeft gemeend wijzigingsvoorstellen te moeten indienen en dat is gebeurd. Er is onder meer een wijzigingsvoorstel ingediend dat achteraf is veranderd door een ander wijzigingsvoorstel, ondertekend door PvdA en D66. Daarmee wilden wij de duur van de inverzekeringstelling door de rechter-commissaris beperken tot maximaal 5 dagen.

Een tweede wijzigingsvoorstel zal door de heer Nicolaï van de VVD worden ingediend en is medeondertekend door mijn fractie. Dit strekt ertoe de strafvorderlijke ophouding bij grootschalige ordeverstoringen te beperken tot misdrijven. Derhalve vallen overtredingen dan niet onder artikel 545 van het Wetboek van Strafvordering.

Het amendement op stuk nr. 8 over de evaluatie van de wet binnen twee jaar trek ik in.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Santi (stuk nr. 8) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Santi (PvdA):

De inhoud van dit amendement zal door mevrouw Scheltema in een motie worden opgenomen. Mijn fractie ondersteunt deze motie.

Wij hebben nadrukkelijk gesproken over toepassing van snelrecht bij grootschalige ordeverstoringen. Op dit punt wenst mijn fractie een motie in te dienen. Wij hebben het gehad over de toepassing van supersnelrecht bij op heterdaad betrapten. Het is belangrijk om de zaak dan snel voor te brengen. Onlangs hebben wij bij Willem II-Feyenoord gezien dat dit mogelijk is.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - het wenselijk is personen verdacht van strafbare feiten begaan in het kader van grootschalige ordeverstoringen zo snel mogelijk te berechten;

  • - het als verdachte op heterdaad betrapt is, mogelijk is die berechting overeenkomstig artikel 375 Wetboek van Strafvordering nog op de dag van de aanhouding te doen geschieden;

  • - het daarbij gewenst kan zijn dat de betrokkene vanaf de aanhouding tot aan de zitting in verzekering zal zijn gesteld;

van mening, dat het gewenst is dat deze wijze van strafrechtelijke afdoening ingeval van grootschalige ordeverstoringen zoveel als mogelijk zal worden gevolgd;

verzoekt de regering te onderzoeken of het wenselijk is de termijn voor supersnelrecht tot twee à drie dagen te verlengen en inverzekeringstelling tevens mogelijk te maken met het oog op verschijning van de betrokkene voor de rechter in verband met een dergelijke supersnelrechtprocedure,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Santi en Scheltema-de Nie. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15 (26825,26735 ).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter! De heer Santi koppelt aan zijn motie het vereiste dat de personen in verzekering gesteld moeten blijven. Is dat nu een vereiste ten aanzien van alle misdrijven of overtredingen die daar kunnen gebeuren? Immers, niet voor alles is inverzekeringstelling mogelijk.

De heer Santi (PvdA):

In de motie wordt uitgesproken dat het nodig is om te onderzoeken tot welke problemen supersnelrecht in de praktijk leidt. Dat heeft mede te maken met het bekende arrest van het hof van Amsterdam van twee of drie weken geleden, waarin duidelijk wordt aangegeven dat er beperkingen zijn om snelrecht toe te passen, zeker als niet de officier van justitie maar de hulpofficier van justitie de dagvaarding uitreikt. Mijn fractie vindt het wenselijk dat gekeken wordt welke problemen dat in de praktijk oplevert en op welke wijze die eventuele problemen ondervangen kunnen worden.

De heer De Wit (SP):

De vraag was of de heer Santi het een vereiste vindt, in het kader van het onderzoek dat hij wil laten verrichten, dat mensen ook in voorarrest blijven totdat het snelrecht heeft plaatsgevonden.

De heer Santi (PvdA):

Het is natuurlijk de vraag of dat toegepast zal worden. Maar normaal gesproken zal er bij grootschalige ordeverstoringen sprake zijn van openlijke geweldpleging. Dan geeft strafvordering de mogelijkheid om voorlopige hechtenis toe te passen.

De heer Rietkerk (CDA):

Kan de heer Santi het verschil aangeven met de snelrechtprocedure die wij nu kennen, ook in het licht van de uitspraak van het gerechtshof dat er wel een bepaalde tijd moet zijn om juridische bijstand te geven?

De heer Santi (PvdA):

In de motie wordt verwezen naar artikel 375 Wetboek van Strafvordering. Daarin wordt gezegd dat als de dagvaarding wordt uitgereikt door de officier van justitie, je ook op diezelfde dag kunt dagvaarden. Dan mag je er ook gevoeglijk van uitgaan dat het harde zaken zullen zijn, omdat de officier van justitie geen dagvaarding zal uitreiken als de zaak voor hem onduidelijk ligt. Dat zal gebeuren wanneer de zaken al bewijstechnisch rond zijn door middel van video-opnamen of nadrukkelijke verklaringen van getuigen.

Voorzitter! Ik heb nog een laatste punt. Ik wil mijn amendement op stuk nr. 10 bij nader inzien intrekken.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Santi (stuk nr. 10) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter! Ik begrijp het betoog van de heer Santi niet helemaal. Ik heb begrepen dat hij er nu naar tendeert voor het wetsvoorstel te stemmen, mits een enkel amendement wordt aangenomen. Ik wil nog een vraag stellen over zijn gewijzigde amendement inzake de beperking van de duur tot 2 plus 5 dagen. Daarin wordt niet de mogelijkheid geschapen om daar nog 5 dagen verlenging bij op te tellen. De voorstellen die nu in het amendement worden gedaan, gelden voor het totale pakket van mogelijkheden van artikel 540 Wetboek van Strafvordering e.v.?

De heer Santi (PvdA):

Zoals het amendement nu is omschreven, is het van toepassing op alle strafbare feiten die vallen onder artikel 540 e.v. Als je praat over de toepassing in het algemeen, dan geldt dat dus ook voor de strafvorderlijke ophouding.

De heer Nicolaï (VVD):

Maar dan doet de heer Santi met dit amendement niet wat met het wetsvoorstel wordt beoogd: een verruiming van de strafrechtelijke mogelijkheden tot handhaving van de openbare orde met het oog op grootschalige ordeverstoringen. Zo heet het wetsvoorstel immers. De heer Santi beoogt met zijn amendement een vermindering, een verenging van de mogelijkheden.

De voorzitter:

Ik wil even iets vragen. Er wordt gesproken over het amendement op stuk nr. 13. De inhoud daarvan is niet gewijzigd. Het is alleen gewijzigd vanwege de ondertekening. Op mijn exemplaar staat althans dat er een nieuw amendement is gemaakt in verband met de wijziging in de ondertekening. Als dat niet zo is, dan moet dat ook even hersteld worden.

De heer Santi (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Dat is juist. De tenaamstelling is gewijzigd.

De voorzitter:

Er is inhoudelijk dus niets gewijzigd?

De heer Santi (PvdA):

Inhoudelijk is er niets veranderd.

De heer Nicolaï (VVD):

Daar ging mijn vraag ook niet over. Het amendement ligt nu voor en ik begrijp het amendement niet, omdat het volgens mij geen verruiming maar een verkleining betekent.

De voorzitter:

Had u dat dan niet in het vorige debat moeten vragen? Of was het amendement toen nog niet ingediend?

De heer Nicolaï (VVD):

Toen was het amendement inderdaad nog niet ingediend.

De voorzitter:

Dan is mijn vraag toch terecht. Ik vroeg mij namelijk opeens af of u dat niet eerder had kunnen vragen.

De heer Santi (PvdA):

Ik kan op de vraag van de heer Nicolaï antwoorden dat het wel degelijk een verruiming is. In de stukken is aangegeven dat de regeling op zichzelf een dode letter in de wet is, dus eigenlijk niet wordt toegepast. De bedoeling is om die regeling nu toe te gaan passen bij grootschalige ordeverstoringen en dat betekent een verruiming, omdat het dan gaat om feiten waarvoor normaliter niet wordt gedacht aan voorlopige hechtenis. Het is meer een ordemaatregel, zoals ik al uiteen heb gezet in het plenaire debat, geen straf en geen voorlopige hechtenis. Het betekent dus het dichten van een gat in de regeling als een ordemaatregel wordt toegepast waar eerder voorlopige hechtenis niet kon worden toegepast.

De heer Nicolaï (VVD):

Ik begrijp nog steeds niet hoe de heer Santi kan betogen dat dit per saldo een verruiming is. Volgens mij gaat hij nu voor alle gevallen waarin rechterlijke bevelen gegeven kunnen worden, dus niet alleen de verruiming die voorlag, de duur van 12 dagen terugbrengen naar 7 dagen. Eigenlijk was de duur zelfs langer dan 12 dagen, want het was "onverwijld", wat al is ingeperkt tot maximaal 2 dagen. Het terugbrengen van 12 dagen naar 7 dagen is dan toch geen verruiming, maar een beperking?

De heer Santi (PvdA):

Ik vind het geen beperking. De minister heeft uitgelegd dat het ook van toepassing zal zijn op gevallen van grootschalige ordeverstoringen waar zelfs werd gedacht aan toepassing van voorlopige hechtenis, waarvoor zwaardere eisen gelden. U kunt het mij drie keer vragen, maar volgens mij is het een verruiming.

De heer Nicolaï (VVD):

Ik heb nog een andere vraag, voorzitter. De heer Santi mag natuurlijk tegen het wetsvoorstel zijn. Dat bepaalt hij zelf met zijn fractie; daar gaan wij niet over. Als nu echter zou blijken dat de uitvoerbaarheid, door het op deze manier in te perken, zozeer in het gedrang zou komen dat eigenlijk niet meer van een reële, effectieve wettelijke regeling gesproken kan worden, zou hij dan zijn standpunt willen heroverwegen?

De voorzitter:

Ik denk dat die vraag pas beantwoord kan worden als wij het antwoord van de bewindspersonen hebben gehoord.

De heer Nicolaï (VVD):

Dat betekent dat u eigenlijk voor de heer Santi zegt dat hij daar wel naar luistert en naar aanleiding daarvan tot heroverweging zou kunnen komen?

De heer Santi (PvdA):

Als de minister hier antwoord op heeft gegeven, zal er vervolgens een wijs besluit over worden genomen door mijn fractie.

De heer Schutte (GPV):

De heer Santi heeft na afloop van de vorige termijn een reeks amendementen ingediend. Mijn vraag is of het amendement op stuk nr. 9 nu nog steeds op tafel ligt. Of is dat vervangen door een nieuw amendement?

De heer Santi (PvdA):

Mijn excuses dat ik daar nog niet duidelijk over ben geweest. Het amendement op stuk nr. 9 wordt inderdaad ingetrokken. Daar is een nieuw amendement voor in de plaats gekomen.

De voorzitter:

Aangezien het amendement-Santi c.s. (stuk nr. 9) is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Er is ook met instemming van mijn fractie heropening gevraagd over de wijziging van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 540 e.v. De ministers zullen zich ongetwijfeld de frisse tegenzin herinneren waarmee ik namens de D66-fractie het debat over de verruiming van de artikelen 540 e.v. inzette. Tijdens het debat heeft de minister mij ervan kunnen overtuigen dat het mogelijk kan zijn dat er bij grootschalige ordeverstoringen sprake is van een gat in de strafrechtelijke handhaving bij misdrijven, waar weliswaar voorlopige hechtenis mogelijk is, maar niet altijd verwezenlijkt zal kunnen worden. Overigens verschillen de meningen, ook van deskundigen, nogal over de mate waarin dit het geval is, zeker nu wij een verruimde definitie van openlijke geweldpleging kennen, waarbij wel regelmatig voorlopige hechtenis mogelijk zal zijn. Ik heb dit punt uitvoerig in mijn fractie besproken, zoals ik ook heb toegezegd in deze Kamer. Het gaat ook niet om zomaar iets. Het gaat om de introductie van een soort tussenprocedure, een procedure tussen die van voorlopige hechtenis en die van strafvorderlijke inverzekeringstelling bij strafbare feiten, gepleegd in het kader van grootschalige ordeverstoringen, in.

De voorgestelde procedure houdt een aantal verbeteringen in, waarmee wij instemmen. Echter, er blijft één klemmend probleem over: de duur van de inverzekeringstelling die de rechter kan bevelen. Het gaat om 5 dagen die met nog eens 5 dagen kunnen worden verlengd. Het doet wat merkwaardig aan dat voor de zwaardere procedure van voorlopige hechtenis maximaal 10 dagen inbewaringstelling mogelijk is en dat voor die tussenprocedure ook een maximum van 10 dagen wordt geïntroduceerd. Naar het oordeel van de D66-fractie zou de procedure van artikel 540 van het Wetboek van Strafvordering van kortere duur moeten zijn dan die van de voorlopige hechtenis.

In het voorstel wordt uitgegaan van een duur van in beginsel 5 dagen, met de mogelijkheid van verlenging. Ons komt het alleszins redelijk voor om het bij die duur van 5 dagen te laten en geen verlenging mogelijk te maken. In het totaal kan het dan bij grootschalige ordeverstoringen toch uitkomen op 7 dagen vastzetten. En dat voor situaties waarvoor hoogstwaarschijnlijk geen gevangenisstraf zal worden opgelegd. En dat alles in het belang van de openbareordehandhaving! Een vrijheidsbeneming van 7 dagen lijkt ons al een zeer vergaande maatregel. Om de oorspronkelijke plannen te redresseren, is door de heer Santi en mij het amendement op stuk nr. 13 ingediend, waarmee wij beogen de oplegging door de rechter-commissaris terug te dringen tot 5 dagen, zonder dat verlenging mogelijk is.

Ook lijkt het zinvol de verruiming van de procedure niet verder te doen strekken dan nodig is. De ruime formulering van de oorspronkelijke artikelen in het Wetboek van Strafvordering zag op een herhaling van strafbare feiten en zekerheidstelling. Het element van zekerheidstelling en herhaling wordt op een bepaalde manier losgelaten. Die verruiming waarbij directe zekerheidstelling mogelijk wordt, is naar het oordeel van D66 alleen gewenst bij misdrijven. Dat is verwoord in het amendement op stuk nr. 14 van de heer Nicolaï, de heer Santi en mij. Dat is dus een kleine inperking, terwijl aan de andere kant overeind wordt gehouden dat strafbare feiten, niet zijnde misdrijven, gewoon conform de oorspronkelijke regeling kunnen worden aangepakt, zij het voor kortere duur.

Voorzitter! Met het uitzicht op het Europees kampioenschap voetbal wordt een aantal niet mis te verstane maatregelen genomen, maatregelen ook waarvan nog moet blijken of ze nodig en uitvoerbaar zijn. Het komt ons alleszins redelijk voor dat niet te lang wordt gewacht met de evaluatie van de nieuwe regeling van artikel 540 e.v. van het Wetboek van Strafvordering om de doeltreffendheid en uitvoerbaarheid in de praktijk te toetsen. Die wenselijkheid wil ik vastleggen in de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het voorstel tot verruiming van de strafrechtelijke mogelijkheden tot handhaving van de openbare orde met het oog op grootschalige ordeverstoringen een uitbreiding van het strafvorderlijke instrumentarium introduceert;

van mening, dat het wenselijk is dat binnen de termijn van twee jaren na de inwerkingtreding van de wet deze nieuwe modaliteit op zijn doeltreffendheid en uitvoerbaarheid in de praktijk wordt getoetst;

verzoekt de regering een zodanige toetsing te doen plaatsvinden en de Kamer daarvan verslag te doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Scheltema-de Nie, Santi en Nicolaï. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16 (26825,26735 ).

De heer Schutte (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Uit de reeks amendementen die wij hebben gekregen en die voor een deel ook weer zijn verdwenen, blijkt wel dat de discussie over dit onderwerp voortgaat. Kennelijk waren wij een paar weken geleden nog niet aan stemming toe.

Aan het einde van de tweede termijn zal duidelijk zijn dat de fracties van GPV en RPF grote reserves hadden bij dit wetsvoorstel. Zij hadden hiervoor twee redenen. De hoofdreden is dat de strafvordering niet te gemakkelijk moet worden ingezet voor de handhaving van de openbare orde. Dit is daarvoor een oneigenlijk instrument. Wij hebben dit gekoppeld aan de vraag of dit instrument een wezenlijke toevoeging levert aan het bestaande instrumentarium. Wij kwamen tot de conclusie dat dit zeer twijfelachtig is als wij de bestuurlijke ophouding mogelijk maken. Dit was wat ons betreft de stand van zaken twee weken geleden.

Nu liggen twee amendementen voor die een aanvulling op het wetsvoorstel kunnen zijn. Het punt van de beperking tot misdrijven is zeker winst. Als het deze kant opgaat, is hiermee een duidelijke begrenzing aangegeven dat niet voor ieder delict zomaar een bijzonder instrument kan worden toegepast. In die zin zal ik dit steunen.

Het tweede amendement dat een beperking tot 5 dagen beoogt, lijkt op het eerste gezicht ook sympathiek tegen de achtergrond van de wens een bijzonder instrument alleen dan in te zetten als het echt nodig is. De stelling was echter nu juist dat wij niet konden volstaan met het bestaande instrumentarium aangevuld met bestuurlijke ophouding, bijvoorbeeld omdat dit maar maximaal anderhalve dag inverzekeringstelling kan betekenen. Het wetsvoorstel bood een ruimere mogelijkheid, maar het amendement doet daarin weer een stap terug. Dit brengt mij op de vraag of dit wetsvoorstel nog wel enige toegevoegde waarde heeft als ook dit amendement wordt aanvaard. Het verschil tussen de mogelijkheid van bestuurlijk ophouden, eventueel meermalen toegepast, en dit instrument wordt zo wel erg gering. Ik vraag de regering hierop een duidelijk antwoord te geven, aansluitend op de vragen die de heer Nicolaï al heeft gesteld, omdat dit amendement natuurlijk een bredere werking heeft dan alleen op het punt waarover wij vandaag discussiëren.

Aan de hand van het antwoord van de bewindslieden zal ik mijn standpunt nader bepalen of wij, alles afwegende, het wetsvoorstel al of niet zullen steunen.

De heer Nicolaï (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Ik vind het belangrijk om te beginnen met het feit dat wij het ingrijpende deel van het pakket voorstellen van het kabinet hier niet meer bespreken, omdat daarover voldoende duidelijkheid bestaat. De VVD-fractie is daar uitdrukkelijk voor en er tekent zich ook een duidelijke Kamermeerderheid voor af. Bij deze heropening vandaag bespreken wij de strafvorderlijke aanvullende mogelijkheid, waarbij voor de VVD-fractie het grootste punt van twijfel was of deze wel echt nodig is. In de tweede plaats hebben wij ons afgevraagd of dit de situatie nu beter maakt of erger, want wij vonden dat andere al vrij erg.

In de tweede termijn heb ik al gezegd dat het nut wat ons betreft voldoende is aangetoond. Op deze manier ontstaat de mogelijkheid om toch iets te doen aan de concrete gevallen waarover de minister van Justitie heeft gesproken, bijvoorbeeld van openlijke geweldpleging of andere ernstige feiten die niet voor voorlopige hechtenis in aanmerking komen. Die mogelijkheid zou dan weer worden ondermijnd door die onmogelijke constructie dat je twee keer langs de rechter-commissaris moet en nog een keer in de herkansing mag.

Het tweede punt was de vraag of dit het nu beter of erger maakt. Onze zorg was dat de bestuurlijke ophouding al heel ver gaat en dat het te ver gaat als je daar nog eens artikel 540 e.v. bovenop legt. Onze conclusie is dat het tegendeel wordt bereikt: wij zijn er zelfs beducht voor dat er meer druk op het andere instrument, de bestuurlijke ophouding, ontstaat als het strafvorderlijk deel niet wordt aangenomen of zozeer in zijn uitvoerbaarheid wordt ondermijnd dat het niet meer effectief zou zijn. Die druk bestaat eigenlijk nu al: het CDA pleit voor langer dan 12 uur, de Raad van State pleit ervoor en verder kennen wij de roep van burgemeesters en politie. De VVD vindt die 12 uur erg lang en is van mening dat de tijd zo kort mogelijk moet zijn: men moet zo snel mogelijk overgaan naar het gedifferentieerde, op het individu gerichte instrument van de strafvorderlijke methode, omdat daarin wel aan alle garanties van het strafrecht is voldaan. Wij vinden dat er per saldo een verbetering plaatsvindt omdat de bestuurlijke ophouding niet wordt opgerekt, maar juist kan inkrimpen en er vervolgens via een nette, individuele strafrechtelijke lijn verder kan worden gehandeld. Ik maak de vergelijking die de minister ook maakte, namelijk met de procedure voor de voorlopige hechtenis: in deze procedure moet de verdenking minstens even zwaar zijn en moet er sprake zijn van een heterdaad; er moet een bijzondere grond voor vasthouding bij de ernstige ordeverstoringen zijn, namelijk de vrees voor herhaling; de voorgestelde procedure van de inverzekeringstelling kent meer garanties dan die van de voorlopige hechtenis, omdat men sneller voor de rechter komt en omdat de procedure korter duurt.

Eén onderdeel van het betoog van het kabinet vonden wij, evenals andere Kamerleden, niet overtuigend: voor alle strafbare feiten, dus ook voor overtredingen, wordt de verruimingsmogelijkheid geïntroduceerd. En dat terwijl de minister van Justitie in zijn voorbeelden vooral sprak van gevallen waarin om bepaalde redenen een voorlopige hechtenis net niet mogelijk was, maar waarvoor toch een instrument beschikbaar moest zijn. Dit was ook voor ons een belangrijke overweging, maar dan moet het voorstel wel zodanig worden aangepast dat overtredingen worden uitgesloten, zodat dit instrument alleen geldt voor misdrijven die ernstig genoeg zijn om deze procedure op los te laten. Hierbij zijn de gevallen wellicht iets lichter dan bij voorlopige hechtenis, maar de waarborgen zijn groter en de duur is korter.

Naar aanleiding van het amendement van de leden Santi en Scheltema wil ik nog het volgende opmerken. Ook wij hebben dit instrument zeer kritisch bekeken omdat wij vonden dat het niet te ver moest gaan. Maar ik ben bang dat de uitvoerbaarheid en effectiviteit van het instrument met de beperking van 12 tot 7 dagen worden ondermijnd. Ik probeerde dit ook bij interruptie aan de kaak te stellen. Natuurlijk mag elke fractie tegen dit wetsvoorstel zijn, maar het stoort mij dat fracties die zeggen voorstanders te zijn, de uitvoerbaarheid met een dergelijk amendement belemmeren. Maar voordat ik hierover mijn slotoordeel uitspreek, wil ik eerst horen wat de minister van Justitie over de uitvoerbaarheid heeft te zeggen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Heeft de heer Nicolaï niet gelezen dat de wet er zelf van uitgaat dat in beginsel binnen 5 dagen kan worden opgetreden? Nu zijn er 2 dagen toegevoegd voor de officier van justitie en eventueel een dag voor de bestuurlijke ophouding, die eraan voorafgaat. Ik denk dus dat ons amendement in beginsel genoeg tijd. Bent u het in dezen met mij eens of leest u het wetsvoorstel anders?

De heer Nicolaï (VVD):

Ik ben het zeker niet met u eens. Dit wetsvoorstel beoogt een verruiming van de mogelijkheden. Zojuist probeerde ik aan te geven dat ik uw amendement een beperking van de mogelijkheden vindt, ook omdat het betrekking heeft op iets wat nu niet aan de orde is: het heeft namelijk niet alleen betrekking op de verruiming, maar op alle gerechtelijke bevelen conform artikel 540 e.v. van het Wetboek van Strafvordering. Ook om die reden vind ik het amendement een curieuze beperking, juist omdat wij zoeken naar extra mogelijkheden. Misschien moet u dan maar gewoon tegen het wetsvoorstel zijn.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

De heer Nicolaï lijkt nu voor het gemak te vergeten dat hier sprake is van een gigantische verruiming. Wij steunen overigens de verruiming van artikel 540 e.v. van het Wetboek van Strafvordering met die strafbare feiten waarop voorlopige hechtenis staat. Op dit aanzienlijke aantal misdrijven was deze procedure tot voor kort niet van toepassing. Ik vind dat bepaald geen peanuts. Ook al zou er besloten worden tot een inkorting van de termijn in de reservefase, dan is er per saldo nog steeds sprake van een verruiming.

De heer Nicolaï (VVD):

Daarover zijn wij het klaarblijkelijk niet eens. Mevrouw Scheltema geeft overigens ook zelf aan waarom haar amendement niet al te gelukkig is. Het besluit over de verlenging met 5 dagen is immers al ingebouwd. Over een dergelijke verlenging zal een nieuw besluit moeten worden genomen en voor een dergelijk besluit zullen dan ook redenen moeten worden aangegeven. Mevrouw Scheltema sluit deze mogelijkheid uit, maar als er redenen zijn voor een verlenging, moeten wij blij zijn dat de mogelijkheid hiertoe ook bestaat.

Voorzitter! Ik hoor graag van het kabinet of de uitvoerbaarheid hierdoor in het gedrang komt. Dat is namelijk van groot belang voor het eindoordeel van mijn fractie. Verder wil ik weten of hier nog wel sprake is van de gezochte verruiming. Hoe verhoudt een en ander zich overigens tot de zojuist genoemde uitspraken van het hof over het supersnelrecht? Hier is immers de mogelijkheid van de verdediging om zich goed voor te bereiden in het geding.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Ik kan het kort houden, want ik heb al eerder aangegeven dat de SGP-fractie, mede door de verdediging van de minister van Justitie, overtuigd is geraakt van de wenselijkheid van het wetsvoorstel dat strafvorderlijke ophouding regelt. Daarbij is het voor ons van belang dat is gekozen om een bestaande regeling te moderniseren. Essentieel is dat een grondslag voor de ophouding wordt gevonden in de individuele verdenking. Verder vinden wij het een goede zaak dat een aantal waarborgen wordt uitgebreid, zoals de maximering van de inverzekeringstelling. Verder was het voor ons een belangrijke overweging dat het wenselijk is om een langduriger vrijheidsbeneming strafrechtelijk in te kaderen. Uitbreiding van de duur van de bestuurlijke ophouding wordt namelijk door ons niet beschouwd als een wenselijke optie.

Ik heb nog een enkele vraag over de amendementen op de stukken nrs. 13 en 14. In het amendement op stuk nr. 13 wordt voorgesteld de inverzekeringstelling door de rechter-commissaris op een maximale duur van 5 dagen te stellen, zonder dat een verlengingsmogelijkheid wordt geboden. Is dit amendement niet strijdig met de wenselijk geachte verruiming van het wetsvoorstel? In hoeverre ondergraaft dit amendement de centrale doelstelling van het wetsvoorstel?

Het is duidelijk dat het amendement op stuk nr. 14 minder ingrijpend is. Met dit amendement wordt beoogd de onmiddellijke inverzekeringstelling te beperken tot misdrijven. Is echter ook dit niet een te vergaande inperking van het wetsvoorstel? Zijn er geen voorbeelden van overtredingen te geven die ook aan de openbare orde raken? Ik kan mij voorstellen dat de minister het met het oog hierop onwenselijk vindt om deze beperking aan te brengen. Op dit moment kan ik dat niet overzien en daarom hoor ik graag het oordeel van de minister.

De heer Rietkerk (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Ik zal mij namens de CDA-fractie beperken tot de amendementen en moties die nu nog voorliggen. Ik had mij voorbereid op de vier amendementen van de PvdA-fractie, maar kort voor dit debat bleek dat deze amendementen zijn ingetrokken, een onstuimige maar waarschijnlijk noodzakelijke stap.

Overleg binnen de coalitie – ik zal daar later nog op ingaan – heeft deze heropening noodzakelijk gemaakt. Ik zie deze amendementen dan ook als een knipoog naar de regering. Ik heb nog enkele vragen over het amendement van de PvdA- en de D66-fractie op stuk nr. 13. Zo hoor ik graag hoe het kabinet het effect van dit amendement op de capaciteit van de rechterlijke macht inschat. Voorts heb ik zojuist in een interruptie verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof van Amsterdam. Daarin wordt in het belang van juridische bijstand van mensen die bij dit wetsvoorstel betrokken zijn, er juist voor gepleit om de juridische bijstand ook qua tijd goed te plaatsen. Hoe zit het dus met die uitspraak? Hierover is net ook even een discussie gevoerd. Ik kan zeggen dat ik het toch zie als een beperking van de mogelijkheden. Ik heb het amendement goed gelezen en ik kom tot de conclusie dat het niet alleen betrekking heeft op dit strafrechtelijk ophouden, maar ook op andere onderdelen van artikel 540. En dat lijkt mij niet goed.

De vraag die hier alles mee te maken heeft, is: is dit amendement uitvoerbaar? Ook uit mijn vragen blijkt al dat voor de CDA-fractie dit amendement niet echt nodig is.

Ik kom te spreken over het amendement op stuk nr. 14 van de VVD-fractie, gesteund door de PvdA-fractie en de D66-fractie of andersom. Ook hierover zijn er geen warme gevoelens bij de CDA-fractie. Ik had overigens het idee dat het kabinet bij zijn duidelijke beantwoording in eerste en tweede termijn de VVD-fractie had overtuigd van de noodzaak van het strafrechtelijk ophouden in de huidige vorm. Hiervoor verwijs ik naar het slot van het debat, waarin is opgemerkt dat, wanneer strafrechtelijke ophouding in deze vorm niet doorgaat, het amendement van het CDA over de verlenging bij bestuurlijk ophouden weer in beeld komt. De Raad van State heeft hier ook op gedoeld. Dit betekent mijns inziens dat, afhankelijk van de verschillende reacties, er eerst gestemd moet worden over het strafrechtelijk ophouden.

De heer Nicolaï (VVD):

Ik ben benieuwd waarop de heer Rietkerk zijn hoop baseert dat de VVD-fractie wel eens voor het amendement van het CDA kan zijn.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb gezegd dat ik aan het slot van het debat van de woordvoerder van de VVD-fractie, de heer Nicolaï, begrepen heb dat de VVD voor het wetsvoorstel zou stemmen, als er op dat moment stemmingen zouden zijn. Nu is er evenwel een wijziging aan de orde, die het geheel wat verzacht en naar mijn idee wat uitholt. Wanneer er dus gestemd wordt over strafrechtelijk ophouden, even afgezien van het antwoord van het kabinet, bestaat het risico dat daar geen meerderheid voor is in de Kamer. Nogmaals, tegen deze achtergrond wil ik eerst over strafrechtelijk ophouden stemmen. Immers, de heer Nicolaï heeft aan het eind van de tweede termijn opgemerkt dat het amendement van het CDA terzake meer in beeld komt. Dat wordt in feite bevestigd door minister Korthals.

De heer Nicolaï (VVD):

Ik begrijp uw redenering, maar ik moet opmerken dat dat amendement niet zozeer bij de VVD-fractie in beeld komt. Ik gaf aan dat de druk groter zou worden.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik blijf bij mijn indruk dat de VVD-fractie overtuigd was van het nut van het voorstel. Mijns inziens gaat het ook om de relatie met de openbare orde. Hiermee sluit ik aan op de woorden van de heer Van der Staaij: misdrijven kunnen leiden tot ernstige grootschalige ordeverstoringen, alsook bepaalde overtredingen. Ik wil graag dat het kabinet toelicht welke overtredingen tot ernstige verstoringen van de openbare orde kunnen leiden. De heer Korthals heeft de vorige keer in tweede termijn gezegd dat wanneer lichte feiten, dus overtredingen, erop gericht zijn om de openbare orde ernstig te verstoren, het goed is dat mensen kunnen worden vastgezet. Ik kijk naar het doel van de wet: grootschalige, ernstige verstoringen van de openbare orde tegengaan. Ik ben er nog niet van overtuigd dat de overtredingen daarbij "gestreept" kunnen worden.

Er is een motie over een evaluatie ingediend, maar ik heb begrepen dat naar aanleiding van verzoeken van de Kamer al meermalen is toegezegd dat er geëvalueerd wordt. De heer Schutte heeft gevraagd om een geëigende evaluatie volgens iedere wet en anderen hebben gevraagd om bepaalde evaluaties omrent het EK. Wat mijn fractie betreft zijn die toezeggingen helder, tenzij de regering daar anders over denkt. In dat geval hoor ik dat straks wel. Waarschijnlijk heeft de coalitie een motie nodig om nog eens om een evaluatie te vragen die eigenlijk al een aantal malen is toegezegd, zullen wij ook niet moeilijk doen om na te gaan wat wij met de motie zullen doen.

Er is ook een motie ingediend over supersnelrecht. Omdat ik deze nog niet heb kunnen lezen, is het mij nog niet helder wat het effect van het aannemen ervan is, anders dan dat ook in het wetsvoorstel staat dat er zo snel mogelijk gehandeld zal moeten worden. Ook nu zijn er mogelijkheden voor snelrecht. Ik zou graag van de minister willen horen hoe hij het onderzoek dat in feite is aangekondigd, ziet in het licht van de huidige jurisprudentie en de huidige mogelijkheden.

Laat het duidelijk zijn dat het CDA voor beide wetsvoorstellen blijft zoals die zijn voorgesteld door het kabinet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! GroenLinks heeft er de afgelopen weken weinig misverstand over laten bestaan dat beide wetsvoorstellen, bestuurlijke en strafvorderlijke ophouding, op grote bezwaren stuiten bij de fractie, omdat zij hoe dan ook een aanzienlijke verruiming betekenen van de mogelijkheden tot vrijheidsbeneming in het licht van de openbare orde. Er liggen nu een aantal amendementen voor die de reikwijdte van artikel 540 Wetboek vanStrafvordering aanzienlijk beperken: beperking tot de misdrijven en beperking in de duur van de vrijheidsbeneming.

Het zal niet verbazen dat GroenLinks in principe positief staat tegenover deze amendementen. Ik heb er wel een vraag bij aan de minister. Het lijkt mij een zo aanzienlijke beperking van het wetsvoorstel, dat ik mij afvraag hoe het zich verhoudt tot de intentie van het wetsvoorstel. Dit betreft de amendementen afzonderlijk, maar zeker ook gezamenlijk. Ik vraag me zelfs af of het zich niet destructief ten opzichte van het wetsvoorstel zou kunnen verhouden. Ik zou daar graag een reactie van de minister op krijgen.

Op het eerste gezicht staan wij positief tegenover deze amendementen...

Minister Korthals:

Voorzitter! Geldt dit ook als het amendement destructief is tegenover het wetsvoorstel? Is mevrouw Halsema er dan ook nog positief over?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dat is een terechte vraag. Volgens mij zal het dan ingetrokken moeten worden en kan het alleen maar leiden tot tegenstemmen. Dan hoef ik er ook geen oordeel over te geven.

Een positief oordeel over de amendementen hoeft niet vanzelfsprekend te leiden tot een positief oordeel over het voorliggende wetsvoorstel. Mijn fractie behoudt er voorlopig grote twijfels over of je ondanks de aanscherping per amendement alsnog voor het wetsvoorstel zou moeten stemmen. Zeker met de beperkingen gaat artikel 540 Wetboek van Strafvordering steeds meer lijken op een verlichte vorm van voorlopige hechtenis. Maar dan blijft het nog steeds ruim, want de normale voorlopige hechtenis kan alleen toegepast worden als er een strafbedreiging is van meer dan vier jaar, en bij lang niet alle misdrijven die in aanmerking komen voor artikel 540 Wetboek van Strafvordering is dat het geval. Bij voorlopige hechtenis is er de eis van het belang van strafrechtelijk onderzoek. Dat is hier ook afwezig.

Hoewel ik de intenties van PvdA en D66 begrijp om artikel 540 Wetboek van Strafvordering te willen beperken, vraag ik mij toch af of hun eigen beperkingen wel voldoende tegemoetkomen aan de meer principiële bezwaren die zij hebben geuit tegen het introduceren van een vorm van voorlopige hechtenis op grond van lichtere feiten, daar waar deze niet bestond. Ik vraag me af of bij de verschillende fracties instemming met de amendementen ook zou moeten leiden tot instemming met de wet. Ik ben daar zeer benieuwd naar.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter! Ook ik had een aantal slimmigheden bedacht naar aanleiding van de amendementen die we in het weekend hebben gekregen van de heer Santi. Dat is echter allemaal niet meer nodig. Twee weken geleden, in het debat over deze twee wetsvoorstellen, is het standpunt van de SP-fractie geweest dat wij vinden dat wij op dit moment te ver gaan met deze beide wetsvoorstellen. Aan de ene kant is het een verscherping van de strafrechtelijke mogelijkheden en aan de andere kant is er de bestuurlijke ophouding, ook een verruiming van de bevoegdheden van de overheid tegenover de vrijheden van de individuele burger. Onze bezwaren zijn in ieder geval niet weggenomen door de twee amendementen die op dit moment resteren.

Voordat ik daaraan toekom, heb ik een vraag aan de bewindslieden, met name aan de minister van Justitie, over het snelrecht in Tilburg en dan gekoppeld aan artikel 540. We hebben gisterenavond – het geldt in ieder geval voor mijzelf – uitgebreid op een aantal zenders kunnen zien hoe het in zijn werk is gegaan dit weekend, afgelopen zondag. Het OM-busje kwam zo! Op die manier werd het ook gezegd. Zijn de mensen gearresteerd op basis van artikel 540 of is dat niet het geval? En als artikel 540 wel had kunnen worden toegepast, waarom is dat dan niet gebeurd? Ik wil graag de reden horen.

In de debatten over dit onderwerp hebben wij gesproken over de toepassing van snelrecht en is een daartoe strekkende motie ingediend. Ik heb begrepen dat in Tilburg snelrecht wordt toegepast. De methode waarop dat gebeurt, spreekt mij heel erg aan. De vraag is of dit geen navolging verdient in het kader van de wetsvoorstellen die wij hier bespreken. Zou dat geen beter alternatief zijn?

Het amendement op stuk nr. 13 is een aantrekkelijk amendement omdat de termijn beperkt wordt tot 2 plus 5 dagen en mogelijk één dag erbij. Terecht wordt van veel kanten de vraag gesteld, wat dan precies het onderscheid is met de normale voorlopige hechtenis. Kunnen de bewindslieden daarop ingaan?

Hetgeen wordt voorgesteld in het amendement op stuk nr. 14 is in mijn ogen inderdaad een verbetering van het wetsvoorstel, maar de verruiming van het oorspronkelijke wetsvoorstel zit er nog in. Op basis van dit amendement blijft namelijk nog steeds voor ieder misdrijf voorlopige hechtenis toegestaan. Aan de ene kant is het dus een beperking, maar aan de andere kant een verruiming.

Mevrouw de voorzitter! Per saldo zijn op dit moment onze bezwaren tegen beide wetsvoorstellen niet weggenomen.

Minister Korthals:

Mevrouw de voorzitter! Als ik goed geïnformeerd ben, liggen er nu twee amendementen voor en zijn er twee moties ingediend. Bovendien is er het probleem dat één van de amendementen door een enkeling als destructief wordt aangemerkt, terwijl dat diegene ook nog de kans ontneemt om voor het wetsvoorstel te stemmen.

De voorzitter:

Volgens mij kunnen de leden alleen zich afvragen of het destructief is. Als het destructief is, kan het niet ingediend worden.

Minister Korthals:

Voorzitter! Tegen de heer Rietkerk zou ik willen zeggen dat er tevoren geen overleg met de regering geweest is. Of de Paarse partijen onderling overleg hebben gehad, weet ik niet. Misschien is er wel Kamerbreed overleg geweest. De amendementen zijn volledig voor rekening van de indieners. Het is goed dat ik dat zeg, want het amendement van de heer Santi wordt door mij bepaald niet met gejuich begroet.

De heer Santi en mevrouw Scheltema hebben een amendement voorgesteld dat beoogt de mogelijkheid van verlenging van de inverzekeringstelling te schrappen. Daarover wil ik graag een aantal dingen zeggen. Mevrouw Scheltema zegt, dat de periode van 10 dagen ongeveer gelijk is aan de tijd van de voorlopige hechtenis. Dan weet zij niet hoelang een voorlopige hechtenis kan duren. Men krijgt eerst inverzekeringstelling. Die kon nog een keer verlengd worden. Dan krijg je de inbewaringstelling. Dat komt samen neer op 6 dagen en kan dan nog 10 dagen duren voor de bewaring. En dan begint pas de gevangenhouding. Die duurt 30 dagen en kan maximaal verlengd worden tot 100 dagen. Binnen die periode moet dan de dagvaarding zijn ingediend. De voorlopige hechtenis kan dan zelfs nog voortgaan.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik heb in mijn betoog heel duidelijk aangegeven dat het om de inbewaringstelling ging en daarvoor staat maximaal 10 dagen. Inbewaringstelling is ongeveer vergelijkbaar met inverzekeringstelling. Ik weet natuurlijk dat er bij de voorlopige hechtenis nog veel meer mogelijkheden zijn, maar daar gaat het nu niet om. Het gaat nu om die tussenfase van inverzekeringstelling en inbewaringstelling.

Minister Korthals:

Voorzitter! Ik heb gezegd wat ik heb gezegd.

Ik ga nu in op de verlenging. Ik wil daarbij vooropstellen dat de wet de mogelijkheid van verlenging nu al kent. Het wetsvoorstel voegt die mogelijkheid dus niet toe. Onmiddellijke inverzekeringstelling voor een termijn van 5 dagen met een verlenging van 5 dagen is thans reeds mogelijk als de verdachte zich niet bereid verklaart een bevel na te leven of de gevraagde zekerheid niet stelt. Het amendement schrapt die bestaande mogelijkheid. Dat is wel degelijk een beperking, terwijl in de considerans staat dat een verruiming is bedoeld. Het gaat evenwel nog verder. Het amendement schrapt de eveneens bestaande mogelijkheid om de inverzekeringstelling te verlengen in het geval dat een rechterlijk bevel niet is nageleefd. Dat is het gewone geval. Eerst wordt een rechterlijk bevel gegeven. Als dat niet wordt nageleefd, wordt de verdachte in verzekering gesteld. Ook deze inverzekeringstelling kan thans worden verlengd, als het grote gevaar voor herhaling nog steeds bestaat. Het amendement schrapt die mogelijkheid. Het staat dan ook min of meer haaks op de strekking van dit wetsvoorstel, dat de hanteerbaarheid van deze procedure juist beoogt te verruimen en te verbeteren.

De procedure van de rechterlijke bevelen biedt naar mijn mening onvoldoende mogelijkheden tot ordehandhaving, als de mogelijkheid van inverzekeringstelling tot 5 dagen wordt beperkt. Ik benadruk dat deze procedure niet alleen is bedoeld voor de situatie van grootschalige ordeverstoring. Zij moet een aanvaardbare oplossing mogelijk maken in alle gevallen waarin voorlopige hechtenis niet kan worden toegepast. Ik noem het huiselijk geweld en belaging, hetgeen mevrouw Scheltema ongetwijfeld zal aanspreken. Indien schending van een bevel van de rechter-commissaris tot een vrijheidsberoving van maximaal 5 dagen kan leiden, betekent dat een aanmerkelijke beperking van de effectiviteit ten opzichte van de huidige situatie. Daarbij stip ik aan dat dwingend uit de wet volgt dat de betrokkene moet worden vrijgelaten zodra het grote gevaar voor herhaling is vervallen. Met name bij meerdaagse ordeverstoringen zal dit betekenen dat zelden verlenging zal worden gevorderd. Het gevaar duurt daarvoor immers zelden langer dan 5 dagen. In andere situaties, zoals huiselijk geweld en belaging, kan dat gevaar echter wel degelijk bestaan. U moet zich voorstellen dat zeker bij huiselijk geweld niet te snel zal worden ingegrepen. Als op een gegeven moment toch op basis van deze artikelen tot inverzekeringstelling wordt overgegaan, moet die ingreep effectief kunnen zijn. 5 dagen zijn dan zo voorbij. Het lijkt mij geen goed idee om de huidige mogelijkheid van verlenging voor die situaties te schrappen. Het is ook geen goed signaal om de mogelijkheden die de wet nu voor die gevallen biedt beduidend minder effectief te maken.

Mogelijk is het amendement vooral bedoeld voor het geval waarin dit wetsvoorstel onmiddellijke inverzekeringstelling expliciet mogelijk maakt. Dat is de situatie waarin onmiddellijke inverzekeringstelling wordt bevolen, omdat een rechterlijk bevel herhaling toch niet kan voorkomen. Het is in beginsel denkbaar om het amendement in zijn werking tot dat geval te beperken. Daarom wil ik specifiek ingaan op de vraag of het schrappen van de mogelijkheid van verlenging in die situatie wenselijk is. Er zijn naar mijn mening drie redenen waarom dat niet wenselijk is.

De eerste reden is gelegen in het amendement op stuk nr. 14, waarin wordt voorgesteld deze mogelijkheid van onmiddellijke inverzekeringstelling te beperken tot het geval waarin verdenking van misdrijf bestaat. Ik wijs erop dat deze beperking tot het geval van misdrijf met zich brengt dat er niet veel verschil meer bestaat met de gevallen waarin de gewone inverzekeringstelling van mensen zonder woonplaats in Nederland is toegelaten. Dat kan namelijk bij elk misdrijf; het is dus precies hetzelfde. Als dan ook nog de mogelijkheid van verlenging van de inverzekeringstelling wordt geschrapt, wordt het wel erg aantrekkelijk om de gewone inverzekeringstelling te gebruiken voor preventieve doeleinden. Die gewone inverzekeringstelling kan immers in totaal maar liefst 6 dagen duren, namelijk 3 dagen voor de hulpofficier van justitie en 3 dagen voor de officier van justitie. De gronden voor voorlopige hechtenis behoeven tijdens deze inverzekeringstelling nog niet aanwezig te zijn en de verwachting van gevangenisstraf evenmin.

De heer Santi (PvdA):

Ik heb een korte opmerking over hetgeen de minister zegt. Wij herhalen nu wat in voorgaande debatten is gesteld. U geeft voorbeelden aan waarmee u opnieuw artikel 67A, lid 3, miskent. Bij het opleggen van voorlopige hechtenis wordt getoetst of de uiteindelijke straf minder zal zijn dan de duur van de voorlopige hechtenis. In dat geval wordt geen voorlopige hechtenis toegepast. In de uitbreiding – in de stukken wordt het modificatie genoemd – wordt het mogelijk om iemand in voorlopige hechtenis te nemen zonder die toets. Ook als een officier van justitie weet dat hij geen gevangenisstraf kan vorderen, kan hij toch nog de ordemaatregel opleggen. U moet niet doen alsof u de minder zware optie kiest omdat de verdachte op die manier beter af is. Dat is absoluut niet het geval.

Minister Korthals:

Toch kan voor de officier van justitie de verleiding ontstaan om binnen de huidige situatie te kiezen voor de minder zware ordemaatregel in plaats van de zwaardere maatregel, namelijk de voorlopige hechtenis.

Voorzitter! Samenvattend wordt het risico van misbruik van de gewone inverzekeringstelling door dit amendement sterk vergroot. Dat kan niet de bedoeling van de indieners zijn. De extra waarborgen die de procedure van de rechterlijke bevelen biedt, zoals de verplichting tot dagvaarding en de vroegtijdige inschakeling van de officier van justitie en de rechter-commissaris, zijn dan immers niet van toepassing. Ik hoop ook duidelijk te hebben gemaakt dat de mogelijkheid van verlenging bij de door het wetsvoorstel toegevoegde grond, als deze toch beperkt wordt tot misdrijven, helemaal niet zover gaat. Zij betekent de facto alleen dat bij groot gevaar van herhaling een iets langere vrijheidsbeneming mogelijk is dan enkel voor de opheldering van een gepleegd strafbaar feit.

Daarmee kom ik op de tweede reden waarom een dergelijk amendement met beperkte strekking mijns inziens niet wenselijk is. Ik heb al aangegeven dat de wet inverzekeringstelling en de verlenging daarvan mogelijk maakt, als de verdachte aangeeft het bevel niet te zullen naleven. Dat betekent dat diegene die ruiterlijk toegeeft een bevel niet te willen naleven of de gevraagde zekerheidstelling niet te betalen, maximaal 10 dagen vrijheidsbeneming riskeert. Zijn inverzekeringstelling kan immers worden verlengd. Anderzijds riskeert de verdachte die wel van alles wil beloven maar wiens belofte op grond van ervaringen in het verleden volstrekt ongeloofwaardig is maar maximaal 5 dagen. Dat zet een premie op oneerlijkheid.

De derde reden is dat inperking van de mogelijke inverzekeringstelling tot 5 dagen in dit geval naar mijn mening de effectiviteit van deze procedure zou schaden. 5 dagen inverzekeringstelling zal in veel gevallen kunnen volstaan. Uit de wet vloeit dan ook dwingend voort dat de verdachte moet worden vrijgelaten als er geen groot gevaar voor herhaling is. Juist ook bij de Europese kampioenschappen, die enkele weken duren, kan het wenselijk zijn om in gevallen waarin dit gevaar duidelijk niet geweken is, de betrokkene nog een paar dagen langer vast te houden dan de eerste 5 dagen.

Ik vat alles nog eens samen. Het amendement schrapt de bestaande en met het oog op de effectiviteit noodzakelijke mogelijkheden tot verlenging. Daarmee komt het in strijd met de doelstelling van dit wetsvoorstel. Het beperkt de mogelijkheden tot strafrechtelijke handhaving van de openbare orde, in plaats van dat het die verruimt. Beperking van de reikwijdte van het amendement tot de toe te voegen grond voor onmiddellijke inverzekeringstelling is evenmin wenselijk. Het zou misbruik van de gewone inverzekeringstelling in de hand werken, een premie zetten op oneerlijkheid en de effectiviteit met het oog op de Europese kampioenschappen ernstig schaden. Ten slotte wil het amendement dat de verdachte binnen een periode van 5 dagen voor de zittingsrechter komt. Over de haalbaarheid van die wens heb ik al iets gezegd: deze verstrakking zet de zaak onder druk. De verplichting tot dagvaarding is een nieuw element in het wetsvoorstel. Het is een extra waarborg, die de wet nu nog helemaal niet kent en die door dit wetsvoorstel wordt ingevoerd. Het is een van de elementen die maken dat dit wetsvoorstel een zeer goed afgewogen geheel vormt, waarvan de versterking van waarborgen voor de verdachte een belangrijk onderdeel vormt. Het belang van die verplichting tot dagvaarding binnen 10 dagen is bovendien tweeërlei. Verreweg het belangrijkste is de verplichting tot voorafgaande dagvaarding zelf. Die bewerkstelligt immers dat iedereen – politie, officier van justitie en rechter-commissaris – zich er heel goed van bewust zijn dat de zaak niet kan worden geseponeerd. De verdenking moet op de openbare terechtzitting worden hardgemaakt. Dat is een belangrijke waarborg dat niet tot lichtvaardige inverzekeringstelling wordt besloten. Het tweede aspect is de lengte van de termijn. De termijnbepaling van 10 dagen beoogt te voorkomen dat de zaak te lang blijft liggen. Er moet redelijk snel duidelijkheid komen over de gegrondheid van de verdenking. Een gang van zaken als na de Eurotop, toen betrekkelijk lang onduidelijk bleef of op grond van artikel 140 Wetboek van Strafrecht zou worden vervolgd, moet worden vermeden. Beide doelstellingen van deze verplichting tot dagvaarding worden met een termijnbepaling van 10 dagen volledig bereikt. Waarom zou de zaak dan verder op scherp moeten worden gezet? Het belang van de verdachte is daar bovendien ook niet altijd mee gediend. Ik vestig er nogmaals de aandacht op dat het weekend in die 5 dagen kan vallen. De tijd om de verdediging dan goed voor te bereiden is zeer krap. Ik wijs in dit verband met nadruk – ik denk dat de beide indieners zich daarvan ook rekenschap hebben gegeven – nog eens op artikel 265, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Daar staat dat tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend en de dag van de terechtzitting in beginsel een termijn van ten minste tien dagen moet verlopen en dat – dan komt het – in geval door de rechter-commissaris overeenkomstig de zevende titel van het vierde boek bevelen tot handhaving van de openbare orde zijn gegeven, een termijn van ten minste vier dagen moet verlopen. Er kan dus niet binnen 4 dagen gedagvaard worden. Er moeten ten minste 4 dagen zitten tussen het geven van het rechterlijk bevel en de dag van de terechtzitting. Dat zal dan ook het geval moeten zijn als de rechter-commissaris iemand onmiddellijk in verzekering stelt. Het belang van de betrokkene bij een goede voorbereiding van de terechtzitting is in dat geval immers zeker niet minder groot.

Aanvaarding van het amendement komt er dan ook op neer dat de terechtzitting, in het geval de betrokkene onmiddellijk in verzekering wordt gesteld, per definitie op de vijfde dag moet plaatsvinden. Dat kan dus een zaterdag of een zondag zijn. De wet zou er dan toe verplichten om in sommige gevallen op zaterdag dan wel zondag een terechtzitting te houden. Dat lijkt mij ook onwenselijk. Ik wil helemaal niet uitsluiten dat onder omstandigheden een terechtzitting in het weekend kan plaatsvinden, maar om een regeling zo in te richten dat de wet daartoe in sommige gevallen verplicht, lijkt mij niet wenselijk. Het zou de rechterlijke macht, die in dergelijke weken toch al onder druk staat, ook nodeloos belasten, nog afgezien van de vraag of men het zou willen om op een zondag recht te spreken.

De heer Santi (PvdA):

Voorzitter! Ik hoor nu de minister iets zeggen over de capaciteitsproblematiek. Hij heeft aan het eind van de tweede termijn nog nadrukkelijk gesteld dat de capaciteit bij de rechterlijke macht voldoende is. Hij heeft zelfs gezegd dat aan het eind van het jaar de capaciteit is ingehaald. Bovendien vind ik het jammer dat wij ons blijven concentreren op dat ene evenement, het EK 2000. Wij praten over grootschalige ordeverstoringen, maar omtrent het EK 2000 zijn kennelijk afspraken gemaakt met de rechterlijke macht. Dat heeft de minister van Binnenlandse Zaken ook gesteld. Dus men zal daar voorzien zijn. De minister zegt zelf dat het bij artikel 540 meestal gaat om grootschalige ordeverstoringen, waarbij mensen met allerlei waarborgen worden aangehouden. In de nota staat dat het dan om een zware verdenking gaat, dus niet om zomaar een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Het gaat echt over zaken waarbij het bewijs toch wel min of meer vaststaat, want anders zou de verlenging ook niet kunnen worden gevraagd. Het zijn zaken waarbij bewijs te over is en waarbij de verdediging niet in de knel komt. Bovendien neem ik aan dat een officier van justitie, die wil dagvaarden volgens het ongewijzigde voorstel, wel zeker van zijn zaak is. Hij zal toch niet op hoop van zegen gaan dagvaarden, want dat zou heel gek zijn. Als de officier van justitie klaar is, heeft de verdediging ook een vol dossier en kan dan normaal te werk gaan. Als u dat soort evenementen organiseert, moet erin voorzien zijn dat de logistiek gaat werken. Ik weet niet waarom u het doet voorkomen alsof daarmee de verdediging in haar belangen geschaad is. Bovendien kan, als de dagvaarding uitgereikt wordt door de officier van justitie, op korte termijn gedagvaard worden. Dan is die termijn waarover u spreekt niet van toepassing.

Minister Korthals:

Voorzitter! Voorzover ik weet, heb ik het nog niet over het probleem van de capaciteit van de rechterlijke macht gehad. Ik heb drie redenen aangegeven waarom ik tegen het amendement ben en ik heb nog een praktische reden gegeven. Deze komt er kort gezegd op neer dat men ingevolge artikel 265, lid 1, in ieder geval een vierdagentermijn in acht moet nemen na de dagvaarding, voordat de terechtzitting kan plaatsvinden. In het voorstel van de heer Santi, waarin hij de inverzekeringstelling wil beperken tot 5 dagen, terwijl in de wet ook al wordt gezegd dat de terechtzitting in die periode moet plaatsvinden, kan de terechtzitting dus alleen op de vijfde dag plaatsvinden. Ik heb gezegd dat die vijfde dag in de praktijk kan vallen op zaterdag of zondag en dat dat uiteraard zeer onwenselijk is. Ik zou het prettig vinden als ook de Partij van de Arbeid voor dit wetsvoorstel stemt. We zouden er in die zin uit kunnen komen, dat we toch kijken naar een verkorting van de termijn. Ik zou zelf het liefste een termijn van 8 dagen zien, maar de heer Santi zal dan ongetwijfeld de voorkeur geven aan 7 dagen. Het weekend valt er dan in ieder geval buiten. Het kan dan in een termijn van 4 en 3 of 4 en 4; het kan ook in een termijn van 7 dagen. Mijn voorstel is dat het amendement in die zin wordt gewijzigd, willen wij gezamenlijk met een grote meerderheid en wellicht met de steun van GroenLinks dit wetsvoorstel kunnen aannemen. Wij hebben dan allemaal een nuttige bijdrage aan dit debat geleverd.

De heer Santi (PvdA):

Voorzitter! Het gaat mij om de belangen van de verdachte. "Een dagje meer of een dagje minder" lijkt me een wat moeilijke en te simpele afweging. Voordat de heer Rietkerk deze opmerking gaat maken, wil ik zeggen dat ik hierover niet heb overlegd met de minister. Dat zou je bijna denken, omdat de minister nu een handreiking doet. Dat is dus niet het geval.

Minister Korthals:

Voorzitter! Mijn voorstel blijft staan richting de heer Santi. Ik heb dus, los van de inhoudelijke bezwaren die ik heb, het praktische probleem aangegeven. Ik vind de termijn zelf te kort. Ik zou deze liever langer hebben, maar de gedachte dat vrijwel de hele Kamer ervoor zou kunnen zijn, spreekt mij aan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik wil de minister niet tot donderdag in spanning laten zitten. Hij heeft mijn eerste termijn kennelijk niet goed gehoord. Ik wil alvast aangeven dat een wellicht positief oordeel over de amendementen wat ons betreft niet leidt tot een positief oordeel over de wet. Wij houden principiële bezwaren tegen de wet.

Minister Korthals:

Voorzitter! Hier moet ik mee leven.

De heer Rietkerk (CDA):

Voorzitter! Ik heb toch nog een vraag aan de minister. Zowel in eerste als tweede termijn heeft de minister erop gewezen dat het ritme van 2 dagen en vervolgens 5 dagen en nog eens 5 dagen heel logisch is. Ik begrijp nu dat hij een aanbieding doet, namelijk 8 dagen, om de Kamer daarachter te krijgen. Dat is uiteraard zijn goed recht. Stapt hij daarmee van het ritme af waarover hij vanuit zijn tenen gesproken heeft?

Minister Korthals:

Ja, daar stap ik dan vanaf. Zelfs een minister van Justitie kan niet in alles zijn zin krijgen. Je hoopt dat je in gemeen overleg, zoals dat tot nu toe goed gelopen is, met de Kamer tot een oplossing te komen die in ieder geval in praktische zin ook aanvaardbaar is.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Ik waardeer de flexibiliteit van de minister. Ik waardeer met name dat hij aangeeft dat hier met hem nog over te praten is. Hij geeft daarmee tegelijkertijd aan – het zou immers ook een afzwakking zijn van het voorstel zoals het er oorspronkelijk lag – dat het wel degelijk mogelijk is om binnen het kader van de wet toch iets van termijnen af te knabbelen. Dat is ook naar zijn gevoel mogelijk. Het is goed dat we dat hier kunnen vaststellen. Ook al is de doelstelling van de wet verruiming, dan kun je de verruiming realiseren op verschillende posten. Je kunt het door de verruiming van de categorieën realiseren, terwijl je dan iets van de termijn afknabbelt en ook andersom. Dat is pure winst. De minister heeft wel gelijk met die 4 dagen met betrekking tot artikel 265. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dit niet heb gezien. Ik moet dit meenemen naar mijn fractie en zal het betrekken in mijn overweging en beoordeling.

De heer Schutte (GPV):

Komt de minister nu met een nota van wijziging waarin hij een nieuw bod doet, of geeft hij de indieners van de amendementen mee dat zij er zelf nog eens over na moeten denken?

Minister Korthals:

Misschien kan hierover nog overleg plaatsvinden tussen de fracties van PvdA en D66 en de regering. Ik zou het fraaier vinden als de indieners hun amendement wijzigden.

De heer Santi (PvdA):

Ik hoor dat D66 aanneemt dat de uitspraak van de minister over de termijn voor het dagvaarden volgens artikel 265 juist is. De minister vergeet echter artikel 375 en de bepalingen voor dagvaarden door de politierechter. Ik wijs erop dat artikel 265 van toepassing is bij de meervoudige strafkamer. Dit zijn wel zaken die duidelijk gesteld moeten worden. Wij moeten alles goed op een rijtje zetten voordat wij het bos in worden gestuurd met onduidelijke informatie.

Minister Korthals:

Dat klopt, maar bij bijvoorbeeld openlijke geweldpleging, waarbij over het algemeen vrij ingewikkelde strafzaken lopen, mogen wij er toch van uitgaan dat de zaak al snel voor de meervoudige strafkamer komt.

De heer Santi (PvdA):

Wij hebben altijd gesproken over openlijke geweldpleging en artikel 540. Het gaat dan over zaken waarbij sprake is van zware verdenking van een strafbaar feit. Dit houdt in dat men al zeker is van de zaak. Openlijke geweldpleging komt in de regel voor een politierechter, tenzij er sprake is van moord en doodslag. De minister probeert het nu mooier te maken dan het is.

Minister Korthals:

Voorzitter! Wanneer een strafzaak ingewikkeld is, behoort zij verwezen te worden naar de meervoudige kamer. Zeker openlijke geweldpleging in de nieuwe vorm kan leiden tot een ingewikkelde strafzaak en dus tot een verwijzing naar de meervoudige strafkamer. Ik noemde maar één voorbeeld los uit de pols.

De heer Santi (PvdA):

De minister weet dat het busje van het openbaar ministerie, waar de heer De Wit het over had, goed heeft gefunctioneerd. Vorige week was ik op bezoek in Middelburg en daar hebben ze dit gedemonstreerd. Zondag is uitgekomen dat via Compas meteen gedagvaard kan worden. De officier van justitie die dit uitlegde, gaf aan dat alles ingevoerd kon worden en dat er niets moeilijks aan was om voor openlijke geweldpleging een dagvaarding uit te brengen. Dat is dus het punt niet, en volgens mij ook niet voor de rechtbank.

Minister Korthals:

Voorzover ik weet – maar ik weet er ook nog niet alles van – is er zondag gedagvaard op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht inzake het niet opvolgen van ambtelijk bevel. Dat is natuurlijk wat anders dan een tenlastelegging op grond van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Verder is er volgens mij ook gedagvaard op grond van overtreding van de noodverordening van de gemeente Tilburg.

Voorzitter! Het amendement van de heer Nicolaï, mevrouw Scheltema en de heer Santi strekt ertoe de vernieuwing die dit wetsvoorstel brengt op het terrein van de onmiddellijke inverzekeringstelling, tot misdrijven te beperken. Van het begin af aan stond ook mij voor ogen dat de mogelijkheid tot onmiddellijke inverzekeringstelling die dit wetsvoorstel toevoegt, met name bedoeld is voor het geval er sprake is van verdenking van misdrijven. Vooral bij verdenking van misdrijven kan het in de rede liggen om, als er groot gevaar is voor herhaling, bij grootschalige ordeverstoringen tot onmiddellijke inverzekeringstelling over te gaan. Dit amendement beklemtoont dat. Ik kan daar dan ook mee instemmen.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik heb een vraag over de consistente lijn die de minister hanteert. Hij heeft eerder gezegd dat het goed is dat mensen kunnen worden vastgezet wanneer lichte feiten – dat zijn overtredingen – erop zijn gericht om de openbare orde ernstig te verstoren. Neemt de minister nu afstand van die uitspraak?

Minister Korthals:

Daar neem ik geen afstand van. Maar in dat geval is er natuurlijk een bevel van de rechter mogelijk. Als hij zich daar niet aan houdt, dan wordt hij in verzekering gesteld. Ik zal direct een andere vraag van de heer Rietkerk beantwoorden. Het zal vooral gaan om overtredingen op grond van de APV die ik zojuist heb aangegeven.

De heer Rietkerk (CDA):

Ik wil toch nog een vraag stellen. De minister heeft in eerste en tweede termijn helder uiteengezet welk gat gedicht zou moeten worden, zowel als het gaat om overtredingen als om misdrijven. Natuurlijk lag het accent bij misdrijven. Laat dat helder zijn. Maar er waren overtredingen, lichte feiten, die uiteindelijk ook tot die ernstige ordeverstoringen zouden kunnen leiden. Dat is eenzelfde negatief effect als bij de misdrijven. De minister geeft in feite aan te kunnen leven met het amendement. Daarmee neemt hij afstand van het feit dat overtredingen via dit wetsvoorstel aangepakt kunnen worden om ernstige openbareordeverstoringen te kunnen voorkomen.

Minister Korthals:

Voorzitter! Ik kan mij dat voorstellen. Het was natuurlijk met name bedoeld voor misdrijven die gepleegd worden bij grootschalige ordeverstoringen. Daar is dit inderdaad een accentuering van. Dat betekent dat de inverzekeringstelling niet onmiddellijk mogelijk is bij overtredingen, maar wel na een bevel van de rechter.

Voorzitter! De heer Santi heeft een motie ingediend over de meest wenselijke wijze van afwikkeling van strafbare feiten die in het kader van grootschalige ordeverstoringen zijn begaan. Ik wil daarover een paar opmerkingen maken. Met de achter het eerste gedachtestreepje uitgesproken voorkeur voor een snelle berechting ben ik het in het algemeen gesproken eens. Dat behoeft echter niet altijd tot de toepassing van supersnelrecht te leiden. Ook een berechting binnen 10 dagen na de voorgeleiding bij de rechter-commissaris, zoals in dit wetsvoorstel bij onmiddellijke inverzekeringstelling wordt voorgesteld, is snel. Een voordeel is bovendien dat de verdediging zich beter kan voorbereiden. Toepassing van dit supersnelrecht in combinatie met de procedure van de rechterlijke bevelen is bovendien niet goed mogelijk en niet gewenst. In de eerste plaats kan op zo korte termijn gewoonlijk geen informatie over het recidiverisico worden verzameld. In de tweede plaats kan de rechter-commissaris geen rechterlijk bevel meer geven als de betrokkene al veroordeeld is. Het moet immers om een verdachte gaan. Verder zou het element van controle op de rechter-commissaris door de zittingsrechter, dat wij met het wetsvoorstel willen versterken, ook verloren gaan als de veroordeling al uitgesproken zou zijn voordat de rechter-commissaris wordt ingeschakeld. Ik hecht er voorts aan nogmaals vast te stellen dat de politierechter die in de snelrechtprocedure oordeelt, niet de bevoegdheden van de rechter-commissaris heeft. Hij kan niet de onmiddellijke inverzekeringstelling bevelen. Hij kan in beginsel wel een gevangenisstraf opleggen, maar deze straf is pas voor tenuitvoerlegging vatbaar als het vonnis in kracht van gewijsde gaat. En gevangenisstraf behoeft, gelet op de aard van het strafbare feit, helemaal niet in de rede te liggen. Ten slotte kan de politierechter als hij gevangenisstraf zou opleggen, in beginsel wel toepassing van de voorlopige hechtenis bevelen, maar ook de politierechter is daarbij gebonden aan de gevallen en de gronden van de artikelen 67 en 67a Wetboek van Strafvordering.

Ik ben in het licht van het voorgaande dan ook niet van mening dat het gewenst is te bevorderen dat strafrechtelijke afdoening ingeval van grootschalige ordeverstoringen zoveel mogelijk door supersnelrecht plaatsvindt. Het hangt van de omstandigheden van het geval af welke procedure dient te worden gevolgd. Als het om zware strafbare feiten gaat, ligt toepassing van voorlopige hechtenis en dagvaarding voor de meervoudige kamer in de rede. Als het om wat minder zware strafbare feiten gaat, maar er wel een groot gevaar voor herhaling bestaat, ligt toepassing van de procedure van de artikelen 540 e.v. in de rede in combinatie met dagvaarding voor de politierechter op korte termijn. In gevallen waarin geen aanwijzingen bestaan voor de noodzaak van vrijheidsbeneming in verband met een aanmerkelijk recidiverisico, zal het toepassen van supersnelrecht ten slotte in de rede liggen.

Verder wordt in de motie verzocht de wenselijkheid van verlenging van de termijn voor supersnelrecht alsmede inverzekeringstelling door de officier van justitie met het oog daarop te onderzoeken. Ook daar loop ik eigenlijk nog niet warm voor. Het zou een forse uitbreiding van de toepassingsmogelijkheden van inverzekeringstelling impliceren. Ik vind dat wij daar heel terughoudend mee moeten omgaan. Ik heb reeds gezegd de terughoudende toepassing van voorlopige hechtenis in ons land als een verworvenheid te zien. Ik breid dat graag uit naar de inverzekeringstelling. Bij de procedures van artikel 540 van het Wetboek van Strafvordering kan alleen het grote gevaar van herhaling tot een korte inverzekeringstelling leiden. Verder denk ik dat het verstandig is af te wachten hoe de Hoge Raad oordeelt over de toepassing van snelrecht in combinatie met inverzekeringstelling. Tegen het arrest van het hof van Amsterdam is beroep in cassatie ingesteld.

De heer Santi (PvdA):

Op zichzelf hoeft het beroep in cassatie niet afgewacht te worden voor wat de inhoud van de motie betreft, want daar ging het om een foute aanpak van de zijde van het OM, aangezien de dagvaarding niet door de officier van justitie is uitgereikt, maar door de hulpofficier van justitie. Het hof heeft uitgesproken dat het tegen de beginselen van de goede procesorde is om dan snelrecht toe te passen. In de motie wordt gevraagd om zoveel als mogelijk snelrecht of supersnelrecht toe te passen en de mogelijkheden daartoe te onderzoeken, opdat zaken snel ter zitting komen. Dat is in ieders belang, en ook in het belang van de openbare orde.

Minister Korthals:

Of er sprake is geweest van een foutieve aanpak door het openbaar ministerie laat zich nog bezien. Er is niet voor niets een beroep in cassatie ingesteld. Laat daar eerst de Hoge Raad maar eens over oordelen.

Wel is het mij bekend dat in de kader van het onderzoek naar de grondslagen van het eventuele nieuwe Wetboek van Strafvordering over deze materie wordt nagedacht. Indien de heer Santi ermee instemt dat het door hem beoogde onderzoek in dat kader plaatsvindt, kan ik ook met het tweede deel van zijn verzoek akkoord gaan. Indien hij bovendien met mij van mening is dat het zoveel als mogelijk volgen van de supersnelrechtprocedure er niet aan in de weg staat dat de procedure van rechterlijke bevelen wordt gevolgd als dat meer in de rede ligt, behoef ik de motie niet te ontraden. Zo te zien, is dat een verrassende wending, maar ik zie de heer Santi al gelukkig kijken.

Voorzitter! Dan de evaluatiebepaling in de motie van mevrouw Scheltema. Verschillende sprekers hebben al gezegd dat er direct na het Europees kampioenschap een evaluatie komt. Verder heb ik toegezegd dat deze zaak ook nog nadien zal worden geëvalueerd. Als zij het goed vindt, zou ik deze motie graag zien als ondersteuning van het beleid, wat uiteraard betekent dat ik ermee kan leven.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter! Niet beantwoord is mijn vraag of de toepassing van het snelrecht in Tilburg de minister tot andere gedachten heeft gebracht over artikel 540.

Minister Korthals:

Ik heb al gezegd dat het daar anders is, omdat er op basis van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht wordt vervolgd. Wij willen de resultaten daarvan eerst afwachten.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 18.03 uur tot 19.35 uur geschorst.

Naar boven