Aan de orde is het debat over de Staat van de Europese Unie (26580, nr. 2).

De voorzitter:

Overeenkomstig de besluiten van de Kamer van 9 juni jl. hebben de Nederlandse leden van het Europees Parlement aan het begin van dit debat spreekrecht. Elk van de lijsttrekkers bij de verkiezingen voor het Europees Parlement, gehouden op 10 juni jl., heeft de mogelijkheid vijf minuten het woord te voeren.

De verdere procedure is u allen bekend. Mochten daar nog vragen over zijn, dan zullen wij tijdens het debat proberen die te beantwoorden of een oplossing te vinden.

Een hartelijk welkom spreek ik uit voor de leden van het Europees Parlement die vandaag in ons midden aanwezig zijn. Het is toch wel een klein beetje een memorabel moment. Ik heb goed begrepen dat sommigen van u met meer en anderen met minder enthousiasme hier zijn. Maar u zit daar, en dat is een feit. Daarom vind ik het een memorabel moment.

Ik nodig nu mevrouw Maij-Weggen uit om als eerste het woord te voeren.

Mevrouw Maij-Weggen (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Allereerst zeg ik dank voor de mogelijkheid om hier het woord te voeren. Dat is een staatsrechtelijk unicum en het is ook vrij uniek in Europa. Wij hebben altijd gepleit voor de instelling van een gemengde commissie voor Europese Zaken, waarin Kamerleden en europarlementsleden samenwerken. Zo kan de democratische controle op de raad worden versterkt, vooral in het schemergebied tussen intergouvernementeel en communautair. Ik hoop dat een dergelijke commissie snel van de grond komt. Dat vinden wij wel zo belangrijk, maar toch zeg ik heel veel dank voor deze mogelijkheid.

Dan kom ik op de inhoud van de voorliggende nota. Ik moet eerlijk bekennen dat ik het gevoel kreeg een soort catalogus te lezen, door ijverige en precieze ambtenaren keurig bij elkaar geschreven in de zin van "dit gebeurt het komende jaar", of beter gezegd, "dit overkomt ons het komende jaar". Er sprak niet veel visie of ambitie uit de tekst. Wel vielen mij een paar tegenstrijdigheden op. Ik geef een paar voorbeelden.

Terecht is de eis om mensenrechten, inclusief respect voor minderheden en democratie, hoog te noteren als eis voor de toetredende landen uit Centraal- en Oost-Europa. Tegelijk wordt Turkije als toetredingsland gepromoot. Begrijp me goed, van mij mag Turkije ooit toetreden, maar wel nadat de aspecten van mensenrechten, minderheden en democratie bevredigend zijn opgelost. De regering gaat toch niet met twee maten meten? Verder wordt gewenst dat het Europese Hof van Justitie minder werk krijgt, maar tegelijk wordt een beroep van de lidstaten via de Europese Rekenkamer bij het Hof bepleit. Dat levert natuurlijk meer werk op. Nederland wilde toch een heel sterke Nederlandse eurocommissaris? Nu wordt gepleit voor een overkoepelende mededingingsraad, waarin de Interne Marktraad moet worden opgenomen. Realiseert deze minister zich dat dan de heer Bolkestein de secondant wordt van de heer Monti? Wil hij de heer Bolkestein een kopje kleiner maken? Moet ik hier voor hem opkomen?

Wat ik in de nota mis, is betrokkenheid en een heldere politieke visie op de Unie. De nieuwe Commissie zal in januari haar vijfjarenprogramma presenteren. Dat is juist de tijd om met een eigen verhaal te komen en daarop invloed uit te oefenen. CDA-EVP heeft die visie wel. Ik heb die CDA-EVP-visie de afgelopen verkiezingen vaak over het voetlicht moeten brengen. Ik wil het hier ook kort doen. Misschien kan het inspireren.

De Europese Unie is voor ons veel meer dan geld alleen. Zij is voor ons het belangrijkste vredes-, stabiliteits- en welvaartspact van deze eeuw in Europa, het antwoord op 400 jaar nationale rivaliteit, oorlog en strijd. Wij zijn en blijven nog altijd grote voorstanders van die Europese integratie. Wat willen wij met de huidige Europese Unie? Verbeteren, uitbreiden en verdiepen. Eerst verdiepen en dan uitbreiden, zeg ik er meteen bij.

Ik ga eerst in op de uitbreiding. Waarom moeten wij eigenlijk vasthouden aan die tweedeling? Wij willen de toetredende Centraal- en Oost-Europese landen niet indelen in twee groepen van zes. Laten zij allemaal die uitdaging maar aangaan, dat is onze boodschap. Wie dan het beste scoort, komt vanzelf bij de kopgroep. Zo vormt die kopgroep zich vanzelf. Daarom vinden wij het onverstandig om vroegtijdig beloftes te doen over de toetredingsdata. Dat spoort niet aan, maar dat maakt gemakzuchtig. Gaat de Nederlandse regering meewerken aan het noemen van data op de top van Helsinki?

Dan de Balkan. Het stabilisatie- en associatieakkoord met de Balkanlanden, nu nog zonder Servië, is heel positief. Het biedt die landen perspectief om de eeuwenlange spiraal van nationalisme en geweld te doorbreken. Het biedt wellicht ook perspectief voor toekomstige aansluiting bij West-Europa. Natuurlijk kost het geld om dat deel van Europa weer op te bouwen. Volgens mijn collega Van den Berg moet dat geld worden weggehaald bij de Europese landbouw. Mag ik hem voorhouden dat de WTO Europa al een aantal jaren dwingt om de landbouwsubsidies te verlagen en dat dit geld al is ingezet voor plattelands- en natuurontwikkeling in de Europese Unie en voor economische steunprogramma's in Centraal- en Oost-Europa? Wil de Partij van de Arbeid daarop korten?

Overigens deel ik de kritiek op het weghalen van het geld voor de Balkan bij de Europese ontwikkelingshulp. Dat vind ik wel cynisch. Nog cynischer vind ik het zinnetje dat het niet ten koste mag gaan van de allerarmste landen. Waarvan dan wel? Niet ten koste van Mozambique, maar wel ten koste van Zambia of Tanzania? De helft van de aids-projecten van de Europese Unie is zelfs geschrapt voor dit doel. Ik meld alvast dat dit, als het aan mijn fractie ligt, een hard strijdpunt wordt van het Europees Parlement en de Europese ministerraad bij de komende behandeling van de Europese begroting. Wij willen niet korten op de Europese ontwikkelingshulp.

En dan de verdieping. Volgend jaar zal de IGC worden gehouden die nu door Finland wordt voorbereid. Voor ons gaat het daarbij niet alleen om enkele institutionele restanten van het Verdrag van Amsterdam. Wij vinden dat de integratie van de buitenlandse en veiligheidspolitiek over de hele linie moet worden versterkt en bij gekwalificeerde meerderheidsbesluiten moet worden vastgesteld, te beginnen bij het thema mensenrechten. Wij vinden ook dat de heer Solana zich democratisch moet kunnen verantwoorden in het Europees Parlement. Steunt de minister deze eisen van democratie?

Verder vinden wij dat de strijd tegen internationale en grensoverschrijdende criminaliteit meer communautair moet worden aangepakt en dat Europol meer mogelijkheden en bevoegdheden moet krijgen. Waarom is Nederland hierbij zo terughoudend? Het is iets waar de burgers echt om vragen. Moeten wij Europol, dat in Nederland is gevestigd, kort houden? Wij kiezen voor een Europees migranten- en asielzoekersbeleid, met een eerlijke verdeling van vluchtelingen en asielzoekers over de lidstaten.

Wij wensen een democratischer, fraudevrij en transparanter Europa. Hoe zit het overigens met de houding van de Nederlandse regering tegenover het Europees landbouwbeleid? Mag dit beleid volgens de Nederlandse regering nu eindelijk eens echt communautair worden, met sluitende bevoegdheden van het parlement?

Ik heb de Nederlandse regering in een paar minuten onze visie voorgehouden op wat wij met Europa willen. Bij ons staan de uitbreiding en de verdieping voorop. Daarbij horen democratische, transparante en fraudevrije instellingen. Dat is heel wat anders dan Europa voortdurend associëren met geld en te kijk zetten als een spending organisatie, die met behulp van Nederland op het rechte spoor moet worden gehouden. Ons land heeft een schuld van 520 mld. en daar is bij de Miljoenennota van dit jaar nog eens 8 mld. bijgekomen. De Unie heeft geen cent schuld en een sluitende begroting. De gelijkenis van de balk en de splinter gaat hier wel een beetje op.

Europa is voor ons veel meer dan geld alleen. Het is een project van vrede, een gefundeerde rechtsorde, stabiliteit en welvaart. Daar willen wij als grootste fractie in het Europees Parlement verder aan bouwen. Daar zullen wij als grootste Nederlandse delegatie onze bijdrage aan blijven leveren.

De heer Van den Berg (PvdA):

Voorzitter! In Brussel en Den Haag worden veel besluiten genomen die directe invloed hebben op de Nederlandse burger; besluiten die noch door het Europees Parlement, noch door dit parlement voldoende democratisch worden gecontroleerd. Ik zie het spreekrecht als een goed middel, niet alleen hier, maar ook in de commissies, om tijdige informatie-uitwisseling, gezamenlijke gedachtevorming en verhoogde samenwerking te bevorderen. Dank aan allen die dit mogelijk hebben gemaakt. Ik hoop dat door de praktijk ook de VVD en mijn collega Wiebenga ervan overtuigd zullen raken dat spreekrecht in het brede belang van de Nederlandse burger is en dat Nederland verliest door zich achter de waterlinie naar binnen te keren.

Europa staat in de steigers. Er is een nieuwe Commissie en een nieuw Parlement, er waait een frisse wind en er zijn nieuwe kansen. Het is een politiek momentum dat wij niet verloren mogen laten gaan. Het is nu zaak het vertrouwen van de Nederlandse burger in de Europese instellingen te herstellen. Dat vereist transparantie, democratische controle, goede communicatie naar en met de burger. Daarom is het onaanvaardbaar dat burgers nog steeds van het kastje naar de muur worden gestuurd, zoals bij de recente voedselschandalen.

Voedselveiligheid is duidelijk een terrein waarop het absoluut schort aan transparantie en democratische controle. Wanneer het aan controle schort en besmette voedingsmiddelen in de Nederlandse winkels komen, is niet duidelijk wie kan worden aangesproken. De Europese Commissie heeft naar aanleiding van het dioxineschandaal een aantal nieuwe maatregelen voorgesteld. Ik noem de rechtsgrondslag voor Europese beschermingsmaatregelen bij incidenten met veevoer, een waarschuwingssysteem analoog aan het systeem voor levensmiddelen voor verontreiniging in veevoer en een Europese controle op besmetting van veevoer.

Voorzitter! Deelt de regering mijn visie dat de controle op de hele productieketen van voedsel lijdt aan gebrek aan transparantie, daadkracht en een duidelijke verantwoordelijkheidsstructuur? Is zij voorstander van een versterking van het huidige voedselveiligheidsbureau in Dublin? Op welke wijze denkt de regering de gebrekkige controle op de voedselketen in Nederland en de andere lidstaten aan te pakken? Wat is de positie van de regering ten aanzien van de aanscherpingen van de wetgeving, zoals voorgesteld door de Europese Commissie?

Agenda 2000 heeft geleid tot een financieel akkoord waarmee iedereen lijkt te kunnen leven. Maar de Europese begroting blijft onevenwichtig. Het landbouwbeleid slokt een onevenredig groot deel op van de landbouwbegroting en een deel van die begroting valt domweg niet te verantwoorden. Exportsubsidies houden een systematische overproductie in stand, waardoor zwaar gesubsidieerde landbouwproducten elders in de wereld arme boeren het brood uit de mond stoten. Tegelijkertijd missen wij hier in Europa een duurzaam landbouwbeleid en een vitaal plattelandsbeleid.

De begroting van de Europese Unie kent een financieel plafond. Bovendien mag niet met gelden tussen de begrotingslijnen worden geschoven. De ontwerpbegroting voor het jaar 2000 is lager dan de begroting voor 1999. Daarnaast neemt de Europese Unie nieuwe taken op zich, terecht en noodzakelijk, zoals de wederopbouw van Kosovo. En dat loopt natuurlijk volledig vast. Als noodgreep wil men nu fondsen gebruiken, bedoeld voor de bestaande buitenlandse programma's, waaronder die voor ontwikkelingslanden. Voor het Europees Parlement is dit volledig onaanvaardbaar. Het valt niet te verdedigen dat de verlichting van de situatie van de vluchtelingen op de Balkan wordt bekostigd door geld weg te halen bij de vluchtelingen in Afrika.

Het zou wel te verdedigen zijn de landbouwbegroting van de Unie serieuzer en sneller onder de loep te nemen. Deelt de regering mijn visie dat het niet reëel is de wederopbouw van Kosovo te financieren uit ontwikkelingsgelden, onder andere voor Afrika? Deelt de regering mijn visie dat de Europese landbouwbegroting en daarmee ook het Europees landbouwbeleid mede in het licht van de nieuwe onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie in Seattle reeds nu drastisch moeten worden herzien?

De euro kan geen sterke munt blijven als niet tegelijkertijd voor een sociaal-economische balans in de Unie wordt gezorgd. Daar past een aanpak van de enorme werkloosheid in bepaalde delen van de Unie bij. Maar ook Nederland kent het hardnekkige werkloosheidsverschijnsel. Hoe gaat de Nederlandse regering de ESF-gelden niet alleen juridisch-financieel correct – dat blijkt nog steeds dringend nodig te zijn – maar ook qua werkgelegenheidsbeleid effectief en samenhangend besteden? Ik wil de regering overigens nadrukkelijk een compliment maken voor de nota over het sociaal beleid. Dat is een heel mooi voorbeeld van hoe een nota vanuit een Europese visie kan worden opgebouwd, zodanig dat ook de samenhang duidelijk is.

Naast een drastische aanpak van de werkloosheid willen wij een actieve Europese belastingpolitiek zien. Ik doel dan op vergroening van het belastingstelsel, verschuiving van belasting op arbeid naar belasting op kapitaal en het voorkomen van een "race to the bottom". Het is dan ook dringend gewenst om te komen tot een gezamenlijke aanpak en tot minimumafspraken voor vennootschapsbelasting. Mijn vraag is of de Nederlandse regering bereid is om de eurocommissaris Bolkestein, in zijn nieuwe pro-Europese rol, ook op dit punt actief te stimuleren. Ik zie met veel vertrouwen de antwoorden van de regering tegemoet.

De heer Wiebenga (VVD):

Mevrouw de voorzitter! U kunt zich misschien voorstellen dat het een wat vreemd gevoel voor mij is om terug te zijn achter dit spreekgestoelte van lief en leed. Net is echter al door mijn medelid Van den Berg gezegd dat mijn vreugde enigszins wordt getemperd wordt door de vormgeving van het spreekrecht. Ik denk dat de europarlementariërs hier vandaag met gebonden handen spreken. Als u mij de wat stoute vergelijking zou willen vergeven: ik zie ons als eunuchen in een harem. Er zijn andere middelen om beter samen te werken tussen uw en ons parlement, zo zeg ik, ook als dualist.

Voorzitter! Ik ben er trots op dat Nederland in Brussel door een VVD-commissaris wordt vertegenwoordigd. De hoorzitting van kandidaat Bolkestein ging goed. Ik wil vooral de hier aanwezige Haagse collega's danken voor hun brede steun. Europa is een liberaal project. Aan de basis daarvan ligt de binnenmarkt, met de euro als bekroning. Onze economie en ook onze werkgelegenheid profiteren daarvan als nooit tevoren.

Voorzitter! Ik maak een paar opmerkingen over het punt van de democratisering. Natuurlijk is de uitbreiding van de Europese Unie de grootste taak in de komend tijd. De grote lijn van dat project is echter weinig omstreden. Wel omstreden is de hervorming van de Europese instellingen, die aan de uitbreiding vooraf moet gaan. Daar moet de regering maximaal op inzetten. Primair is nog altijd, helaas, de noodzaak tot democratisering. Dankzij een initiatief van de liberale fractie in het Europees Parlement is de individuele politieke verantwoordelijkheid van commissarissen ingevoerd. Nu de volgende stappen nog. Ik noem: zeggenschap van het Europees Parlement over de hele begroting, inclusief de landbouwuitgaven, die bijna de helft daarvan uitmaken, zeggenschap van het Europees Parlement over het gehele justitiebeleid, asiel, immigratie en misdaadbestrijding, afschaffing van Straatsburg als zittingsplaats en zelfreiniging van het Europees Parlement door invoering van een statuut voor de afgevaardigden. Als VVD-delegatieleider zeg ik dat er een nieuwe fase nodig is van "glasnost" en "perestrojka".

Voorzitter! Ik heb begrepen dat ik geen rechtstreekse vragen aan de regering mag stellen. Ik wil daarom mijn politieke geestverwant, de heer Hessing, vragen om de volgende vraag aan de regering voor te leggen. Zo hij dat niet mocht willen, mag ik dan een van de andere afgevaardigden uitnodigen om die vraag over te nemen?

De voorzitter:

Mijnheer Wiebenga, ik ben de enige die u mag interrumperen. Alle anderen mogen dat niet. U heeft echter kennelijk niet de uitwerking van de instructie meer geheel goed in het hoofd. U mag wel degelijk uw vragen stellen. Ik heb aan het begin van dit debat reeds gezegd dat van de regering verwacht wordt dat zij op die vragen reageren. Wij kunnen de regering daartoe niet verplichten. Het wordt echter van haar verwacht. In de bespreking die ik heb gevoerd met een vertegenwoordiging van het kabinet heeft men ook gezegd daaraan zoveel mogelijk tegemoet te willen komen. Het lijkt al met al heel aardig wat u zegt, maar het is vooral een discussie die u in de media aan het voeren bent en die niet in dit huis gevoerd kan worden.

De heer Wiebenga (VVD):

Voorzitter! Ik dank u voor uw ruimhartigheid. Zo ken ik u ook. Ik had overigens wel verwacht dat de regering bereid zou zijn spontaan antwoord te geven. Ik wil de regering dan ook vragen of zij bereid is om maximaal in te zetten op het punt van de democratisering.

Mijn volgende punt is dat van de fraudebestrijding en het Europese justitiebeleid. Ook dat moet democratischer en bovendien vooral slagvaardiger. De bestrijding van de grote misdaad en eurofraude is wezenlijk voor de burger. Het beleid is tot nu toe evenwel waardeloos. De Europese fraudeconventies zijn bijvoorbeeld al jaren in procedure. Hoe kun je dan fraude bestrijden? Nodig zijn: besluitvorming van de Raad van ministers van justitie bij versterkte meerderheid, afschaffing van het eenparigheidvereiste, versterking van Europol, versterking van de fraudebestrijdingdienst OLAF en het opzetten van Europese samenwerking in de strafvervolgingfase door middel van het project Eurojus en in de toekomst door middel van een Europees openbaar aanklager, langs de lijn van het advies van de commissie van wijzen dat een week of twee geleden is uitgebracht. Hier, voorzitter, loopt de Staat van de Europese Unie, het rapport van de regering, achter. Ik zou daar graag een reactie op willen hebben van de regering.

Nog een enkel woord over defensie. Wij van de VVD in het Europees Parlement, vinden dat wij niet toe moeten naar een Europese krijgsmacht. Dat is een riskante en onwerkelijke droomwens. Militair optreden, zeg ik ook als europarlementariër, dient in NAVO-verband plaats te vinden. Wat wel wenselijk is, is versterking van de samenwerking aan Europese zijde, bijvoorbeeld door middel van samenwerking van de Europese defensie-industrie en samenwerking van de EU-lidstaten, niet-NAVO-lidstaten, met de NAVO-lidstaten, niet-EU-lidstaten.

Afrondend, mevrouw de voorzitter. Europees beleid is inmiddels binnenlands beleid geworden. Nederland is geëuropeaniseerd, deels bewust, deels onbewust. Dat geldt voor de regering – ik heb geteld dat Europa 15 maal is genoemd in de Troonrede – maar dat geldt ook voor de burgers. Juist door die europeanisering zijn wij ons meer bewust van onze eigenheid als Nederlanders.

Voorzitter! De regering mag onze burgers niet teleurstellen. Zij moet in raadsverband de democratisering en fraudebestrijding fors verbeteren.

De heer Lagendijk (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Laat ik maar gelijk met de deur in huis vallen. Een van de grootste problemen in Europa van deze tijd is de stabiliteit op de Balkan.

De Europese Unie zou het voortouw nemen bij de wederopbouw van Kosovo, maar nu is de Raad van plan – het is al door mijn collega's gememoreerd – om de middelen daarvoor te vinden door 10% te korten op de andere buitenlanduitgaven, waaronder de hulp aan ontwikkelingslanden. Een schande, om mijn collega van de grootste regeringspartij te citeren. Ik steun dan ook zijn pleidooi om de financiële perspectieven, de meerjarenbegroting van de Europese Unie, te wijzigen. Het is opvallend dat de regering in de Staat van de Europese Unie geen melding maakt van de afspraak uit mei tussen de Raad en het Europees Parlement dat het plafond voor de buitenlanduitgaven kan worden herzien, specifiek ten behoeve van Kosovo, indien gepast. Dit laatste is een citaat. Is de regering die toezegging dan vergeten? Wat zeker niet gepast is, is dat de arme landen de rekening moeten betalen voor de schade op de Balkan die zíj in ieder geval niet hebben veroorzaakt.

Dan de belastingen. Commissaris Bolkestein beschouw ik nog steeds als een vegetariër in een slagerij waar het gaat om de Europese belastingpolitiek. De fijnere vleeswaren, zoals de voorstellen van zijn voorganger, het zogenaamde Montipakket, vertrouw ik hem nog wel toe. Mijn twijfels over zijn talent voor het grotere werk beginnen bij de energieheffing. Om uit de huidige impasse te geraken is, zo stelt de regering terecht, een creatieve oplossing geboden. Maar mijnheer Bolkestein is helemaal geen voorstander van het idee om met een kopgroep van 13 landen aan de slag te gaan. Dat is vervelend, want de Commissie heeft op dit punt initiatiefrecht en dus ook blokkaderecht. Het dunkt mij dat de Nederlandse regering die deze remmer in vaste dienst naar Brussel heeft gestuurd, een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om hem aan te sporen tot meer actie. Het risico om vervolgens in Brussel voor ontzettende zeikerd te worden weggezet om met de woorden van de heer Bolkestein te spreken, moet de regering dan maar voor lief nemen.

Commissaris Bolkestein ziet ook niets in een Europees minimumtarief voor de vennootschapsbelasting. Voor het gevaar van een fiscale wedloop naar de bodem van de schatkist is hij blind. Ik ben benieuwd of de regering hier eveneens creatieve oplossingen gaat aandragen. Interessant in dat geval is de suggestie van staatssecretaris Vermeend in een interview eerder dit jaar, om te komen tot een Europese bandbreedte waarbinnen de hoogte van de vennootschapsbelasting van de lidstaten zich zou moeten bewegen. Gaat de regering zich hiervoor sterk maken?

Een enkele opmerking over de IGC, de herziening van het Verdrag van Amsterdam. De regering is ambitieus. En daar ben ik blij mee, want GroenLinks zou graag eens vóór een nieuw EU-verdrag willen stemmen. De regering vindt onder andere dat de co-decisie, het medebeslissingsrecht van het Europees Parlement, van essentieel belang is. Mag ik ervan uitgaan dat dit ook geldt voor sociaal beleid en belastingbeleid? Op dat laatste punt dreigt, het spijt mij, commissaris Bolkestein wederom een stok in de spaken te steken. Afschaffing van het vetorecht op belastinggebied ziet hij niet zitten, hij wil er alleen op langere termijn aan. Deelt de regering mijn mening dat wij zoveel tijd niet hebben? De IGC start al over drie maanden! De laatste kans om nog voor de uitbreiding een kwantumsprong te maken, zo schrijven de bewindslieden van Buitenlandse Zaken. Inderdaad, het is nu of nooit!

Het grondrechtenhandvest, waarover veel gesproken wordt, moet meerwaarde hebben, stelt de regering terecht. Ik zou zeggen: meer bindende kracht voor bestaande grondrechten, zoals de sociale, plus de formulering van nieuwe of aangescherpte grondrechten, zoals dat op gezinshereniging. De stelling dat het met de rechtsbescherming wel snor zit, is te gemakzuchtig, zeker in het licht van de voortschrijdende Europese integratie, zeg ik met name in de richting van minister Peper.

Enige zorg heb ik over de transparantie van de werkgroep die het handvest gaat opstellen. Worden NGO's alleen aan het begin van het proces gehoord en trekt men zich vervolgens maandenlang terug achter gesloten deuren? Dat kan toch niet meer. Wij hebben nu de kans om een eind te maken aan deze diplomatenmethode. Betrokkenheid van Europese én nationale parlementariërs plus de civiele samenleving, maximale openheid en een Europawijd referendum ter bekrachtiging van het handvest. Op die wijze zou een model moeten worden gecreëerd voor toekomstige verdragsherzieningen.

Mevrouw de voorzitter! Ten slotte het Statuut voor de leden van het Europees Parlement, onze arbeidsvoorwaarden. Voor de geloofwaardigheid van het Europees Parlement is het van het grootste belang dat dit dossier snel vlot wordt getrokken. Graag doe ik de regering op dit punt een suggestie aan de hand. Zouden de Raad en het Europees Parlement hiervoor niet de zogenaamde conciliatieprocedure kunnen kopiëren? Vijftien bewindslieden gaan in de slag met vijftien vertegenwoordigers van het Europees Parlement. Een eenmaal bereikt compromis kan dan waarschijnlijk op een groter draagvlak rekenen, ook in het Europees Parlement. Want de deconfiture van afgelopen mei wil ik in ieder geval niet nog een keer meemaken!

Europa, de Europese Unie, is niet op één dag gebouwd. Bij de constructie bleken achteraf in ieder geval territoriumdrift en koudwatervrees uiteindelijk geen goede raadgevers te zijn. Laten wij hopen dat ook in de relatie tussen de Tweede Kamer en het Europees Parlement territoriumdrift en koudwatervrees het afleggen tegen het inzicht dat beide parlementen iets te winnen hebben bij een goede verstandhouding!

De heer Blokland (SGP, GPV en RPF):

Mevrouw de voorzitter, dames en heren leden van de Tweede Kamer. Namens de delegatie van RPF, SGP en GPV in het Europees Parlement wil ik u dankzeggen voor de uitnodiging om hier het woord te voeren. Ik doe dat als vertegenwoordiger van de Nederlandse kiezers in het Europees Parlement, dezelfde mensen die u tot leden van deze Kamer hebben gekozen.

Mijnheer de minister, mijnheer de staatssecretaris. De Staat van de Europese Unie is een lijvig document waarin de Nederlandse regering zichzelf en anderen een blik vergunt op de Europese agenda in het komend jaar. Helaas moet mij van het hart dat het boekwerk meer de stand van Europese zaken beschrijft dan dat het een inspirerende visie op de ontwikkeling van de Europese Unie biedt. Het kabinet houdt zich op de vlakte en heeft blijkbaar geen behoefte aan een fundamenteel debat over Europa, over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen Den Haag en Brussel. Ik hoop, dat de Kamer daar anders over denkt. Zo niet, dan zal het nooit lukken om de belangstelling van burgers voor de Europese politiek te wekken en wordt de opkomst bij Europese verkiezingen alleen nog maar lager.

Het Europees Parlement en de Europese Commissie zijn onlangs in hun samenstelling drastisch veranderd. Dat biedt de mogelijkheid om nu echt ernst te maken met de grote Europese schoonmaak. Het uitbannen van fraude, corruptie en misbruik is thans eerste prioriteit, maar het is wel een gezamenlijke taak van Parlement, Commissie en Raad. In dit verband legt het Comité van wijzen de vinger bij de desinteresse van de Raad voor de verslagen van de Europese Rekenkamer. Illustratief voor de lakse houding van de Raad is het volgende. Uitgerekend op de dag dat het eerste rapport van het Comité van wijzen het licht zag, dat leidde tot het aftreden van de Commissie, bestond de Raad het om het Parlement te adviseren de kwijting over 1997 gewoon goed te keuren. Terecht stelt het Comité van wijzen dat de Raad de kwijtingsaanbevelingen op een hoger politiek niveau dient te behandelen en serieuzer moet overwegen. Is de regering bereid dit advies in de Raad in te brengen?

Nieuwe bezems vegen schoon. Toch komt commissievoorzitter Prodi met ideeën uit de spreekwoordelijke oude doos. Hoe denkt de regering eigenlijk over de uitgesproken ambities van Prodi om president van Europa te worden? Hij ziet de 20 benoemde commissarissen als een Europese regering en gedraagt zich daar ook naar. Streeft het kabinet naar een toekomst van Nederland als deelstaat in federaal Europees staatsverband en hebben de ministers werkelijk de ambitie om Europees senator te worden? In dit verband en ook met het oog op de uitbreiding is het van groot belang om ons te bezinnen op het takenpakket van de EU, maar daarover zwijgt de Staat van de Europese Unie, en dat zegt veel.

Wie de passages over Kosovo en Turkije leest krijgt de indruk dat het buitenlands beleid kan draaien als een kerktorenhaantje. Zo staat er dat de Kosovocrisis een stempel heeft gedrukt op het externe beleid en dat de aardbeving in Turkije aanleiding is voor een krachtig positief signaal door de bevestiging van Turkijes status van toetredingskandidaat. Zijn de criteria van Kopenhagen soms achterhaald? Gaat de regering voorbij aan de rapporten over schendingen van mensenrechten en de dominante positie van het leger in de Turkse samenleving? Meer fundamenteel is de vraag aan de orde welk doel de uitbreiding van de Unie dient. Willen wij de kunstmatige scheiding met de landen van Midden- en Oost-Europa ongedaan maken? Zij gingen immers gebukt onder het Sovjetcommunisme. Of gaat het om het realiseren van een zo groot mogelijke interne markt? Prevaleert het morele aspect of ons materieel belang?

Bij het asielbeleid moet een begin worden gemaakt met de harmonisatie van de opvang van asielzoekers door minimumnormen op Europees niveau af te spreken. Deze aanpak is nodig om een neerwaartse spiraal van repressieve maatregelen te voorkomen. Is dit ook de inzet van het kabinet? De Staat van de Europese Unie is erg verwarrend over het asiel- en migratiebeleid. Eerst wordt gepleit voor verdere harmonisatie en vervolgens is er sprake van een politiek akkoord over de noodzaak van een gemeenschappelijk beleid en ten slotte valt te lezen dat het doel blijft een geïntegreerd asiel- en migratiebeleid. Mij is onduidelijk welke strategie de minister voor ogen staat.

In Keulen is de Raad overeengekomen dat de EU een handvest voor fundamentele rechten moet krijgen. Het lijkt erop dat de zogenaamde Europese burger bekneld raakt tussen de gewichtigdoenerij van diverse instellingen op Europees niveau. Het lijkt mij niet mogelijk om in zo'n handvest een meerwaarde te geven boven alles wat nu reeds van kracht is zoals de Grondwet, het EVRM, enz. De Raad van Europa voert mijns inziens terecht het gevaar van dubbel gebruik aan.

In de ogen van veel burgers is de EU soms nog onbegrijpelijker bezig. Ik denk dan aan de absurde inconsistentie om aan de ene kant tabaksreclame aan banden te leggen en aan de andere kant tabaksproductie met enorme subsidies te faciliëren. Bedragen die overigens in geen verhouding staan tot de peanuts die voor kankerbestrijding worden gevoteerd. De nieuwe commissaris Byrne en de huidige raadsvoorzitter toonden zich welwillend om de tabakssubsidies op termijn te beëindigen. Is de regering voornemens een amendement van het Europees Parlement hierover in de Raad te steunen? Graag vraag ik ook de Kamer om haar steun.

Het Verdrag van Amsterdam leidt ertoe dat in veel meer gevallen dan voorheen medebeslissing van Raad en Europees Parlement is vereist. Om het wetgevingsproces beheersbaar en controleerbaar te houden is het wenselijk de werkwijze grondig aan te passen zodat alleen over politieke hoofdzaken in conciliatie wordt gegaan. Tot nu toe liet de Raad bij zijn eerste lezing de bijdrage van het Europees Parlement vrijwel buiten beschouwing. Is de regering bereid eraan mee te werken, dat de Raad deze werkwijze laat varen ten behoeve van een beter werkbare en zo soepel mogelijke wetgevingsprocedure?

Mevrouw de voorzitter! Ten slotte speek ik de verwachting uit, dat dit experiment van spreekrecht van europarlementariërs in de Tweede Kamer tot een verbetering van de gezamenlijke parlementaire controle op het Europees beleid mag leiden.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Mevrouw de voorzitter! Het is nu al vele jaren duidelijk dat verschuiving van de besluitvorming van Den Haag naar Brussel geleid heeft tot ontoereikende democratische controle. Daarom heeft D66 in de jaren tachtig het idee gelanceerd om europarlementariërs spreekrecht te geven. Wij Democraten kunnen niet accepteren, dat mensen geen invloed hebben op beslissingen die hun leven raken. D66 is dan ook verheugd om te zien, dat met het spreekrecht voor europarlementariërs een nieuwe dimensie is toegevoegd aan de controle op Europa.

Ik wil dan ook beginnen, mevrouw de voorzitter, met u te danken voor de gastvrijheid. Wij hebben geen behoefte om te mopperen over de gekozen opzet. De ervaring leert dat je als je je als gast goed gedraagt vanzelf vaker wordt uitgenodigd en ook meer vrijheid krijgt.

De Staat van de Unie is een helder en overzichtelijk verhaal, waarvoor dank aan de regering. Sommige onderwerpen zouden wat D66 betreft echter wel met wat meer ambitie en visie mogen worden aangepakt. Het grootste probleem van de Unie is in onze ogen de toenemende afstand tussen Europa en de burger.

Allereerst schiet de democratische controle nog steeds tekort. De landbouwsubsidies vormen bijna de helft van de Europese begroting, maar noch het Europees Parlement, noch de Tweede Kamer heeft hier iets over te zeggen. De besluitvorming in de Raad blijft gesloten en daarom moeilijk controleerbaar. Wat gaat de regering aan deze twee manco's doen? Ook de controle op de besteding van Europees geld in Nederland laat te wensen over. De Nederlandse Rekenkamer heeft al twee jaar geleden gevraagd om uitbreiding van haar bevoegdheden. Nu pas komt het ministerie van Financiën met een brief dat er een wetswijziging moet komen. Europees geld is ook Nederlands geld. Dergelijke zaken moeten dus in het vervolg met meer spoed worden aangepakt. Ik hoop dat de regering die mening deelt.

Recent onderzoek toont aan, dat de noodzaak van een eenwordend Europa bij de jongste generaties onomstreden is. De grondgedachte achter de Europese eenwording, nooit meer oorlog, leeft. De lage opkomst bij de Europese verkiezingen is dus een afwijzing van de werkwijze van Europa, niet van de gedachte van Europa zelf. Wie dit erkent, ziet ook het belang van het opschonen van Europa, waarbij ook het Europees Parlement de hand in eigen boezem moet steken. Het Comité van wijzen, dat aanbevelingen deed voor vergaande hervormingen bij de Europese Commissie, kan wat D66 betreft onmiddellijk aan de slag in het Europees Parlement.

Maar D66 wil meer. De bescherming van klokkenluiders, zoals Europees ambtenaar Paul van Buitenen, moet daadwerkelijk formeel geregeld worden. Totdat er zo'n alomvattende regeling is, zullen wij op elk wetsontwerp een amendement indienen om mensen die misstanden naar buiten brengen te beschermen. De vorige maand heeft D66 zo'n voorstel gedaan, toen het ging om het agentschap voor de wederopbouw van Kosovo. Ik dank de collega's van VVD, GroenLinks, de SP en de kleine christelijke partijen voor hun steun voor dat amendement. Alle verkiezingsbeloften ten spijt hebben CDA en PvdA met hun fracties tegen dit amendement gestemd. Het amendement heeft het niet gered, waardoor aan klokkenluiders alsnog een adequate bescherming wordt onthouden. Wat meer actie voor verandering zou hier niet hebben misstaan. Wellicht kan de regering in de Raad hier nog iets aan doen.

Het derde onderwerp waarvoor D66 aandacht vraagt is de Nederlandse prioriteitsstelling in Europa. Bij de top van Berlijn heeft de regering door een aan halsstarrigheid grenzend doorzettingsvermogen bereikt, dat de nettobetalingspositie van Nederland niet verder verslechterde. Dat is mooi, maar het zou nog mooier zijn als de regering even doortastend zou optreden als het niet direct om geld gaat. Zouden wij niet ook de leiding moeten nemen als het bijvoorbeeld gaat om de integratie van milieu in andere beleidsterreinen? Ik bespeur trouwens wel iets van dezelfde vechtlust als het gaat om het asielbeleid, en terecht. De Nederlandse regering weet hopelijk dat zij in het Europees Parlement een bondgenoot heeft op dit belangrijke onderwerp. Door een Europees vluchtelingenfonds in te stellen – dat was een idee van de hier wellicht niet onbekende toenmalige europarlementariër Brinkhorst – is vanuit Straatsburg een bijdrage geleverd aan de Nederlandse doelstelling. Dat soort resultaten moet de meerwaarde zijn van onze samenwerking hier.

Als laatste onderwerp dat meer ambitie behoeft noem ik de voedselveiligheid. Gekke koeien, dioxinekippen, twijfels over genetisch gemodificeerd voedsel en vanochtend nog kankerverwekkende blikken hebben het vertrouwen van de consument danig ondermijnd. Voor D66 hebben voedselveiligheid en consumentenzorg zeer hoge prioriteit. Als sociaal-liberale partij vindt D66 dat mensen zelf verantwoorde keuzes moeten kunnen maken over wat zij eten. Dat kan alleen als er duidelijke etikettering en betrouwbare, transparante productieketens zijn. Ook in WTO-verband moeten de belangen van de consument en het milieu hand in hand gaan met verdere liberalisering. Graag hoort D66 dit bevestigd door de regering.

Voorzitter! Helaas heeft Nederland nog geen "Brussel vandaag" op de televisie, maar Brussel is vandaag naar Den Haag gekomen. Wij hopen dat Europa hierdoor een beetje zichtbaarder is geworden.

De heer Meijer (SP):

Mevrouw de voorzitter! Volgens opiniepeilingen is Europa populair bij Nederlandse jongeren, maar tegelijkertijd trekt de ondoorzichtigheid van de huidige Europese integratie voortdurend de aandacht van het grote publiek. Ik zou vandaag de aandacht van Kamer en regering vooral willen vestigen op een van de tekortkomingen in de Europese democratie, een tekortkoming die thuis in Nederland nog veel te weinig aandacht trekt. Hoofdstuk 5 van de Staat van de Europese Unie meldt dat de Unie de laatste jaren steeds belangrijker is geworden voor gemeenten en provincies, en sluit af met de conclusie dat deze betrokkenheid van decentrale overheden bij het Europese integratieproces een goede zaak is. Tevreden wordt geconstateerd dat Nederland zo'n 1,7% of ruim 7 mld. uit structuurfondsen ontvangt. Ik wil nu maar eens de aandacht vragen voor de keerzijde van die ontwikkeling.

Op zich zouden Europese fondsen een nuttige rol kunnen spelen bij het optrekken van de inkomens en de voorzieningen in de armste regio's en crisisgebieden naar die van de welvarende gebieden. Zoiets doen we vanouds ook binnen Nederland en dat is een kwestie van solidariteit. In het vergelijkbare geval zou het dus kunnen gaan om een soort interne Europese ontwikkelingshulp en inkomenssteun voor de armste regio's, die we vinden in Portugal, Spanje, Italië en Griekenland. Naar de mening van de SP zou het dan moeten gaan om bevordering van de gelijkheid en niet om het financieren van prestigeprojecten. Bij de huidige Europese fondsen gaat het helaas veel te weinig om solidariteit en veel te veel om propaganda voor een steeds verdergaande Europese integratie en om de bijbehorende verstrengeling van overheden.

Eenderde deel van de Europese begroting bestaat uit nationaal belastinggeld dat door de Unie wordt uitgedeeld in de richting van gemeenten en provincies. Veel van dat geld wordt dan ook vooral rondgepompt tussen de rijkere lidstaten. Toen Nederland vond dat we een te grote nettobetaler waren, werd de oplossing ook weer gezocht in de richting van meer Europees geld naar ons land toe halen. Is het wel zo democratisch en doelmatig dat dit geld, dat uiteindelijk naar beneden moet, naar onze lagere overheden, eerst naar boven gaat en dus centraal wordt ingezameld in Brussel? Iedereen raakt verslaafd aan die fondsen en iedereen wil er meer geld uit krijgen. Ieder weet dat je het geld dat binnenlands is wegbezuinigd op de collectieve sector, voor een deel in Brussel kunt terug komen halen.

Als een van de vier Nederlanders die lid zijn van de commissie die over deze fondsen gaat, vind ik die gang van zaken steeds verbazingwekkender. In Brussel en Straatsburg kom ik voortdurend vertegenwoordi gers en delegaties van Nederlandse gemeenten en provincies tegen die komen bedelen. Het lijkt zo langzamerhand wel of daar het echte bestuur van Nederland zit en de echte volksvertegenwoordiging. Vanwege de Brusselse geldpotten richten onze gemeenten en provincies zelfs hun eigen ambassades in Brussel op en er gaat ongetwijfeld heel wat belastinggeld in zitten. De praktijk blijkt bovendien te zijn dat de beslissingsruimte van gemeenteraden en provinciale staten slinkt, doordat men zich moet houden aan de voorschriften van Brusselse ambtenaren en doordat men aan krappe termijnen wordt gebonden. De ruimte voor inspraak van de inwoners krimpt mee, omdat inspraak veelal leidt tot vertraging en tot wensen die niet passen in het Europese schema. Er gaat veel tijd, geld en menskracht zitten in overleg vanuit de lagere overheden en ook in controle vanuit Brussel, omdat die fondsen nu eenmaal fraudegevoelig zijn.

Het voornaamste effect van deze Europese fondsen lijkt tot nu toe dat allerlei projecten kunnen worden opgeluisterd met het timmeren en schilderen van grote propagandaborden, waarop wordt uitgeschreeuwd hoe nuttig de Europese Unie bezig is. Ik heb Europees commissaris Barnier, die voor deze fondsen de politieke verantwoording draagt, begin deze maand bij zijn hoorzitting gevraagd of hij dat propaganda-effect toch eigenlijk wel belangrijker vindt dan andere resultaten en hij heeft dat niet kunnen ontkennen. Als ons hoogste doel is om alles te centraliseren bij een superstaat in Brussel en Nederland uit te wissen, is dat natuurlijk allemaal heel doelmatig, maar als dat niet de bedoeling is, zou het geld voor zulke projecten beter meteen zonder omweg in het Gemeentefonds en Provinciefonds gestort kunnen worden. Nederland betaalt dan niet mee aan het zinloos rondpompen van geld en we hoeven ook geen cent van dat geld te ontvangen. Het voordeel is, dat we besparen op overheadkosten, dat de lokale en regionale democratie beter kunnen functioneren en dat wij toch meer geld hebben om onze binnenlandse problemen aan te pakken. Als ook de andere rijkere lidstaten dat doen, kunnen we de resterende delen van de Europese structuur- en cohesiefondsen ontdoen van nodeloze franje, waardoor ze beter kunnen worden toegespitst op hun serieuze kerntaak, die van solidariteit met de zuidelijke lidstaten en eventuele nieuwe arme lidstaten in Oost-Europa. Ik sluit daarom af met de vraag aan de regering een weg te vinden om de noodzaak van verslaving van de lokale en regionale overheid in Nederland aan Europese fondsen te beëindigen.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van de bijdragen van de door ons uitgenodigde europarlementariërs. We gaan vervolgens over tot de eerste termijn van de zijde van de Kamer. We zullen aan het begin van de tweede termijn van de zijde van de Kamer de europarlementariërs weer gelegenheid geven om een bijdrage te leveren.

De heer Timmermans (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Voor het eerst heeft de Staat van de Europese Unie zijn vaste plaats gekregen in de jaarlijks terugkerende debatten na Prinsjesdag. We kunnen nu dus spreken van algemene Europese beschouwingen, die vandaag plaatsvinden. Voor het eerst ook hebben we kunnen luisteren naar de inbreng van de Nederlandse delegatieleiders uit het Europees Parlement. Ik wil hen graag van harte welkom heten in ons midden, niet alleen bij dit debat, maar vooral vanaf nu bij de vele overleggen met de regering over de baaierd aan Europese onderwerpen. Mijn fractie hoopt van harte dat zij en hun collega's hier vaak kunnen worden begroet, want voor de PvdA-fractie is dit een belangrijke stap in de richting van een transparanter en democratischer Europa. Specifieke inzichten van de europarlementariërs helpen ons beter geïnformeerd te zijn over de medewetgevende rol van het Europees Parlement en dat versterkt onze rol als nationale wetgever en controleur. Omgekeerd kunnen wij weer iets aan onze collega's meegeven als zij teruggaan naar Brussel of Straatsburg. Onze rollen zijn verschillend, ons doel is hetzelfde: het maken van goed beleid, goede wetten en het controleren van het bestuur, allemaal ten dienste van de Europese burger en van een ongedeeld democratisch en welvarend Europa.

Zoals ook door mijn fractievoorzitter Melkert tijdens de algemene politieke beschouwingen is aangegeven: de Partij van de Arbeid wil dat Nederland zijn verantwoordelijkheid voor de verdieping en de verankering van het Europese integratieproces ten volle neemt. Een versterkte samenwerking tussen parlementen kan hierbij alleen maar dienstig zijn. De tandem Partij van de Arbeid Den Haag/Partij van de Arbeid Brussel opereert onder precies hetzelfde motto: Europa is niet af met markt en munt.

Mevrouw de voorzitter! Als een ding blijkt uit de nota van de regering, dan is het wel dat zelden in de afgelopen vijftig jaar de Unie voor grotere en complexere uitdagingen heeft gestaan. Wat wij vandaag van de Unie vragen komt dicht in de buurt van de kwadratuur van de cirkel. Om voor de PvdA-fractie volstrekt onomstreden politieke redenen moet het uitbreidingsproces worden versneld. Het is vandaag precies tien jaar geleden dat in Praag het definitieve einde van de Europese tweedeling werd ingeluid toen honderden burgers van de DDR over het hek van de Duitse ambassade klommen. Ik heb die beelden nog voor mij. Dat was een heel sprekend voorbeeld van de lotsverbondenheid die ons met iedereen in Europa verbindt. Die lotsverbondenheid moeten wij invulling geven, maar daar is haast bij. Veel is ten goede veranderd, maar wij hebben ook geleerd dat het fout kan gaan, zoals op de Balkan. Dus haast moeten wij maken. Dat maakt verdergaande institutionele hervormingen nodig dan voorzien in het Verdrag van Amsterdam. Tegelijkertijd moet de Europese veiligheids- en defensie-identiteit snel gestalte krijgen, maar dit alles mag weer niet ten koste gaan van de voortgezette integratie op cruciale beleidsterreinen, zoals die van asiel en migratie, een sociaal Europa, de macro-economische beleidscoördinatie, de toekomstige agenda voor economische groei en innovatie en de consumentenbescherming in de meest brede zin van het woord. Daarover hebben de collega's uit het Europees Parlement al veel gezegd. Veel van deze onderwerpen komen in de komende maanden uitvoerig in deze Kamer aan de orde, bijvoorbeeld als wij spreken over de top van Tampere, de top van Helsinki of de top van Lissabon. Ik verheug mij er nu al op om dan weer samen met de leden van het Europees Parlement met de regering in debat te gaan.

Als wij de volle Europese agenda serieus nemen, moeten wij terug naar de basis, terug naar het chassis. Wij willen een Europese auto die een krachtige motor heeft, die veel plaats biedt, die wendbaar, milieuvriendelijk en zuinig is. Als wij dat willen, moeten wij voordat wij over de kleur of de accessoires gaan praten – moeten er wel of geen lichtmetalen velgen op? – over het ontwerp en het chassis praten. Het is natuurlijk niet het meest aansprekende deel van een auto, maar probeer maar eens zonder chassis weg te rijden. Dat kan je hele dag verpesten. Het praten over structuren is misschien saai, maar in dit stadium onvermijdelijk.

De heer Verhagen (CDA):

De heer Timmermans schetst een mooi beeld, maar hij doet in wezen hetzelfde als het kabinet in de nota: alles wordt op afstand geplaatst. Bij een auto moet in ieder geval de motor deugen. Laat ons naar de kern teruggaan. Ik vraag de heer Timmermans om zijn standpunt ten aanzien van de Europese veiligheids- en defensie-identiteit. Wat vindt hij van het standpunt van de regering? Vindt hij dat het kabinet met voldoende inzet het debat hierover voert?

De heer Timmermans (PvdA):

Ik kom daar nog op. Wij willen niet kiezen voor uitbreiding ten koste van institutionele hervorming, maar wij willen het ook niet omdraaien: eerst maar eens goed institutioneel hervormen en wachten met de uitbreiding. Wij zitten in een moeilijke klem, waarvoor wij op een heel aantal terreinen zeer ambitieus moeten zijn.

Mevrouw de voorzitter! Binnen een paar weken begint Solana als de nieuwe secretaris-generaal van de Raad of "monsieur Pesc". Met zijn ervaring is hij de juiste man om de Europese veiligheids- en defensie-identiteit invulling te geven. Mijn fractie heeft er hoge verwachtingen van. Niet dat de discussie probleemloos zal verlopen. Er zijn vragen te over. Ieder land benadert het op zijn eigen manier. Frankrijk stelt, zoals verwacht, een complete blauwdruk op, inclusief een Europese veiligheidsraad. Uiteraard heeft dat de Britten en de Duitsers kopschuw gemaakt. Zo komen wij er niet.

Laat de Europese Raad een kader opstellen voor de invulling van de besluiten van Keulen en Washington. Randvoorwaarde daarbij moet zijn dat de EU zelf vredesoperaties moet kunnen leiden met een effectieve structuur en een effectief vermogen tot optreden. Daarvoor zijn nodig inlichtingencapaciteit, een militair comité en een militaire staf. Niet geheel toevallig hebben wij die al in de WEU. Je zou ze kunnen versterken en van de WEU overhevelen naar de EVDI. Binnen zo'n kader zou de EU zich kunnen gaan toeleggen op de ontwikkeling van nieuwe taken. Bij de uitvoering zal dan blijken dat de EU niet over de noodzakelijke militaire middelen beschikt om haar ambities in de praktijk te brengen. Het is dus niet alleen een kwestie van organisatie en structuren. Veel zal moeten worden geïnvesteerd in de vergroting van de operationele capaciteit, waarbij een realistische taakverdeling op basis van taakspecialisatie en een verdere concentratie van Europese defensie-industrieën noodzakelijke randvoorwaarden zijn.

Solana zal tegen al deze problemen aanlopen. Hij zal oplossingsrichtingen moeten aandragen. De Europese Raad moet hem die ruimte geven. Zoals Max van der Stoel pleegt te zeggen: paden worden al lopend gemaakt. Dat is een betere benadering dan alles van tevoren vast te leggen. Dan wordt het nooit wat. Wat is de opstelling van de regering in deze discussie? Deelt zij mijn ambities op dit vlak?

De heer Verhagen (CDA):

Ik wil even helder krijgen wat uw ambities precies zijn. Sluit u duplicatie niet uit?

De heer Timmermans (PvdA):

Als je volgens dit stramien werkt, kom je gaandeweg de problemen tegen. Op het moment dat je ertegenaan loopt, moet je er alles aan doen om duplicatie te voorkomen.

De heer Verhagen (CDA):

Stel dat je gaandeweg behoefte krijgt aan bepaalde middelen. Bent u bereid een pleidooi te voeren om dat in het kader van de EVDI te ontwikkelen en dus duplicatie niet bij voorbaat uit te sluiten?

De heer Timmermans (PvdA):

U pleit dus in feite voor duplicatie. Tijdens de top van Washington is afgesproken, dat de Europeanen als zij daarom vragen gebruik mogen maken van NAVO-middelen. Dat kan voor veel praktische problemen een oplossingsrichting aangeven.

De heer Verhagen (CDA):

U weet net zo goed als ik dat er weinig echte NAVO-middelen zijn; het zijn nationale middelen die ter beschikking van de NAVO worden gesteld. Als de EU een operatie wil uitvoeren, zonder dat de Amerikanen hun transportcapaciteit ter beschikking stellen, wat wilt u dan gaan doen?

De heer Timmermans (PvdA):

Op dat moment hebben wij een probleem, omdat wij in Europa die capaciteit dan nog niet hebben. Maar dan zal die capaciteit moeten worden ontwikkeld. Dat bedoel ik met mijn uitspraak dat je een oplossingsrichting zoekt als je tegen een probleem aanloopt. Dat kost geld, wat betekent dat je je middelen anders zult moeten inzetten.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ik wil een vraag stellen over de Europese veiligheids- en defensie-identiteit. U zegt dat de Europese Unie in staat moet zijn door EU geleide operaties uit te voeren. Maar hoe ziet u de relatie tussen Europese Unie en de Verenigde Naties? Is op dat moment het mandaat van de Verenigde Naties nodig, of moet dat soort acties volgens u zonder VN-mandaat mogelijk zijn?

De heer Timmermans (PvdA):

Wij hebben het over een scala aan operaties. Voor operaties op het vlak van peacekeeping en peace-enforcing, zoals besproken in de VN, geldt dat wordt uitgegaan van een mandaat, gegeven door een mandaterende organisatie. Wat mijn fractie betreft kan dat de VN zijn, maar ook in bepaalde omstandigheden de OVSE. Dat is het forum waarbinnen een politiek mandaat wordt vastgesteld voor het optreden in bepaalde omstandigheden. De uitvoering van die operatie kan door de Europese Unie ter hand worden genomen. Dat is het model waaraan wij denken.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

U denkt dus niet aan een model, waarin de Europese Unie buiten het mandaat van VN of OVSE optreedt.

De heer Timmermans (PvdA):

Nee. Het optreden van de NAVO of de Europese Unie buiten het mandaat van de VN om is zeer uitzonderlijk. Die situatie heeft zich – je kunt daar zeer verschillend over denken – voorgedaan bij de Kosovocrisis. Maar het mandaat van VN of OVSE staat voor ons voorop; de EU gaat zo'n actie niet zelf verzinnen.

Voorzitter! Ik kom toe aan de randvoorwaarden ter invulling van de besluiten van Keulen en Washington. Ik wil nog een paar onderwerpen aanstippen die in dat kader speciale aandacht verdienen. De herstructurering van de defensie-industrie is er één van. De heer Verhagen refereerde al aan het extra geld dat is benodigd voor de ambities. Europa kent een volstrekte wanverhouding tussen de financiële input en de output aan middelen van de defensie-industrie, zeker als je het vergelijkt met de Amerikanen. Wil je meer output, dan zal er of veel meer geld naartoe moeten, of je moet meer waar voor je geld krijgen. Gelet op de discussies in de lidstaten moeten wij ervan uitgaan dat Europa het van het laatste zal moeten hebben. Want heel veel geld op de defensiebegrotingen is niet realistisch. Dat kan alleen als de kosten omlaag gaan door schaalvoordelen, waarmee wij in de EU veel ervaring hebben. Daarom moet naar de mening van mijn fractie ook voor de defensie-industrie de oplossing komen van een benadering, die vergelijkbaar is met de operatie interne markt, die indertijd door Delors is ingezet. Ik pleit ervoor dat de Nederlandse regering de Commissie aanspoort een witboek op te stellen voor de totstandbrenging van een interne markt voor de defensie-industrie. Dat is de enige manier om de belangen van grote en kleine landen evenwichtig tot hun recht te laten komen. Initiatieven pakken naar mijn smaak vooral in het voordeel uit van de grote landen, en houden een kunstmatig gesloten markt in stand. Idealiter schaffen wij artikel 223 van het Verdrag van Rome af, maar realistisch gezien zijn er zoveel andere hobbels en problemen op die weg, dat ik vind dat een witboek van de Commissie wellicht uitkomst zou kunnen bieden. Is de regering bereid deze handschoen op te pakken?

De heer Marijnissen (SP):

Ik luister nu een poosje naar de heer Timmermans, waarbij ik het gevoel krijg dat wij het niet over Europa hebben, maar vooral over de totstandbrenging van een militair Europa. In het laatste debat voor het laatste reces hebben wij naar aanleiding van Keulen al gesproken over het euroleger. Kunt u aangeven, waar u in het recente of wat minder recente verleden dat euroleger hebt gemist?

De heer Timmermans (PvdA):

Dan kun je wel aankomen met een "als, als"-verhaal, in de zin dat wanneer dit niet gebeurd zou zijn, dan wellicht iets anders gebeurd zou zijn, maar daar voel ik niet voor. Ik kan mij voorstellen dat wanneer er ten aanzien van Kosovo een Europese capaciteit was geweest, er wellicht in een eerder stadium preventief opgetreden had kunnen worden. Ik kan mij ook voorstellen dat in vele gevallen in Bosnië of andere plekken in de Balkan een Europese optredingscapaciteit preventief had kunnen werken. Daar zijn wij nu niet in geslaagd omdat Europa machteloos was om iets te doen. Als wij die instrumenten hadden gehad in het begin van de jaren negentig, was het misschien anders gelopen. Maar, nogmaals, dat is van die "als, als"-geschiedenis. Als wij die capaciteit hadden gehad, dan hadden wij daar wellicht heel andere dingen tot stand kunnen brengen vergeleken met de ellende die nu over ons heen is gekomen.

De heer Marijnissen (SP):

Volgens mij ziet de heer Timmermans twee dingen over het hoofd. Ten eerste was er geen gemeenschappelijk buitenlands beleid in Europa met betrekking tot Bosnië. Ik denk aan Duitsland en aan Van den Broek die als eurocommissaris een heel andere opvatting had over de toekomst van Joegoslavië. Ten tweede hebben de Amerikanen in beide gevallen meegedaan. Er wordt hier vaak gezegd dat het Atlantische verband nodig is om daar geloofwaardig te kunnen optreden. Misschien ziet de heer Timmermans in de toekomst plaatsen of terreinen waar dat euroleger zich zou moeten manifesteren.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik vind uw redenering niet consistent. Enerzijds zegt u dat Europa toen niets heeft gedaan omdat het de Amerikanen nodig had. Anderzijds zegt u dat ik begin over iets wat illusoir is omdat wij toch altijd de Amerikanen nodig hebben. Neen, juist omdat wij geen gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en geen EVDI hadden, moesten wij zo lang wachten totdat de Amerikanen zover waren dat zij mee wilden doen. Daarom willen wij er nu in investeren. Als u mij vervolgens vraagt waar zo'n leger in de toekomst nuttig ingezet kan worden, dan wijs ik u op de plekken aan de randen van de Europese Unie en daarbuiten waar op dit moment sprake is van onrust. Ik kan mij heel goed voorstellen dat daar in de toekomst een rol is weggelegd voor de EVDI.

De heer Marijnissen (SP):

Het valt mij op dat de heer Timmermans helemaal niet ingaat op mijn eerste punt, namelijk dat er geen sprake was van een gemeenschappelijk buitenlands beleid op Europees niveau ten tijde van de crisis in Bosnië. Maar dat laat ik nu even rusten; ik ga even verder op het punt waar de heer Timmermans eindigde, namelijk de periferie van Europa. Acht hij het denkbaar dat Europa bijvoorbeeld in de Kaukasus militair gaat interveniëren?

De heer Timmermans (PvdA):

Ik acht het zeer wel denkbaar dat Europa deelneemt aan een vredeshandhavende operatie in de Kaukasus.

De heer Marijnissen (SP):

De periferist schuift steeds verder op.

De voorzitter:

Dat mag u in uw eigen termijn zeggen.

De heer Marijnissen (SP):

Dat zal ik ook doen. Laat ik de heer Timmermans dan nog een slotvraag stellen. Hij heeft het een paar keer gehad over investeren op dit terrein. Heeft hij ooit becijferd wat zijn initiatief om een nieuw euroleger met eigen commandostructuren in het leven te roepen, zal gaan kosten voor de Nederlandse staat en de Nederlandse belastingbetaler?

De heer Timmermans (PvdA):

Als PvdA-fractie hebben wij onlangs een heel lezenswaardige nota geschreven over het maken van keuzen binnen defensie zodat je middelen kunt vrijmaken om elders te investeren. Dat is volgens ons het pad dat in Europa gevolgd moet worden. Dus niet meer geld vrijmaken voor defensie sec, dus niet het ophogen van de defensiebegroting, maar het binnen die begroting specialiseren en focussen teneinde middelen vrij te maken om te investeren in de EVDI.

De heer Marijnissen (SP):

Het is mij nog niet helemaal duidelijk.

De heer Timmermans (PvdA):

Dan moet u die nota lezen.

De heer Marijnissen (SP):

Die nota heb ik gezien, althans ik heb een samenvatting ervan gelezen, dus u kunt ervan uitgaan dat ik redelijk op de hoogte ben van de kwintessens ervan. Het gaat mij erom dat u nu een proces inzet dat in mijn visie van kwaad tot erger wordt. Zeker als u het heeft over de Kaukasus zal dat meer en meer geld gaan kosten. Heeft u er al een idee over wat dit op termijn voor de begroting gaat betekenen?

De heer Timmermans (PvdA):

Dat ben ik niet met u eens. Ik vind dat je door herschikking een heel eind zal kunnen komen. Bovendien mag u het paard niet achter de wagen spannen. Het gaat erom de stabiliteit in Europa te handhaven en waar instabiliteit is, stabiliteit te brengen. Investeren wij daar niet in, dan hebben wij daar op termijn allemaal last van, want dan krijgen wij allemaal te maken met instabiliteit, ook hier. Het is een investering die wij moeten doen voor de veiligheid en vrede in Europa.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik herinner mij dat, vlak voordat wij definitief besloten om toe te treden tot de monetaire unie, ineens werd gezegd dat dit geen monetaire, maar een politieke zaak was. Naar analogie daarvan stel ik de volgende vraag. Is de heer Timmermans het met mij eens dat niet er zozeer om militaire of veiligheidspolitieke redenen wordt gewerkt aan een Europese veiligheids- en defensie-identiteit, maar gewoon uit overwegingen van "institution building", vanwege de noodzaak om de Europese Unie wat robuuster te maken? Kortom, om puur politieke redenen.

De heer Timmermans (PvdA):

De heer Van Middelkoop heeft gelijk als je daarbij terugdenkt aan het debacle van Europa in het begin van de jaren negentig. De heer Marijnissen verwees daar terecht naar. Wij willen dat soort debacles in de toekomst voorkomen. Wij willen dat Europa in staat is een eigen buitenlands beleid te formuleren en dat handen en voeten te geven door middel van de Europese veiligheids- en defensie-identiteit. Dat is de doelstelling. Die doelstelling kun je bereiken via een aantal paden. Dat wil niet zeggen dat je alles wat in de wereld al bestaat, moet gaan verdubbelen, zoals uit Franse hoek wel eens wordt gehoord. Je moet daar pragmatisch mee omgaan. Het doel is dat, als het Europees buitenlands beleid daarom vraagt, Europa in staat is om alleen op te treden als het niet anders kan.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Een veiligheidspolitieke analyse van de wereld rond Europa gaat daar dus niet aan vooraf. En op grond daarvan zegt de heer Timmermans dat wij een echte Europese zwaardmacht moeten bouwen.

De heer Timmermans (PvdA):

De veiligheidspolitieke analyse van de randen van Europa – ik neem aan dat de heer Van Middelkoop dat bedoelt – is een proces dat nu ook begint binnen de groep die Solana nu aan het oprichten is. In de dialoog tussen de lidstaten en die cellule of eenheid, of hoe het ook mag komen te heten, zullen die analyses snel moeten worden gemaakt. Die processen lopen echter gelijktijdig. Wij beginnen niet daarmee om daarna pas de rest te doen. Het zal overigens allemaal nog wel lang genoeg gaan duren, vrees ik.

De heer Verhagen (CDA):

Ik wil de heer Timmermans vragen om dit wat meer te concretiseren. De doelstelling deelt de CDA-fractie. De heer Timmermans zei dat dit betekent dat je daarin meer moet investeren. Heeft PvdA-fractie al een idee van de grootte van die investering?

De heer Timmermans (PvdA):

Nee, wij wachten de plannen die door Solana en anderen worden ontwikkeld, af. Ik herhaal dat naar onze smaak via taakspecialisatie en andere middelen een herschikking van middelen tot stand kan worden gebracht. Je spreekt dus niet over een autonome verhoging van de defensiebegroting.

De heer Verhagen (CDA):

De regering heeft in haar hoofdlijnennotitie gesteld dat dit een voldoende antwoord is op de ontwikkeling van de EVDI. Is de heer Timmermans het daarover met de regering eens?

De heer Timmermans (PvdA):

De Defensienota 2000 zal binnenkort verschijnen. Als die er is, zullen wij dit debat opnieuw voeren.

De democratische component van de EVDI, de Europese veiligheids- en defensie-identiteit, verdient naar de smaak van mijn fractie speciale aandacht. Idealiter kan gesteld worden dat het Europees Parlement dat op zich moet nemen. De realiteit is echter dat nationale parlementen nog zeer lang, en terecht, rechtstreeks bij zaken van vrede en veiligheid betrokken zullen blijven. Denk alleen maar aan de beslissingen tot uitzending van troepen. Ook mijn fractie wil deze bevoegdheid niet uit handen geven. Gedacht kan worden aan het samenstellen van een EVDI-assemblee, bestaande uit vertegenwoordigers van nationale parlementen en van het Europees Parlement. Wil de regering bij de toegezegd EVDI-nota hieraan speciale aandacht schenken, mede in het licht van de discussie rond de IGC?

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mag ik ook lid worden van die assemblee?

Wat moet die assemblee bespreken en misschien zelfs aan bevoegdheden krijgen anders dan de al bestaande parlementaire lichamen in Europa al kunnen of hebben?

De heer Timmermans (PvdA):

De controlerende bevoegdheden zijn helder geregeld. Voorbeelden waar ik aan denk zijn de WEU-assemblee, de NAVO-assemblee, maar ook aan Cosac, aan het samenkomen van vertegenwoordigers van parlementen uit de lidstaten en vertegenwoordigers van het Europees Parlement ter uitwisseling van informatie en coördinatie van richtingen. Ik meen dat daar een bijzondere meerwaarde in zit, ook voor de EVDI. Die meerwaarde zien in wij toenemende mate bij Cosac, maar ook bij de assemblees van de andere organen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Wilt u de WEU-assemblee, die op termijn toch zal verdwijnen, op deze manier revitaliseren? Daar kan ik mij wel iets bij voorstellen.

De heer Timmermans (PvdA):

Dat is een interessante gedachte. Het is misschien interessant om langs die lijn verder te denken.

De heer Verhagen (CDA):

Bent u niet bezig met het uithollen van de toekomstige bevoegdheden en de positie van het Europees Parlement? Wanneer wij steeds nieuwe vormen en instituties maken, zoals een EVDI-assemblee of Cosac, en daar nieuwe taken aan toebedelen, hol je de behoefte uit om de bevoegdheden van het Europees Parlement te versterken.

De heer Timmermans (PvdA):

Dat ben ik niet met u eens. Op het terrein van defensie zul je altijd een bevoegdheid van nationale parlementen houden, wat er ook gebeurt, maar in toenemende mate ook een bevoegdheid van het Europees Parlement voor de invulling van een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Om die zaken beter te coördineren, elkaar beter te informeren en de algemene lijn beter uit te kunnen zetten, acht ik een assemblee van grote waarde. Dat is geen uitholling van de toekomstige bevoegdheden van het Europees Parlement, omdat ik ervan overtuigd ben dat nationale parlementen altijd betrokken zullen blijven bij de defensiekant.

De heer Verhagen (CDA):

Als je zo'n EVDI-assemblee vormt, kan dat een excuus zijn om het Europees Parlement buiten de invulling van het buitenlands beleid en de vertaling daarvan in de defensiepoot te houden. Dat raakt ook aan de discussie over Solana, die in de gekozen constructie geen verantwoording verschuldigd is aan het Europees Parlement. Ik wil er wel over nadenken, maar het kan een excuus zijn om het Europees Parlement buiten die hele discussie te houden.

De heer Timmermans (PvdA):

Het gevaar dat u signaleert, is reëel, maar daar staat tegenover dat de heer Solana en de Raad hun gang gaan, zonder dat de parlementaire component voldoende aandacht krijgt, als het niet in het Europees Parlement en alleen op afgeleide wijze in de nationale parlementen aan de orde komt. Ik wil hierover graag een discussie, want ik zie die gevaren ook. Daar moeten wij voorzichtig mee omgaan, maar ik blijf erbij dat de toegevoegde waarde van een dergelijke assemblee zeer aantoonbaar is.

Mevrouw de voorzitter! De investeringen die wij in de EVDI willen plegen, komen niet voort uit Europese machtswellust of de behoefte aan een grotere rol van de EU als doel op zich. Zij zijn ook geen poging om de Verenigde Staten de loef af te steken, maar de internationale veiligheidssituatie vraagt erom. Een democratisch, welvarend en stabiel Europa is alleen mogelijk indien vrede en veiligheid op het continent worden gewaarborgd en zo nodig verdedigd. De gunstige omstandigheid dat er tussen de grote landen een consensus lijkt te groeien over de mogelijke richting van EVDI, moeten wij nu gebruiken. Ik verwacht dan ook van de regering dat zij deze handschoen ambitieus oppakt.

De inzet die is geschetst in de Staat van de Europese Unie, is een goed vertrekpunt, maar er zal nog veel moeten gebeuren om de trein werkelijk op de rails te krijgen. Zonder stabiliteit in Europa zal de aansluiting van de toetredingslanden tot het project van Europese integratie een illusie blijken. Wij moeten hierin investeren, anders zouden wij onze Europese idealen opgeven. De EU is geen doel op zich, maar een middel om ons hele continent net zo veilig en welvarend te maken als de huidige lidstaten. Het gaat om lotsverbondenheid.

De heer Hessing (VVD):

De heer Timmermans heeft heel openlijk zijn ambities geëtaleerd en dat geeft wat duidelijkheid in de discussie. Hij noemde Kosovo als voorbeeld van iets wat niet had hoeven te gebeuren. Een operatie zoals in die situatie nodig bleek te zijn, valt toch buiten het begrip "Petersburgtaken"? Vorige week heeft de minister-president bij de algemene beschouwingen gezegd dat de voorkeur van de Nederlandse regering niet uitgaat naar geïsoleerd optreden, maar naar optreden in het kader van de NAVO. Dat proef ik niet bij hem.

Wil de heer Timmermans nog een keer proberen mij uit te leggen waarom alle acties die hij vanochtend heeft genoemd, behoudens de nieuwe EVDI-raad, niet gewoon mogelijk zijn in het kader van de NAVO? Alles wat hij gezegd heeft, is in datzelfde kader mogelijk. Waarom wil hij dat niet?

De heer Timmermans (PvdA):

Ik begin met de laatste vraag. Als een actie in het kader van de NAVO mogelijk is: graag! Dat heeft onze voorkeur. Soms blijkt dat niet mogelijk te zijn en dan zul je naar andere wegen moeten zoeken, wil je het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid uitvoeren.

De heer Hessing (VVD):

Wat bleek er niet mogelijk te zijn?

De heer Timmermans (PvdA):

De heer Hessing noemde Kosovo als voorbeeld. Bosnië is een ander voorbeeld. In dat geval is in een veel later stadium van escalatie opgetreden dan wenselijk was vanuit Europees perspectief.

De heer Hessing zegt dat de operatie in Kosovo zo omvangrijk is, dat Europa die niet alleen kan uitvoeren. Daarmee ben ik het volstrekt eens. Als Europa in een veel eerder stadium van de escalatie was opgetreden met meer beperkte middelen, was er misschien wel sprake geweest van een succesvolle Europese operatie.

De heer Hessing (VVD):

Het probleem in Kosovo ging niet om het militaire optreden, maar over het feit dat er geen mandaat was van de Veiligheidsraad. Dat vormde de vertragende factor en niet de bereidheid van de NAVO om op te treden. Integendeel, die had er al veel eerder naartoe gekund.

De heer Timmermans (PvdA):

Het probleem was ook dat Europa geen concept had klaarliggen, geen antwoord had op een mogelijke bemiddelingsrol in Kosovo en Joegoslavië. Dat heeft veel te lang op zich laten wachten, waardoor de escalatie een eigen momentum kreeg.

De vaak genoemde tegenstelling tussen uitbreiding en institutionele vernieuwing is een valse tegenstelling. Geeft men prioriteit aan het toelaten van nieuwe lidstaten of geeft men voorrang aan het op orde brengen van het Europese huis? Mevrouw Maij wilde eerst het Europese huis op orde brengen. Laat de lidstaten maar wachten, volgt daaruit. Wij kiezen daar niet voor. Voor ons zijn beide even belangrijk. Uitbreiding mag echter bewust noch onbewust een instrument worden om verdergaande Europese integratie een halt toe te roepen. Voor de Partij van de Arbeid gaan verbreding en verdieping hand in hand. Het een kan niet zonder het ander. De ervaring leert dat in het verleden Europa onder de grootste druk ook tot de meest moedige besluiten in staat is.

Daarom zetten wij voor de komende jaren in op institutionele aanpassingen die verdergaan dan de left-overs van Amsterdam. De conclusies van de top van Keulen op dit punt vind ik erg teleurstellend. De regering heeft enige ambitie geëtaleerd in de Staat van de Unie. Wij zouden die ambitie graag nog wat aanwakkeren.

Een Europa met 25 of 30 lidstaten kan niet volgens de uitgangspunten werken die oorspronkelijk waren bedoeld voor zes lidstaten. De spelregels moeten dus grondig worden aangepast. De afgelopen weken en dagen is een stroom van ideeën en plannen op gang gekomen. Prodi, Delors Dehaene en anderen komen met verdergaande voorstellen of zullen dat nog doen. Mijn fractie is van oordeel dat de regering niet te terughoudend moet zijn met het omarmen van verdergaande oplossingen dan hetgeen zij al in de Staat van de Unie heeft gezegd. Het Europese huis redt het niet met alleen wat schilderwerk aan de gevel.

Het zo dikwijls toegejuichte begrip van subsidiariteit zou wat meer concreet moeten worden ingevuld door de Unie. Men moet niet alleen maar zeggen wat de Unie doet en wat anderen doen, maar ook moet duidelijk zijn wanneer er geen sprake is van toegevoegde waarde door het Unie-optreden.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik wil even terug naar de institutionele aanpassingen. Dehaene, Prodi, iedereen komt met voorstellen. De heer Timmermans zegt ook meer te willen dan het opschilderen van de buitenkant. Wat vindt hij de belangrijkste prioriteiten op het punt van de institutionele aanpassingen, met name van het gemeenschappelijk buitenlands beleid en de veiligheidsidentiteit?

De heer Timmermans (PvdA):

De Raad moet veel beter kunnen werken. Ik denk daarbij aan constructieve onthouding. Niet alles behoeft met unanimiteit beslist te worden. Een beslissing moet zoveel mogelijk met gekwalificeerde meerderheid genomen worden. Als dat niet mogelijk is, moet constructieve onthouding mogelijk zijn. Een lidstaat moet kunnen zeggen: ik doe niet mee, maar als jullie het willen, mogen jullie verdergaan. Dat vind ik een belangrijke vernieuwing in het GBVB. De medewetgevingsbevoegdheden van het Europees Parlement moeten worden vergroot. Er is al heel veel bereikt, maar er kan nog meer. Voorts denk ik aan versterking van de rol van het Hof van Justitie. Dat is een onderwerp dat nogal eens tussen de wal en het schip dreigt te vallen. Er moet worden geïnvesteerd in de belangrijke knelpunten op dat terrein. De werkwijze van de Commissie is ook een belangrijk onderwerp. Ook moet worden gekeken naar de coördinatie tussen de raden. Die taak ligt nu bij de Algemene Raad. Er moet echter onderzocht worden of dit optimaal is. Delors heeft het idee gelanceerd van een raad van Europese ministers, het liefst vice-premiers, die samen met de Commissie andere raden moet gaan aansturen en coördineren. Ik vind het interessant om op al deze ideeën de visie van de regering te horen bij de behandeling van de notitie hierover. Wij kunnen er bij die gelegenheid over spreken en ons een mening vormen over de beste oplossingsrichtingen.

De heer Marijnissen (SP):

Ik vroeg wat de heer Timmermans wilde met het GEVB. Hij geeft in antwoord daarop echter een hele opsomming, zonder te zeggen wat hij zelf wil. Ik kom terug op het GEVB, waarbij de heer Timmermans spreekt van constructieve onthouding. Dat houdt het afschaffen van de unanimiteitsregel in, waarbij men gezamenlijk, collectief inclusief vetorecht tot een buitenlands beleid komt. Ik wil terug naar de situatie rond Bosnië en Duitsland, begin jaren negentig. De heer Timmermans heeft daar ook zelf slechte herinneringen aan. Acht hij het denkbaar dat Duitsland in die situatie zich constructief had onthouden?

De heer Timmermans (PvdA):

Wij bevonden ons toen in een heel ander stadium van de ontwikkeling van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Nu is dus niet meer te zeggen hoe Duitsland daarover toen gedacht zou hebben. Ik vind die vraag dermate hypothetisch dat ik daarop geen antwoord kan geven.

De heer Marijnissen (SP):

Een probleem van een discussie "in de tegenwoordige tijd" is dat er alleen gerefereerd kan worden aan situaties in het verleden om na te gaan hoe men zich een en ander moet voorstellen. Als ik over de toekomst spreek, bijvoorbeeld over het door de heer Timmermans genoemde voorbeeld van de Kaukasus, zal hij immers zeggen dat het van de omstandigheden zal afhangen. Het gaat mij uiteindelijk om de vraag of de heer Timmermans het denkbaar acht of een van de grote Europese landen zich zal conformeren aan een gemeenschappelijk buitenlands beleid en zich constructief zal onthouden. Dat betekent dat dit land toe zal zien terwijl Europa een beleid voert dat haaks staat op het eigen belang.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik acht dat denkbaar, zeker als daar voor een grote lidstaat op andere vlakken zaken binnengehaald kunnen worden. Ik acht dat voor de toekomst zeker denkbaar. Ik denk daarbij aan de reuzenstappen die zijn gezet door de Britten in de aanloop naar en na afloop van Saint Malo. Wij hadden dat een paar jaar geleden niet voor mogelijk gehouden. Ik acht het dus denkbaar dat ook grote lidstaten op dit soort punten over hun schaduw heen kunnen stappen.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Komt u nog terug op het punt van de uitbreiding van de Europese Unie?

De heer Timmermans (PvdA):

Ja.

De voorzitter:

Maar niet al te lang.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik word steeds geïnterrumpeerd.

De voorzitter:

Wij houden de tijd bij.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik volsta met te refereren aan de opmerkingen van mijn Europese collega Van den Berg over veilig voedsel. Dat is een Europees onderwerp. Als de markt en het landbouwbeleid op Europees niveau worden geregeld, moet ook de voedselveiligheid op Europees niveau worden geregeld. Anders komt er immers te veel tussen de wielen. Er zijn nog andere onderwerpen waarover in Europa gesproken kan worden, maar waarover geen Europese integratie zal plaatsvinden. Ik denk aan het cultuurbeleid, aan onderwijs en zorg. Dat zijn onderwerpen waarvan men zich kan afvragen in hoeverre er een toegevoegde waarde is van Europese integratie.

Voorzitter! Ik rond mijn betoog af met het onderwerp van de uitbreiding. De noodzaak van versnelde uitbreiding stelt de Kopenhagencriteria in een heel ander daglicht. Zij blijven de basis vormen voor het volledig EU-lidmaatschap, maar zij maken ook de noodzaak duidelijk van het ontwikkelen van gedifferentieerde vormen van Europese integratie. Veel landen die wij bij de EU willen betrekken, zullen immers tot in lengte van jaren niet aan die criteria kunnen voldoen. De criteria laten varen en landen toelaten die er nog niet klaar voor zijn, brengt ernstige schade toe aan de Unie en nog veel meer schade aan die landen zelf. Daarom moeten er vormen van lidmaatschap worden ontwikkeld waarbij landen kunnen meedoen aan die onderdelen van de Europese integratie waarvoor zij al klaar zijn. Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid kan daarvan een uitstekend voorbeeld zijn. De top van Helsinki moet aan alle kandidaten, inclusief Turkije, een duidelijk toetredingsperspectief bieden. Het mag echter geen gratuite geste worden. Dat werk averechts. Kandidaten die niet op een termijn van, zeg, vijf of zes jaar aan de Kopenhagencriteria kunnen voldoen, zal een andere vorm van relatie geboden moeten worden teneinde hen de tijd te geven naar een volledig lidmaatschap toe te werken. Een Europa van meer snelheden is vandaag de dag onvermijdelijk geworden. Ik zou graag een visie van de regering op dit punt willen horen. Die is mij op dit moment namelijk nog niet geworden.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik...

De voorzitter:

Ik wil alleen nog maar korte vragen horen. Dit duurt veel te lang.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Dit is de eerste vraag die ik tijdens dit debat stel.

Ik hoorde de heer Timmermans met verve het à la carte-model verdedigen.

De heer Timmermans (PvdA):

Nee, meer snelheden. Dat is wat anders dan à la carte.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Zoals u het stelde, kwam het bij mij over als een à la carte-model, waarbij er verschillende soorten staten in een verschillend Europa komen. Ik kan mij voorstellen dat dat nodig is als er 30 of 40 landen komen. Maar is dat nu realistisch nu wij op weg zijn naar de 20? Wordt op deze manier Europa niet uitgehold?

De heer Timmermans (PvdA):

U zegt: 20. Het lukt nog wel met 20, 23 of 24 volgens de Kopenhagen-criteria. Bij de huidige 10 toetredingslanden zitten er vele die het kunnen redden via de klassieke methode Kopenhagen. Overigens, ben ik het dan eens met diegenen die zeggen dat wie het eerst bij de meet is, ook mag meedoen en dat er nu geen groepjes moeten worden gecreëerd. Het gaat er vooral om hoe het daarna gaat. Hoe ga je om met landen als Turkije en wellicht Bulgarije en andere landen die het bijvoorbeeld om economische redenen niet halen? Je kunt die dan wellicht iets anders bieden, maar niet à la carte. Het moet niet zo zijn dat zij er naar believen dingen kunnen uitpikken waaraan zij mee doen en dat in wisselende samenstelling. Het is misschien vergelijkbaar met een ui. Eerst pelt men de eerste laag af en dan de volgende totdat men doordringt tot de kern van de Europese integratie.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Waar legt u dan de grens? U zegt nu dat het misschien mogelijk moet worden gemaakt voor Bulgarije en andere aspirant-toetreders. Is dat de grens? De eerste categorie moet nog aan alle eisen voldoen en de tweede categorie mag gaan kiezen?

De heer Timmermans (PvdA):

Er zijn geen categorieën. Voor alle landen die lid willen worden van de Unie gelden de Kopenhagencriteria, ook voor Turkije. Halen ze die, dan doen ze mee. Maar als je ziet dat het voor een aantal landen, bijvoorbeeld Turkije, nog zeer lange jaren zal duren voordat ze er daadwerkelijk zijn, dan moet je niet zeggen: we doen niks totdat ze bij de meet zijn. Je moet dan nadenken over modellen waarin je die landen al bij onderdelen kunt betrekken waaraan ze al volledig kunnen meedoen. Anders kun je de ambitie om versnelling aan te brengen in het uitbreidingsproces niet waarmaken. Want het wegschuiven van de Kopenhagencriteria werkt averechts, niet alleen voor de Unie, maar ook en vooral voor de kandidaat-lidstaten.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

De regering schrijft dat zij voor versnelde toetreding is en voor het bij de onderhandelingen betrekken van alle 12 landen die nu de kandidaatstatus hebben. Ik hoor dat u het ermee eens bent. Bent u het dan ook met mij eens, dat dit ook financiële consequenties heeft als het gaat om pre-accessie- en accessiesteun?

Wat wij in de begroting hebben afgesproken, heeft betrekking op die 6 landen. Nu gaat het om meer landen. Hoe staat u daartegenover?

De heer Timmermans (PvdA):

Daar valt over te praten.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Dat betekent dat uw fractie zich met dezelfde ijver als waarmee zij zich heeft ingezet voor die bezuiniging van 1,3 mld., gaat inzetten voor het vergroten van de pre-accessiesteun in het kader van de huidige financiële perspectieven tot 2006?

De heer Timmermans (PvdA):

Dat heeft u mij niet horen zeggen. Wat u mij hoort zeggen, is dat erover te praten valt. Als de Commissie en de Raad vaststellen dat de ambities die wij hebben en willen verwezenlijken ten aanzien van de uitbreiding, alleen verwezenlijkt kunnen worden door meer pre-accessiesteun, dan valt er met ons absoluut over te praten.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Vergt volgens uw analyse het ambitieniveau dan meer geld of niet?

De heer Timmermans (PvdA):

Ik vind het moeilijk in te schatten, maar ik denk dat er inderdaad meer geld nodig zal zijn voor pre-accessie.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Het heldere betoog van de heer Timmermans liep volledig vast op het laatst.

De voorzitter:

Ik had gezegd dat ik nog een paar korte vragen zou toestaan!

De heer Verhagen (CDA):

Hoe kan de heer Timmermans zeggen dat de Kopenhagencriteria overeind blijven en tevens dat er maar meerdere snelheden moeten komen, dus dat niet het hele communautair acquis moet worden overgenomen? Hoe kan hij zeggen dat hij tegen à la carte is, terwijl hij tegelijkertijd andere vormen van samenwerking op deelterreinen wil gaan ontwikkelen? Hij spreekt zichzelf op die punten gewoon tegen.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik zie die tegenstelling niet zo. Ik blijf erbij dat de volledige vervulling van de Kopenhagencriteria voor het volledige lidmaatschap overeind blijft. Ik blijf er tegelijkertijd bij dat er andere vormen van nadere samenwerking tussen toetredingskandidaten en de Unie moeten worden gevormd – ik wijs u graag op de ideeën die onder meer door Delors en Dehaene zijn ontwikkeld – om die banden strakker te maken om het uiteindelijke resultaat dichterbij te brengen.

De heer Verhagen (CDA):

U wilt dus gaan differentiëren in soorten lidmaatschap?

De heer Timmermans (PvdA):

Neen, het uiteindelijke lidmaatschap blijft zoals het is. Ik wil alleen maar differentiëren in de samenwerkingsvormen tussen de toetredingskandidaten en de Unie.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Ik spreek mede namens de RPF-fractie.

Na de algemene beschouwingen van verleden week zijn nu de Europese beschouwingen geagendeerd en wel voor het eerst met een bijdrage van enkele nationale collega's uit Straatsburg. Het mag dan over Europa gaan, wij blijven wel Nederlanders onder elkaar, de een wat meer democratisch gelegitimeerd dan de ander.

Wie de inhoud van de nota de Staat van de Europese Unie tot zich laat doordringen, realiseert zich eens te meer dat Nederland een semi-soevereine staat is geworden. De Nederlandse rechtsorde is voor een belangrijk deel onderdeel geworden van de rechtsorde van de Europese Unie. Dat constaterende heb ik, voordat ik een aantal politiek-inhoudelijke zaken aan de orde stel, nog wel enkele wensen voor een verdere uitwerking van de nota, want het is eigenlijk voor het eerst dat wij voldragen, zelfs nog met toevoeging van onze eurocollega's, over de nota de Staat van de Europese Unie spreken. Zo zou ik het op prijs stellen wanneer in de toekomst inzicht werd gegeven in de gevolgen van Europese voornemens voor de nationale wetgeving. Wil de regering dat in enigerlei vorm overwegen?

Wat er sowieso in moet, is een vermelding van door de Kamer aanvaarde relevante moties en door het kabinet gedane toezeggingen en de uitvoering daarvan. Ik denk bijvoorbeeld aan moties die zijn aanvaard bij de goedkeuring van het Verdrag van Amsterdam en moties die zijn ingediend bij de behandeling van de eerste Staat van de Europese Unie afgelopen juni, maar er zijn er vast nog wel meer.

Bij dat laatste debat is bijvoorbeeld een motie van mijn hand over een Europees wapenexportbeleid aanvaard. Na het recente debat met de ministers Van Aartsen en Herfkens over Afrika heeft dat thema slechts aan betekenis gewonnen. Ik wil dan ook weten wat er met zo'n motie gebeurt.

Wel lees ik op bladzijde 45 dat de regering uitvoering zal geven aan een motie die ik met collega De Graaf heb ingediend over de onafhankelijkheid van het Europees bureau voor fraudebestrijding, OLAF. Dank daarvoor!

In de nota wordt gesproken over de motie-De Graaf/Van Middelkoop. Wil de regering met dit soort kleine parlementaire ijdelheden rekening houden, want het is de motie-Van Middelkoop/De Graaf!

Onlangs concludeerde het comité-Middelhoek dat OLAF over te weinig bevoegdheden en te weinig middelen beschikt. Heeft dat de aandacht van de regering en, zo ja, in welke vorm?

Op bladzijde 43 lees ik dat het financieel beheer- en controlestelsel binnen de lidstaten en de Commissie nog niet orde is. Tijdens een recent werkbezoek van onze commissie aan onder meer de Europese Rekenkamer hoorden wij dat men het daar nuttig acht wanneer de nationale regeringen expliciet zouden reageren op het jaarrapport van de Europese Rekenkamer met als oogmerk de bespreking in het Parlement. Ik vond dat een goed idee. Wil de regering dat bevorderen?

Een andere wens was de introductie van het recht van de Europese Rekenkamer om bij het Hof geschillen tegen lidstaten aanhangig te maken. Wat is daarover het standpunt van de regering? Is dat een agendapunt voor de komende IGC?

Overigens, elders in Luxemburg bespraken wij de noodzaak om naar wegen te zoeken om de rechtsgang via het Hof van Justitie te vereenvoudigen en te versnellen. Welke ideeën leven hierover in de boezem van het kabinet?

Een belangrijke opmerking in de nota betreft de gevolgen van de Kosovocrisis voor onder meer het uitbreidingsproces. Ik nodig de minister uit in dit debat de Nederlandse positie te verduidelijken. Collega Timmermans heeft er al veel over gezegd, maar had er ook meer tijd voor. Ik moet kort zijn. Welke landen krijgen op welke termijn het perspectief van toetreding en geldt voor al die landen onverkort de eis van aanvaarding van het gehele acquis communautair? Dat lijkt nauwelijks mogelijk. Gaan wij dan gebruik maken van de mogelijkheid van het Verdrag van Amsterdam, te weten die van nauwe samenwerking tussen een deel van de lidstaten, in casu het Europa van de meer snelheden?

Dit zijn belangrijke vragen. Immers, wie tal van nu nog perifere landen het aanbod van toetreding doet – ik heb de indruk dat minister Van Aartsen daar de laatste tijd zeer ver in gaat – en dat later niet weet waar te maken, legt de basis voor gevaarlijke frustraties. De heer Prodi, de nieuwe voorzitter, verklaarde bij de presentatie van zijn team als een hedendaagse Napoleon dat hij de vestiging van een Europese regering nastreefde met hemzelf als regeringsleider of als president zoals mijn eurocollega Blokland zei. Je moet maar durven, terwijl je in eigen huis nog zoveel hebt te verbeteren. Het lijkt verstandig hem vooralsnog te verbieden een bezoek te brengen aan het Vaticaan. Voordat je het weet heb je ook nog een Europese keizer. Wat serieuzer. Het is gewenst dit soort uitspraken niet schouderophalend af te doen. Daarom graag het commentaar van de Nederlandse regering.

Ik heb nog enkele vragen van institutionele aard. Wat gebeurt er met het rapport-Trumf over de werkwijze van de Raad? Wordt nog altijd gedacht aan het clusteren van raden? En wordt de motie-Timmermans c.s., aanvaard bij de behandeling van het Verdrag van Amsterdam, over de onwenselijkheid van informele raden uitgevoerd? Wat doet de regering met de toen eveneens aanvaarde motie-Van Middelkoop c.s. over het openbaar doen zijn van de wetgevende vergaderingen van de Raad?

Interessant wordt de positie van de heer Solana, mijnheer GBVB. Hij gaat werken met een groep diplomaten die ongetwijfeld vanuit de hoofdsteden worden geïnstrueerd. Dat leidt tot institutionele en politieke vragen. Hoe ligt de verantwoording van de heer Solana c.s. tegenover de Raad? Wat is Solana's beleidsruimte? Hoe voorkom je spanningen met de Europese Commissie?

Onbevredigend vind ik het rollenspel van de Raad en de sociale partners in het kader van de sociale dialoog. Onbekommerd wordt gesproken over de "medewetgevende taak" van sociale partners. Dat is je reinste Europees corporatisme. Tot mijn verbazing – ik kijk nu vooral naar minister Van Aartsen – lees ik op bladzijde 92 dat de regering dit nog toejuicht ook. Waarom worden de nationale en de Europese parlementaire wetgevende organen hier op het tweede adviserende plan gezet? Waarom lees ik hier en ook elders in de nota niets meer over het subsidiariteitsbeginsel?

Ten slotte nog twee onderwerpen van zeer verschillende orde. In een recent memorandum van VNO-NCW wordt steun gegeven aan de gedachte ten aanzien van de ontwikkelingslanden handels- en investeringsbarrières weg te nemen, in die landen de werkgelegenheid te bevorderen, kortom die landen meer in de wereldeconomie te integreren. Echter, daarvoor beschikt de EU in het geheel niet over een geëigend instrumentarium. "Het ontbreken van een doeltreffende strategie die anders is dan de vele strategieën die door consultancies worden opgesteld is zeer zorgelijk." Graag een reactie op deze kritiek.

Ik sluit af met een zaak waaraan ik al vaker aandacht moest geven, te weten het talenregime. Ik heb begrepen dat daarover in de informele raden – een argument te meer om die niet te houden – ruzie is uitgebroken. Minister Van Aartsen wenst de poot stijf te houden. Waardering daarvoor. Ik hoor wel graag een uitleg van wat hier speelt en wat een en ander betekent voor het beginsel – misschien de bedreiging van dat beginsel – van de gelijkberechtiging van alle talen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Mevrouw de voorzitter! De toekomst van Nederland ligt in Europa, een Europa dat ook voor nieuwe lidstaten een thuishaven zal zijn, een democratisch en transparant Europa. Vandaag hebben wij daarin een mijlpaal bereikt. Voor het eerst is Europa nu apart in onze begrotingssystematiek ingebed. Een heldere en leesbare Staat van de Unie die ons over de eeuwgrens heen moet leiden. Daarvoor veel lof. Die Staat zou ruim verspreid, gebruikt en besproken moeten worden. Staat die al op het net en kennen ook andere lidstaten iets dergelijks?

Voor het eerst ook een debat waar onze europarlementariërs aan deelnemen. Ik heet hen graag van harte welkom. Een reeds lang gekoesterde wens van D66 gaat hiermee in vervulling. Het optimale compromis tussen ons staatsrecht en de Europese politiek moet overigens nog wel gevonden worden. De nationale bokken en de Europese schapen worden nog wat erg omzichtig van elkaar gescheiden. Zij in de loge, wij in de zaal. Er is tenminste een begin.

Europa dringt steeds dieper in de nationale economieën en democratieën door. Andere staten willen toetreden. Mede daarom is het zo belangrijk dat Europa democratischer en transparanter wordt. Dat is voor D66 het leidende thema. Het pad gaat niet over rozen. Europa beleefde een forse identiteitscrisis en, mede als gevolg daarvan, een historisch dieptepunt in de opkomst bij de verkiezingen. Is daar in Europees verband nu onderzoek naar ingesteld? Europa moet uit de fuik van wanbeheer en gesjoemel. Als iets de burgers afschrikt en thuis doet blijven, is het dat wel. Een goede frisse start van het Europees Parlement en de Commissie is voor de toekomst van Europa van levensbelang. De eerste tekenen zijn naar ons oordeel hoopgevend.

Voorzitter Prodi zet krachtig in, op afspraken over individuele verantwoordelijkheid van eurocommissarissen en afschaffing van hun privileges. Als het Europees Parlement daar een schepje bovenop doet met een statuut – aan ons liberalen en sociaal-liberalen zal het niet liggen, want wij waren al voor – gaat het de goede kant op. D66 wenst zowel de commissie-Prodi als het Europees Parlement alle succes toe.

De uitdaging van formaat is het welslagen van de komende IGC, over de uitbreiding van de Unie. Er is een regatta van toetredende en aspirant-toetredende staten, die alle zo goed mogelijk de haven van de Europese Unie willen binnenzeilen. Maar er zijn nog zovele acquisboeien te nemen. De Europese haven is op die toevloed nog niet berekend.

De onderhandelingsprocessen, de acquisprocessen, zijn zo ondoorzichtig. Is er niet een middel om ze transparanter en dus controleerbaarder te maken? Waarom geen openbaarheid van bijvoorbeeld de position papers en van de inzet van de Commissie? Dat zou meer betrokkenheid van bijvoorbeeld milieuorganisaties en bedrijfsleven mogelijk maken.

Ingrijpende institutionele hervormingen zijn nodig. De regering zet terecht in op een afhandeling van de left-overs van Amsterdam en op de versterking van het Hof, de Rekenkamer en meer co-decisie. Maar welke mogelijkheden ziet de regering daarnaast nog om Europa democratischer en transparanter te maken? Wat D66 betreft zou er best wat meer ambitie mogen worden getoond. Het moment lijkt ons daar om allereerst de individuele verantwoordelijkheden van Europese commissarissen ook verdragsrechtelijk te gaan verankeren. Verder denken wij aan een echt forse verruiming van de medewetgevende bevoegdheden van het Europees Parlement en aan meer zeggenschap van het Europees Parlement over de gehele Europese begroting, dus ook over de landbouwuitgaven.

En wie pakt nu toch het voortouw bij de IGC, de commissie van wijzen, de commissie-Dehaene, het voorzitterschap, ambitieuze lidstaten? Hoort Nederland daarbij?

Er moet naar ons oordeel een parallellie zijn tussen institutionele hervormingen en de uitbreiding. Die uitbreiding is wat D66 betreft een politiek imperatief. Over welke uitbreiding zal het volgens het kabinet bij de komende IGC moeten gaan? Het blijft ons onduidelijk. Die van de zes die reeds in toetredingsonderhandelingen zijn verwikkeld, die van de aspirant-toetreders of die van een lichting daaruit? D66 is op zichzelf voor een ruimhartig bieden van onderhandelingsperspectief. Turkije is een geheel eigen verhaal, maar ook hier is het essentieel dat een perspectief op lidmaatschap wordt geboden. De veranderde Griekse positie na de aardbeving is naar ons oordeel een doorbraak. Nu is er ook reden om het geld voor Turkije te deblokkeren.

In de Staat worden Bulgarije en Roemenië afzonderlijk genoemd. Is dat wel realistisch? Stuit dat niet direct op verzet van bijvoorbeeld de Scandinavische landen, Griekenland of Italië?

De Europese veiligheids- en defensie-identiteit is een onderwerp dat ons zeer ter harte gaat. Dat bleek wel bij de algemene politieke beschouwingen van de vorige week. Wij blijven vinden dat het kabinet wat lauw reageert op het Franse voorstel voor een comité politique et de sécurité. Steun voor Solana door middel van een politiek-militair comité van ambassadeurs van lidstaten lijkt ons zo'n gek idee nog niet. Beleid en vorm moeten in één hand komen. Dat stelde ook de minister-president de vorige week. De ontwikkeling van de functie van "monsieur Pesc", de hoge vertegenwoordiger, staat of valt met de invulling door de persoon in kwestie. Solana is een zwaargewicht op het Europese veld. Aan hem zal het niet liggen. Maar hoe is het nu met de concrete inbedding van zijn functie gesteld? Ook de heer Van Middelkoop stelde er wat vragen over. Hoe is bijvoorbeeld de relatie met de Europese commissaris belast met de externe betrekkingen geregeld? Hoe groot is zijn vrijheid van opereren ten opzichte van de Algemene Raad? Hoe is de verantwoording aan het Europees Parlement en aan de nationale parlementen geregeld? Graag zou ik, als de bewindslieden daarvan op de hoogte zijn, ook een reactie krijgen op de vijf convergentiecriteria die president Chirac tijdens zijn speech van 26 augustus jl. voorstelde.

Voorzitter! Nu de secretaris-generaal van de WEU opstapt, lijkt ons de tijd rijp om een extra impuls te geven aan de integratie van de WEU in de Europese Unie; nú de uitvoering van Keulen ter hand nemen. En waarom niet WEU-organen als het inlichtingenorgaan, het militair comité en de militaire planningsstaf naar de Europese Unie overgeheveld? Graag hoor ik hier met name ook minister Van Aartsen over.

Wij vinden de houding van het kabinet in de Staat over de relatie Europese Unie-NAVO wat erg terughoudend: de Europese Unie als klant van de NAVO, de Europese Unie alleen voor kleinschalige operaties? Voorzitter! D66 is voorstander is van een vitale NAVO, maar wil ook Europa politiek en militair handelsbekwaam maken. Natuurlijk: in samenhang met al bestaande NAVO-middelen en geen dupliceringen.

Tot slot weer wat dichter bij huis. Het is goed dat de rol van gemeenten en provincies zo wordt beklemtoond. Des te meer reden voor het kabinet om nu snel te reageren op het advies van de Raad voor het openbaar bestuur over het beter betrekken van gemeenten en provincies bij de Nederlandse positiebepaling in Brussel. Immers, programma's als Urban en Leader spelen een steeds belangrijker rol.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Ik vind het altijd ontzettend vervelend om mevrouw Scheltema te moeten onderbreken; daarom aarzelde ik ook zo lang en heb ik maar niets gezegd tot nu toe. Maar ik vind dat zij het wel een beetje bont maakt, als zij het heeft over: er moet een volwaardige Europese buitenlandse en militaire poot komen, maar het mag weer geen duplicaat worden van de NAVO, enz. Het maakt op mij een beetje de indruk van de vierkante cirkel: je kunt het wel zeggen, maar je kunt het niet tekenen. Zij wil allebei en dat vind ik toch wel iets, mevrouw de voorzitter, waar een nadere toelichting op gevraagd mag worden.

Legt u eens uit hoe u dat ziet, mevrouw Scheltema.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik ken die bescheidenheid van u zo niet. Ik ben al een bladzijde verder, voordat u interrumpeert.

De heer Marijnissen (SP):

Bij u ben ik dat altijd. Dat weet u; dat is gewoon zo. Ik moest nu die vraag stellen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik kan me dat voorstellen. Kijk, ik kan u ook geen blauwdruk schetsen, maar ik vind wel dat de manier waarop het kabinet Europa ten opzichte van de NAVO neerzet, een te beperkte is. Ik vind dat Europa best wat meer kan zonder in die dupliceringen te vervallen. Je kunt NAVO-middelen gebruiken; je kunt ook anderszins de NAVO inschakelen, maar Europa moet daarin ook meer een eigen gezicht gaan krijgen. Dat is wat ons voorstaat. Maar als u mij vraagt: "Hoe dan precies?", dan moet ik eerlijk zeggen dat ik die blauwdruk nog niet heb. Ik neem aan dat daar bij de komende behandeling van de nota over de Europese veiligheids- en defensie-identiteit, over een aantal weken, wel veel dieper op doorgesproken zal worden.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Hoewel de vraag "hoe precies?" buitengewoon interessant is en ik hem net ook gesteld heb, wil ik eigenlijk vragen: waarom precies? Want dat geeft mevrouw Scheltema in haar hele verhaal niet aan, namelijk waarom zij zo'n gemeenschappelijk buitenlands beleid op Europese schaal wil.

Het is bekend dat D66 een federale partij is, die federale ambities heeft met Europa, hoewel de voormalige minister van Buitenlandse Zaken dat bij hoog en bij laag altijd bleef ontkennen, maar nooit het achterste van zijn tong wilde laten zien. Ik begrijp wel dat D66 dat Europa af wil maken, maar kunt u mij nu eens uitleggen, mevrouw Scheltema, wat dat toevoegt aan stabiliteit, aan verbetering van omstandigheden in Europa en ga zo maar verder. Legt u eens uit waarom u dat wilt, een militaire poot onder dat gemeenschappelijk buitenlandse beleid.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ja, het feit dat u die vraag stelt, verbaast mij niet. U bent tegen Europa en daarmee ook tegen een defensie-identiteit. Wij zijn vóór Europa. Wij vinden dat Europa óók die defensiepoot moet ontwikkelen en daar kracht aan moet geven om inderdaad op de lange termijn als een geheel volwaardig Europa daar te staan.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! De SP is niet tegen Europa. Europa is een continent en daar zijn wij natuurlijk niet tegen. Wij zijn ook niet tegen Europese samenwerking. Wij zijn tegen de Europese integratie zoals D66 die wil, namelijk een federaal Europa op lange termijn, waarbij D66 natuurlijk ook denkt aan een defensiepoot. Maar ik stel vast, mevrouw de voorzitter, dat mevrouw Scheltema wederom niet aangeeft wat nu de meerwaarde is van direct zo'n militair euroleger, dat het gemeenschappelijk buitenlands beleid dat er nog niet is, militair zou moeten gaan ondersteunen.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik hoor hier dingen zeggen die ik niet gezegd heb. Een euroleger!?

De heer Marijnissen (SP):

Maar dat is normaal Nederlands. In het debat naar aanleiding van de top van Keulen, vlak voor het reces, was "euroleger" hier een normaal begrip. Door dat woord te gebruiken kan iedereen thuis begrijpen wat er wordt gezegd. De EVDI: dat snapt toch niemand. Maar iedereen snapt wat wordt bedoeld met euroleger.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Met die nuance wil ik met die denktrant meegaan. Ik wijs er evenwel op dat wij op deze eeuwgrens bezig zijn met een indrukwekkende ontwikkeling van Europa: we gaan naar een groter Europa met meer staten en met meer verdieping. Daar hoort naar ons oordeel ook een verdieping van de defensie-identiteit bij. Het kan toch niet zo zijn dat Europa krachtiger en sterker wordt en dat men alleen de defensiepoot laat liggen. Kom nou!

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Het valt mij op dat mevrouw Scheltema de regering verwijt dat zij te weinig initiatief neemt. Zij zou zich te veel opstellen als klant van de NAVO. Mevrouw Scheltema zegt zelf ook: geen duplicatie. Eigenlijk zegt zij zelf wat de regering in de nota ook zegt: tegen dit en tegen dat. Met andere woorden, zij verwijt de regering iets wat zij zelf op precies dezelfde wijze doet. Van D66, die een voorstander is van de Europese veiligheids- en defensie-identiteit, had ik wat meer initiatief verwacht. Die partij richt zich in haar kritiek tot de regering, maar eigenlijk zou mevrouw Scheltema zeer tevreden moeten zijn. De regering doet namelijk precies hetzelfde wat zij doet.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Wij willen verdergaan. Dat is wat ik hier zeg. Wij vinden evenwel dat de regering op dit punt te terughoudend is. Met acceptatie van de belangrijke functie van de NAVO en met goede samenwerking is het mogelijk Europa meer gezicht te geven. Dat is wat ik zeg en wat concreet uitgewerkt zou moeten worden bij de Europese veiligheids- en defensienota.

De heer Verhagen (CDA):

Maar wilt u nu het kabinet al niet een boodschap meegeven? Wilt u niet zeggen wat in die nota zou moeten staan?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik wil van de Nederlandse regering bij de inbreng in Europa een wat positievere houding ten aanzien van de Europese defensie-identiteit.

De heer Verhagen (CDA):

Dat heeft u tot op heden gemist?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Ik heb wel iets gezien, maar ik heb nog niet genoeg gezien. Dat is het.

De voorzitter:

Mevrouw Scheltema, uw spreektijd was al om voordat de interrupties begonnen. Kunt u afronden?

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Ik wil nog een opmerking maken over het beter betrekken van gemeenten en provincies bij de Nederlandse positiebepaling in Brussel. Programma's als Urban en Leader spelen een steeds belangrijker rol. Wij willen Nederland natuurlijk niet volplempen met blauwe borden met sterren, gefinancierd door Europa, ook al is daarvoor steeds meer reden. Het gaat vooral om de bewustmaking van de grote impact van Europa, ook voor onze dagelijkse leefomgeving. Een transparant en democratisch Europa zou aan die bewustwording bij kunnen en bij moeten dragen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Driekwart van de Nederlandse jongeren heeft een positief oordeel over de samenwerking in de Europese Unie. De kennis en de waardering is blijkbaar toch groter dan wel eens door eurosceptici is verondersteld. De uitslag van het onderzoek naar de betrokkenheid en de waardering van de jongeren geeft eigenlijk aan dat er hoop is voor de betrokkenheid bij de Europese besluitvorming. Desondanks zien wij bij de Europese verkiezingen een bedroevend lage opkomst. Parlementaire democratieën zijn gebaat bij de betrokkenheid van de burgers bij de besluitvorming, ook van hun betrokkenheid bij de verkiezingen. Ik hoop dan ook dat het debat van vandaag, waaraan voor het eerst Nederlandse europarlementariërs kunnen deelnemen, zal resulteren in vergroting van die betrokkenheid bij de Europese besluitvorming. Er is sprake van een staatsrechtelijk novum. Gelet op wat u heeft gezegd, mevrouw de voorzitter, ga ik ervan uit dat de bewindslieden inderdaad antwoord zullen geven op de vragen die ook de Nederlandse europarlementariërs zijn gesteld. Om dit helemaal zeker te stellen, zal ik bij dezen de vragen die door collega Maij-Weggen zijn gesteld tot de mijne maken. De heer Wiebenga sprak van gebonden handen. Als oud-europarlementariër meen ik mij te herinneren dat ik in het Europees Parlement niet kon interrumperen en geen tweede termijn had. Wellicht dat die gebonden handen in het Europees Parlement ook nog eens losgemaakt kunnen worden. Misschien kan dit debat daaraan een bijdrage leveren.

Als wij de betrokkenheid van de Nederlandse burgers bij de Europese besluitvorming vergroten, dan is het vooral noodzakelijk dat wij duidelijk maken wat er op het spel staat, wat de consequenties van de besluitvorming zijn en welke keuzes wij daarbij maken. In dat opzicht valt de Staat van de Europese Unie tegen. Er staan zinnen in die eerder aanleiding geven tot desinteresse dan tot betrokkenheid. Ik citeer er een: "Zo'n strategie zou het innoverend vermogen van de lidstaten moeten verhogen via benchmarking en peer review op basis van gemeenschappelijke richtsnoeren". Ik denk dat de betrokkenheid van de normale Nederlander bij de Europese besluitvorming hierdoor eerder wordt ontmoedigd dan gestimuleerd.

De betrokkenheid staat of valt bij het bieden van oplossingen voor problemen die alleen grensoverschrijdend kunnen worden aangepakt. Ik denk bijvoorbeeld aan de internationale criminaliteit en het asielbeleid. In de bespreking van de aanstaande top van Tampere heeft de CDA-fractie duidelijk gemaakt dat dit inhoudt dat Europol meer bevoegdheden moet krijgen. Het schandelijke getouwtrek over aantallen vluchtelingen, zoals dat tijdens de Kosovocrisis plaatsvond, vraagt om bindende afspraken over de opvang van ontheemden. Er moet een gemeenschappelijke lijst van veilige derde landen komen. Er moeten gezamenlijke Europese normen voor het terugkeerbeleid worden opgesteld. Er moeten duidelijke voorwaarden komen voor een betere verdeling van de financiële en materiële lasten van de Europese landen.

Weliswaar wordt ook door de regering het belang van de top van Tampere onderkend, maar het ziet er naar uit dat wij niet veel verder komen dan een Frans-Duits voorstel, dat wederom niet veel verdergaat dan het formuleren van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers. Dat gaat langs de werkelijke problemen heen.

Mijnheer de voorzitter! In het algemeen is de Staat van de Europese Unie meer een verslag van wat er op dit moment in Europa gaande is, dan een beleidsstuk dat neerzet wat er in de toekomst moet gebeuren. Met name de visie van de Nederlandse regering op die toekomstige vraagstukken ontbreekt. De Nederlandse inzet wordt eigenlijk slechts vaag omschreven. Waar moeten wij naartoe met Europa? Kan de staatssecretaris, die er met zijn bilaterale contacten wat meer zicht op heeft, tijdens dit debat zijn bredere visie op een toekomstig Europa uiteenzetten? Het is van belang dat ons dit bredere perspectief wordt geboden. Hoe reageert de regering op bepaalde ontwikkelingen in de Unie? Wij zien in Europa in toenemende mate een directorium van grote landen ontstaan. Welke stappen onderneemt het kabinet om dit tegen te gaan? Ik heb de indruk dat het kabinet dit proces eerder bevordert dan tegengaat. Een van de methoden om een directorium van grote landen te voorkomen is het waarborgen van de Europese Commissie als hoedster van het algemene in plaats van het enge nationale belang. Ik herinner mij de inbreng van de minister van Buitenlandse Zaken bij de discussie eerder dit jaar over de vraag wie de Nederlandse kandidaat zou worden. Hij zei toen dat het allereerst van belang is dat de kandidaat het Nederlandse nationale belang behartigt. Daarmee wordt gestimuleerd dat andere landen dat ook doen. Dan zullen uiteindelijk de grote landen het voor het zeggen krijgen, omdat zij niet meer gecompenseerd worden door een Commissie die opkomt voor het algemene belang. VerhagenDe tendens dat niet in Brussel, maar in de hoofdsteden van de grote landen de besluiten worden genomen, wordt daardoor versterkt.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik vraag de heer Verhagen op welk punt de rol van de Commissie is uitgehold.

De heer Verhagen (CDA):

Toen de namencarrousel van Nederlandse kandidaten de ronde deed en minister Van Aartsen werd gevraagd wie de Nederlandse kandidaat was, zei hij dat het enige wat telt, is dat de Nederlandse commissaris in de Commissie het Nederlandse belang behartigt. Daarmee zette hij de bijl aan de wortels van het principe dat de Commissie hoedster van het Europese algemeen belang is. Daarmee versterkt hij de tendens waarbij directieven vanuit de hoofdsteden naar de commissarissen gaan. Dan kun je net zo goed zeggen: wij maken daar een tweede soort raad van. Daarmee zet je de bijl aan de wortels van het evenwicht tussen de instellingen. Als dát je inzet is, en als dat je enige criterium is om te bepalen, wie er namens Nederland kandidaat wordt gesteld, stimuleer je een tendens waarbij de hoofdsteden van de landen, en niet Brussel, bepalen wat er gebeurt.

De heer Timmermans (PvdA):

U geeft geen antwoord op mijn vraag, of de rol van de instelling Commissie in het spel tussen instelling, parlement en raad hierdoor of door andere factoren is uitgehold. Als u dat vindt, hoor ik daar graag voorbeelden van.

De heer Verhagen (CDA):

Ik kom daarop nog terug.

De heer Hessing (VVD):

Een Europees commissaris gaat in principe voor het Europees belang. Hij belooft dat, dat is als het ware zijn missie. Is er wat mis mee, als zo'n commissaris dat doende ook rekening houdt met het nationale belang van het land waar hij vandaan komt? Ik vraag dat temeer, omdat u daartussen een grote strijdigheid veronderstelt. Zeker in het geval van Nederland zal dat niet zo zijn; in het geval van Frankrijk kan ik mij er wel wat bij voorstellen. Maar ik zie het probleem niet zo.

De heer Verhagen (CDA):

Gaan we hier met twee maten meten? Als Nederland tegen de kandidaat-commissaris zegt dat deze kandidaat wordt gesteld onder de voorwaarde dat hij opkomt voor het enge Nederlandse belang, en Frankrijk en Duitsland gaan dat ook doen, dan wordt de hele Commissie opgeblazen, omdat daar een samenstel van nationale deelbelangen ontstaat, in plaats van een algemeen Europees belang. Je ontkent daarmee dat de Commissie hoort op te treden als hoedster van de Europese verdragen en het algemene Europese belang. Daarmee versterk je een tendens waarvan uzelf zegt dat u zich kunt voorstellen dat Frankrijk daarin meegaat. Daarin versterk je de tendens van het ontstaan van een directorium van grote landen in Europa.

De heer Hessing (VVD):

Met alle respect, maar u ontwijkt de vraag, in die zin dat ik mij niets kan voorstellen bij wat u zegt dat het enge Nederlandse belang zou zijn.

De heer Verhagen (CDA):

Dat moet u eens aan uw voormalige fractievoorzitter vragen!

De heer Hessing (VVD):

Ik vraag het aan u. De stelling was, dat ik geen strijdigheid zie tussen het Europees en het Nederlands belang. De wijze waarop u daarover uitpakt, doet wat bombastisch aan. Het gaat over niets.

De heer Verhagen (CDA):

Het is een voorbeeld, waarbij naar mijn mening het kabinet door zijn opstelling eerder een directorium bevordert dan tegengaat. Ik heb nog meer voorbeelden.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik wil u het volgende beeld voorhouden. Al 40 jaar lang sturen alle lidstaten commissarissen naar Brussel met de opdracht op het belang van de betrokken lidstaat te letten. Zodra ze in Brussel zijn en in de Commissie gaan functioneren, zie je dat zij zich tot commissarissen ontwikkelen die opkomen voor de belangen van de Commissie. Dat is altijd zo geweest. Zelfs Brittan en andere fervente eurosceptici worden positief over Europa. Bolkestein had daarvoor maar twee dagen nodig! Je ziet dat dat zo werkt. Ik vrees daarom dat u spoken ziet.

De heer Verhagen (CDA):

Het gaat om de instelling, waarmee je iemand kandideert. Een andere methode om een directorium van grote landen te voorkomen, is gedurende het lidmaatschap van de Veiligheidsraad met de EU-lidstaten een EU-inbreng te ontwikkelen. De minister van Buitenlandse Zaken heeft dat afgewezen, en komt ook daar met een nationale inbreng. Maar dan moet hij niet klagen als de Fransen of de Britten dat ook doen. Het is kortzichtig, want over anderhalf jaar is Nederland geen lid meer van de Veiligheidsraad, zodat het dan geen enkele invloed meer heeft op de inbreng van andere Europese landen in de Veiligheidsraad. Als de overige landen nu geen zicht en invloed hebben op die Nederlandse inbreng, waarom zouden zij dan rekening houden met onze ideeën? Als je je zo opstelt, is het evenmin vreemd dat bijvoorbeeld de tekst van de resolutie inzake Oost-Timor opgesteld wordt door de grote landen, met een volstrekt voorbijgaan aan de Nederlandse voorzitter van de Veiligheidsraad.

Een derde voorbeeld waarbij een directorium van grote landen eerder gestimuleerd wordt dan wordt tegengegaan, ligt in het ontbreken van eigen beleidsuitgangspunten of standpunten. Als wij door binnenlandse politieke tegenstellingen, bijvoorbeeld tussen de VVD en de PvdA, of door een gebrek aan eigen standpunten – zie bijvoorbeeld de discussie rond de EVDI – afzijdig blijven in die discussie, dan moeten wij ook niet vreemd staan te kijken dat de landen die daarover wel discussiëren en wel met initiatieven komen, uiteindelijk de uitkomst bepalen. Bij de passage over de Europese veiligheids- en defensie-identiteit valt vooral op wat de regering niet wenst. Geen duplicatie, geen zelfstandige Europese defensiecapaciteit, geen grootschalige operaties, niets ten koste van de NAVO etc. In de memorie van toelichting staat, dat het kabinet duidelijke ideeën heeft, maar die zijn toch niet alleen maar negatief en betekenen toch niet alleen maar een op de rem staan? Als ik premier Kok tijdens de algemene beschouwingen hoor zeggen dat het kabinet een notitie gaat ontwikkelen om de positie van Nederland ten aanzien van de EVDI te formuleren en hij daarbij zegt dat naarmate ons eigen oordeel hierover duidelijk is en wij voldoende zekerheid hebben dat dit voldoende wordt gedragen door het parlement, lees de VVD-fractie, Nederland dan met meer kracht en overtuiging zijn standpunt kan inbrengen in internationale overleggen over dit punt, dan lijkt mij die uitspraak een beetje aan de late kant. Wij kennen niet alleen de ideeën van verschillende grote lidstaten die sinds Saint Malo concreet vorm hebben gekregen, wij hebben hier in de Kamer vorig jaar bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken als meerderheid de verwachting uitgesproken dat het kabinet met een positieve, betekenisvolle en inhoudsvolle houding zal komen ten opzichte van de EVDI. Als de minderheid, de VVD die toen tegen riep, als resultaat heeft gehad dat wij geen zelfstandige ideeën hebben ontwikkeld op dit terrein, dan moeten wij niet verbaasd zijn als de grote landen uiteindelijk de uitkomst van deze discussie bepalen. Wij spelen in Europa alleen maar een rol indien wijzelf duidelijke ideeën hebben. Op een zeer belangrijk terrein van de EVDI hebben wij naar mijn weten de slag niet weten te slaan.

  • Als wij constateren dat in toenemende mate de besluiten in de hoofdsteden worden genomen en er sprake is van een toenemend bilateralisme, dan is het van belang om ook de Beneluxsamenwerking optimaal te gaan gebruiken. Ik weet wel dat de minister van Buitenlandse Zaken vaak onder de groten der aarde vertoeft, maar het moet voor hem met een liberale collega in België en een liberale collega in Luxemburg toch vrij gemakkelijk zijn om een volwaardig Beneluxoptreden te gaan realiseren.

De grootste uitdaging waarvoor wij op dit moment staan, is uiteraard de uitbreiding van de Unie naar 20 tot 30 lidstaten, waaronder de voormalige Oostbloklanden. Over de onderliggende vragen, zoals of er nu al data moeten worden vastgesteld met betrekking tot de toetreding en hoe om te gaan met het verschil tussen de eerste en tweede groep, ontbreekt op dit moment nog overeenstemming binnen de lidstaten van de EU. Wat dat betreft zullen de komende toponderhandelingen in met name Helsinki van doorslaggevende betekenis zijn. In de nota inzake de Staat van de Europese Unie verengt het kabinet die discussie eigenlijk tot de vraag of Bulgarije en Roemenië over zullen gaan naar die eerste groep en tot de vraag of Turkije formeel kandidaat-lidstaat moet worden. Naar onze mening gaat de discussie op dit moment echter veel verder. Gelet op het feit dat de Staat van de Europese Unie op dit punt gedateerd blijkt, zou ik van het kabinet willen vernemen wat zijn inzet in dezen is. Laat ik namens de CDA-fractie in ieder geval een aantal standpunten formuleren die naar onze mening de inzet behoren te zijn.

Allereerst is mijn fractie tegenstander van expliciete data voor toetreding. Indien een land nu al weet dat het in een jaar X lid wordt van de EU vervalt daarmee de prikkel om de zaak thuis op orde te brengen. De datum van het lidmaatschap dient naar onze mening bepaald te worden door het tijdstip waarop het kandidaat-lid voldoet aan de criteria van Kopenhagen; het dient het vermogen te hebben om het communautair acquis over te nemen, het dient een markteconomie te hebben die de druk van de interne markt aankan en het dient stabiele instellingen te bezitten die de rechtsstaat, de democratie, de rechten van de mens en respect voor minderheden eerbiedigen. Daar moeten wij aan vasthouden. Voorts menen wij dat het onderscheid tussen de eerste en tweede groep kan vervallen, zij het dat de duur van de onderhandelingen en de intensiteit van de onderhandelingen per land kunnen verschillen. Als je met alle kandidaat-landen onderhandelt, maar differentieert op het punt van werkelijk lidmaatschap, dan bied je enerzijds concreet uitzicht op toetreding en anderzijds hou je druk op de ketel om te voldoen aan de criteria. Wij zijn er dus geen voorstander van om uit te blijven gaan van twee groepen, van de ins en de pre-ins, of om een aantal landen van de eerste groep naar de tweede groep over te hevelen. Laten wij er één groep van maken, maar sterker differentiëren in het verloop van de onderhandelingen en differentiëren in het tijdstip van de daadwerkelijk toetreding.

De CDA-fractie is van mening dat Turkije formeel kandaat-lid moet worden. Gelet op de Kopenhagencriteria – respect voor minderheden, democratie en mensenrechten – zal echter vooralsnog met name gewerkt moeten worden aan het realiseren van deze criteria vooraleer daadwerkelijk schot kan komen in de overige aspecten van de onderhandelingen. Toen ik minister Van Aartsen in de week na de afgrijselijke aardbeving hoorde stellen dat Turkije nu snel kandidaat-lid moest worden, was ik er enerzijds over verheugd dat er nu duidelijk een standpunt was waarbij werd uitgegaan van een formeel kandidaat-lidmaatschap. Anderzijds had ik een beetje de indruk dat hij, "geconfronteerd met mensonterende beelden, zich binnen luttele uren achter een of andere zaak schaarde en een luide roep om actie liet klinken, gebaseerd op primaire emoties". De minister zal deze woorden herkennen. Het kandidaat-lidmaatschap van Turkije is geen jojo waartegen wij de ene week op grond van bepaalde gebeurtenissen "ja" zeggen en de andere week "nee".

De heer Timmermans (PvdA):

Het verhaal van de heer Verhagen is prachtig, maar in feite zegt hij dat het CDA-standpunt over toetreding niet is veranderd, wat er ook in de afgelopen jaren is gebeurd. Naar de mening van het CDA moet iedereen aan de Kopenhagencriteria voldoen. Als ze zover zijn, al is dat na 25 jaar, gaat de deur open. Verder niks.

De heer Verhagen (CDA):

Op het moment dat je tornt aan de criteria, is het eind zoek. Dan blaas je daarmee in principe de Unie op.

De CDA-fractie was en is voorstander van het kandidaat-lidmaatschap van Turkije, maar zegt niet: laat die criteria maar zitten. Wij vinden het fout dat indertijd "nee" tegen het kandidaat-lidmaatschap is gezegd. Op basis van de uitgangspunten – respect voor minderheden en mensenrechten en een volwaardige democratie – kan er nu nog geen sprake zijn van een lidmaatschap. Dat heb ik indertijd gezegd en dat zeg ik nu ook. Dat is iets anders dan "nee" zeggen tegen een kandidaat-lidmaatschap. Dat heeft de fractie van de VVD bijvoorbeeld altijd gedaan. Zij heeft altijd principiële bezwaren gehad tegen de toetreding van Turkije, zelfs tegen het kandidaat-lidmaatschap. Daar heeft de Kamer het CDA niet over gehoord. Dat standpunt hebben wij nooit ingenomen. Je zult wel op basis van de criteria die ik net heb gemeld, moeten beoordelen wanneer er sprake kan zijn van een daadwerkelijk lidmaatschap.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik blijf erbij dat de CDA-fractie nu hetzelfde zegt als wat zij altijd heeft gezegd.

De heer Verhagen (CDA):

Ja, heel goed.

De heer Timmermans (PvdA):

De heer Verhagen merkte aan het begin van zijn betoog op dat de toetredingsagenda nadrukkelijker aanwezig is door de politieke omstandigheden. Hij heeft gezegd dat toetreding erg belangrijk is. Dat is dan een gratuite opmerking, want voor het CDA verandert er dus niks.

De heer Verhagen (CDA):

Nee. Wij hopen dat de opstelling van de lidstaten van de Europese Unie op dit punt zal veranderen. Wij willen dat het onderscheid dat er is tussen de eerste en de tweede categorie kandidaat-lidstaten komt te vervallen. Je beschouwt dan ieder individueel land als kandidaat-lid, maar gaat juist differentiëren in de onderhandelingen. Daardoor wordt het mogelijk dat je met een land al heel snel tot overeenstemming komt over het lidmaatschap, terwijl dat bij een ander land wat langer zal duren. Wanneer je de criteria maar terzijde schuift, zoals u blijkbaar wilt, lijkt dat heel aardig, maar daarmee zet je uiteindelijk het bestaan van de Europese Unie op de tocht. Om die reden waren de grootste dwarsliggers bij de Europese samenwerking altijd voorstander van uitbreiding. Wij zijn altijd voorstander geweest van uitbreiding. U verwees terecht naar de historische beelden, die wij allemaal hebben gezien, van het moment waarop de Muur viel, toen de tweedeling in Europa eigenlijk ophield te bestaan. Dat betekent dat de inspanningen erop gericht moeten zijn dat die kandidaat-lidstaten ook in staat zijn om op basis van de criteria die in Kopenhagen zijn geformuleerd, volwaardig lid te worden van de Europese Unie.

De heer Timmermans (PvdA):

Als dat twintig jaar duurt, is het jammer maar helaas?

De heer Verhagen (CDA):

Dan zou je om te beginnen wat meer kunnen doen aan het realiseren van de criteria. Turkije is kandidaat-lid, maar er wordt niet voldaan aan de criteria die zijn geformuleerd wat betreft mensenrechten, respect voor minderheden en democratie. Je kunt zeggen dat je je inspanningen erop richt om assistentie te bieden. Uw fractievoorzitter zei vorige week bijvoorbeeld dat er de nodige assistentie moet worden verleend bij de kerncentrales in Oost-Europa, zodat zij kunnen voldoen aan de criteria voor het nieuwe Europa.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Kan de heer Verhagen mij uitleggen wat het verschil is tussen zijn standpunt en het standpunt van de regering over Turkije?

De heer Verhagen (CDA):

Ik denk dat er op dit punt geen verschil is wat betreft de uitkomst. Ik blijf stellen dat het niet op basis van primaire emoties behoort te geschieden, maar op basis van de normale stellingname die wij hebben geformuleerd over de Europese uitbreiding. De reden dat zij lid mogen worden, mag niet zijn dat er een afgrijselijke aardbeving heeft plaatsgevonden. Als er volgende week iets gebeurt waar je problemen mee hebt, kun je dan weer zeggen dat zij geen kandidaat-lidmaatschap mogen aanvragen. Het is geen jojo, heb ik gezegd. Ik hoop dat de intentie van het Nederlandse kabinet wat betreft het kandidaat-lidmaatschap van Turkije niet wordt bepaald door toevalligheden, maar door het uitgangspunt dat Turkije het lidmaatschap van de Europese Unie uiteindelijk wel degelijk kan verwerven. Dat is iets anders dan wat de VVD-fractie altijd zegt, namelijk dat er voor Turkije nooit en te nimmer sprake mag zijn van lidmaatschap van de Europese Unie.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Wat zegt u dan tegen de regering als zij in Helsinki is? Moet er een stap worden gezet in de richting van bevestiging van het kandidaat-lidmaatschap van Turkije? Dat is wat er concreet gaat gebeuren. Of acht u het niet opportuun om dat te doen, omdat het op basis van emotie is?

De heer Verhagen (CDA):

Nee, ik zeg dat de inzet van de Nederlandse regering in Helsinki moet zijn om de fout te herstellen van Luxemburg om twee groepen kandidaat-toetreders te formuleren, waarbij Turkije niet binnen die twee groepen viel. Ik vraag de regering om niet akkoord te gaan met toetredingsdata en om te bewerkstelligen dat het onderscheid tussen een groep ins en pre-ins vervalt.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Mijn vraag ging alleen over Turkije.

De heer Verhagen (CDA):

In Helsinki wordt meer besproken dan alleen de uitbreiding. Wat betreft Turkije verwacht ik van het kabinet dat het zich hard zal maken voor een kandidaat-lidmaatschap.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Er is dus geen verschil met het standpunt van de regering.

De heer Verhagen (CDA):

In de uitwerking uiteindelijk niet, maar het gaat bij politieke visies wel vaker om de wijze waarop je tot een bepaald standpunt komt.

De voorzitter:

Kunt u afronden?

De heer Verhagen (CDA):

Dat zal ik proberen, voorzitter.

Als ik mij zeer strikt opstel ten opzichte van de criteria die gelden voor de landen die willen toetreden – zij moeten het eigen huis op orde maken voordat er sprake kan zijn van een daadwerkelijk lidmaatschap, zoals premier Kok zei tijdens de algemene beschouwingen – zullen wij ook het eigen huis in de Europese Unie op orde moeten hebben, voordat er tot uitbreiding overgegaan kan worden, omdat anders de Europese Unie weer ter discussie wordt gesteld.

Om die reden is de komende IGC van wezenlijk belang. Wij hebben bij het Verdrag van Amsterdam nadrukkelijk gezegd dat het een gemiste kans was tijdens de IGC over dat verdrag.

De heer Timmermans (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! De heer Verhagen zegt dat het eigen huis "ook" op orde moet zijn. Dat is een nevenschikking. Hij nam eerder de vragen over van mevrouw Maij, maar zij had het over een onderschikking. Als ik het goed heb begrepen, was haar stelling dat eerst het eigen huis op orde moest zijn. Daarna kunnen pas nieuwe lidstaten worden toegelaten. Dat is een onderschikking.

De heer Verhagen (CDA):

Dan heeft de heer Timmermans het niet goed begrepen, zoals ik al tijdens zijn inbreng heb opgemerkt. Mevrouw Maij en ik hebben het over verdieping en verbreding samen. Als je de toetreding realiseert, voordat wij ons eigen huis op orde hebben, dan boek je misschien op korte termijn winst, maar op langere termijn zet je daarmee de Europese Unie op het spel.

De heer Timmermans (PvdA):

Ah, daar komt de aap uit de mouw!

De voorzitter:

Had ik u het woord al gegeven?

De heer Verhagen (CDA):

Wij zeggen dat de inspanningen van de kandidaat-lidstaten erop gericht moeten zijn dat zij kunnen voldoen aan de criteria. De inspanningen binnen ons eigen huis moeten erop gericht zijn dat wij een uitbreiding van de Europese Unie institutioneel aankunnen. Daarom hebben wij bij het Verdrag van Amsterdam gezegd dat er sprake was van een gemiste kans, omdat toen al duidelijk was dat met deze instellingen, deze werkwijze en deze institutionele hervormingen de Europese Unie niet zou kunnen functioneren indien zij meer dan 20 lidstaten bestrijkt.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik constateer dat mevrouw Maij en de heer Verhagen precies hetzelfde zeggen, namelijk eerst orde in eigen huis en dan pas toetreding. Hij plaatst verdieping voor verbreding.

De heer Verhagen (CDA):

Wij werken tegelijkertijd aan die verbreding, maar dat kan ik de heer Timmermans blijkbaar niet aan het verstand brengen. Als er sprake is van uitbreiding van de Europese Unie zonder dat wij ons eigen huis op orde hebben, dan kunnen wij het beter niet doen. Daar hebben die kandidaat-landen ook niets aan. In de Staat van de Europese Unie is één bladzijde besteed aan de IGC. Dat valt ook tegen. Het is een opsomming zonder dat er duidelijke standpunten worden uitgewerkt.

Ik wil tijdens dit debat horen wat het kabinet precies bedoelt met de herstructurering van de raden, de versterking van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de versterking van de Europese defensie-identiteit en met name de mogelijkheid van verschillende snelheden in de Europese Unie, bijvoorbeeld van EU tot ui.

Voorzitter! Ik keer terug naar de versterking van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. De secretaris-generaal heeft denksporen uitgezet over de noodzakelijke institutionele veranderingen. Over de noodzaak tot versterking van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is geen enkel verschil van mening tussen het kabinet en de CDA-fractie. Ik wil wel nadrukkelijk waarschuwen voor het dreigende gevaar dat het evenwicht tussen de instellingen uit het oog verloren wordt en dat de Commissie volledig uitgevlakt wordt. Trümpf heeft hierover gezegd dat die impuls eigenlijk alleen gezocht wordt in de hoge vertegenwoordiger voor het GBVB. Als die denksporen van Trümpf inderdaad gevolgd worden, dan zal Solana inderdaad een buitengewoon belangrijk persoon worden. Wat Patten dan nog moet doen, is mij een raadsel. Hoe denkt het kabinet met dit gevaar om te gaan?

Het tweede gevaar op dit vlak is reeds door collega Maij-Weggen nadrukkelijk aan de orde gesteld. Dat betreft de parlementaire controle. Als de hoge vertegenwoordiger een "superminister van buitenlandse zaken" wordt en hij tegelijkertijd geen verantwoording is verschuldigd aan het Europees Parlement of aan de nationale parlementen, hoe denkt het kabinet dan de democratische controle te waarborgen? Het evenwicht tussen de instellingen is altijd een waarborg geweest voor het algemene belang. Het is altijd een tegenwicht geweest voor het directorium van grote landen. Bij de institutionele veranderingen behoort naar de mening van de CDA-fractie dit evenwicht gegarandeerd te blijven.

De heer Van den Berg (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Iedere staatsrechtelijke vernieuwing is nog geen verbetering. Zo staat de SGP-fractie nogal gereserveerd tegenover het novum dat wij vandaag meemaken, namelijk dat de europarlementariërs hier het woord voeren. Voor onze fractie ligt het zwaartepunt van de controle op het Europese gebeuren bij de nationale parlementen. Daar kan ook de kloof tussen de burger en Europa het best worden gedicht. Als onze europarlementariërs de nationale parlementariërs behulpzaam kunnen zijn bij die controle, is dat uiteraard van harte welkom. Maar rechtstreekse relaties en een al dan niet verkapte verantwoordingsplicht tussen de Nederlandse regering en europarlementariërs beschouwt mijn fractie als constitutioneel onjuist en ook ongewenst. Ik vrees dat de situatie die wij nu hebben alleen maar leidt tot diffuse verhoudingen. Maar goed, wij zien wel hoe zich dit ontwikkelt!

Voorzitter! De Staat van de Europese Unie voldoet wat ons betreft nog niet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. In het debat van vorig jaar heb ik erop aangedrongen ook via dit stuk meer zicht te krijgen op de effectiviteit van het Nederlandse Europese beleid. Met name staatssecretaris Benschop heeft toen beloofd, onze suggestie om het element van verantwoording en toetsing meer in de Staat van de Europese Unie op te nemen, mee te nemen. Dit kan de Kamer meer in staat stellen om het beleid te toetsen. Ik heb er helaas in de voorgelegde Staat van de Europese Unie weinig van bespeurd. Er is, althans, geen verbetering in dit opzicht te zien. Ik vraag daarvoor dan ook nog eens nadrukkelijk de aandacht.

Voorzitter! Wat betreft de ontwikkelingen die wij op dit moment op Europees niveau meemaken, lijkt het wel alsof er sprake is van een stroomversnelling in de richting van federalisering. Het moge bekend zijn dat de SGP-fractie daar beslist geen voorstander van is. Prodi en zijn nieuwe team van commissarissen hebben zichzelf als het ware gepresenteerd als de regering van Europa. Die ambitie stralen zij althans uit. Ook van andere zijden zijn dat soort termen vernomen. Ik vraag uitdrukkelijk hoe de regering deze ambities beoordeelt en of zij daarvan duidelijk afstand zou willen nemen.

Voorzitter! Overigens moet ik zeggen dat de heer Prodi een aantal voornemens naar voren heeft gebracht die ons aanspreken. Ik denk met name aan wat nu in gang is gezet ten aanzien van de fraudebestrijding, alhoewel daar nog veel meer moet gebeuren. Ook daarvoor vraag ik de voortdurende inzet van de regering. Ik doel ook op een punt als het inleveren van fiscale voordelen, ook door leden van de Europese Commissie. Dat past geheel bij het werken aan een Commissie die een onbesproken imago heeft. Dat is een zaak van heel groot belang.

De ideeën zoals die ons nu bereiken van de Belgische premier Dehaene, die wil werken aan een kernunie met in ieder geval zeven lidstaten, die politiek, economisch en op iedere wezenlijke beleidslijn geïntegreerd zijn, spreekt onze fractie absoluut niet aan. Enkele andere fracties in dit huis spreekt dat wel aan, zo heb ik juist begrepen. Het gaat om een kernunie, een verregaande vorm van integratie, met daaromheen een tweede en derde schil. Met dit ui-model zijn wij weer terug bij een Unie van twee of zelfs drie snelheden. Wij vinden dat op zichzelf absoluut ongewenst, zeker als zich bij de kernlanden een snellere federalisering aftekent. Die zou zeer ten koste gaan van onze soevereiniteit of wat daarvan nog rest. Dat is een ontwikkeling die absoluut ongewenst is. Ik vraag de regering hoe zij zich opstelt tegenover dit soort ideeën en hoe de procedure rond dit rapport verder zal zijn. Ik neem aan dat wij hier een flink debat zullen hebben alvorens de Nederlandse regering op dat stuk standpunten zal gaan innemen.

Voorzitter! Wat de visie van onze fractie betreft op het verdere proces van verbreding, uitbreiding en verdieping van de Unie – de discussie daarover in dit huis kennen wij al vele jaren – moet ik vooropstellen dat mijn fractie het betreurt dat ook nu weer uit de Staat van de Europese Unie absoluut niet blijkt, dat de inzet is een sterke afslanking van de Unie. Naar de diepe overtuiging van mijn fractie zal een verdere verbreding slechts kunnen als men zich zeer principieel op het huidige takenpakket van de Unie bezint. Daar bespeur ik helaas weinig van. Ik vraag uitdrukkelijk een reactie van het kabinet. Verdieping en verbreding leiden in gezamenlijkheid absoluut tot verzanding. Dat zien wij gebeuren. Dan zal er op een gegeven moment helemaal niets meer kunnen gebeuren, ook niets van wat er wel moet gebeuren. Wil de regering op het punt van de afslanking van de taken eens duidelijk positie kiezen en in dit debat aangeven waar zij staat?

Wat de uitbreiding betreft, moet ik zeggen, mevrouw de voorzitter, dat het perspectief daarvoor op dit moment zeer onhelder is. In ieder geval blijkt het niet uit de Staat van de Europese Unie. Wat gaat er precies gebeuren? Ik lees ergens dat Balkanlanden ook naar voren worden getrokken. Dat verheldert de situatie niet. Wat Turkije betreft met alle respect het volgende. Onze fractie is een warm voorstander geweest van een duidelijke steun, ook van de Nederlandse overheid, aan het door aardbevingen getroffen Turkije. Maar dat is toch geen reden om vervolgens te zeggen dat Turkije nu maar kandidaat-lid moet worden? Zijn de Kopenhagencriteria dan ineens veranderd of is er ineens aan voldaan? Ik heb daar niets van kunnen bespeuren. Ik vind overigens dat Turkije niet thuishoort in het kader van de Europese Unie. Dat standpunt heeft mijn fractie al langer.

Voorzitter! Mijn laatste punt wordt gevormd door het handvest grondrechten. Ik wil nog eens beklemtonen dat onze fractie vindt dat dit een overbodige zaak is. Wij hebben onze Grondwet en er zijn Europese verdragen. Ik zou op dat punt een duidelijke uitspraak van de regering willen hebben. Wij zien niets in het werken aan dit perspectief. Ook de wijze waarop dat zou moeten gebeuren, kan niet onze instemming hebben. Een diffuus clubje, bestaande uit leden van het Europees Parlement en van nationale parlementen, afgevaardigden van nationale regeringen en een lid van de Europese Commissie, zou dit moeten gaan voorbereiden. Over diffuse structuren gesproken!

Om des tijds wille kan ik helaas niet dieper ingaan op het onderwerp Europese krijgsmacht, maar het is al door collega's aangeroerd. Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie absoluut afstand neemt van de gedachte aan een Europese krijgsmacht. De NAVO zal ook en vooral in militair opzicht de hoeksteen van onze veiligheid moeten blijven.

De heer Hessing (VVD):

Voorzitter! De voorliggende Staat van de Europese Unie geeft een goed overzicht van de lopende processen en van de agenda voor de komende maanden. Als zodanig is het een bijdrage aan de transparantie van de Europese Unie. Dit is een verworvenheid van Paars II. Immers, we hadden het opgenomen in het regeerakkoord. Het is de eerste keer dat wij de Staat van de Europese Unie bespreken direct na de algemene politieke beschouwingen. Dit illustreert het toenemende belang van de besluitvorming in de Europese Unie op ons nationaal beleid en op ons dagelijks leven.

Een bijzonderheid in dit debat is het optreden van enkele leden van het Europees Parlement. Als personen en als collega's zijn zij allen uiteraard van harte welkom. Hun aanwezigheid bij dit debat heeft echter geen functionele meerwaarde. Integendeel, hun aanwezigheid is verwarrend zowel staatsrechtelijk als in de richting van de burgers. Desalniettemin, mevrouw de voorzitter, nodig ik hen graag uit voor de lunch over een half uur, tenminste als ik u daarmee niet voor de voeten loop, want ik heb begrepen dat u officieel hun gastvrouw bent. Het lijkt mij wel gezellig als wij met z'n allen zouden kunnen lunchen, want gezelligheid kent geen tijd.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Vooral ook omdat ik zelf zo progressief was, heb ik het destijds betreurd dat de VVD-fractie geen steun gaf aan de beslissing hier de europarlementariërs het woord te geven. Als er dan geen sprake is van functionele meerwaarde, zou er dan geen inhoudelijke meerwaarde kunnen zijn? Zou u wat vriendelijker kunnen zijn op dit moment?

De heer Hessing (VVD):

Ik heb vanmorgen goed opgelet en ik moet zeggen dat ik alles wat te berde is gebracht, liever gisteren via de fax had gekregen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Dat is zeker tegenover onze eurocollega's geen sterk antwoord!

De voorzitter:

Misschien mag ik iets zeggen? Als voorzitter van deze Kamer vind ik, mijnheer Hessing, dat u op een merkwaardige manier omgaat met een democratisch genomen besluit door een meerderheid van deze Kamer. Dat uw fractie daartegen was en overigens nog een enkele andere fractie, daar neem ik kennis van, maar als een besluit eenmaal genomen is, is dat een besluit van het parlement, de Tweede Kamer. Ik verzoek u zich daarin te voegen en er niet op deze manier mee om te gaan!

De heer Hessing (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Het spijt mij, maar ik geloof niet dat ik enig bezwaar heb geuit, maar de vraag van de heer Van Middelkoop was of ik op de een of andere manier er een meerwaarde in heb kunnen ontdekken. U hoeft dus niet zo te reageren, want ik heb ook nog gezegd dat ze wat mij betreft hartelijk welkom zijn.

De voorzitter:

Als u het niet begrepen hebt, moet ik misschien nog even uitleggen waar ik op reageer. Ik reageerde op uw opmerking dat u het liever gisterenavond per fax had gehad. Dat vond ik nu niet direct een aardige opmerking tegen gasten van het parlement waar een meerderheid van de Tweede Kamer voor gekozen heeft.

De heer Hessing (VVD):

Zo heb ik dat zeker niet gezegd en ook niet bedoeld, het gaat mij erom dat wij heel intensief met onze collega's corresponderen, via de e-mail, via de fax – ik ben daar zeer tevreden over – maar de vraag was of het meerwaarde had dat zij hier vandaag fysiek aanwezig zijn en daarover heb ik mij wat terughoudend opgesteld.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Deelt de heer Hessing de mening van de heer Wiebenga dat er meer wegen zijn om de betrokkenheid van europarlementariërs bij het Nederlandse parlementaire werk te verbeteren?

De heer Hessing (VVD):

Absoluut, wij zijn daar in de commissie ook groot voorstander van geweest. Hoe beter wij met elkaar communiceren, hoe beter dat is, maar ik zoek alleen naar een efficiënte weg. De vraag was alleen of hun aanwezigheid vandaag in deze zaal een meerwaarde had en daar zijn wij erg sceptisch over.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Wat zijn volgens u dan die betere wegen?

De heer Hessing (VVD):

Het lijkt mij wat ver te gaan om daarover nu uit te wijden. U weet ook dat er een aardig voorstel van de Kamer ligt met diverse mogelijkheden.

De voorzitter:

Wij hebben dit debat uitvoerig gevoerd en volgens mij gaat het nu om de Staat van de Europese Unie. Ik zou erg graag naar de inhoud daarvan terug willen en ik verzoek de heer Hessing om daarmee verder te gaan!

De heer Hessing (VVD):

Akkoord, voorzitter, dan nu de inhoud! De Staat van de Europese Unie begint met Kosovo en de Balkan. Ik heb daar begrip voor; het is een actuele aangelegenheid, er zijn grote risico's in de regio en dit is een goede kans voor de Europese Unie om te tonen wat zij waard is. De Europese Unie heeft verantwoordelijkheid voor de coördinatie van de wederopbouw van Kosovo en voor een deel van het stabiliteitspact voor de Balkan. Ik hoop dat de lidstaten eensgezind een maximale inzet zullen plegen. Het is van groot belang voor de vrede en veiligheid in Europa.

Over de gemeenschappelijke veiligheids- en defensie-identiteit van de Europese Unie hebben wij reeds gesproken direct na de top van Keulen, maar gelet op de voortgang van het proces en de zojuist door collega Timmermans van de PvdA geëtaleerde ambities denk ik dat het misschien toch goed is om nog even de positie van de VVD te memoreren. In de eerste plaats is de VVD groot voorstander van versterking van de EVDI binnen de NAVO. Ik denk dan in termen van effectiviteit en burden sharing. In de tweede plaats heeft de VVD geen behoefte aan militair optreden buiten het kader van de NAVO, dus ook niet aan doublures van militaire structuren. In de derde plaats is de VVD geen voorstander van een gemeenschappelijk defensiebeleid binnen de Europese Unie los van de NAVO. Dat leidt tot verwarring, verspilling en verdeeldheid.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! De heer Hessing zegt nogal wat. Premier Kok heeft verleden week tijdens de algemene beschouwingen gezegd dat er naar de mening van het kabinet EU-geleide operaties moeten komen en dat de EU zonder NAVO-middelen bij kleinschalige operaties kan worden ingezet. Neemt de heer Hessing daar nu daar afstand van?

De heer Hessing (VVD):

Het is geen kwestie van afstand nemen, de regering heeft een aantal ideeën neergelegd waar zij verder mee wil, maar er is nog niets besloten. Dit debat dient er net als veel andere debatten voor om de regering te laten weten hoe wij daarover denken!

De heer Verhagen (CDA):

Dan bevestigt u mijn stelling dat het optreden van een minderheid in de Kamer, de VVD-fractie, ertoe geleid heeft dat het kabinet op dit terrein tot nu toe volstrekt tekort heeft moeten schieten!

De heer Hessing (VVD):

Dat bevestig ik sowieso niet, maar ik zou er ook niet over kunnen oordelen, want ik weet niet hoe daarover de besluitvorming binnen het kabinet heeft plaatsgevonden. Overigens wil ik er op wijzen dat ook collega Dijkstal bij de algemene politieke beschouwingen enige elementen hierover heeft aangeroerd.

De heer Verhagen (CDA):

Ik heb toen niet gehoord dat hij zei dat premier Kok niet de steun had van de fractie van de VVD ten aanzien van de ideeën die waren verwoord. U haalt een zinnetje uit de algemene beschouwingen. Premier Kok heeft meer gezegd. Neemt de fractie van de VVD de stelling in dat in de komende notitie van het kabinet over de Europese veiligheids- en defensie-identiteit geen uitwerking kan worden gegeven aan EU-operaties zonder NAVO-middelen?

De heer Hessing (VVD):

U vraagt het heel spannend alsof het iets nieuws is. Bij de nabespreking van de top van Keulen hebben wij het zo geformuleerd. Twee minuten geleden heb ik het nogmaals zo uitgesproken. Dat is ons standpunt en het is aan het kabinet om dat mee te wegen.

De heer Verhagen (CDA):

Meent hij dat het kabinet kan opereren als een regeringspartij op een van de belangrijkste dossiers in het kader van de Europese eenwording kan blijven opereren zoals zij heeft gedaan?

De heer Hessing (VVD):

Ik heb geen kabinetservaring, maar ik stel mij voor dat het daar wel uitkomt.

De heer Verhagen (CDA):

Door u te negeren.

De heer Hessing (VVD):

Ik sprak al over de inbreng van college Dijkstal. Hij benadrukte de noodzaak van effectiviteit bij een internationaal optreden. Tevens wees hij op het belang van een goede strategie alvorens allerlei nieuwe structuren te gaan opzetten. Hij vroeg de regering aan te geven hoe in het nieuwe GVDI-geweld de positie van de kleine landen zeker gesteld kon worden. Op dat moment zijn van onze kant kritische vragen gesteld. Ik heb overigens begrepen dat in Keulen werd gesproken over een gemeen schappelijk Europees beleid inzake veiligheid en defensie. Hoe verhoudt zich dat begrip tot het GBVB en tot het gemeenschappelijk defensiebeleid zoals dat is omschreven in het Verdrag van Amsterdam en tot de gemeenschappelijke veiligheids- en defensie-identiteit waarover Hare Majesteit sprak in de Troonrede? Hoe verhoudt zich die gemeenschappelijke veiligheids- en defensie-identiteit tot de EVDI zoals wij die kennen in de context van de NAVO?

Voorzitter! Met betrekking tot de uitbreiding van de EU komt het regattamodel weer in beeld. De VVD juicht dat zeer toe. Landen kunnen dan zelf bepalen wanneer ze willen toetreden en de weg daar naartoe flexibel aflopen. Mag ik aannemen dat de regering het regattamodel steunt? Wij moeten desalniettemin strak de hand houden aan de criteria van Kopenhagen en aan het acquis van de EU. Geen uitzonderingsbepalingen, geen dispensaties en geen lange overgangstijden. De suggestie van de heer Prodi om nu reeds data te noemen past niet bij die benadering. Wel moet de Europese Commissie alle landen intensief helpen met de implementatie van de witboeken opdat ze zo spoedig mogelijk lid van de EU kunnen worden.

Ik wil de regering vragen veel meer aandacht te besteden aan het interne functioneren van de instellingen en de doelmatigheid van het beleid van de EU. Ik verwijs hiervoor naar de rapporten van het Comité van wijzen. Ik zou het zeer op prijs stellen als de Kamer een regelmatige voortgangscontrole over de implementatie van die aanbevelingen zou kunnen krijgen. Ik overweeg op dit punt een waarschijnlijk beleidsondersteunende motie in te dienen.

De heer Timmermans (PvdA):

Wat is het standpunt van de fractie van de VVD ten aanzien van de positie van Turkije? Heeft zij nog ideeën over andere vormen van samenwerking ter intensivering van de betrekkingen tussen potentiële toetreders en de EU?

De heer Hessing (VVD):

Als u met de laatste vraag bedoelt hetgeen u eerder deze ochtend hebt geëtaleerd als alternatief voor lidmaatschappen, dan denk ik dat dit niet onze lijn is. Wat Turkije betreft, menen wij dat de EU zo spoedig mogelijk moet voldoen aan de financiële verplichtingen die er zijn in het kader van de douane-unie en de Europastrategie. Op die manier kan snel worden toegegroeid naar een goed buurmanschap met Turkije. Ik verwijs naar het advies van de AIV. Wat het lidmaatschap van Turkije betreft, zal de tijd moeten leren hoe snel dat land ooit kan voldoen aan de criteria van Kopenhagen en aan het acquis. Dat zal een lange weg zijn, zoals de minister-president bij de algemene beschouwingen al heeft opgemerkt.

De heer Timmermans (PvdA):

Dan concreter: vindt de fractie van de VVD dat Turkije bij de top in Helsinki moet worden aangemerkt als kandidaat-lidstaat of niet?

De heer Hessing (VVD):

Dat is voor ons een open vraag. Wij vinden wel dat Turkije misschien ooit lid kan worden, maar het is een kwestie van tactiek hoe je dat moment bereikt. Er is goed beraad over of dat moet door Turkije nu al kandidaat-lid te maken dan wel door eerst een goed buurmanschap te ontwikkelen en dan na verloop van tijd te kijken wat het geëigende moment is. Het lijkt mij wat erg vroeg om Turkije nu al tot kandidaat-lid te benoemen.

De heer Verhagen (CDA):

Mag het kabinet naar de mening van de fractie van de VVD op de top van Helsinki instemmen met een kandidaat-lidmaatschap van Turkije?

De heer Hessing (VVD):

Dat ligt aan de motivering die wij daarvoor op dat moment krijgen. Ik heb net al gezegd, dat het mij nu niet het geëigende moment lijkt om Turkije kandidaat-lid te maken. Wie weet wat voor toezeggingen Turkije de komende maanden echter allemaal nog doet.

Mevrouw de voorzitter! De VVD steunt de inzet van de regering met betrekking tot de IGC, zoals verwoord op bladzijde 25. In dat kader wensen wij vooral aandacht voor het versterken van de transparantie en de democratie, voor efficiency en voor het verbeteren van de rechtsorde. Ik heb begrepen dat er binnenkort een nota hierover aan de Kamer komt. Ik verzoek de regering met klem, daarin op te nemen dat er nu echt een eind moet komen aan de onzin van Straatsburg als zittingsplaats van het Europees Parlement. Dit geld- en tijdverslindende gedoe kunnen wij niet langer accepteren. Aan een EU-handvest voor de grondrechten heeft de VVD geen behoefte. Wij zijn geheel tevreden met de Grondwet en het EVRM. Het handvest heeft geen meerwaarde ten opzichte van deze bestaande wetten. Geen burger heeft er iets aan. Integendeel, het is heel verwarrend voor de burger.

Kan de regering overigens aangeven wat het rechtskarakter van het handvest zou zijn? Krijgt het rechtstreekse werking? Wat zal de rol zijn van het Europese Hof van Justitie? Welke organisatie is voorzien voor de totstandbrenging van het handvest en welke voor de implementatie daarvan? Wat zijn de kosten en hoe is in de dekking daarvan voorzien?

De heer Van Middelkoop (GPV):

Waarom stelt u van dit soort vragen over een handvest dat u niet wilt? Dat moet u niet doen.

De heer Hessing (VVD):

Ik blijf nieuwsgierig. Ik blijf in debat met de regering. Ik vind dat ik mij voor het publieke debat moet vergewissen van de feiten. Ik kan het debat met de regering overigens ook alleen maar goed voeren als ik weet wat zij in het hoofd heeft.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Interessant voor u is misschien dat een paar weken geleden in een overleg over een notitie voor de top van Tampere minister Peper en minister Korthals – ik zeg het voor eigen rekening – behoorlijk kritisch waren en aardig op uw lijn zaten ten aanzien van de opportuniteit, de noodzaak enz. van het handvest. Misschien is het goed om dit nog eens aan minister Van Aartsen voor te houden, zodat hij zich de scepsis die ik uit zijn mond nog niet heb vernomen ook eigen kan maken. De heer Hessing moet de regering geen al te praktische vragen stellen, want dan dwingt hij de regering om al bepaalde dingen te gaan doen.

De heer Hessing (VVD):

Mijn eerste woorden waren al, dat de VVD geen behoefte heeft aan een dergelijk handvest en geen meerwaarde ziet. Dat lijkt mij duidelijk genoeg.

De heer Verhagen (CDA):

De heer Hessing houdt weer de gebruikelijke riedel tegen Straatsburg. Waarom heeft de fractie van de VVD ingestemd met het Verdrag van Amsterdam, waarin dat heen- en weergereis naar Straatsburg juist is vastgelegd?

De heer Hessing (VVD):

Een aantal aspecten van het Verdrag van Amsterdam stond ons niet zo aan, maar wij moesten een totale afweging maken. Er stonden ook dingen in die ons wel aanstonden. Wij hebben het totaal gewogen en uiteindelijk besloten het verdrag te accepteren. Wij zijn er volledig achter gaan staan, maar daaruit mag niet worden afgeleid, dat wij het eens zijn met iedere zin.

De heer Verhagen (CDA):

Dat is duidelijk, maar als u in een verdrag vastlegt dat er in Straatsburg vergaderd wordt, kan daar nu niet meer "nee" tegen worden gezegd. U hebt daarmee toen ingestemd.

De heer Hessing (VVD):

Zo zie ik dat niet. In het verdrag staat dat er een aanzet wordt gemaakt tot een project in die richting. Bij de behandeling van het verdrag hebben wij onze scepsis daarover al geuit. Het is alleen maar correct als wij nu nader aangeven waartegen wij toen bedenkingen hadden en de regering nog eens heel precies vragen, wat haar nu eigenlijk voor ogen staat bij die zin uit het verdrag.

De heer Verhagen (CDA):

Wij hebben allemaal scepsis gehad bij dat verdrag...

De voorzitter:

Gezien de tijd kan ik dit soort interrupties niet meer toestaan!

De heer Verhagen (CDA):

Mag ik één vraag stellen?

Vindt u, mijnheer Hessing, dat bij de komende IGC het kabinet moet zeker stellen, dat het Europees Parlement in Brussel gaat vergaderen?

De heer Hessing (VVD):

Ja. Dus niet in Straatsburg, bedoelt u? Nu, dat heb ik zojuist gezegd.

De heer Verhagen (CDA):

Bij de IGC.

De heer Hessing (VVD):

Ja, op welk ander moment zou u het willen? Als zij het morgen voor elkaar krijgen, heb ik dat liever.

Voorzitter! Wat betreft het handvest van de Europese Unie moet ik zeggen dat ook de start van het project mij enigszins bevreemd heeft. De Europese Raad heeft een initiatief genomen en probeert vervolgens de realisatie ervan in de schoenen van de nationale parlementen te schuiven. Die gang van zaken deed mij erg denken aan een zin die staat op bladzijde 42 van de Staat, waarin staat dat meer de nadruk lag op visionaire beleidsinitiatieven dan op effectieve en efficiënte beleidsuitvoering. Dat sloeg op de Europese Commissie, maar ik kreeg dit beeld voor ogen, toen ik dit proces zag. Ik verzoek daarom de regering nog eens goed na te denken of wij hier wel mee door moeten gaan, met het handvest, dan wel of we onze schaarse en kostbare tijd beter aan belangrijker zaken zouden kunnen besteden.

Voorzitter! Ik zou de regering willen vragen aan te geven hoe de Europese Unie nader als instrument kan worden ingezet voor het versterken van de transatlantische relatie. Dit mede in het licht van het versterken van de internationale rechtsorde, waarbij de Europese Unie, de Verenigde Staten en Canada veel gemeenschappelijke belangen hebben. Ik heb vernomen dat bondskanselier Schröder recent gedachten in deze richting heeft ontwikkeld. Kan de regering de Tweede Kamer daar nader over informeren, evenals over de voortgang van de new transatlantic agenda en de transatlantic economic partnership?

Mevrouw de voorzitter! Met betrekking tot de voedselveiligheid merk ik het volgend op. Dit onderwerp staat op het ogenblik zeer in de belangstelling van het publiek, mede naar aanleiding van recente problemen zoals de BSE, de dioxines en het genetisch modificeren. De VVD zou graag op korte termijn een notitie van de regering ontvangen, waarin de mogelijkheden voor samenwerking, coördinatie en harmonisatie op dit gebied binnen de Europese Unie worden aangegeven, evenals de voor- en nadelen van een eventueel Europese Unie-agentschap op dit gebied, uiteraard met inachtneming van het principe van subsidiariteit.

Mevrouw de voorzitter! Ik kom bij de paragraaf over het financiële beleid en het beheer van de Europese Unie. Zoals bekend is de VVD redelijk tevreden met de uitkomsten van de Europese Raad van Berlijn van maart dit jaar, met name voor wat betreft de eerlijker verdeling van de lasten over de lidstaten. Wat helaas nog te betreuren blijft, is dat de financiële perspectieven toch weer ver boven het niveau van de reële stabilisatie zijn vastgesteld. Er zal in de Europese Unie meer aandacht moeten komen voor de beheersing van de uitgaven. Ik denk hierbij vooral ook aan drastische sanering van het landbouwfonds, het structuurfonds en het cohesiefonds. De regering duidde hier ook op...

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wilde de heer Hessing graag een vraag stellen in verband met hetgeen hij zegt over het financiële beleid en het beheer. Daar is natuurlijk ook iets veranderd in de afgelopen jaren. De Europese Unie heeft nu de coördinatie ten opzichte van de wederopbouw in Kosovo en er is het stabiliteitspact. Wij hebben ook van de collega's het een en ander gehoord, als het gaat om de kritiek betreffende het punt waar het vandaan moet komen. Vindt de heer Hessing dan niet dat het ongepast is, dat hij nu weer terugkomt op de reële stabilisatie van de begroting?

De heer Hessing (VVD):

Nee, ik kom nergens op terug, maar ik denk dat de kosten die u aangeeft – daarom zeg ik: beheersing van de uitgaven – in principe gevonden kunnen worden binnen het totaal van de financiële perspectieven.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Ja, dat is ook al gevonden, maar ten koste van ontwikkelingslanden, de armste landen.

De heer Hessing (VVD):

Nee, ik zal niet bepleiten om het uit die pot te halen; dat heeft u mij niet horen zeggen, integendeel. Als u luistert naar mij, dan had u mij horen zeggen dat ik vind, dat er ruimte is bij het landbouwfonds, het structuurfonds en het cohesiefonds. Ik denk dat je moet overwegen om de ruimte die daar is, de middelen die daar overblijven, te heralloceren. Dan ga ik al heel ver, want daarbij zullen toch wel verdergaande afspraken moeten worden gemaakt. Hoe u construeert dat ik ervoor zou zijn dat het wel of niet uit Ontwikkelingssamenwerking zou komen, begrijp ik niet zo goed, want ik heb het woord niet in de mond gehad.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Nee, voorzitter; er is vanmorgen ook door onze Europese collega's – dat behoort tot de meerwaarde van hun aanwezigheid hier – heel duidelijk naar voren gebracht welke projecten nu bijvoorbeeld geen doorgang kunnen vinden, omdat die gelden nu naar het stabiliteitspact moeten gaan.

De heer Hessing (VVD):

Dat is precies de verwarring die ik bedoel; ieder zijn eigen verantwoordelijkheid en zijn eigen mandaat. Ik vind dat de leden van het Europees Parlement goed in Brussel moeten kijken waar dat het beste te vinden valt binnen de financiële perspectieven. Ik ga me er niet mee bemoeien, net zomin als zij zich met ons werk bemoeien.

Mevrouw de voorzitter! De regering zelf duidt ook op dit punt, op bladzijde 34, waar zij stelt dat de Europese Unie prioriteiten moet durven stellen en oud beleid moet durven te heroverwegen en te vervangen door nieuwe uitdagingen. Misschien kan de regering nader aangeven welk oud beleid op korte termijn kan worden heroverwogen. Daarom verzoek ik de regering de komende maanden aan te dringen op onderzoek naar de doelmatigheid van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en van de structuurfondsen. Goede evaluaties ontbreken. Ik hoop dat de regering dit kan toezeggen. Ik vraag dit met zoveel nadruk, omdat het onnodig hoge niveau van de uitgaven belemmerend werkt op de verdere ontwikkeling van de Europese Unie. Ik denk hierbij aan de uitbreiding, het overleg in de WTO en de hulp aan de Balkan.

Mevrouw de voorzitter! Het budget van de Europese Unie voor het jaar 2000 bedraagt 92 mld. euro. Dat is ruim 200 mld. Dat is veel geld. Terecht schrijft de regering: de kiezers willen zich verzekerd weten van een effectieve en efficiënte besteding van de EU-gelden. En zo is het maar net. Maar helaas, het omkeerde is het geval. Die zekerheid bestaat niet. Er is geen zekerheid ten aanzien van de rechtmatigheid van de uitgaven. Er is geen positieve betrouwbaarheidsverklaring. Er is sprake van slecht financieel beheer en van een gebrekkige controle. Wij hebben geen inzicht in de doelmatigheid van de uitgaven en er zijn geen ex-postanalyses. Er bestaat voorts geen systematische interne audit functie. In het antwoord op mijn schriftelijke vragen hierover van 29 april jl. erkent de regering deze problematiek. Ook de Europese Rekenkamer rapporteert hierover steeds indringender. In de twee rapporten van het Comité van wijzen komt deze problematiek nadrukkelijk aan de orde. Het SEM 2000-programma van de Europese Commissie schiet echter niet op, zoals de regering zelf opmerkt.

Voorzitter! Het is de hoogste tijd voor actie op dit gebied. Het tekortschietende financiële beheer tast het politieke en maatschappelijke draagvlak voor de Europese Unie aan. Daarom moeten nu de nationale parlementen en het Europees Parlement gezamenlijk de noodklok luiden en maximale druk uitoefenen op zowel de Raad als de Commissie om deze problematiek met de hoogste prioriteit op te lossen. Wij moeten het momentum van de nieuwe Europese Commissie, de rapporten van het Comité van wijzen en het jaarverslag van de Europese Rekenkamer politiek benutten. Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen.

Met betrekking tot het financieel beheer, de controle en de fraudebestrijding spreekt de regering nog steeds in termen van een inspanningsverplichting. Zij geeft aanzetten tot verbetering. Is het voor de regering niet de hoogste tijd om verantwoordelijkheid te nemen in termen van een resultaatsverplichting, in die zin dat zij zegt: dan en dan is de zaak op orde en dan en dan kunt u rekenen op een goedkeurende accountantsverklaring? Mag ik de regering vragen niet voor die verantwoordelijkheid weg te lopen? Vorige week hebben wij bij de algemene politieke beschouwingen gesproken over de verantwoordelijkheid voor het publiek domein. Artikel 274 van het EG-verdrag leert ons dat de eindverantwoordelijkheid voor het financiële beheer bij de Europese Commissie ligt. Is de regering het met mij eens, dat dit in feite betekent, dat de Europese Commissie geen middelen beschikbaar zou moeten stellen voor projecten of aan lidstaten als de Europese Commissie niet een hoge mate van zekerheid heeft dat de middelen rechtmatig en doelmatig worden besteed? Hoe kunnen wij de Europese Commissie op die verantwoordelijkheid aanspreken? Komt dit in het nieuwe financiële reglement aan de orde? Wat is de verantwoordelijkheid van onze bewindslieden van Buitenlandse Zaken in dezen?

De heer Timmermans (PvdA):

Voorzitter! De heer Hessing sprak zich eerder nadrukkelijk uit voor het duidelijk stipuleren van onze bevoegdheden ten opzichte van die van het Europees Parlement. Nu lijkt het erop dat hij de bevoegdheden van het Europees Parlement op het punt van de controle van de begrotingen van de Commissie wil overnemen. Nu ben ik echt de weg kwijt. Wilt hij de bevoegdheden van het Europees Parlement terugharken?

De heer Hessing (VVD):

Integendeel! Ik zoek naar een effectieve manier van samenwerken tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement om gezamenlijk duidelijk te kunnen maken dat naar onze mening het behandelen van deze problematiek hoge prioriteit moet hebben. Dat is misschien de winst van vandaag. Als u creatieve ideeën heeft en kunt zeggen hoe wij dat samen zouden kunnen doen, houd ik mij aanbevolen. Als de samenwerking bestaat uit de afspraak: jullie doen de controle in Brussel en wij doen die hier, vind ik die ook uitstekend. De vorm vind ik ondergeschikt aan het idee om deze problematiek aan de orde te stellen.

Voorzitter! Ten slotte nog een persoonlijke wens. Met het oog op de duidelijkheid voor de burgers en ter wille van de zuiverheid van de discussie zou ik het zeer waarderen als de regering in de toekomst de begrippen Europa en Europese Unie in alle stukken, brieven en nota's goed wilde onderscheiden. Europa is de aanduiding van een continent met 50 landen en de Europese Unie is een samenwerkingsverband tussen een aantal landen op een aantal gebieden. Het zorgvuldig omgaan met beide begrippen zou de helderheid en de informatiewaarde voor de burger zeer ten goede komen en daarmee de transparantie van de Europese Unie. Ik zeg de regering daarvoor bij voorbaat dank. En ik dank ook u, mevrouw de voorzitter, voor het verlenen van het woord aan mij.

Mevrouw Karimi (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Dezer dagen vieren onze oosterburen dat tien jaar geleden de Berlijnse Muur is gevallen: het definitieve eind van de Koude Oorlog. De dynamiek die daarna is ontstaan, is nog steeds niet goed op haar waarde te schatten. De nieuwe mogelijkheden zijn grenzeloos. Er bestaat een unieke mogelijkheid om met visie en leiderschap de economische Europese Unie te veranderen in een unie die solidariteit, openheid en duurzaamheid tot leidraad neemt. Prodi wil de Europese Commissie voortvarend hervormen. Het Europees Parlement wint terrein, tot achter dit spreekgestoelte aan toe! Blair manoeuvreert zijn land "by speech" dichter bij de EU. Het zijn allemaal getuigen van de hoge Europese dynamiek.

Zetten wij de Staat van de Unie af tegen deze dynamiek en de uitdagingen, dan hou je een bleek, bureaucratisch stappenplan over. Waar is de visie op de plaats van de Unie in de komende eeuw? Waar is de uitwerking van de vergroting van de democratische legitimiteit? Waar is de uitwerking van de vergrote, solidaire rol die de EU hoort te spelen in een wereld van geschillen en verschillen?

Het komend jaar zal in het teken staan van een nieuwe intergouvernementele conferentie. Het is een goede kans om Europa aan een verdrag te helpen dat eens wat langer meekan. Wij zullen het Verdrag van Parijs aan de hand van de "left-overs" van Amsterdam beoordelen: meerderheidsbesluiten als regel, co-decisie als regel, openheid en transparantie als regel en toegang van maatschappelijke organisaties tot het Hof. Wat zal het standpunt van de regering over het rapport-Dehaene zijn? Een Europa van meerdere snelheden was toch een gepasseerd station sinds de IGC voor het Verdrag van Amsterdam?

De vragen van mijn collega Lagendijk over de IGC en andere onderwerpen maak ik graag tot de mijne.

Ik kom op de uitbreiding van het buitenlands beleid en het asiel- en migratiebeleid. Het zijn de goede prioriteiten, maar wij voegen het sociale en het milieubeleid toe. Hoe staat het met het integreren van de milieubelangen in andere sectoren, als die van de energie, de landbouw en het transport? Welke ambities heeft de Nederlandse regering hieromtrent? Immers, in Helsinki zal besloten worden over de strategieën.

Ik kom op de uitbreiding. De Unie is nog steeds te veel een financieel en economisch project. Dit laat zich goed illustreren door de problemen bij de toetreding. Met harde hand eist de Unie dat alle regels van de interne markt door de kandidaat-lidstaten worden overgenomen. Bij het vrije verkeer van personen ligt dat plots anders. Voor werknemers uit de toetredende Oost-Europese lidstaten heeft men het over jarenlange overgangstermijnen. Wil de regering zich inzetten tegen de aantasting van het grondrecht op een vrij verkeer van werknemers?

Mijn fractie schrok toen zij in een interview met minister Pronk in het Algemeen Dagblad las dat de uitbreiding te veel van de kandidaten vraagt: "Zij moeten volledig voldoen aan de bestaande EU-regels, maar dat is onbegonnen werk. Op milieugebied kost het ook gewoon te veel". Juist deze hoge kosten waren voor GroenLinks aanleiding om naar een andere benadering van de begroting van de EU te vragen. Is de uitspraak van de heer Pronk de leidraad voor de inzet van de regering bij het overnemen van het milieuacquis door de kandidaten? Moet het milieu weer het kind van de rekening worden? Hoe wordt trouwens inhoud gegeven aan integratiebeginselen in de onderhandelingen?

Voorzitter! De fractie van GroenLinks is tevreden met de inzet van de regering voor het openen van onderhandelingen met alle kandidaat-lidstaten. Maar bij verdubbeling van de groep waarmee de toetredingsonderhandelingen zijn geopend, hoort ook meer pre-accessie- en accessiesteun. Anders is het voornamelijk een symbolisch gebaar. Komt dat geld er? Wil de regering bij het vergroten van de kopgroep zich hardmaken voor het sluiten van de gevaarlijkste kerncentrales in Bulgarije en Litouwen? Volgens mijn fractie is het stellen van de streefdata voor toetreding van de landen belangrijk.

Voorzitter! Speciaal probleem blijft Turkije. Voor GroenLinks geldt, dat Turkije pas van harte welkom is als kandidaat-lidstaat als het ook duidelijke stappen heeft gezet, die laten zien dat de Turkse staat serieus werk wil maken van de Kopenhagencriteria voor toetreding, met name waar het gaat om de eerbiediging van de mensenrechten en de rechten van minderheden. Het feit dat het leger een veel te grote macht heeft en iedere stap in de richting van oplossing van de Koerdische kwestie frustreert, verdient in dezen bijzondere aandacht. De regering wil het kandidaat-lidmaatschap zonder meer aan Turkije aanbieden. Dit lijkt ons niet verstandig. Maak van de manier waarop Turkije met de uitgestoken hand van de PKK omgaat, een testcase.

Voorzitter! In het debat over de Europese veiligheids- en defensie-identiteit gaat het nu te veel over de effectiviteit, en te weinig over de legitimiteit. Twee aspecten spelen voor GroenLinks een cruciale rol.

Ten eerste is militair optreden door de Unie alleen legitiem als het uiterste is gedaan aan conflictpreventie. Dat kan de Unie zelf als sociaal-economische kracht. Zie het stabiliteitspact voor de Balkan. Voor preventie bij beginnende conflicten is de OVSE de specialist, maar die moet wel veel meer armslag krijgen. Waarom is de essentiële rol van de OVSE geen centraal onderdeel van de plannen voor een Europese veiligheids- en defensie-identiteit?

Voorzitter! Ten tweede is regionaal optreden alleen legitiem als er een inbedding is in internationaal verband. Uiteindelijk zullen we toe moeten naar een wereldorde van regionale of continentale veiligheidsorganisaties, als voorzien in het VN-Handvest. Wij zijn verheugd dat de Italiaanse minister Dini zei dat hij een permanente EU-zetel in de Veiligheidsraad wil, en onze eigen minister een soepele omgang met het vetorecht bepleitte. Wat vindt de minister van het voorstel van de Italiaanse minister Dini?

Voorzitter! Gezien het feit dat in het verdrag met betrekking tot het functioneren van de hoge vertegenwoordiger, de heer Solana, sprake is van een democratisch gat, vraag ik de minister of hij bereid is de beleids- en werkplannen van de heer Solana met de Kamer te bespreken. Ik neem namelijk aan dat hij niet alleen zal werken aan zijn imago, maar ook aan de inhoud en de legitimiteit ervan. Wil de Unie een volwaardig buitenlands beleid voeren, dan moet zij internationaal niet uitgaan van bot eigenbelang, maar ook haar mondiale verantwoordelijkheid waarmaken. Een coherent beleid tegenover ontwikkelingslanden is daarvoor een hoeksteen. De millenniumronde van de WTO is een goede gelegenheid om werk te maken van een daadwerkelijke verbetering van de positie van ontwikkelingslanden. Voordat nieuwe sectoren onder het regime van de WTO vallen, moeten de afspraken en toezegging van de Uruguayronde aan ontwikkelingslanden worden nagekomen. GroenLinks was ook onaangenaam verrast om uit de mond van de minister van LNV te horen dat de exportsubsidies van de EU moesten blijven bestaan. Wat is het standpunt van de regering, temeer daar minister Herfkens en staatssecretaris Ybema het andere uiterste propageren. Welke initiatieven mogen wij van de Europese Unie verwachten in de discussie rond schuldkwijtschelding van de arme landen?

Voorzitter! Tot slot nog enkele opmerkingen over asiel- en migratiebeleid. De informele JBZ-raad van 16 en 17 september had de voorbereiding van de top van Tampere als onderwerp. Uit het verslag van die bijeenkomst en de berichtgeving in de media blijkt, dat de criminaliteitsbestrijding het belangrijkste agendapunt van de top zou worden, ondanks de inzet en de ambities van de regering om van Tampere een asiel- en migratietop te maken. Wil de regering alsnog de volgende strategie overwegen: zich inzetten voor een Europees vluchtelingenfonds, en met een kopgroep werken aan een daadwerkelijk Europees asiel- en migratiebeleid?

Mijn laatste vraag aan de staatssecretaris is de volgende. Over twee weken vindt de top in Tampere plaats. Hij heeft de Kamer beloofd om de conclusies, rapportages en de actieplannen van de High level working group naar haar te sturen. Gisteren heb ik alleen de conclusies ontvangen. Wanneer kunnen wij de rapportages en actieplannen tegemoetzien?

De heer Marijnissen (SP):

Mevrouw de voorzitter! U kent de SP natuurlijk als een hoffelijke partij. Dus welkom aan de europarlementariërs in deze Kamer! U weet ook dat wij een meerderheidsbesluit van deze Kamer voluit respecteren. Edoch vraag ik u mij toe te staan toch een enkel woord te zeggen over dit fenomeen. Ik hoorde u zo-even de heer Hessing tot de orde roepen, ik probeer het minder geprononceerd te doen. Ik wil er temeer iets over zeggen, omdat ook andere woordvoerders termen hebben gebezigd zoals "Europa wordt een beetje zichtbaarder door de aanwezigheid van de europarlementariërs" en "Europa komt wat dichter bij de burgers". Ik wil daaraan toch een wat relativerend woord bij spreken.

De PvdA-woordvoerder had het terecht over de tandem PvdA-Brussel en PvdA-Den Haag en dat deze een gelijke koers varen. Dan ontvalt voor mij dus de reden voor de constructie die nu is gekozen. Enerzijds is er de interesse die iedereen heeft in een confrontatie tussen europarlementariërs en parlementariërs hier, maar anderzijds hebben wij te maken met het probleem dat wij geen debating club zijn, maar dat wij beslissingen moeten nemen die ook het mandaat betreffen. Welnu, dat mandaat ontbreekt bij de europarlementariërs.

De voorzitter:

Wij hebben dat debat gevoerd, dus wellicht kunt u nu beter ingaan op de inhoud van de Staat van de Unie. Daarmee wil ik gezegd hebben dat ik alleen heel korte vriendelijke zinnen toegestaan heb de gehele ochtend.

De heer Marijnissen (SP):

Dat heb ik goed begrepen, maar ik wilde juist een constructief voorstel doen, uitgaande van de twee aspecten die ik zo-even noemde. Dat is om een jaarlijkse conferentie te beleggen, waarbij europarlementariërs en leden van de Tweede Kamer op voet van gelijkheid met elkaar in discussie kunnen en ze bijvoorbeeld de Staat van de Unie kunnen bespreken als voorbereiding op een debat zoals dit. Maar goed, het was slechts een suggestie, misschien dat iemand anders straks behoefte voelt om daarop in te gaan.

Mevrouw de voorzitter! Dan de inhoud. Het federalisme is niet dood, het federalisme leeft. Er is de afgelopen periode inderdaad een acceleratie opgetreden in de federalistische wens van de D66-fractie en de PvdA-fractie. Het standpunt van de CDA-fractie in dezen was al bekend. Er tekent zich dus een vrij grote meerderheid af in de Kamer die het federalisme, zij het nog niet altijd even uitgesproken, op de agenda heeft gezet, niet openbaar dan toch in ieder geval op de dubbele agenda. Waarom dubbele agenda? Omdat natuurlijk ook alle parlementariërs weten dat een verdere overdracht van bevoegdheden van de Nederlandse regering en het Nederlandse parlement naar de Europese Commissie en het Europees Parlement niet kan bogen op een grote sympathie onder de Nederlandse bevolking. Laten wij dat niet verwarren met enquêtes die hier eerder vandaag de revue zijn gepasseerd, waaruit blijkt dat met name jonge mensen wel wat voelen voor Europa. Dat laatste staat echter niet gelijk aan de overdracht van verdere bevoegdheden. Integendeel, uit onderzoek blijkt dat niet meer dan 13% van de bevolking daar voor is. Dat is de reden waarom het federalisme nooit expliciet wordt uitgesproken en toch is juist dat precies wat de SP als bedreigend ervaart; via een autonoom proces lijkt er sprake te zijn van een verdere federalisering. In de nota de Staat van de EU wordt de crisis in Kosovo – wij noemen het zelf liever de oorlog in Kosovo – genoemd als iets wat als een katalysator heeft gefungeerd in het denken over een gemeenschappelijk buitenlands beleid dat er natuurlijk al was of zou moeten zijn in de ogen van de federalisten maar ook over een veiligheids- en defensie-identiteit.

Toch zien én de Europese Unie én de Nederlandse regering in Kosovo een aanleiding voor de ontwikkeling van het genoemde Europese veiligheids- en defensiebeleid. Een euroleger zou er moeten komen, een leger om het buitenlands beleid van de EU kracht bij te zetten. Maar welk buitenlands beleid dan? Als het er echt om gaat, zullen de grote landen uiteindelijk toch hun eigen lijn volgen. Ik denk dat zij aan hun bevolkingen onmogelijk kunnen uitleggen dat zij alleen omwille van een federaal Europa en dat ene gemeenschappelijk beleid ingaan tegen een nationaal belang, een economisch belang, een politiek belang, een militair belang. Ik vrees dus met grote vrezen dat, als er al sprake zal zijn van een gemeenschappelijk buitenlands beleid, dit een communautair beleid zal zijn voor de kleine landen en een intergouvernementeel beleid voor de grote landen.

Mevrouw de voorzitter! Het schermpje voor mij is leeg. Dat betekent dat mijn spreektijd al voorbij is. Dan wordt mijn bijdrage wel kort. Laat ik nog het volgende zeggen. Het federalisme dat vandaag met name door de woordvoerders van de fracties van de PvdA, het CDA en D66 is tentoongespreid, baart de SP-fractie grote zorgen. Ik ben erg benieuwd hoe de minister en de staatssecretaris na de lunchpauze zullen reageren op dit gevraagde federalisme. Van mij mag het debat van vandaag daarover gaan.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.34 uur tot 14.30 uur geschorst.

Naar boven