Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 3 februari 2000 over het onderwijs in allochtone levende talen.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Enige weken geleden werd bekend dat op een groot aantal zogenaamde zwarte scholen slechte resultaten geboekt worden op het gebied van de beheersing van de Nederlandse taal. In het algemeen overleg, dat kort daarop volgde, over onderwijs in allochtone levende talen, heb ik namens de VVD-fractie een voorstel gedaan om OALT-leraren verplicht in te zetten in de onderbouw om de Nederlandse taal aan deze kansarme groepen te leren en om de mogelijkheid voor de Nederlandse taalondersteuning in de bovenbouw te creëren. Tijdens dat overleg kreeg ik toen helaas niet zoveel steun. Buiten de Tweede Kamer ontmoette ik veel meer begrip.

Voorzitter! Ik mis een gevoel van urgentie bij een aantal collega's om het achterstandenprobleem echt met alle middelen aan te pakken. Daarom wil ik de Tweede Kamer om een Kameruitspraak vragen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat in de OALT-wet is geregeld dat onderwijs in allochtone levende talen uitsluitend buiten schooltijd gegeven mag worden;

voorts overwegende, dat volgens de OALT-wet bekwame OALT-leraren in de onderbouw van het basisonderwijs ingezet mogen worden om het aanleren van de Nederlandse taal te ondersteunen;

stelt vast, dat in 60% van de scholen OALT-leraren werkzaam zijn in de onderbouw van het basisonderwijs;

van oordeel, dat in het onderwijs aan kansarme groepen de hoogste prioriteit moet worden gegeven aan het leren van de Nederlandse taal;

verzoekt de regering de OALT-wet aan te scherpen, zodat op alle daarvoor in aanmerking komende basisscholen bekwame OALT-leraren in de onderbouw worden ingezet om het aanleren van de Nederlandse taal te ondersteunen;

verzoekt de regering tevens in de OALT-wet de ruimte te scheppen bekwame OALT-leraren in de bovenbouw van het basisonderwijs in te zetten om het aanleren van de Nederlandse taal te ondersteunen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Cornielje en Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 79 (26800-VIII).

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Voorzitter! Ik wil de heer Cornielje enkele vragen over zijn motie stellen. De CDA-fractie deelt uiteraard de urgentie van het goed leren van de Nederlandse taal. Wat dat betreft, prijzen wij de heer Cornielje om zijn inzet. Maar de manier waarop hij dat doet, is ons niet helemaal helder. De regering wordt verzocht, de wet aan te scherpen teneinde het mogelijk te maken dat OALT-leerkrachten in de onderbouw worden ingezet om het aanleren van de Nederlandse taal te ondersteunen. Dat kan al binnen de wet. Onze vraag is derhalve, waarom de wet op dit punt zou moeten worden aangescherpt. Mijn tweede vraag luidt: beoogt de heer Cornielje met deze motie het onderwijs in eigen taal en cultuur buiten schooltijd af te schaffen?

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Het antwoord op de eerste vraag van mevrouw Ross is als volgt. Het is de bedoeling dat het in de onderbouw niet alleen mogelijk wordt om OALT-leraren in te zetten voor de Nederlandse taalondersteuning, maar dat dit ook verplicht wordt gesteld. Op dit moment gebeurt het op 60% van de scholen. Maar misschien gebeurt het juist niet op die scholen waar het noodzakelijk is. Vandaar de aanscherping van de wet.

Ik verwijs voor haar tweede vraag naar de motie die ik zo meteen zal indienen.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Ik wil nog even aansluiten op het eerste antwoord van de heer Cornielje. Denkt hij dat het op korte termijn reeds mogelijk zal zijn om al die docenten in te zetten in de onderbouw? Beoogt hij met de motie inderdaad om op korte termijn een eind te maken aan de door hem geschetste mogelijke problematiek? Ik begrijp immers dat het dan toch nog wel even zal duren voordat het zover is.

De heer Cornielje (VVD):

De VVD-fractie wil graag dat de OALT-leraren ingezet worden om een brug te slaan tussen de thuissituatie en de school, tussen de groepsleraar en de leerling, gericht op het aanleren van de Nederlandse taal. Dat zou mevrouw Ross ook moeten willen! Op 60% van de scholen gebeurt dat nu al. De wet staat het toe, de mogelijkheid is er. Ik stel alleen voor om het als een verplichting in de wet op te nemen, zodat ook die 40% van de scholen die het nu nog niet doet – en waar de noodzaak waarschijnlijk het grootst is – daartoe verplicht wordt.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

U praat over waarschijnlijkheden als u het heeft over 40%. Hoe weet u nu zo zeker dat het niet gewoon door aandrang en door het scheppen van voorwaarden lukt? Waarom moet in vredesnaam de wet worden aangescherpt? Mij is dat nog niet duidelijk.

De heer Cornielje (VVD):

Iedereen heeft het over het grote probleem van taalachterstanden, sinds Paul Scheffer het artikel in NRC Handelsblad heeft geschreven. Het is ook goed dat iedereen het erover heeft, alleen ontbreken de concrete maatregelen nog. Ik kom nu met een concrete maatregel, namelijk het inzetten van de OALT-leraren voor het slaan van een brug tussen thuis en school, tussen de groepsleraar en de leerling.

De voorzitter:

Ik mag toch aannemen dat dit in het algemeen overleg aan de orde is geweest, zij het niet aan de hand van een concrete motie. Als dit daar niet is besproken, had u een vervolg op het algemeen overleg moeten aanvragen.

De heer Cornielje (VVD):

Het is daar aan de orde geweest.

Mevrouw Kortram (PvdA):

De wet bevindt zich nog in de fase van implementatie.Cornielje Vindt de heer Cornielje zijn motie dan niet wat voorbarig? Ik krijg het beeld van een pasgeboren baby die gedwongen wordt om direct te leren lopen.

De heer Cornielje (VVD):

Ik mis het gevoel van urgentie, met name bij de PvdA, om dit probleem op te lossen. De heer Paul Scheffer zegt in NRC Handelsblad dat wij nu voluit moeten inzetten op het aanleren van de Nederlandse taal, met alle middelen die ons ten dienste staan. Dat kan zijn het inzetten van OALT-leraren, het lerarenbeleid, het gemeentelijk achterstandenbeleid, en dergelijke. Alle dragers zijn goed om die achterstand te bestrijden. De VVD maakt die keuze. Wij willen graag de OALT-leraren inzetten om de Nederlandse taal te leren. U zou dat ook moeten willen.

Mevrouw Kortram (PvdA):

Voert u de discussie niet op de verkeerde plek? Wij hebben het niet over de Wet GOA, maar over de Wet onderwijs in allochtone levende talen. Die wet staat, zoals u weet, op twee benen. Is het nu uw bedoeling om één van die benen te amputeren?

De heer Cornielje (VVD):

Nee, het is niet mijn bedoeling om één van die benen te amputeren, maar de Wet OALT geeft nu reeds de mogelijkheid om middelen in te zetten voor het bestrijden van achterstanden, dus gericht in te zetten voor taalondersteuning. Het enige dat wij voorstellen is om een verplichting voor de onderbouw van het basisonderwijs – zo belangrijk voor de taalontwikkeling – in de wet vast te leggen, en om de mogelijkheid te scheppen om dit ook in de bovenbouw te doen, opdat ook daar gericht taalondersteuning kan plaatsvinden, gericht op de Nederlandse taal, wel te verstaan.

Tijdens de plenaire behandeling heb ik om een toekomstvisie op de buitenschoolse cultuureducatie gevraagd. Ook hierover wil ik de Kamer een uitspraak vragen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de doelstellingen van het onderwijs in eigen taal (OET), het onderwijs in eigen taal en cultuur (OETC) en het onderwijs in allochtone levende talen (OALT) voortdurend zijn aangepast;

van oordeel, dat een helder toekomstperspectief voor de buitenschoolse cultuureducatie ontbreekt;

stelt vast, dat de regering bij de plenaire behandeling van de OALT-wet heeft toegezegd een verkenning naar dit toekomstperspectief te laten uitvoeren, hetgeen nog niet is gebeurd;

verzoekt de regering de Onderwijsraad en de Raad voor cultuur een gezamenlijk advies te vragen over het toekomstperspectief van de buitenschoolse cultuureducatie (OALT) en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Cornielje en Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 80 (26800-VIII).

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Cornielje weet dat wij net ruim een jaar bezig zijn met invoering van de nieuwe OALT, met alle knelpunten van dien. De VVD gaat er altijd prat op de hoeder te willen zijn van de betrouwbare overheid. Wat hij nu in feite doet, is na nauwelijks een jaar weer schieten op deze wet. Denkt hij dat zijn partij dan betrouwbaar is ten opzichte van al die gemeenten en al die ouders die nu hun best doen om hun kinderen zo goed mogelijk les te laten geven in eigen cultuur en taal?

De heer Cornielje (VVD):

De VVD is betrouwbaar en consistent. Bij de plenaire behandeling heb ik hierom gevraagd aan staatssecretaris Netelenbos en zij heeft mij toen toegezegd dat zij het zou verkennen en dat onderzoek hiernaar zou plaatsvinden. Tot op de dag van vandaag hebben wij dat echter nog niet gekregen van de Onderwijsraad en de Raad voor cultuur. Het is dus heel consistent en betrouwbaar. Alle gemeenten wisten dat het eraan kwam, alleen moet het nog gebeuren.

De heer Rabbae (GroenLinks):

En dat wilt u hebben nog voordat wij – zoals correct zou zijn – de evaluatie van dit type onderwijs hebben behandeld?

De heer Cornielje (VVD):

Het kan betrokken worden bij de evaluatie die in 2001 zal plaatsvinden. Maar dan moet nu wel het advies van beide raden gevraagd worden.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Maar de evaluatie is pas in 2002, zoals u weet.

De heer Cornielje (VVD):

Ja, maar de regering moet ook nog een standpunt innemen inzake het advies van de Raad voor cultuur en de Onderwijsraad. Daar moet toch ook enige tijd voor zijn.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Heeft de VVD nu al een standpunt over onderwijs in eigen taal en cultuur buiten schooltijd? Als ik u nu goed beluister, zou uw tweede motie eerst uitgevoerd moeten worden alvorens uw eerste motie überhaupt pas aan de orde zou kunnen komen. Ik heb in het algemeen overleg begrepen dat u eigenlijk dat Turks en Arabisch taalonderwijs buiten schooltijd niet nodig vindt en dat u zich wilt beperken tot taalondersteuning Nederlands in schooltijd, ook in de bovenbouw. Wat beoogt u nu eigenlijk te doen?

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Dit voorstel heb ik al gedaan tijdens de plenaire behandeling van de OALT-wet. Het past volstrekt bij mijn eerste motie, want die zegt dat in de onderbouw van alle scholen de OALT-leraren verplicht moeten worden ingezet voor Nederlandse taalondersteuning en dat de mogelijkheid moet worden geopend om dit te doen binnen schooltijd. Als je daar in de bovenbouw niet voor kiest, kan het buiten schooltijd als cultuureducatie blijven bestaan. Maar ook tijdens de plenaire behandeling van de OALT-wet heb ik gezegd dat wij moeten nadenken over hoe wij moeten omgaan met de cultuureducatie. De staatssecretaris heeft mij toen een toezegging gedaan en ik vind dat die door de regering moet worden nagekomen. Daar vraag ik nu om.

De voorzitter:

Is deze tweede motie in het algemeen overleg ook aan de orde geweest?

De heer Cornielje (VVD):

Ja.

De voorzitter:

Dan neem ik aan dat het duidelijk is. Maar kennelijk is dat niet geval.

Mevrouw Kortram (PvdA):

Voorzitter! Ik probeer de motieven van deCornielje heer Cornielje te doorgronden. Toen wij het algemeen overleg aanvroe gen in de vaste commissie gaf hij niet thuis. Nu geeft hij echter op een nogal overtuigende wijze zijn visie op OALT. Waarom gaf hij eerder niet thuis en waarom steekt hij er nu zo op in? Dat is mij niet duidelijk. Mijn tweede vraag is of de heer Cornielje misschien gebruik maakt van de gelegenheid die maatschappelijke ontwikkelingen nu geven. Hoe moet ik het begrijpen?

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! In de vaste commissie is terecht door mevrouw Kortram, mevrouw Barth of mevrouw Dijksma het voorstel gedaan om dit algemeen overleg aan te vragen. Wij hebben ons daar niet tegen verzet. Toen werd het feit actueel dat op een groot aantal zwarte scholen Nederlands taalonderwijs ver beneden de maat is. Ik heb net in mijn inleiding herhaald, wat ik ook in het algemeen overleg heb gezegd, dat wij ieder middel moeten aangrijpen om de taalachterstand van deze groepen in te lopen. Dat kan door inzet van OALT-leraren. Het kan ook op andere manieren. Wij zullen daar de komende tijd ook over spreken, zowel binnen als buiten dit huis.

Voorzitter! Ten slotte heb ik twee moties van mijn collega Lambrechts medeondertekend. Eén gaat over het voldoende beheersen van de Nederlandse taal door OALT-leraren en de ander gaat over een goede Nederlandse taalmethode. Zij zal de moties direct indienen en toelichten.

Ik vraag aan de staatssecretaris om op al deze moties te reageren.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Twee weken geleden hebben wij overleg gevoerd over de problemen die gerezen zijn rondom het onderwijs in de allochtone levende talen. Tijdens dat overleg bleek dat nog steeds 20% van de voormalige OETC-, nu OALT-leerkrachten de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. Dat percentage is gelijk aan dat van vijf jaar geleden. In juni 1995 is al vastgelegd dat deze leerkrachten vier jaar de tijd zouden krijgen om Nederlands te leren. Ik denk dat nu de tijd van vrijblijvende maatregelen voorbij is. Ik heb daarom mede namens de heer Cornielje van de VVD de volgende motie geformuleerd die ik aan de Kamer wil voorleggen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat nog steeds veel OALT-leerkrachten de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheersen ofschoon al gedurende vijf jaar stimuleringsmaatregelen van kracht zijn;

overwegende, dat dit de inzetbaarheid van deze OALT-leerkrachten ernstig belemmert, vooral als het gaat om taalondersteuning;

van mening, dat ook vanwege de voorbeeldfunctie het nodig is dat OALT-leerkrachten de Nederlandse taal beheersen;

verzoekt de regering te regelen dat alleen OALT-leerkrachten die er blijk van geven over voldoende beheersing van de Nederlandse taal te beschikken een aanstelling krijgen dan wel behouden in het kader van taalondersteuning Nederlands en zo nodig het Rechtspositiebesluit onderwijs (RPBO) hiervoor aan te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts en Cornielje. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 81 (26800-VIII).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Taalondersteuning Nederlands verondersteld dat alle scholen ook over goede methoden voor het aanleren van die Nederlandse taal beschikken. Dit is niet het geval. De onderwijsinspectie zegt dat goede methoden een absolute voorwaarde zijn voor succesvol taalonderwijs, ook als het gaat om Nederlands als tweede taal. Het is niet mijn bedoeling hier een nieuwe discussie over artikel 23 te beginnen, want wij hebben daarover gisteren ook al even gesproken. Ik hecht er echter aan om te zeggen dat vrijheid van onderwijs in onze ogen niet kan betekenen, de vrijheid om leerlingen deugdelijk materiaal te onthouden dat zij nodig hebben om de Nederlandse taal te leren. Daarom heb ik mede namens de heren Cornielje en Rabbae de volgende motie geformuleerd.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat op veel scholen het onderwijs in de Nederlandse taal onvoldoende effectief is;

van mening, dat dit voor allochtone kinderen des te zwaarder weegt daar zij vaak in een dubbele achterstandspositie verkeren en hierdoor hun kansen om zich verder te ontwikkelen ernstig worden belemmerd;

overwegende, dat de onderwijsinspectie van mening is dat goede taalmethoden weliswaar geen garantie bieden, maar wel een absolute voorwaarde zijn voor goed taalonderwijs;

verzoekt de regering de inspectie te vragen te rapporteren welke taalmethoden effectief zijn;

verzoekt de regering voorts op basis daarvan een voorstel te formuleren op welke wijze scholen, die nog niet beschikken over een goede taalmethode, op de kortst mogelijke termijn in het bezit kunnen komen van een goede taalmethode,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts, Cornielje en Rabbae. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 82 (26800-VIII).

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Voorzitter! De beste bruggenbouwer voor kinderen tussen thuiscultuur en school zijn de ouders, dat weten wij allemaal. Op de tweede plaats zijn dat de leerkrachten. Ook de CDA-fractie wil zich, waar dat maar mogelijk is, ervoor inzetten om het aanleren van taal bij kinderen van allochtone afkomst te bevorderen. Zij is dan ook van mening dat het niet zo kan zijn dat tussen de 10 en 20% van deze bruggenbouwers – de OALT-leerkrachten – niet beschikt over voldoende vaardigheid om de brug te slaan tussen de thuiscultuur van het kind en de Nederlandse taal die het vaardig moet worden. Wat mijn fractie betreft is het dan ook echt noodzakelijk dat deze docenten binnen de kortst mogelijke keren die vaardigheid wel verkrijgen, want zij kunnen pas echte bruggenbouwers zijn als zij optimaal kunnen functioneren in het schoolteam. Zij moeten dit binnen zo kort mogelijke termijn doen en als dit hen niet lukt, vinden wij samen met de fracties van de collega's Kortram, Van der Vlies en Schutte dat hieraan consequenties moeten worden verbonden. Deze mensen moet zo mogelijk een alternatief worden geboden. Zij kunnen niet in de rechtspositie van onderwijsleerkracht werkzaam blijven. Wij hebben daarom de volgende motie opgesteld.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het een goede zaak is dat OALT-leraren worden ingezet voor taalondersteuning in de onderbouw van het basisonderwijs;

overwegende, dat de specifieke expertise van deze OALT-leraren dan ten dienste moet staan aan het totale pedagogisch-didactisch handelen van het schoolteam;

constaterende, dat daarvoor nodig is dat OALT-leraren die taalondersteuning geven binnen een school minimaal Nederlands beheren op het niveau staatsexamen NT2 deel 2;

verzoekt de regering te zorgen dat OALT-leerkrachten, als zij nog onvoldoende het Nederlands beheersen, met voorrang en laagdrempelig scholing krijgen om binnen een jaar dit niveau te halen;

verzoekt de regering het voor de werkgever mogelijk te maken om bij het niet behalen van dit niveau rechtspositionele en/of arbeidsvoorwaardelijke sancties te treffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ross-van Dorp, Kortram, Van der Vlies en Schutte. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 83 (26800-VIII).

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De strekking van deze motie is dat leerkrachten die niet in staat zijn tot het leren van de Nederlandse taal, in extreme gevallen mogen worden ontslagen. Is mevrouw Ross zich bewust van het feit dat sommige mensen in Marokko en Turkije zijn geworven om alleen onderwijs in het Arabisch of Turks te geven? In hun contract staat daarom geen verplichting of andere vorm van dwang tot het leren van de Nederlandse taal. De Nederlandse taal is voor mij van groot belang, maar in die gevallen bestaat dus geen contractuele verplichting. Is het verbinden van consequenties aan een gebrekkige kennis van het Nederlands dan niet in strijd met het principe van behoorlijk bestuur?

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Ongeacht de basis waarop deze mensen zijn geworven, mogen wij van hen verwachten dat zij in zichzelf investeren en de kinderen daardoor beter kunnen helpen. Ik kan mij voorstellen dat mensen op hun strepen gaan staan en zullen wijzen op de contracten. Wellicht levert dat dan problemen op, maar ik hoop van niet. Deze mensen behoren bezig te zijn met het bouwen van bruggen voor de kinderen tussen hun eigen cultuur en taal en de Nederlandse taal en cultuur. Als deze mensen die verantwoordelijkheid ontkennen, dan vind ik dat zij niet goed hebben begrepen waarvoor zij zijn uitgenodigd om naar Nederland te komen. Ik hoop dat de staatssecretaris voor dit soort gevallen een oplossing kan vinden, maar voor mij is het onbestaanbaar dat deze bruggenbouwers de Nederlandse taal niet machtig zijn en daardoor de kinderen niet goed kunnen begeleiden.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Gelukkig kennen wij in Nederland het principe "afspraak is afspraak" en "contract is contract". Dat geldt ook voor deze mensen. Het wil er bij mij niet in dat het CDA desondanks vindt dat dergelijke harde maatregelen kunnen worden genomen tegen mensen die om welke reden ook niet in staat zijn om de Nederlandse taal goed te leren. Ik had gehoopt dat u daarvoor gevoel zou krijgen.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Wij hebben alle gevoel voor mensen in die situatie, maar wij blijven vinden dat leerkrachten in een onderwijsrechtspositie het Nederlands machtig moeten zijn. Als men daar een ander oordeel over heeft, dan hebben wij daar een probleem mee.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Ik zal niet het algemeen overleg overdoen, al is dat overleg wat kort geweest. De motie van mevrouw Ross komt in de buurt van die van mij, al is zij wat zachter geformuleerd. Wat voegt haar motie toe aan hetgeen onder minister Ritzen in 1994 bij wet is geregeld?

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Ik ben ervan op de hoogte dat toen is geprobeerd om mensen hiertoe te stimuleren. Het wezenlijke verschil is dat wij hen willen verplichten.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat is niet waar. Toen is afgesproken dat deze mensen vier jaar de tijd zouden krijgen voor het leren van de Nederlandse taal. Daarna zouden zij van het bestuur een dwangbevel kunnen krijgen om de taal te leren. Indien dat niet het geval was, dan zou daarna weer de mogelijkheid van een ontslagprocedure ontstaan. Ik zie niet in dat uw motie iets toevoegt.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

De bruggenbouwers van allochtone afkomst kunnen het niet alleen. Er zijn ook reguliere leerkrachten nodig: de normale leerkrachten in het basisonderwijs moeten samen met hen de allochtone leerlingen taalvaardig maken. Wij weten nu dat dit lang niet altijd optimaal gebeurt omdat de vaardigheden daarvoor in de reguliere lerarenopleidingen onvoldoende worden aangeleerd. Er was een NT2-opleiding, maar die dreigt dit jaar te verdwijnen wegens een gebrek aan inschrijvingen, en dat terwijl de staatssecretaris tijdens de behandeling van de onderwijsbegroting heeft gezegd dat het ontzettend belangrijk is dat men dergelijke vaardigheden in de reguliere opleiding blijft aanbieden. Wij doen de oproep de opleiding NT2 te behouden en te stimuleren. Verder vragen wij het kabinet na te denken over een manier waarop in de reguliere opleiding het aanbod kan worden vergroot. Dit isRoss-van Dorp overigens al vastgelegd in een motie die is aangenomen bij de stemmin gen over de begroting. Ik dien mede namens mijn collega's Kortram en Rabbae de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat voor het lesgeven aan allochtone leerlingen specifieke kennis en vaardigheden nodig zijn;

overwegende, dat alleen het inzetten van OALT-leraren voor taalondersteuning onvoldoende is;

constaterende, dat de post-HBO-opleiding NT2 dit jaar dreigt te verdwijnen wegens gebrek aan inschrijvingen;

constaterende, dat nog afgelopen begrotingsbehandeling de motie-Ross-van Dorp c.s.(26800-VIII, nr. 45) is aangenomen over een HBO-aanbod voor lesgeven aan allochtone leerlingen;

verzoekt de regering voor de zomer te komen met uitgewerkte plannen om de expertise en opleiding NT2 te behouden en te stimuleren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het de leden Ross-van Dorp, Kortram en Rabbae. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 84 (26800-VIII).

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Als je de krant leest, ontgaat het je soms welke invloed een publicist kan hebben op een politieke partij. Ik verwijs daarvoor naar de opstelling die de VVD, naar aanleiding van een publicatie van Paul Scheffer, heeft ingenomen ten aanzien van het onderwijs in de Nederlandse taal. Die opstelling is verbazingwekkend, maar ik kan de VVD gelukkig redden door erop te wijzen dat de VVD, voorzover ik weet, altijd heeft geageerd tegen het onderwijs in de eigen taal en cultuur.

De heer Cornielje zegt dat alle mogelijke middelen moeten worden aangewend om de allochtone kinderen te helpen bij het leren van de Nederlandse taal. Ik steun hem daarin, maar ik wijs de door hem gekozen tactiek af. Hij bedoelt namelijk te zeggen dat alle mogelijke middelen moeten worden aangewend om het onderwijs in de eigen taal en cultuur om zeep te helpen. Dat is mijn vertaling van zijn hartstochtelijke pleidooi om het onderwijs in de eigen taal en cultuur te vervangen door Nederlandse les.

Het belang van onderwijs in de Nederlandse taal is ook mij overduidelijk. Voor de geschiedschrijving wijs ik erop dat ik in 1975 met een aantal Kamerleden heb gesproken. Ik heb hen toen het verzoek gedaan te onderzoeken of het mogelijk was voor migranten dezelfde taalcursus te organiseren als voor uitgenodigde vluchtelingen. Het ging toen om een cursus van 600 uur. Indertijd was niemand, behalve mevrouw Nora Salomons van de PvdA, hiervan een voorstander. De Kamerleden van de andere partijen toonden zich ongevoelig voor mijn argumenten, omdat zij nog geloofden in de "terugkeerfictie".

Dit was een klein historisch terzijde. Ik wil al mijn collega's en zeker de heer Cornielje erop wijzen dat wij onze aandacht moeten richten op de zwarte scholen waar het verkeerd gaat. Dat betreft maar één op de drie zwarte scholen. Wij moeten geen vreemde manoeuvres uithalen, in de veronderstelling dat de problemen van allochtone kinderen met het Nederlands een gevolg zijn van het wekelijkse uurtje onderwijs in de eigen taal en cultuur.

Dat uurtje, dat overigens buiten de school om wordt gegeven, is niet de oorzaak van de achterstand. De oorzaak hiervoor moet worden gezocht in dat wat er in dag uit in de school zelf gebeurt. De OALT zal worden geëvalueerd in 2002, maar het lijkt er nu op dat men nu al probeert om gaten in die wet te schieten. Ik denk dat men zich daarbij vergaloppeert en dat het getuigt van onbehoorlijk bestuur. Ik hoop dat de staatssecretaris hierin niet meegaat en dat zij "haar poot stijf houdt". Voorkomen moet worden dat wat er nog over is van het onderwijs in eigen taal en cultuur, ook nog om zeep wordt geholpen.

Mevrouw Kortram (PvdA):

Voorzitter! De PvdA-fractie vindt dat de Wet GOA en de Wet OALT niet identiek zijn. Wij willen de Wet OALT dan ook niet zien als uitsluitend een verlengstuk van de Wet GOA. De PvdA vindt het belangrijk dat de Wet OALT zo goed mogelijk wordt uitgevoerd, zowel binnen als buiten de school. Wij hechten er ook aan dat taalondersteuning daarbij goed vorm krijgt en goed aansluit bij de meest recente ontwikkelingen op dit terrein. Zo scheppen wij immers betere kansen voor de allochtone Nederlandse jeugd. Zonder een goede taalbeheersing heeft die jeugd namelijk maatschappelijk te weinig kansen. Mijn fractie is verheugd te constateren dat in de onderwijspraktijk van alledag dit besef ook leeft.

Tegen deze achtergrond zijn wij ingenomen met het actieplan van de staatssecretaris dat investeringen beoogt in de opleiding van OALT-leerkrachten en in goede materialen, alsook methoden, opdat de OALT-praktijk een belangrijke impuls krijgt.

Mijn fractie hecht er ook aan dat OALT buiten de school goed vorm krijgt. Dit geldt eveneens voor de positie van de nieuwe taalgroepen. De wet moet immers uitgevoerd worden, maar de ontwikkelingen in het veld baren ons wat dat betreft zorgen. Wij zijn verheugd te kunnen constateren dat de staatssecretaris die zorg deelt. Zij heeft daarom in het algemeen overleg aangegeven dat dit knelpunt haar aandacht heeft. Wij verzoeken haar dan ook om in de rapportage, waar wij in een motie om zullen vragen, zowel het goed vormgeven van taalondersteuning als zelfstandig OALT, dus OALT buiten de school, en de positie van de nieuwe taalgroepen mee te nemen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat zelfstandig OALT-onderwijs een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van allochtone Nederlandse kinderen;

overwegende, dat de uitvoering van het gedecentraliseerde OALT-beleidKortram moet aansluiten bij de jongste inzichten omtrent taalondersteuning aan allochtone Nederlandse kinderen;

overwegende, dat betrokken partijen in de OALT-praktijk tegen problemen aanlopen;

verzoekt de regering samen met de gemeenten te bevorderen dat deze problemen opgelost worden en de Kamer binnen een jaar hierover te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kortram, Ross-van Dorp en Rabbae. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 85 (26800-VIII).

De heer Cornielje (VVD):

Kan mevrouw Kortram nog even het dictum toelichten, waarin staat "te bevorderen dat deze problemen opgelost worden"? Aan welke problemen denkt zij dan? In haar motie spreekt zij namelijk over taalondersteuning.

Mevrouw Kortram (PvdA):

Ik doel op een reeks van problemen, zoals het feit dat de gemeenten anticiperend gedrag vertonen in die zin dat zij nieuwe taalgroepen niet aannemen. Zij zijn namelijk bang voor wachtgeldverplichtingen. Dat is mij door de VNG verteld. Ik doel op leerlingen die massaal dreigen af te haken, omdat zij buitenschools OALT-les krijgen. Ik denk ook aan technische problemen en het gegeven dat een traject is ingezet om leerkrachten tot groepsleerkrachten om te scholen. Op zich is dat een goede insteek, maar de consequentie is wel dat de kans bestaat dat groepsleerkrachten niet kiezen voor een OALT-baan, die te weinig zekerheid biedt, maar voor een reguliere baan.

Wij willen graag dat er een klimaat ontstaat waarin de problemen die ik zojuist heb geschetst, niet meer mogelijk zijn.

De heer Cornielje (VVD):

Ik hoor mevrouw Kortram niet spreken over knelpunten inzake de Nederlandse taalondersteuning. Bedoelt zij dat ook?

Mevrouw Kortram (PvdA):

Uiteraard. U en ik weten dat de staatssecretaris in haar actieplan daartoe de nodige aanzetten heeft gedaan.

Voorzitter! Ik dien nog een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de nieuwe taalgroepen in de praktijk nauwelijks aan bod komen;

constaterende, dat deze praktijk niet conform de intentie van de wetgever is;

verzoekt de regering een inventarisatie te maken van de knelpunten met daaraan gekoppeld voorstellen voor oplossingen, en daarover binnen drie maanden aan de Kamer te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kortram, Ross-van Dorp en Rabbae. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 86 (26800-VIII).

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! Begrijp ik het nu goed dat het gaat om liever andere taalgroepen aan bod doen komen dan het bevorderen van de Nederlandse taal? Dat lees ik uit deze motie. Daar vraagt de PvdA prioriteit voor?

Mevrouw Kortram (PvdA):

Mijnheer Cornielje, zoals u weet en zoals ik het heb aangegeven, staat de Wet OALT op twee benen en niet op één been. De Wet OALT staat op twee benen en daar hebben wij met elkaar voor gekozen. Het is onze taak als wetgever en als controleurs van de wet om ervoor te zorgen dat die wet fatsoenlijk wordt uitgevoerd. Dat u één been amputeert, is een zaak die ik bij u leg. Wij als PvdA-fractie menen dat we beide benen behoorlijk stevig op de grond moeten houden.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter! De motie gaat ervan uit dat nieuwe taalgroepen aan bod moeten komen; daar legt de PvdA dus de prioriteit en niet bij het bevorderen van de Nederlandse taal. Nu, dat is helder.

Mevrouw Kortram (PvdA):

Ik laat die conclusie graag bij u, mijnheer Cornielje.

Staatssecretaris Adelmund:

Voorzitter! Ik ben met u van mening dat het een groot geluk is dat we hier al uren over hebben gesproken. Het lijkt alsof het debat zich weer opnieuw ontrolt: OALT mogelijk als luxe versus het leren van de Nederlandse taal en OALT als het strijdperk van de schijngevechten en de schijntegenstellingen; tenminste, dat is mijn samenvatting na het debat. Want ik heb geen enkele partij horen zeggen dat Nederlandse taal niet belangrijk is en dat het niet op alle scholen aan de orde zou moeten zijn. Het gaat erom op welke wijze tegelijkertijd nog een introductie in eigen taal en cultuur kan plaatsvinden. Dat evenwicht zit in de wet zoals die ooit is aangenomen.

Ik moet u zeggen dat er, ook weer met de wijze waarop nu moties worden vormgegeven, steeds teruggegrepen wordt naar een debat dat u eerder onderling heeft gevoerd, zelfs vóór mijn aantreden, en waar dezelfde typen tegenstellingen speelden. Dat geldt met name voor de eerste motie op stuk nr. 79, die uit twee delen bestaat. Ik moet u zeggen dat het eerste deel van de motie – OALT-leraren in de onderbouw van alle daarvoor in aanmerking komende basisscholen, wettelijk verplicht, enz. – de invulling betreft van het OALT-beleid. Dat hebben wij toen gedecentraliseerd. De gemeente maakt een plan, na op overeenstemming gericht overleg met alle scholen. Het is weinig deregulerend om, als het plan net werkt, vervolgens te roepen dat het toch op een bepaalde wijze zou moeten, ook al is de hele Kamer het erover eens dat het zo mooi zou zijn als het op die wijze zou gebeuren. De vraag is of het bestuurlijk correct is om dat nu direct weer op die wijze in te zetten na een decentralisatieoperatie.

Ik kan me niet voorstelen dat het de betrouwbare overheid is die vormgegeven wordt bij het eerste deel van de motie: "verzoekt de regering de OALT-wet aan te scherpen, zodat op alle daarvoor in aanmerking komende basisscholen bekwame OALT-leraren in de onderbouw worden ingezet om het aanleren van Nederlandse taal te ondersteunen". Dat zijn van die vraagstukken waar ik natuurlijk direct vóór ben, maar in het kader van een decentralisatieoperatie is het niet zo correct om dat, nadat de wet is aangenomen, er nog even achteraan te sturen. Dat zijn vraagstukken waarvan ik denk dat het op dit moment, als je kijkt naar de wijze waarop de gemeenten dat vormgeven, overal gebeurt. De overgrote hoeveelheid gemeenten is bezig OALT-leraren in de onderbouw in te zetten.

Het tweede deel van de motie: "verzoekt de regering tevens in de OALT-wet ruimte te scheppen bekwame OALT-leraren in de bovenbouw van het basisonderwijs in te zetten om het aanleren van de Nederlandse taal te ondersteunen", wijst terug naar het debat zoals het hier gevoerd is in 1996-1997. Op het voorstel dat toen de bewindspersoon heeft gedaan, is een amendement ingediend door Lilipaly, Cornielje en Rabbae om het geheel of gedeeltelijk bestemmen voor bestrijding van onderwijsachterstanden te laten vervallen, met als toelichting dat de OALT-uitkering in haar geheel dient te worden besteed aan het doel waarvoor ze wordt verstrekt, te weten onderwijs in allochtone levende talen. Ook dat debat heeft u heel ruim onderling gevoerd.

Het is een ingewikkelde situatie waarin ik terechtkom, want uiteindelijk staat het tweede deel van de motie voor datgene wat de vorige bewindspersoon heeft verdedigd en u brengt nu in dat u dat voor een deel zou willen terugbrengen. Dat vind ik geen principieel punt, om het zo maar te zeggen, want het is door de vorige bewindspersoon ingebracht als een voorstel van haar kant, om ook die mogelijkheid te geven in de bovenbouw. Het is er vervolgens via een amendement van uw Kamer uitgehaald. Het is dus aan de Kamer, denk ik, om opnieuw te besluiten of men wel of niet met het tweede deel van de motie wil leven, want het is een debat u dat u heeft gehad in 1996-1997, over artikelnummer 110i. U kunt het zo nazoeken en dan kunt u wat uw stemgedrag betreft misschien op herhaling.

Bij hetgeen in het eerste deel van de motie gevraagd wordt, zie ik echt problemen in de zin of het wel behoorlijk bestuur is. Het tweede deel van de motie betreft een herhalingsoefening van wat u eerder met elkaar heeft gewisseld. De Kamer heeft toen op een bepaalde wijze gekozen.

De tweede motie van de heer Cornielje en mevrouw Lambrechts betreft een discussie die in 1997 gevoerd is met mijn voorgangster. Toen is voorgesteld, een verkenning uit te voeren op deze wijze. Dat is niet doorgegaan, omdat verwacht kon worden dat de adviezen van de RMO "Integratie en perspectief" en van de ROB "Retoriek en realiteit van het integratiebeleid" hiervoor aanknopingspunten zouden bieden. Dat is niet het geval geweest. De Tweede Kamer is verder niet ingegaan op het RMO-ROB-advies. Ik vind dat de vraag nog steeds op tafel ligt. Ik kan mij ook niet voorstellen dat hier iets tegen is. Gelet op de voortdurende politieke en maatschappelijke discussie over OALT, vind ik het prachtig om ook de Onderwijsraad en de Raad voor cultuur te laten besluiten over deze belangrijke vraagstukken. Ik heb het idee dat er veel over te zeggen valt. Dat debat durven wij aan. Ik wil graag die adviezen en dan kunnen wij opnieuw erover spreken.

De heer Cornielje (VVD):

De staatssecretaris neemt de motie dus over en zal dat advies vragen aan de Onderwijsraad en de Raad voor cultuur?

Staatssecretaris Adelmund:

Ja, ik heb daar geen bezwaar tegen. Het lijkt mij prachtig die te betrekken bij alle debatten die wij daarover zullen voeren.

De heer Cornielje (VVD):

Met die toezegging kan ik de motie intrekken, voorzitter!

De voorzitter:

Aangezien de motie-Cornielje/Lambrechts (26800-VIII, nr. 80) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik zal mijn standpunt in dezen niet herhalen. Als er iets komt van de kant van de Onderwijsraad of van de Raad voor cultuur moet dat dan parallel lopen met de evaluatie in 2002? Dan heeft het eigenlijk pas zin.

Staatssecretaris Adelmund:

De heer Cornielje vond het prima als het op die wijze zou gebeuren. Als je bij een debat steeds dezelfde vragen terugkrijgt, gaat het ook erom een bepaalde besluitvorming beter te kunnen legitimeren. Die adviezen kunnen daarbij een rol spelen. Het lijkt mij heel zinvol als ik zie dat wij zowel tijdens het AO als op dit moment discussies overdoen die in 1996 en in 1997 hebben plaatsgevonden. Die adviezen kunnen ook helpen ter legitimatie van hetgeen nu gebeurt. Ik ben niet bang voor die adviezen.

In de motie op stuk nr. 81 wordt de regering verzocht "te regelen dat alleen OALT-leerkrachten die er blijk van geven over voldoende beheersing van de Nederlandse taal te beschikken een aanstelling krijgen dan wel behouden in het kader van taalondersteuning Nederlands en zo nodig het Rechtspositiebesluit onderwijs (RPBO) hiervoor aan te passen". Daarover hebben wij uitgebreid van gedachten gewisseld omdat in het verleden een "gemankeerd" besluit is genomen, namelijk dat nieuwe aanstellingen op een bepaalde manier moeten plaatsvinden en oude aanstellingen niet

Ik heb moeite met dit soort regelingen. Het is indertijd namelijk niet expliciet geregeld. De rechten van werknemers staan in een wetboek beschreven. Ik kan mij voorstellen dat het bevoegd gezag het inmiddels een noodzakelijke voorwaarde vindt voor taalondersteuning dat men ook de Nederlandse taal beheerst. Maar wij kunnen het niet met terugwerkende kracht regelen. Het is ook weinig deregulerend om zo'n open deur te regelen. Inhoudelijk is er geen bezwaar tegen, maar het is indertijd door de Kamer anders geregeld. Dat zijn wij ons allemaal bewust. Het is wel te doen, maar indertijd is het anders geregeld dan nu wordt voorgesteld.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik zou de laatste willen zijn om een opendeurmotie in te dienen. Wat wij in 1994 geregeld hebben, is gewoon mislukt. Laten wij daarover eerlijk zijn. In 1994 is gezegd dat men vier jaar de tijd kreeg om de Nederlandse taal te leren, daarna een soort dienstbevel van het bestuur en dan kan het bestuur zijn verantwoordelijkheid nemen. In het uiterste geval kan dat ontslag betekenen. Dat debat heb ik met minister Ritzen uitgebreid gevoerd. Nu zijn wij een fase verder. Wij zijn inmiddels zes jaar verder en ik vind dat het nu het moment is om te zeggen dat iemand de Neder landse taal moet beheersen als hij een aanstelling wil volgens het RPBO.

Staatssecretaris Adelmund:

Over die wenselijkheid verschillen wij totaal niet van mening. Ik denk ook dat van een goed werkgever mag worden verwacht dat het op die wijze wordt geregeld. De Kamer heeft toen dat besluit genomen; dat kan nu niet met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Het bevoegd gezag ziet dat op dit moment als een noodzakelijke voorwaarde. Ik heb dan ook geen bezwaar tegen deze motie. Gezien het kleurbad waarin de zaken nu liggen, zullen bevoegde gezagen docenten aanstellen die voldoende taalvaardig zijn.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Is de staatssecretaris het met mij eens dat wij beter positief dan negatief kunnen investeren? Als er docenten worden ontslagen, moet je ook een wachtgeldregeling betalen. Dat leidt tot niks. Is het niet beter om hen in staat te stellen de Nederlandse taal te leren? Dan zijn wij positief bezig en gooien wij het geld niet in de gracht, want dat helpt niemand.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik ben het helemaal met de heer Rabbae eens dat dit de beste weg is. Overigens wordt die al heel lang positief ingezet. Er zijn zelfs extra methoden beschikbaar om ook de OALT-leraren te verleiden om de Nederlandse taal te leren, maar die hebben nog niet overal even goed gewerkt. Ik hoop van harte dat de werkgevers en werknemers zich met mij aansluiten bij de wens dat iedereen die cursus gaat volgen, want het is erg goed om Nederlands te spreken en zicht te hebben op de eigen taal en cultuur.

In de motie-Lambrechts c.s. op stuk nr. 82 wordt de regering verzocht een voorstel te formuleren op welke wijze scholen die nog niet beschikken over een goede taalmethode, op de kortst mogelijke termijn in het bezit kunnen komen van een goede taalmethode. Er is gerefereerd aan de discussie die gisteren en in het algemeen overleg is gevoerd. De heer Van der Vlies zit al te glimmen. Dat was vanwege het 10 centimeter dikke boek dat ik van hem had gekregen, waarin ik expliciet had gelezen dat er vanuit de staat geen methoden mogen worden voorgeschreven. Dat staat in de Grondwet, artikel 23, lid 6; ik heb het nu helemaal tot mij genomen. Het vraagstuk is natuurlijk niet of er methoden worden voorgeschreven, maar of je nadrukkelijk kunt adviseren over een methodiek die werkbaar zal zijn. Op die wijze zullen wij daarin zonder meer een rol moeten hebben. Dat is een andere invalshoek dan het verplichtend voorschrijven. Dit is inmiddels ook anders ingezet.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik ben blij dat de staatssecretaris er positief tegenover staat. De motie verwacht wel wat van haar, onder meer dat zij met de inspectie overlegt en dat de inspectie wordt gevraagd om zo'n lijst te overleggen. Die hebben zij in huis, dus dat kost hen niet meer dan een halfuur moeite. De motie vraagt ook een voorstel om scholen binnen het bereik te brengen van een van de goede methoden die beschikbaar zijn.

Staatssecretaris Adelmund:

Het is zonder meer een speerpunt bij de uitwerking van het onderwijskansenplan. Wij zullen veel spreken over taalmethoden, waaronder NT2.

In de motie-Ross-van Dorp c.s. op stuk nr. 83 wordt de regering verzocht het voor de werkgever mogelijk te maken om bij het niet behalen van het gewenste niveau rechtspositionele en/of arbeidsvoorwaardelijke sancties te treffen. Dezelfde thematiek was al aan de orde gesteld door mevrouw Lambrechts en de heer Cornielje. Werkgevers hebben op basis van de vigerende rechtspositieregeling die mogelijkheid al. Veel onderwijswerkgevers doen dat op deze wijze. U kunt dat extra onder de aandacht brengen, maar op zichzelf treedt u dan in de bevoegdheden van anderen, die ze op dit moment al toepassen. De vraag is of u dat op dit moment wenst. Het lijkt mij te ver gaan. Wij spreken die rechtspositionele regelingen niet zelf af; dat doen werkgevers en werknemers.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Staat de staatssecretaris in principe positief tegenover het scholen op maat en wel binnen de kortste keren? Ik heb het idee dat wij in verschillende moties dezelfde urgentie aangeven. Wij vinden het nodig dat mensen die een rechtspositie onderwijsleerkracht hebben, ook de Nederlandse taal vaardig zijn, zeker wanneer zij worden ingezet om anderen bij te staan de taal vaardig te worden. Wij kunnen natuurlijk wel afwachten, maar hoe denkt de staatssecretaris met deze stok achter de deur wat vaart in het proces te kunnen krijgen?

Staatssecretaris Adelmund:

Een rechtspositionele regeling is altijd een zaak tussen de werkgever en de werknemer. Het kan niemand in Nederland zijn ontgaan hoeveel waarde het parlement eraan hecht dat er Nederlands wordt gesproken, ook door OALT-docenten. Ik kan mij voorstellen dat dit een eigen werking heeft. Wij overleggen voortdurend in het kader van OALT over alles wat daarmee verband houdt. Het is van groot belang dat het gebeurt, maar wij kunnen het van hieruit niet voorschrijven. Dat heb ik al aangegeven in het kader van de motie van mevrouw Lambrechts en de heer Cornielje. Ik heb tijdens het algemeen overleg toegezegd dat ik erop zal aandringen dat dit gebeurt en dat ik het zeer wenselijk vind dat alle OALT-docenten Nederlands spreken.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Voorzitter! In een onderdeel van de motie wordt gevraagd om scholing op een bepaald niveau te bevorderen. Dat moet in de baas zijn tijd en op zijn kosten, want het levert een extra drempel op als mensen daar zelf aan moeten bijdragen. Kunt u deze scholing op maat bevorderen, zoals dat in de motie staat beschreven?

Staatssecretaris Adelmund:

Ik heb in het algemeen overleg al aangegeven dat er wordt bijgedragen door het ministerie van OCW en door bijvoorbeeld de werkgever. Dat geldt op dit moment voor iedereen die daar scholing volgt.

In de andere motie-Ross-van Dorp op stuk nr. 84 wordt de regering verzocht om voor de zomer te komen met uitgewerkte plannen om de expertiseopleiding NT2 op enige wijze te behouden of te stimuleren. Ik ben het met mevrouw Ross-van Dorp eens dat het van belang is dat NT2 deel uitmaakt van de reguliere initiële opleiding. Uit het onderzoek van de KPC naar de post-HBO-opleiding in juni 1999 blijkt niet dat die dreigt te verdwijnen. Als mevrouw Ross-van Dorp echter andere informatie heeft, hoor ik dat graag. De hogeschool in Haarlem heeft aangegeven dat de belangstelling terugloopt. Als dat het geval is, is dat jammer, want dan lijkt de post-HBO-opleiding daar te verdwijnen. In de uitwerking van het vandaag gepresenteerde onderwijskansenplan zal het NT2 speerpunt zijn. In dat verband neem ik graag de knelpunten bij de opleiding mee. Ik ben het met haar eens dat dit van groot belang is.

Mevrouw Kortram heeft een motie ingediend op stuk nr. 85 om te bevorderen dat de regering samen met gemeenten de problemen oplost. Ik ben daar natuurlijk altijd toe bereid. De heer Cornielje vroeg in dit verband om welke problemen het gaat. Ik neem aan dat het gaat om de problemen die het verhinderen om OALT op twee benen te laten lopen. Voorts wordt verzocht om hier binnen een jaar over te rapporteren. OALT is nu het veldje geworden waar alle vraagstukken rondom allochtone leerlingen op geprojecteerd worden, dus praten wij hier binnen een jaar echt nog wel over. Ik hoop van harte dat de problemen dan zijn opgelost. Omdat deze wetgeving gedecentraliseerd is, heb ik daar werkgevers, werknemers en de VNG bij nodig. Die problemen kunnen pas dan worden opgelost. Ik geef haar zonder meer de credits voor het indienen van een motie in de zin van een ondersteuning van het beleid om OALT in de praktijk te laten functioneren.

Ik kom toe aan de motie op stuk nr. 86 over de nieuwe taalgroepen. In de motie wordt gevraagd om een inventarisatie, met daaraan de knelpunten gekoppeld, voorstellen voor oplossingen, en daarover binnen drie maanden een rapportage aan de Kamer. Ik moet zeggen dat ik mij afvraag of dat op zo'n korte termijn zichtbaar is. Ik wil voorkomen dat problemen in het kader van decentrale wetgeving weer helemaal tot onze problemen worden gemaakt. In het onderwijskansenplan staat dat gemeenten samen met rijksoverheid en andere actoren, zoals het bevoegd gezag, onderwijsondersteuning en de scholen zelf, de problemen onder ogen moeten zien, en daarin vervolgstappen maken. Ik zie niet graag ten gevolge van moties van de Kamer een afwachtende houding in het veld, maar ik vrees daar wel voor. Ik wil heel graag dat iedereen maximaal geactiveerd wordt om de problemen op te lossen. Als haar motie in die richting gaat, wil ik haar graag de knelpunten en de wijze waarop daarmee moet worden omgegaan, laten weten. Maar niet om de problemen opnieuw alleen maar van de rijksoverheid te maken. Wij hebben het beleid immers gedecentraliseerd.

Mevrouw Lambrechts (D66):

De staatssecretaris heeft eerder overtuigend in het overleg naar voren gebracht dat één van de problemen met deze wetgeving is dat zij broos is en dat verwachtingen zijn gewekt die niet konden worden waargemaakt met het beperkte budget en de 300 taalgroepen die wij in Nederland hebben. Is dat niet precies wat er gebeurt als de Kamer deze motie aanvaardt, en opnieuw verwachtingen worden gewekt waarvan wij op voorhand weten dat wij die met het huidige budget niet kunnen waarmaken?

Staatssecretaris Adelmund:

Voorzitter! Ik juich de realiteitszin van mevrouw Lambrechts zeer toe. Er is al eerder geformuleerd in de Kamer dat het niet mogelijk is om voor 10 mln. alle taalgroepen op de eerste rang te zetten. Ik denk ook niet dat dat de bedoeling is van de indieners. Hun bedoeling is meer om er zicht op te krijgen of er op dit terrein iets tot stand komt. Ik wil dat graag monitoren en daar graag naar kijken. Ik ben het geheel eens met de opmerking van mevrouw Lambrechts dat het onmogelijk is om voor 10 mln. al die taalgroepen te bedienen. Dat is ook nooit de bedoeling geweest bij de indiening van deze wet. We kunnen wel kijken in hoeverre het feit dat er enige ruimte voor geschapen is, maakt dat er iets tot stand komt.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven