Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 29, pagina 2077-2095 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 29, pagina 2077-2095 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet (ongedocumenteerden) (26088).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Middel (PvdA):
Voorzitter! Goedemorgen. Ik begrijp niet helemaal waarom deze behandeling door moet gaan. Het moet en daarom doen wij het. Ik hoop dat een goede gedachtewisseling kan plaatsvinden.
Wij hebben aan het einde van de vorige periode al een paar keer gediscussieerd met de toenmalige staatssecretaris over de problematiek van de ongedocumenteerden, of de vals gedocumenteerden. Toen leek er een tamelijk breed draagvlak te bestaan. De Kamer was van mening dat hieraan iets zou moeten gebeuren. Over de manier waarop liepen de meningen uiteen. Mevrouw Schmitz heeft toen een wetsvoorstel geconcipieerd. De Raad van State was over één onderdeel niet vreselijk enthousiast. Er waren ook verkiezingen en er moest een regeerakkoord worden geschreven. Dat regeerakkoord borduurde voort op eerdere discussies over de ongedocumenteerden.
Wij vinden dat er een balans moet worden gevonden tussen twee uitgangspunten die in gewone woorden en dus geen juridische termen kunnen worden geformuleerd. Aan de ene kant moet er een einde worden gemaakt aan het feit dat er zich allerlei belazerpraktijken voordoen. Wij worden met de ogen open belazerd door heel vele mensen die om hun moverende redenen hier asiel zoeken. Zij doen dit bewust onder valse voorwendsels. Wij hebben er de afgelopen dagen enkele voorbeelden van gezien. Als je hieraan geen einde maakt, komt het tweede uitgangspunt in gevaar, namelijk dat elke vluchteling altijd bescherming moet kunnen krijgen en daaraan voorafgaande ook een asielverzoek moet kunnen indienen, ook als hij/zij geen juiste documenten heeft. Het is de mensen soms niet aan te rekenen dat zij valse of geen papieren hebben. Die twee uitgangspunten – een echte vluchteling moet altijd kunnen blijven komen en er moet een einde worden gemaakt aan het misbruik maken van de zorgvuldigheid van de Nederlandse procedure en van het feit dat wij een opvangsysteem hebben waarvoor wij ons niet hoeven te schamen, zeker niet in relatie tot andere landen – staan voor onze fractie voorop.
Die balans tussen niet belazerd willen worden en de echte vluchteling die bescherming moet kunnen krijgen, is tekstueel gevonden in het regeerakkoord en wel in de term 'genoegzaam aannemelijk maken'. Dat begrip 'genoegzaam' zou in de wetstekst handen en voeten moeten krijgen. Wij hebben er bewust voor gekozen want er waren verschillende variaties voorhanden. Het zou verder in de wet worden uitgewerkt. Aannemelijk maken is iets anders dan overtuigend bewijzen of aantonen. Het werkwoord 'maken' geeft aan dat de desbetreffende asielzoeker zelf iets moet doen. Aannemelijk maken is ook iets anders dan aannemelijk zijn of aannemelijk is. Het hanteren van het begrip 'aannemelijk maken' – een essentieel begrip in de wetstekst – steunen wij, met de toevoeging dat nog duidelijk moet worden aangegeven wat genoegzaam aannemelijk is. Wij geloven niet dat hiermee het pad van de omgekeerde bewijslast wordt betreden. Wij willen dat pad niet begaan. Wij willen meer verantwoordelijkheid leggen bij de asielzoeker, maar wij willen niet de bewijslast omkeren. Dat doet het wetsvoorstel ook niet. Er wordt duidelijk in aangegeven dat het niet alleen afhangt van het al dan niet hebben van documenten of op een asielverzoek wordt ingegaan.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Blijft de vraag waarom eerst is gekozen voor genoegzaam aannemelijk maken en waarom dat later is vervallen.
Ik heb begrepen dat de PvdA er eigenlijk veel meer voor voelde te kiezen voor aannemelijk worden in plaats van aannemelijk gemaakt worden. De PvdA heeft dus moeite gehad met de aanscherping in de wet die nu voorligt. Is er sprake van een verandering van standpunt?
De heer Middel (PvdA):
Ik weet niet waar u uw interessante informatie vandaan heeft, hoewel ik een vermoeden heb.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
U heeft de commissie-Meijers om advies gevraagd en om een amendement.
De heer Middel (PvdA):
Ik heb de commissie-Meijers niet om advies gevraagd en ook niet om een amendement. Onze fractie telt inmiddels 44 andere leden en die mogen van alles doen. Als iemand dat doet, neem ik hem of haar dat absoluut niet kwalijk. Ik mag niet uit de school klappen als het om het regeerakkoord gaat, maar ik wil wel zeggen – ik denk dat dit wel mag, ook van de heren Kamp en Dittrich – dat wij bij onze wens om tot een compromis te komen over dit punt van verschillende uitgangsposities zijn vertrokken. Dit zal niemand verbazen, gegeven het feit dat men ons in de vorige periode ook heeft gehoord. Wij hebben gemeend tot een tekst te moeten komen waarmee wij uit de voeten konden. Daarbij hebben verschillende varianten de revue gepasseerd: aannemelijk maken, aannemelijk zijn, aannemelijk worden gemaakt en noem maar op. Aan elk van die varianten zit een gevoelswaarde en zit ook een andere uitwerking als je zoiets omzet in wetgeving. Ik wil toch even uit de school klappen. Het verbaast sommigen misschien, maar de heer Kamp is de geestelijke vader van bedoelde constructie. Hij heeft gezegd: wij maken er 'genoegzaam aannemelijk' van, want dat komt in de richting van ons allebei.
Mevrouw Halsema sprak over een verschuiving van ons standpunt, omdat wij eerder hebben gezegd dat zelfs niet de schijn mag worden gewekt van de omgekeerde bewijslast. Aannemelijk maken is minder mooi dan aannemelijk worden, omdat je dan de activiteit neerlegt bij de IND. Men kan zeggen dat er sprake is van een verschuiving van ons standpunt. In ieder geval is het resultaat een gevolg van een geslaagde poging om er met elkaar uit te komen en op een genuanceerde, zorgvuldige wijze een oplossing te vinden. Als de PvdA en de VVD bij het oude verhaal waren gebleven, zouden wij nu niet zo'n prachtige compromistekst hebben gehad en zouden wij nu niet spreken over dit wetsvoorstel.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Het gaat hierbij om een vrij principiële verschuiving. Als het aannemelijk moet worden, houd je de onderzoeksplicht van de overheid in stand en blijft het voordeel van de twijfel bij de asielzoeker liggen. Dat is beide weggehaald. Dit lijkt mij dan ook niet een gewoon compromis. Er is echt sprake van een standpuntverschuiving.
De heer Middel (PvdA):
U moet geen misbruik maken van mijn openhartigheid. Ik heb aangegeven dat in onze kring gesproken werd over aannemelijk worden. Wij hebben ons nooit vastgepind op een standpunt, omdat de discussie nog moest komen. Die discussie vindt op dit moment plaats. Ik zeg in alle openhartigheid dat in de PvdA-fractie nuanceverschillen bestonden. Er zijn natuurlijk lijnen met allerlei commissies, dus ook met de commissie die mevrouw Halsema noemde, maar het is niet juist te veronderstellen dat de woordvoerder van de PvdA-fractie bij dit wetsvoorstel een commissie heeft gevraagd om een amendement te maken. Een intern debat vindt bij ons altijd plaats. Ik neem aan dat dit bij GroenLinks ook mag, ondanks het feit dat de oude CPN erin zit. Bij ons is dat gewoon traditie.
De heer Verhagen (CDA):
Voordat mevrouw Halsema het woord vraagt voor een persoonlijk feit: wat is de zin van dit debat nog, als ik u zo hoor?
De heer Middel (PvdA):
Dat wilde ik net uitleggen. Door de creativiteit van de heer Kamp, die met de term 'genoegzaam' kwam, hadden wij op dat moment een oplossing. Wij hebben er meteen bij gezegd dat die natuurlijk wel geïmplementeerd moest worden. Zij moest operationeel gemaakt worden via een wetstekst. Dat hebben wij op het bordje van het kabinet gelegd. Dat is niet helemaal uitgewerkt zoals wij het verwacht hadden. Daarover hebben wij een aantal kritische kanttekeningen gemaakt in de schriftelijke voorbereiding. De hoofdmoot van mijn inbreng is om dat aan de staatssecretaris voor te leggen.
De heer Rouvoet (RPF):
Ik heb met rooie oortjes geluisterd naar de uiteenzetting over de onderhandelingen en over het zoeken naar compromissen tijdens de formatie. Dan hoor je zoiets. Dat gebeurt niet zo heel vaak.
Begrijp ik goed dat wat ik aanvankelijk als een drukfout in de nota naar aanleiding van het verslag heb gelezen, namelijk dat het de leden van de PvdA-fractie zijn geweest die de regering hebben gevraagd of een formulering mogelijk is die dichter in de buurt komt van het begrip 'aantonen', toch goed is? Was het niet de VVD? Hebt u samen gezocht naar een formulering waarmee ergens een midden werd gevonden? Ik dacht dat het er verkeerd stond, maar u wilde kennelijk ook wel dat de formulering daar in de buurt kon komen.
De heer Middel (PvdA):
Misschien wel. Ik heb u vanmiddag opgebiecht dat ik u altijd zo goed begrijp, maar nu begrijp ik de vraag echt niet. Wat staat er in de nota naar aanleiding van het verslag?
De heer Rouvoet (RPF):
Ik wilde zeggen dat het te laat is, maar misschien is het te vroeg.
De heer Middel (PvdA):
Ik heb kleine kinderen, dus ik ben gewend om er in de nacht uit te komen.
De heer Rouvoet (RPF):
Ik zal het straks uitleggen. Ik denk dat het onvoldoende belangrijk is om het nu uit te discussiëren.
De heer Middel (PvdA):
Gelukkig! Ik wil mij er niet vanaf maken, maar ik begrijp het echt niet.
Volgens de memorie van toelichting is het doel van het wetsvoorstel het beperken van de moeilijkheden die zich voordoen bij het onderzoek naar de vraag of een aanvraag om toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15a van de Vreemdelingenwet voor inwilliging vatbaar is, dit omdat de overgrote meerderheid van de asielzoekers stelt niet te beschikken over enig reisdocument. Natuurlijk weet iedereen hier dat het probleem van de ongedocumenteerden qua omvang groot is. Dat blijkt alleen al uit de cijfers. 73% van de mensen die in januari tot en met oktober 1997 binnenkwamen had niet eens één reisdocument op het moment van aanmelden. Dat zegt wel wat. Wij kennen allemaal de verhalen over de versnipperde paspoorten die in de toiletten van het vliegtuig worden aangetroffen. Wij weten dat hier mensensmokkelorganisaties achter zitten. Vele asielzoekers zouden hun land niet kunnen ontvluchten wanneer zij geen gebruik konden maken van die organisaties. Daarbij zijn mensen die het land om politieke redenen ontvluchten, maar ook mensen die niet persoonlijk vervolgd worden, maar wel de ellendige en uitzichtloze situatie in hun eigen land willen ontvluchten. Dat begrijpen wij ook, maar dat mag nooit een reden zijn om hier voor lange tijd of permanent bescherming te krijgen. Daar is ons asielbeleid niet voor bedoeld. Die discussie hoeven wij niet weer te voeren; die voeren wij bijna wekelijks.
De consequentie van de gang van zaken is echter dat wie geld heeft, kan vertrekken en dat wie geen geld heeft – ik zou bijna zeggen 'kan verrekken', maar dat mag misschien niet – niet kan vertrekken. Oneigenlijk gebruik van de asielprocedure moet worden tegengegaan, maar het gevaar blijft dat de echte vluchteling hierdoor wordt getroffen en niet meer over de steeds hoger opgeworpen barrière van de kennelijkongegrondverklaring van het asielverzoek komt. Indien de vreemdeling niet aannemelijk kan maken dat het niet aan hem toe te rekenen is dat hij niet over documenten beschikt, wordt het asielverzoek niet ingewilligd wegens de kennelijke ongegrondheid ervan.
Nu geeft de regering in de nota naar aanleiding van het verslag aan dat het enkele feit dat de asielzoeker ongedocumenteerd is, niet leidt tot kennelijke ongegrondheid. Daar zijn wij het mee eens. Uit de tekst van het wetsvoorstel blijkt het echter niet. Het niet aannemelijk kunnen maken dat het ongedocumenteerd zijn niet aan de vreemdeling is toe te rekenen, is immers als zelfstandige grond opgenomen. De centrale vraag is dus of het uit een oogpunt van zorgvuldige wetgeving niet aangewezen is om het non-refoulementbeginsel toe te voegen. De rechter kan altijd aan het Vluchtelingenverdrag toetsen en op die gronden een afwijzing op de kennelijke ongegrondheid beoordelen in samenhang met het non-refoulementbeginsel. De systematiek van de Vreemdelingenwet is toch dat de wet in ieder geval de gronden van het Vluchtelingenverdrag bevat? Wat is de mening van de staatssecretaris hierover? Hoe wordt het verhaal beoordeeld van de asielzoeker die stelt gedwongen te zijn alle reispapieren af te geven aan de reisagent? De regering is van mening dat dit slechts in zeer uitzonderlijke situaties kan leiden tot het aannemelijk maken, dat dit niet aan de asielzoeker is toe te rekenen. De UNHCR denkt daar heel anders over. Gelet op de praktijken van mensensmokkelaars, vindt zij het niet redelijk dit aan de asielzoeker toe te rekenen. De regering wil het beoordelen in de context van het gehele asielrelaas. Wij zouden in een uitvoerige bespreking van casuïstiek belanden, wanneer wij precies zouden willen aangeven wanneer het wel en niet toerekenbaar is. Het zal moeten worden onderzocht in een zorgvuldig verhoor van de asielzoeker. De rechter zal dit kunnen toetsen met het Vluchtelingenverdrag als norm. Het verschil in uitleg tussen wat de regering en wat de UNHCR vindt, is wel zo groot dat wij het niet kunnen verwaarlozen. Vandaar dat ik dit noem. Op dit moment heb ook ik daarop geen eenduidig antwoord. Ik leg dit even neer bij de staatssecretaris in de hoop dat hij dat wel heeft. Wij kunnen daarop zo nodig reageren.
Voorzitter! Wat is nu het effect van dit wetsvoorstel?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat ongedocumenteerdheid expliciet een nieuwe grond is voor kennelijk ongegrond. Tegelijkertijd wordt gesteld dat er altijd een inhoudelijke beoordeling moet plaatsvinden. Ik neem aan dat u het daarmee eens bent, mijnheer Middel? Er zit natuurlijk een enorme spanning tussen.
Als u vindt dat er altijd een inhoudelijke beoordeling moet plaatsvinden, wat verwacht u dan nog van de effectiviteit van dit wetsvoorstel?
De heer Middel (PvdA):
Ik wilde juist gaan spreken over het effect van dit wetsvoorstel. U formuleert het natuurlijk veel bondiger dan ik. Ik sprak echter over hetzelfde dilemma. Aan de ene kant willen wij die documentloosheid aanpakken, doch wij moeten aan de andere kant blijven constateren dat dit nooit de enige grond mag zijn voor een kennelijkongegrondverklaring.
De ongedocumenteerde die niet tot de procedure wordt toegelaten, wordt geacht ons land weer te verlaten, zo mogelijk naar een eerder land van verblijf, een Dublinland of het land van herkomst.
De keerzijde van de medaille is dat het ontbreken van documenten het uitzetten van mensen moeilijk maakt. Dat geldt evenzeer voor het leggen van een Dublinclaim.
Het beoogde effect is volgens de regering dat er van dit wetsvoorstel een preventieve werking uitgaat. Dat onderschrijven wij. Er moeten minder mensen zonder documenten binnenkomen. Maar het werkelijke effect zou wel eens kunnen zijn dat wij geconfronteerd worden met meer rondzwervende documentloze asielzoekers, zeker in de overgangsfase als de preventieve werking nog niet geëffectueerd wordt. Onderkent de staatssecretaris dit risico? Wat denkt hij daaraan te kunnen doen? Is dit een punt voor verdere bespreking in Europees verband, bijvoorbeeld in de JBZ-raad of in het Dublincomité? Wat doen wij bijvoorbeeld met mensen die in beroep gaan tegen hun afwijzing? Wij zijn het er hopelijk toch wel over eens dat men in beroep kan blijven gaan? Dan is er geen sprake van schorsende werking, dus gaat iemand ronddolen, behalve als die schorsende werking wordt afgedwongen met een aparte procedure. Er komen dus wat dingen bij kijken. Als mensen gaan ronddolen, gaan zij een beroep doen op het alternatieve opvangcircuit. Dan moet je daar weer iets mee doen. Dat geeft dus nogal wat repercussies, zoals ik reeds tijdens de begrotingsbehandeling van VWS heb opgemerkt.
Als de IND een en ander in een 24- c.q. 48-uursprocedure op een zorgvuldige manier moet doen, kunnen wij ons afvragen of de IND dat aankan. Als de IND dat niet aankan, moeten de mensen toch worden toegelaten tot de procedure.
Wij verwachten ook een zekere werklastverzwaring voor de rechter.
De heer Verhagen (CDA):
De heer Middel veronderstelt terecht dat het effect zal zijn dat er meer mensen op straat ronddolen. Vindt hij dan niet dat het kabinet meer werk moet maken van de fysieke, daadwerkelijke uitzetting van mensen die niet worden toegelaten tot Nederland?
De heer Middel (PvdA):
Dat is uw wederkerende punt, terwijl u net informeel beloofd had niet te zullen interrumperen. De discussie over uitzetting zullen wij nog voeren. Zolang het nog niet geregeld is zoals het eigenlijk zou moeten, maar misschien niet kan, zitten wij met een probleem. Als het gaat om mensen met een Dublinclaim, is het probleem niet aanwezig, want deze mensen verblijven gewoon legaal in Nederland in afwachting van wat er met de claim gebeurt.
De heer Verhagen (CDA):
Dat geldt dus niet ten aanzien van de documentlozen. Door dit wetsvoorstel zet u de mensen op straat.
De heer Middel (PvdA):
Er is een verschil tussen uitgeprocedeerden die verwijderd moeten worden en mensen die zich melden bij het aanmeldcentrum en niet tot de procedure worden toegelaten. Daar zit een essentieel verschil tussen, met een andere verantwoordelijkheid van de overheid. In het eerste geval is het de verantwoordelijkheid van de overheid om er alles aan te doen dat de mensen teruggaan, als het kan vrijwillig, als het moet met enige drang, en als het echt niet anders kan met dwang. In het andere geval gaat het om mensen die zich bij het aanmeldcentrum aanmelden en die niet tot de procedure worden toegelaten. Van hen veronderstellen wij dat zij terugkeren naar waar zij vandaan komen, maar daar hebben wij als overheid geen verantwoordelijkheid voor.
De heer Verhagen (CDA):
Ik ben het op dat punt niet met de heer Middel eens, maar ik kom er wel op terug in mijn eigen inbreng. De heer Middel constateert een probleem en stelt een vraag aan de staatssecretaris. Hij is echter niet bereid om consequenties aan zijn constatering te verbinden. Als men hier niet toegelaten wordt, tot de asielprocedure of tot Nederland, moet men daadwerkelijk het land verlaten. Dat is het probleem en daarvoor moeten wij hoe dan ook een oplossing vinden. Anders zal de wetgeving die wij vandaag bespreken en waarschijnlijk aannemen, niet leiden tot een oplossing van het probleem waar wij allen mee zitten.
De heer Middel (PvdA):
De heer Verhagen kan niet concluderen dat ik wegloop voor oplossingen. Nog één stap verder en hij komt weer met grenscontrole. Daar zijn wij het niet mee eens. Het is niet zo dat wij weglopen voor oplossingen, wij zijn het met bepaalde oplossingen niet eens. Als wij in Rijsbergen tegen mensen zeggen dat zij niet tot de procedure worden toegelaten, kunnen wij de marechaussee vragen om hen mee te nemen naar de grens, maar de mensen kunnen direct weer terugkeren. Dat kun je nooit helemaal tegenhouden, tenzij je tot maatregelen overgaat zoals de heer Verhagen regelmatig voorstelt. Wij zijn daar niet voor; dat is gewoon een verschil van inzicht.
De heer De Wit (SP):
De kritiek en bedenkingen die de heer Middel uit over het wetsvoorstel en de effecten ervan, brengen mij tot de vraag wat hij met het wetsvoorstel wil doen.
De heer Middel (PvdA):
Ik ben begonnen met het aangeven van een positieve grondhouding. In het regeerakkoord hebben wij een compromistekst gevonden, die door de regering verder zou moeten worden ingevuld. Bij de invulling of het ontbreken ervan plaatsen wij een aantal kritische kanttekeningen. Wij gaan ervan uit dat er een antwoord komt dat ons dusdanig bevalt, dat wij ook zonder tegenzin met het wetsvoorstel kunnen instemmen.
De heer De Wit (SP):
U hebt wel twijfels over de effecten. Sterker nog, u hebt ernstige bedenkingen over de werking van het wetsvoorstel.
De heer Middel (PvdA):
Als je als politicus met dit gevoelige dossier bezig bent, moet je altijd eerlijk, open en helder blijven. Als je een bepaalde maatregel voorstaat, moet je er zelf van doordrongen zijn dat hij effecten kan hebben die je niet beoogt. Vervolgens is de vraag wat je daarmee doet. Daarvoor moet je niet weglopen. De preventieve werking zal zeker blijken, maar wij komen in een overgangsfase terecht waarin er meer mensen in Nederland zullen ronddolen dan ons lief is. Daarvoor moeten wij een oplossing vinden.
Voorzitter! Ik ga ervan uit dat voor dit wetsvoorstel een duidelijk politiek draagvlak aanwezig is. Dat betekent echter niet dat er ook een maatschappelijk draagvlak is. Het zou goed zijn als ook dat ontwikkeld kan worden. Ik doel dan niet zozeer op de opinie in de samenleving, als wel op wat de UNHCR ervan zegt, op de heel kritische houding van VluchtelingenWerk, op de permanente commissie van deskundigen, enz. Ik denk dat het goed is als de staatssecretaris dat in zijn beantwoording meeneemt en met ons bekijkt hoe de zaak juridisch beter in elkaar kan worden gezet. Het is van belang dat een aantal fundamentele bezwaren die uit gerespecteerde hoek gekomen zijn, zoveel mogelijk kunnen worden weerlegd. Ik ben er benauwd voor dat wij in de situatie terechtkomen dat uiteindelijk de rechter bepaalt hoe het eruit gaat ziet. Het kan best zijn dat de rechter soms tot heel verstandige inzichten komt, maar de verantwoordelijkheid van de politiek is toch om in eerste instantie zelf het beleid te bepalen.
De heer Dittrich (D66):
Goedemorgen, voorzitter! Meer dan 70% van alle asielzoekers die zich in Nederland aanmelden, heeft geen documenten bij zich. Dat bemoeilijkt de vaststelling van de identiteit, van de nationaliteit en van het vluchtverhaal en ook de eventuele terugkeer. Het is dus begrijpelijk dat de overheid regels wil bedenken die de overlegging van gegevens stimuleren. D66 bekijkt dit wetsvoorstel echter ook met in het achterhoofd het besef dat er altijd asielzoekers zijn die alleen maar het vege lijf konden redden door zonder papieren hun land te ontvluchten: echte vluchtelingen. Zij mogen niet de dupe worden van strengere regels. Door dit wetsvoorstel mag ook niet de kans worden vergroot dat Nederland echte vluchtelingen terugstuurt naar het land waar hen vervolging wacht, want dat is in strijd met het Vluchtelingenverdrag en het daarin opgenomen verbod op refoulement.
De fractie van D66 vond het opvallend dat de regering geen advies heeft gevraagd aan de UNHCR, nota bene met het argument dat de UNHCR het wel een goed wetsvoorstel zou vinden omdat het niet in strijd zou zijn met internationale verdragen. Nu ziet de UNHCR toe op de uitvoering door lidstaten van het Vluchtelingenverdrag. De UNHCR beoordeelt ook de wetgeving van lidstaten en bekijkt of die niet in strijd komt met het Vluchtelingenverdrag. Toen het advies van de UNHCR desondanks ongevraagd werd verstrekt, bleek dat de UNHCR wel degelijk bezwaar maakte. Als je dan in de nota naar aanleiding van het verslag kijkt, lijkt het wel alsof de regering dat negatieve advies eigenlijk naast zich neerlegt. Wat D66 betreft, is dat niet voor herhaling vatbaar. Ik wil dan ook van de staatssecretaris weten waarom hij de UNHCR niet geconsulteerd heeft. Is hij bereid het wetsvoorstel herziening Vreemdelingenwet wel tijdig aan de UNHCR toe te sturen voor commentaar en dat commentaar ook serieus in zijn afwegingen te betrekken?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik vind het heel verheugend dat u zo hecht aan het advies van de UNHCR, zeker gezien het belang van een mondiale benadering van de asielproblematiek. Betekent dit ook dat u wilt dat wij steeds vaker het advies van de UNHCR gaan opvolgen? Betekent dit ook dat u eigenlijk vindt dat nu het advies van de UNHCR gevolgd had moeten worden? Of wilt u alleen zeggen dat wij het hadden moeten krijgen om het vervolgens alsnog naast ons neer te leggen?
De heer Dittrich (D66):
Nee, ik heb net gezegd dat het advies serieus in de overwegingen moet worden betrokken. Dat is iets anders dan het klakkeloos overnemen. De UNHCR kan adviseren over ambtsberichten, maar ook over wetgeving. Ik vind het belangrijk om die adviezen in de overwegingen te betrekken. Ik kom straks nog op het negatieve advies van de UNHCR over dit wetsvoorstel terug. Ik vraag de staatssecretaris om nog eens in te gaan op de argumenten die de UNHCR naar voren heeft gebracht.
Wat is nu het werkelijke doel van het wetsvoorstel? Als een asielzoeker geen documenten bij zich heeft, is het moeilijk te beoordelen in welk land hij verbleven heeft voordat hij naar Nederland kwam. In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de staatssecretaris dat bijna alle asielzoekers die zich in Nederland aanmelden, ook in andere landen asiel hadden kunnen aanvragen. Het lijkt erop alsof het wetsvoorstel wil verhinderen dat asielzoekers een soort recht op domiciliekeuze kunnen afdwingen door zich ongedocumenteerd in Nederland te presenteren. Zegt de regering hier in versluierende woorden mee, dat andere landen de asielverzoeken eigenlijk in behandeling hadden moeten nemen en dat Nederland eigenlijk minder asielzoekers wil opvangen? Als die aanname juist is, wil ik weten in hoeverre de staatssecretaris hiermee de traditie doorbreekt dat Nederland gastvrij wil zijn voor echte vluchtelingen. Geen enkele internationaal-rechtelijke bepaling verplicht een asielzoeker om documenten over te leggen. Het is gewoon geen criterium aan de hand waarvan de beoordeling mag plaatsvinden of iemand gegronde vrees voor vervolging heeft. De staatssecretaris stelt dat het regel is in ons rechtssysteem om een vergunningsaanvrage te laten vergezellen van documenten. Op zichzelf is dat waar, maar bij asielverzoeken gaat het per definitie om mensen die uit andere landen met ook andere rechtssystemen komen. In hun cultuur is het verkrijgen van documenten wellicht minder belangrijk dan in Nederland, bijvoorbeeld omdat bij hen de sociale controle sterker aanwezig is en mondelinge bewijsvoering belangrijker is. Bovendien moet onderkend worden dat sommige asielzoekers gewoon niet in de gelegenheid zijn geweest om met documenten te vluchten. Verder kan het ook gevaarlijk zijn om te proberen om voor zo'n vlucht documenten mee te nemen of aan te vragen. Achterblijvende familieleden kunnen daardoor in gevaar worden gebracht.
De UNHCR spreekt ook duidelijk in het handboek uit dat niet alleen de asielzoeker een verplichting heeft om zijn verhaal te onderbouwen, maar ook het beoordelende land. Dat is verplicht om relevante feiten vast te stellen en die vaststaande relevante feiten ook in zijn overwegingen te betrekken. Mijn vraag is dan ook of het wel redelijk is om de Nederlandse maatstaven aan te leggen voor een internationale kwestie als het vragen van asiel. D66 vindt dat het door de regering geformuleerde uitgangspunt enigszins gerelativeerd kan worden. Ik wil daar echter bij zeggen dat wij uiteraard onderschrijven dat het de geloofwaardigheid van het asielverhaal ten goede kan komen wanneer bescheiden worden overgelegd. Kan men bijvoorbeeld geen paspoort laten zien, omdat men dat niet durfde of kon aanvragen, dan bestaat natuurlijk altijd de mogelijkheid om trouwboekjes, geboortebewijzen, brieven, foto's en dergelijke te laten zien. Ook dat soort stukken is van belang. Daaruit kan geconcludeerd worden uit welk land iemand komt en of de opgegeven identiteit de juiste is.
De heer Kamp (VVD):
Mijnheer de voorzitter! De heer Dittrich vraagt zich een aantal dingen af. Mijn vraag aan hem is of hij zich dat ook afgevraagd heeft, toen hij in het regeerakkoord heeft laten vastleggen dat genoegzaam aannemelijk gemaakt moet worden dat men niet over documenten kon beschikken. Heeft de D66-fractie zich dat ook afgevraagd, toen men akkoord ging met die teksten in het regeerakkoord?
De heer Dittrich (D66):
Dat is een goede vraag. Ik ga die nu behandelen. Wanneer maakt een asielzoeker aannemelijk dat hem niet verweten kan worden geen documenten over te leggen? De regering geeft zelf als voorbeeld dat in uitzonderlijke gevallen een asielzoeker aannemelijk zal kunnen maken dat het onder dwang afgeven van bepaalde documenten aan een reisagent niet aan hem is toe te rekenen. Ik wil graag van de regering weten welke uitzonderlijke situaties men hierbij op het oog heeft. Ik zou daar in het antwoord van de staatssecretaris graag een aantal voorbeelden van horen. Ik denk dat de kans ontstaat, ook door die passage in de stukken, dat veel asielzoekers wanneer zij zich aanmelden zonder documenten, zullen zeggen dat zij door uitzonderlijke situaties die documenten niet bij zich hebben. Ik ben dan ook bang dat er, als zij zullen worden afgewezen op basis van het voorgestelde artikel, dan veel procedures bij de rechter zullen gaan ontstaan. Dit brengt mij overigens meteen tot de vraag hoe hier qua capaciteit rekening mee is gehouden. Ik doel ook op capaciteit bij de IND. Ik kom hier straks nog op terug.
Voorzitter! De Raad van State had kritiek op het ingediende wetsvoorstel en wees erop dat de presumptie van onvoldoende medewerking niet overtuigend was wanneer de asielzoeker geen documenten toont. De regering antwoordde dat zij de tekst had aangepast. Als je de context leest, lijkt het er evenwel op dat de regering in de memorie van toelichting en in de nota naar aanleiding van het verslag met veel omhaal van woorden hetzelfde is blijven zeggen, namelijk dat er opzet in het spel lijkt te zijn als de asielzoeker geen documenten heeft. Het staat er niet met zoveel woorden, maar het ademt wel een beetje die sfeer uit. Ik hoor graag van de staatssecretaris of ik dat goed zie.
D66 is het eens met het uitgangspunt dat naarmate het asielverhaal inclusief gegevensverstrekking geloofwaardiger is, de overheid ook zelf meer actief dient te zijn bij het vinden van de waarheid. Het probleem is echter dat in het aanmeldcentrum, wellicht onder tijdsdruk en met niet al te ervaren medewerkers, de kans bestaat dat wellicht met een soort Pavlovachtige reactie de aanvragen van een ongedocumenteerde asielzoeker als kennelijk ongegrond afgedaan zullen worden, zonder dat het tot een reële, inhoudelijke toets is gekomen. Hoe wordt de kwaliteit van de beslissingen van de IND-medewerkers in het aanmeldcentrum bewaakt? Ook in een 48-uursprocedure in het aanmeldcentrum wordt namelijk niet echt gegarandeerd dat een degelijker onderzoek naar het asielrelaas wordt gedaan. Hoe kan de staatssecretaris ons verzekeren dat er ook daadwerkelijk van een inhoudelijke toets sprake zal zijn?
De heer Verhagen (CDA):
De heer Dittrich schetst allerlei situaties. Daarmee lokt hij eigenlijk procedures uit en geeft hij een handleiding op basis waarvan de procedure aangespannen kan worden. Tegelijkertijd tekent hij aan dat hij daarom bang is dat er veel procedures zullen komen. Vindt hij dat een documentloze asielzoeker die niet aannemelijk kan maken dat hij of zij geen documenten heeft, toegelaten moet worden tot de asielprocedure?
De heer Dittrich (D66):
Daar gaat het wetsvoorstel nu juist over.
De heer Verhagen (CDA):
Ik begin te twijfelen aan uw instemming, gelet op de vele vragen die u heeft. Vindt u het terecht dat van een asielzoeker gevraagd kan worden, als hij of zij geen documenten heeft, dat hij zelf aannemelijk maakt waarom hij die documenten niet heeft?
De heer Dittrich (D66):
Ik begrijp dat u dat graag op de man af wilt vragen, maar ik heb mijn betoog opgebouwd op de manier zoals ik dat zelf wil. U zult daarom even op een antwoord moeten wachten, want daar wil ik in mijn conclusie bij stilstaan. Ik ben nu nog bezig met het stellen van vragen aan de staatssecretaris. Ik vind ook echt dat wij als medewetgever zo'n wetsvoorstel serieus moeten behandelen. De politieke afspraak in het regeerakkoord is duidelijk. Het zal u echter niet ontgaan zijn dat het negatieve adviezen over dit wetsvoorstel regent, onder ander van VluchtelingenWerk, de permanente commissie van deskundigen en de UNHCR. Het zijn goed gemotiveerde negatieve adviezen. Dat rechtvaardigt de vraag aan de staatssecretaris hoe hij dat ziet. In de conclusie die ik straks zal meedelen, zult u het antwoord op uw vraag horen.
Voorzitter! Ik wil eerst van de staatssecretaris weten of hij ons ervan kan verzekeren dat er ook echt sprake is van een inhoudelijke toets. Staat versneld afdoen in het aanmeldcentrum niet op gespannen voet met de conclusie 30 van het Uitvoerend comité van het programma van de UNHCR? In deze conclusie staat namelijk dat asielverzoeken alleen versneld kunnen worden afgewezen wanneer zij klaarblijkelijk frauduleus zijn.
In het regeerakkoord hebben de drie fracties de politieke afspraak gemaakt dat een asielverzoek kan worden afgewezen indien de asielzoeker ongedocumenteerd is, tenzij die asielzoeker genoegzaam aannemelijk kan maken dat het ontbreken van documenten hem niet te verwijten valt. In de wetstekst heeft de regering het advies van de Raad van de State gevolgd. De vraag is natuurlijk wel waarom de regering niet de tekst van het regeerakkoord heeft gevolgd. Die tekst is namelijk van een latere datum dan het advies van de Raad van State. Dat had dus bijvoorbeeld bij nota van wijziging opgenomen kunnen worden. Ik vraag dit, omdat ik aarzel over dat 'genoegzaam aannemelijk maken'. Het is een politieke afspraak. Het is natuurlijk niet een wetstekst die in het regeerakkoord staat, maar ik wil graag van de staatssecretaris horen of er juridische of wetstechnische bezwaren zijn om dat woord 'genoegzaam' in het wetsartikel op te nemen. Ik hoop dat de staatssecretaris daar in zijn beantwoording op in kan gaan.
Wat is nu het gevolg van dit wetsvoorstel? Het gevolg van het toepassen van het nieuwe artikel zal zijn dat asielverzoeken van ongedocumenteerden die niet geloofwaardig zijn, sneller en vaker zullen worden afgewezen. Het gevolg daarvan is dat die asielzoekers geen recht op opvang hebben. Afwijzing betekent echter nog niet dat men terugkeert naar het land waar men vandaan komt. Het zal waarschijnlijk betekenen dat veel meer asielzoekers over straat zullen zwerven met alle problemen voor de openbare orde van dien. Gemeentebestuurders zullen zich wellicht op grond van humanitaire motieven genoodzaakt zien de zwervende asielzoekers onderdak te bieden. Hoe kouder het wordt, hoe eerder dit zal gebeuren. Hoe staat de regering daar tegenover? Zij kan gemeenten toch niet verbieden om sober onderdak te verlenen? Als de landelijke overheid geen opvang meer biedt, maar gemeenten of particuliere organisaties doen dit uit humanitaire overweging wel, wordt het beeld wel een beetje warrig. Trekt de regering op dit punt één lijn? Probeert zij ook samen met gemeenten een gedragslijn overeen te komen? Als dit het geval is, hoe bindend zijn die afspraken?
Voorzitter! Het heeft mij bevreemd dat staatssecretaris Cohen in het debat over de Dublinclaimanten van vorige week de Kamer niet heeft meegedeeld dat hij voor dat debat de bewindslieden van VWS gevraagd heeft de opvangkosten van het Leger des Heils voor de 123 asielzoekers die VluchtelingenWerk gedropt had, voor hun rekening te nemen. Hij heeft in het nachtelijke debat van vorige week bij mij in elk geval de stellige indruk gewekt dat de regering één lijn trekt en geen opvang zou faciliëren. Ik heb er geen bezwaar tegen dat uit het crisispotje van VWS voor één of twee nachten opvang is betaald. Dat is begrijpelijk. Het is echter onbegrijpelijk dat de staatssecretaris dit niet tijdens het debat aan de Kamer heeft gemeld. Ik hoor graag zijn uitleg daarvan.
De heer Rouvoet (RPF):
De heer Dittrich ziet graag dat er bindende afspraken worden gemaakt tussen departementen en gemeenten.
De heer Dittrich (D66):
Ik heb gevraagd of het mogelijk is om als landelijke en gemeentelijke overheid één lijn te trekken. Vervolgens heb ik gevraagd hoe bindend dergelijke afspraken zijn.
De heer Rouvoet (RPF):
U noemde in die opsomming ook particuliere organisaties. Daarmee kunnen geen afspraken gemaakt worden om als overheid één lijn te trekken.
De heer Dittrich (D66):
Ik vraag mij dan af hoe het kan dat, wanneer een particuliere organisatie zoals het Leger des Heils wel opvang biedt, dezelfde overheid die opvang heeft geweigerd, zich daarvoor wel garant stelt. Dat geeft een warrig beeld.
De heer Middel (PvdA):
Voorzitter! Het is buitengewoon jammer dat de heer Dittrich het debat in het kader van de begrotingsbehandeling van VWS niet heeft kunnen volgen.
De heer Dittrich (D66):
Ik heb de tekst nagelezen.
De heer Middel (PvdA):
Juist D66, de partij van Van Mierlo, de partij van de man van de paradoxen, zou moeten begrijpen dat ook ons beleid paradoxen bevat. De overheid besluit dat bepaalde activiteiten niet kunnen, maar vervolgens ziet zij zich genoodzaakt om die activiteiten toch via een omweg te subsidiëren. Dat is de charme van onze samenleving.
De heer Dittrich (D66):
Ik heb alle begrip voor paradoxen. Als de Kamer een nacht lang met de staatssecretaris van Justitie over de opvang praat en hij deelt niet mee dat hij zelf al gevraagd heeft om de opvang te laten faciliëren, is dat ook een paradox.
De heer Middel (PvdA):
Waarom heeft u hem dat niet gevraagd?
De heer Dittrich (D66):
De staatssecretaris zei: wij van Justitie zorgen niet voor de opvang. Ik kom dan niet op de gedachte dat de staatssecretaris zelf al voor dat debat aan andere bewindslieden heeft gevraagd om de opvang te faciliëren. Als onderdeel van de actieve informatieplicht had de staatssecretaris dit de Kamer zelf moeten meedelen. Het lijkt mij dan ook zeer logisch dat ik hem nu vraag waarom hij dat niet gedaan heeft.
De heer Middel (PvdA):
U kunt vragen wat u wilt. U moet echter niet suggereren alsof hij iets heeft gedaan dat absoluut niet door de beugel kan.
De heer Dittrich (D66):
Het is opvallend dat de staatssecretaris dit niet zelf aan de Kamer heeft meegedeeld. Als controleur van de regering lijkt het mij zeer logisch daarnaar te vragen. De staatssecretaris heeft alle gelegenheid om dit uit te leggen.
Voorzitter! De luchtvaartmaatschappijen worden beboet als zij asielzoekers hebben vervoerd die geen documenten bij zich hebben of als zij die documenten niet hebben gekopieerd of gescand. Ik wil graag van de staatssecretaris de laatste stand van zaken horen. Ik wil ook graag weten welke wijziging in de tenlastelegging het openbaar ministerie in de hogerberoepdagvaarding heeft aangebracht. Het was niet fraai dat in zo'n beeldbepalende zaak een foute tenlastelegging was opgesteld.
Voorzitter! Dit wetsvoorstel gaat over wat te doen wanneer een asielzoeker geen of onvoldoende documenten overlegt. D66 mist in de voorstellen van de regering een actieve benadering om asielzoekers te stimuleren om in het begin van de procedure de juiste gegevens te verstrekken. In het beginstadium kan het voor een asielzoeker nog van belang zijn om daaraan mee te werken. Ik wil daarom drie dingen voorstellen.
1. Dat de regel wordt ingevoerd dat een goed gedocumenteerde asielzoeker met voorrang wordt behandeld en de verzekering krijgt dat zijn verzoek bijvoorbeeld binnen drie maanden beoordeeld wordt. Is de staatssecretaris bereid dat te organiseren? Zoals uit de cijfers blijkt, zijn niet veel asielzoekers goed gedocumenteerd, maar ik denk dat het daarom mogelijk is dat zij met voorrang worden behandeld.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Wat bedoelt de heer Dittrich met goed gedocumenteerd? De categorie 'ongedocumenteerd' valt nu al weg. Deze mensen komen niet meer in aanmerking, als zij het zelf niet aannemelijk hebben kunnen maken. Er is vervolgens een categorie van gedocumenteerden en goed gedocumenteerden. Deze categorie moet dan met voorrang behandeld worden. Wat bedoelt u daarmee? Is dat een soort elitegroep?
De heer Dittrich (D66):
Het is heel simpel en duidelijk. Als er asielzoekers zijn met documenten die niet vervalst zijn, wil ik graag dat deze mensen met voorrang behandeld worden. Ik wil ook graag dat ze ervan verzekerd zijn dat liefst binnen drie maanden de asielprocedure is afgerond. Ik zeg erbij dat dit maar weinig asielzoekers zijn. Dat blijkt wel uit de cijfers.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik blijf het eerlijk gezegd heel raar vinden. Er zit ook nog een ander aspect aan. In de praktijk van het asielbeleid gebeurt het heel vaak dat de asielzoekers met goede documenten, die weer tegengeworpen krijgen. Dat doet namelijk afbreuk aan de geloofwaardigheid van het vluchtrelaas.
De heer Dittrich (D66):
Dat krijgen zij tegengeworpen na twee jaar, omdat de procedures zo lang duren. Ik pleit ervoor deze mensen, als er goede documenten zijn, met voorrang te behandelen, zodat die procedures heel snel kunnen worden afgerond. Dat zal mensen die een goed vluchtverhaal hebben, stimuleren om met zoveel mogelijk documenten te komen.
2. Wij willen dat van het uitgebreide interview met de asielzoeker, het nader gehoor, een proces-verbaal wordt gemaakt. Daarin moet verslag worden gedaan van de mededeling aan de asielzoeker dat hij verplicht is al zijn medewerking te verlenen aan de identiteits- en nationaliteitscontrole en onderzoek naar de waarheidsgetrouwheid van zijn vluchtverhaal. Hij moet dan tevens verklaren aan terugkeer mee te zullen werken, wanneer ook de onafhankelijke rechter zijn aanvraag heeft afgewezen. Zo'n proces-verbaal zou dan door hem en de ambtenaar moeten worden ondertekend.
3. De asielzoeker zal meer dan nu het geval is, in de gelegenheid moeten worden gesteld contact met het thuisfront op te nemen om papieren toegestuurd te krijgen. In Denemarken is ook zo'n model. Ik denk dat we dat moeten overnemen.
Voorzitter! Ik kom tot mijn conclusie. D66 vraagt zich af of het wetsvoorstel zal bereiken dat asielzoekers in ruimere mate hun gegevens zullen presenteren. Voor ons is nog de vraag hoe de rechter met dit wetsvoorstel zal omgaan. Het valt ons op dat de regering niet in de stukken heeft vermeld hoe de Nederlandse vereniging voor rechtspraak en de Nederlandse orde van advocaten op het wetsvoorstel gereageerd hebben. Ik heb al eerder over de capaciteit gesproken. Dat levert ook nog vragen bij ons op. Ik wil graag weten of het wetsvoorstel aan de rechters en de advocaten ter advisering is voorgelegd. Voor ons als medewetgever is het essentieel dat de rechtspraktijk goed uit de voeten kan met de vreemdelingenwetgeving. Ik denk dat, gelet op het verleden, adviesaanvragen geen overbodige luxe zijn. Want aan louter symboolwetgeving hebben wij niet veel behoefte. Wij onderschrijven de noodzaak asielzoekers te stimuleren om documenten te presenteren bij de asielaanvragen. Wij kennen de inhoud van het regeerakkoord. Wij zijn daar politiek aan gebonden, maar als medewetgever willen wij wel dat het regeerakkoord ook zorgvuldig in de wet wordt vertaald, zodat zij in de praktijk goed kan worden toegepast. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de staatssecretaris en of hij ons ervan kan overtuigen dat dit wetsvoorstel een goede vertaling van het regeerakkoord is.
De heer Rouvoet (RPF):
Voorzitter! Ik voer mede het woord namens de fractie van het GPV.
Het onderhavige wetsvoorstel betreft de zoveelste aanscherping en wijziging van de Vreemdelingenwet, in een poging om de toestroom van asielzoekers te beperken en de afhandeling van verzoeken beter hanteerbaar te maken. Het zal ook de laatste wijziging en aanscherping niet zijn. Aan de orde komen nog nadere wijzigingen van de Vreemdelingenwet vanwege afspraken in het kader van het regeerakkoord, misschien al wel komend voorjaar. Het is de vraag op welke wijze al die over elkaar heen buitelende wijzigingen van de wet zich tot elkaar verhouden. Die vraag is ook al in 1993 aan de orde geweest. Een algehele, goed doortimmerde herziening is toen in het vooruitzicht gesteld. Zo'n fundamentele herziening van de Vreemdelingenwet vinden onze fracties ook noodzakelijk. De wet is nu door alle wijzigingen veel te ingewikkeld geworden. Het onderhavige wetsvoorstel draagt dan misschien wel bij aan verdere aanscherping, maar niet aan een versimpeling of verheldering van de wet, terwijl vereenvoudiging naar onze mening nodig is. Gezien de haast die in 1993 werd gevoeld om de wet te herzien, werd destijds met een relatief beperkte wijziging volstaan, maar een flink aantal nadere wijzigingen verder, is het dus nog steeds niet zover. Ook in de desbetreffende passage in het regeerakkoord wordt wel gesproken over een herziening van de Vreemdelingenwet, maar zonder dat er een fundamentele revisie uit voort zal vloeien.
Wat is het doel van het onderhavige wetsvoorstel? In de memorie van toelichting staat: het beperken van moeilijkheden. Welaan, daar kan niemand tegen zijn. Toch zijn de reacties van een aantal kanten nogal fors. Het voorstel bevat op het eerste gezicht enigszins straffe maatregelen, maar onze indruk is dat dit voor een deel schijn is. In de kern komt het erop neer dat het asielverzoek van ongedocumenteerde vreemdelingen, waarvan het ongedocumenteerd zijn aan henzelf is te wijten, kennelijk ongegrond kan worden verklaard. Op een vraag van onze fracties is echter gebleken dat het ongedocumenteerd zijn nu al kan worden opgevat als een van de gronden als bedoeld in artikel 15c, lid 1, onder a. Volgens de staatssecretaris is dat een goed toepasbaar artikel gebleken, aldus de nota naar aanleiding van het verslag. Met andere woorden: het ongedocumenteerd zijn kan de vreemdeling al worden aangewreven en kan ook nu al tot het kennelijk ongegrond verklaren van het asielverzoek leiden. Hoe vaak is overigens dit artikelonderdeel al in die zin gebruikt? Als het niet is gebruikt om op ongedocumenteerden de kennelijkongegrondprocedure toe te passen, waar ligt dat dan aan?
Ik wil eigenlijk twee voorbeelden geven, omdat het voor mij ook onduidelijk is hoe een bepaalde beleidswijziging of een wetswijziging zich verhoudt tot al bestaande mogelijkheden. Zij staan niet geheel los van het onderwerp dat wij nu bespreken. Het eerste is de discussie over de wachtlijsten, het afsprakensysteem, zoals het destijds eufemistisch is aangeduid. Eerst is de wachtlijst nooit toegepast en gingen wij ervan uit dat als een asielzoeker hier te lande aankwam, hij als vanzelf de procedure inging en dat daarvoor niet allerlei dingen onderzocht konden worden. Maar toen de nood aan de man kwam, bleek er binnen de kaders van verdrag en wet ineens ruimte te zijn voor een wachtlijstenstelsel. De wet hoefde er niet eens voor aangepast te worden. Ik heb nogal de nadruk gelegd – de staatssecretaris zal zich dat herinneren – op de vraag of dit binnen het kader van het verdrag kon. De staatssecretaris heeft met kracht van argumenten betoogd dat dit inderdaad mogelijk was.
Toen wij erover spraken bij de introductie van het wachtlijstenstelsel, riep dat bij mij de vraag op of wij dit wetsvoorstel, waarvoor toen al de inbreng was geleverd, eigenlijk wel nodig hebben. Nu is een zekere check op identiteit en herkomst al mogelijk om bijvoorbeeld de voorrang in de wachtlijsten te bepalen, want geldige identiteitsbewijzen zouden leiden tot voorrang op de wachtlijst in de AC-behandeling. Ook de humanitaire situatie kon daar aanleiding voor zijn. Er was dus al van alles mogelijk om te onderzoeken, voordat men in de procedure kwam. Toen kwam bij mij de vraag al op of wij dit wetsvoorstel wel nodig hebben, als het ook al zonder wetsvoorstel mogelijk is om controle op de identiteit en herkomst te houden. Graag een reactie van de staatssecretaris op dit voor mij best belangrijke prealabele punt.
Ik geef een tweede voorbeeld. Ik herinner mij heftige discussies in dit huis over de wetsvoorstellen over veilige landen van herkomst en veilige derde landen. In beide gevallen is een lijst van dergelijke landen opgesteld. Sinds de opstelling is die bij mijn weten niet meer veranderd. Als het gaat om veilige landen van herkomst spreken wij enkel van de Europese landen, met uitzondering van delen van het voormalige Oostblok en twee Afrikaanse landen, en als het gaat om veilige derde landen alleen van Europa. Waarom zijn er nooit landen aan die lijst toegevoegd? Hoe kan het dan dat Pakistan ineens, buiten die lijst om, als veilig derde land wordt beschouwd voor Afghanen? Dat kan dus kennelijk ook zonder wijziging van de lijst van de wet veilige derde landen. Als ik dat verkeerd zie, hoor ik het graag. Waarom is dat niet gebeurd? Hoe werkt dat nou? Waarom hebben wij die lijst niet nodig om Pakistan aan te kunnen wijzen als een veilig derde land? Het is best mogelijk dat ik het verkeerd zie en dat de heer Dittrich nu voor mij het licht aan gaat doen.
De heer Dittrich (D66):
Dat wil ik niet doen, maar ik wil wel zeggen dat het volgens mij een beetje buiten dit wetsvoorstel valt. In de procedurevergadering hebben wij afgesproken half december over dit soort kwesties te praten.
De heer Rouvoet (RPF):
Het raakt niet rechtstreeks aan het wetsvoorstel. Ik heb gezegd dat ik twee voorbeelden wil geven die in relatie staan tot dit wetsvoorstel om aan te geven dat wij soms bezig zijn met wijzigingen van de Vreemdelingenwet, terwijl het de vraag is of wij die nodig hebben om te bereiken wat wij willen bereiken. Ik heb de wachtlijsten genoemd en de veilige derde landen. Daarover hebben wij verhitte discussies gevoerd, terwijl nu blijkt dat wij in de praktijk gewoon door kunnen gaan met het aanwijzen van, in dit geval, Pakistan als een veilig land, zonder dat wij een wijziging van het desbetreffende wetsvoorstel nodig hebben. Een dergelijke vraag stel ik ook bij het onderhavige wetsvoorstel. Hebben wij dit nodig om te bereiken wat wij willen bereiken? Ik heb daar zo mijn aarzelingen bij en die leg ik maar eens aan de staatssecretaris voor. Het gaat mij nu niet om de discussie over de veilige derde landen. Daar heeft de heer Dittrich gelijk in, maar ik zou het toch wel aardig vinden als de staatssecretaris zegt hoe het precies zit. De politieke discussie volgt ongetwijfeld later.
Als onder de huidige wet al veel mogelijk is, rijst de vraag naar de materiële betekenis van deze wet. Wat houdt zij nu in voor de uitvoering? In welke mate reikt de betekenis verder dan een symbool, een signaal met een afremmende werking? Misschien kan de staatssecretaris daarop ingaan. Ik vraag het des te meer nu de Vreemdelingenwet het ook in andere opzichten al bepaald niet eenvoudig maakt om toegang tot Nederland te verkrijgen. Vreemdelingen kunnen aan de grens worden geweigerd en zij kunnen worden gelast het land onverwijld te verlaten. Ik verwijs naar artikel 6 en volgende van de Vreemdelingenwet. Daarnaast is de vervoerder verplicht gesteld alle maatregelen te nemen die nodig zijn om te verzekeren dat de vreemdeling over papieren beschikt. Hoe staat het met de toepassing en de uitvoering van artikel 6, waarin een en ander wordt geregeld? Hoe verhoudt zich de thans voorgestelde bepaling tot de mogelijkheid om ongedocumen teerde vreemdelingen nu al de toegang te weigeren? Het valt mij overigens op dat wij de ene keer spreken over de toegang tot het land en de andere keer over toelating tot de procedure. Is het ongedocumenteerd zijn bij het eerste besluit op een andere wijze van belang dan bij het tweede besluit? Het is misschien een vrij technische vraag, maar wellicht kan deze worden betrokken bij de verdere verheldering en vereenvoudiging van de Vreemdelingenwet.
Dan heb ik nog een vraag over de toepassing in de praktijk van de verantwoordelijkheden van de vervoerder. In hoeverre voldoet de desbetreffende bepaling in de praktijk? Ik werd niet vrolijk van hetgeen daarover in de nota naar aanleiding van het verslag wordt gemeld. Het betrof 5500 personen en wij zitten met spanning te wachten op de eerste uitspraak: dat was de stand die in de nota werd weergegeven. Werkt het nu? Laat de vervoerder zich daadwerkelijk iets aan die verplichting gelegen liggen, of worden eventuele boetes gewoon als een bedrijfsrisico geaccepteerd? Graag hoor ik hierop een nadere toelichting.
Hoewel het onderhavige wetsvoorstel de strekking van de nu al geldige bepaling niet of nauwelijks te buiten gaat, is er weinig op tegen om een en ander nog eens nader te expliciteren. Het voordeel daarvan is in ieder geval dat het beleid dat wordt gevoerd duidelijker en inzichtelijker wordt gemaakt. Ik heb er wel wat moeite mee dat in de stukken en nu ook in de gedachtewisseling wordt gezegd dat een nieuwe grond wordt aangevoerd voor de kennelijkongegrondverklaring. Uit de schriftelijke antwoorden van de staatssecretaris had ik nu juist begrepen dat het gaat om het expliciteren van een grond die al in artikel 15c, lid 1, onder a, is begrepen. Dan is het dus geen nieuwe grond, maar een explicitering van een bestaande mogelijkheid. Misschien kan de staatssecretaris dit punt ook toelichten.
Voorzitter! Dan wil ik nog een paar opmerkingen maken over de kern van het wetsvoorstel. Allereerst de vraag of je het ongedocumenteerd zijn, niet alleen in juridische maar ook in morele zin, aan de asielzoeker kunt toerekenen. Daarover wil ik kort zijn. Volgens ons volgt het wetsvoorstel een goede lijn. Er volgt immers een besluit tot kennelijk ongegrondheid, tenzij. De vreemdeling heeft dus het recht op een weerwoord, dat in het besluit wordt betrokken. Overigens zullen wij vanuit die optiek welwillend bekijken of het amendement van mevrouw Halsema, dat zij straks nog nader zal toelichten, beter beantwoordt aan wat ons voor ogen staat.
Een ander punt is dat de grens tussen verwijtbaar en niet-verwijtbaar niet scherp te trekken is. Het lijkt er ook op dat de staatssecretaris vooralsnog in studeerkamertermen blijft denken, wat ons wel enige zorgen baart. Immers, tot op heden is er niet al te veel duidelijkheid geboden over de vraag wat de materiële inhoud zal zijn van de nadere regels die gesteld kunnen worden op grond van het nieuwe artikel 15b, lid 3. De vrees is dat eindeloze procedures over de toerekenbaarheid zullen worden uitgelokt. Het hardste voorbeeld dat de staatssecretaris in deze sfeer noemt, is de aankomst via Schiphol. Hij maakt aannemelijk dat wie via Schiphol aankomt ofwel altijd papieren moet hebben ofwel in ieder geval een goed verhaal moet hebben waarom die papieren er niet zijn. In het laatste geval moet het vluchtverhaal dan wel anderszins redelijkerwijs gestaafd zijn, met vluchtschema's en dergelijke. Moeten wij hieruit begrijpen dat het asielverzoek van ongedocumenteerden die op Schiphol aankomen praktisch altijd kennelijk ongegrond wordt verklaard?
Andere gevallen dan aankomst via Schiphol geven vermoedelijk pas echt hoofdbrekens. Anderen spraken daar ook al over. Wat als men zich heeft ingelaten met mensensmokkelaars? Ik noem de situatie van de reisagent. Ook in de stukken is daar veel over geschreven. De vrees is dat dergelijke situaties niet in regels te vangen zijn. De staatssecretaris heeft het over zeer uitzonderlijke gevallen waarin het niet toerekenbaar zal zijn, en dus dat in de praktijk met deze aangescherpte bepaling misschien veel minder kan worden gezegd dan vooraf wordt verwacht. Dat is een lot dat meerdere wijzigingen in de Vreemdelingenwet is beschoren.
Dan kom ik bij het refoulementbeginsel. Volgens ons zal de vraag hoe het zich daartoe verhoudt, in belangrijke mate afhangen van de toepassing van het voorstel in de praktijk. Aan de orde is immers de vraag hoe je vanuit de wellicht betrekkelijk oppervlakkige vaststelling dat er geen papieren zijn, komt tot de eveneens oppervlakkige vaststelling dat een en ander de vreemdeling te verwijten is. Op basis daarvan valt dan weer het besluit het asielverzoek kennelijk ongegrond te verklaren. In theorie kan het dus wel zo zijn dat de inhoudelijkheid van het laatste besluit, gebaseerd op die eerdere vaststellingen, niet al te diep gaat. Wil de staatssecretaris op dit toch heel belangrijke punt van het non-refoulementbeginsel ingaan?
Mijn laatste opmerking betreft het fouilleren. Onze vraag uit het verslag is niet beantwoord, als ik het goed gezien heb. De vraag is of wij er werkelijk veel mee opschieten dat asielzoekers die weigeren om documenten en bescheiden te tonen, mogen worden gefouilleerd als wij ons realiseren dat 70% geen papieren heeft. Met andere woorden, bij zeven van de tien asielzoekers die weigeren hun papieren te tonen, zal ook bij fouillering niets gevonden worden. De vraag is dus of de dringende behoefte in de praktijk die de staatssecretaris meent te bespeuren er werkelijk is.
Wij hebben een aantal vragen over het wetsvoorstel. Aan de andere kant zal uit mijn inbreng ook duidelijk geworden zijn dat het er op dit moment in ieder geval niet naar uitziet dat wij het wetsvoorstel niet zullen steunen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Mijnheer de voorzitter! Het net sluit zich snel. Om asielzoekers die misschien nog hier naartoe komen alvast te ontmoedigen, is de afgelopen maanden een reeks van maatregelen genomen. Er is een einde gemaakt aan de vanzelfsprekendheid van de opvang. De tijdelijke status verliest zijn statuur vanwege de aanzuigende werking die deze misschien zou kunnen hebben. Signaal na signaal wordt afgegeven om de gehoopte eervolle plaats te bemachtigen in de rangorde van weinig gastvrije en repressieve landen in Europa. Dat het net zich snel en onherroepelijk sluit, bewijst de wet die wij vanavond behandelen. Wie straks aan de poort klopt, op zoek naar recht en rechtvaardigheid, ziet zijn vraag om bescherming afketsen op Kafkaiaanse asielbureaucratie. Is deze persoon in het bezit van geldige identiteits- en reispapieren, dan zal hij moeten aantonen dat hij toch een geldig vluchtmotief heeft gehad. Is hij niet in het bezit van deze papieren, dan zal hij aannemelijk moeten maken dat hij daar niets aan kan doen. Kan hij aantonen dat hij via een ander Europees land is gereisd, dan wordt hij naar dat land teruggestuurd. Kan hij geen documenten overleggen waaruit blijkt dat hij via zo'n land is gereisd, dan wacht hem wellicht een kennelijkongegrondverklaring. Dat wil zeggen: als ik het voorstel van wet goed begrijp en ik ben bang dat ik het goed begrijp.
De wet ongedocumenteerde vreemdelingen zegt dat de asielzoeker heeft te bewijzen dat het ontbreken van documenten hem niet is toe te rekenen. Mijn fractie heeft grote bezwaren tegen dit wetsvoorstel vanwege de omkering van de bewijslast. In het handboek van de UNHCR is gesteld dat de bewijslast gelijkwaardig verdeeld moet zijn over de overheid en de asielzoeker. De organisatie beoordeelt het wetsvoorstel op die grond dan ook negatief. Het kabinet schuift de kritiek terzijde met een retorisch argument. De UNHCR begrijpt simpelweg de Nederlandse wet niet. Wij vinden dit niet overtuigend. Wij herhalen hier de vraag. Als de asielzoeker aannemelijk dient te maken dat het ontbreken van documenten hem niet aan te rekenen is, dan komt de bewijslast eenzijdig bij de asielzoeker te liggen. Waar is dan nog de zelfstandige onderzoeksplicht van de regering en waar blijft het beginsel dat de asielzoeker bij de beoordeling van zijn asielverzoek het voordeel van de twijfel moet worden gegund? Ik verzoek de staatssecretaris daarop inhoudelijk in te gaan. Wij hebben daarover een amendement ingediend dat naar onze overtuiging in de tekst van het regeerakkoord beter tegemoetkomt aan de gelijkwaardige verdeling van de bewijslast en het geven van het voordeel van de twijfel. Ik heb het woord 'genoegzaam' nog eens nagezocht in Van Dale. Daarin staat: 'met weinig tevreden'. Het lijkt mij een mooi motto voor dit amendement.
De heer Middel (PvdA):
Ik vind het betoog zeer interessant, maar ik heb toch twee vragen. U spreekt over de omkering van de bewijslast, terwijl het wetsvoorstel spreekt over aannemelijk maken. Daarin zit een duidelijk verschil.
Ik heb begrip voor uw kritiek. GroenLinks is er toch geen tegenstander van dat aannemelijk wordt gemaakt door een asielzoeker waarom hij/zij geen papieren heeft? U sprak over een standpuntverandering. Het besef was er bij GroenLinks altijd wel, dat het een terechte vraag aan de asielzoeker is, waarom er geen papieren zijn. Bent u het daarmee eens?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Op zich heb ik daartegen niet veel bezwaar. Ik vind dat dit nooit in de plaats mag komen van een inhoudelijke beoordeling. In het wetsvoorstel wordt het ingevoegd als een nieuwe grond voor kennelijke ongegrondheid. Daarom zijn wij het niet eens met dit wetsvoorstel.
De heer Middel (PvdA):
U zegt tot vijf keer toe dat sprake is van een omkering van de bewijslast, terwijl het wetsvoorstel daarover niet spreekt.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Niet letterlijk.
De heer Middel (PvdA):
U spreekt tot vijf keer over omkering van de bewijslast, terwijl ik duidelijk wil maken dat het gaat om aannemelijk maken. Het is principieel en feitelijk iets anders dan omkering van de bewijslast.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dat bestrijd ik. U zegt dat de asielzoeker aannemelijk moet maken dat hem niets te verwijten is. Wij vinden dat de bewijslast eenzijdig bij de asielzoeker wordt gelegd. Wij worden daarin gesteund door de UNHCR en de commissie-Meijers. Het kan u niet helemaal vreemd voorkomen.
De heer Dittrich (D66):
U hebt net gezegd dat GroenLinks fundamentele kritiek heeft en dit wetsvoorstel niet ziet zitten. Nu heeft u net een amendement ingediend, waarin u alleen het woord 'genoegzaam' in de wetstekst plaatst, terwijl de commissie-Meijers een zeer fundamenteel amendement had ingediend, dat u niet indient. Waarom dient u dat heel kleine amendement in en niet dat fundamentele?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik wil daar eerlijk over zijn: er zit ook een strategische overweging achter. Wij vinden het amendement een noodzakelijke verbetering, omdat wij het een slechte wet vinden. Wij vinden het amendement van de commissie-Meijers een majeur amendement. Wij nemen dat niet over omdat wij denken dat daarvoor geen meerderheid is te vinden. Wij vinden dit een verbetering ten opzichte van de bestaande wet. Wij vinden het zaak om de regeringspartners hieraan te herinneren. Eerst spraken zij over een betere wet en nu zijn zij akkoord gegaan met een slechtere.
De heer Dittrich (D66):
U zegt dus: ook als ons amendement wordt aangenomen, zal GroenLinks tegen het wetsvoorstel stemmen. Dan is het toch een soort Spielerei-amendement geworden?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Nee. Wij besluiten op principiële gronden niet akkoord te gaan met dit wetsvoorstel. Dit ontslaat ons niet van de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid te trachten verbeteringen aan te brengen in dat voorstel.
De heer Dittrich (D66):
Maar dan neemt u uw eigen standpunt niet echt serieus als u tegen het hele wetsvoorstel stemt ook als uw amendement is aangenomen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik neem mijn eigen amendement en mijn eigen opstelling zeer serieus. Ik probeer verbeteringen aan te brengen in wat wij beoordelen als een slecht wetsvoorstel. Ik hoop dat dat voorstel inclusief die verbeteringen door de Kamer wordt aangenomen, om het alsnog niet eens te zijn met dat wetsvoorstel. Dat lijkt mij een zeer logisch en ook houdbaar standpunt.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik wil nog even doorgaan op de uitleg van het woord 'genoegzaam'. Mevrouw Halsema heeft gezegd: met weinig tevreden. Er is nog een tweede betekenis in Van Dale genoteerd, namelijk krachtig of overtuigend. In de sfeer van genoegzaam bewijs spreek je vaak over een krachtig of overtuigend bewijs. Is het niet wat verwarrend dat het woord 'genoegzaam' die bijklank heeft en dat je dit als een verscherping kunt lezen?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Wij moeten verschillende versies van Van Dale hebben.
De voorzitter:
Ik kan als voorzitter zeggen dat er twee betekenissen in Van Dale staan.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
U hebt Van Dale er inmiddels ook op nageslagen, begrijp ik.
De voorzitter:
Ook in de nacht doe ik mijn plicht.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Onze intentie met het amendement is vanzelfsprekend een verruiming en een verzachting. Wij kiezen voor de eerste interpretatie. Wij hebben vandaag een aantal juristen die in de praktijk werken met de Vreemdelingenwet, geraadpleegd en zij zeggen: dit biedt meer ruimte voor interpretatie. Daarom hebben wij daarvoor gekozen. Mocht dit een tegengestelde werking hebben, dan zullen wij het amendement niet in stemming laten komen.
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik begrijp uw bedoeling, maar ik blijf het een tikkeltje verwarrend vinden dat het juist in de juridische sfeer snel kan worden uitgelegd als een versterking, zodat het staat tussen aannemelijk maken en bewijzen. Dat is precies niet wat u beoogt.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ja.
De heer Kamp (VVD):
De heer Middel heeft al wat verteld over de coalitieonderhandelingen. Laat ik daarop aanvullen en zeggen dat het begrip 'genoegzaam aannemelijk maken' is gezocht als een compromis tussen aannemelijk maken en aantonen. De bedoeling van 'genoegzaam' in het regeerakkoord is overtuigender dan alleen aannemelijk maken.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dan is de vraag wie gelijk heeft. Als ik vreemdelingenjuristen beluister, zou het wel eens kunnen dat u bijna akkoord bent gegaan met een verruiming van de wet die uiteindelijk vriendelijker is voor de ongedocumenteerde vreemdeling, terwijl u het tegengestelde beoogde.
De heer Kamp (VVD):
Wij hebben iets vastgelegd waarvan wij wisten dat wij het beoogde konden bereiken. De uitleg die door de heer Van der Staaij is geciteerd uit Van Dale, is de juiste uitleg.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Dit verbaast mij. Niet voor niets heeft de PvdA in de schriftelijke ronde gevraagd waarom het woord 'genoegzaam' is weggevallen. Daarbij wordt met zoveel woorden gezegd dat het een verruiming was ten opzichte van de omschrijving die er nu ligt.
De heer Kamp (VVD):
Het lijkt dat u een punt heeft. U hebt in ieder geval uw stukken goed gelezen. Er staat inderdaad dat dit door de PvdA is ingebracht. Er is echter sprake van een drukfout. Die passage is, zoals net is gesuggereerd door de heer Rouvoet, afkomstig van de VVD en ondersteunt hetgeen ik net heb gezegd.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik heb al eens verwarring over de standpunten van de coalitie meegemaakt. Het wordt er niet makkelijker op als er ook nog drukfouten worden gemaakt.
De heer Verhagen (CDA):
Als ik uw interpretatie goed begrijp, stelt u dat dit wetsvoorstel een omkering van de bewijslast inhoudt.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ja.
De heer Verhagen (CDA):
Als uw amendement aanvaard wordt, bent u dan nog steeds van mening dat er sprake is van een omkering van de bewijslast?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ja.
De heer Verhagen (CDA):
Dank u wel.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Op principiële gronden houdt mijn fractie bezwaar tegen het wetsvoorstel.
Bijna 80% van de asielzoekers bereikt Nederland zonder documenten of met valse documenten. Dat is niet voor niets. De omstandigheden waarin mensen vluchten, staan het verzamelen van de juiste reis- en identiteitspapieren meestal niet toe. Het is ook daarom dat de UNHCR stelt dat de geloofwaardigheid van het relaas niet afhankelijk mag worden gesteld van het bezit van geldige en officiële documenten. Met reden, want het inhoudelijke relaas, de inhoudelijke geloofwaardigheid van de asielzoeker, mag niet onderworpen worden aan de eis van technisch bewijs. Doorslaggevend horen te zijn de eisen van consistentheid en betrouwbaarheid.
In het Verdrag van Dublin, dat door de regering wordt aangehaald in de nota naar aanleiding van het verslag, wordt op pragmatische gronden rekening gehouden met de harde werkelijkheid van de documentloze asielzoeker en daarom genoegen genomen met indicatief bewijs van de identiteit en de reisroute: hotelbonnen, reistickets en dergelijke. Dat brengt mij op de vraag wat eigenlijk een document is in de definitie van de Nederlandse regering. Zijn dat officiële en afgestempelde bescheiden, die elke mens in een democratische rechtsstaat, die zich veilig weet, zo uit de schoenendoos kan opdiepen? Of gelden hier ook de verfrommelde bonnetjes in een achterzak met een verwijzing naar een pension, ergens tussen het thuisland en hier?
Documenten zijn noodzakelijk, zegt de staatssecretaris, voor het vaststellen van de nationaliteit, de identiteit, de reisroute en het vluchtmotief. Dat laat veel onduidelijkheden over. Zou de staatssecretaris eens per categorie kunnen aangeven om wat voor documenten het dan eigenlijk gaat, dus per categorie nationaliteit, identiteit, reisroute en vluchtmotief?
Het laatste, het vluchtmotief, gaat erg ver. Het werpt de fundamentele vraag op wat de aanwezigheid van documenten uiteindelijk te maken heeft met de geloofwaardigheid van het asielrelaas. In de wet wordt ongedocumenteerdheid toegevoegd als een nieuwe kennelijkongegrondheidsgrond. Is dit een zelfstandige grond? In het nader verslag blijft daar onduidelijkheid over bestaan.
De heer Rouvoet (RPF):
Mevrouw Halsema zegt opnieuw dat een nieuwe grond wordt toegevoegd. Ik heb zojuist ook een vraag aan de staatssecretaris gesteld, die ik haar nu ook maar even voorleg. In de schriftelijke beantwoording is mij opgevallen dat de staatssecretaris zegt dat wat wij hiermee doen, ook al mogelijk zou zijn op basis van artikel 15c, eerste lid, onder a. Gebleken is echter dat er behoefte bestaat om dat expliciet vast te leggen en dus doet hij dat. Het verwarrende is naar mijn mening, dat de staatssecretaris in dat verband zegt dat er expliciet een nieuwe grond wordt toegevoegd.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Daar verwijs ik naar.
De heer Rouvoet (RPF):
Bent u het met de staatssecretaris eens dat wat met het wetsvoorstel geregeld wordt, nu al mogelijk is op basis van artikel 15c, eerste lid, onder a?
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Mag ik dat dadelijk even nazoeken? Ik verwijs naar de laatste zinsnede op pagina 15 van het nader verslag. Daar wordt uitdrukkelijk gezegd dat expliciet een nieuwe grond wordt toegevoegd. Als ik de geruststelling kan krijgen dat het hier niet om een nieuwe grond gaat, maar om een toevoeging van een bestaande grond, dan scheelt dat in ieder geval iets in het leed. Mocht het een nieuwe zelfstandige grond zijn, betekent dit dan dat de asielzoeker die de afwezigheid van documenten niet voldoende aannemelijk kan maken op deze grond, en uitsluitend op deze grond, kan worden afgewezen? In hoeverre zal dan nog een inhoudelijke toets plaatsvinden?
De staatssecretaris heeft gezegd dat er altijd een refoulementtoets zal plaatsvinden. Maar wat houdt deze nog in als in het aanmeldcentrum al wordt vastgesteld dat de asielzoeker zonder overtuigende redenen geen documenten heeft? Hoe denkt de staatssecretaris dan een goede en uitgebreide refoulementtoets te kunnen blijven waarborgen?
Gaat de staatssecretaris ook de toets op artikel 3 EVRM uitvoeren, die immers ook voortkomt uit een internationale verplichting? Bij de leemtewet is bepaald dat ambtshalve elk asielverzoek hierop zal worden beoordeeld. Keren beide toetsen gemotiveerd in de beschikking terug?
Wat betekent de wet voor de procedure in het aanmeldcentrum? Wordt deze nu altijd gestart voor de ongedocumenteerden? Wat gebeurt er als iemand getraumatiseerd is, of als de indruk ontstaat dat iemand een dringend motief – bijvoorbeeld een erkend onveilig land – om te vluchten heeft gehad? Als altijd de AC-procedure geopend wordt voor ongedocumenteerden, hoe verhoudt zich dat tot de doelstelling van de AC-procedure, namelijk de afdoening van het flinterdunne asielrelaas?
Voor elke ongedocumenteerde asielzoeker die een kennelijkongegrondverklaring krijgt in een AC-procedure, is er geen opvang meer. Dit kan betekenen dat duizenden mensen zonder een werkelijk zorgvuldige inhoudelijke beoordeling op straat komen te staan, mocht er een aparte grond zijn. Ik wil hier niet stilstaan bij de gevolgen die dit heeft voor de openbare orde of voor de belasting van de rechterlijke macht, maar ik kan mij niet voorstellen dat dit de beloofde kwaliteitsimpuls is van de eerste fase. Wij hadden ons die toch anders voorgesteld.
Tot de harde realiteit van de asielzoeker hoort in toenemende mate de mensensmokkelaar. Hoe restrictiever en repressiever het toelatingsbeleid – denk aan de pre-boarding checks, boetes voor luchtvaartmaatschappijen, strenge grenscontroles – hoe professioneler de markt van de mensensmokkelaars wordt. De asielzoeker kan vaak geen kant op. Hij moet weg en ziet daartoe maar één middel: gebruik maken van de diensten van de illegale en criminele reisagent. Hij is ook niet in de positie om eisen te stellen en als het hem gevraagd wordt, geeft hij zijn documenten af. Volgens de regering kan hem dit worden aangerekend, behalve – en hier keert naar ons idee opnieuw de bewijslast zich om – als hij kan aantonen dat dit onder dwang is gebeurd. Wat is dan dwang in de definitie van de Nederlandse regering? Hoe kan een asielzoeker dat nog aannemelijk maken?
Ik heb hierover nog een meer fundamentele vraag. Wat heeft de wijze van reizen uiteindelijk te maken met de reden om te vluchten? Kan de wijze van reizen, al dan niet met een mensensmokkelaar, in rede aan een asielzoeker worden tegengeworpen, temeer nu wij asielzoekers steeds vaker in de handen van criminele organisaties drijven? Criminaliseren wij dan niet en misschien per ongeluk de verkeerde groep asielzoekers?
Voorzitter! De vraag naar criminalisering kwam ook bij mij op bij de bestudering van het tweede deel van het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken. Dat betreft fouilleringen. De regering stelt dat straks asielzoekers gefouilleerd mogen worden op documenten en in verband met hun veiligheid. Ten aanzien van het eerste lid van artikel 17b kunnen wij nog enige logica ontdekken in de redenering van de regering. Waar de aanwezigheid van documenten een rol gaat spelen in de asielprocedure, zal ook gecontroleerd moeten worden of deze documenten aanwezig zijn. Wij hebben er echter bezwaar tegen dat dit fouilleren op documenten niet aan nadere regels wordt gebonden. Mag het op elk moment? Hoe vaak? Moet bij een herhaalde fouillering geen sprake zijn van een concrete verdenking van het bezit van documenten? Met andere woorden, vindt de staatssecretaris het niet noodzakelijk om duidelijke grenzen te stellen aan de bevoegdheden van de belaste ambtenaar, zoals die ook gelden voor de ambtenaar die met een Nederlandse burger in aanraking komt?
Onze bezwaren tegen het tweede lid reiken veel verder. Afgezien van het feit dat dit lid op geen enkele manier de effectiviteit van de wet ongedocumenteerden verhoogt, schokt ons de analogie met verdachten zoals die wordt gegeven in de nota naar aanleiding van het verslag. Des te meer omdat deze ten nadele van asielzoekers uitvalt. De staatssecretaris stelt dat standaardfouilleringen noodzakelijk zijn vanwege de veiligheid van de asielzoeker, het centrum waarin hij verblijft en het personeel dat daar werkzaam is. Anders dan bij verdachten van een strafbaar feit, zo stelt de staatssecretaris, hoeft hier geen sprake te zijn van een concrete verdenking van een strafbaar feit, want de bewegingsvrijheid van de asielzoeker is groter dan van een verdachte. Zou de staatssecretaris mij eens kunnen uitleggen hoe in zijn optiek een willekeurig over straat slenterende verdachte, een kleinere bewegingsvrijheid kent dan de asielzoeker in een asielzoekers- of ander centrum wiens gangen nauwlettend worden gevolgd? Zou de staatssecretaris mij dan ook willen uitleggen hoe hij het nog proportioneel acht dat een asielzoeker eigenlijk altijd verdacht is?
Ik begon mijn betoog met de opmerking dat het net zich sluit. Met de wet ongedocumenteerden wordt voor asielzoekers de toelating tot Nederland ernstig bemoeilijkt. Inhoudelijke toetsing van het asielrelaas dreigt geleidelijk verdrongen te worden door een naar ons idee technische en bureaucratische bewijsvoering. Het zijn de documenten en de verklaringen hierover die de asielzoeker zijn geloofwaardigheid moeten verlenen. Eenmaal in Nederland mist de asielzoeker de waarborgen van de rechtsstaat tegen willekeur en gezagsuitoefening.
De heer De Wit (SP):
Voorzitter! De SP-fractie erkent dat er een probleem is rond de documenten van asielzoekers. De percentages zijn al eerder genoemd: 70% zonder enig document en 3% met een vals of vervalst document. De problemen zijn tweeledig. In de eerste plaats kan de identiteit en de nationaliteit van de asielzoeker moeilijk worden vastgesteld, alsmede zijn reis- en vluchtverhaal. In de tweede plaats is er de realiteit dat het moeilijk is om asielzoekers die niet beschikken over documenten, uit te zetten.
De vraag is of deze problemen voldoende grond bieden om dit wetsvoorstel in te dienen. De SP-fractie heeft daarover de nodige twijfels. Ik begin met enkele principiële bezwaren tegen het wetsvoorstel.
De gegrondheid van het asielverzoek kan losstaan van het beschikken over documenten. De regering erkent dat ook. Ik citeer de memorie van toelichting: 'Het enkele feit dat men niet over documenten beschikt, is geen reden om het verzoek als kennelijk ongegrond af te doen'. Er wordt dus in ieder geval ook inhoudelijk getoetst, met name aan het Vluchtelingenverdrag. Dat klinkt mooi, maar het is de vraag hoe die toetsing in de praktijk zal uitpakken. Hoe diepgaand zal de toetsing zijn? Bestaat niet het gevaar dat het ontbreken van documenten aan de asielzoeker wordt tegengeworpen en hij een kennelijke ongegrondheid krijgt, terwijl er wel degelijk een bonafide verhaal is? De asielzoeker zou dan het voordeel van de twijfel moeten krijgen, anders is het gevaar van het refoulement dreigend aanwezig. Wat is dan nog het verschil met het huidige systeem, waarin ook vaak van de asielzoeker documenten worden verlangd? De regering erkent dat en zegt zelfs dat het ontbreken van documenten explicieter bij de beoordeling van de asielaanvraag betrokken moet worden. Dat kan nu ook al. De vraag is dus of daarvoor wetswijziging nodig is.
De asielzoeker die wel documenten heeft, krijgt in een aantal gevallen toch te maken met een negatieve beslissing. Het feit dat hij documenten heeft, wordt namelijk beschouwd als een aanwijzing dat er geen sprake is van een situatie in het land van herkomst die duidt op vluchtelingschap. De essentie van het voorstel is dat de asielzoeker die geen documenten heeft, een kennelijke ongegrondheid krijgt. Dat laatste zien wij als een verscherping van de huidige situatie.
De asielzoeker komt met het wetsvoorstel in een zware en moeilijke bewijspositie. Asielzoekers moeten vaak gebruik maken van reisagenten. Zij moeten vaak alle documenten aan de reisagent afgeven. Niet voor niets hebben de UNHCR, VluchtelingenWerk en de permanente commissie principiële bezwaren tegen deze verzwaring van de bewijslast.
Wij hebben ook een aantal praktische vragen aan de staatssecretaris. Dat de asielzoeker alsnog binnen 24 of straks 48 uur met papieren komt, is onwaarschijnlijk. Immers, hij is al gefouilleerd en de bagage is al doorzocht. Wat gebeurt er echter in het volgende geval? Stel dat de asielzoeker binnen een maand in staat is alsnog documenten te overleggen. Wat gebeurt er dan? Is de procedure definitief afgesloten of is er een mogelijkheid om de procedure open te breken of te herzien? Zou het dan niet logischer zijn om in dat geval van de asielzoeker te eisen dat hij moeite moet doen om documenten te verkrijgen binnen een te stellen termijn.
Mijn tweede praktische vraag is: wat is nu precies de bedoeling van het wetsvoorstel? Is het nu toch de bedoeling dat het inderdaad een soort ontmoedigende werking moet hebben, zoals ik in het debat met de heer Middel heb geconstateerd? Hij noemde dat een preventieve werking. Ook daarop krijg ik graag de visie van de staatssecretaris.
In de derde plaats resteert naar onze mening het probleem van de uitzetting. De vraag is namelijk wat gaat gebeuren na kennelijke ongegrondheid. Het probleem van de technisch niet uitzetbaren is daarmee in ieder geval niet opgelost.
Ik heb nog eens gekeken naar het advies van de commissie-Van Dijk van begin dit jaar. Daarin wordt een aantal behartigenswaardige aanbevelingen gedaan. Een van die aanbevelingen betreft de intensivering van het identiteitsonderzoek, met name in de eerste fase. De voormalige staatssecretaris Schmitz heeft daarop destijds gezegd, dat zij vond dat het nader gehoor geen verkapt identiteitsonderzoek mocht worden. In het regeerakkoord wordt echter wel uitdrukkelijk benadrukt dat de eerste fase zorgvuldig dient te geschieden. Wat is er nu op tegen om in de eerste fase toch meer aandacht te besteden aan het identiteitsonderzoek, bijvoorbeeld door een nader gesprek te voeren met de asielzoeker dat specifiek is gericht op het vaststellen van zijn identiteit of nationaliteit, of door een taalonderzoek te laten plaatsvinden, of door van de asielzoeker te verlangen dat hij binnen een bepaalde tijd met documenten komt? Zou dat niet effectiever zijn dan het wetsvoorstel dat nu voorligt? Ik verneem op dat punt graag het standpunt van de staatssecretaris.
Op dit moment heeft de SP-fractie grote bezwaren tegen het wetsvoorstel. Toch horen wij graag het standpunt van de staatssecretaris over de vragen die wij hebben gesteld, alsmede over andere belangwekkende vragen die de revue zijn gepasseerd. Essentieel voor ons is of de staatssecretaris duidelijk kan maken wat nu de noodzaak is van het wetsvoorstel. Immers, het niet beschikken over documenten kan nu al leiden tot een afwijzing. Wat is nu de noodzaak om die kennelijkongegrondverklaring in te voeren? Is dat toch de ontmoediging of preventieve werking die daarvan moet uitgaan? Vervolgens blijven wij toch met het probleem van de uitzetting zitten of in ieder geval met het risico dat, zoals al vaker is betoogd, een aantal mensen in dit land gedwongen zal zijn om rond te zwerven.
De heer Van der Staaij (SGP):
Mijnheer de voorzitter! Het wetsvoorstel waar wij nu over spreken, probeert een voorziening te treffen voor een reële problematiek: de overgrote meerderheid van de asielzoekers stelt niet te beschikken over enig identiteitsdocument. Dit bemoeilijkt het onderzoek naar de vraag of een aanvraag om toelating als vluchteling voor inwilliging vatbaar is. De bedoeling van het wetsvoorstel is om de moeilijkheden die men bij het onderzoek ondervindt te beperken door de asielzoeker te bewegen zoveel mogelijk gegevens te verstrekken die voor de beoordeling van het verzoek om toelating noodzakelijk zijn. Die gegevens maken het ook gemakkelijker om vast te stellen of de vreemdeling in een veilig derde land heeft verbleven en daar bescherming had kunnen vragen. Ook staat het wetsvoorstel in het teken van de pogingen om de overeenkomst van Dublin beter uitvoerbaar te maken, doordat eerder en gemakkelijker kan worden vastgesteld of de behandeling van het asielverzoek aan een andere lidstaat kan worden overgedragen.
Wat is de praktische betekenis van het wetsvoorstel? De verwachting die uit de stukken spreekt, is dat vaker dan nu het geval is, kan worden overgegaan tot kennelijkongegrondverklaring. Uitgangspunt is dat het enkele feit dat de asielzoeker ongedocumenteerd is, niet leidt tot kennelijke ongegrondheid. De bonafide vluchteling wordt niet de dupe van het enkele feit dat hij volledig ongedocumenteerd een aanvraag om toelating als vluchteling heeft ingediend. Dat is natuurlijk terecht. Toch wordt de besluitvorming voor mij niet volledig inzichtelijk. Het ontbreken van documenten kan voortaan expliciet worden betrokken bij de beoordeling van een asielaanvraag. De asielzoeker wordt dan verplicht om de vraag te beantwoorden waarom het ontbreken van documenten al dan niet aan hem is toe te rekenen. Dat impliceert dus een extra toets die tot kennelijkongegrondverklaring kan leiden. Toch vindt een inhoudelijke beoordeling van het verzoek plaats. Het ontbreken van documenten vormt een onderdeel in de beoordeling van het asielrelaas in zijn geheel. Uit de stukken blijkt zelfs dat, naarmate het vluchtrelaas geloofwaardiger is, van de kant van de overheid een diepgaander onderzoek naar de feiten zou moeten worden gedaan. Bovendien lees ik dat wanneer een vreemdeling aan de hand van documenten en bescheiden een vluchtrelaas beter kan onderbouwen, dit sneller aanleiding zal geven tot een diepgaand onderzoek. Moet de conclusie dan zijn dat het niet geloofwaardig niet in staat zijn om documenten over te leggen, er slechts bij de 'prima facie'-toets tijdens de 24-uursprocedure toe kan leiden dat de aanvraag als kennelijk ongegrond kan worden afgedaan en dat de persoon anders het voordeel van de twijfel geniet?
Zonder in casuïstiek te vervallen, wil ik een casus voorleggen om te bepalen of ik de reikwijdte van de bepaling goed voor ogen heb. Hoe moet er geoordeeld worden over iemand die zich verwijtbaar van zijn reispapieren heeft ontdaan? Hij had iemand gesproken die hem zei dat dit beter was in verband met de Dublinclaims, maar hij heeft wel een heel serieus vluchtrelaas waar absoluut serieuze aanknopingspunten in zitten. Hoe wordt daar in het kader van de bepalingen waar wij het vandaag over hebben, mee omgegaan?
Het woord 'noodzakelijk' in het voorgestelde artikel 15c, eerste lid, onder f, heeft al diverse vragen opgeroepen en antwoorden opgeleverd. Vast lijkt te staan dat internationaal-rechtelijke bepalingen inzake de vaststelling van het vluchtelingschap nergens het overleggen van bescheiden als een noodzakelijk criterium voor het vluchtelingschap aanmerken. De regering meent evenwel dat dit niet wil zeggen dat het stellen van criteria terzake in nationale regelgeving met het internationale recht in strijd zou zijn. Dat mag op zichzelf wel juist zijn, maar het verlost mij niet van de vraag waarom wij in onze nationale regelgeving dan spreken over de noodzakelijke documenten ter beoordeling van de vraag om toelating, terwijl blijkt dat deze documenten niet noodzakelijk, maar hooguit dienstig kunnen zijn voor die beoordeling.
Gelet op reeds bestaande bepalingen in de Vreemdelingenwet, klinken de antwoorden op vragen over de noodzakelijkheid van het wetsvoorstel op het eerste gehoor niet erg overtuigend. Wat moet ik met de niet verder toegelichte stelling, dat is gebleken dat er behoefte aan bestaat om de omstandigheden waarin het gebrek aan documenten leidt tot kennelijkongegrondverklaring, expliciet vast te leggen? Hiermee wil ik uiteraard niet de wenselijkheid in twijfel trekken van een adequate reactie in die gevallen waarin asielzoekers er belang bij kunnen hebben om documenten zoek te maken.
Voorzitter! Ik maak nog een opmerking over de beoogde inwerkingtreding. In het stuk wordt met enige klem onder ogen gebracht dat het wenselijk is dat de wet uiterlijk 1 februari 1999 in werking treedt. Wij kunnen echter wel vaststellen dat dit waarschijnlijk een illusie zal zijn, omdat de Eerste Kamer het wetsvoorstel, naar ik heb begrepen, niet meer voor 1 januari zal kunnen afdoen.
Tot slot wil ik nog wat opmerkingen maken over de context van verdere maatregelen. Het onderhavige wetsvoorstel is aangekondigd in een brief van thans ruim een jaar geleden. Toen werd tevens intensivering van het mobiel vreemdelingentoezicht aangekondigd, mede ter bestrijding van mensensmokkel. Is dat extra personeel intussen daadwerkelijk ingezet? Is het experiment van actief onderzoek van vrachtwagens door douane en marechaussee inmiddels structureel gemaakt? Hoe staat het verder met de preventieve maatregelen die werden aangekondigd? Blijkens de stukken zijn de maatregelen ten opzichte van de luchtvaartmaatschappijen tot dusverre weinig succesvol te noemen, ook al zet men het verbaliseringsbeleid nog voort.
Voorzitter! Ik rond af. Wij achten het een sympathiek wetsvoorstel. Het biedt een bonus voor optimale medewerking en een negatief signaal voor degene die zich verwijtbaar van zijn papieren ontdoet. Verder bevat het de doelstelling dat de goeden niet onder de kwaden zullen lijden. Wij hopen dat de staatssecretaris ons ervan kan overtuigen dat deze regeling ook met het oog op de uitvoeringspraktijk voldoende helder is om ook in de praktijk aan de gestelde doelen te kunnen beantwoorden.
De heer Kamp (VVD):
Mijnheer de voorzitter! De VVD-fractie is ernstig verontrust over de zeer hoge toestroom van asielzoekers naar ons land. Asielzoekers die meestal geen vluchteling blijken te zijn en meestal onjuiste of onvolledige informatie blijken te geven om toch maar hier te mogen blijven. Voorzover asielzoekers wel vluchteling zijn, verbleven zij meestal eerst in een ander veilig land, waar ze asiel hadden kunnen vragen. De toestroom van niet-vluchtelingen is zo hoog dat wij met elkaar verstrikt raken in onze goede bedoelingen, verstrikt ook in onze regels, gericht op zorgvuldige individuele beoordeling van iedere asielaanvraag.
De toestroom naar Nederland is niet alleen zeer hoog, maar ook buiten proportioneel hoog. Bij een eerdere gelegenheid heb ik gezegd dat Nederland per hoofd van de bevolking een veelvoud opvangt van alle andere landen van de Europese Unie. Maar een vergelijking met andere westerse landen elders in de wereld is zo mogelijk nog schokkender. Het traditionele beloofde land voor migranten is de Verenigde Staten van Amerika, met 271 miljoen inwoners. De VS kregen in 1996 vijf keer zoveel asielaanvragen als Nederland. Ik merk daarbij op dat als in Amerika een gezin asiel aanvraagt dat als één aanvraag wordt geteld. In het eerste halfjaar van 1998 kregen de VS nog slechts iets meer aanvragen dan Nederland. Volgend jaar zullen dat er naar verwachting minder zijn. Ik heb het nu niet over aanvragen per hoofd van de bevolking, maar over absolute getallen. In de VS worden volgend jaar naar verwachting minder asielaanvragen ingediend dan in Nederland. Dit kan zo niet doorgaan. Er moet wat gebeuren. Gelukkig gebeurt er ook wat.
De VVD-fractie hecht grote waarde aan de afspraken die in het regeerakkoord zijn gemaakt en deelt het ongeduld van de PvdA-fractie om de Vreemdelingenwet te verbeteren. De aanscherping van het landenbeleid, oftewel het VVTV-beleid, waartoe het kabinet verleden week besloot op voorstel van staatssecretaris Cohen, is een belangrijke stap in de goede richting. Datzelfde geldt zeker ook voor het wetsvoorstel dat nu aan de orde is. En ere wie ere toekomt: dat voorstel is nog gedaan door mevrouw Sorgdrager en mevrouw Schmitz en terecht overgenomen en daarna verdedigd door staatssecretaris Cohen.
De bedoeling van het wetsvoorstel is glashelder. Nu is het nog een pre als je als asielzoeker, niet zijnde vluchteling, geen documenten hebt. Je maakt het daarmee de IND en andere diensten moeilijk en vergroot zo je kans om in Nederland te mogen blijven. Met dit wetsvoorstel is dat afgelopen en dat is maar goed ook. Iedereen weet bijvoorbeeld dat je geen vliegtuig binnenkomt zonder eerst ten minste twee keer je documenten te tonen. Zij die echter op Schiphol het vliegtuig verlaten en asiel aanvragen, hebben op dat moment meestal geen documenten meer. Sterker nog, men stelt zelfs niet te weten met welk toestel men arriveerde. Met de grootst mogelijke moeite kan de marechaussee er nog in de helft van de gevallen in slagen te achterhalen met welk toestel men is gekomen. In deze omstandigheden is het nodig om de zaak om te draaien: wie geen papieren heeft op Schiphol, in Zevenaar of in Rijsbergen, moet maar uitleggen waarom niet. Is die uitleg niet aannemelijk, dan is het einde oefening. Voor de echte vluchteling, voor wie Nederland de eerste veilige plek is, zal dat nooit een probleem zijn. Hij of zij hoeft slechts de waarheid te vertellen. Documenten, valse documenten, geen documenten, dat is voor de echte vluchteling allemaal niet van belang. Hij kan volledige medewerking geven en wat hij zegt, kan bij controle onmogelijk onjuist blijken te zijn. Deze echte vluchteling wordt dus niet de dupe van dit wetsvoorstel.
De heer Dittrich (D66):
Daar wil ik graag een vraag over stellen. Als die echte vluchteling geen enkel papier bij zich heeft en de waarheid vertelt, loopt hij toch de kans dat hij in het aanmeldcentrum niet geloofd wordt, dat de beoordelend ambtenaar vindt dat hij het niet aannemelijk heeft gemaakt. Bent u dan niet bang dat het heel soms voor zou kunnen komen dat die echte vluchteling toch terug wordt gestuurd?
De heer Kamp (VVD):
Daar ben ik net zomin als u bang voor. Wij zijn allebei akkoord gegaan met de tekst in het regeerakkoord. U weet hoe onze mensen geïnstrueerd zijn en hoe zij tegenover de vluchteling staan. Zij verwachten niet van vluchtelingen dat zij duidelijk maken dat de stukken waar zij mee komen, echte stukken zijn. Het gaat erom dat zij hun verhaal kunnen vertellen en dat zij zoveel mogelijk controleerbare achtergrondgegevens verstrekken. Na controle zal blijken dat al die informatie juist is. Dat is het verschil tussen een echte vluchteling – dus iemand die de waarheid kan spreken – en iemand die probeert de zaak anders voor te stellen. De eerste zal zonder terughoudendheid alles kunnen zeggen. De tweede is er beducht voor dat hetgeen hij zegt, onjuist zal blijken te zijn.
De heer Dittrich (D66):
Zegt u nu niet met heel veel woorden dat het afhangt van de kwaliteit van de beoordelend ambtenaar of de waarheid te achterhalen is?
De heer Kamp (VVD):
Dat is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de echte vluchteling zonder terughoudendheid de waarheid kan vertellen. Daar gaat het om.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Hoorde ik u nu ook zeggen dat een echte vluchteling altijd documenten bij zich heeft?
De heer Kamp (VVD):
Nee, het maakt voor mij niet uit of een echte vluchteling echte dan wel valse documenten heeft gebruikt of dat hij geen documenten heeft. Een vluchteling moet zijn verhaal kunnen vertellen. Bij controle zal blijken dat het verhaal geloofwaardig is.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Het gaat dus om de inhoudelijke beoordeling van het verhaal. Waarom hecht u dan zo sterk aan deze wet? Het gaat uiteindelijk om de inhoudelijke beoordeling en met of zonder documenten kan het verhaal zeer geloofwaardig zijn.
De heer Kamp (VVD):
De één kan door alles te vertellen wat er maar te vertellen is, aannemelijk maken waarom hij geen documenten heeft. De ander, die de documenten weg heeft gemaakt en die probeert de zaak anders voor te stellen, zal tegen de lamp lopen. Een van de elementen is dat er geen aannemelijke verklaring voor het niet bezitten van documenten kan worden gegeven.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Waar gaat het u nu eigenlijk om? Moet een asielzoeker aannemelijk kunnen maken waarom hij geen documenten heeft of moet hij aannemelijk kunnen maken waarom hij gevlucht is? U houdt een pleidooi voor de bescherming van echte vluchtelingen, dus neem ik aan dat het u om het laatste gaat.
De heer Kamp (VVD):
Het gaat mij erom dat de echte vluchtelingen in Nederland bescherming krijgen, als Nederland de eerste plek voor hen is waar zij om die bescherming kunnen vragen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik ben heel blij samen met u te hebben vastgesteld dat daarvoor altijd een inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas nodig is. Technisch bewijs in de zin van documenten mag de inhoudelijke beoordeling niet in de weg staan. Dat zegt u in feite.
De heer Kamp (VVD):
Als iemand zonder documenten op Schiphol landt of als iemand zonder documenten in Zevenaar aankomt, mag hij niet alléén omdat hij geen papieren heeft het land uitgezet worden. Er moet natuurlijk een inhoudelijke beoordeling plaatsvinden. Dat is ook de praktijk. Nu geldt daar een termijn van 24 uur voor en die wordt straks 48 uur.
Voorzitter! Moet de staatssecretaris niet nog een verstandige stap verdergaan? Als iemand op Schiphol zegt niet te weten met welk vliegtuig hij aankwam, of als iemand in Zevenaar beweert in Istanboel in een vrachtwagen te zijn gestapt en er in Nederland weer uit te zijn gekomen, of als er in Rijsbergen door iemand valse documenten als echte getoond worden, of als iemand ontkent in Duitsland te zijn geweest, terwijl men daar over zijn vingerafdrukken blijkt te beschikken, kortom als iemand niet aannemelijk kan maken te goeder trouw te zijn en volledig mee te werken, zou de staatssecretaris in die gevallen de aanvraag ook niet als kennelijk ongegrond moeten afwijzen? Kan hij dat binnen de huidige wettelijke bepalingen? Als dat mogelijk is, is hij dan daartoe bereid?
Voorzitter! De zinsnede in de memorie van toelichting dat de situatie waarin de asielzoeker zijn documenten aan de reisagent heeft afgestaan, de vreemdeling is toe te rekenen, is voor mijn fractie cruciaal voor dit wetsvoorstel. Als dit niet in de memorie van toelichting had gestaan, zou dit wetsvoorstel niet veel uithalen. Nu dit er wel in staat, zal dit wetsvoorstel grote effecten hebben.
Deze nieuwe vandaag in de wet vast te leggen regels behoeven een krachtige en consequente toepassing door de staatssecretaris. Hij kan erop rekenen dat de VVD-fractie hem daarbij zal steunen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Hoe denkt de heer Kamp dat een asielzoeker aannemelijk kan maken dat hij onder dwang zijn papieren heeft afgestaan? Hoe stelt hij zich dat voor?
De heer Kamp (VVD):
Als er een getuigenverklaring is dat iemand een revolver tegen zijn hoofd aan heeft gehad en zijn papieren af moest staan, heeft hij het aannemelijk gemaakt.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Een getuigenverklaring? Van een medereiziger, die waarschijnlijk met precies hetzelfde probleem zit?
De heer Kamp (VVD):
Neem het voorbeeld van Schiphol. Wij praten over iemand die op Schiphol is aangekomen. Hij heeft om het vliegtuig in te komen een paar keer zijn papieren moeten laten zien. Hij komt op een gegeven moment het vliegtuig uit. Hij moet op dat moment aannemelijk maken dat hij op het moment dat hij asiel aanvraagt, geen papieren meer heeft omdat hij deze onder dwang af heeft moeten staan. Je zult dat dan op de een of andere manier via getuigenverklaringen of met een zeer geloofwaardig verhaal dat door ondersteunende controleerbare gegevens wordt bevestigd, aan moeten tonen.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Een van de onvoorziene effecten van deze wet zou nog wel eens kunnen zijn dat je een premie zet op valse documenten. Dat is ook iets waar de UNHCR op wijst. Het wordt namelijk voor een asielzoeker aantrekkelijker om op een valse identiteit Nederland binnen te komen dan te zeggen dat hij geen documenten heeft, en vervolgens ook om die valse identiteit aan te houden. U bent dan wel heel ver van huis. U dwingt mensen dan permanent om te liegen.
De heer Kamp (VVD):
Voorzitter! We zijn al heel ver van huis. Er is in Rijsbergen vastgesteld dat meer dan 50% van alle documenten die door asielzoekers uit Irak werden overlegd, vals zijn. Er is vastgesteld dat van de 30% documenten die worden getoond op Schiphol, 3% sowieso vals is en 21% een nader onderzoek behoeft. Wij hebben helaas, behalve zeer veel ervaring met mensen die zonder papieren komen, ook zeer veel ervaring met mensen die met valse papieren komen. Voor valse papieren geldt weer hetzelfde. Kom je als echte vluchteling binnen en zeg je dat dit valse papieren zijn die je hebt gebruikt om het land uit te komen, dan kan dat een aannemelijk verhaal worden. Maar kom je binnen en zeg je dat het echte papieren zijn, terwijl ze achteraf vals blijken te zijn, dan ben je tegen de lamp gelopen.
De voorzitter:
Ik maak voor de Handelingen de opmerking dat mevrouw Halsema te kennen geeft dat zij het niet met de heer Kamp eens is. Maar deze argumenten kunnen in tweede termijn gewisseld worden.
De heer Verhagen (CDA):
Voorzitter! Gelet op het tijdstip begin ik meer begrip te krijgen voor een artikel dat ik vanochtend in de krant las. Daarin stond dat Nederlanders wel eens behoefte hebben aan meer slaap. Dat is jammer, aangezien wij vanavond over een belangrijk wetsvoorstel en een serieus onderwerp spreken. Wij wisselen in de zeer kleine uurtjes van gedachten over wetgeving die grote consequenties kan hebben. Dat is op zich ook beoogd met de wet.
De voorzitter:
Ik heb als voorzitter de behoefte om een korte opmerking te maken. Ik wil hierover uiteraard niet verder in discussie gaan. Ik heb het gevoel dat de Kamer tot nu toe, ondanks het late uur, zeer serieus van gedachten heeft gewisseld. Ik heb als voorzitter, ondanks het late uur, die gedachtewisseling niet op onredelijke wijze belemmerd. Ik wil voor de Handelingen van mijn kant zeggen dat de Kamer ondanks het late uur serieus haar werk aan het doen is.
De heer Verhagen (CDA):
Dat heb ik ook niet bestreden. Ik heb alleen willen aangeven dat bij het debat dat we hierover terecht houden, de scherpte in de discussie zo nu en dan te lijden kan hebben. Ik heb niettemin zelf zeker ook geprobeerd op een zeer serieuze wijze, zoals dat behoort bij wetgeving, invulling te geven aan mijn taak als parlementariër. Ik moest die opmerking toch even maken.
Voorzitter! Het belang, de bedoeling van de wet is haarscherp aangetoond door de heer Middel in het begin van zijn betoog, al ben ik het niet vaak eens met de heer Middel. Hij stelde dat wij te maken hebben met een forse toename van het aantal documentlozen. Er zijn enerzijds bonafide vluchtelingen die zich het vege lijf weten te redden zonder papieren, maar anderzijds zijn er tal van mensen die, zoals de heer Middel verwoordde, de boel belazeren. Voor dat dilemma worden wij geplaatst. Door deze wetgeving kan in ieder geval bewerkstelligd worden dat, waar het nu in het belang is van een asielzoeker om geen papieren te hebben, het wel in zijn belang wordt om papieren te hebben dan wel aannemelijk te maken dat hij of zij geen papieren kán hebben. Die verandering kan wellicht een einde maken aan het gegeven dat er nu een prijs staat op het moedwillig vernietigen van de documenten.
De CDA-fractie heeft reeds bij de schriftelijke inbreng aangegeven dat zij het wetsvoorstel verwelkomt vanwege de noodzaak om maatregelen te nemen in de huidige situatie. Aan het eind van de asielprocedure, nadat men definitief niet in aanmerking komt voor verder verblijf in Nederland, gaat men in Ter Apel pas over tot de vaststelling van de identiteit en het verkrijgen van vervangende reisdocumenten. Die fase halen wij met dit wetsvoorstel naar voren. Mijn fractie heeft dat al eerder bepleit.
Tegelijkertijd ga ik, gelet op de reactie in de nota naar aanleiding van het verslag, ervan uit dat degenen die, als zij geen papieren hebben, meewerken aan het verkrijgen van andere reisdocumenten, net als nu in Ter Apel het geval is, recht blijven houden op opvang. Als men meewerkt, kan de afgewezen asielzoeker niet op straat worden gezet.
Voorzitter! Wij stemmen in principe in met het wetsvoorstel. Het zwakke punt blijft echter dat de daadwerkelijke verwijdering van degenen die uiteindelijk niet in aanmerking komen voor verblijf, niet gegarandeerd is. Integendeel, op basis van de antwoorden op vragen van mijn fractie heb ik moeten constateren dat de staatssecretaris eigenlijk naar de gangbare praktijk verwijst. Met andere woorden: men moet zelf zijn vertrek uit het land regelen. Zo nodig kan geprobeerd worden om met behulp van de Nederlandse overheid vervangende reisdocumenten te verkrijgen. In wezen neemt de kans van vergroting van de groep technisch niet verwijderbaren, die uiteindelijk uit de opvang wordt gezet, toe.
Ik vraag de staatssecretaris, niet alleen meer serieus werk te maken van de daadwerkelijke terugkeer of doorreis naar of overdracht aan een ander land, maar om ook de discussie aan te gaan over de vraag of wij wel op termijn kunnen blijven uitgaan van de gedachte dat de asielzoeker in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor zijn vertrek. Op het moment dat de overheid aan betrokkene meedeelt dat hij hier niet mag blijven – om die reden heb ik in het verleden op dit punt een motie ingediend die door de Kamer is aangenomen – is het naar mijn mening ook de verantwoordelijkheid van de overheid om zorg te dragen voor de terugkeer via begeleid uitzetten dan wel vertrek onder toezicht. Dat blijft altijd het grote knelpunt, omdat wij uit blijven gaan van de fictie van een eigen verantwoordelijkheid voor de terugkeer. Wij hebben vorige week naar aanleiding van de Dublinclaimanten ook gesproken over het meer en meer verworden van het sluitstuk tot het beëindigen van de opvang. Mensen worden op straat gezet in plaats van zorg te dragen voor een daadwerkelijke terugkeer. Ik vind dat in toenemende mate een ernstig probleem. Ik meen dat juist dit wetsvoorstel, hoe nodig het ook is, een situatie kan creëren die op dit punt van de staatssecretaris nadere stappen vergt.
De heer Rouvoet (RPF):
Ik probeer dit te plaatsen in het kader van de debatten die wij eerder met elkaar hebben gevoerd. De heer Verhagen legt nu erg het accent op het daadwerkelijk uitzetten. Daar kan ik mij iets bij voorstellen. Maar als dat niet lukt, vindt hij dan dat voor deze groep ongedocumenteerden opvang geboden moet worden?
De heer Verhagen (CDA):
Ik vind dat mensen die meewerken aan het vaststellen van hun identiteit en aan het verkrijgen van vervangende reisdocumenten, laissez-passers, conform de criteria van Van Dijk in de opvang moeten blijven. Uiteraard houden de mogelijkheden en de verantwoordelijkheden van een overheid op een gegeven moment op. Van degene die het betreft, mag je wel vragen mee te werken. Je hebt in dat geval een alternatief, want als je meewerkt, blijf je in die opvang, conform de criteria van Van Dijk. Derhalve is er een keuzemogelijkheid en geef je naar mijn mening serieus invulling aan de verantwoordelijkheid van de overheid om ervoor zorg te dragen dat het sluitstuk terugkeer dient te zijn.
De heer Rouvoet (RPF):
Daar ligt voor de heer Verhagen de parallel. Dat geldt voor de technisch niet verwijderbare asielzoekers, voorzover zij meewerken. Dat gold bij het verhaal van de Dublinclaimanten vorige week en dat zal eventueel gelden voor ongedocumenteerden. Het criterium is dan of men de nodige medewerking verleent. Zie ik dat goed?
De heer Verhagen (CDA):
Mensen zonder document die niet aannemelijk kunnen maken waarom zij geen document hebben of dat zij hebben moeten vluchten zonder document, vallen op basis van deze wetgeving onder de groep kennelijk ongegrond/niet ontvankelijk. Die mensen zijn in wezen dezelfden als de technisch niet verwijderbaren, waarover wij vaker in deze Kamer spreken. Als je steeds wetgeving maakt, hoe nodig die ook is, die uiteindelijk geen oplossing biedt voor het probleem van de technisch niet verwijderbaren, zal die discussie hier steeds weer worden gevoerd. Daarom vraag ik de staatssecretaris waarom hij op het punt van de daadwerkelijke terugkeer geen beleid voorstelt dat zoden aan de dijk zet.
De heer Dittrich (D66):
In Ter Apel zitten de mensen die niet meewerken aan een verblijf. Die mogen op straat worden gezet, ook van het CDA. Dat heeft het CDA in het verleden altijd gezegd. Nu gaat het over asielzoekers die niet aannemelijk kunnen maken waarom zij geen documenten hebben. Als ik het goed begrijp, vindt het CDA dat zij toch recht hebben op opvang.
De heer Verhagen (CDA):
Nee, voor hen horen dezelfde criteria te gelden als voor de mensen in Ter Apel. Als zij dus afgewezen worden en bereid zijn om mee te werken aan het vaststellen van hun identiteit en het verkrijgen van een laissez-passer, kunnen zij net zo goed worden opgevangen. Ik heb dat hier nog eens willen onderstrepen omdat ik het van belang vind. Het staat ook in de reactie op de vragen van de CDA-fractie in de nota naar aanleiding van het verslag.
De heer Dittrich (D66):
Wat de heer Verhagen zegt, klopt toch niet? De asielzoeker zonder documenten die niet aannemelijk kan maken waarom hij die documenten niet heeft, zou, als hij wordt afgewezen, dan opeens gaan meewerken aan een identiteitsvaststelling. Dat is toch heel merkwaardig?
De heer Verhagen (CDA):
Dan wordt de opvang gegarandeerd in de tijd die hij nodig heeft om de documenten te verkrijgen en dat is voor hem van belang.
De heer Dittrich (D66):
Degene die dan mee gaat werken aan een identiteitsvaststelling louter en alleen om opvang te krijgen, is dan toch per definitie iemand die echt de boel frustreert?
De heer Verhagen (CDA):
U kunt wel zeggen: louter en alleen daaraan meewerkt en de boel frustreert. Op basis van de criteria van Van Dijk kun je vaststellen of iemand meewerkt of niet. Dat is het criterium van de medewerking. Dat is daarin weergegeven. Dan frustreert hij op dat moment de boel niet. Dan kun je toetsen aan de hand van de criteria van Van Dijk.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
Ik heb er behoefte aan om de heer Verhagen tegemoet te komen. Afgezien van de niet-verwijderbaren of de mensen die meewerken aan hun eigen uitzetting is er natuurlijk nog een groep en dat zijn de mensen die bezwaar aantekenen en die op die gronden misschien nog opvang zouden moeten krijgen, al is het maar om te garanderen dat de procedure zorgvuldig verloopt.
Voorzitter!...
De voorzitter:
Niet een heel betoog. Dat zou ik ook 's middags om half vier hebben gezegd. Echt een korte vraag.
Mevrouw Halsema (GroenLinks):
De heer Verhagen heeft al een aantal keren een hartenkreet geuit over het geven van opvang, zeker waar mensen nog procedures doorlopen of waar de rechtsgang niet gehinderd zou mogen worden. Het gaat hier waarschijnlijk om het op straat zetten van duizenden mensen die geen opvang meer krijgen. Vindt hij dat deze wet doorgang zou moeten krijgen, zelfs als duizenden mensen geen opvang meer krijgen, die hier wel onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid verblijven?
De heer Verhagen (CDA):
Wij vinden ten eerste dat het wetsvoorstel door de formulering die gekozen is, zekerstelt dat er mogelijkheden zijn om te toetsen of de bonafide vluchteling die zonder papieren moet vluchten hier niet door getroffen wordt. Dat is ook de reden dat wij instemmen met dit wetsvoorstel. Ten tweede zijn wij van mening dat wij de zaak moeten omdraaien. Nu is er sprake van dat de asielzoeker er belang bij heeft dat hij geen papieren heeft en wij vinden dat het van belang moet zijn dat hij wel papieren heeft. Dat belang draai je om. Op dit moment is er de situatie dat degene die moedwillig zijn papieren vernietigt – dat hoef ik mevrouw Halsema ook niet te vertellen – zeker weet dat hij niet verwijderd kan worden. Wij hebben dat ook gehoord bij de hoorzitting over Iran. De asielzoekers die hier tijdens de hoorzitting hun verhaal kwamen doen, zeiden allemaal dat het eerste wat zij gedaan hebben toen zij in Nederland kwamen, was hun paspoorten vernietigen. Wij hebben allemaal over de 132 Tamils gehoord. De snippers van de paspoorten lagen allemaal in de wc's van het vliegtuig. Het is op dit moment feitelijk zo dat een asielzoeker er belang bij heeft geen papieren te hebben. Dat belang moet je omdraaien. Dan gaan wij verder. Moet het sluitstuk dan zijn om mensen op straat te zetten? Dit mag natuurlijk op zichzelf nooit het sluitstuk zijn. Het sluitstuk hoort terugkeer te zijn op het moment dat men hier niet mag blijven. Ik heb de staatssecretaris opgeroepen om van dat punt serieus werk te maken om de doodeenvoudige reden dat je er anders niet bent met deze wetgeving. Datgene wat wij willen, is opvang bieden aan mensen die onze bescherming nodig hebben en terugkeer van de mensen die wij niet toelaten.
Voorzitter! Het volgende punt dat in ieder geval geregeld moet worden is zoveel mogelijk maatregelen treffen die zekerstellen dat men hier met documenten binnenkomt. Over grenscontrole heb ik al meerdere malen met de heer Middel van gedachten gewisseld. Ik blijf van mening dat dit het sluitstuk behoort te zijn om te komen tot een sluitende aanpak. Een ander punt is een hardere aanpak van luchtvaartmaatschappijen die documentlozen vervoeren. In dat kader is het op zichzelf natuurlijk vrij gênant als in de eerste procedure die gestart wordt om luchtvaartmaatschappijen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid – het gaat om meer dan 5000 gevallen – de luchtvaartmaatschappijen zijn vrijgesproken dan wel ontslagen van rechtsvervolging. Op het moment dat je voor het eerst zo'n stap zet om luchtvaartmaatschappijen werkelijk aan te pakken en te beboeten, is het toch buitengewoon opmerkelijk dat het op zo'n manier gebeurt dat er mogelijkheden zijn om de zaak meteen weer onderuit te schoffelen. De staatssecretaris zal dus in de toekomst meer maatregelen moeten nemen, niet alleen door zeker te stellen dat luchtvaartmaatschappijen hun verplichtingen nakomen, maar ook door ze op een andere wijze aan te spreken op hun verplichtingen. Zij moeten die ook serieus nemen.
Ik heb nog een vraag over de verschuiving van de werklast. Daar heeft collega Dittrich ook een vraag over gesteld. Wat met dit wetsvoorstel in ieder geval zal gebeuren, is dat er zeker in het begin een verschuiving van de werklast optreedt met veel meer beroepen tegen de beslissing dat het niet aannemelijk is gemaakt. Er komt een hausse in juridische procedures. Is hiermee rekening gehouden? Ik spreek met name over de rechterlijke macht, want anders zal ook daar weer een stuwmeer ontstaan. Besluiten zullen op de plank blijven liggen of andere besluiten zullen niet worden genomen. Ik vind dat bij wetgeving waarvan je kunt voorzien dat er een verschuiving zal plaatsvinden die in eerste instantie tot een verhoging van de werklast zal leiden, er maatregelen moeten worden getroffen. Wij hebben in het verleden vaker gesproken over passende maatregelen opdat de besliscapaciteit bij de IND en de capaciteit bij de rechterlijke macht voldoende zijn om te kunnen inspelen op een hogere instroom. Ik hoor hierop graag een reactie van de staatssecretaris.
Voorzitter! Hoe moeilijk wetgeving op dit punt ook is, het is noodzakelijk dat er maatregelen worden getroffen die zekerstellen dat het toenemende aantal asielzoekers zonder documenten teruggebracht wordt.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik dank alle leden voor de wijze waarop zij dit nachtelijke debat hebben willen voeren. Ik dank, met zeer veel nadruk, alle medewerkers, zowel van de Kamer als van het departement, voor wat zij op dit uur ter assistentie van ons allen hebben gedaan.
De staatssecretaris zal morgenochtend omstreeks twaalf uur, na de behandeling van het wetsvoorstel inzake rechtskracht PKB's, antwoorden.
Sluiting 3.34 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19981999-2077-2095.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.